Internationale vergelijking van kapitaalgedekte pensioenstelsels Keuzevrijheid kan ruimer, risicodeling internationaal verschillend
editie 03j u n i
20 15
net
spar b
rie
fMarcel Lever, Eduard Ponds, Ryanne Cox en Manuel Garca Huitrn
2De Netspar Brief is bedoeld om onderzoeksresultaten gerichter voor het voetlicht
te brengen onder een brede kring van pensioenprofessionals, beleidsmakers
en wetenschappers. Daarmee worden bouwstenen aangereikt voor een goed
genformeerd Nederlands pensioendebat. In de Netspar Brief wordt onderzoek
op het gebied van pensioen en vergrijzing samengevat en staan analyse en
duiding centraal.
Colofon
Juni 2015
Auteurs
Marcel Lever CPB
Eduard Ponds APG, Tilburg University
Ryanne Cox DNB
Manuel Garca Huitrn APG
Ontwerp
BMore, Tilburg
Vormgeving
Bladvulling, Tilburg
Redactie
Netspar
Postbus 90153, 5000 LE Tilburg
De Netspar Brief is een uitgave van Netspar. Niets uit deze uitgave mag worden
vermenigvuldigd, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming
van de auteur(s).
De auteurs bedanken Egbert Bouwhuis, Theo Nijman, Bart Oldenkamp en
collegas van APG en CPB voor het nuttige commentaar bij een eerdere versie.
netspar brief 3
3
Samenvatting
Wat kan Nederland leren van kapitaalgedekte pensioenstelsels in andere lan
den? Dat is de centrale vraag in deze Netspar Brief. De rol van de overheid, de
sociale partners en de individuele deelnemers verschilt internationaal. In deze
Brief onderscheiden we vier prototypen: het Provident Fund model (Maleisi,
Singapore) met vergaande regelgeving door de overheid, het Social Partners
model (Nederland, Zwitserland, Scandinavi) met een combinatie van zelfregu
lering door de sociale partners en regelgeving door de overheid, het Regulated
Choice model (Australi, Chili) waarbij de overheid een spaarplicht oplegt aan
individuele werkenden en de pensioenuitvoerders reguleert en het Induced
Choice model (Nieuw Zeeland, VK, VS) met veel ruimte voor individuele keuzes
in combinatie met standaardkeuzes (zgn. defaults).
De belangrijkste bevindingen:
1. Ruimere keuze bij de inleg en de uitkering van het aanvullend pensioen
zou deelnemers meer flexibiliteit bieden bij het spreiden van inkomen en
consumptie over hun leven. Het kan ook bijdragen aan een betere aanslui
ting op de specifieke omstandigheden en voorkeuren van de deelnemer. De
keuzevrijheid zou verruimd kunnen worden door deelnemers de mogelijk
heid te geven minder pensioenrechten op te bouwen of om een deel van het
pensioenvermogen op te nemen als een bedrag ineens. De keuzevrijheid zal
begrensd moeten worden met het oog op selectierisico en spreiding van
inkomen over het leven. Keuzevrijheid tijdens de opbouwfase vereist afschaf
fing van de doorsneesystematiek. Keuzevrijheid bij de inleg en uitkering is
in Nederland mede van belang, omdat de verplichte besparingen relatief
hoog zijn, ook als rekening wordt gehouden met de verlaagde opbouw en de
sobere indexatievooruitzichten.
2. Buitenlandse regelingen met keuzevrijheid maken meer en meer gebruik van
standaardkeuzes om deelnemers te ondersteunen bij de opbouw, het beleg
gen en het opnemen van pensioenvermogen. Werknemers en zelfstandigen
die nu in Nederland niet verplicht meedoen aan een collectieve regeling
zouden wel automatisch mee kunnen doen aan een standaardregeling, zoals
NEST in het Verenigd Koninkrijk (VK). Deelnemers zijn vrij om hun deelname
stop te zetten en om tussentijds hun opgebouwde pensioenkapitaal op te
nemen (opting out).
3. Keuze van pensioenregeling zonder nadere regulering vrijgeven voor indi
viduele deelnemers blijkt in het buitenland niet altijd goed te werken. Een
actieve rol voor de overheid, de sociale partners of de werkgever draagt
meestal bij aan kostenbeheersing en transparantie.
44. Nederlandse pensioenfondsen delen meer beleggingsrisico met toekomstige
generaties dan de meeste kapitaalgedekte pensioenstelsels in het buiten
land. Intergenerationele deling van beleggingsrisico komt wel voor in uit
keringsovereenkomsten (Defined Benefit), maar weinig of niet in premie
overeenkomsten (Defined Contribution). In landen met DBregelingen is
sprake van een geleidelijke verschuiving naar DC. In de Nederlandse beleids
discussie wordt nu gekeken naar de voor en nadelen van het delen van
beleggingsrisicos met toekomstige generaties.
netspar brief 3
5
1. Inleiding
Het Nederlandse pensioenstelsel wordt opnieuw tegen het licht gehouden in
een Nationale Pensioendialoog.1 Onlangs heeft de SER (2015) een advies uit
gebracht over de toekomst van het pensioenstelsel en het ministerie van SZW
werkt aan een Hoofdlijnennota. Een vergelijking met buitenlandse pensioen
stelsels geeft meer zicht op de sterke en zwakke kanten van het Nederlandse
stelsel.
Het doel van deze Brief is lessen te trekken uit ervaringen met kapitaalgedekte
pensioenen in het buitenland. De aandacht gaat vooral uit naar de aanvullen
de pensioenen in de tweede pijler, maar we bezien deze in samenhang met de
staatspensioenen in de eerste pijler. Voor een aantal geselecteerde landen geeft
de Brief een korte beschrijving en typering van de pensioenregelingen en meer
specifiek van de ervaringen met keuzevrijheid en risicodeling.
De opbouw van deze Brief is als volgt. Hoofdstuk 2 typeert de internationale
diversiteit aan kapitaalgedekte pensioenstelsels en presenteert een indeling in
vier groepen. Hoofdstukken 3 en 4 plaatsen de keuzevrijheid en de risicodeling
in het Nederlandse pensioenstelsel in een internationaal perspectief. Hoofdstuk
5 sluit af met beleidsconclusies.
1 Zie denationalepensioendialoog.nl.
62. Internationaal overzicht van kapitaalgedekte pensioenenDe doelen van pensioenregelingen, zoals voorkoming van armoede onder
ouderen, verzekering tegen specifieke risicos (inflatie, langleven) en inkomens
herverdeling, zijn universeel (Barr en Diamond, 2008). Toch vertonen pensioen
systemen wereldwijd een grote mate van verscheidenheid. Figuur 1 ordent een
groot aantal OECDlanden naar de relatieve grootte van het publieke systeem,
gefinancierd op basis van omslag, en de aanvullende werknemerspensioenen
op basis van kapitaaldekking.2
De verticale as meet de mediane vervangingsratio van het publieke pensioen
systeem. De horizontale as meet het belegd pensioenvermogen als percentage
van het bruto binnenlands product (bbp), als indicatie van de rol van kapitaal
dekking in de pensioenvoorziening. De twee rode lijnen geven het gewogen
gemiddelde weer van deze indicatoren voor de OECD als geheel. Landen met
een grote tweede pijler hebben overwegend een wat kleinere eerste pijler,
maar het negatieve verband is niet sterk. De figuur laat ook zien dat slechts een
beperkt aantal landen een relatief grote rol kent voor kapitaaldekking, waaron
der Nederland, Angelsaksische landen, Zwitserland, Denemarken en Chili. In de
2 In verschillende landen wordt een deel van het werknemerspensioen ook via het publieke systeem opgebouwd, zoals in Duitsland en Frankrijk.
Figuur 1: Bruto
vervangingsratio 1e
pijler publiek pensioen
versus Vermogen kapi
taalgedekte werk
nemerspensioenen
2e pijler
Bron: OECD
netspar brief 3
7
meeste landen, zoals Belgi, Duitsland, Frankrijk en de ZuidEuropese landen, is
het omslaggefinancierde pensioen belangrijker. Tabel 1 vergelijkt Nederland op
kernaspecten met een aantal landen die ook een relatief grote kapitaalgedekte
tweede pensioenpijler kennen.3
Tabel 1 vermeldt per land de relatieve grootte van de eerste en de tweede pijler
in het mediane pensioeninkomen. Nederland heeft een belegd vermogen in
de tweede pijler van ruim 160% bbp. Nederland scoort hiermee het hoogste.
Het gewogen gemiddelde van de 34 OECDlanden is 84%. Het belegd vermogen
neemt in de komende decennia ten opzichte van het bbp nog verder toe, ook
als rekening wordt gehouden met verminderde aangroei door soberder indexa
tie en minder fiscaal toegestane opbouw. Het Nederlandse stelsel resulteert voor
een werknemer, die een volledige carrire doorloopt met een gemiddeld loon,
in een brutovervangingsratio van 91% van het laatstverdiende loon, volgens de
OECDsystematiek het hoogste resultaat van de beschouwde landen. De werke
lijke vervangingsratio is gemiddeld lager en vertoont een behoorlijke spreiding
door verschillen in loopbanen (Knoef e.a. 2015).
3 De tabellen 1 en 3 zijn samengesteld uit een groot aantal bronnen. In het bijzonder is gebruik gemaakt van overzichtsstudies van de OECD (met name 2011, 2013, 2013a), Cox en Lever 2015, Garca Hitron 2014, Garca Hitron en Ponds 2015, Pension Policy Institute 2014, Whitehouse 2007, John en Levine 2009.
Aandeel 1e en 2e pijler
Vermogen 2e pijler
Vervangingsratio*
Type regeling#
in % % bbp bruto in %
Nederland 37 63 166 91 DB / CDC
Maleisi 100 PF 42 35 DC
Singapore 100 PF 70 39 DC
Denemarken 45 55 43 82 DC
Zwitserland 65 35 119 58 DC
Zweden 53 47 10 56 DC
Australi 39 61 103 60 DC
Chili 17 83 62 50 DC
NieuwZeeland < 100 19 50 DC
VK 87 13 101 38 DC
VS 19 81 83 41 DC
Tabel 1: Indicatie van de
omvang, reikwijdte en
type kapitaalgedekte
pensioenregelingen
* Bron vervangingsratio:
OECD (2013).
# Alleen het dominante
type regeling is weer
gegeven, vergelijk ook
voetnoot 4.
8We ordenen de internationale verscheidenheid aan kapitaalgedekte pensioen
regelingen4 naar vier prototypen, met elk een eigen invulling en mate van
regulering van de opbouw en opname van pensioenkapitaal (vgl. Garcia Huitron
en Ponds 2015). De ordening van regelingen omvat het Provident Fund model
(Maleisi, Singapore) met vergaande regelgeving door de overheid, het Social
Partners model (Nederland, Scandinavi, Zwitserland) waarbij de overheid
zelfregulering door de particuliere sector in de tweede pijler ondersteunt met
passende regelgeving, het Regulated Choice model (tweede pijler in Australi
en in Chili, eerste pijler in Zweden) waarbij de overheid een spaarplicht oplegt
aan individuele werkenden en het beheer van het individueel pensioenkapitaal
toedeelt aan gereguleerde financile instellingen op een competitieve markt en
tenslotte het Induced Choice model (KiwiSave in NieuwZeeland, NEST in het VK
en de 401(k)regelingen in de VS) met een sterke rol voor standaardkeuzes.
4 In sommige landen bestaan diverse typen van kapitaalgedekte regelingen naast elkaar. Zo kent Nederland ook DC regelingen. In Zweden en Denemarken bestaan kapitaalgedekte regelingen niet alleen in de tweede pijler, maar ook in de eerste pijler in aanvulling op de omslaggefinan cierde pensioenen van overheidswege. Deze kapitaalgedekte aanvullingen voldoen aan het Regulated Choice Model. In het VK en de VS zijn nog veel DBfondsen in de private sector, maar deze zijn merendeels gesloten voor nieuwe deelnemers en vaak ook voor nieuwe opbouw door bestaande deelnemers (zie PPI 2012a voor een overzicht in het VK en Munnell 2014 voor een overzicht in de VS). In bijna alle landen bestaan er voor overheidswerknemers nog DBregelingen, die soms kapitaalgedekt zijn, zoals in het VK en de VS (zie Ponds e.a., 2012).
Regelingen Grondslag deelname
Individuele keuze
Regulering Mate van kostenefficintie*
Provident FundSingaporeMaleisi
verplicht minimaalopleggen
mandaten door overheid
zeer hoog
Social partnersNederlandDenemarkenZweden (tweede pijler)Zwitserland
quasiverplicht via sociale partners
gedelegeerd zelfregulering particuliere
sector
hoog
Regulated choiceAustraliChiliZweden (eerste pijler)
verplicht beperktregulering
door overheid van keuze en competitie
laag
Induced choiceNieuwZeeland (KiwiSave)VK (NEST)VS (401(k))
vrijwillig maximaal standaardkeuzes door werkgever
of overheid
hoog
Tabel 2: Typering proto
typen pensioenregelin
gen op deelname, keuze
en efficintie#
# Bron: GarcaHitron
and Ponds (2015)
* Ontleend aan OECD
(2013a)
netspar brief 3
9
We karakteriseren eerst Nederland, voor een beter perspectief op de vier
prototypen.
0. NederlandDe aanvullende pensioenregelingen in Nederland zijn overwegend geor
ganiseerd als een uitkeringsovereenkomst, met een uniforme opbouw van
pensioen aanspraken in de vorm van uitgestelde (levenslange) annuteiten5.
De indexatie van de pensioenuitkering is afhankelijk van de financile positie
van het pensioenfonds dat het bijeengebrachte vermogen collectief beheert en
belegt. Een deel van de aanvullende regelingen is ondergebracht bij verzeke
raars als kapitaalovereenkomsten of opgezet als individuele pensioenregeling
via een PPI. Pensioenregelingen komen veelal tot stand via onderhandelingen
tussen de sociale partners. Zij kunnen bij voldoende representativiteit de over
heid verzoeken de regeling verplicht te stellen voor alle werkgevers in de betref
fende bedrijfstak. Deelname is voor de meeste werknemers zodoende verplicht.
De deelnemers hebben in de opbouwfase veelal geen directe zeggenschap over
premieinleg, beleggingsbeleid en uitvoerder. Deelnemers kunnen meestal wel
de uitbetaling van de annuteiten afstemmen op individuele omstandigheden
en voorkeuren door de ingangsdatum te kiezen of door de hoogte van de uit
kering te variren in de tijd (hooglaagpensioen). Maar opname van een bedrag
ineens is niet mogelijk. De Nederlandse regelingen bieden deelnemers hiermee
relatief weinig keuze bij de opbouw en opname van pensioen.
1. Provident Fund ModelHet Provident Fund model komt als rolmodel voor in Azi, vooral in voormalige
kolonin van het VK, zoals Maleisi en Singapore.6 Ook Hong Kong kent elemen
ten van het Provident Fund model. Dit model omvat meer dan alleen voorzie
ningen voor pensioen en laat zich het best kenmerken als een uitgebreid stelsel
van kapitaalgedekte sociale zekerheid met een centrale rol voor de overheid.
De overheid bepaalt dat individuen verplicht kapitaal opbouwen op individu
5 Een levenslange annutaire uitkering levert een periodieke (b.v. maandelijkse) inkomensstroom tot overlijden. De toevoeging levenslang zullen we in het vervolg kortheidshalve weglaten. Van een uitgestelde annuteit is sprake als de eerste uitkering pas op een vastgestelde datum in de toekomst (b.v. de pensioneringsdatum) plaats vindt.
6 Het pensioenstelsel in Singapore is beschreven in Koh e.a. (2014), McCarthy e.a. (2002) en Asher (2013); het pensioenstelsel in Maleisi in Holzmann (2014).
10
ele rekeningen. Het kapitaal kan onder specifieke voorwaarden aangewend
worden voor aangewezen doelen, waaronder invaliditeit, woningfinanciering,
gezin, studiefinanciering en pensioen. Het vermogen wordt collectief beheerd.
Dit model beoogt armoede te voorkomen en helpt individuen om consumptie te
spreiden over de levensloop. Individuen zijn verplicht deel te nemen en hebben
weinig of geen keuze in de aanwending van het kapitaal, anders dan door de
overheid vooraf is aangegeven.
2. Social Partners modelIn Denemarken, Zweden en Zwitserland zijn de sociale partners primair verant
woordelijk voor de inhoud van de pensioenregeling in de tweede pijler, net als
in Nederland.7 Deelname is voor veel werknemers verplicht op basis van indivi
duele en collectieve arbeidscontracten. Deze drie landen hebben in de kern een
DCregeling. Renterisico wordt deels via de markt afgedekt, voor langlevenrisico
wordt een buffer aangehouden, sommige regelingen geven rendementsgaran
ties. De Zwitserse overheid reguleert de conversierente bij inkoop van annutei
ten; dit leidt tot intergenerationele risicodeling in het tweede pijlerpensioen.
In Zweden en Denemarken beperkt de intergenerationele risicodeling zich tot de
eerste pijler, dus tot risicodeling op nationaal niveau. In Zwitserland en Dene
marken is de mate van annutisering behoorlijk hoog, hoewel er geen verplich
ting tot (volledige) annutisering bestaat, mede door de actieve rol van de socia
le partners. In Zweden bepalen de sociale partners de inhoud van de regelingen
bij bedrijfstakken en ondernemingen. Zij selecteren ook de instellingen die
gecontracteerd worden om deze regelingen uit te voeren. De individuele werk
nemer kiest de instelling waar hij zijn regeling laat uitvoeren.
3. Regulated Choice ModelIn Australi en Chili8 verplicht de overheid alle werknemers tot een minimale
jaarlijkse premieinleg in individuele DCpensioenrekeningen bij door de over
heid gereguleerde financile instellingen. In Australi kan bij pensionering het
gehele kapitaal ineens worden opgenomen. In Chili dient bij pensionering het
aanwezige vermogen eerst te worden ingezet voor de inkoop van een door de
7 Vergelijk Btler (2014) voor een actuele typering van de tweede pijler werknemersregelingen in Zwitserland.
8 Vergelijk het rapport van Cooper et al. (2010) voor een typering van de tweede pijler in Australi en Impavido e.a. (2010) voor een typering van Chili.
netspar brief 3
11
overheid vastgesteld minimum aan annuteiten of aangehouden te worden voor
gefaseerde opname. In beide landen bevordert de overheid concurrentie tussen
de financile instellingen die actief zijn op de pensioenmarkt. In Chili kunnen
pensioenaanbieders eens in de twee jaar bieden om de nieuwe deelnemers als
klant te krijgen. Deze procedure heeft geleid tot een verlaging van de kosten,
die enige jaren geleden nogal hoog waren. In Australi zou de opzet van een
uniform pensioenproduct MySuper en vereenvoudiging van administratieve pro
cedures moeten leiden tot kostenverlaging. Australi overweegt een soortgelijke
biedingsprocedure als in Chili op te zetten. Het Regulated Choice model komt
ook in Zweden voor, en wel bij de kapitaalgedekte aanvulling in de eerste pijler.
Deelnemers kunnen kiezen uit 850 beleggingsfondsen. De fondsen worden aan
geboden door financile instellingen die door de overheid zijn gereguleerd (zie
Bovenberg et al. 2014). Bij pensionering dient het kapitaal te worden omgezet in
annuteiten, waaronder nominale annuteiten en annuteiten waarin de hoogte
van de uitkering mede afhankelijk is van het behaalde beleggingsrendement.
4. Induced Choice ModelNieuwZeeland en de VS behoren tot de landen met de grootste keuzevrijheid in
kapitaalgedekte pensioenen in de private sector. De werkgevers in de VS hoe
ven geen pensioenregeling aan te bieden. Munnell (2014) rapporteert dat bij
na de helft van de werknemers in de private sector aan een pensioenregeling
deelneemt. Hiervan is meer dan 70% een individuele DCregeling. De werk
nemer kan besluiten om al dan niet deel te nemen of om bij baanwisseling het
pensioen kapitaal op te nemen als bedrag ineens. Bij pensionering wordt het
pensioenkapitaal in zeer beperkte mate aangewend voor de inkoop van annu
iteiten. In de VS maakt men in toenemende mate gebruik van vooraf geselec
teerde standaardkeuzes (defaults) om individuele werknemers aan te zetten tot
deelname aan een aangeboden regeling, tot een voldoende hoge premieinleg
en tot een verantwoorde beleggingsstrategie over de levensloop.
In NieuwZeeland is in 2007 het KiwiSaveprogramma gestart (vgl. John en
Levine 2009, StJohn 2009, PPI 2012), om werkenden te ondersteunen bij de
opbouw van pensioenvermogen in aanvulling op de vaste pensioenuitkering
gefinancierd uit belastingen. KiwiSave is in de kern een spaarsysteem met
minimale premie inleg. De individuele pensioenvermogens dienen te wor
den aangehouden bij n van de 30 door de overheid geselecteerde financile
instellingen die een groot aantal beleggingsfondsen (180 in 2009) aanbieden
12
met uiteenlopende beleggingsstrategien en risicoprofielen. Nieuwe werk
nemers nemen automatisch deel, maar hebben veel mogelijkheden om uit te
stappen of om opgebouwd vermogen op te nemen voor specifieke bestedingen.
Ondanks regels van de overheid is het beheer relatief kostbaar. KiwiSave bestaat
nog te kort om te kunnen beoordelen of het programma tot meer oudedags
inkomen zal leiden. In de bestaande praktijk is het gebruik van annuteiten
beperkt.
In het VK heeft de overheid in 2012 de National Employment Savings Trust (NEST)
gentroduceerd. NEST is bedoeld voor werkgevers die zelf geen pensioenregeling
aanbieden of niet zijn aangesloten bij een overkoepelende regeling voor een
sector of specifieke groep. Werknemers bij deze werkgevers zullen automatisch
deelnemen aan de NESTregeling. Het is in de kern een individuele pensioen
regeling, met een minimum premieinleg van 8%, waarbij ten minste 3%punt
door de werkgever wordt bijgedragen. De premies worden belegd volgens een
standaardbeleggingsmix, waarvan het risicoprofiel is afgestemd op de leeftijd
van de deelnemer. De werknemers kunnen te allen tijde deelname aan de rege
ling stopzetten of opgebouwd vermogen opnemen. De regeling is kostenefficint
door de eenvoudige opzet en schaalvoordelen. Andere partijen kunnen verge
lijkbare regelingen aanbieden als NEST, met een eigen beleggingsstrategie, mits
van ten minste vergelijkbare kwaliteit en kostenefficintie. In 2012 werd inge
schat dat NEST zou leiden tot 5 tot 8 miljoen nieuwe spaarders, waarvan 2 tot 5
miljoen aangesloten bij NEST zelf (PPI 2012). Recente schattingen komen zelfs uit
op 11 miljoen nieuwe deelnemers.
SlotDe internationale vergelijking toont een grote verscheidenheid aan kapitaal
gedekte pensioenstelsels. Het Nederlandse pensioenstelsel onderscheidt zich
ten opzichte van stelsels in het buitenland door [1] een hoge vervangingsratio,
[2] weinig keuzevrijheid en [3] een uitgebreide risicodeling. De vervangingsra
tio is besproken in de Netspar Brief van Knoef e.a. (2015). In de volgende twee
hoofdstukken zullen we in meer detail ingaan op keuzevrijheid en risicodeling
in Nederlandse en buitenlandse pensioenstelsels.
netspar brief 3
13
3. Keuzevrijheid
De mate van keuzevrijheid binnen pensioenregelingen in de tweede pijler is in
Nederland beperkter dan in veel andere landen. Het gaat daarbij om keuzes ten
aanzien van deelname en inleg, een uitkering ineens, een opname voor een
speciaal doel zoals eigen woning of ziektekosten, het pensioenfonds of de ver
zekeraar die de regeling uitvoert en de beleggingsmix die wordt aangehouden.
Keuzevrijheid en maatwerk kunnen bevorderen dat het pensioen aansluit bij de
omstandigheden en voorkeuren van individuele deelnemers. Keuzevrijheid kan
echter ook ten koste gaan van andere deelnemers, bijvoorbeeld door selectief
gebruik en doordat de regeling niet actuarieel fair is. Keuzevrijheid moet boven
dien begrensd worden om mensen tegen zichzelf te beschermen. In landen
waar meer keuzevrijheid bestaat, blijkt dat veel deelnemers de standaardkeu
ze volgen. Hoewel de keuzemogelijkheden dus maar in beperkte mate worden
benut, lijken deelnemers hier toch behoefte aan te hebben. De keuzevrijheid in
verschillende landen is samengevat in tabel 3.
Deelname en inlegIn Nederland zijn werknemers van een onderneming of sector met een
pensioen regeling vanwege caoafspraken veelal verplicht deel te nemen aan
de regeling. De verplichtstelling voor werknemers onder een cao met pensioen
regeling staat in Nederland nauwelijks ter discussie. Er is wel discussie over de
vraag of ook werknemers en zelfstandigen zonder collectieve pensioenregeling
verplicht zouden moeten sparen voor pensioen; zie SER (2015).
In andere landen met het Social Partners model, zoals in Denemarken, Zweden
en Zwitserland, is deelname voor veel werknemers ook verplicht via de cao. In
landen met het Regulated Choice model, zoals Australi en Chili, is deelname
aan een (zelf te kiezen) pensioenregeling verplicht gesteld door de overheid. In
landen met het Induced Choice model, zoals de VS, NieuwZeeland en het VK,
is deelname in DCregelingen vrijwillig. In DBregelingen is deelname verplicht,
maar hun aandeel loopt terug. In landen zonder verplichtstelling worden soms
andere instrumenten ingezet om deelname te bevorderen, zoals automatische
deelname met mogelijkheid tot opzegging in de VK of een bijdrage van de werk
gever voor deelnemers aan de regeling, bijvoorbeeld in Ierland en de VS.
In landen met verplichtstelling is de deelname veelal 90% of meer, in landen
zonder verplichtstelling ligt dat duidelijk lager, zoals NieuwZeeland (65%), de
VS (50%) en het VK (minder dan 50%, maar door NEST zal de deelname toe
14
nemen). Als deelname verplicht is, ligt de premie of de pensioenopbouw in het
algemeen ook vast. Als deelname vrijwillig is, kan de deelnemer veelal ook zelf
de inleg kiezen, maar soms geldt hiervoor een minimum, zoals in het VK.
In Nederland, Denemarken en Zweden zijn werknemers zonder cao en zelfstan
digen niet verplicht om deel te nemen. In Zweden ligt de nadruk bij de pen
sioenopbouw echter op de eerste pijler, die inkomensgerelateerd is en ook voor
zelfstandigen verplicht is. In Australi geldt geen spaarplicht voor zelfstandigen.
In Chili moeten zelfstandigen sinds kort wel deelnemen. De invoering van de
verplichtstelling ging geleidelijk, aanvankelijk met de mogelijkheid tot opzeg
ging (optout), en met een geleidelijk oplopend premiepercentage. De ervarin
gen in Chili en het VK suggereren dat automatische deelname met mogelijkheid
tot opzegging een bruikbare tussenvorm kan zijn om werknemers en zelfstandi
gen zonder collectieve pensioenregeling te stimuleren om meer pensioen op te
bouwen zonder hun keuzemogelijkheden te beperken.
Deelname en inleg
Uitkering ineens
Opname speciaal
doel
Fonds of verzekeraar
Beleggingsmix
Mate van annutise ring*
in %
Nederland nee Nee nee nee nee+ 100
Provident Fund
Maleisi nee Ja ja nee nee 0
Singapore nee Ja ja nee nee 36
Social Partners
Denemarken nee Ja ja nee nee 50
Zweden nee Ja nee ja ja 30
Zwitserland nee Ja ja nee nee 70
Regulated Choice
Australi nee Ja ja ja ja 10
Chili nee Ja nee ja ja, beperkt 70
Zweden (1e pijler) nee Nee nee Ja Ja 100
Induced choice
NieuwZeeland Ja Ja ja ja ja
netspar brief 3
15
Wijze van uitkeringIn Nederland worden de fiscaal gefacilieerde pensioenen uitgekeerd als annu
teiten. Het tijdpad van de uitkering kan wel variren via een hooglaagpensioen,
waarbij deelnemers maximaal tien jaar een hoger pensioen ontvangen en daar
na een lager pensioen of andersom. De variatie tussen hoog en laag bedraagt
volgens fiscale wetgeving maximaal 100:75. Deze mogelijkheid wordt overigens
weinig benut. Daarnaast kan het nabestaandenpensioen op opbouwbasis veelal
omgewisseld worden in een hoger ouderdomspensioen of andersom.
In Nederland (evenals Noorwegen) kunnen deelnemers niet kiezen voor een
gehele of gedeeltelijke uitkering ineens. In de meeste andere landen bestaat
deze mogelijkheid wel, waaronder ook de andere landen met het Social Part
ners model. In Denemarken wordt bijvoorbeeld 50% van het pensioenvermo
gen uitgekeerd als annuteit, 35% als gefaseerde opname over minstens 10 jaar
en 15% als een bedrag ineens. In Zweden, waar uitkeringen minstens vijf jaar
moeten duren om in aanmerking te komen voor fiscale faciliring, kiezen veel
deelnemers voor uitkeringen met een vaste looptijd van 10 of 20 jaar. In Zwit
serland hebben deelnemers wettelijk het recht om minstens een kwart van het
opgebouwde vermogen als een uitkering ineens op te nemen. Aankoop van
annuteiten is niet wettelijk verplicht en de regels verschillen per fonds. In de
praktijk kiezen veel deelnemers voor annutisering (70% pensioenvermogen),
wellicht vanuit een culturele behoefte aan zekerheid. In Chili komen annutei
ten en gefaseerde opname beide veel voor. Een gedeeltelijke opname ineens is
alleen toegestaan als het resterende pensioenvermogen voldoende is voor een
pensioen van 70% van het gemiddelde inkomen in de tien jaar voorafgaand aan
pensionering. De landen met het Provident Fund model kennen veel variatie.
In Maleisi dient bij pensionering het resterende vermogen op de individuele
rekeningen in zijn geheel te worden opgenomen. In Australi, NieuwZeeland
en de VS zijn er weinig regels voor de uitkeringsfase en is de mate van annuti
sering zeer gering. In Australi, NieuwZeeland en bij DCregelingen in de VS is
een opname ineens toegestaan. In de VS, NieuwZeeland, Maleisi en Singapore
is opname ineens tijdens de loopbaan mogelijk bij bepaalde bestedingsdoelen,
zoals de eigen woning, zorg of onderwijs en bij baanverandering. In Chili wordt
een substantieel deel van de inleg eerder opgenomen voor de eigen woning
of zorguitgaven; dit vermindert de mate van annutisering. Bij de meest voor
komende DCregelingen in de VS (de zogenaamde 401(k) regelingen) is het ook
mogelijk om een lening af te sluiten bij het pensioenfonds voor aankoop van
een eigen woning.
16
In het VK bestond tot april 2015 de verplichting om (op zijn laatst op 85 jarige
leeftijd) een annutaire uitkering aan te kopen, tenzij men kon aantonen op
andere wijze voldoende pensioeninkomen te hebben ook als men heel oud
zou worden. Per 1 april 2015 is de regelgeving op dit punt sterk aangepast (UK
Treasury (2014a en b)). Deelnemers mogen nu al vanaf hun 55e jaar pensioen
vermogen onbeperkt opnemen.9 Als motivatie wordt genoemd dat individ uals
who have worked hard and saved responsibly throughout their adult life should
be trusted to make their own decisions with their pension savings, and the
reforms will deliver just that. Een bekende uitspraak van Steve Webb, de Engel
se minister van pensioenen in dit verband is Mensen met voldoende pensioen
kapitaal mogen er van mij een Lamborghini van aanschaffen. Overigens stelt
hij ook dat een levenslange uitkering waarschijnlijke de beste optie is voor de
meeste deelnemers. Een door de overheid genitieerde website (Pension wise)
ondersteunt bij het nemen van pensioenbeslissingen. De behoefte aan annu
itiseren in de tweede pijler wordt mede bepaald door de hoogte en de vorm
geving van het pensioen in de eerste pijler. Uitbetaling van het pensioen in de
tweede pijler in de vorm van een annuteit is minder noodzakelijk naarmate het
pensioen in de eerste pijler hoger is en de omvang van de tweede pijler klei
ner is. In Zweden, waar het pensioen in de eerste pijler afhankelijk is van het
arbeidsverleden en pensioenopbouw in de tweede pijler vooral van belang is
voor hogere inkomens, is annutiseren in de tweede pijler minder noodzakelijk.
In Australi, Denemarken en Zwitserland bestaat een inkomens en vermogens
toets, waarbij deelnemers met weinig (ander) inkomen en/of vermogen een
hoger pensioen in de eerste pijler ontvangen. Dit beperkt de inkomensterugval
voor deelnemers die voor het einde van hun leven hun pensioenvermogen in de
tweede pijler volledig opmaken, dus vermindert de noodzaak tot annutisering.
De overheid in deze landen heeft er belang bij dat deelnemers wel annutise
ren, om het pensioen in de eerste pijler betaalbaar te houden. In Chili ontvangt
alleen het meest behoeftige deel van de bevolking een uitkering in de eerste
pijler, waardoor een annuteit in de tweede pijler belangrijk is.
De vrijwillige omzetting naar annuteiten is dikwijls gering, zeker in landen
waarin keuzevrijheid een centraal principe is, zoals in de landen met Regulated
Choice en Induced Choice. De geringe vraag naar annuteiten staat in de lite
ratuur bekend als de annuity puzzle. Deelnemers die het langlevenrisico niet
9 Pensioenrechten in DBregelingen mogen in bepaalde situaties ook worden omgezet naar een DCregeling en vervolgens worden opgenomen
netspar brief 3
17
verzekeren kunnen het belegde vermogen gedurende de pensioenperiode gelei
delijk opnemen. Deze aanpak komt onder meer voor in Chili en het VK. De jaar
lijkse actuarile herrekening van de uitkering beperkt enigszins het risico dat de
gepensioneerde zonder inkomen komt te zitten, maar bij een hogere levensduur
dan verwacht daalt het inkomen. Bij overlijden valt het resterende vermogen
toe aan de erfgenamen. Nabestaandenpensioen of eigen pensioenopbouw door
partners verminderen de noodzaak hiertoe.
Verplichte omzetting van het pensioenvermogen in een periodieke uitkering
draagt bij aan spreiding van inkomen over het leven, maar verplichte volledige
omzetting zoals in Nederland is niet gebruikelijk. In buitenlandse pensioen
stelsels met verplichte annutisering mag veelal zon 25% tot 30% van het
pensioen vermogen opgenomen worden als een bedrag ineens. De Melbour
ne Mercer Global Pension Index (2014), een maatstaf voor de kwaliteit van
pensioen stelsels, geeft op dit onderdeel de hoogste score aan pensioenstelsels
waarin 60% tot 80% van het pensioenvermogen moet worden omgezet in een
levenslange uitkering en 20% tot 40% als bedrag ineens uitgekeerd mag wor
den. De index geeft Nederland puntenaftrek wegens de eis tot volledige annu
tisering. De flexibiliteit om een deel van het pensioenvermogen op te nemen als
een uitkering ineens wordt positief gewaardeerd.
De vervangingsratio van de verplichte pensioenbesparingen is in Nederland
relatief hoog en de flexibiliteit van de wijze van uitkering is tamelijk beperkt.
Nederland zou, in navolging van andere landen, meer ruimte kunnen bieden
om een bedrag ineens op te nemen in ruil voor een lagere uitkering daarna,
eventueel met een ondergrens voor het resterende pensioeninkomen.10 Een
pensioen in de vorm van levenslange periodieke uitkeringen zou, in aansluiting
bij de Nederlandse traditie, wel de standaard moeten blijven. De keuze voor een
uitkering ineens is in veel landen alleen mogelijk op pensioenleeftijd. Op hoge
re leeftijden hebben deelnemers wellicht meer informatie over hun resterende
levensverwachting. Als vooral deelnemers met een korte resterende levens
verwachting kiezen voor een opname ineens, terwijl bij de vaststelling van de
mogelijke opname gerekend wordt met gemiddelde sterftekansen, resteert er
minder vermogen voor de deelnemers met een hogere levensverwachting. Dit
selectieeffect leidt zodoende tot een uitholling van de deling van langleven
10 Een werknemer met een modaal inkomen en een volledige loopbaan zou bij pensionering zon 25.000 euro ineens krijgen bij een opname van 10% van de waarde van de aanspraken.
18
risico. De uitkering wordt in het buitenland veelal belast tegen het marginale
tarief. Eventueel kan de opname beperkt worden tot specifieke bestedingsdoe
len, zoals voor aanpassing van de eigen woning of aflossing van de hypotheek,
bijvoorbeeld omdat die ook bijdragen aan het op peil houden van de consump
tiemogelijkheden.
Pensioenfonds of verzekeraarIn Nederland kunnen individuele deelnemers in de tweede pijler niet kiezen
bij welk pensioenfonds of welke verzekeraar ze pensioen opbouwen. De gro
te uitvoerders in Nederland verzorgen de pensioenen voor meerdere fondsen.
Individuele deelnemers in andere landen met het Social Partners model, zoals
Denemarken en Zwitserland, en in landen met het Provident Funds model,
zoals Maleisi en Singapore hebben ook geen vrije keuze van uitvoerder. In
Zweden mogen de deelnemers in de tweede pijler zelf een uitvoerder kiezen uit
een voorselectie door de sociale partners. Er is wel keuzevrijheid van uitvoer
der in landen met Induced Choice en Regulated Choice, zoals Australi, Chili,
NieuwZeeland en de VS. Individuele keuzevrijheid van uitvoerder is niet te ver
enigen met intergenerationele risicodeling in het kapitaalgedekte deel van het
pensioenstelsel; risicodeling is alleen effectief als deelnemers weinig of geen
voor of nadeel hebben van de keuzes van andere deelnemers.
Vrijheid in keuze van de pensioenuitvoerder blijkt in het buitenland uit zichzelf
niet altijd goed te werken. De markt is weinig transparant, doordat pensioen
een complex product is en deelnemers er pas na lange tijd achter komen of de
uitvoerder de beloften waarmaakt. In het VK en Australi11 resulteerde een groot
aantal aanbieders en/of regelingen in hoge uitvoeringskosten in het commer
cile segment. Schaalvoordelen werden onvoldoende benut en de markt was
weinig transparant. In Chili ontstond juist een oligopolie, met weinig markt
werking en een gebrek aan toetreders. In Zweden doen de sociale partners een
voorselectie van aanbieders, waarbij zij onder meer onderhandelen over de
uitvoeringskosten, die als gevolg hiervan laag zijn. In Chili zijn de kosten sterk
gedaald, sinds pensioenuitvoerders eens in de twee jaar via een biedingsproce
dure bij de overheid alle nieuwe toetreders tot het verplichte pensioenstelsel als
klant kunnen krijgen. De uitvoerder met de laagste kosten wint de bieding. De
nieuwe deelnemers mogen na deze twee jaar overstappen naar een andere uit
11 Zie Cooper e.a. (2010) over Australi.
netspar brief 3
19
voerder. In Australi is een standaardregeling MySuper ontwikkeld om de markt
meer transparant te maken en de benutting van schaalvoordelen te vergroten.
In Australi wordt in een recente evaluatie12 aanbevolen om nieuwe deelnemers
aan de regeling MySuper ook via een bieding toe te wijzen aan een uitvoerder.
In het VK lijkt de oprichting van een standaarduitvoerder (NEST) met focus op
lage kosten een effectieve manier om kosten te verminderen.
Gezien deze ervaringen lijkt het niet verstandig om de keuze voor het pensioen
fonds of de verzekeraar zonder nadere regulering vrij te geven voor individuele
deelnemers. Een actieve rol voor de overheid, de sociale partners, de beroeps
vereniging of de werkgever bij opzet van een regeling en afsluiting van contrac
ten kan bijdragen aan kostenbeheersing en zorgen voor transparantie. Verschei
dene landen kennen meer regulering om te bevorderen dat de belangen van de
klant centraal staan bij de advisering. In Australi bestaat een zorgplicht, in Chili
publiceert de toezichthouder een kwaliteitsindex van de dienstverleners. Oplei
dingseisen voor adviseurs en regels voor hun beloning, zoals in de markt voor
hypotheekadvies, kunnen ook nuttig zijn.
BeleggingsmixIn Nederland is er in uitkeringsregelingen geen vrijheid in keuze van de beleg
gingsmix, in individuele beschikbarepremieregelingen is die mogelijkheid er
meestal wel. In Denemarken en Zweden was er in het algemeen ook geen keuze
in de beleggingsmix. De laatste jaren is er sprake van een verschuiving van col
lectief verzekerde regelingen naar individuele DCregelingen, die meer keuze
mogelijkheden bieden. In Zwitserland, Maleisi en Singapore is deze keuze niet
vrij. In Chili kunnen deelnemers kiezen uit vijf beleggingsprofielen, die verschil
len in de mate van risico. Oudere werkenden en gepensioneerden mogen niet
beleggen in n of twee van de meest risicovolle fondsen. Deelnemers in Aus
trali hebben ruime mogelijkheden voor het kiezen van een beleggingsmix.
De mogelijkheid om de beleggingsmix vrij te kiezen wordt in het buitenland
dikwijls weinig benut. In Australi volgt meer dan 50% de standaard, in het
kapitaalgedekte deel van de eerste pijler in Zweden is dat momenteel zelfs
12 Commonwealth of Australia (2014).
20
meer dan 99%, in de tweede pijler in Zweden 71%.13 Verder wordt er weinig
gewisseld van fonds na de eerste inleg. Volgens de Cooper Review (2010), een
evaluatie van het pensioenstelsel in Australi in 2010, zou invoering van een
standaardfonds in combinatie met een vereenvoudiging van administratieve
procedures tot een kostenbesparing van 40% kunnen leiden. In Zweden wordt
onderzocht of kostenreductie mogelijk is door het aantal fondsen in het kapi
taalgedekte deel van de eerste pijler, nu 850, te verminderen. In Chili heeft
de overheid het aanbod gestandaardiseerd door vijf beleggingsprofielen op te
stellen. Een beperkt aantal keuzemogelijkheden voor de beleggingsmix is het
overwegen waard, als dit inpasbaar is in het stelsel. Bij een heel ruim aanbod
wegen de extra kosten wellicht niet op tegen de baten, aangezien maar weinig
deelnemers gebruik maken van deze keuzemogelijkheden.
13 Voor Australi, zie Australian Prudential Regulation Authority (2014); voor de eerste pijler in Zweden, zie Pensionsmyndigheden (2014); de cijfers voor de tweede pijler in Zweden hebben betrekking op de ITP1regeling, zie www.collectum.se.
netspar brief 3
21
4. Risicodeling
Pensioen staat bloot aan allerlei financile risicos (rendement, rente, inflatie)
en demografische risicos (kort leven, lang leven). Risicomanagement is daarom
een belangrijk onderdeel van een goed pensioenproduct. Nederlandse pen
sioenregelingen kennen een uitgebreide vorm van risicodeling; zie Van Ewijk
e.a. (2014). Het delen van demografische risicos staat in Nederland nauwelijks
ter discussie. Wel wordt gesproken over de voor en nadelen van het delen van
beleggingsrisicos. Als geen sprake is van nieuwe opbouw en herstelpremies
heeft het delen van beleggingsrisicos in principe geen toegevoegde waarde,
omdat een individueel pensioenproduct het collectieve contract kan repliceren
(zie Boelaars e.a. 2104a). Intergenerationele deling van beleggingsrisicos kan
bijdragen aan vermindering van de onzekerheid over het pensioenresultaat als
er wel sprake is van nieuwe opbouw en herstelpremies, maar vergt regulering
en moet afgewogen worden tegen politieke risicos en discontinuteitsrisico14.
In veel landen vond in de afgelopen decennia een geleidelijke verschuiving
plaats van DB naar DCregelingen, waardoor de deling van beleggingsrisico met
toekomstige deelnemers binnen de kapitaalgedekte pensioenen is afgenomen.
De intergenerationele risicodeling beperkt zich dan tot risicodeling via de over
heid, o.a. in het nietkapitaalgedekte deel van het pensioenstelsel.
RendementsrisicoIn Denemarken en Zweden hadden de meeste deelnemers in het verleden een
pensioenregeling met uitgestelde annuteiten, die een hoge mate van zeker
heid (99,5%) kennen. Deze regelingen hebben naast het vermogen voor de
financiering van de annuteiten een buffer voor het opvangen van schokken in
de levensverwachting, voor indexatie of winstdeling. Deze buffer wordt gevoed
met overrendementen of met een deel van de premie. Denemarken en Zweden
gebruiken geen inhaalpremies voor herstel van de dekkingsgraad, maar delen
wel risicos tussen generaties door verschillen in de hoogte van de buffer bij
pensioenaankoop. De uitgestelde annuteiten worden toegekend uitgaande van
een rekenrente. Tot eind jaren 90 was deze in Denemarken veelal 4,5%. De
toezichthouder heeft de maximale rekenrente sindsdien verlaagd naar 3,5%,
vervolgens 2,5% en nu 1,5%. De verlaging van de rekenrente geldt alleen voor
nieuwe deelnemers, bestaande deelnemers mogen nog premie inleggen onder
de oude garantie. Fondsen moesten hun reserves aanspreken om deze toezeg
14 Van discontinuteit is sprake als er weinig of geen nieuwe opbouw meer is, b.v. doordat de onderneming failliet gaat of de werkgelegenheid in de sector sterk terugloopt.
22
gingen waar te maken en konden hierdoor veelal niet indexeren. In Zweden en
Denemarken wordt zodanig belegd dat nooit gekort hoeft te worden. Er geldt
een traffic light system, waarbij beleggingsrisico wordt teruggenomen als de
buffer krimpt. Bestaande deelnemers kregen wel het verzoek om de garantie
los te laten, om te voorkomen dat hun pensioenvermogen volledig risicoloos
wordt belegd. Sinds eind jaren 90 zijn steeds meer fondsen gestopt met het
geven van garanties. In het aangepaste stelsel wordt het opgebouwde vermogen
pas rond pensioendatum tegen marktconforme tarieven omgezet in nominale
annuteiten. Het bestaande fondsvermogen heeft nog grotendeels betrekking op
gegarandeerde verzekeringsproducten, de nieuwe inleg is grotendeels zonder
garanties.
In Australi en in het premiepensioen in de Zweedse eerste pijler zijn variabele
annuteiten toegestaan. Deze variabele annuteiten worden in Zweden, met het
oog op de gewenste stabiliteit van de uitkeringen, veelal gecombineerd met
garanties en winstdeling of rendementsmiddeling net als in Nederland. Via de
buffer wordt, op nationaal niveau, beleggingsrisico en langlevenrisico gedeeld
tussen generaties. Australische deelnemers die ook na pensionering hun vermo
gen risicovol willen beleggen doen dat veelal in een individuele rekening zonder
risicodeling. Deelnemers aan DCregelingen in landen als de VS, NieuwZeeland,
Singapore en Maleisi lopen ook beleggingsrisico, zolang zij hun pensioen
vermogen niet omzetten in annuteiten, en delen dat risico niet met andere
deelnemers.
RenterisicoIn Denemarken en Zweden, schrijft de regelgeving voor dat de fondsen het
renterisico voor de toegezegde annuteiten in hoge mate afdekken door aan
koop van langlopende staatsleningen. Bij beschikbare premieregelingen zoals in
Australi15 is afdekking van het renterisico tijdens de opbouwfase niet voorge
schreven, maar beperkt een bepaalde mate van afdekking van het rente risico de
onzekerheid over de latere mogelijke jaarlijkse opnames uit vermogen (indi
vidueel ALM). Zwitserland reguleert conversietarieven, waarin zowel de rente
als de levensverwachting een rol speelt. Regulering kan de onzekerheid over de
pensioenuitkeringen voor de deelnemer wellicht wat inperken, maar pensioen
fondsen of verzekeraars kunnen in financile problemen geraken of moeten
15 Zie Venkatramani en Chandra (2012).
netspar brief 3
23
verliezen verhalen op toekomstige deelnemers als de gereguleerde tarieven veel
afwijken van de marktprijzen.
InflatierisicoIn sommige landen, zoals het VK, de VS en Chili, is er ruim aanbod van infla
tiegerelateerde obligaties, die bescherming kunnen bieden tegen inflatierisico.
In continentaal Europa is deze markt beperkt van omvang, waardoor de moge
lijkheden voor bescherming tegen inflatierisico beperkt zijn. In Denemarken
ontvangen deelnemers compensatie voor inflatie, als de omvang van de buffer
dit toelaat, maar de mate van bescherming is beperkt doordat fondsen vooral
beleggen in nominale obligaties.
LanglevenrisicoIn Denemarken, Zwitserland en Chili bestaat een substantieel deel van het
pensioen uit een levenslange uitkering. In veel andere buitenlandse stelsels,
waaronder Zweden, Australi, NieuwZeeland, de VS, het VK, Singapore en
Maleisi, is deling van het langlevenrisico niet verplicht. Veel landen met
beschikbarepremieregelingen kennen wel regulering of keuzearchitectuur voor
de opbouwfase, maar niet voor de uitkeringsfase. In Australi wordt het ontbre
ken van een goede standaard voor de uitkeringsfase als een tekortkoming van
het stelsel gezien, maar vindt de overheid het lastig een standaard te kiezen
wegens grote verschillen tussen deelnemers. In landen zonder verplichtstelling
tot omzetting van pensioenvermogen in levenslange uitkeringen worden vaak
nauwelijks annuteiten gekocht. Sommige landen combineren de mogelijkheid
van een gefaseerde uitkering uit het vermogen voor het begin van de pensioen
periode met een uitgestelde annuteit voor de eventuele latere pensioen
periode. De aankoop van de uitgestelde annuteit is bijvoorbeeld op 65 jaar,
maar de uitbetaling begint pas vanaf 80 jaar. Dit komt voor in Chili, maar ook
bij de Riester Rente in Duitsland. Gefaseerde opname van het vermogen biedt
flexibiliteit via mogelijkheid tot eerdere opname; het resterende vermogen gaat
naar de nabestaanden bij vroeg overlijden, maar biedt geen verzekering tegen
inkomensverlies bij lang leven.
In het buitenland wordt het collectief langlevenrisico, net als het individuele
langlevenrisico, dikwijls niet gedeeld. Indien het pensioenvermogen wordt
aangewend voor aankoop van annuteiten draagt een verzekeraar dit risico.
24
Hiervoor moet de verzekeraar een buffer aanhouden, de mogelijkheden om dit
risico te diversifiren zijn beperkt. Zwitserland reguleert tarieven voor annutei
ten; dit zou kunnen leiden tot intergenerationele deling van langlevenrisico.
netspar brief 3
25
5. Conclusies
Het Nederlandse aanvullende pensioenstelsel onderscheidt zich op enkele pun
ten van andere stelsels. Het pensioen in de tweede pijler kan niet los gezien
worden van de hoogte en vormgeving van het pensioen in de eerste pijler.
Toch kan Nederland leren van ervaringen in het buitenland.
De verantwoordelijkheden voor pensioenen zijn internationaal verschillend
geregeld. In landen waar de verantwoordelijkheid volledig bij individuele
burgers ligt, met weinig sturing vanuit de overheid of de sociale partners, is de
deelname aan pensioensparen veelal laag en zijn er weinig levenslange uitke
ringen. Hierdoor is het lastig de levensstijl na pensionering te handhaven. Een
actieve rol voor de sociale partners en/of de overheid leidt dikwijls tot hogere
pensioenbesparingen, een betere spreiding van consumptie over het leven en
minder armoede tijdens de pensioenperiode.
De deelname is in het algemeen hoog als sociale partners afspraken over de
pensioenregeling opnemen in caos. Bij invoering van een spaarplicht door de
overheid kunnen naast werknemers met een cao ook werknemers zonder cao
en zelfstandigen verplicht worden tot deelname. Tussenvormen van wel en geen
verplichte deelname zijn: mogelijkheid tot deelname (optin), automatische
deelname met mogelijkheid tot uittreding (optout) en verplichte deelname met
een beperkte minimale inleg. Oprichting van een standaardfonds, zoals NEST
in het VK voor deelnemers die niet via een werkgever aan een bepaald fonds
gebonden zijn, kan bijdragen aan een efficinte uitvoering.
De keuzemogelijkheden in het Nederlandse pensioenstelsel zijn beperkter dan
in veel andere landen, terwijl de verplichte besparingen hoger zijn dan elders.
Ruimere keuze bij de inleg en de uitkering zou deelnemers meer flexibiliteit
bieden bij het spreiden van inkomen en consumptie over hun leven. Ruimere
keuze bij de inleg vereist wel een betere aansluiting tussen betaalde premie en
opgebouwde rechten, dus een afschaffing van de doorsneesystematiek, om te
voorkomen dat jongeren geprikkeld worden om hun inleg te verminderen en
ouderen juist niet. De mogelijkheid om een deel van het opgebouwde pensioen
ineens te laten uitkeren, bijvoorbeeld om de hypotheek af te lossen, zou ook
meer flexibiliteit bieden. Dit laatste kan ook zonder afschaffing van de door
sneesystematiek. De keuzemogelijkheden moeten wel begrensd worden, om te
voorkomen dat het pensioen zeer laag wordt doordat te veel ineens is opgeno
men zodat de facto geen levenslang pensioen overblijft. Ook moet voorkomen
worden dat keuzes ten koste van andere deelnemers kunnen gaan.
26
Keuzevrijheid voor individuele deelnemers ten aanzien van de pensioenuitvoer
der en de beleggingsmix lijkt in het buitenland niet altijd goed te werken. Een
rol voor overheid of sociale partners bij de keuze van de uitvoerder of het ont
werp van een standaardregeling lijkt gewenst. Keuze van de beleggingsmix en
uitvoerder is lastig te verenigen met opbouw van annuteiten in een collectieve
pot. Een beperkt aantal opties (bijvoorbeeld defensief, gemiddeld en offen
sief) voor de beleggingsmix is voor deelnemers te overzien en beschermt tegen
ongewenste keuzes (bijvoorbeeld onvoldoende spreiding in de portefeuille).
Bij aanbod van veel keuzemogelijkheden wegen de extra kosten waarschijnlijk
niet op tegen de baten. Keuzevrijheid in de beleggingsmix wordt in de praktijk
immers beperkt benut.
De intergenerationele deling van beleggingsrisicos is in andere landen afge
nomen door een geleidelijke verschuiving van DB naar DC en veelal beperkter
dan in Nederland.16 Deze risicodeling kan bijdragen aan vermindering van de
onzekerheid over het pensioenresultaat, maar vergt regulering en moet beperkt
van omvang blijven wegens discontinuteitsrisico. Risicos ten aanzien van
beleggingsrendementen worden bij beschikbarepremieregelingen meestal niet
bewust gedeeld tussen generaties, maar soms gebeurt dit impliciet door rende
mentsmiddeling of garanties. In de zoektocht naar een nieuw pensioencontract
wordt opnieuw tegen het licht gehouden welke risicos in een pensioenregeling
onderling gedeeld zouden moeten worden en in welke mate aanspraken collec
tief en individueel zouden moeten zijn.17
16 De mate van intergenerationele risicodeling is in Nederland ook afgenomen. Zie Van Ewijk e.a. (2014).
17 Zie Boelaars e.a. (2014a), Bovenberg en Nijman (2014) en SER (2015). Netspar doet verder onderzoek naar de voor en nadelen van het intergenerationeel delen van beleggingsrisicos in een zogenaamd Topicality Project.
netspar brief 3
27
Referenties
Asher, M. (2013), Singapore CPF: A sustainable and fair solution to the country
pension challenge?, Working paper, National University of Singapore.
Australian Prudential Regulation Authority (2014), Statistics Annual
Superannuation Bulletin, juni 2013 (herzien 5 februari 2014).
Barr N., en P. Diamond (2008), Reforming pensions Principles and policy
choices, Oxford University Press, Oxford.
Boelaars, I., L. Bovenberg, D. Broeders, P. Gortzak, S. van Hoogdalem, Th.
Kocken, M. Lever, Th. Nijman en J. Tamerus (2014a), Duurzame vormgeving
van het Nederlandse collectieve aanvullende pensioen, Netspar Occasional
Paper, www.netspar.nl.
Boelaars, l., L. Bovenberg, J. de Haan, S. van Hoogdalem, T. Kocken, M. Lever,
R. Mehlkopf, Th. Nijman en E. Ponds, (2014b), De toegevoegde waarde van
risicodeling met toekomstige generaties, www.netspar.nl.
Bovenberg, L., R. Cox en S. Lundbergh (2014). Lessons from the Swedish
occupational pension system: Are mutual life insurance companies a relevant
model for occupational pensions in the Netherlands? Technical report,
Cardano Risk Management.
Bovenberg, A.L., en Th.E. Nijman (2014). Persoonlijke pensioenrekeningen met
risicodeling, NEA paper 56, www.netspar.nl.
Btler, M. (2014), Insights from Switzerlands pension system, Working Paper
201416, Pension Research Council, University of Pennsylvania.
Commonwealth of Australia (2014), Financial System Inquiry: Final report,
www.fsi.gov.au.
Cooper, J. et al. (2010), Super system review: Final report, Commonwealth of
Australia, www.supersystemreview.gov.au.
Cox, M.A.H., en M.H.C. Lever (2015), Internationale vergelijking van
pensioenstelsels: Denemarken, Zweden, Chili en Australi, CPB Notitie,
www.cpb.nl.
Dellaert, B.G.C., en E.H.M. Ponds (2014), Pensioen op maat: heterogeniteit en
individuele keuzevrijheid in pensioenen, in: A.L. Bovenberg, C. van Ewijk en
Th.E. Nijman (red.), Toekomst voor aanvullende pensioenen: Preadviezen van
de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde 2014, Den Haag: Sdu
Uitgevers, 4571.
Ewijk, C. van, M.H.C. Lever, J.P.M. Bonenkamp en R.J. Mehlkopf (2014), Pensioen
in discussie, Netspar Brief 1, www.netspar.nl; CPB Policy Brief 2014/06,
www.cpb.nl.
28
Garcia Huitron, M. (2014), The role of annuities, lumpsums and special purpose
withdrawals in pension design Main lessons for the Netherlands, Netspar
Master Thesis, Tilburg University.
Garcia Huitron, M., en E.H.M. Ponds (2015), Worldwide Diversity in Funded
Pension Schemes: Four Role Models on Choice and Participation, beschikbaar
op http://ssrn.com/abstract=2606616, ook te verschijnen als Netspar Panel
Paper.
John, D.C., en R. Levine (2009), National retirement savings systems in Australia,
Chile, New Zealand and the United Kingdom: Lessons for the United States,
working paper, The Retirement Security Project.
Holzmann, R. (2014), Oldage financial protection in Malaysia: Challenges and
options, Working Paper, World Bank.
Impavido, G., E. Lasagabaster en M. Garcia Huitron (2010), New Policies for
Mandatory Defined Contribution Pensions : Industrial Organization Models
and Investment Products, World Bank Publications 2462, World Bank.
Knoef, M., K. Goudswaard, J. Been en K. Caminada (2015), Veel variatie
in pensioenopbouw van Nederlandse huishoudens, Netspar Brief 2,
www.netspar.nl.
Koh, B. (2014), Singapores social security savings system: Review and reform, In
Reimagining pensions: The next 40 years, Pension Research Council. Oxford
University Press.
McCarthy, D., O.S. Mitchell en J. Piggott (2002), Asset rich and cash poor:
retirement provision and housing policy in Singapore, Journal Of Pensions
Economics and Finance 1, 197222.
Munnell A. (2014), 401(K)/IRA holdings in 2013: An update from the SCF, Issue in
Brief, September 2014, Centre for Retirement Research, Boston College.
OECD (2011), Pensions at a Glance 2011, Parijs.
OECD (2013), Pensions at a Glance 2013, Parijs.
OECD (2013a), Pension Markets in Focus, Parijs.
Pension Policy Institute (2012), What are the lessons from KiwiSaver for automatic
enrollment in the UK? PPI Briefing Note 62.
Pension Policy Institute (2012a) The changing landscape of pension schemes in
the private sector in the UK, commissioned and funded by MetLife Assurance
Limited, juni 2012.
Pension Policy Institute (2014), Freedom and choice in pensions: Comparing
international retirement systems and the role of annuitisation, PPI Briefing
Note 66.
netspar brief 3
29
Pensionsmyndigheten (2014), Premiepensionen Pensionsspararna
och pensionrerna 2013, 20140416, PID136121, Analysavdelningen
Pensionsmyndigheten, Stockholm.
Ponds, E. H. M., C. Severinson en J. Yermo (2012), Implicit debt in public sector
pension plans: An international comparison. International Social Security
Review, 65 (2), 75101. Ook verschenen als Netspar Discussion Paper (2011):
Funding in public sector pension plans - International evidence. DP 05/2011
064.
SER (2015), Advies toekomst pensioenstelsel, www.ser.nl.
StJohn, S. (2009), The annuities market in New Zealand, Retirement Policy and
Research Centre.
UK Treasury (2014a), Freedom and choice in pensions, maart 2014.
UK Treasury (2104b), Freedom and choice in pensions: government response to
the consultation.,juli 2014.
Venkatramani, R.S.G., en V. Chandra (2012), Actuarial challenges in defined
contribution schemes, Financial Services Forum, Actuaries Institute,
Melbourne, www.promontory.com.
Whitehouse, E. (2007), Pensions panorama: Retirementincome systems in 53
countries, World Bank Publications, World Bank.
Dit is een uitgave van:
Netspar
Postbus 90153
5000 LE Tilburg
Telefoon 013 466 2109
Email [email protected]
www.netspar.nl
Juni 2015