Top Banner
Over de verbinding tussen mensen van vlees en bloed en een duurzame kwaliteit van gebouwen en gebieden ogEn Met andere Frank Bijdendijk
136

Met andere ogen

Mar 12, 2016

Download

Documents

Over de verbinding tussen mensen van vlees en bloed en een duurzame kwaliteit van gebouwen en gebieden
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: Met andere ogen

Over de verbinding tussen mensen

van vlees en bloed en een duurzame kwaliteit

van gebouwen en gebieden

ogEnMetandere

Frank Bijdendijk

Page 2: Met andere ogen
Page 3: Met andere ogen

ogEnMetandere

Frank Bijdendijk

Page 4: Met andere ogen

4

Met andere ogen

Onze maatschappij verandert in een duizelingwekkend tempo. De behoeften van de

mensen veranderen even snel mee. Door het toegenomen welvaarts, opleidings- en

informatieniveau is de individuele zeggenschap van de burger op de consumentenmarkt

toegenomen. Zoniet op de markt voor de huisvesting. Daar heeft de burger weinig te

vertellen. Toch zou dat moeten. Juist met het oog op die veranderende behoefte.

Waarom gebeurt dat dan niet?

Huisvesting wordt geproduceerd door de bouwkolom. En die zit muurvast. Bouwwerken

zijn ook geen consumptiegoederen. Het zijn voor zo’n 90% investeringsgoederen, die

lang mee moeten. Bouwwerken dienen niet alleen een privaat belang, zij dienen ook

een publiek belang. Zij vormen met elkaar immers de verblijfsomgeving van ons alle-

maal. De productie van huisvesting is dus niet iets tussen de leverancier en de klant.

De productie van huisvesting is bovendien zo kapitaalintensief dat slechts heel weinig

bedrijven op voorraad kunnen produceren en uit voorraad kunnen leveren. Laat staan

dat er producenten zijn die, zoals in de consumptiemarkt, steeds nieuwe producten

kunnen ontwikkelen en op voorraad nemen. Vervolgens wordt huisvesting samengesteld

uit deelproducten, veelal high tech, die specialisatie vragen om de kwaliteit te kunnen

garanderen. Tenslotte is huisvesting plaatsgebonden. Enerzijds maakt dat de grondeige-

naar zeer machtig en kan er op één plaats slechts één product worden aangeboden.

Anderzijds zorgt dat ervoor dat elk product niet alleen moet zijn afgestemd op de

behoefte van de individuele gebruiker en het brede publiek, maar ook nog op de karak-

teristiek van de plaats waar het wordt gerealiseerd.

Zo is er een zeer gecompliceerde bouwkolom ontstaan waarin een groot aantal rollen

kan worden onderscheiden en waarin een groot aantal deelleveranties plaatsvindt.

Zo kennen we de rollen van opdrachtgever, ontwikkelaar, ontwerper (architect, steden-

bouwkundige, adviseur), aannemer, onderaannemer, leverancier en regelgever (in casu

de overheid).

Binnen deze kolom vinden veel business-to-business leveranties plaats. Elk van de spe-

lers probeert zijn positie te behouden of te versterken. Enkele van de spelers proberen

zelfs de hoofdrol te claimen. Dat geldt in het bijzonder voor de architecten en de ste-

denbouwkundigen, de aannemers en de overheid. Hoe vaak hebben we architecten niet

horen zeggen dat de leiding bij hen hoort te liggen, aannemers in bouwteamverband

een volwaardige rol horen opeisen of overheidsdienaren horen zeggen dat de regie bij

hen hoort te liggen, omdat zij daartoe democratisch zijn gelegitimeerd? Binnen de

bouwkolom bestaan echter veel onderlinge afhankelijkheden. Daardoor en door het feit

dat niemand een grote voorraad van kapitaalintensieve producten durft aan te houden,

ontstaat risicomijdend gedrag. De bouwkolom houdt zichzelf in de houdgreep.

Geen van de spelers lijkt bij machte echte vernieuwing tot stand te brengen; een ver-

nieuwing, afgestemd op de nieuwe, zeer veranderlijke maatschappij en de mensen die

daarvan deel uitmaken.

Voorwoord

Page 5: Met andere ogen

5

Voorwoord

Ondertussen zijn we in Nederland steeds banger om risico’s te nemen. We zijn niet

bezig met vernieuwing, maar we timmeren alles dicht uit angst om fouten te maken.

Dat zei de econoom Jaap van Duijn in NRC Handelsblad van de laatste dag van 2005.

Ik ben het daarmee eens. Van Duijn wijdt dit aan de toenemende vergrijzing en de toe-

genomen welvaart. In de achter ons liggende eeuwen was er zelfs in tijden van verval

altijd een meerderheid van jongeren. De afwezigheid daarvan maakt de huidige tijd

uniek. Hij ziet de opkomst van managers als illustratie van risicomijdend gedrag.

‘To manage’ betekent beheersen. We beheersen tegenwoordig processen. Maar alle

dingen die vernieuwend zijn hebben iets onbeheersbaars. De maatschappij verschuift

van ondernemen naar beheren. Weg van innovatie. Ook de politiek eist zekerheid,

afrekenbare garanties en waterdichte regelingen. Bovendien is die politiek voortdurend

bezig met scoren en profileren. Maar als je geen fouten meer kunt maken kun je ook

niets goed meer doen. Daardoor zien we ons lange termijn perspectief ook inkrimpen

tot een korte termijn oriëntatie.

Hoe moet die in zichzelf gekeerde bouwkolom, die muurvast zit, nu vernìeuwen in zo’n

klimaat? Voor mij staat vast dat die vernieuwing niet van binnen uit kan komen. Iedere

speler die er middenin zit begint niets. De vernieuwing is keihard nodig, lees de krant

maar. Kijk maar om je heen. Als die niet van binnen uit kan komen, dan moet het van

buitenaf. Anders gezegd: vernieuwing vindt alleen plaats bij een nieuwe oriëntatie op

de werkelijkheid buiten de bouwkolom. Die werkelijkheid met andere ogen zien en

interpreteren, dat is de kunst! En dat kan alleen door ondernemerschap met een lange

termijn perspectief. Ondernemerschap dat het huidige klimaat durft te trotseren.

Aan de top van de bouwkolom staat de opdrachtgever. Een merkwaardig woord

eigenlijk. Want ook dat duidt op een naar binnen gerichte rol, namelijk het geven van

opdrachten aan opdrachtnemers binnen de bouwkolom. Toch is juist opdracht geven de

enige rol die per definitie naar buiten moet kijken. Dat is bij uitstek de rol van waaruit je

de wereld met andere ogen kunt zien, de werkelijkheid opnieuw kunt interpreteren en

de vernieuwing kunt doorvoeren. Alleen dan moeten we die rol een andere naam geven.

Ik stel voor diepte-investeerder.

Dit boek is opgedragen aan alle ondernemende diepte-investeerders in huisvesting.

Frank Bijdendijk

Amsterdam, april 2006

Page 6: Met andere ogen

6

Met andere ogen

Inhoud

Page 7: Met andere ogen

7

01 De brandende tram in de Van Baerlestraat 8

02 De brandende auto’s in de voorsteden van Parijs 26

03 De misvattingen van het modernisme 38

04 Mensen van vlees en bloed 56

05 De werkelijkheid van echte gebouwen 66

06 De werkelijkheid van echte steden 72

07 Investeren in duurzaamheid 78

08 Denken in termen van kwaliteit en waarde 90

09 Het Solids-concept 94

10 De marketing van Solids 106

11 Maatschappelijke participatie en ruimtelijke integratie 114

12 Tussen droom en daad 124

Page 8: Met andere ogen

8

Met andere ogen

ANP/Cor Mulder

Page 9: Met andere ogen

9

De brandende tram in de

Van Baerlestraat

01

Page 10: Met andere ogen

10

Met andere ogen

De brandende tram op de Van Baerlestraat (11 okto-

ber 1982) symboliseert een epoque, die van de jaren

tachtig. Het is een heftige uiting van protest tegen

woningnood en speculanten, waartegen de kraakbe-

weging zich had gekeerd. Nergens in Nederland was

die beweging zo sterk als in Amsterdam. In het boekje

Tetterodecomplex, van kraakaffaire tot volkshuisves-

tingsmodel1 lezen we de volgende passage:

Amsterdam, oktober 1982

Pamflet van de kraakbeweging, oktober 1982

Noodtoestand wantoestand

Maandag is Amsterdam het toneel geweest van ongekende rellen. Via dit pamflet willen we

duidelijk maken hoe het zover heeft kunnen komen en welke maatregelen van burgemeester Polak

deze onnodige eskalatie in de hand heeft gewerkt.

Het gekraakte pand Lucky Luyk was het symbool geworden voor verzet tegen knokploegen-terreur en

spekulatie. Het waren de krakers/sters die er als eerste de sociale bestemming aan gaven. Het waren

de krakers die de knokploeg er weer uithaalden. Omdat in die periode een aantal panden door knok-

ploegen ontruimd werden en er geschoten werd. Er moesten per sé driekamerwoningen komen en de

krakers moesten maar een ander pand opzoeken. Bewoners van kraakpanden konden tot nu toe altijd

blijven zitten na aankoop door de gemeente. In 90 procent van de gevallen gaat het hier ook om toe-

voeging van woonruimte. Om 1 uur ’s middags kondigde burgemeester Polak de noodtoestand af.

De gemeente was nog in onderhandeling met de bewoners. De ME lokte gevechten uit door willekeurig

charges uit te voeren. Zo ging er tenslotte ook een tram (wagennummer 689) in de fik. De Luyk is nu

in handen van de politie. Dinsdag zijn er meer dan honderd mensen gearresteerd. Dinsdag lag er ook

een oproep in de bus van rechtse groepen om op 16 oktober te protesteren tegen al die terreur en

onveiligheid. Die ze zelf scheppen. Oproep 16 oktober de was buiten te hangen die deze types

verdienen: bonte was, vuile was. We zullen ons niet houden aan het verbod om met meer dan drie

personen op straat te lopen. 17 oktober zullen we vanaf de Dokwerker demonstreren tegen de

noodtoestand en vrijlating eisen van alle arrestanten.

‘In het begin van 1980 was ME een afkorting zonder

betekenis. De kraakbeweging veroorzaakte een vaag

rumoer aan de rand van de samenleving. Wie toen

voorspeld had dat van tijd tot tijd duizendkoppige

legers van politie en marechaussee, uitgerust met

hoogwerkers, gepantserde bulldozers, tientallen

geblindeerde overvalwagens, waterkanonnen, traan-

gasbrigades en scherpschutters zouden worden

gemobiliseerd om een paar gekraakte huizen te ont-

ruimen was voor gek verklaard. Toch gebeurde het in

Amsterdam in het jaar 1980 vijf keer.’

H.J.A. Hofland schetst in De stadsoorlog, Amsterdam

80 de schok die door Nederland ging na de krakers-

rellen in Amsterdam bij de kroning van Beatrix op 30

april 1980.

1 Tetterodecomplex, van kraakaffaire tot volkshuisvestingsmodel.

Peter Sep, 1982. De Balie in samenwerking met SEV en Het Oosten.

Page 11: Met andere ogen

Was kraken eind jaren zestig, begin jaren zeventig

een incidentele ontlading tussen woningnood en leeg-

stand, in 1980 was de kraakbeweging een informeel

en ongrijpbaar conglomeraat van onder andere kraak-

spreekuren, alarmnummers, radiozenders, tijdschrif-

ten, juridische autodidacten, kunstenaars en sympa-

thiserende architecten, advocaten en organisatieadvi-

seurs. Hofland constateert: ‘Het is een beweging die

gegroeid is in de praktijk, tegen het verzet van de

overheid in. Zoals met ieder verzet dat zich met enig

succes weet te handhaven, is in de loop van die ont-

wikkeling bij de kraakbeweging een innerlijke hecht-

heid ontstaan.’ Plotseling krijgt de kraakbeweging een

publiek imago dat aandacht en zorg behoeft.

11

01 De brandende tram in de Van Baerlestraat

1980 was het jaar van de kraakbeweging. De ‘Geen

woning, geen kroning’-rellen confronteerden de

samenleving met het schrikbeeld van grote groepen

anonieme jongeren die, als het hen zo uitkwam, een

veldslag konden ontketenen waarin zij de ME alle

hoeken van de stad lieten zien. Behalve verontwaardi-

ging en afschuw, die zich vertaalde in criminalisering

en verkettering, was er een groeiende groep van met

name linkse intellectuelen, die in de kraakbeweging

een interessante vorm van ‘buitenparlementaire oppo-

sitie’ zag. Plotseling werd de kraakbeweging politiek

serieus genomen. Zij werd onderwerp van juridische

en sociologische dissertaties. De Wetenschappelijke

Raad van het Regeringsbeleid reserveerde met de

schrik van de 30e april nog in de benen een miljoen

gulden voor onderzoek. ‘Nederland kraakt!’, riep de

voorkant van het tweede nummer jaargang 1981 van

Jeugd en Samenleving de jongeren toe. Het ontbrak

er alleen nog aan dat kraken als keuzevak in het pak-

ket van middelbare scholieren en universiteiten werd

opgenomen.

Tanks in de straten van Amsterdam, hier in de

Constantijn Huygensstraat. Het is een beeld dat

blijft verbazen en schokken. Dat een conflict over

de toegang tot huisvesting en daarmee tot de stad

Amsterdam tot zo’n explosie van oncontroleerbaar

geweld kon leiden. Een nieuwe ervaring voor de

Nederlandse samenleving.

Maurice Boyer / Hollandse Hoogte

Page 12: Met andere ogen

12

Met andere ogen

Jong directeur

Op 1 september 1982 ben ik als algemeen directeur

in dienst getreden bij Het Oosten Woningcorporatie

in Amsterdam. Wij woonden toen nog met ons gezin

in de provinciestad Amersfoort. Kraken was voor ons

een activiteit in de hoofdstad die enerzijds ver van

ons afstond en ons anderzijds verontruste. Hoe kon-

den jonge mensen zo maar ongestraft andermans huis

in bezit nemen? Was dat geen vorm van diefstal en

criminaliteit? Het zou je maar overkomen.

Op 16 december 1982 verhuisden wij vanwege mijn

nieuwe functie naar een mooi huis aan de Van

Eeghenstraat. Wij voelden ons onwennig in die nieu-

we omgeving. Zes weken later kreeg ik een uitnodi-

ging van een goedwillende groep mensen, die zich

‘Kerk en Samenleving’ noemde, voor een rondleiding

in het gekraakte Tetterode-pand aan de

Bilderdijkstraat. Het was hun bedoeling een brug te

slaan tussen gewone burgers, de buurt en de kraak-

beweging. Op een zaterdagochtend, 12 februari

1983, stonden wij met zo’n twintig personen voor de

deur bij Tetterode, voor die rondleiding.

Reinout van den Bergh/ Hollandse Hoogte

Amsterdam, 30 april 1980. De ME voert charges uit

bij de krakersrellen bij de kroning van koningin Beatrix.

Page 13: Met andere ogen

13

01 De brandende tram in de Van Baerlestraat

Ik was van alle kanten gewaarschuwd: ‘Frank, het is

zinloos’ en ‘Krakers zijn volstrekt onbetrouwbaar’.

We hadden immers de brandende tram in de Van

Baerlestraat gehad, de ontruiming van de Lucky Luyk.

Ik was eerlijk gezegd op het ergste voorbereid. Mijn

kinderen hadden thuis nog gezegd: ‘Pap. Ga nou

niet, het is gevaarlijk.’

Geëtter met de Tetter

In het boekje Tetterodecomplex, van kraakaffaire tot

volkshuisvestingsmodel lezen we over de wonderlijke

geschiedenis van dit complex:

‘In 1962 fuseert Lettergieterij Amsterdam met papier-

groothandel Bührmann tot de n.v. Bührmann-

Tetterode. Als de nieuwe onderneming in 1981 ver-

huist naar een nieuw gebouw aan de Willem de

Zwijgerlaan komt het Tetterode-gebouw aan de

Bilderdijkstraat leeg te staan. Het complex wordt

opgenomen in de roerige wereld van de onroerend-

goed-handel, waar projectontwikkelaars, financiers,

de Gemeente, de buurt en de kraakbewegingen er

beurtelings, maar bij voorkeur tegelijkertijd aanspraak

op maken. Er wordt tot in de Hoge Raad geproce-

deerd. In vijf jaar tijd verandert Tetterode vijf keer

van eigenaar. Dat gaat als volgt.

De Bataafse Aannemings Maatschappij, die voor

firma Bührmann-Tetterode de nieuwbouw ontwikkel-

de, ziet wel mogelijkheden voor het Tetterode-

complex. De BAM koopt het complex en dient in

1980 bij de gemeente een aanvraag in voor een

Rellen in de van Baerlestraat na de ontruiming van

het kraakpand de Lucky Luijk. Krakers met bivakmuts

rennen weg na brandstichting.

Bert Verhoeff/ Hollandse Hoogte

Page 14: Met andere ogen

14

Met andere ogen

sloopvergunning. De BAM loopt hiermee vooruit op

een bouwplan dat zij samen met de financier, het

Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en

Maatschappelijke belangen (PGGM), zou ontwikke-

len. Dit bouwplan behelst de aanleg van bedrijfs-

ruimtes, de onvermijdelijke parkeergarage en een

aantal luxe woningen.

Op 17 oktober 1981 wordt Tetterode uit protest

tegen deze plannen gekraakt. Het is voor de BAM

aanleiding om zich uit het project terug te trekken.

De maatschappij heeft geen zin in een slepende ont-

ruimingsprocedure. Bovendien is de markt voor kan-

toren zojuist ingestort. Het PGGM koopt het complex

en de vergunningen voor zeveneneenhalf miljoen van

de BAM. Te laat beseft het fonds dat het zich daar-

mee in een zeer benarde positie begeeft: een

gekraakt pand, een tegenwerkende buurt en geen

concreet bouwplan meer.’

Dit verhaal vervolg ik later in dit hoofdstuk. Ik ga nu

terug naar mijn bezoek in 1983.

Dit is wat ik te zien kreeg. Een mooi kloek gebouwen-

complex aan de Bilderdijkstraat en de achterzijde aan

de Da Costakade. Maar liefst 15.000 m2 groot.

Wij mochten naar binnen en werden rondgeleid door

de krakers. In het complex ontdekte ik een enorme

variëteit aan mensen en activiteiten. In de voormalige

lettergieterij zag ik ateliers, werkplaatsen, een theater,

een restaurant, een kunstgalerie, een kledingwinkel

en een heleboel woonruimten. Ik zag dat de krakers

het gebouw verbouwden met materiaal dat ze beetje

bij beetje bij de sloper hadden gekocht.

Een blik op het Tetterode-complex vanuit de

Bilderdijkstraat. Aan de buitenkant is al zichtbaar

dat er hele verschillende activiteiten binnen een

en hetzelfde gebouw plaatsvinden.

Page 15: Met andere ogen

15

01 De brandende tram in de Van Baerlestraat

Ik begreep dat hun uitgangspunt was dat wonen, wer-

ken, recreëren en allerlei andere activiteiten ondeel-

baar met elkaar verbonden zijn. En zij wilden al die

activiteiten met elkaar delen. Woningcorporaties ont-

lenen hun bestaansrecht aan de zorg voor de huisves-

ting van mensen met lage inkomens, mensen die er

op de vrije markt niet aan te pas komen.

Deze mensen hoorden tot de doelgroep van de

corporatie. Tot die conclusie kwam ik ook.

Met andere ogen

De rondleiding duurde ongeveer een uur. In dat uur

ging ik diezelfde werkelijkheid, die jonge mensen en

dat complex met andere ogen zien. Ik zag jonge men-

sen met een inkomen van nog geen 700 gulden in de

maand in een stad met woningnood. Jonge mensen

die ’s nachts wacht liepen om hun verworven woon-

en werkruimten te bewaken. Ik zag de pioniers van de

grote stad. Ik zag dat ze heel liefdevol met het

gebouw omgingen. Het was hun nieuwe wereld, hun

stad in de stad. Ik zag dat geen twee mensen gelijk

waren. Iedereen wilde wat anders, iedereen bouwde

wat anders. Maar wel allemaal in hetzelfde gebouw.

Het bellenbord van Tetterode. Symbool voor de

diversiteit aan mensen die binnen dit kloeke complex

te vinden is. Mensen die er werken, die er wonen, die

er hun kinderen groot brengen. Een klein dorpje in

de stad. Geen twee mensen zijn gelijk.

Page 16: Met andere ogen

16

Met andere ogen

Aan het einde van de rondleiding kwamen we in een

zaaltje bij elkaar voor een evaluerend gesprek, met

een kop koffie. Tot dat moment wist niemand van de

ander wie hij of zij was. Ik besloot die anonimiteit te

doorbreken. Ik ben opgestaan om te vertellen wie ik

was, wat ik deed en hoe ik de rondleiding had erva-

ren. ‘Jullie zijn in mijn ogen woningzoekenden met

een laag inkomen, daarom wil ik proberen iets voor

jullie te doen. Ik bied aan jullie te helpen om hier te

kunnen blijven.’ Dat kwam geheel onverwachts: een

gevestigd instituut dat samenwerking aanbiedt aan

leden van de kraakbeweging. Luid applaus in de zaal.

We spraken af om samen met de betrokken wethou-

der Michael van der Vlis te gaan praten om te zien of

we de gemeente ook mee zouden kunnen krijgen.

De gemeente, zo zei deze, was ook bereid subsidie

te geven. Hij zag een soort collectief huurcontract

voor zich. Hij steunde ons. Ik denk dat hij er ook wel

wat voor over had nog meer brandende trams te

voorkomen.

Zicht op het Tetterode-complex vanaf de andere zijde,

aan de Da Costakade.

Page 17: Met andere ogen

Geen plan!

We vervolgen de paragraaf ‘Geëtter met de Tetter’.

In het boekje Tetterodecomplex, van kraakaffaire tot

volkshuisvestingsmodel gaat de geschiedenis verder:

‘In februari 1983 vraagt het PGGM Het Oosten

Woningcorporatie te bemiddelen bij het ontwikkelen

van een exploitatieplan waarin rekening gehouden

wordt met de plannen en wensen van de buurt en de

krakers. Maar tegelijkertijd verkoopt het pensioen-

fonds Tetterode aan de Assense Onroerend Goed

Maatschappij De Vries Beheer BV voor het symboli-

sche bedrag van 400.000 gulden. Deze verkoopt het

complex vrijwel onmiddellijk door aan makelaar/advi-

seur Gerard Bakker die zijn sporen had verdiend bij

de ontruiming en ontwikkeling van de Grote

Wetering. In april 1983 vraagt Bakker een vergun-

ning aan voor de bouw van 80 premiekoopwoningen.

Om Het Oosten, de krakers en de buurt de mogelijk-

heid te geven een solide plan voor het behoud van

Tetterode te ontwikkelen, weigert Michael van der

17

01 De brandende tram in de Van Baerlestraat

Vlis Bakker een bouwvergunning te verlenen. Van der

Vlis voert procedurele en, als dat niet helpt, estheti-

sche bezwaren aan. Bakker dient alle mogelijke

bezwaarschriften in bij beroepscommissies en

Gedeputeerde Staten van Noord Holland, maar kan

niet verhinderen dat Van der Vlis, die tegenover Vrij

Nederland verklaart dat Bakker altijd kan rekenen op

zijn “hartelijke tegenwerking”, hem drie jaar lang van

bouwen weet af te houden. In februari 1986 is

Bakker het zat en verkoopt hij Tetterode aan de

Gemeente voor 800.000 gulden plus een aanvullend

bedrag voor gemaakte kosten. De Gemeente geeft

Tetterode vervolgens in erfpacht aan Het Oosten

Woningcorporatie.’

Een eerste blik op de dynamische binnenkant van

deze voormalige lettergieterij. Het complex ging in de

tachtiger jaren van de vorige eeuw meerdere keren van

de hand, voordat Het Oosten eigenaar kon worden.

Page 18: Met andere ogen

18

Met andere ogen

In die drie jaar had ik veel overleg met de bewoners

van Tetterode. Ik kwam er regelmatig op bezoek,

woonde pandvergaderingen bij die soms tot twee uur

’s nachts duurden en soms in onderlinge ruzie eindig-

den. Ik legde uit wat Het Oosten voor hen kon doen,

dat een corporatie niet op winst uit is, maar ook geen

verlies kan lijden. Ik rekende voor hoe de huur van

woningen wordt opgebouwd. Ondertussen hielden wij

ook contact met de gemeente. Michael van der Vlis

had inmiddels laten uitzoeken welke potjes de

gemeente nog beschikbaar had. En ondertussen

bouwden de krakers in het pand verder aan hun stad

in de stad. Er kwamen oefenruimten voor bandjes in

de kelder bij, steeds meer atelier- en woonruimte en

ook steeds meer mensen. Het eerste kindje in het

pand was zelfs al op komst.

Ik was ook steeds beter gaan begrijpen wat de woon-

en leefidealen van de krakers betekenden. Het ging

hen om autonomie, eigen keuze en gebruiksvrijheid.

Er ontstond een krachtige groep met een onnavolg-

bare maar hechte interne organisatie. Woonlasten

werden naar draagkracht verdeeld.

In januari 1986 werd ik bij de wethouder geroepen.

Het was bijna zover. De gemeente zou het pand kun-

nen kopen. De wethouder was nog steeds bereid te

subsidiëren. Maar er was wel een maar, om de subsi-

die te kunnen verstrekken moest ik een plan indienen!

Ik schrok me rot. Want ik had geen plan.

Vele gesprekken had ik gevoerd, veel had ik leren

begrijpen, maar een plan had ik niet. Dat had ik niet

gemaakt. Het zweet brak me uit. Ik voelde een enorm

dilemma. De krakers wilden het gebouw heel flexibel

kunnen gebruiken, naar hun individueel verschillende

en steeds wisselende behoeften. In mijn tijd als pro-

jectmanager Hoog Catharijne had ik flexibel indeelba-

re kantoren ontwikkeld. En deze waren heel erg duur.

Want dat betekende namelijk flexibele scheidingswan-

den, flexibele verlichtings-, ventilatie-, verwarmings-

en sprinklersystemen, enzovoorts. Als ik zoiets in

Tetterode wilde maken, dan moest er of een enorme

subsidie komen, of er moest een enorme huur betaald

worden. Geen van beide was denkbaar. Wat nu?

Er wordt op hele verschillende manieren gewerkt

binnen Tetterode. Ambachtelijk, achter de laptop, achter

de naaimachine – het gebeurt er allemaal.

Page 19: Met andere ogen

19

01 De brandende tram in de Van Baerlestraat

Op een dag reed ik in mijn auto. Het dilemma liet me

niet los. Opeens kreeg ik een ingeving. Ik doe hele-

maal niets, dacht ik, ‘ik laat ze gewoon hun gang

gaan. Het gaat nu ook goed, waarom zou ik me daar-

mee bemoeien. Ik knap het casco op, want daarvoor

is materieel nodig waarover de bewoners niet kunnen

beschikken. Ik verhuur het casco en laat de binnen-

kant aan hen’. En zo is casco verhuur als concept

geboren.

Later heb ik mij gerealiseerd dat niet ingrijpen ook

een actief besluit is. Een besluit namelijk dat ruimte

schept voor het initiatief van de ander. Het gevolg van

dit besluit was in ieder geval dat Het Oosten slechts

een heel lage investering hoefde te doen, dat de

gemeente een heel lage subsidie hoefde te geven en

dat dientengevolge de bewoners een heel lage huur

kregen. ‘Casco verhuur’ leidde tot de laagste huur

van Amsterdam, destijds 45 gulden per vierkante

meter per jaar (een zwaar gesubsidieerde sociale

huurwoning koste toen ongeveer het dubbele per vier-

kante meter per jaar) en honderd procent vrijheid voor

de gebruikers. Voor Het Oosten ontstond nota bene

een sluitende – vrije sector – huurexploitatie.

Impressies van de veelkleurigheid van het leven binnenin

Tetterode, het begin tachtiger jaren gekraakte complex

aan de Bilderdijkstraat in Amsterdam West. Eigenhandig

opgeknapt door de gebruikers van het pand biedt het

ruimte aan allerhande activiteiten.

Page 20: Met andere ogen

20

Met andere ogen

Een tweede jeugd voor Tetterode

We hebben ervoor gezorgd dat het pand (brand)veilig

en hygiënisch was. We hebben het dak gerepareerd,

de gevels opgeknapt en geschilderd en de ontsluiting

verbeterd. We hebben gezorgd voor gas, water en

elektriciteit tot in de meterkast. De rest deden de

gebruikers. Wel hebben we nog een lening van

100.000 gulden aan de gebruikers verstrekt, waar-

mee ze gereedschap hebben gekocht, waarvoor ze

een gereedschapsuitleen organiseerden. De lening is

later keurig afgelost.

In die jaren tachtig vonden corporaties dat huurders

eigenlijk met hun handen van hun woning moesten

afblijven. Veranderingen moesten altijd door de huur-

der ongedaan gemaakt worden. En hier was sprake

van het omgekeerde. Hier mochten de gebruikers bin-

nen doen wat ze wilden, als het casco maar niet

beschadigde.

Tetterode floreert nog steeds. Het bruist er van het

stedelijk leven. En er staan nog steeds vele mensen

in de rij om hier te kunnen wonen, werken en leven.

En de huur wordt nog altijd stipt betaald.

De overmaat van het Tetterode-pand – een oude

lettergieterij – maakt veel mogelijk. Hoge verdiepingen,

zware vloeren: het draagt bij aan het multifunctionele

gebruik. De treurige oplossingen uit onze recente

bouwgeschiedenis – plafond op 2,44 meter en

slaapkamers van 7 m2 – vinden we hier niet terug.

Page 21: Met andere ogen

21

01 De brandende tram in de Van Baerlestraat

Tetterode

1902 geboren 1983 nieuw leven 2006 springlevend

Lessen uit Tetterode

Deze ervaring heeft mijn visie op huisvesten voor de

rest van mijn werk bij Het Oosten beïnvloed. Al snel

kreeg ik in de gaten dat de wens om zelf te kunnen

kiezen en te beslissen over je eigen huisvesting hele-

maal niet uitzonderlijk is. Uit onderzoek bleek bijvoor-

beeld dat jaarlijks in 10% van onze reguliere huurwo-

ningen wel iets wordt veranderd door de huurder.

In 1996 kwam Het Oosten op de markt met een

nieuw product: koophuur. Dat hield in dat de huurder

de binnenkant van zijn woning kon kopen, terwijl de

buitenkant gewoon gehuurd bleef. In die tijd was de

rente op de hypotheeklening die de huurder afsloot

voor de aankoop van de binnenkant nog aftrekbaar

voor de inkomstenbelasting. Het gevolg was dat zo’n

85% van de mensen van de ene dag op de andere

goedkoper woonde in dezelfde woning en tegelijker-

tijd bìnnen heer en meester was! Een prachtig pro-

duct in de sociale sector. Voor veel huurders was het

ook een betaalbare tussenstap naar volledig eigen-

dom van een woning. Helaas heeft de belastingwet-

geving het product in 2001 de nek omgedraaid, toen

de eigen woningregeling zo werd aangepast dat de

renteaftrek op koophuur niet meer van toepassing

was. Tot dat moment hadden we ruim 400 binnen-

kanten verkocht!

Het leven in Tetterode kent een mix van individualiteit

en collectiviteit. Bewoners wonen op zichzelf maar

doen ook veel samen. Het gebouw leent zich daar met

zijn grote maten prima voor.

Page 22: Met andere ogen

22

Met andere ogen

Als je de werkelijkheid zonder vooringenomenheid

kunt zien, ontstaat ruimte voor vernieuwing. Dat heb

ik geleerd van Tetterode. Wat ik ook geleerd heb, is

dat het helemaal niet zo is dat gebouwen vaste func-

ties hebben. Tetterode kon als gebouw juist in stand

blijven omdat het in staat was nieuwe functies met

groot gemak te accommoderen. In Delft, tijdens mijn

studie bouwkunde, had ik geleerd dat de vorm – het

ontwerp van een gebouw – moet voortvloeien uit de

functie. Een dogma dat er impliciet vanuit gaat dat

die functie eens en voor altijd vastgesteld kan wor-

den. Want als de vorm als krimpfolie om de functie

past en het gebouw blijft lang bestaan, dan kan het

niet anders dan dat dat krimpfolie heel lang die func-

tie blijft vasthouden. Tetterode heeft heel erg duidelijk

gemaakt dat dit op een misvatting berust. Het is eer-

der andersom: niet de functie moet de vorm bepalen,

maar de vorm bepaalt de functie die een gebouw kan

krijgen. In een tijd van snel veranderende behoeften

moet die vorm dus niet naar één, maar naar heel veel

functies verwijzen.

Het Tetterodecomplex, dat oorspronkelijk als letter-

gieterij was ontworpen, was heel robuust, had grote

vrije overspanningen, grote verdiepingshoogten en

was verder mooi en zorgvuldig gedetailleerd. En die

kenmerken maakten het uiterst geschikt voor al dat

individueel verschillende gebruik, dat ook nu nog

steeds wisselt.

Wonen en werken zijn in Tetterode niet gescheiden

zoals dat later, in de stadsontwikkeling vanaf de jaren

vijftig en zestig van de vorige eeuw, gebruikelijk zou

worden. Hier loopt alles nog door elkaar.

Page 23: Met andere ogen

23

01 De brandende tram in de Van Baerlestraat

Anno 2006 worden nog steeds woningen gekraakt,

maar de kraakbeweging bestaat niet meer. De huidige

krakers spreken Engels of Pools onder elkaar.

De ideeën zijn vervaagd. En de regering heeft het

voornemen kraken helemaal te verbieden. Kennelijk

weegt de materiële schade, die kraken en ontruimen

teweeg-brengt, zwaar bij de overheid. Maar de bran-

dende tram in de Van Baerlestraat heeft aangetoond

dat buiten het systeem stappen tegelijkertijd beang-

stigend en bevrijdend kan werken. Buiten het systeem

stappen brengt altijd schade teweeg, dat heeft de

Europese geschiedenis met zijn vele revoluties wel

aangetoond. Maar dat is soms nodig om ontwikkeling

mogelijk te maken. Ook dat blijkt uit die geschiedenis.

De kraakbeweging van de jaren tachtig was

deels agressief en vernietigend, maar deels ook

een voorbode van een onstuitbare ontwikkeling

naar individuele vrijheid en een andere verhou-

ding tussen privaat en publiek belang.

Van Tetterode heb ik veel geleerd.

Hoewel het kraken minder in de belangstelling staat dan in het begin van de jaren tachtig van de vorige

eeuw, is het fenomeen zelf geenszins van het stedelijk toneel verdwenen. Op diverse plekken in de stad

– soms een etage, soms een heel pand – zijn voorbeelden te vinden van leefruimte die is toegeëigend

door krakers, die voor een deel uit het buitenland afkomstig zijn. Vanuit het Rijk gaan geluiden op om

kraken bij wet te verbieden.

Page 24: Met andere ogen

24

Met andere ogen

Page 25: Met andere ogen

25

01 De brandende tram in de Van Baerlestraat

Mens- en maatschappijbeeld Tetterode

Jij weet wat goed is voor jezelf

Behoeften veranderen, steeds sneller en onvoorspelbaar

De burger heeft het initiatief

Er is sprake van een netwerksamenleving, met niettemin

een collectieve kracht

Eigen verantwoordelijkheid en lokale macht

Het kader is collectief, de invulling is individueel

Mensen zijn integraal verbonden

Page 26: Met andere ogen

26

Met andere ogen

Page 27: Met andere ogen

De brandende auto’s in de

voorsteden van Parijs

27

02

Page 28: Met andere ogen

28

Met andere ogen

Precies drieëntwintig jaar na de brandende tram in de

Van Baerlestraat, brandden er auto’s in de voorsteden

van Parijs. De rellen die daarvan de oorzaak zijn, sloe-

gen na twee weken over naar ruim dertig andere

Franse steden, naar België en naar Duitsland.

Ook die rellen waren heftig, angstaanjagend. De rel-

schoppers waren allochtone jongeren die zich verzet-

ten tegen de samenleving die hen heeft uitgesloten.

De media stonden er bol van. De discussie ging over

discriminatie, gebrek aan scholing en onderwijs,

werkloosheid en religieus fanatisme en integratie.

2 Een compleet overzicht van de beelden van de voorsteden is te vinden

in Wonen in wanhoop. Stedenbouw en architectuur van brandhaarden,

november 2005. Het Oosten Woningcorporatie.

Uit NRC Handelsblad, 31 oktober 2005:

Politie slaags met Parijse jongeren

In de Franse voorstad Clichy-sous-Bois, ten noordoosten van Parijs, zijn gisteravond voor de vierde

achtereenvolgende nacht gevechten uitgebroken tussen jongeren en politie. De politie verrichtte elf

aanhoudingen, nadat in eerdere nachten 22 jongeren waren gearresteerd. Tientallen auto's zijn in de

vier nachten uitgebrand.

De rellen ontstonden donderdagnacht, nadat twee jongens (15 en 17 jaar) om het leven waren geko-

men door electrocutie in een transformatorhuis. Zij waren op de vlucht voor de politie, die bezig was

met een identiteitscontrole in de wijk. Clichy-sous-Bois is een van de armste steden rond Parijs, met

veel immigranten in precaire omstandigheden.

De rellen voeden het debat over de moeizame relatie tussen autoriteiten en jongeren in de voorsteden.

Zaterdag liepen naar schatting 350 inwoners van Clichy mee in een stille mars tegen stigmatisering

van jongeren. De kritiek richt zich vooral op minister van Binnenlandse Zaken Nicolas Sarkozy. Vrijdag

noemde hij de slachtoffers in Clichy ‘inbrekers op de vlucht’. Later trok hij die kwalificatie in. Politie-

autoriteiten hebben inmiddels verklaard dat de jongens niet verdacht waren of werden achtervolgd.

Volgens inwoners van Clichy werden de jongens het transformatorhuis ingedreven door angst, nadat

ze op agenten stuitten na een partijtje voetbal.

Gisteren beloofde minister Sarkozy in een tv-interview ‘nultolerantie voor geweld in de steden, net als

voor criminaliteit in het algemeen’. Vorige week sprak hij in een andere Parijse voorstad, Argenteuil,

van ‘gespuis’ waarvan hij de overige inwoners zal ‘bevrijden’. Minister Azouz Begag (Gelijke Kansen)

veroordeelde deze termen gisteren, zonder Sarkozy bij naam te noemen. Volgens opiniepeilingen ver-

groten ferme uitspraken over veiligheid de populariteit van Sarkozy, die in 2007 tot Frans president

gekozen wil worden.

Ik vroeg mij af hoe de wijken eruit zagen waarin de

rellen zich afspeelden en vroeg een bevriende foto-

graaf die wijken in beeld te brengen2. Een aantal van

deze beelden laat ik hier nu volgen. Zo zien die

brandhaarden eruit.

Page 29: Met andere ogen

29

02 De brandende auto’s in de voorsteden van Parijs

Want we zien het niet, maar we weten het wel.

Het gaat hier uitsluitend om sociale woningbouw.

Wat er vanaf straalt is monotonie, monofunctionaliteit,

massaliteit en anonimiteit. De armoede binnen in huis

weerspiegelt zich in de armoede buiten op straat, in

de stedenbouw en architectuur. We zien wijken met

een geïsoleerde ligging. Het is duidelijk dat de men-

sen die er voor verantwoordelijk zijn ergens anders

wonen. We zien ook desinteresse en verwaarlozing.

En dat geheel leidt tot stigmatisering van gehele wij-

ken en de mensen die er wonen. Dat versterkt bij die

mensen hun agressie tegen de samenleving die hen

heeft uitgesloten en geen respect toont.

Beelden uit de Parijse voorsteden van november

2005. Beelden van ellende en uitzichtloosheid.

Beelden die geen toelichting behoeven, maar wel twee

vragen oproepen: hoe heeft dit kunnen gebeuren en

wie is hiervoor verantwoordelijk?

Wie zou er in die wijken willen wonen? Wie kan bij

deze foto’s wegdromen? Ik niet en niemand niet, denk

ik. Net als de brandende tram op de Van Baerlestraat

symboliseren de brandende auto’s in de voorsteden

van Parijs een epoque, dat van het begin van de 21e

eeuw. De epoque van de schreeuw om respect.

En de wijze van huisvesten wijst op het tegendeel

van respect, die wijst op minachting.

Page 30: Met andere ogen

Sommigen zien in dit soort gebouwen de ruimtelijke

ondersteuning van het heersende systeem (apartheid,

communisme), dat uitgaat van centrale macht. In ieder

geval is het verontrustend dat de fouten die we heb-

ben geconstateerd op zo’n grote schaal voorkomen.

Ook in ons land kennen we wijken van deze snit.

Het belangrijkste voorbeeld is de oude Bijlmermeer.

30

Met andere ogen

Hier is dus ook iets grandioos misgegaan in de ste-

denbouw en architectuur. Het is de modernistische

denkrichting in stedenbouw en architectuur die deze

producten heeft voortgebracht. En helaas beperkt dit

verschijnsel zich niet tot Frankrijk. Sterker nog, dit

type huisvesting is een mondiaal verschijnsel.

Vergelijkbare beelden als deze uit Parijs zijn te vinden

in westerse steden als Berlijn, Dublin en Gothenburg.

De ellende is dus niet voorbehouden aan het

voormalige Oostblok en nog verder.

Page 31: Met andere ogen

31

02 De brandende auto’s in de voorsteden van Parijs

In tegenstelling tot Tetterode was de Bijlmermeer

maar een kort leven beschoren. Je kunt daar op twee

manieren op reageren. De ene is: ‘Goed dat we in

ons land zo snel hebben ingegrepen; dat heeft pro-

blemen als in de Parijse voorsteden voorkomen’.

De andere is: ‘Hoe is het mogelijk dat in zo’n korte

tijd zo’n kapitaalvernietiging heeft plaatsgevonden?

Welke uiterst verleidelijke fouten liggen daaraan ten

grondslag?’ Ik ga op die laatste vraag verder in.

Jong directeur

Merkwaardig genoeg viel mijn eerste ervaring met de

Bijlmermeer in precies dezelfde periode van mijn

leven als die met Tetterode: 1983. Direct dus na mijn

in dienst treden bij Het Oosten. Hoe anders dan

Tetterode was die ervaring met de Bijlmermeer.

Het betrof hier een woongebied met een strenge

functiescheiding. Oorspronkelijk gebouwd voor gezin-

nen met kinderen, die met dubbele liften snel naar de

groene openbare ruimte tussen de flatgebouwen kon-

den komen – de moeders hielden toezicht vanaf de

balkons – en waar de auto’s keurig in de garages bij

het begin van de flats zouden staan. Het zou heel

anders gaan dan op de tekentafel was gedacht.

Bijlmermeer

1968 geboren 1983 ziek 1998 overleden

Een bekend beeld van het einde van de modernistische

droom. Slopers aan het werk in de Bijlmermeer.

Page 32: Met andere ogen

Rond 1968 werd de Bijlmermeer opgeleverd, in 1983

was er meer dan 20% leegstand. De beloofde gezin-

nen hadden de wijk genomen naar Almere en de

Bijlmer was volgelopen met onder meer veel

Surinaamse huishoudens na het uitroepen van de

onafhankelijkheid van dat land. En vijftien jaar later

werd de patiënt opgegeven.

32

Met andere ogen

Ook hier ging ik als nieuwbakken directeur van Het

Oosten op werkbezoek, om onder meer ons bezit te

bekijken. Ik schrok van wat ik aantrof. Hoe een com-

plete en pas gebouwde stadswijk in sneltreinvaart zo

kon afglijden, dat hadden we in Amsterdam (en in

heel Nederland) nog niet eerder meegemaakt.

Sommige bezoekers die van buiten kwamen durfden

de gebouwen niet eens te betreden. Zo beangstigend

was de omgeving. We kenden wel de beelden uit het

buitenland, van het fameuze Pruitt Igoe-complex

bijvoorbeeld dat werd opgeblazen, maar hier?

De gescheiden werelden van de Amsterdamse

Bijlmermeer. Alle stedelijke functies zijn uit elkaar

getrokken. Alle verkeersstromen hebben hun eigen

niveau gekregen.

Page 33: Met andere ogen

33

02 De brandende auto’s in de voorsteden van Parijs

Anders gesteld: waarom is de Bijlmermeer geen duur-

zame oplossing gebleken? Naar de maatstaven van

duurzaam bouwen gemeten, zou je toch zeggen dat

het hier gaat om een voorbeeldproject. Aan de bouw-

regelgeving kan het destijds niet hebben gelegen,

want die was er volop toen ze dit Amsterdamse

stadsdeel ontwierpen en bouwden. Het lag ook niet

aan de materialen: er is gebruik gemaakt van degelijk

en duurzaam beton. Er werd ook niet verkwistend

omgesprongen met energie of met de ruimte.

Toch moet er dertig jaar na de bouw worden ge-

sloopt. Een schoolvoorbeeld dus van gebrek aan

duurzaamheid. Daar is uiteindelijk maar één verklaring

voor: er zijn maar weinig, heel weinig mensen gaan

houden van de Bijlmermeer. Dat alles constateerde

ik in 1983.

Lessen van de Bijlmermeer

De flats in de Bijlmermeer worden gesloopt omdat al

die regels, voorschriften en richtlijnen geen rekening

hebben gehouden met de wensen en de emoties van

de bewoners zelf. Men heeft daar destijds een wijk

geschapen die een waar versteend landschap werd

van wonen en slapen. Een monofunctionele wijk, die

niet tot de verbeelding sprak. Integendeel: die wijk

schiep een grote afstand. Dat is des te schrijnender

als men bedenkt dat diezelfde Bijlmermeer destijds

werd gepresenteerd als het paradepaardje van de

regelende verzorgingsstaat. Een overbezorgde over-

heid meende toen precies te weten wat goed was

voor zijn burgers. En is dat niet juist datgene waarte-

gen zowel de kraakbeweging als de relschoppers in

Frankrijk in opstand kwamen?

Page 34: Met andere ogen

34

Met andere ogen

Om te begrijpen waarom de Bijlmermeer werd

gebouwd zoals de wijk werd gebouwd, moeten we een

en ander plaatsen in de betreffende tijdsperiode. De

Bijlmermeer is gebouwd in een periode waarin zowel in

Oost- als West-Europa centralistisch werd gedacht.

De overheden wisten wat goed was voor de mensen

en gingen uit van een stereotype mensbeeld3.

Een mens die tevoorschijn werd getoverd uit onweer-

sproken maar thans volstrekt verouderde opvattingen.

‘Alle mensen zijn gelijk en hebben dezelfde behoeften’,

zo luidde de stelregel. ‘Alle mensen zijn getrouwd, de

man werkt, de vrouw staat in de keuken, de kinderen

willen buiten spelen.’ Wat willen die mensen? Die wil-

len een ruime flat in het groen! Dus wat doen we dan?

Dan zetten we dat 13.000 keer neer. Zo ontstond de

oude Bijlmer. Met goede bedoelingen wellicht, maar de

resultaten zijn – krap dertig jaar later – ingrijpend.

Het idee van de verzorgingsstaat berustte niet op

onderzoek en kennis van de werkelijkheid. Het was

sterk normatief gekleurd. Aan de verzorgingsstaat

ging het beschavingsoffensief vooraf van sociaal

voelende burgers. Dat hele offensief, vergezeld van

woningopzichteressen, woonscholen, onmaatschappe-

lijkheidsbestrijding en dergelijke was erop gericht om

de lagere klasse te leren hoe je moest wonen (zie bij-

voorbeeld het proefschrift van Léon Deben4). Had die

overheid maar onderzoek gedaan, was die overheid

maar op bezoek gegaan bij echte mensen zoals ik bij

Tetterode. Ik wil hier ook wijzen op het proefschrift

van Maarten Mentzel die de ontstaansgeschiedenis

van de Bijlmermeer heeft geanalyseerd5. Hij heeft

4 Van onderkomen tot woning. Een studie over woonbeschaving in

Nederland 1850-1969. Léon Deben,1988. Publicatiereeks Sociologisch

Instituut, Universiteit van Amsterdam.

5 Bijlmermeer als grensverleggend ideaal, Maarten Mentzel, 1989.

Delftse Universitaire Pers.

3 Wat wij nu een stereotype mensbeeld noemen, werd destijds juist gezien

als het nieuwe mensbeeld: het gezin als hoeksteen van de samenleving. De

bevolking van ons land was in korte tijd toegenomen van zes miljoen naar

bijna 16 miljoen mensen. Nieuwe idealen lagen in het nieuwe mensbeeld

opgesloten: geen woningnood meer, geen inwoning, iedereen een eigen

badkamer en een eigen keuken, het loslaten van de burenplicht. Kortom: de

verzelfstandiging van het gezin, dat zich losmaakt uit de gemeenschap.

De oude flats – die wel ruim waren en technisch

goed – worden stelselmatig vervangen door nieuwe

laagbouwmilieus. Enkele flats worden herontwikkeld

voor andere doelgroepen.

Page 35: Met andere ogen

35

02 De brandende auto’s in de voorsteden van Parijs

daarin gewezen op de beslissende rol van ‘GROUP-

THINK’, oftewel de professionals die steun zoeken bij

elkáár, tegenover de onwetende gewone burgers, die

zelf niet kunnen beoordelen wat goed voor ze is.

De Bijlmermeer is een duidelijk voorbeeld van waar-

toe het stereotype denken, gekoppeld aan het func-

tionalisme, kan leiden. Namelijk tot vaste vormen,

monofuncties en rigiditeit. Aanpasbaarheid en flexibili-

teit zijn ver te zoeken. Gebouwen hebben niets meer

met de straat en de openbare ruimte te maken. De les

die we hieruit kunnen leren is duidelijk. De combinatie

van functionalisme en een stereotype mens- en maat-

schappijbeeld leidt tot vaste functies, vervolgens tot

vaste vormen en is daarmee meteen ook de dood van

het functionalisme. Het kan namelijk niet mee-veran-

deren met de mensen. Daarom leefde de Bijlmermeer

slechts dertig jaar. Niet in de laatste plaats was de

sloop van de woningen ingrijpend voor de bewoners

die de ondergang van dit totaalconcept hebben mee-

gemaakt. Zij bleken niet die stereotype mens te zijn.

Die mens bestaat namelijk niet. Echte mensen, men-

sen van vlees en bloed, hebben gevoelens, emoties,

hebben vreemde kuren voor mijn part. En zij – die

echte mensen waar het om gaat – die voelden zich in

de Bijlmer niet op hun plaats. Die raakten vervreemd.

Het onderliggend mens- en maatschappijbeeld dat

samenhangt met de Bijlmermeer is het spiegelbeeld

van de centrale elementen die van het Tetterode-

complex zo’n succes hebben gemaakt. Hier is het de

overheid of de institutie die de lijnen uitzet en weet

wat goed is voor de burger. Dat gebeurt op basis van

een stereotype mensbeeld: alle mensen en huishou-

dens zijn gelijk en willen hetzelfde. Omdat mensen

niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien, neemt de

overheid het initiatief. Dat werkt ook veel sneller en

beter. In de maakbare samenleving is sprake van top-

down sturing en centrale macht. Om dat effectief te

kunnen doen, wordt de samenleving in sectoren

Met man en macht – en veel subsidies – wordt

geprobeerd om de kansen van de Bijlmermeer te doen

keren. Sloop van de oude honingraatflats is daarbij

een veel toegepast middel. De ‘oude’ Bijlmermeer

staat er intussen verloren bij.

Page 36: Met andere ogen

36

Met andere ogen

verdeeld, elk met een eigen departement. Via regels

en subsidies stuurt de overheid op de door haar

gewenste doelstellingen.

Sommigen zeggen: de Bijlmermeer is een uniek geval,

verder valt het wel mee. De Bijlmermeer staat echter

model voor heel veel naoorlogse woon- en kantoren-

wijken. In het buitenland zijn ook talloze Bijlmers

gebouwd, zoals we hebben gezien in Parijs, in West-

en Oost-Europa, Zuid-Afrika en Noord-Amerika.

Als die ten dode zijn opgeschreven – en dat lijkt er

wel op: in Nederland vindt vrijwel alle sloop plaats in

naoorlogse woonwijken – dan is het de moeite waard

om te kijken waarom iedere keer weer die zelfde

fouten worden gemaakt. Wat zit daar achter?

Ik heb de Bijlmermeer nu gebruikt als voorbeeld

om te verduidelijken welke verleidelijke fouten

ten grondslag lagen aan dit mondiaal verspreide

rampzalige woonconcept. Op dit laatste gaan

we nu eerst dieper in, om te begrijpen waarom

het zo verleidelijk was die fouten te maken.

Een stad in transitie. Naast een vervallen parkeer-

garage is er de leegte van de Bijlmermeer. Het eens

zo fraai bedachte concept – autovrij wonen in het

groen – kraakt in alle voegen.

Page 37: Met andere ogen

37

02 De brandende auto’s in de voorsteden van Parijs

Mens- en maatschappijbeeld Bijlmermeer

Ik weet wat goed is voor jou

Een stereotype en rigide mensbeeld

Overheid neemt het initiatief

De maakbare samenleving

Top-down sturing en centrale macht

Sectorale scheiding

Regels en subsidies

Page 38: Met andere ogen

38

Met andere ogen

ANP/Raymond Rutting

Page 39: Met andere ogen

39

De misvattingen van

het modernisme

03

Page 40: Met andere ogen

Terug in de tijd

Waar kwam het denken in stereotype mensbeelden

vandaan, dat onder meer ten grondslag lag aan de

Bijlmermeer? Daarvoor moeten we veel verder terug-

gaan in de tijd. Het rationalisme dat zijn intrede had

gedaan tijdens de Renaissance (René Descartes,

Isaac Newton, en anderen), leidde in de 19e eeuw tot

ongekende successen op het gebied van wetenschap

en techniek. Het vooruitgangsdenken ontstond: het

vaste geloof dat door een analytische benadering pro-

blemen konden worden opgelost en de mensheid in

een betere toestand kon worden gebracht.

Analyseren is het verdelen van een groot schijnbaar

onoverzichtelijk probleem in kleinere, beter overzien-

bare deelproblemen.

40

Met andere ogen

De treurnis van Amsterdam Sloterdijk. Goed voor de

kas van het gemeentelijk grondbedrijf, door de uitgifte

van losse kantoorkavels. Maar van een echte stad is

geen sprake.

Page 41: Met andere ogen

41

03 De misvattingen van het modernisme

Vorm en functie

Het succes van het vooruitgangsdenken en de analy-

tische benadering lieten de ontwerpwereld begin 20e

eeuw niet ongemoeid. Naar het gevoel van vele archi-

tecten had de architectuur zichzelf op dat moment

overleefd. Architectuur bediende zich van verouderde

vormen (neoclassicisme, eclecticisme) en had hard

nieuwe inspiratie en impulsen nodig. Zo werd in de

jaren twintig van de vorige eeuw het modernisme in

de architectuur geboren, ook wel progressieve (=

vooruitgangsdenken) architectuur genoemd, of func-

tionalisme. Basisidee was dat een bouwsel primair

een functie vervult. Een weg dient het autovervoer,

een fietspad het fietsen, een eetkamer het eten, et

cetera. Door nauwgezette analyse van zo’n functie is

het mogelijk om heel exact de vorm (= afmeting) van

de betreffende functie te bepalen. ‘Form Follows

Function6’ werd het adagium.

Tegelijkertijd veranderde door de analytische denkwij-

ze ook het mensbeeld. In plaats van het beeld van de

mens als onderdeel van – en ondergeschikt aan de

natuur, ontstond het beeld van de mens als heerser

daarover. De industriële revolutie van de 19e eeuw

deed daar nog een ander schepje bovenop.

Massaliteit en grote industrieën ontstonden. Mensen

gingen op in de massa’s. Dat riep het beeld op van

‘alle mensen zijn gelijk’ en maakte totalitaire opvattin-

gen over staatsinrichting mogelijk. Mensen werden

gestereotypeerd: ‘alle mensen hebben dezelfde

behoeften’. In ons land is het begrip ‘de maakbare

samenleving’ een voortvloeisel van die denkwijze.

6 Uit The Tall Office Building Artistically Considered, Louis Sullivan, archi-

tect uit de Chicago School, 1896: ‘form ever follows function, and this is

the law’. Vrij vertaald: ‘Het is een natuurwet dat de vorm wordt afgeleid van

de functie’. Sullivan bedoelde hier de functie die een constructiedeel in een

gebouw heeft, niet de gebruiksfunctie van het gebouw zoals deze ‘natuur-

wet’ in de 20e eeuw door de modernisten werd geïnterpreteerd.

De leegte in de Westelijke Tuinsteden. Terwijl er

in Sloterdijk gewerkt wordt, wordt hier gewoond –

op een enkel zieltogend winkelstripje na. Alles gebeurt

hier binnen.

Page 42: Met andere ogen

De optelsom van alle functies in een gebouw maakt

de vorm en afmetingen van dat gebouw. Dezelfde

redenering gaat op voor infrastructuur en steden-

bouw. De stad of het gebouw werd gezien als een

verzameling functies. Nu vorm uitsluitend functie

moest dienen, konden overbodige vormen – die geen

functie dienden, zoals ornamenten7 – weggelaten

worden. Daardoor ontstond een qua vormgeving

sobere bouwstijl. Bovendien moest het gebouw ook

naar buiten toe zijn functie representeren. ‘Buiten is

binnen’. Zo kreeg het modernisme zijn eigen vormen-

taal, die zeker in de jaren voor de Tweede Wereld-

oorlog veel architecten inspireerde8.

42

Met andere ogen

7 Uit: Ornament und verbrechen, Adolf Loos, Weens architect, 1908.

Volgens Loos waren vorm en stijl niet relevant voor dagelijkse gebouwen

als woonhuizen, winkels et cetera. De moderne metropool kon niet door

‘leugenachtige en symbolische’ ornamenten weergegeven worden. Het ging

om moderne ruimtewerking: ‘(..), denn das Ornament wird nicht nur von

Verbrechern erzeugt, es begeht ein Verbrechen dadurch, daß es den

Menschen schwer an der Gesundheit, am Nationalvermögen und also in

seiner kulturellen Entwicklung schädigt.’

8 Over het functionalisme zijn in de loop der tijd vele misverstanden

ontstaan. Bernard Hulsman liet er in NRC Handelsblad op 5 augustus 2005

tien de revue passeren, zoals ‘Less is More’. Daar klopt weinig van, aldus

Hulsman: ‘De op een na bekendste strijdkreet van het functionalisme,

houdt in dat een minimale vorm de beste is. Maar vaak is dit helemaal niet

het geval. Vele duizenden naoorlogse flats worden nu bijvoorbeeld overal

in Nederland gesloopt, juist omdat ze zo minimaal en zuinig zijn gebouwd.

Als ze door hun ‘more is less’-constructie niet nu al, na minder dan vijftig

jaar, fysiek volledig zijn versleten, dan zijn ze wel door hun ‘less is more’-

plattegronden zo moeilijk te veranderen, dat sloop en nieuwbouw goed-

koper is dan verbouwing. Voor gebouwen geldt dan ook eerder ‘more is

better’: de Amsterdamse grachtenhuizen met hun ruime maten en degelijke

constructies hebben de eeuwen gemakkelijk doorstaan.’

Een zichtbaar gevolg van de nieuwe, ‘moderne’ manier

van stadsontwikkeling, zoals die in Amsterdam en vele

andere steden na de Tweede Wereldoorlog zijn intrede

deed. De straat als vertrouwd ordeningsprincipe is

verdwenen.

Hoe de architecten die het functionalisme aanhingen

dachten, wordt duidelijk uit een citaat van Duiker9.

Hij betoonde zich voorstander van een ‘architectuur-

Page 43: Met andere ogen

43

03 De misvattingen van het modernisme

wetenschap’: ‘Een wetenschap die behalve gewone

technische, wiskundige en natuurkundige vakken,

ook de medische, filosofische, economische, biologi-

sche, enzovoorts bevat, dan durfde tenminste die

vervelende krantenman of iedere willekeurige princi-

paal ook niet meer zijn mond open te doen. Hij kon

dan wel zeggen: “Ik vind het niet mooi”, maar die uit-

spraak zou ons even koud laten als die van den

patiënt dat hij zijn drankje niet lust. Bij den dokter

durft hij immers ook niet weg te blijven. Deze archi-

tectuurwetenschap zou wel natuurlijke historie, maar

vooral geen kunsthistorie mogen omvatten en geen

boetseren, geen ornamentenleer, geen architectoni-

sche vormleer, geen decoratieve kunst.’

De nieuwe stadsontwikkeling

Met het modernisme deed een ‘wetenschappelijke

stedenbouw’ zijn intrede, zoals Vincent van Rossem

beschrijft in zijn uitvoerige studie naar het Algemeen

Uitbreidingsplan van Van Eesteren10. Na de opkomst

van de tuinsteden en de ontwerpen van Berlage voor

Plan Zuid was het de beurt aan de modernisten om

hun stempel op de steden te drukken. Het modernis-

me won de strijd van het neoclassicisme; exit ontwer-

pers als Granpré Molière die zulke fraaie wijken als

Rotterdam Vreewijk hadden geproduceerd (en die

zeer duurzaam blijken te zijn!). Nederland week daarin

niet af van de internationale ontwikkeling die was

ingezet door het CIAM-congres11 in 1928 en waarin

met name Le Corbusier de toon zette voor een geheel

nieuwe vorm van stadsontwikkeling.

10 Het algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam: geschiedenis en

ontwerp. Vincent van Rossem, 1993. Uitgave NAi Uitgevers en EFL Stichting.

11 CIAM staat voor Congrès Internationaux d’Architecture Moderne. Een

congresbeweging met deelnemende architecten uit 16 landen. Belangrijke

documenten zijn onder meer de Verklaring van Sarraz en het Charter van

Athene. Tussen 1930 en 1947 stond CIAM onder voorzitterschap van de

Nederlander Cornelis van Eesteren.

9 Gepubliceerd in Het Parool (5 november 2005), bij een luchtfoto van

Peter Elenbaas van Amsterdam Zuid waarop de openluchtschool van Duiker

is te zien.

De bekende beelden van de plannen van Le Corbusier

voor Parijs (Plan Voisin, 1925). Op een steenworp

afstand van het Ile de la Cité projecteerde hij zijn ‘Ville

Contemporaine’ over de oude binnenstad van Parijs.

Page 44: Met andere ogen

44

Met andere ogen

Ook in een stad als Amsterdam namen de modernis-

ten het roer over. Het werk van Berlage werd bijvoor-

beeld door nieuwkomer Van Eesteren stevig bekriti-

seerd. Coulissenstedenbouw, zo noemde Van

Eesteren het werk van Berlage en Plan Zuid werd

gekarakteriseerd als de ‘leerschool der leugens’12.

In plaats daarvan moest de stedenbouw worden

afgeleid van de functionele eisen van de stedelijke

functies, op basis van wetenschappelijk onderzoek,

sociaal-economische studies, onderzoek naar de

bevolkingsontwikkeling en dergelijke. De esthetische

kant van de stedenbouw speelde daarbij nauwelijks

een rol (‘Das Denken ist wichtiger als das Zeichnen’,

zo merkt Van Eesteren in 1927 op13).

Le Corbusier was een aperte tegenstander van de

straat. De straat had in zijn ogen afgedaan als inte-

gratie- en ontmoetingskader. In zijn publicatie La Ville

Radieuse brak hij met alle wetten van de stedenbouw.

De straat moest wijken voor het superwoonblok.

‘Onze straten hebben geen functie meer’, aldus Le

Corbusier. ‘Straten zijn een verouderd begrip. We

moeten iets scheppen om hen te vervangen. Om te

ademen! Om te leven. Het bestaande idee van een

straat moet worden vernietigd: dood aan de straat!

Dood aan de straat!’ Zijn idee van stedenbouw is

afleesbaar aan zijn Unité’s d’Habitation en bijvoor-

beeld aan zijn plannen om delen van Parijs af te bre-

ken en te vervangen door losse woongebouwen in

een parkachtige setting. In de CIAM-beweging von-

den deze ideeën veel weerklank. 12 Zie: Het algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam: geschiedenis

en ontwerp, p. 153-155. Vincent van Rossem, 1993. Uitgave NAi Uitgevers

en EFL Stichting.

13 Citaat van Van Eesteren uit een cursus over stadsplanning. In: Het alge-

meen uitbreidingsplan van Amsterdam: geschiedenis en ontwerp. Vincent

van Rossem, 1993, p. 163. Uitgave NAi Uitgevers en EFL Stichting.

Beelden uit Amsterdam Zuid en de Jordaan die laten

zien waarom deze buurten tot de meeste geliefde van

Amsterdam (en Nederland) behoren. Het leven vindt er

plaats in de straten die door de modernisten in de ban

werden gedaan.

Page 45: Met andere ogen

De architect als leidsman

Doordat technische innovaties hun intrede deden, kon

er voor het eerst hoog worden gebouwd en in grote

aantallen. Dat was ook het moment waarop de rol van

de architect in het bouwproces veranderde. De archi-

tect nam de leidende rol over van de opdrachtgevers,

de stadsbestuurders en de stedenbouwers die tot

dan toe aan het roer hadden gestaan. Doordat de

architect kennis had van de nieuwe bouwtechnieken

(en anderen veel minder) begon hij zich te profileren

als gids naar de wenkende toekomst. De architect

werd van een dienaar een autonome kunstenaar en

het ontwerpen verloor zijn status als ‘collectief goed’.

Architecten werden vereenzelvigd met hun gebouwen.

45

03 De misvattingen van het modernisme

De aandacht voor stedelijke structuren en voor

samenhang werd vervangen door de aandacht voor

individuele hoogstandjes. Het was een extra reden

voor architecten om hun gebouwen los te maken van

de omgeving. Daarvóór bestond de stad niet uit losse

gebouwen; elk nieuw gebouw voegde zich naar het

bestaande weefsel en sloot daarbij aan. De stad was

geen optelsom van architectonische artefacten, zoals

dat nu wel het geval is. Een en ander heeft er bij deze

beroepsgroep toe geleid dat men ver van de gebrui-

kers van gebouwen en van de stad af is komen te

staan.

Onderwijs- en kantoorgebouwen aan de rand van

de stad, in dit geval bij Sloterdijk. De grootschalige

infrastructuur doet weinig om de treurige verblijfs-

kwaliteit in dit geïsoleerde gebied te verbeteren.

Page 46: Met andere ogen

Men ging zelfs over tot een eigen etiquette en

groepscode. Sinds Le Corbusier dragen veel archi-

tecten zwarte kleding en rare brillen. De reeds

genoemde Van Eesteren kleedde zich in een witte

doktersjas en bestierde daarin de totstandkoming van

complete stadsdelen. Dat zegt ook iets over het

mensbeeld waarmee ontwerpers de wereld zagen en

tegemoet traden14. Architecten ontwikkelden ook een

eigen taal. Dat laatste bleek bijvoorbeeld duidelijk bij

de uitreiking van de Rijksprijs voor Excellent

Opdrachtgeverschap, de Zeven Pyramides, in 1998.

Prijswinnaars waren onder meer ING Vastgoed, voor

het project Waagstraat in Groningen, en Het Oosten.

De Vrije Pyramide werd uitgereikt aan architect en

voormalig Rijksbouwmeester Tjeerd Dijkstra.

46

Met andere ogen

De film die na afloop van de prijsuitreiking werd

gemaakt, liet de prijswinnaars aan het woord. Daarbij

viel vooral het verschil op in taalgebruik en opvattin-

gen tussen Dijkstra aan de ene kant en ING-directeur

Jautze en mijn persoon aan de andere kant. Zo sprak

Dijkstra vooral over het zoeken naar de ‘echte nieuwe

antwoorden’. Het modernisme was wat hem betreft

een ongelooflijk moedige poging geweest om grenzen

open te breken. Projecten als de Waagstraat (archi-

tect Natalini) konden zijn goedkeuring niet verdragen

(‘ik zou het zelf nooit zo bedenken en er niet voor

kiezen’). De architect moet naar zijn idee alleen voor-

uit kijken: ‘Voor de architectuur is het van belang om

antwoorden uit de eigen tijd te vinden, op vragen die

nu aan de orde zijn.’ Door te vertrouwen op vertrouw-

de ingrepen uit het verleden, raakt de architectuur op

een dood spoor en daarmee vervult zij haar maat-

schappelijke functie niet meer, aldus Dijkstra.

Zijn opmerkingen stonden in scherp contrast met mijn

visie, waarin ik de architectuur en de architecten in

de eerste plaats een dienende rol toedichtte.

14 De weerstand tegen eigenwijze architecten neemt overigens wel toe,

getuige bijvoorbeeld een uitspraak van TCN-directeur Rudy Stroink in de

Volkskrant van 5 januari 2006: ‘De opdrachtgever is niet meer die domme

man met geld die toch niet weet wat hij wil. Hij heeft eisen en wensen,

maakt zelf ook een paar schetsen. En dat is wennen. Van architecten die

zich hebben vastgebeten in een beeld, daar moeten we een beetje vanaf.

De opdrachtgever moet een grotere mond krijgen en de architect moet

een beetje dimmen.’

Om 8 uur ’s ochtends met de leasebak naar binnen,

om 6 uur ’s avonds er weer uit. Tussen de middag een

boterham in de bedrijfskantine. Het kantoorgebouw als

onneembaar fort in de stad.

Page 47: Met andere ogen

47

03 De misvattingen van het modernisme

Er zijn gelukkig wel uitzonderingen op deze regel,

zoals John Habraken, die wel oog hebben gehouden

voor de wensen van de eindgebruikers van gebou-

wen. Habrakens ideeën over de relatie tussen het

casco als drager en de flexibele inbouw zijn nog

steeds zeer relevant, maar daarover later meer.

Habraken heeft in zijn laatste publicatie, Palladio’s

children15, duidelijk gemaakt dat architecten in de

loop van de vorige eeuw ook het gewone en alledaag-

se zijn gaan ontwerpen. Daarvoor werd veel anoniem

gebouwd, door ambachtslieden bijvoorbeeld.

Een groot deel van de panden aan de Amsterdamse

grachten is door anonieme timmerlieden in elkaar

gezet. Architecten deden alleen de kerken en palei-

zen. Daardoor hadden we ineens veel meer architec-

ten nodig en die moesten worden opgeleid.

In het architectuuronderwijs, met name aan de TU

Delft, is het modernisme stevig verankerd. Hele gene-

raties architecten zijn hier opgeleid in het gedachte-

goed van Le Corbusier en Van Eesteren. En omdat

talent nu eenmaal schaars is, zijn de mindere archi-

tecten aan heldenverering gaan doen. De architecten-

van-naam zijn ook voor hun eigen collega’s en voor

de architecten-in-opleiding leidsman geworden.

Voeg daarbij het feit dat het architectuuronderwijs

compleet los is geraakt van de bouwpraktijk – studen-

ten leren vooral geinige ‘blobs’ te ontwerpen achter

de computer. En het is niet vreemd dat een hele

beroepsgroep van de maatschappij is losgezongen.

15 Palladio’s Children, N.J. Habraken en Jonathan Teicher (red.).

Taylor & Francis, 2005

Werken in de binnenstad betekent tussen de middag

even een broodje halen op de hoek. De gebouwen en

straten, ontworpen en gebouwd door ambachtslieden,

nodigen uit voor een wandeling.

Page 48: Met andere ogen

Een deel van de architecten is bovendien op belang-

rijke posities terecht gekomen, als bestuurder,

beleidsmaker of opdrachtgever. Vanuit die posities

hebben ze meegedaan aan de verspreiding van het

modernistische gedachtegoed en mede daarom is het

nu zo moeilijk om door dit bastion heen te breken16.

48

Met andere ogen

16 Er zijn gelukkig wel enkele architecten die dit probleem erkennen.

In NRC Handelsblad van 6 januari 2006 liet Bernard Hulsman ze aan het

woord. ‘Joris Molenaar vindt dat veel hedendaagse architecten een groot

gebrek aan kennis hebben over traditionele en historische architectuur.

Dat is volgens hem niet zozeer het gevolg van het feit dat de traditionele

architectuur uit de architectuurgeschiedenis is verdwenen, zoals Hans

Ibelings in zijn boekje Onmoderne architectuur: hedendaags traditional-

isme in Nederland constateerde. Er zijn genoeg andere bronnen over tradi-

tionele architectuur, zegt hij. Bovendien heb je ook je eigen ogen. Voor mij

is elke onbekende stad een ontdekking. Laatst was ik bijvoorbeeld in

Hilversum, in de omgeving van Dudoks Raadhuis. Daar staan prachtige

villa’s van omstreeks 1900 die laten zien dat Nederland een schitterende

traditie van villabouw had.’

Maar Soeters neemt zelfs het woord hersenspoeling in de mond om het

gebrek aan kennis van traditionele architectuur te verklaren. Vakbladen,

opleidingen, critici en een instelling als het Nederlandse Architectuur-

instituut zijn nog steeds eenzijdig gericht op vernieuwing en op de avant-

garde, vindt Soeters. (..) ‘De nadruk op vernieuwing is ook nog altijd een

erfenis van de Tweede Wereldoorlog: de nazi’s deden de moderne kunst

en architectuur in de ban en hierdoor werden na de oorlog juist de tradi-

tionalistische kunst en architectuur gezien als fout’. In de architectuur

bestaat er in de spraakmakende gemeente een grote overeenstemming

over wat goed en fout is. Goed en fout - in die termen gaat het echt. Alsof

het een geloofskwestie is: vernieuwing is goed, traditionalisme is fout..

Het is heel erg calvinistisch, alsof er een genootschap van zware domi-

nees bestaat dat andersdenkenden in de ban doet.

Door deze strikte tweedeling tussen ‘goed’ en ‘fout’ komt het niet tot een

debat over architectuur, laat staan over het gebruik van traditie in de

architectuur. In de Nederlandse architectuur gaat het daarom alleen om de

vorm, zegt Soeters. Om in calvinistische termen te blijven: het gaat er

slechts om of je een zwart pak aan hebt of niet. Zet je, zoals MVRDV, een

knaloranje doosje op een binnenterrein van een oud woningblok neer

waartegen de hele buurt in opstand komt, dan volgt artikel op artikel en

kom je uiteindelijk in het Architectuurjaarboek terecht. Als je een aange-

naam buurtje ontwerpt met rustige bakstenen huisjes met een pannen dak,

heggetjes en tuintjes, hoef je niet te rekenen op aandacht in de bladen.

Terwijl het wat mij betreft om het laatste gaat: hoe kun je comfortabele

architectuur maken waar de meeste mensen zich thuis voelen.’

De grootschalige sloop uit de Bijlmermeer krijgt een

pendant in de Westelijke Tuinsteden, waar 13.000

woningen plaats moeten maken voor meer eigentijdse

en ‘marktconforme’ oplossingen. De functionele stad

van Van Eesteren moet wijken.

Page 49: Met andere ogen

De professionals zijn verantwoordelijk

Maar het is te gemakkelijk om de architecten overal

de schuld van te geven. Wijken als de Bijlmermeer

zijn de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de pro-

fessionals die na de Tweede Wereldoorlog aan het

roer kwamen te staan. De wetenschappelijke steden-

bouw en architectuur kregen na de Tweede

Wereldoorlog een forse extra impuls door de weder-

opbouw en de voortgaande technische innovaties in

de bouwindustrie (de kraanbaan, de tunnelgietbouw).

Ambachtelijk en traditioneel bouwen werd met de

nazi’s geassocieerd (‘historiserend bouwen’ of erger

nog ‘fascistoïde architectuur’ genoemd); dat moest

allemaal veel moderner. Er ontstond een monsterver-

bond tussen architecten, politici en het uitvoerend

bouwbedrijf. Hun belangen en ideologieën liepen

ineens wonderwel parallel en vormden een netwerk

van macht en invloed17.

49

03 De misvattingen van het modernisme

In de naoorlogse bestuurscultuur werd sterk gedacht

in stereotype behoeften en mensbeelden. De maak-

bare samenleving was het politieke ideaal, niet de

samenleving als een afspiegeling van complexe men-

senlevens. De ‘massamaatschappij’ deed zijn intrede,

zo beschrijft Cor Wagenaar in Een geruisloze door-

braak18. De volkshuisvesting werd hieraan dienstbaar

gemaakt; de ‘verheffing van de massa’ moest plaats-

vinden door de bouw van zoveel mogelijk woningen.

Dit was alleen mogelijk door een centrale planning en

een standaardisatie van woningontwerpen.

17 Binnen dit netwerk was en is geen plaats voor de consument als ver-

storende factor. Dezelfde John Habraken heeft dit al eens aangegeven op

een bijeenkomst van het Genootschap voor Visie en Strategie in de Bouw

(GSVB). Volgens Habraken opereren we in een gesloten systeem (‘onder

elkaar regelen we het’), dat zich langzaam maar zeker naar een staat van

vervreemding beweegt. Aan de hand van enkele voorbeelden liet Habraken

zien waartoe die vervreemding in de dagelijkse praktijk van het bouwen kan

leiden, zoals consumenten die een jaar voor oplevering de keuken moeten

uitkiezen omdat anders de bouwlogistiek in het honderd loopt.

18 Een geruisloze doorbraak. De geschiedenis van architectuur en

stedenbouw tijdens de bezetting en wederopbouw van Nederland.

Koos Bosma en Cor Wagenaar (red.). Nai Uitgevers, 1995.

De verantwoordelijke

professionals

Stedenbouwers en architecten

Politici

Aannemers

Corporaties

Onderwijs

Page 50: Met andere ogen

Er werd zeer planmatig gewerkt, aldus Wagenaar:

‘De onderbouwing met eindeloze reeksen cijfers en

het bijna klinische aspect verlenen deze werkwijze

een wetenschappelijk aura. (..) De moderne staat

zou worden bestuurd als een moderne onderneming.’

Gezinspolitiek en woningontwerp hingen bij dit alles

sterk samen: de woning had een belangrijke rol in het

herstel van de door de oorlog ontwrichte sociale ver-

houdingen, aldus Helma Hellinga in dezelfde publica-

tie19. ‘In de woning moest zich het herstel van het

gezinsleven voltrekken. Ook de woonomgeving was

daarbij belangrijk. In de wijk speelde het sociale

leven zich af, als een soort buffer tussen gezin en

stad. In het architectonisch concept van de wijk-

gedachte was dit al eerder geformuleerd.’

50

Met andere ogen

Het wrange van wijken als de Bijlmermeer is dat ten-

slotte ook de regelgevers blijvend door het modernis-

me werden geïnspireerd. Als mensen stereotype

behoeften hebben, dan kunnen we heel precies van te

voren vaststellen welke functies een gebouw moet

vervullen, zoals architect Neufert in zijn lijvige boek

Bauentwurfslehre20 liet zien. Bij elke functie kunnen

we nauwkeurig de daarvoor benodigde ruimte vast-

stellen. Een woonkamer is 4 x 4 meter groot, omdat

daarin een vader, moeder en twee kinderen aan een

tafel zitten met een lamp erboven. Een kinderslaapka-

mer is 7,2 m2 groot omdat daarin een bed, een kast,

een tafeltje en een stoel moeten passen. Dat stond

allemaal in het boekje voorschriften en wenken van

het Ministerie van Volkshuisvesting. De echte volks-

huisvestingsarchitect behandelde ontwerpen toch als

het oplossen van een puzzeltje, waarin ten opzichte

van de voorschreven oppervlakte zo min mogelijk

ruimte werd verspild.

19 Een geruisloze doorbraak. De geschiedenis van architectuur en

stedenbouw tijdens de bezetting en wederopbouw van Nederland.

Koos Bosma en Cor Wagenaar (red.). Nai Uitgevers, 1995. 20 Bauentwurfslehre. Ernst Neufert. Friedr. Vieweg & Sohn, 1936.

Wat wel goed werkt: de Utrechtsestraat.

Functiemenging en een heldere overgang

tussen openbaar en privé.

Page 51: Met andere ogen

Deze manier van denken heeft in de volkshuisvesting

geleid tot sober en doelmatig bouwen. Op het eerste

gezicht lijkt dit een sympathieke doelstelling, want wie

kan er nu tegen soberheid en tegen doelmatigheid

zijn. Echter, de manier waarop het werd toegepast

heeft geleid tot enorme repetitie, tot vervreemding en

tot gebouwen zonder toekomstwaarde. Het kon daar-

door ook gebeuren dat aan de buitenkant van wonin-

gen afleesbaar werd wie er binnen woonde; in sobere

en arm uitgevoerde gebouwen woonden arme men-

sen.

51

03 De misvattingen van het modernisme

Alle betrokken partijen hadden hun eigen motief om

volop mee te doen aan deze bouwwijze. De architec-

ten konden hun modernistische idealen verwezenlij-

ken. De aannemers konden een enorme rationele pro-

ductie leveren. De politici zagen in de naoorlogse

woningnood – die in ons land tot 1990 heeft bestaan

– de politieke legitimatie om de markt naar zich toe te

trekken. Zij zagen daarin ook de mogelijkheid om in

de enorme woonbehoefte van hun kiezers te voorzien.

Licht, lucht en ruimte bieden voor hen die in de oude

sloppenwijken hadden moeten wonen. En voor hen

die noodgedwongen onzelfstandig bij anderen moes-

ten inwonen.

Wat niet goed werkt: een straat in Amsterdam

Nieuw-West. Monofunctionaliteit en slecht onderhouden

prikbosjes, eufemistisch ‘kijkgroen’ genoemd.

Page 52: Met andere ogen

De eindeloze herhaling van woningen en ‘stempels’ in

de stedenbouw werd tenslotte mede mogelijk

gemaakt door de innovaties in de bouw.

Aangemoedigd door de Stichting Ratiobouw werden

na de oorlog diverse industriële bouwmethoden ont-

wikkeld (Muwi, Dura-Coignet, Airey, ERA, RBM en

anderen). Hiermee werd het mogelijk in korte tijd

forse woningaantallen te realiseren. Dat hierdoor een

monotoon stadsbeeld ontstond, nam men op de koop

toe. De kongsi tussen architecten, politici en aanne-

mers was dermate krachtig en succesvol dat hierover

geen kritische vragen werden gesteld.

De opdrachtgevers in de bouw – waaronder na de

oorlog met name ook de woningcorporaties – hebben

hier vrij klakkeloos medewerking aan verleend. Ook

hier was sprake van meeloperij, maar dan vooral met

de overheid. Van eigen, authentiek initiatief was geen

sprake. Daarmee zijn de corporaties ver weggedreven

van de ambitieuze opdrachtgevers die ze ooit, na de

introductie van de Woningwet, wel waren. In de jaren

tien en twintig van de vorige eeuw hebben zij in

Amsterdam aansprekende woongebouwen gemaakt,

bijvoorbeeld in de Spaarndammerbuurt.

52

Met andere ogen

Karakteristieke voorbeelden van waartoe goed,

bevlogen opdrachtgeverschap toe kon leiden in de

Spaarndammerbuurt. Corporaties als Eigen Haard en

ontwerpers als Michiel de Klerk lieten hier hun sporen

na, aangevuurd door een ambitieus stadsbestuur en

dito ambtenarenapparaat.

Page 53: Met andere ogen

Stad van isolementen

Het functioneel, analytisch denken heeft zijn uitwer-

king de afgelopen halve eeuw niet gemist. De popula-

riteit van de scheiding van functies is afleesbaar aan

de stadsplattegrond van veel Nederlandse steden.

In de jaren zestig en zeventig heeft het denken in

gescheiden functies de Nederlandse stedenbouw in

belangrijke mate beheerst.

De auto fungeerde daarbij in veel gevallen als het lei-

dende ontwerpprincipe, zoals bij de stedenbouwkun-

dige ontwikkeling van Den Haag. Vincent van Rossem

schrijft hierover in Stadbouwkunst: de stedelijke

ruimte als architectonische opgave21: ‘Het structuur-

plan dat in 1957 werd gepresenteerd (..) is ontwor-

pen volgens de vooroorlogse principes van de CIAM

– functiescheiding en ruim baan voor het autover-

keer. Alle cityfuncties worden geconcentreerd in de

binnenstad en in een ring direct eromheen.

De woonfunctie in dit gebied, met onder meer een

groot deel van het Spuikwartier en de Schilderswijk,

wordt geheel opgeofferd voor de cityvorming.’

53

03 De misvattingen van het modernisme

Dat de totstandkoming van dergelijke Central Business

Districts rampzalige gevolgen kan hebben voor de leef-

baarheid van steden werd door Jane Jacobs in 1961 al

feilloos aangetoond (The death and life of great

American Cities22). Alle stedelijke functies hebben een

eigen plek en een eigen gebouw gekregen: woonwij-

ken (‘slaapsteden’), bejaardenhuizen, gekkenhuizen,

mammoetscholen, industriegebieden, bedrijventerrei-

nen, winkelcentra, supermarkten en andere formules.

Door deze scheiding is de ‘stad van de isolementen’

ontstaan. Het gaat bovendien vaak om gebouwen die

weinig met hun omgeving te maken (willen) hebben.

Het onlangs gesloopte Jan Swammerdam Instituut aan

de Constantijn Huygensstraat was hier een markant

voorbeeld van; het gedroeg zich volstrekt autonoom

van de omgeving. In een gebied als Amsterdam

Zuidoost zijn de gevolgen daarvan duidelijk afleesbaar.

Alle functies zijn hier uit elkaar getrokken. Aan de ene

kant van de spoorlijn Amsterdam-Utrecht ligt het

21 De stedelijke ruimte als architectonische opgave,

Vincent van Rossem, 1996. NAi Uitgevers.

22 The death and life of great American Cities, Jane Jacobs,

1961. Random House.

Een voorbeeld van een geïsoleerd gelegen onderwijs-

instelling: Hogeschool INHOLLAND in Diemen.

Page 54: Met andere ogen

54

Met andere ogen

woongebied, de Bijlmermeer. Aan de andere kant van

de spoorlijn ligt het kantorengebied Amstel lll, waar

het ’s avonds en in het weekeinde een doodse boel

is. Het zijn geen prettige gebieden om te verblijven,

alle inspanningen ten spijt die van het Arena-gebied

een bruisende plek moeten maken.

De noodzakelijke ommekeer

Gezien de ingrijpende consequenties van het moder-

nisme zou je verwachten dat een tegenbeweging op

gang zou komen. Waarom ontstond er niet eerder

protest tegen het functionalisme? Dat gebeurde wel

op beperkte schaal, zoals de recente tentoonstelling

van het Team Ten aantoont. Deze groep jonge archi-

tecten organiseerden het tiende CIAM-congres in

1953 en gaven daar blijk van hun afkeer van een

wetenschappelijke stedenbouw. Ook schrijvers als

Tom Wolfe (From Bauhaus to Our House23) hebben

de principes van het modernisme en de gebouwde

gevolgen ervan aan de kaak gesteld. Af en toe zien

we ook wel pogingen van opdrachtgevers om door

het verstarde modernisme heen te breken, zoals bij-

voorbeeld belegger/ontwikkelaar SFB enkele jaren

geleden deed met het initiatief Verlangen naar een

romantische architectuur24. Maar tot een werkelijke

ommekeer in het denken over architectuur en steden-

bouw is het hierdoor nog niet gekomen25.

Leegte en verspilling van ruimte rondom de

Amsterdam ArenA. Een gebied dat het nieuwe

uitgaanscentrum van Amsterdam zou moeten

worden, maar door zijn grootschalige inrichting

alleen uitnodigt voor runshopping.

Page 55: Met andere ogen

55

03 De misvattingen van het modernisme

En die ommekeer is wel nodig, als we ons het lot aan-

trekken van de ten dode opgeschreven wijken in bin-

nen- en buitenland. Om te voorkomen dat we ook in

de toekomst dergelijke fouten maken, moeten

opdrachtgevers en ontwerpers nieuwe wegen zoeken.

Het modernisme werkt niet meer – als het ooit al

gewerkt heeft – en we moeten naar mijn stellige over-

tuiging op zoek naar nieuwe inspiratie en nieuwe ant-

woorden. Ik refereer hier aan een uitspraak van de

Oostenrijkse architect Dietmar Eberle: ‘Het functiona-

lisme heeft wel kwantitatieve oplossingen gebracht,

maar geen kwalitatieve’.

Nieuwe inspiratie is alleen mogelijk door de

werkelijkheid opnieuw te bekijken. Laten we

stoppen met het denken in stereotypen en kij-

ken naar wat er in de wereld om ons heen

gebeurt. Te beginnen met echte mensen en wat

hen beweegt.

23 From Bauhaus to Our House, Tom Wolfe, 1981. Farrar, Straus and Giroux.

24 Verlangen naar romantische architectuur, SFB Vastgoed en bpf-bouw, 1997.

25 Of toch? NRC-redacteur Bernard Hulsman constateert in een column op 25

januari 2006 dat Nederland nu eindelijk afscheid heeft genomen van Le

Corbusier. ‘Dat was vijf jaar geleden nog anders. Toen ik in 1998 schreef dat

de toekenning van een belangrijke oeuvreprijs aan de Bijlmerontwerper

Siegfried Nassuth neerkwam op het bekronen van de grootste steden-

bouwkundige ramp uit de Nederlandse geschiedenis, namen de prijsuitreiker

Ole Bouman en de criticus Bart Lootsma het nog op voor de Nederlandse

realisering van Le Corbusiers droom. Er was niets mis met de Bijlmer en de

modernistische stedenbouw, vonden zij. Hooguit waren er in de Bijlmer de

verkeerde mensen komen wonen: niet de blanke middenklasse, maar

Surinamers en andere immigranten.

Maar dit keer bleef het stil. Sterker nog, toen in deze krant een bericht ver-

scheen over een internationaal onderzoek waaruit bleek dat sociale problemen

zich in allerlei soorten wijken voordeden, kwam er onmiddellijk een brief van

de Amsterdamse stadsgeograaf Jos Gadet. Hij beweerde dat er wel degelijk

een verband bestond tussen de opzet van een wijk en sociale problemen.

Hij wees op Death And Life Of Great American Cities, het boek van de

Amerikaanse Jane Jacobs waaruit Charles Jencks ook al uitgebreid citeerde

in zijn bijbel. In haar boek legde Jacobs al in 1961 precies uit waarom

modernistische wijken met hun scheiding van werken, wonen en recreëren en

hun vrijstaande woonblokken in onbestemde ruimtes niet werken. Jacobs

voorspelde het bankroet van de banlieues en de Bijlmermeer in Amsterdam

nog voordat deze werden gebouwd, schreef Gadet. Dat hij en Jane Jacobs

dit keer onweersproken bleven, betekent dat ook Nederland nu voorgoed

afscheid heeft genomen van Le Corbusier.’

Het Wibauthuis aan de Wibautstraat. De straat-

profielen doen denken aan de roemruchte Stalin Allee

in Berlijn, paradepaardje van de stedenbouwers in de

DDR. Bij het Nieuwmarktbuurt kwamen de verkeers-

doorbraken uiteindelijk tot stilstand.

Page 56: Met andere ogen

56

Met andere ogen

Page 57: Met andere ogen

57

Mensen van vlees en bloed

04

Page 58: Met andere ogen

58

Met andere ogen

geen afgepaste klassen meer, geen afgepaste levens-

patronen, geen vaste eigenschappen die men kan

toedichten aan sekse, leeftijdsgroepen of inkomens-

groepen. Sterker nog, de behoeften veranderen voort-

durend, zij veranderen gedurende een mensenleven

en zij veranderen ook naarmate de tijd voortschrijdt.

Dat laatste onder invloed van maatschappelijke en

technologische ontwikkelingen.

Iemand van dertig jaar oud heeft vandaag de dag een

ander verwachtingspatroon en andere behoeften dan

iemand van dertig jaar oud tien jaar geleden.

Geen mens is gelijk

Mijn voorstel is om te kijken naar de werkelijkheid met

andere ogen. Laten we daarom eerst kijken naar echte

mensen, mensen van vlees en bloed. Hoe gedragen zij

zich en wat willen zij? Met andere woorden: is het

mens- en maatschappijbeeld dat ten grondslag ligt

aan het Tetterode-concept algemeen geldig?

In de eerste plaats – en dat zag ik al bij Tetterode:

niet alle mensen zijn gelijk. Integendeel, geen twee

mensen zijn gelijk. We leven in een geïndividualiseerde

samenleving. Dat heeft te maken met toegenomen

economische onafhankelijkheid van mensen (welvaart),

toegenomen beschikbaarheid van informatie, toegeno-

men kennis en toegenomen emancipatie.

Vanzelfsprekend hangen deze aspecten onderling

samen. Hierop past geen enkel stereotype. Er zijn

Woonwerkcomplex De Meander aan de Kostverlorenvaart.

In 2005 door het Urban Land Institute onderscheiden met een

award voor innovatieve projectontwikkeling. De architectuur

van Rob Krier wordt door modernistische vakgenoten veraf-

schuwd, maar door mensen in de straat gewaardeerd.

Page 59: Met andere ogen

59

04 Mensen van vlees en bloed

ren. De oorzaak daarvan ligt op meerdere terreinen,

zoals de technologische ontwikkeling en de globalise-

ring.

Daar komt bij dat veranderingen steeds sneller gaan.

De dynamiek ervan neemt toe en de kant die het

opgaat kunnen we steeds moeilijker voorspellen. In de

twintigste eeuw zijn meer uitvindingen gedaan dan in

de negentien eeuwen ervoor en in de laatste tien jaar

van de vorige eeuw is meer uitgevonden dan in de

negen decennia ervoor. Echte mensen hebben dus

individueel verschillende en steeds veranderende

behoeften.

Zelf aan het roer staan

Een tweede belangrijke eigenschap van echte mensen

is dat zij zelf keuzes willen maken. De Rotterdamse

Over tien jaar zal het weer anders zijn. Opvattingen

over wonen zijn vandaag de dag heel anders dan tien

jaar geleden, anders dan twintig jaar geleden, anders

dan dertig jaar geleden. De woonkamer van toen met

die tafel in het midden staat nu vol met elektronica.

In de kinderkamer van toen huist nu de hond of is de

ski-uitrusting opgeslagen. Werk- en woonomgevingen

gaan steeds meer op elkaar lijken. Privé en werk zijn

niet meer zo strikt gescheiden. Verandering is de

enige constante factor. Wat we dus kunnen constate-

ren is dat onze huisvestingsbehoeften voortdurend

veranderen. Dat komt omdat onze maatschappij en

onze opvattingen, dromen en ambities steeds verande-

Het nieuwe, schone werken in de creatieve economie

van de stad. Het zijn activiteiten die niet meer per sé in

‘bedrijfsgebouwen’ hoeven plaats te vinden. Ze laten

zich uitstekend mengen met wonen en andere functies.

Page 60: Met andere ogen

60

Met andere ogen

kunnen beïnvloeden. Onze maatschappij is daar niet

op gericht, zo merken we steeds meer. Ik citeer

Herman Wijffels (SER), die wijst op de noodzaak van

een drastische omkering van de samenleving27: ‘Bijna

alles wat wij aan structuren hebben, is top-down

georganiseerd. Veel daarvan moet op zijn kop, moet

worden heringericht, bottom up. Je ziet in het onder-

wijs en de zorg dat mensen daar al mee bezig zijn.’

Behoefte aan collectieve identiteit

Wie alleen oog heeft voor de individualisering en het

feit dat mensen in toenemende mate zelf keuzes wil-

len maken voor hun eigen leven, zou kunnen veron-

derstellen dat we in een samenleving met louter ego-

ïsten leven, teruggetrokken in hun eigen koninkrijkje.

Het tegendeel is echter het geval. Sociologe Iteke

Weeda heeft onderzocht hoe onze samenleving de

socioloog Ruut Veenhoven, die veel onderzoek heeft

verricht naar de voorwaarden voor menselijk geluk,

schreef in zijn proefschrift: ‘De mate waarin mensen

in westerse samenlevingen gelukkig zijn, hangt sterk

samen met de mate waarin zij op belangrijke levens-

terreinen zelf kunnen kiezen.’

Hij constateerde dan ook dat ‘gelukkige mensen zich

socialer gedragen’ en dat ‘keuzevrijheid belangrijker

is voor het geluk van mensen dan hun welvaart.’26

Mensen beschikken over steeds meer kennis, eman-

ciperen steeds meer, individualiseren, en hebben

behoefte aan steeds meer keuzemogelijkheden.

Het ‘vrijbuiterige’ karakter van de bewoners van

Tetterode zie je ook bij veel andere mensen in de

samenleving. Ook bij hen leeft de – al dan niet ver-

borgen – wens om zelf het woon- en leefmilieu te

26 Ruut Veenhoven, Conditions of happiness, 1984. D. Reidel. 27 In: NRC Handelsblad, 10/11 september 2005.

I Gemeenschapsleven

Gemeenschapsleven

II Nationale staat

Gesloten gezin

III Europa, Westerse wereld

Individu inopen gezin

IV Mondiaal

Individu in(functionele)

vriendschaps-netwerken

SolidariseringCentralisering

DecentraliseringIndividualisering

Toenemendeverantwoordelijkheden

Toenemendekeuzes

Conceptueel schema van sociologe Iteke Weeda, dat

duidelijk maakt dat met het voortschrijden van de tijd

onze gemeenschappen steeds individueler van karakter

zijn geworden. Tegelijkertijd is onze betrokkenheid ook

gegroeid; we voelen ons verbonden met de wereld.

Page 61: Met andere ogen

61

04 Mensen van vlees en bloed

afgelopen eeuw is veranderd. Uit haar analyse blijkt

dat er enerzijds een beweging waarneembaar is van

een gesloten (agrarische) gemeenschap naar een net-

werk van individuen. Anderzijds is ons verantwoorde-

lijkheidsgevoel sterk gegroeid; van diezelfde beperkte

gemeenschap tot het mondiale niveau. We voelen ons

verantwoordelijk voor de hele wereld, en we willen

ons ermee verbonden voelen. Dat geldt ook voor

andere schaalniveaus. Kijk maar naar de toenemende

betekenis van de regio’s in het verenigde Europa.

Of het toenemende belang dat aan ‘de plek’ en de

geschiedenis daarvan wordt gehecht bij de ontwikke-

ling van nieuwe gebieden (de ‘sense of place’).

Emotionele betrokkenheid en een zekere behoefte aan

collectiviteit spelen in onze dynamische samenleving

een steeds grotere rol. Hoe meer de samenleving ver-

andert, des te groter de behoefte aan bestendigheid

en identificatie.

Mensen zoeken naar identiteit en verbinding.

Juist door de individualisering zijn mensen weer op

zoek naar collectiviteiten met een eigen identiteit.

Daar vloeit uit voort dat iemands levensstijl tegen-

woordig bepalend is voor de keuze voor een bepaald

woonmilieu. Zie bijvoorbeeld de studie van Elleke de

Wijs28, die aantoonde dat de Concertgebouwbuurt en

Nieuw-Zuid verschillende groepen aantrekken.

Maar het betekent bijvoorbeeld ook dat collectieve

woonvormen aan een opmerkelijke opmars bezig zijn.

Steeds vaker zien we groepen ‘gelijkgestemde’ bewo-

ners gezamenlijk vormgeven aan hun eigen woning en

28 Elleke de Wijs-Mulkens, Wonen op stand, 1999. Het Spinhuis.

De Cornelis Schuytstraat in Amsterdam Zuid.

Een prettige mix van wonen, werken en winkelen.

Page 62: Met andere ogen

62

Met andere ogen

wijze veranderen. Basis daarvoor is de toenemende

behoefte aan keuzevrijheid die alle mensen met elkaar

delen. Ogenschijnlijk haaks daarop, maar in werkelijk-

heid ten nauwste daarmee verbonden is de toene-

mende menselijke behoefte aan identificatiemogelijk-

heden. Mensen willen kunnen houden van de plek en

de omgeving waar zij wonen. Bouwen doe je voor de

toekomst. Daarom is het onze verantwoordelijkheid

die toekomst in beeld te brengen, aan de hand van

ontwikkelingen die duidelijk waarneembaar zijn. De

eerste conclusie van mijn waarneming van echte men-

woonomgeving. Dat dit kan leiden tot hele duurzame

milieus, blijkt uit de geschiedenis van de Amster-

damse hofjes, die Het Oosten onlangs heeft laten

documenteren29.

Juist doordat onze samenleving steeds sneller veran-

dert, groeit de behoefte aan bestendigheid, identifica-

tiemogelijkheden en vertrouwde beelden. Kortom: een

herkenbare thuisbasis. Iedereen die een nieuw huis

zoekt, kijkt niet alleen naar het huis zelf maar ook naar

de omgeving, naar de buurt waarin het huis in staat.

De buurt is een stukje van iemands persoonlijkheid.

Twee conclusies over echte mensen

We zien dus dat echte mensen behoeften hebben die

gedurende hun eigen leven veranderen, en die maat-

schappelijk gezien ook in de tijd op onvoorspelbare

29 Annemarie Vels Heijn. De Hofjes van Amsterdam. ‘Door menschlievend-

heid Gedreven’, 2005. Stichting Brienens Gesticht de Star en Het Oosten

Woningcorporatie.

Het had weinig gescheeld, of de brede Jodenbreestraat

was doorgetrokken tot aan het IJ, daarmee het weefsel

van de Nieuwmarktbuurt onherstelbaar vernielend.

Door protesten uit de buurt kwam een einde aan de

grote verkeersdoorbraken in de Amsterdamse binnen-

stad. De stadsvernieuwing begon.

Page 63: Met andere ogen

63

04 Mensen van vlees en bloed

De eigenschap die dat oproept noem ik dierbaarheid.

Dierbaarheid past dus in een mensenmaatschappij

waarin verandering aan de orde van de dag is.

Daarom is dat een kwaliteit met toekomstwaarde.

En dat het heel goed mogelijk is om dierbare gebou-

wen te maken met een groot accommodatievermogen

bewijzen de beste delen van onze bestaande steden.

Vroeger konden we dat – wellicht zonder ons daarvan

bewust te zijn – heel goed. Waarom zouden we dat

vandaag de dag niet meer kunnen?

Om deze conclusies te onderbouwen – over de

behoefte van echte mensen om zich te binden aan

dierbare gebouwen, gebieden en steden en deze dus

te behouden – geef ik nog enkele voorbeelden.

Met het Tetterode-complex hebben we reeds kennis

gemaakt. Dan is er de Nieuwmarktbuurt, in het cen-

sen is, zoals gezegd, dat zij een groeiende behoefte

hebben aan eigen individuele keuzen op basis van

voortdurend veranderende behoeften.

Dat kan alleen als gebouwen, gebieden en steden die

veranderingen kunnen accommoderen. Zij moeten

mee kunnen bewegen met de stroom van de tijd.

De eigenschap die dat mogelijk maakt noem ik

accommodatievermogen.

Mijn tweede conclusie over echte mensen hangt

samen met de eerste: een groeiende behoefte aan

identificatiemogelijkheden. Echte mensen willen van

gebouwen, gebieden en steden kunnen houden.

De brede brug tussen de brede Jodenbreestraat en de

smalle St Antoniebreestraat als scheidslijn tussen twee

tijdperken. Einde cityvorming, start stadsvernieuwing en

bouwen voor de buurt.

Page 64: Met andere ogen

64

Met andere ogen

trum van Amsterdam. In de jaren zestig van de vorige

eeuw wilde het gemeentebestuur een verkeersdoor-

braak door deze buurt realiseren, naar het Centraal

Station. Het waren de bewoners van de buurt die daar-

tegen actie hebben gevoerd, uit gehechtheid aan hun

buurt. En met succes: de doorbraak ging niet door.

Op een muur van een van de panden is nog te lezen

hoe de Nieuwmarkt-actievoerders destijds dachten, zo

schreef Het Parool onlangs30: ‘Wij willen een stad

maken met buurten waar wonen, spelen, werken,

leren en winkelen vlakbij en door elkaar gebeurt, voor

jonge én oude mensen.’ Het is een oproep die aan

actualiteit en zeggingskracht nog weinig heeft inge-

boet.

Voor de wijk De Jordaan geldt een soortgelijk verhaal.

In dezelfde jaren zestig wilde het gemeentebestuur de

wijk slopen. Men vond de straten te smal en de hui-

zen te oud. Uit liefde voor de buurt hebben de bewo-

ners deze sloopplannen tegengehouden; een ware

opstand hebben zij ontketend. Hier bleek eens te

meer dat mensen gebouwen maken, maar dat gebou-

wen op hun beurt de mensen weer beïnvloeden.

Gebouwen geven onmiskenbaar blijk van hun aanwe-

zigheid en daardoor roept elke gebouwde omgeving

emoties op. Dat wordt vooral duidelijk als er in die

omgeving veranderingen plaatsvinden, bijvoorbeeld bij

de sloop van geliefde panden. Dergelijke emoties

moeten we respecteren. Ze duiden erop dat mensen

De Jordaan is de dans van de slopers ontsprongen.

Hoewel de huizen niet altijd even groot en praktisch

ingedeeld zijn, zijn ze bij de bewoners zeer geliefd.

30 Het Parool, PS van de Week, 21 januari 2006.

Page 65: Met andere ogen

65

04 Mensen van vlees en bloed

Frauenkirche in Dresden, die weer geheel in oude

luister is hersteld. Over dierbaarheid gesproken!

De conclusie na het bestuderen van mensen van

vlees en bloed: er zijn twee duurzame, echt menselij-

ke emoties waar wij op moeten inspelen. In de eerste

plaats is dat keuzevrijheid en zelf je leven en je leef-

omgeving kunnen bepalen c.q. inrichten. In de tweede

plaats het verbinden met, het identificeren met en het

houden van.

Dit zijn de echte, universele emoties waar het

om draait en die het richtsnoer moeten vormen

voor ons handelen. Hoe we dat doen, daar

komen we later op terug. Eerst nemen we een

kijkje in echte gebouwen en echte steden.

We zetten onze verkenning voort.

zich kunnen en willen hechten aan hun omgeving. En

iets waar mensen aan gehecht zijn, willen ze behou-

den. Daarvoor willen ze ook hun best doen. Dat zagen

we hiervoor al in de theorie van Iteke Weeda.

Als er ergens is bewezen wat de betrokkenheid bij de

stad teweeg kan brengen, dan is dat wel in steden als

Warschau en Dresden. Na de Tweede Wereld-

oorlog was Warschau door Duits en Russisch oorlogs-

geweld voor 87% vernietigd. Direct na de bevrijding

besloten de overgebleven burgers van Warschau dat

de stad moest worden herbouwd – tot en met het

kleinste detail aan toe, kopie conform! Dat is gebeurd.

Het oude Warschau is weer geheel herrezen.

Hetzelfde gebeurde de afgelopen jaren met de

De markten als de Noordermarkt en de vele winkeltjes

en café’s zorgen voor extra levendigheid.

Page 66: Met andere ogen

66

Met andere ogen

Page 67: Met andere ogen

67

De werkelijkheid van

echte gebouwen

05

Page 68: Met andere ogen

68

Met andere ogen

Echte gebouwen lijken op echte mensen

Na deze waarnemingen van echte mensen wil ik

een kijkje nemen bij echte gebouwen. Hoe

gedragen die zich? We zullen zien dat het

gedrag van echte gebouwen een afspiegeling is

van het gedrag van echte mensen. Echt waarde-

volle gebouwen veranderen voortdurend van

functie. Ook hier dienen zich weer de nodige

voorbeelden aan. Neem het centrum van

Amsterdam en de grachtenpanden, die zijn al

ettelijke keren gedurende hun bestaan van func-

tie veranderd. Uiterlijk schijnbaar onbewogen.

Amsterdam is al 350 jaar lang een woon-werk-

stad, waarbinnen zowel het wonen als het wer-

ken voortdurend van karakter en van plaats ver-

andert, terwijl het uiterlijk, de gevels en de

entrees, gelijk blijft.

Een ander voorbeeld is Loods 6 in het Oostelijk

Havengebied in Amsterdam, een oude haven-

loods die werd getransformeerd tot winkels,

expositieruimte, ateliers en bedrijfsruimtes.

De hoge verdiepingen staan een uiteenlopend

gebruik van de ruimtes toe. Het derde voorbeeld

komt uit Parijs, waar een spoorwegviaduct

dwars door de stad in onbruik raakte en werd

herontwikkeld tot de ‘Promenade Planté’, een

wandelpark op het viaduct met tussen de bogen

winkels, café’s en atelierruimten. Vergelijkbare

ontwikkelingen (maar dan zonder het park) tref-

fen we aan in Berlijn (‘Unter den Bogen’) en

Amsterdam (‘Tussen de Bogen’).

Je kunt eindeloos doorgaan met voorbeelden

van gebouwen die een nieuwe functie hebben

gekregen: een voormalige school die wordt om-

gezet in een appartementengebouw, waarbij de

Loods 6 bleef bewaard bij de herontwikkeling van het

KNSM-eiland, samen met enkele andere karakteristieke,

oudere gebouwen. Rechtsonder het project ‘Tussen de

Bogen’.

Page 69: Met andere ogen

69

klaslokalen met hun grote hoogtes prachtige

woningen worden. Een kerkgebouw dat in

gebruik is als sportzaal, de Van Gendt-hallen in

de Czaar Peterbuurt die door Het Oosten zullen

worden herontwikkeld tot creatieve broedplaat-

sen.

Er zijn ook gebouwen van jongere datum, die

dierbaarheid combineren met het vermogen te

veranderen. Hugh Maaskant ontwierp vlak na de

oorlog voor Rotterdam het Groothandels-

gebouw. Een fascinerende structuur waar nu al

ruim 50 jaar achter de prachtige gevels van alles

gebeurt en waar steeds een ander leven is.

En welke Rotterdammer zou het Groothandels-

gebouw willen afbreken? Niemand toch.

Daarvoor is het veel te dierbaar.

05 De werkelijkheid van echte gebouwen

Een laatste voorbeeld is de wijk Soho in New

York, die de afgelopen decennia is herontdekt

door kunstenaars en in hun kielzog andere

groepen die ontdekten hoeveel kwaliteiten de

hier aanwezige pakhuizen hadden. De New

Yorkse stadsplanner Robert Moses benoemde

ooit het gebied ten zuiden van Houston Street

als Ôa wasteland of useless industrial buil?

dings?. Eind 2002 heeft Het Oosten, samen met

De Principaal, een uitvoerige studie laten ver-

richten naar wat Soho zo’n succesvol gebied

maakt.

Dat blijkt in meerdere zaken te zitten:

■ het grid van straten, waardoor een Ôsense

of place?kon ontstaan en mensen weten

waar ze zijn;

■ de menselijke maat;

■ het eigen karakter van de straten;

■ de rijke architectuur (façades, details);

■ de fysieke integratie van de begane grond

verdiepingen en de openbare ruimte;

■ de loft interieurs.

Linksboven en rechts de fameuze Promenade Planté

in Parijs, vergelijkbaar met The High Line in New York.

Linksonder de Van Gendt hallen in Amsterdam,

aangekocht door Het Oosten.

Page 70: Met andere ogen

70

Met andere ogen

Echte gebouwen worden ouder

Een waarneming die op het voorgaande aansluit

is dat de meeste echte gebouwen ook veel lan-

ger dan 50 jaar bestaan. Uit een studie van de

SEV (Bouwen met tijd31) blijkt dat de kans om

meer dan 50 jaar oud te worden voor woningen

97% is. Om meer dan honderd jaar of ouder te

worden is de kans nog steeds 57%.

De conclusie kan niet anders zijn dan dat echte

gebouwen oud worden en steeds van functie

veranderen. Het dogma ‘de vorm volgt de func-

tie’ is dus onjuist. Ik zal dat illustreren aan de

hand van een voorbeeld uit Frankrijk. Het gaat

om het Place Stanislas in de onlangs fraai

gerestaureerde binnenstad van Nancy. Dit plein

werd gerealiseerd in 1752 en rond het plein

staan vier gebouwen.

De gebouwen in Nancy zijn de mensen heel

dierbaar. Daarom worden dergelijke gebouwen

ook bewaard. Dit soort gebouwen heeft met

elkaar gemeen dat ze mooi zijn gedetailleerd en

gemaakt zijn van materialen die op een fraaie

wijze slijten en ouder worden. Echte gebouwen

horen dus bij echte mensen.

31 J. Hoogers. Bouwen met tijd. Een praktische verkenning naar de

samenhang tussen levensduur, kenmerken en milieubelasting van woningen,

2004. SEV, Ministerie van VROM.

Het Place Stanislas in de binnenstad van Nancy. Het

plein wordt aan vier zijden begrensd door monumentale

gebouwen, met verschillende lengtes en bouwhoogtes.

De vier gebouwen die op pagina 71 zijn afgebeeld,

staan paarsgewijs tegenover elkaar.

Page 71: Met andere ogen

Wat geen echte gebouwen zijn, moge ook dui-

delijk zijn. In Amsterdam staat op dit moment

1,6 miljoen m2 aan kantoorruimte leeg! Dat zijn

bijvoorbeeld de kantoorgebouwen uit de jaren

vijftig die niemand meer wil hebben en nu leeg

staan; deze gebouwen kunnen geen tweede

jeugd krijgen. Herontwikkeling blijkt te duur en

te lastig. En bovendien staan ze in de verkeerde

omgeving. Niemand zou er ook in willen wonen.

05 De werkelijkheid van echte gebouwen

De gebouwen die wèl worden herontwikkeld,

hebben kwaliteiten als overmaat en dierbaar-

heid. Het zijn de grote industriële complexen

zoals de Philips-gebouwen in Eindhoven, maar

ook de talloze oude scholen die de afgelopen

jaren een nieuwe functie hebben gekregen.

1 Dit is gebouw één. Het bevat horeca en kantoren.

2 Dit is gebouw twee. Identiek aan het vorige, maar met

aan de binnenkant een museum.

3 Dan gebouw drie. Ditmaal met een hotel.

4 Tenslotte gebouw vier. Van buiten gelijk met de andere

drie, maar met een opera en theater.

Conclusie: uiterlijk zijn de gebouwen geheel

gelijk, maar ze bergen heel verschillende func-

ties in één vorm. Vorm hoeft dus allerminst

voort te vloeien uit de functie!

71

1 2

3 4

1 2

3 4

Page 72: Met andere ogen

72

Met andere ogen

Page 73: Met andere ogen

73

De werkelijkheid van

echte steden

06

Page 74: Met andere ogen

74

Echte steden kunnen meebewegen

Ten slotte gaan we een kijkje nemen in echte steden. Wat zien we daar? Ik begin met

een blik in een woonwijk uit het eind van de negentiende eeuw: de Concertgebouwbuurt.

Deze buurt wordt beschouwd als één van de beste buurten van de stad Amsterdam (vol-

gens HP De Tijd zelfs van Nederland), met de hoogste prijzen voor onroerend goed.

De buurt ligt aan het beroemdste park van Amsterdam – het Vondelpark – en werd des-

tijds volgebouwd met woningen voor de betere standen. Als we anno 2005 naar deze

buurt kijken, dan zien we echter dat veel woningen inmiddels in gebruik zijn als bedrijfs-

ruimte. Over een paar jaar kan de verhouding tussen wonen en werken weer anders

liggen. Wat dat betreft is Zuid net zo flexibel als de grachtenpanden.

Die flexibiliteit heeft – naast de kwaliteit van de buurt – ongetwijfeld iets te maken met

de overmaat van de gebouwen. De gemiddelde grootte van een woning in de Concert-

gebouwbuurt is 150 tot 225 m2, dat is twee keer zoveel als in een wijk als Nieuw-Sloten.

Als we dan ook nog eens beseffen dat de plafondhoogte in de Concertgebouwbuurt

gemiddeld 3 meter is, tegen 2,44 meter in Nieuw-Sloten, dan is het niet overdreven te

stellen dat de bewoners van de Concertgebouwbuurt gemiddeld beschikken over een

woning die zo’n 250% groter is dan in een nieuwbouwwijk. En dat met een dichtheid

van 75 woningen per hectare!

Bedrijfsvestigingen Concertgebouwbuurt

© 2005 K

adaster Nederland

© 2005 K

adaster Nederland

> 14 werknemers

7-14 werknemers

4-6 werknemers

3 werknemers

2 werknemers

Page 75: Met andere ogen

75

Nu zou je kunnen denkan dat dit soort processen alleen plaatsvindt in oude wijken.

Maar mijn tweede voorbeeld is een wijk die tien jaar geleden gebouwd is: het Oostelijk

Havengebied. Na de transformatie van havengebied tot woongebied groeit ook hier het

gebruik van woningen als bedrijfsruimte. Op dit moment is er meer werkgelegenheid in

deze woonwijk dan toen het destijds een havengebied was! Veel modern werk – zeker

van startende ondernemers – begint aan huis. Het aantal starters in algemene zin neemt

overigens de laatste jaren snel toe, in 2005 ging het maar liefst om 75.000 personen.

In veel steden is het beginnen van een eigen bedrijf ook voor veel allochtone bewoners

een mogelijkheid om een stap te zetten op de arbeids- en woningmarkt. Het MKB ver-

vult daarmee een belangrijke functie en het is zaak deze ontwikkeling te accommoderen.

Het voordeel daarbij is dat het karakter van werk de laatste tijd sterk is veranderd.

De vervuilende bedrijven hebben Amsterdam bijna allemaal verlaten. Wat aan bedrijvig-

heid is overgebleven, is zeer divers van aard. Amsterdam is een stad met een grote

spreiding van economische activiteiten. Dat is ook de kracht van Amsterdam. Het risico

is gespreid. De stad is daardoor minder kwetsbaar voor neergang in een bepaalde

sector. Ze vangt dat met een andere sector weer op. Al die sectoren hebben uiteraard

hun eigen kenmerken en dynamiek. Het is belangrijk dat ze elkaar verdragen en verster-

ken. De kunst is nu om al die verschillende soorten werk een plek te geven. In een

gebouw, in een straat, in een buurt en in de stad. Zo mogelijk samen met wonen.

Dat kan nu gemakkelijker dan vroeger, omdat veel werk schoon is.

Bedrijfsvestigingen Oostelijk Havengebied

Page 76: Met andere ogen

76

Dat ondernemers daarbij net als bewoners behoefte hebben aan een inspirerende

omgeving, bleek onlangs uit een aardig boekje van magazine Sprout dat 25 werkomge-

vingen in beeld bracht32. Wie de beschrijvingen leest, merkt wel waar ondernemers op

vallen: een voormalige fabriek, een koetshuis bij een landhuis, een oud directiekantoor

op het Stork-terrein, een voormalige school, een grachtenpand in de Gouden Bocht,

een kerk, een klassiek herenhuis, een voormalige melkfabriek. Allemaal plekken met een

bijzondere eigen identiteit33.

De aantrekkelijke gebieden in de stad

Wat voor milieus zijn er dan nodig? Op deze kaarten is de menging van wonen en wer-

ken in Amsterdam aangegeven, naast de prijzen van onroerend goed per m2.

Opmerkelijk is dat een hoge menging correspondeert met hoge prijzen. Die hoge men-

ging komt nu juist voor in de meest aantrekkelijke wijken, waar de gebouwen dierbaar

zijn en een hoog accommodatievermogen hebben. Mijn conclusie luidt daarom dat in

echte steden de locatie waarde toevoegt aan gebouwen met een hoog accommodatie-

vermogen en een hoge mate van dierbaarheid. Dat kun je overigens ook in andere ste-

32 Sprout Special 05/02. 25 xThuisgevoel, 2005.

33 Wie wil zien hoe een groot deel van werkend Nederland zijn of haar

dagen doorbrengt op een treurig bedrijventerrein, kan onder meer terecht

bij de publicaties van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland:

De logica van de lelijkheid en Een nieuwe logica voor bedrijventerreinen.

Functiemenging per buurt

© 2005 K

adaster Nederland

Hoog

Midden

Laag

Page 77: Met andere ogen

77

den dan Amsterdam zien. We weten dat er in de wereld veel gebieden zijn die

over een zeer lange tijd aantrekkelijk blijven voor de bewoners en gebruikers.

Stedelijke structuren zijn in staat lang hun karakter, sfeer en waarde te behou-

den. Ze moeten ook wel, want dat is hun bestaansrecht. Een stad moet iets bie-

den waar mensen zich aan hechten en dat is de stedelijke context zelf die, als

het goed is, tot de verbeelding spreekt.

Iedereen kent die contexten wel. Je kunt Barcelona als voorbeeld nemen, of

Manhattan, of Parijs binnen de ring. Dat zijn stuk voor stuk stedelijke gebieden

die al honderd jaar, of zelfs veel langer, een onweerstaanbare aantrekkingskracht

uitoefenen op mensen. En ondanks het feit dat die gebieden zeer intensief

gebruikt worden en de duurzaamheid van de woon- en werkruimtes daar onder

zware druk staat, wonen en werken er mensen in gebouwen die honderd jaar

oud of ouder zijn. Die mensen houden van hun ruimte en de omgeving en zijn

daarom bereid hierin te investeren. Met aandacht en toewijding en zelfs met

geld, als het moet.

Prijzen onroerend goed per buurt

© 2005 K

adaster Nederland

Hoog

Midden

Laag

Page 78: Met andere ogen

78

Met andere ogen

Page 79: Met andere ogen

79

Investeren in duurzaamheid

07

Page 80: Met andere ogen

80

Bouwen in de stad is duur(zaam)

Wie het voorafgaande overziet, kan begrijpen waarom bij Het Oosten zoveel belang

wordt gehecht aan het investeren in duurzaamheid. Vrijwel al onze bouwplannen wor-

den gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Dat wil zeggen in complexe stedelijke

situaties, waar altijd rekening moet worden gehouden met bestaande bebouwing en

met bestaande belangen. Functies worden hier meestal op elkaar gestapeld, omdat er

onvoldoende ruimte is om ze naast elkaar neer te zetten. Die complexiteit maakt het

onontkoombaar dat de investeringen naar verhouding heel hoog zijn.

Zulke hoge investeringen kunnen we niet op korte termijn terugverdienen. We zijn dus

genoodzaakt op lange termijn te denken en dat vraagt om duurzame kwaliteit.

Wegwerpgebouwen en een wegwerpstad passen niet in deze complexiteit. Maar wat

dan wel? Wat geeft ons een nieuw houvast? Met het functionalisme kunnen we te wei-

nig beginnen. Dat ging uit van vaste functies die om vaste afmetingen en vormen vroe-

gen. Wat kunnen we nog aan met marktonderzoek? Dat leidt uitsluitend tot stereotype

weergave van de werkelijkheid en tot een momentopname. Sommige onderzoekers

zoeken hun houvast in leefstijlen, maar ook die zullen vergankelijk blijken.

Wat moeten we bouwen, als we niet weten voor welk soort gebruik? Bouwen betekent

investeren voor de lange termijn. Maar hoe geef je daaraan vorm? Als onvoorspelbare

verandering de enige constante factor is, moeten we ons houvast juist daarin zoeken.

Ons houvast moet zijn de verbinding tussen de universele, duurzame emoties van

mensen. Oftewel het zelf kunnen kiezen (dat verbindt enorm) en het houden van (hoe

leuk is het niet om van iets of iemand te houden, dan leef je als mens).

‘Accommodatievermogen’ en ‘dierbaarheid’ zijn in mijn visie dus de duurzame kwalitei-

ten van gebouwen en steden. Zij vormen ons houvast en leiden tot gerichte extra

investeringen in kwaliteiten van het casco, boven de gebruikelijke norm. Deze extra

investeringen zijn te verantwoorden wanneer zij op termijn ook extra rendement ople-

veren, maar daarover later meer.

Behoefte aan duurzame toekomst

Door gebouwen te maken die veranderingen kunnen accommoderen en waarvan men-

sen kunnen gaan houden, geven we vorm aan een duurzame stedelijke ontwikkeling.

Gebouwen waar van gehouden kan worden, zullen langer mee gaan. Daarmee sluiten

we aan op een verandering in de maatschappij, die de laatste tien à vijftien jaar steeds

manifester wordt. Dat is het groeiend besef van verantwoordelijkheid voor ons milieu

en onze samenleving.

Met andere ogen

Page 81: Met andere ogen

81

07 Investeren in duurzaamheid

Page 82: Met andere ogen

82

Met andere ogen

Er is een toenemende aandacht voor duurzaamheid, op alle fronten. Ik citeer hier

opnieuw Herman Wijffels (SER), die zegt: ÔDe grote uitdaging is op alle niveaus te

komen tot een kwalitatief betere verhouding tussen mensen onderling en tussen

mensen en het ecosysteem.?34

Deze behoefte aan duurzaamheid blijkt breed te worden gevoeld. Uit een enquête

van de Volkskrant naar de ‘sociale agenda’ van Nederland35 blijkt een van de zeven

kernthema’s de vraag ‘Hoe kunnen we de continuïteit en duurzaamheid van de

samenleving bevorderen?’ ‘Nog meer auto’s, nog meer huizen met een tuin, nog

meer bedrijventerreinen, nog meer natuur en nog meer landingsbanen gaan niet

samen. Daar is geen ruimte voor, daar kan het milieu niet tegen, daar doen we toe-

komstige generaties geen plezier mee’, zo wordt gezegd.

Echte duurzaamheid van gebouwen, gebieden en steden ontstaat als we de verbin-

ding weten te leggen met de duurzame gevoelens van mensen. Dat is dus niet de

duurzame kwaliteit zoals die wordt uitgerekend door ingenieurs, eenvoudigweg

omdat echte duurzaamheid niet kan worden gecalculeerd.

Naar een brede opvatting van duurzaamheid

In de bouwsector zullen we de opgave van duurzame gebouwen, gebieden en steden

op moeten pakken, maar anders dan we tot nu toe hebben gedaan. Begin jaren

negentig van de vorige eeuw groeide de zorg voor het behoud van onze leefomge-

ving. Het begrip Ôsustainability?deed zijn intrede. Dit begrip heeft betrekking op de

duurzame kringloopprocessen die in de natuur voorkomen.

Andere landen hebben een brede invulling aan Ôsustainability?gegeven, met de

Engelse architect Richard Rogers als goed voorbeeld. Hij publiceerde Cities for a

small planet, waarin hij pleitte voor een Ôsustainable city?. Dat is in zijn visie een

rechtvaardige stad, een stad vol schoonheid, een creatieve stad, een ecologische

stad, een stad waar gemakkelijk contact kan worden gelegd, een compacte stad en

een gevarieerde stad.

In het Nederlands werd Ôsustainability?vertaald met ‘duurzaamheid’, een woord dat

ook kan worden uitgelegd als ‘onveranderlijkheid’ of ‘blijvend in de tijd’. Voorlopers

onder de ontwerpers wierpen zich op Ôsustainability?en zochten naar constructies

en bouwwijzen die het milieu zo min mogelijk belastten. Het ging daarbij vooral om

zuinigheid: zuinig energiegebruik, zuinig ruimtegebruik, zuinig watergebruik, en

materiaalgebruik dat zo min mogelijk belastend was voor het milieu.

34 In: NRC Handelsblad, 10/11 september 2005.

35 In: de Volkskrant, 22 oktober 2005.

Page 83: Met andere ogen

83

07 Investeren in duurzaamheid

De zuinigheidsbenadering van de bouwsector – vooral een calvinistische duurzaam-

heid36 – resulteerde eenzijdig in redeneringen over het gebruik van tropisch hardhout,

in de vraag of aluminium – bezien van winning tot en met hergebruik – minder belas-

tend zou zijn dan staal, of in de vraag of sloopafval niet zou kunnen worden herge-

bruikt. In 1996 zag de zogenaamde DUBO-lijst het licht. Daarop werden concrete en

praktische aanwijzingen gegeven aan bouwers over maatregelen die zouden leiden

tot het bovenbedoelde. Deze lijst werd in de bouwwereld echter gezien als een soort

verplichting die alleen maar extra geld kostte. Vervolgens ontfermden ingenieurs zich

over het begrip duurzaamheid en kwam ÔGreencalc?tot stand. Een rekensysteem

waarmee de milieubelasting van materialen van de wieg tot het graf kon worden

berekend. Maar gebouwen, gebieden en steden zijn niet alleen een optelsom van

materialen. De duurzaamheid van gebouwen, gebieden en steden kun je niet als een

ingenieur berekenen. Het begrip duurzaamheid kreeg steeds meer de betekenis van

kostenverhogend. Zuinigheid zou gelijk staan aan duurzaamheid, maar tot op de dag

van vandaag is er weinig spontane vraag in de markt naar dit soort duurzaamheid.

Tussen boshut en piramide

In mijn visie begint duurzaam bouwen met duurzame stedenbouw en architectuur, die

zich concentreert in bestaand stedelijk gebied. Programma’s voor nieuwe gebouwen

en gebieden moeten voldoende flexibel zijn om veranderende maatschappelijke

■ A Just City, where justice, food, shelter,

education, health and hope are fairly

distibuted and where all people participate

in government;

■ A Beautiful City, where art, architecture

and landscape spark the imagination and

move the spirit;

■ A Creative City, where open?mindedness

and experimentation mobilise the full

potential of its human resources and allows

a fast response to change;

■ An Ecological City, which minimises its

ecological impact, where landscape and built

form are balanced and where buildings and

infrastructures are safe and resource?efficient;

■ A City of Easy Contact, where the public

realm encourages community and mobility

and where information is exchanged both

face?to?face and electronically;

■ A Compact and Polycentric City, which pro?

tects

the countryside, focuses and integrates

communities within neighbourhoods and

maximises proximity;

■ A Diverse City, where a broad range of

overlapping activities create animation,

De Ôsustainable city? volgens Richard Rogers

The sustainable city is:

Bro

n:

Cit

ies

for

a s

mall

pla

net,

Ric

hard

Ro

gers

en

Ph

ilip

Gu

mu

chd

jian

. F

ab

er

an

d F

ab

er

Lim

ited

, 1997

.

36 Waar zuinigheid in combinatie met schaarste op de woningmarkt toe kan leiden, heeft archi-

tect Bjarne Mastenbroek in juni 2001 aan de kaak gesteld naar aanleiding van de woningbouw op

IJburg. In een interview in de Volkskrant (26 mei 2005) bleek hij nog steeds kritisch: ÔEr is zo

weinig geld voor architectuur. Als je duizend euro per vierkante meter beschikbaar hebt, gaat

650 euro op aan techniek en draagconstructie. Dan houd je weinig over om je materialen te

kiezen. Dit is op de grens van het toelaatbare.? (..) ÔEr wordt 300 duizend uur door bouwman?

agers vergaderd, maar een timmerman krijgt 30 minuten om een deur af te hangen.?

Page 84: Met andere ogen

84

Met andere ogen

behoeften op te kunnen vangen37. ÔSustainability?in de bouw moet verder gaan dan

alleen zuinigheid met energie, water, materiaal en ruimte. In het boekje

Duurzaamheid loont heb ik betoogd dat de denkwijze die in de volkshuisvesting

heeft geleid tot het adagium ‘sober en doelmatig bouwen’ op langere termijn leidt tot

verspilling, en dus onnodige milieubelasting.

Om deze stelling te onderbouwen heb ik drie modellen voor gebouwen met elkaar

vergeleken op hun milieubelasting en op hun economische duurzaamheid.

Deze modellen zijn de boshut, de piramide en de sociale woning. De eerste staat

model voor een gebouw dat kan vergaan en met lokale materialen is gebouwd, zoals

een boshut van takken, bladeren en leem. Vertaald naar vandaag is dat een demonta-

bel gebouw. De tweede staat voor een gebouw dat eeuwig meegaat, zoals de farao’s

met hun piramiden beoogden. Aangetoond wordt dat ‘de piramide’ op lange termijn

de beide andere modellen economisch verslaat. Dit komt omdat de piramide minder

onderhoud vraagt en nooit gewijzigd hoeft te worden. Op dit laatste kom ik verderop

terug, want daarin zit nu juist de breuk met het functionalisme. (In het kader van deze

notitie laten we de beschouwing over de boshut kortheidshalve achterwege.)

De aanvangsinvestering in de ‘piramide’ is weliswaar veel hoger dan in het sobere en

doelmatige gebouw, maar de kosten tijdens gebruik zijn veel lager. En bovendien: de

piramide neemt gedurende zijn bestaan veel meer in waarde toe dan het sobere en

doelmatige gebouw.

Het onderscheid tussen binnen en buiten

Terug nu naar de ontwikkeling van gebouwen met duurzame kwaliteit; hoe geven wij

daar als investeerder in de stad Amsterdam concreet vorm aan? Het is noodzakelijk

en zinvol om bij een beschouwing over duurzame kwaliteit onderscheid te maken tus-

sen het ‘buiten’ en ‘binnen’ van een gebouw. Binnen en buiten kun je los van elkaar

zien. Binnen kan een duurzaam gebouw snel en gemakkelijk worden verbonden aan

een wisselend gebruik. Het casco is veel moeilijker aan te passen. De locatie nog veel

moeilijker. Binnen zit dus vooral de kwaliteit van accommodatievermogen.

Accommodatievermogen betekent dat we bouwen voor veranderbaarheid, voor voort-

durend veranderend gebruik. We moeten ook niet proberen dit gebruik te voorspellen.

Wie had immers honderd jaar geleden gedacht dat kerken anno vandaag als sportzaal

worden gebruikt, scholen als woning, fabrieken als museum, woningen als moskee?

Kennelijk trekt de functie zich weinig aan van de vorm. Accommodatievermogen richt

zich daarmee op individuele waarden. Er wordt mee bedoeld het vermogen van het

gebouw om iedere opeenvolgende gebruiker per verdieping de vrijheid te bieden om

zijn deel van het gebouw aan te passen aan zijn specifieke gebruik, dat wil zeggen

het in te delen en uit te rusten naar zijn eigen wens.

37 De laatste tijd zijn er kleine kenteringen in de benadering van de Nederlandse bouwsector ten

aanzien van ‘duurzaamheid’ waarneembaar. Zo heeft de BNA in 2002 het Standpunt Vitale Architectuur

uitgebracht, waarin gepleit wordt voor gebouwen met overmaat, die kunnen meegroeien met de veran-

derende wensen van bewoners en gebruikers.

Page 85: Met andere ogen

85

07 Investeren in duurzaamheid

Page 86: Met andere ogen

86

Met andere ogen

Met dierbaarheid is het net andersom. Hoe onveranderlijker, hoe dierbaarder.

Dierbaarheid is verbonden met het casco en de locatie, aan de buitenkant dus.

Dierbaarheid is de kwaliteit van gebouwen om mensen te binden; niet alleen de

gebruikers van een gebouw, maar ook bezoekers en passanten (het publiek van de

stad). In mijn visie wordt dierbaarheid gesteund door een aantrekkelijke vormgeving

van de gevels, een fraaie ontsluiting die ruim is bemeten, zorgvuldige detaillering,

materialen die mooi verouderen en slijten en een duurzame uitstraling. Dierbaarheid

vertegenwoordigt zo bezien juist een collectieve waarde.

De verdeling van eigendom en zeggenschap moet op de ontkoppeling van binnen en

buiten worden aangepast, aangezien accommodatievermogen is gekoppeld aan

gebruik en dierbaarheid is gekoppeld aan waarde. Een scheiding in de zeggenschap

over buiten en binnen is dan ook zinvol; deze zeggenschap is het gemakkelijkst te

koppelen aan eigendom. Een gebouw moet meerdere eigenaren kunnen hebben:

een eigenaar voor het casco en eigenaren van de binnenkant.

De dierbaarheid en het accommodatievermogen van het casco, het dragend systeem,

de ontsluitingen en de buitenkant van een gebouw is daarmee niet iets dat wij aan

de gebruikers zelf willen overlaten. Niet omdat wij zo nodig de baas willen spelen,

maar omdat het casco van een gebouw een ‘goed’ is met bijzondere eigenschappen:

het maakt deel uit van het privédomein, maar is tegelijkertijd een collectief belang.

De rol van de corporatie

Dat laatste vraagt om een nadere toelichting. Ik maak een onderscheid enerzijds

tussen het private en het publieke domein, anderzijds tussen het individuele en het

collectieve belang. Ik breng de domeinen en de belangen met elkaar in verband in

een matrix, zo ontstaan vier werkterreinen. Het publieke domein is het werkterrein

van de overheid. Voorbeelden: publiek domein/individueel belang: het paspoort;

publiek domein/collectief belang: de openbare ruimte. In het private domein wordt

het individueel belang natuurlijk gediend door de markt. Daar gelden de wetten van

vraag en aanbod, daar werkt onze westerse economie. De markt biedt een product

aan en het individu (een natuurlijke of rechtspersoon) betaalt daarvoor. Ook corpo-

raties zijn actief op dat werkterrein.

Werkterreinen in de stad

Belang

Individueel Collectief

Privé Marktpartijen/corporaties Corporaties

(bijvoorbeeld woningen) (bijvoorbeeld leefbaarheid)

Domein

Publiek Overheid Overheid

(bijvoorbeeld paspoort) (bijvoorbeeld openbare ruimte)

Page 87: Met andere ogen

87

07 Investeren in duurzaamheid

Page 88: Met andere ogen

88

Met andere ogen

Het probleem ontstaat waar het collectieve belang het private domein ontmoet.

Want daarvoor is geen afnemer die betaalt voor de aangeboden producten en dien-

sten. In dat werkterrein geldt het free?ridergedrag. Niemand voelt zich individueel

verantwoordelijk. Een groep individuen komt niet vanzelf tot collectieve besluiten.

Een voorbeeld is het begrip leefbaarheid. Iedereen profiteert, niemand betaalt.

Dat is nu bij uitstek het werkterrein van de corporatie, in samenspraak overigens

met de overheid. Voor de collectieve besluiten in het private domein zijn aparte

structuren nodig. Een corporatie kan deze vanuit zijn langetermijnperspectief bie-

den. Bovendien kan een corporatie uitgaven op het collectieve-private werkterrein

op lange termijn terugverdienen en rendabel maken. Dat komt omdat daarmee de

kwaliteit van de collectieve omgeving positief kan worden beïnvloed. Kwaliteit van

de omgeving vertaalt zich immers in waarde van het individueel gebruikte omroe-

rend goed. Zo bezien betalen – op langere termijn – de individuen in het private

domein de investeringen voor het collectieve belang toch terug. En wel in de

normale markt.

Dat is de hoofdreden waarom de corporatie, meer algemeen de investeerder, het

casco blijft beheren. Extra investeringen in duurzame kwaliteit kunnen worden ver-

antwoord omdat ze op lange termijn worden terugverdiend. De duurzame kwaliteit

van het casco, dierbaarheid en accommodatievermogen kunnen dan ook beter

worden geborgd.

Meerdere eigenaren van één gebouw

Wij hebben deze principes voor de binnen- en buitenkant van een accommoderend

en dierbaar gebouw vervat in het zogenaamde Solids-concept. In dit concept wordt –

John Habraken gaf dat al aan in de jaren zestig – het casco losgekoppeld van de

inbouw. Mijn voorstel voor deze gebouwen: laat de investeerder eigenaar zijn van

het permanente, functievrije casco en de gebruiker eigenaar zijn van de tijdelijke

inbouw. Die investeerder vraagt voor het gebruik van het casco een basishuur.

De gebruiker kan de indeling en vaste uitrusting binnen het casco voor eigen reke-

ning en risico aanbrengen, de gebruiker kan echter ook de investeerder vragen dit te

doen. In dat laatste geval betaalt de gebruiker aan de investeerder een additionele

vergoeding. De gebruiker bepaalt de tijdelijke inbouw en de gebruiksperiode daar-

van. Dat bepaalt zijn kosten van afschrijving; op de hoogte hiervan heeft de gebrui-

ker directe invloed. De totale huisvestingslasten van de gebruiker bestaan dus uit de

basishuur voor het casco, plus de kapitaalslasten van de inbouw.

In het vervolg van deze publicatie werk ik deze principes verder uit. Maar voor ik dat

doe, zal ik laten zien dat het werken met Solids uitstekend past in een benadering

die is gericht op het creëren en behouden van waarde.

Page 89: Met andere ogen

89

07 Investeren in duurzaamheid

Page 90: Met andere ogen

90

Met andere ogen

Page 91: Met andere ogen

91

Denken in termen

van kwaliteit en waarde

08

Page 92: Met andere ogen

92

Met andere ogen

Ophouden over kosten

Het op deze manier denken over duurzame kwaliteit leidt ook op een ander terrein

tot nieuwe zienswijzen. De laatste vijftig jaar vindt de financiële sturing bij de ont-

wikkeling van gebouwen vrijwel uitsluitend plaats op basis van kosten. Wie precies

weet welke functie geaccommodeerd moet worden, weet ook wat de eisen zijn die

aan een gebouw moeten worden gesteld. Meer dan dat hoeft een gebouw ook niet

te ‘kunnen’. Het is dus niet nodig om meer uit te geven dan wat minimaal noodzake-

lijk is om die bepaalde functie te kunnen accommoderen. Er wordt krimpfolie rond

die functie gelegd onder het motto ‘sober en doelmatig bouwen’.

In het functionalistische denkmodel dat uitging van stereotype behoeften stond

eigenlijk alleen kostenoptimalisatie centraal. Daarin hebben we elkaar dan ook flink

getraind de afgelopen vijftig jaar. Dat is ook logisch. Want als je al weet wat de

klant wil hebben, is het enige dat je nog moet doen: zorgen dat dat bekende product

zo goedkoop mogelijk gemaakt wordt. Want product en afzetprijs staan in de markt

meestal wel vast. De enige variatie is dan de kostprijs. Hier heeft de intern gerichte

functie van het opdrachtgeverschap het accent gekregen en is de ondernemende

(naar buiten gerichte) functie naar de achtergrond gedrongen. Afgeleid van het

opdrachtgeverschap is projectmanagement in de afgelopen vijftig jaar een nieuw

beroep geworden. Management is gericht op beheersen en risico mijden. Dat dit de

heersende denkrichting is geweest in de projectontwikkeling van de afgelopen vijftig

jaar is goed te zien aan wat we hebben gebouwd: sober en doelmatig, soms armoe-

dig zonder lak of smak. Het is ook af te lezen aan het aantal kostendeskundigen dat

we in dit land hebben.

Optimaliseren op waarde is veel moeilijker, want hoeveel moet je over hebben voor

welke waarde? Hoeveel mag accommodatievermogen kosten? Hoeveel mag zorgvul-

dig materiaalgebruik en detaillering kosten? Wat brengt het op? Bij duurzame

bouwproducten bestaat de mogelijkheid iets heel anders te vergroten: namelijk de

waarde op lange termijn. Bewoners en zeker eigenaren van koopwoningen denken

overigens al lang in termen van waarde en waardegroei. Taxateurs doen dat ook en

daarvan zijn er genoeg. Maar hoeveel ‘waardeontwikkelingsdeskundigen’ hebben we

in Nederland?

We hebben gezien dat lange-termijn-waarden en -kwaliteiten accommodatievermo-

gen en duurzaamheid zijn. We hebben ook gezien dat op de lange termijn de loca-

ties en de stad waarde gaan toevoegen aan het gebouw. De vraag is dan: hoeveel

mogen we investeren in duurzame kwaliteit en toekomstwaarde? Daarvoor is een

hogere aanvangsinvestering nodig, maar die wordt terug verdiend doordat het

gebouw in waarde zal stijgen, de exploitatielasten lager zijn, en lagere kosten moe-

ten worden gemaakt voor transformatie. Dierbaarheid – mooi verouderende materia-

len, goed gedetailleerd – leidt tot lagere onderhoudskosten van het casco.

Accommodatievermogen op zijn beurt leidt tot lagere transformatiekosten; panden

hoeven bij een ander gebruik niet kostbaar te worden verbouwd.

Optimaliseren op waarde vergt daardoor een totaal andere denkwijze en een ander

ontwikkelproces dan het optimaliseren op kosten.

Page 93: Met andere ogen

93

08 Denken in termen van kwaliteit en waarde

Rekenen aan duurzame waarde

Om enige greep te krijgen op deze materie heb ik door bureau BBN de nodige

berekeningen laten maken, waarbij een traditioneel, functionalistisch en rigide

gebouw is vergeleken met een gebouw met duurzame kwaliteit. De vergelijking vindt

plaats op de lange termijn en waar het dus om gaat is de lange termijn exploitatie-

uitkomst. Aangenomen is dat beide typen gebouwen om de zeventien jaar van

functie wisselen. Ze kunnen 7.500 m2 kantoorvloeroppervlak of 108 woningen

bevatten. Vervolgens is het exploitatieresultaat na 107 jaar berekend.

De uitkomsten zijn opvallend. De aanvangsinvesteringen in het duurzame gebouw

zijn 27% hoger. De onderhoudskosten zijn 12% lager en de kosten van functieveran-

dering zelfs 65% lager. Het exploitatieresultaat na 100 jaar ligt echter 24% hoger, bij

normale marktconforme huuropbrengsten. De duurzame kwaliteiten kunnen echter

ook op een andere manier vertaald worden; dat was voor mij een nog veel grotere

eye?opener.

Een investeerder is gewend om de eerste jaarhuuropbrengst te delen door de totale

investeringskosten. De uitkomst van dat sommetje is het zogenaamde bruto aan-

vangsrendement. Voor wonen ligt deze rendementseis lager dan voor kantoren.

Dat heeft te maken met een verschil in risicoprofiel. Als een groot accommodatie-

vermogen ertoe leidt dat een kantoor makkelijk kan worden omgezet in woningen,

dan verlaagt dit het verhuurrisico. In dat geval kan de rendementseis voor kantoren

gelijk zijn aan die van woningen. Dat levert voor de kantoren een 33% lagere aan-

vangshuur op, waarmee een duurzaam gebouw gemakkelijker te verhuren is dan een

rigide gebouw. In ieder geval wordt de hogere aanvangsinvestering (+33%) goed-

gemaakt door het verlaagde risicoprofiel op de verlaagde rendementseis (-33%)!

Het Solids-concept leidt hiermee tot verschillende uitgangspunten, die alle gerela-

teerd zijn aan de ontkoppeling van casco en inbouw en het koppelen van ontwikke-

ling aan gebruik:

Ziedaar de uitgangspunten voor het ‘Solids’-concept. Een Solid is een duurzaam

gebouw met een hoog accommodatievermogen en een grote dierbaarheid.

Deze twee kwaliteiten versterken elkaar bovendien onderling, want wat is het leuk

om zelf te mogen bepalen en indelen. Dat leidt tot meer binding, verantwoordelijk-

heid en liefde voor het gebouw – en daarmee weer tot investeringen, zorgvuldig

beheer en duurzaamheid.

■ de levensduur wordt ontkoppeld; van tien jaar voor een inbouw en honderd jaar voor

het casco tot wel duizend jaar voor het gebied;

■ het eigendom wordt eveneens gesplitst. Inbouw is eigendom van de gebruiker,

het casco is van de corporatie en het gebied is van de stad;

■ in de bouwtechniek kan een scheiding ontstaan tussen de inbouwtechniek en

de bouw van het casco;

■ in het exploitatiemodel gaat het bij de inbouw om consumeren, bij het casco

om investeren en bij het gebied om waardecreatie.

Page 94: Met andere ogen

94

Met andere ogen

Page 95: Met andere ogen

95

Het Solids-concept

09

Page 96: Met andere ogen

96

Met andere ogen

Het maken van een Solid

Maar hoe zien Solids eruit en hoe bouw je ze? En niet

te vergeten: met welke partijen werken we samen om

deze gebouwen te realiseren? Dat is namelijk een

belangrijke extra dimensie van het werken met Solids:

door hun flexibiliteit zijn ze geschikt om meerdere

functies te accommoderen en daarmee interessant

voor allerlei stedelijke organisaties in de sfeer van

onderwijs, zorg en dergelijke. Daarover gaat het in het

vervolg van deze publicatie.

Het Solids-principe

Duurzame kwaliteiten

a. accommodatievermogen

b. dierbaarheid

Gebruiker bepaalt

a. plek

b. bestemming

c. oppervlak

d. prijs

Het Oosten is inmiddels volop bezig met de ontwikke-

ling van Solids. In de Solids moet gewoond en/of

gewerkt kunnen worden op vele manieren. Op de ver-

diepingen denken we daarbij aan wonen, hotel, kin-

deropvang, school, dienstverlening, zorg, welzijn,

praktijk-ruimte en ateliers. Op de begane grond

komen daar nog bij: bibliotheek, horeca, showroom,

et cetera. De Solid moet eeuwig renderen. Dat wil

zeggen ook direct na oplevering al. Het is waarschijn-

lijk dat er aanvankelijk meer gewoond dan gewerkt zal

worden.

Page 97: Met andere ogen

09 Het Solids-concept

Dierbaarheid vormgeven

Het vorm geven aan dierbaarheid – de andere duurza-

me kwaliteit – is een stuk lastiger, omdat emotie hier

de kern van dit begrip vormt. Het gaat over de mate

waarin mensen (niet alleen de gebruikers van het

gebouw!) zich aan het gebouw in zijn omgeving kun-

nen hechten, zich ermee kunnen identificeren, ervan

kunnen houden. Juist door die gevoelswaarde is het

een precair onderwerp. We stuiten daarbij als we niet

oppassen op allerlei taboes en dooddoeners en lange

tenen die ons belemmeren. Dierbaarheid vormgeven

is het tegendeel van wat het modernisme voor ogen

staat, het tegendeel van de ‘architectuurwetenschap’

van Duiker (zie hoofdstuk 3).

De stad is de begane grond, zegt men wel. In ieder

geval speelt een groot deel van het openbare leven

zich af op het niveau van de straat. Het is op dat

niveau dat de Solid het sterkst communiceert met zijn

omgeving – in tegenstelling tot wat Le Corbusier

beweerde. Daarom moet de flexibiliteit op begane

grondniveau het grootst zijn. Deze moet ook het

meest uitnodigend zijn. Vandaar dat voor de hoogte

(vloer op vloer) op de begane grond gekozen wordt

voor 4,8 meter of meer. Op de verdiepingen lijkt ons

3,6 meter voldoende (vloer op vloer).

Technisch leidt functievrijheid tot de volgende

uitgangspunten:

■ ruim, vrij oppervlak zonder obstakels en vrije hoogte, voortdurend vrij indeelbaar;

■ grote overspanningen;

■ verhoudingsgewijs groot draagvermogen;

■ verticale lasten kunnen beter langs kolommen worden afgevoerd dan via schijven.

Kolommen als draagconstructie zijn minder dwingend. Wel kan het ‘eeuwige deel’ van

de gevel dragend zijn;

■ verhoudingsgewijs veel verticale ontsluiting voor mensen, pijpen, leidingen en kabels.

Kort samengevat: indelingsvrijheid en op een aantal

punten overmaat. Accommodatievermogen leidt op

deze manier tot technische, functionele en economi-

sche duurzaamheid. Maar ook tot emotionele! Want

het is voor vele gebruikers zeer aantrekkelijk zelf te

mogen bepalen hoe zij het gehuurde oppervlak zullen

gebruiken, hoe zij hun ruimte zullen indelen, op welk

kwaliteitsniveau en voor welke kosten. Voortdurende

echte keuzevrijheid is in toenemende mate een enor-

me waarde voor veel mensen.

Maar er is meer. Met dat deel van de binnenkant

waarvoor de bewoners verantwoordelijkheid hebben

genomen, mogen zij doen en laten wat zij willen.

Het wordt daardoor echt hun eigen ruimte. Dat maakt

de betrokkenheid bij de ruimte groter en dat zorgt er

ook voor dat de ruimte een grotere duurzaamheid

krijgt. Dat gevoel van zelfstandigheid is belangrijk,

zoals we in het begin van deze publicatie al aangaven

bij de kenmerken van echte geïndividualiseerde men-

sen.

97

Page 98: Met andere ogen

Met andere ogen

Dooddoeners zijn: ‘over smaak valt niet te twisten’,

‘smaken veranderen’, ‘wat we vandaag mooi vinden,

vinden we morgen lelijk’ en omgekeerd. Taboes zijn

dat praten over ‘houden van’ of ‘liefde’, ‘voor iemand

of iets voelen’ tot de privésfeer zou behoren. En daar

heeft niemand wat mee te maken, zeggen we dan.

Daarover praten serieuze mensen niet. Dat laten we

liever over aan romanschrijvers en zangers. Lange

tenen vloeien voort uit de vraag wie bevoegd is vast

te stellen of iets mooi of lelijk is. In ons land lijkt het

erop dat een kleine elite zich dit recht heeft toegeëi-

gend. Een elite die niet van plan is dit uit handen te

geven. Overal kom je namelijk dezelfde mensen

tegen: in de welstandscommissie, bij de supervisors,

bij de adviseurs, bij de ontwerpbureaus. In de archi-

tectuuropleiding wordt deze elite opgeleid.

Nu is er natuurlijk niets op tegen dat er vormgevings-

specialisten worden opgeleid. Integendeel: die heb-

ben we hard nodig. De vraag is echter wel: voor wie

maken zij die vormen? Voor henzelf, voor hun eigen

kring of voor alle anderen, de gewone mensen, die

van die vormen zouden moeten kunnen houden?

Voor ons staat vast dat dat laatste het geval moet

zijn. Niet de vormgevers moeten de elite vormen die

haar eigen vormen beoordeelt en het elitair systeem

in stand houdt. Het oordeel moet aan anderen, aan

het publiek worden overgelaten. En of je het wilt of

niet, dat laatste gebeurt toch wel. Want sommige

gebouwen zijn het publiek dierbaar en andere niet.

En zo komen we ook nog even terug op de dooddoe-

ners in de sfeer van smaak. Vaak horen wij de bewe-

ring dat de tijd elk gebouw mooi maakt. Anders

gezegd: ‘ontwerpers vinden steeds nieuwe gebouwen

uit, die het publiek aanvankelijk niet begrijpt en appre-

cieert. Die ontwerpers zijn hun tijd namelijk vooruit.

Maar na verloop van tijd trekt de achterhoede wel bij.’

Een tweede verhaal gaat als volgt. ‘Smaken verschui-

ven steeds, wat we eens, lang geleden, mooi vonden

wordt steeds vervangen door nieuwe vormen.

Voorbeeld: de middeleeuwse gevels van de grachten-

panden zijn immers vervangen door renaissance- en

barokgevels!’

Beide redeneringen trachten schoonheid te relative-

ren. Maar helaas gaat daarachter ook iets anders

schuil: het maskeren van de lelijkheid, die veel archi-

tecten vooral na de oorlog hebben gecreëerd (van de

25 gebouwen die in Het Parool van 15 mei 2004

worden genomineerd als lelijkste gebouw van

Amsterdam zijn er 23 opgeleverd na 1955). Dat relati-

veren kun je dus ook zien als een poging het privilege

van de oordeelsbevoegdheid te behouden.

Inleven in wensen van mensen

Laten we ons dus niet afremmen door dooddoeners,

taboes en lange tenen. Laten we proberen het begrip

dierbaarheid zo open mogelijk te benaderen, en het te

zien als resultaat van liefde voor gebouwen door een

breed publiek. Liefde die berust op een innerlijke

behoefte van mensen, die bevredigt en verheugt.

Laten we het onderzoek naar de elementen die tot

dierbaarheid leiden niet alleen overlaten aan markton-

derzoekers, trendwatchers en andere specialisten om

ons er gemakkelijk vanaf te maken. Laten we probe-

ren zelf inlevingsvermogen te ontwikkelen.

Inlevingsvermogen is immers een unieke menselijke

eigenschap waarover geen enkel ander zoogdier

beschikt. Creatief inlevingsvermogen, daar gaat het

om, en oprechte belangstelling voor wat mensen mooi

en aantrekkelijk vinden.

Hoe komen we daar nu achter? Nagaan hoe mensen

reageren op dat wat al gebouwd is, is beslist een

hulpmiddel. Veel mensen houden niet van groot en

abstract, maar wel van klein en ambachtelijk. Ze hou-

den bijvoorbeeld van ornamenten. Veel modernisti-

sche ontwerpers doen dit soort onderzoek liever niet,

98

Page 99: Met andere ogen

99

09 Het Solids-concept

uit angst om voor reactionair en dus niet progressief

versleten te worden. Dat is duidelijk te zien aan de

reacties in ‘de vakwereld’ op het werk van architecten

als Rob Krier. Hoewel deze architectuur sterk inspeelt

op wat veel mensen mooi vinden, is het niet bon ton

om je waardering als vakgenoot hiervoor uit te spre-

ken38. Laat staan om als architect iets als een orna-

ment te maken.

Maar voor mij is er met onderzoek dat uitgaat van het

bestaande niets mis. Het meeste bestaat immers al.

Wat we jaarlijks bijbouwen is ten opzichte van het

bestaande maar een fractie. En van heel veel steden,

wijken, buurten en gebouwen is algemeen bekend of

zij al dan niet aantrekkelijk gevonden worden.

Het dierbaarheidsgehalte van het bestaande beoorde-

len is echt niet moeilijk. Iets anders is daaraan conse-

quenties verbinden voor het nieuwe. Maar daarin ligt

juist één van de allergrootste opgaven voor de ont-

werpend architect. Met welke vormgeving appelleer

je aan de emotie van mensen?

Ikzelf heb enkele aanwijzigen die gebaseerd zijn op

mijn waarnemingen en mijn pogingen mij in te leven.

Ik denk dat het volgende kan helpen:

Onbevangen trachten een dierbaar casco te maken,

met inlevingsvermogen en veel creativiteit, lijkt mij dé

ontwerpopgave van vandaag. Daar ligt de opgave

voor de architecten. Geen eenvoudige opgave, dat

beseffen we terdege. Onze Solids zijn sterk, mooi en

hebben duurzaam nut. In die zin voldoen zij geheel

aan de klassieke eisen van Vitruvius. Het nut, de func-

tie, is echter niet eenmalig en gebaseerd op een

gekende behoefte, zoals in het functionalisme, maar

voortdurend en gebaseerd op een onbekende behoef-

te. Hieruit vloeit een eerste ontwerpuitdaging voort.

Hoe ziet een mooi – dierbaar – gebouw eruit dat is

gemaakt om duurzaam huisvestingsbehoeften te die-

nen van mensen die willen wonen en/of werken?

De tijd als ontwerpopgave!39 Vorm krijgt nu een ande-

re betekenis dan in het functionalisme. Het is niet

meer de expressie van een functie. Die norm vervalt

grotendeels. Wat komt daarvoor in de plaats?

Hoe worden vormbeslissingen gemotiveerd?

■ beschouw het gebouw in zijn context: hoe past het in zijn omgeving. De omgeving is

dominant, het gebouw komt daarna. Het gebouw is de dochter van de stad;

■ zorg dat het gebouw met zijn omgeving kan communiceren en zich er niet van afwendt;

■ zorg voor een zeer uitnodigende en fraai vormgegeven – collectieve – entree, hoog en groot;

■ zorg voor een zorgvuldige detaillering en kies daarbij materialen die fraai slijten en

verouderen. Materialen die in de loop van de tijd niet aftakelen maar juist mooier worden

(is de gesleten natuurstenen buitentraptrede voor een Amsterdams grachtenpand niet

veel mooier dan een nieuwe?);

■ laat zien hoe iets in elkaar zit, zodat iedereen dat begrijpt. Verdoezel geen constructies,

hang bijvoorbeeld geen granieten platen aan haakjes die je niet ziet. Hoe duurzaam graniet

als materiaal ook moge zijn, die constructie heeft geen duurzame uitstraling;

■ ornamenten, dat zijn tot het casco behorende verfraaiingen, zijn van alle tijden, van alle

landen. Ze hebben een grote dierbaarheidspotentie.

38 Dat er buiten Nederland toch iets anders over Krier en de principes van

New Urbanism wordt gedacht, mag blijken uit het feit dat het Amsterdamse

project Meander aan de Kostverlorenvaart in 2005 de ULI Award won, een

prijs voor innovatieve projectontwikkeling. Het Oosten Woningcorporatie,

LATEI projectontwikkeling en Het Oosten Kristal bv hebben dit project

gezamenlijk ontwikkeld.

39 Zie ook het boek Time based Architecture van Bernard Leupen,

René Heijne en Jasper van Zwol (red), 2005. 010 Uitgevers.

Page 100: Met andere ogen

100

Met andere ogen

Voorbeelden van concrete Solids

Ik geef enkele voorbeelden van de manier waarop

Het Oosten nu accommodatievermogen met dierbaar-

heid wil verbinden. Op drie plaatsen in Amsterdam is

Het Oosten bezig met de concrete voorbereiding van

Solids-projecten. Twee daarvan komen in 2006 in

aanbouw. Als eerste het project Furore, dat Het

Oosten ontwikkelt met de Engelse architect Tony

Fretton. Gelegen in Amsterdam Oud-West is dit pro-

ject al vrij ver in de ontwikkeling. We hebben bewust

gekozen voor een plek die nu al waarde heeft en

waarvan verwacht wordt dat die waarde in de

toekomst nog verder gaat stijgen. In het stedenbouw-

kundig ontwerp – hier stond ooit het verguisde

Swammerdam-instituut – proberen we het oorspron-

kelijke stratenpatroon weer te herstellen. Dat geeft

al een gevoel van herkenning.

Het voorlopig ontwerp van Fretton is gereed. Zowel

uit een oogpunt van accommodatievermogen als uit

een oogpunt van dierbaarheid wordt veel aandacht

gegeven aan een zeer uitnodigende entree op de

begane grond, gekoppeld aan ruime ontsluitingen

naar de verdiepingen. De openbare entree is een hof,

met daaraan twee ruime trappartijen die beide dag-

licht krijgen. In het begin krijgt iedere vleugel één lift,

maar voor de toekomst zijn twee reserve liftschachten

voorzien.

Aanzicht van één van de gevels van het Solids-

gebouw in het Furore-project in Amsterdam West. In

het midden is de royale hof te zien, die met de entree

uitnodigt om binnen te komen en waaruit het gebouw

wordt ontsloten.

Page 101: Met andere ogen

1

2

3

4

5

101

09 Het Solids-concept

In de doorsnede zien we grote verdiepingshoogten.

Hier is gekozen voor 4,0 meter op de begane grond

en 3,0 meter op de verdiepingen. Liever had ik 5,0

meter en 3,5 meter gezien, maar dat stond het plaat-

selijke bestemmingsplan niet toe. Op de tekening van

een typische verdiepingsvloer vallen de grote over-

spanningen op, alsmede een gering aantal steunpun-

ten. Hierdoor ontstaat een grote indelingsvrijheid.

Voor de aanvoer van elektriciteit, gas en water zijn in

elke vleugel vijf schachtruimten voorzien. Deze bevat-

ten tevens de riolen. Er is ook reserve schachtruimte

gepland. De locaties daarvan zijn zo gekozen dat bij

elke willekeurige vloerindeling er altijd een schacht

bereikbaar is binnen het gehuurde oppervlak.

De meterkast wordt vervolgens tegen de schacht aan

geplaatst en niet – zoals in het verleden – bij de

ingang van de ruimtes. Dat is mogelijk omdat wij de

energie centraal inkopen en vervolgens zelf binnen

het gebouw distribueren. We nemen zelf de meter op.

Het is de klant die bepaalt hoeveel vloeroppervlak hij

in Furore wil huren. Het minimum oppervlak is 90 m2.

Om die reden is gekozen voor een galerijontsluiting

op de verdiepingen. Elke vleugel biedt 24 verschillen-

de mogelijkheden om een voordeur te plaatsen.

Illustratie van de extra investeringen in techniek

en installaties, die een flexibele indeling van de Solid

mogelijk maken.

1. Energy supplier installation

2. Base build power/heating/cooling installation

3. Power/heating/cooling distribution to individual units

4. Vertical shafts for sewage and cool water supply

5. Vertical shafts with excess space for future services

Page 102: Met andere ogen

Met andere ogen

APARTMENTGBO 119m2(BVO 139m2)

APARTMENTGBO 106m2(BVO 116m2)

OFFICE/CRECHE/STUDIOGBO 206m2(BVO 225m2)

OFFICE/COMMERCIALGBO 228m2 (BVO 255m2)

APARTMENTGBO 88m2(BVO 101m2)

APARTMENTGBO 119m2(BVO 139m2)

OFFICE/COMMERCIAL/LIVE-WORKGBO 119m2 (BVO 139m2)

APARTMENTGBO 114m2 (BVO 125m2)

APARTMENTGBO 119m2(BVO 139m2)

APARTMENTGBO 106m2(BVO 116m2)

OFFICE/CRECHE/STUDIOGBO 206m2(BVO 225m2)

APARTMENTGBO 119m2(BVO 139m2)

APARTMENTGBO 119m2(BVO 139m2)

APARTMENTGBO 106m2(BVO 116m2)

OFFICE/CRECHE/STUDIOGBO 206m2(BVO 225m2)

OFFICE/COMMERCIAL/LIVE-WORKGBO 119m2 (BVO 139m2)

APARTMENTGBO 119m2(BVO 139m2)

APARTMENTGBO 119m2(BVO 139m2)

APARTMENTGBO 106m2(BVO 116m2)

OFFICE/CRECHE/STUDIOGBO 206m2(BVO 225m2)

OFFICE/COMMERCIALGBO 228m2 (BVO 255m2)

APARTMENTGBO 88m2(BVO 101m2)

APARTMENTGBO 119m2(BVO 139m2)

OFFICE/COMMERCIAL/LIVE-WORKGBO 119m2 (BVO 139m2)

102

Deze plattegronden van de Solid in het Furore-project laten zien

hoe de ‘verkaveling’ van een verdiepingsvloer zou kunnen verlopen.

Op de tekening rechtsboven zien we dat de eerste klant besloten

heeft 90 m2 te huren, ten behoeve van woonruimte. De investeerder

plaatst een scheidingswand en een meterkast tegen de schacht.

Vervolgens zijn er (midden links) twee klanten bijgekomen: een eerste

voor een woonruimte van 106 m2 en een tweede voor een werkruimte

annex studio van 206 m2. Deze laatste is zo gesitueerd dat in de

hoek tenminste 90 m2 over is voor een toekomstige nieuwe klant.

De investeerder plaatst drie scheidingswanden en twee meterkasten.

Midden rechts: opnieuw twee nieuwe klanten. Een nieuwe scheidings-

wand, twee meterkasten. Links onder: weer een stadium verder.

Een klant voor een groot appartement van 228 m2 heeft een besluit

genomen. Rechtsonder: een mogelijke eindsituatie na de eerste

verhuur, waarbij er een huurder voor een kleinere kantoorruimte is

bijgekomen.

Page 103: Met andere ogen

09 Het Solids-concept

De verschillende tekeningen maken duidelijk hoe de

‘verkaveling’ van zo’n verdiepingsvloer zou kunnen

verlopen. De eerste klant besluit 90 m2 te huren ten

behoeve van woonruimte en Het Oosten plaatst een

scheidingswand en een meterkast tegen de schacht.

Vervolgens komen er twee klanten bij voor de vloer;

een voor een appartement en een voor een kantoor

annex studio. Opnieuw worden scheidingswanden en

meterkasten geplaatst. Zo gaat dit proces door, tot

de verdieping geheel is gevuld.

Op IJburg zijn we op dit moment met vergelijkbare

gebouwconcepten bezig. Op Haveneiland-West heeft

Het Oosten het ontwikkelrecht verworven van een

locatie waarop tot 40.000 m2 Solids gerealiseerd kun-

nen worden. Iedere Solid beslaat een oppervlak van

2.000 tot 5.000 m2. Op de locatie zal dus een stelsel

van zo’n tien individuele Solids gerealiseerd worden.

Dit zijn in principe stuk voor stuk beleggingsobjecten

voor Het Oosten. Het moet echter ook mogelijk zijn

één of meerdere kavels uit te geven waarop derden

een Solid bouwen, binnen de voor Solids geldende

kaders die Het Oosten zal aangeven. Binnen het stel-

sel kan iedere Solid een eigen identiteit hebben, maar

iedere Solid moet ook bijdragen aan de uitstraling van

het geheel.

Op het hogere schaalniveau van het blok moet het

concept ook de kwaliteiten accommodatievermogen

en dierbaarheid hebben. Accommodatievermogen op

dit schaalniveau wordt bereikt door gebouwen naast

elkaar te zetten, die desgewenst op termijn individu-

eel kunnen worden vervangen zonder het geheel te

schaden.

Impressie van de Solids op IJburg, ontworpen

door Baumschlager & Eberle Architekten.

Page 104: Met andere ogen

104

Mogelijke vloerindelingen van de

Solids op IJburg, met wisselende

vloermaten van 360 m2 (boven)

en 480 m2 (onder). Commerciële

functies, woningen, bedrijfsruimtes:

ze kunnen elk een plek krijgen

rond de centrale kernen. De

entrees zijn ook hier van een

royale kwaliteit.

Commercial

Hall

Common

Office

Flats 90 m2

Flats > 90 m2

Page 105: Met andere ogen

09 Het Solids-concept

Twee conclusies over de Solids springen eruit,

wanneer ik deze projecten overzie. Geredeneerd

vanuit de betekenis voor de investeerder: een

Solid is een diepte-investering, die in waarde

groeit. De tweede conclusie is misschien nog

wel belangrijker, aangezien die betrekking heeft

op de betekenis van de Solid voor de gebruiker

en voor de stad. Ik denk zelfs dat de eerste con-

clusie niet getrokken kan worden, als deze

tweede conclusie niet zou gelden: een Solid is

een stadspaleis waarin elke gebruiker altijd kan

doen wat hij wil, zolang deze alle andere

gebruikers – het collectief – niet hindert.

Accommodatievermogen op dit schaalniveau wordt

ook bereikt als gebruikers niet alleen de mogelijkheid

krijgen hun gebruiksvloeroppervlak te verkleinen door

hun huur – gedeeltelijk – op te zeggen, maar ook uit

te breiden door – gedeelten van – naastgelegen

Solids aan hun ruimte toe te voegen. Een overdekte

horizontale verbinding via het openbaar gebied op

begane grondniveau is daarom gewenst. Dit zou

kunnen in de vorm van een arcade. Dierbaarheid

op dit schaalniveau wordt bereikt door onderlinge

harmonie in de architectonische middelen die

worden aangewend.

Blok 1 wordt nu ontwikkeld met de Oostenrijkse

architect Dietmar Eberle. Dit blok combineert een

klassieke uitstraling met een arcade die de verschil-

lende gebouwdelen verbindt en een uiterst flexibel

indeelbaar casco.

Impressie van één van de binnengebieden op IJburg.

De arcades – een oplossing die we kennen uit steden

als Turijn – zorgen voor extra verblijfskwaliteit en een

subtiele overgang tussen openbaar en privé.

Page 106: Met andere ogen

106

Met andere ogen

Page 107: Met andere ogen

107

De marketing van Solids

10

Page 108: Met andere ogen

108

Met andere ogen

Page 109: Met andere ogen

109

10 De marketing van Solids

Het einde van marktonderzoek

Solids moeten op een andere manier in de markt gezet worden dan gewone

gebouwen. In de huidige praktijk is het gebruikelijk om te kijken naar de

afzetbaarheid op korte termijn. Dat lijkt logisch: van leegstand wordt niemand

wijzer, dus dienen woningen, bedrijfsruimten, kantoren, en wat er verder

gebouwd wordt precies te voldoen aan de behoefte. Om die behoefte te ken-

nen bestaat er marktonderzoek. Dat leert ons precies welke groepen op zoek

zijn naar welke woningen, met welke kenmerken, en voor welke prijs. Bij het

commerciële vastgoed leidt dit tot de bekende varkenscyclus: er is behoefte

aan kantoorruimte, en dus wordt er kantoorruimte gebouwd. De markt vraagt

er toch om?

In de woningsector leidt dit denken tot woningen waar nu vraag naar is en die

de mensen nu kunnen betalen. Een stewardessenwoning is daarom klein en

goedkoop, en staat in Hoofddorp, vlakbij Schiphol. Om meer greep te krijgen

op de vraagzijde van de woningmarkt worden mensen ingedeeld in leefstijlen.

Dat lijkt al een stuk beter dan de categorieën die vroeger werden gehanteerd:

gezinnen in bepaalde inkomensklassen, ouderen, starters, alleenstaanden....

Maar in wezen komt het op hetzelfde neer: als wij weten wie u bent, weten we

ook wat goed voor u is.

Wanneer we het over Solids hebben gaat het niet om de marktvraag van nu,

maar om die van de komende 200 jaar. En die kennen we niet. Denk maar aan

vijftig jaar terug: toen hadden we ook geen idee hoe de mensen nu willen

wonen. Maar van dat nadeel maken we ons voordeel. Het betekent dus niet

dat we geen rekening moeten houden met wat de mensen willen, maar dat we

er op een heel andere manier naar moeten kijken. We moeten interesse tonen

voor wat mensen mooi vinden, wat de betekenis voor hen is van de plek waar

ze wonen, waar ze zich aan hechten. We moeten nagaan wat mensen nodig

hebben om zich te ontplooien. Ruimte, dat zeker. En wat nog meer? Een bena-

dering die zich niet beperkt tot de koopkrachtige vraag van nu betekent niet

dat we de wensen van mensen niet respecteren. Integendeel; die nieuwe

manier van tegen mensen aankijken doet veel meer recht aan de verscheiden-

heid en veranderlijkheid van mensen en wensen dan het traditionele markt-

onderzoek.

De gangbare marketing van gebouwen is er een die voor het grootste deel via

media van papier en beeld plaatsvindt. Lang voor het gebouw wordt opgele-

verd is er nagedacht over doelgroepen, kernwaarden en marketingconcepten.

Glimmende brochures doen belangrijk werk. Daarmee worden potentiële klan-

ten ervan overtuigd dat wat de ontwikkelaar bedacht heeft juist voor hem of

haar zeer geschikt is, en hopelijk wordt op die manier de norm van 70% voor-

verkoop gehaald.

Page 110: Met andere ogen

110

Met andere ogen

Kom maar voelen

De marketing van Solids zal ook brochures kunnen gebruiken, maar zal het

toch vooral moeten hebben van zien, voelen en ervaren van concrete Solids.

Het is het gebouw zelf dat klanten ervan moet overtuigen dat die daar iets

kunnen realiseren wat precies overeenkomt met de eigen wensen. We bouwen

dus eerst, en daarna brengen we het op de markt.

Dat eerst bouwen vinden we erg belangrijk bij Het Oosten. Het maakt een

einde aan een van de systeemfouten in onze bouwsector, namelijk het verko-

pen vanaf tekening. Laten we ons eens verplaatsen in de klant, in dit geval een

potentiële koper. Deze heeft twee aanbiedingen gekregen: een nieuwbouw-

woning in de voorverkoop en een bestaande woning. Uit de tekening van de

nieuwe woning is niet goed op te maken wat het voor woning is. Bovendien

moet er nog twee jaar gewacht worden voor de woning klaar is. Daar tegen-

over het aanbod van een stenen woning die hij kan aanraken en die direct

beschikbaar is. Die keus is snel gemaakt! Geen dubbele woonlasten in de

bouwperiode, geen unheimisch gevoel in die bouwput, je steekt je handen uit

en je voelt wat je koopt. Juist dat laatste spreekt mij enorm aan. Laten we

zorgen dat mensen kunnen zien en betasten wat ze kopen. In één oogopslag

zien hoe het is. ‘What you see is what you get’. Mijn ervaring is dat het werkt.

Hoe gaan wij te werk bij de marketing van de Solids? Stel je voor: je wordt

gebeld door iemand die ruimte zoekt, passend bij zijn eigen specifieke ideeën.

(Hoeveel mensen zijn er overigens niet met eigen specifieke ideeën?

Heel veel, lijkt ons.) Je nodigt die klant uit. Hij komt naar je toe en je stapt

samen in de auto. Je rijdt naar IJburg, de Piet Heintunnel door en de Enneüs

Heeremabrug over. ‘Wat een prachtlocatie’, zegt jouw klant. ‘Kijk daar staan de

Solids’, zeg je over de brug rijdend en naar links wijzend. ‘Wat een mooie

gebouwen’, zegt de klant. Want de Solids zijn al gebouwd, en staan klaar voor

de klant. ‘Wat een mooie gevels, wat een uitnodigende entrees. En elk gebouw

heeft zijn eigen identiteit, iedereen kan zo zien waar ik zit.’ Je maakt de deur

open en gaat de entreehal in. Deze is ruim bemeten en heel goed afgewerkt.

Jouw klant wordt nog enthousiaster. Je stapt samen de lift in en gaat naar de

verdieping die vrij is. Je stapt de lift uit, maakt de deur open, en zegt: ‘Kijk, en

hier kunt u doen wat u wilt’. Die klant is verkocht.

Page 111: Met andere ogen

Wat die klant te zien krijgt, is namelijk een hoge grote ruimte, waarin veel

licht valt, zonder obstakels voor welke indeling dan ook, alle aansluitpunten

aanwezig in de meterkast. De grote vrije hoogte in de Solid maakt het niet

alleen mogelijk daarin allerlei functies te huisvesten (hij kan naar believen

ook verlaagd worden). Deze dient ook het binnenklimaat. In een hoge ruimte

is dit constanter en het kan met low?techmaatregelen worden beïnvloed.

Als de klant een beginnend ondernemer of bewoner is, dan kan hij zijn inde-

ling en inrichting eenvoudig en goedkoop houden. Een gesettelde ondernemer

of bewoner kan dat veel geacheveerder doen. Hij kan ervoor kiezen eigenaar

te worden van de inbouw, maar hij kan de corporatie ook verzoeken de inbouw

te financieren zodat de klant daarvan huurder wordt. In beide gevallen betaalt

hij een basishuur voor het casco. De additionele huisvestingskosten bepaalt

hij zelf.

Een compleet andere toewijzing

Die keuzevrijheid van de klant is niet alleen beschikbaar direct na oplevering

van de Solid. Die blijft voortdurend aanwezig voor iedere volgende klant.

Per verdieping kan de functie wisselen en veranderen. Dat maakt de Solids

juist zo interessant, bijvoorbeeld in een nieuw gebied als Haveneiland-West.

Want het doel is daar bedrijven te huisvesten op 50% van het oppervlak. De

vraag is alleen of dat in de aanvang wel zal lukken. Zijn er – zo lang

Haveneiland-West nog niet gereed en in gebruik is – voldoende bedrijven te

vinden die zich daar willen vestigen? Marktdeskundigen denken van niet. De

Solids met groot accommodatievermogen en het bestemmingsveranderings-

plan (zie hoofdstuk 12) komen nu goed van pas. Want wonen is wel vanaf het

begin populair op Haveneiland. We kunnen dus beginnen met wonen in de

Solids. En terwijl Haveneiland in transitie is, kunnen we het wonen langzaam

maar zeker inwisselen voor bedrijvigheid. Deze transformatiemogelijkheid is

ingebouwd. De Solids zijn ook gebouwd zonder verder marktonderzoek. Want

de Solid voldoet te allen tijde aan de specifieke behoefte uit de markt.

Voorverkoop of voorverhuur is natuurlijk plezierig, maar hoeft niet en is zeker

geen voorwaarde om te kunnen bouwen. Hèt middel om kwantitatief te sturen,

is het bouwen per kavel.

Solids vergen nog iets anders: een compleet transparante woningtoewijzing.

Gebruikelijk is dat woningen, bedrijfsruimten, winkels en kantoren allemaal

via verschillende circuits op de markt gebracht worden. Zij worden behandeld

als gescheiden markten, die ieder zo hun eigen regels kennen. Voor de

woningmarkt geldt bovendien dat er deelmarkten zijn voor verschillende inko-

mensgroepen. Dat is niet alleen een kwestie van markt, maar ook van regels:

bepaalde woningen zijn bestemd voor bepaalde inkomensgroepen. We zijn

dan ook gewend dat je aan de buitenkant van een gebouw kunt zien of er

arme of rijke mensen wonen.

111

10 De marketing van Solids

Page 112: Met andere ogen

112

Met andere ogen

Page 113: Met andere ogen

113

10 De marketing van Solids

Bij Solids is dat allemaal heel anders. Bij Solids bepalen de klanten niet

alleen de bestemming en het gebruik van de binnenkant, maar ze bepalen ook

de prijs. Door middel van een internetveiling wordt iedere belangstellende in

staat gesteld om mee te bieden om een stukje van het gebouw te verwerven.

Daarmee komt ieder stukje van het gebouw terecht bij diegenen die er hun

specifieke gebruikswensen het best kunnen realiseren. Men kan zien welke

m2-prijs anderen voor welk deel van het gebouw hebben geboden. De aspirant-

koper geeft aan op welke locatie hij wil zitten en biedt een prijs. De verhuur-

der kan natuurlijk kaders stellen, bijvoorbeeld de verhouding woongebruik-

bedrijfsgebruik. Ook kan hij verboden gebruik (bordelen, coffeeshops) en strij-

dig gebruik definiëren.

Veilen is het meest transparante, open en eerlijke systeem om de markt van

gebruikers zelf de prijs van een m2 Solid te laten bepalen. Maar in zo’n markt

kan niet ieder individu op dezelfde manier meekomen. Voor die mensen

bestaan er woningcorporaties. Dat is hun bestaansrecht. Daarom krijgen men-

sen met lage inkomens op deze veiling een inkomensafhankelijke korting.

Daarmee zijn zij in staat om mee te bieden: even democratisch en transparant

als alle anderen. Wij noemen dit de ‘persoonsgebonden korting’. Corporaties

waren tot nu toe gewend huurwoningen generiek goedkoop te maken voor de

anonieme doelgroep. Het bedrijfseconomisch gevolg daarvan is het beroemde

‘onrendabel op sociale huur’. In het geval van Solids vervangen wij een gene-

riek onrendabel (waarvan dus ook mensen kunnen profiteren die het niet

nodig hebben) door een specifiek onrendabel. Net als in een sportwedstrijd

kunnen zo handicaps worden toegekend. In een Solid is uw gulden een daal-

der waard. Nu kan een kleine beurs opbieden tegen een grote beurs. Zo wer-

ken we via de Solids aan maatschappelijke emancipatie. De persoonsgebon-

den korting kan overigens aan natuurlijke personen worden toegekend, maar

ook aan rechtspersonen. Denk daarbij aan zorginstellingen, onderwijsorgani-

saties en anderen. Met de criteria voor de toekenning van een persoonsgebon-

den korting zijn wij momenteel nog bezig. We zullen daarbij aansluiting zoe-

ken bij gebruikelijke normeringen en overleg voeren met de rijksoverheid.

Page 114: Met andere ogen

114

Met andere ogen

Pieter Boer

Page 115: Met andere ogen

115

Maatschappelijke

participatie en ruimtelijke

integratie

11

Page 116: Met andere ogen

116

Met andere ogen

Organisaties zoeken flexibel vastgoed

Wie zit er op de Solids in Amsterdam te wachten?

Ik denk heel veel mensen. De ontwikkeling van het

Solids-concept blijkt nu al te voorzien in de behoefte

van verschillende maatschappelijke organisaties om

op een andere manier met hun vastgoed om te gaan.

In Amsterdam is op dat terrein veel in beweging.

Op verschillende plekken wordt gewerkt aan projec-

ten die grenzen overschrijden. Het Oosten probeert

daar ook haar bijdrage aan te leveren. Ik wil daarom

nog een laatste Solids-ontwikkeling beschrijven: het

plan voor Masterdam-West. Dit is een project waar

Het Oosten samenwerkt met onderwijsinstelling

ROC ASA, een school voor middelbaar voortgezet

beroepsonderwijs.

ROC ASA wil onderwijs integreren met werken en

wonen; het solids-concept leent zich daar bij uitstek

voor. ROC ASA heeft een interessant leidmotief: ‘van

bolwerk naar netwerk’. Dat geeft aan dat zij hun ver-

bondenheid met de stad op een nieuwe leest willen

schoeien. De school wordt niet gezien als een plaats-

vervangende samenleving waarin zorg-, vorming- en

onderwijsfuncties naar binnen zijn gezogen. In plaats

daarvan strekt de school zich uit over de grenzen van

het gebouw en omgekeerd vinden instellingen en

bedrijven hun plek binnen het schoolgebouw.

De school moet weer terug worden gebracht naar

de wijk en de buurt.

De eerste voorstellen voor de inrichting van het plan Masterdam-West,

op de hoek van de Jan Evertsenstraat, de Admiraal Helfrichstraat en de A10.

De school – in dit geval ROC ASA – komt terug naar de stad. De Solids

van Het Oosten worden ook hier ingezet als accommodatieprincipe.

Page 117: Met andere ogen

117

11 Maatschappelijke participatie en ruimtelijke integratie

De noodzaak van een andere visie op onderwijs is

uitermate actueel. Vorig jaar hadden in totaal 112.000

jongeren tot 24 jaar geen werk. Vier jaar geleden

bedroeg dat aantal nog 65.000. Volgens het CBS zit

inmiddels 12% van de jongeren zonder werk. 70%

van de jongeren in Amsterdam volgt het VMBO, het

merendeel is allochtoon. Een op de drie jongeren ver-

laat de schoolbanken zonder diploma; dit verergert

het probleem alleen nog maar. 70% van de jongeren

volgt het VMBO; het merendeel is allochtoon.

Want wat is een school, wat is onderwijs? Is dat een

groot gebouw aan de rand van de stad, waar om

negen uur 1.500 jonge mensen naar binnen gaan en

om vijf uur weer naar buiten komen? Of leren jonge-

ren pas echt goed koken in een echt restaurant voor

echte klanten, boekhouden in een echt administratie-

kantoor en kinderverzorging in een kinderopvang?

Dan gaat het pas echt over maatschappelijke partici-

patie. Het solids-principe ondersteunt deze participa-

tie, doordat in een en hetzelfde gebouw schoolruim-

tes zich naast leeromgevingen – de kapper, het

restaurant – kunnen bevinden. Solids werken inte-

grerend en emanciperend. Er is in dit verband naar

mijn idee maar één weg, ook voor zo’n beladen thema

als dat van de allochtonen in de stad, en dat is de

weg van de toenadering. En dat kan alleen door

elkaar te leren kennen. Door dingen samen te doen.

Dan moet je ook omgevingen creëren waarin dat voor

de hand ligt.

Het leven aan de rand van de stad. In gesloten gebouwen

brengen mensen hier een groot deel van hun werkende leven

door. De omgeving nodigt niet uit om kantoor, onderwijsgebouw

of ziekenhuis tussentijds te verlaten.

Page 118: Met andere ogen

118

Met andere ogen

Aan de rand van de stad

Op een vergelijkbare manier kun je je afvragen wat

een kantoor of een werkgebouw in algemene zin is.

Is dat een gebouw zoals het ABN Amro hoofdkantoor

aan de Zuidas, omgeven door een slotgracht en als

een Fremdkörper gelegen in de stad, waar de lease-

auto’s ’s ochtends zacht brommend naar binnen

schuiven en ’s avonds de stad weer verlaten? Of is

dat een gebouw zoals de Solid op IJburg, waar aller-

lei soorten werken en wonen zich dwars door elkaar

heen bewegen, in een gebouw dat deel uitmaakt van

zijn omgeving.

In de zorg spelen vergelijkbare vraagstukken.

Hoe genees je psychiatrische patiënten? Doe je dat

in een gekkenhuis in de duinen, met een groot hek

eromheen? Wij buiten het hek, de gekken erbinnen.

Of doe je dat midden in de stad, in combinatie met

hoogwaardige zorgvoorzieningen in de directe nabij-

heid? In toenemende mate komen groepen Amster-

dammers terug naar de stad, die voorheen buiten de

stad waren gehuisvest, al dan niet in afgesloten com-

plexen. Psychiatrische patiënten bijvoorbeeld, die

weer zelfstandig kunnen wonen – al dan niet in

beschermde vorm – en weer deel kunnen gaan

uitmaken van buurten en wijken en het stadsleven,

daarbij geholpen door de medewerkers van de

zorginstellingen.

We mogen ons dan verbonden voelen met de wereld; onze ouderen en

zieken bergen we op in grote, anonieme gebouwen, ver weg van de stad.

Nieuwe concepten als het levensloopbestendig wonen moeten een einde

maken aan deze uitwassen van de ‘maakbare samenleving’.

Page 119: Met andere ogen

119

11 Maatschappelijke participatie en ruimtelijke integratie

Het Oosten wil helpen deze bewoners onder dak te

brengen. De eerste projecten waarbij zorg en wonen

met elkaar worden verbonden zien inmiddels het licht.

Zo werken we samen met Mentrum, de Amsterdamse

organisatie voor geestelijke gezondheidszorg, aan het

eerder genoemde project Furore aan de Constantijn

Huygensstraat. Hier worden woningen in diverse prijs-

klassen en een nieuwe kliniek voor Mentrum

gebouwd, midden in de stad. Met IJlanden, de organi-

satie die zorg en ondersteuning biedt aan mensen

met een verstandelijke handicap, staan vergelijkbare

projecten op stapel. Zo wordt in Amsterdam Zuidoost

het project Parkhof gebouwd, een Solid avant la let-

tre, waar bewoners met een handicap gaan wonen en

waar op de begane grond dagopvang voor moeilijk

opvoedbare jongeren wordt gerealiseerd. Dit project

kan later weer worden getransformeerd in ‘gewone’

woningen.

Een andere groep: onze ouders en grootouders.

Wat bieden wij onze ouderen voor laatste levensjaren

aan? Een bejaardenhuis als gesloten systeem – Huize

Avondrood-maar-nog-niet-dood? Waar je alleen nog

een bed hebt en een nachtkastje en in een menglucht

van gaarkeuken en urine wacht op het onafwendbare

einde? Of maken we zelfstandige woningen midden in

de maatschappij, met zorg-op-afroep en een veelheid

aan voorzieningen in de directe woonomgeving?

Op dat punt spreekt de filosofie van Humanitas in

Om in Amsterdam verpleegd te worden, moeten mensen soms

ver reizen. Wonen in Amsterdam Noord en een bezoek brengen aan

het AMC in Zuidoost: je bent even onderweg naar deze medische

stad-buiten-de-stad.

Page 120: Met andere ogen

120

Met andere ogen

Rotterdam erg aan. De zelfwerkzaamheid en zelf-

redzaamheid van bewoners, ‘use it or lose it’, is het

dragend principe van deze organisatie, evenals de

ja-cultuur (alles moet kunnen en mogen). Witte jassen

zijn hier uit den boze en bewoners wonen zo lang

mogelijk zelfstandig in een levensloopbestendige

woning.

Nog een andere sector: wat is ‘wetenschappelijk

onderzoek’? Een geïsoleerde activiteit, ver weg van

de dagelijkse werkelijkheid? In een science park, dat

niet van een bedrijventerrein is te onderscheiden?

Of een inspirerende activiteit in een dito leefomge-

ving, waar je tussen de middag nog even de stad

inloopt om een krant te kopen? En waar je de meest

intrigerende gesprekken voert met uitnemende colle-

ga’s aan de leestafel van de kroeg?

Scheidingen doorbreken

In mijn visie moeten we ervoor zorgen dat de werel-

den van het vastgoed en die van andere sectoren

elkaar ontmoeten. Het Oosten werkt daarom steeds

vaker samen met organisaties in deze sectoren en zet

daar met name het Solids-concept voor in. Twee

werelden komen hier samen: de wereld van de zorg-

en onderwijsinstellingen, die hun cliënten en leerlin-

gen zo goed mogelijk begeleiden, en de wereld van

Het Oosten, dat werkt aan huisvesting voor de inwo-

ners van Amsterdam. Het solids-concept leent zich

uitstekend voor deze opgaven. Scholen, zorginstellin-

gen en andere partijen worden binnen het traditionele

Wetenschappers van de Universiteit van Amsterdam zijn veelal in de

binnenstad gehuisvest, maar sommigen moeten hun werkdag doorbrengen

in science centresin de Watergraafsmeer. Ze worden er niet afgeleid

door broodjeszaken, goede boekhandels en andere geneugten.

Page 121: Met andere ogen

121

11 Maatschappelijke participatie en ruimtelijke integratie

40 Bij grote ziekenhuizen is het nog erger; deze zijn al verouderd op de

dag van de oplevering. De voorzitter van de Raad van Bestuur van het

Groningse Martini-ziekenhuis, Jack Thiadens, gaf dat aan in Building

Business (september 2004): ‘Soms vindt voor de feestelijke opening al deeerste verbouwing plaats. Onze huidige gebouwen vormen daar geen uit-zondering op. De gebouwen op beide locaties zijn verouderd en zoudenzwaar gerenoveerd moeten worden om weer te kunnen voldoen aan deeisen van deze tijd; een te dure oplossing, met naar verwachting onvol-doende toekomstwaarde.’

systeem van de sectorale samenleving geconfron-

teerd met gebouwen die na korte tijd niet meer aan-

sluiten op de steeds veranderende inzichten of kwan-

titatieve vragen. Ik hoor over gebouwen die dertien

jaar na de oplevering al verouderd zijn, omdat ze

geconcipieerd zijn op basis van een programma van

eisen van zeven jaar eerder en vervolgens met krimp-

folie eromheen zijn gebouwd40.

Ook deze instellingen hebben behoefte aan gebou-

wen die kunnen groeien of krimpen en van functie

veranderen naar gelang de omstandigheden.

Flexibiliteit betekent dat wanneer een school nodig is,

de eerste woning in een Solid die vrijkomt de school

wordt. Andersom, wanneer er minder schoollokalen

nodig zijn, wordt de schoolruimte die leeg komt weer

omgezet in woonruimte.

Het INIT-gebouw op het Oostenburgereiland. Aan de binnenkant een

gebouw met twee maaivelden en misschien daarom interessant als voorbeeld

van ‘intensief ruimtegebruik’. Maar aan de buitenzijde weinig meer dan

de gesloten dozen die we van veel bedrijventerreinen kennen.

Page 122: Met andere ogen

122

Met andere ogen

Op deze manier werken we aan ruimtelijke integratie

èn maatschappelijke participatie. Integratie betekent

naar mijn idee het doorbreken van scheidingen.

Dat gaat veel verder dan de integratie van bevolkings-

groepen, het gaat om de integratie van allerlei functies

in de maatschappij: zorg, werken, onderwijs en

wonen. Ouderen willen niet meer in bejaardenhuizen

wonen, ‘gekken’ laten zich niet meer achter hekken in

de bossen opsluiten en studenten voelen zich lekker-

der in de stad dan in Uilenstede. Deze en andere bur-

gers zijn bovendien machtiger, hoger opgeleid en

mondiger dan vroeger. Het betekent dat concepten

waar we jarenlang geen vraagtekens bij hebben

geplaatst, nu indringend tegen het licht moeten wor-

den gehouden. Stel je een stadswijk voor bestaande

uit Solids: allemaal dierbaar van buiten, geen armoe

van buiten meer, van binnen arm en rijk door elkaar,

wonen en werken en onderwijs en recreatie. Zo’n stad

leeft en is mooi.

De protesten van de Amsterdamse kraakbeweging en

de protesten van de allochtone bewoners van de

Parijse voorsteden heb ik als startpunt gebruikt van

mijn gedachtegang in dit boek. Naar mijn mening zijn

deze protesten ingegeven door een diepe onvrede

met onnatuurlijke scheidslijnen, met scheiding in sec-

toren, met een wereld waarin mensen in hokjes wor-

den gestopt, met uitsluiting. Je kunt deze protesten

dus ook opvatten als een roep om herstel van verbin-

dingen en van respect voor de eigenheid van ieder

afzonderlijk mens.

Uit de hevigheid van die protesten blijkt het gewicht

wat daaraan toegekend moet worden. Het is een pro-

bleem dat diep geworteld is in onze samenleving, in

onze maatschappijordening, in onze stereotype – ook

politieke – denkbeelden. Maar dat probleem moeten

we wel oplossen voordat het escaleert.

Impressies van de Westermoskee (ontwerp Breitman-Breitman), met

daaromheen woningen en andere functies, die Het Oosten gaat realiseren

in stadsdeel De Baarsjes. Een voorbeeld van integratie.

Page 123: Met andere ogen

123

11 Maatschappelijke participatie en ruimtelijke integratie

Daarom vind ik het zo belangrijk dat we op zoek

gaan naar nieuwe concepten voor gebouwen,

gebieden en steden waarin die onnatuurlijke

scheidslijnen, scheiding van sectoren, hokjes

voor mensen niet zijn ingebouwd. Mijn ideaal is

gebouwen, gebieden en steden waarin op een

fijnkorrelige schaal menging van functies zijn

weg vindt, waarin arm en rijk fijnmazig door

elkaar gehuisvest zijn, waarin voor iedereen een

plaats is temidden van anderen zonder stigmati-

sering, waarin iedereen kan participeren.

Daarvoor kunnen mijns inziens Solids dienen.

Uit een oogpunt van maatschappelijke participa-

tie en emancipatie vind ik het daarom belangrijk

om het Solids-concept verder te ontwikkelen.

Page 124: Met andere ogen

124

Met andere ogen

Polderweg

Page 125: Met andere ogen

125

Tussen droom en daad

12125

Page 126: Met andere ogen

126

Met andere ogen

De omkering in de bouw

De eerste Solids worden binnenkort gebouwd.

Daarmee is nog niet gezegd dat het concept dan ook

helemaal uitontwikkeld zal zijn. Ongetwijfeld zullen we

nog kinderziekten tegenkomen. En om onze idealen te

verwezenlijken hebben we ook de medewerking nodig

van vrijwel alle partners in de bouwkolom. In werkwij-

ze, in regelgeving, in ontwerp en uitvoering moet ten

opzichte van wat gebruikelijk is nogal wat worden

aangepast.

Dus: hoe kunnen de Solids, stadspaleizen met een

dynamische functie, mogelijk gemaakt worden?

De gehele ontwikkelings- en bouwkolom moet van dit

gedachtegoed ‘doordesemd’ raken. Het betekent

namelijk een radicale breuk met de planningstraditie

van de afgelopen vijftig jaar. Wie een stad als

Amsterdam goed bekijkt, moet constateren dat dit al

350 jaar lang een woonwerkstad is.

Functieverandering is daarmee de maat der dingen,

de constante. Fabrieken worden kantoren, kantoren

worden woningen, scholen worden ateliers.

Verandering van functie is normaal, de stad leeft en

heeft een stofwisseling. In de tijd gelijkblijvende func-

ties zijn abnormaal en zullen steeds minder voorko-

men. Functiebevriezing is ongewoon. Laten we daar-

om afstappen van die interpretatie van functionalisme

waarbij de vorm als een soort krimpfolie om de func-

tie moet passen. Laten we ook niet proberen een

vorm te bedenken die heel precies op welke functie

dan ook past, want er is geen enkele opvolgende

functie die we van te voren echt kunnen voorzien.

De doorbraak van deze manier van denken kan alleen

plaatsvinden bij een radicale omkering van waarde-

systemen in de bouw.

Oostelijke Handelskade

De fotografie in dit hoofdstuk toont locaties,

waar Solids mogelijk ontwikkeld kunnen worden

in de toekomst.

Page 127: Met andere ogen

127

12 Tussen droom en daad

Wat we dus nodig hebben zijn bestemmingsverande-

ringsplannen. Hierin zou de procedure moeten wor-

den beschreven waarlangs veranderingsprocessen

kunnen plaatsvinden. De bevoegdheden voor die ver-

anderingen moeten worden verlegd naar de gebruiker.

De gebruiker bepaalt de bestemming. In die filosofie

wordt de bestemming achteraf vastgesteld nadat de

gebruiker bekend is, en het gebruik goedgekeurd.

Dit noemen wij ‘persoonsgebonden gebruik’. Het

gebruik wordt getoetst door de verhuurder van het

casco en door de gemeentelijke overheid op hinder

voor andere gebruikers. Maar dat is het dan ook;

zaken als economische concurrentie vormen geen cri-

terium. Er liggen aan de Solids geen brancherings-

plannen of andere uitwassen van distributieplanolo-

gisch onderzoek ten grondslag.

Een andere manier van plannen – functievrij – heeft

allereerst juridische consequenties.

Bestemmingsplannen bevatten altijd voorschriften ten

aanzien van de functies van een gebouw. Ook al zijn

in het betreffende bestemmingsplan extra vrijheden

en vrijstellingsmogelijkheden voorzien voor het

gebouw, meestal worden toch allerlei functies uitge-

sloten. Bestemmingsplannen bestaan bij de gratie van

verbieden, beheersen, inperken, vastleggen. Daarom

betekenen ze ook: stagnatie. Bestemmingsplannen

gaan altijd uit van een zo precies mogelijke definië-

ring van toekomstig gebruik, dus als uitgangspunt

wordt exclusiviteit aangehouden. Voor veranderings-

toelaatbaarheid moet je juist rekening houden met

inclusiviteit. ‘Dit kan allemaal’ in plaats van ‘meer dan

dat mag niet’.

Houthavens

Page 128: Met andere ogen

128

Met andere ogen

Een andere organisatie van het bouwproces

De bouw van Solids vraagt verder om een ander

bouwproces, waarin een striktere scheiding wordt

aangebracht tussen de ruwbouw en afbouw.

Een strikte scheiding tussen drager en inbouw brengt

andere technieken met zich mee. Het casco van

Solids is een heel ander casco dan we gewend zijn:

het heeft eeuwigheidswaarde en straalt dierbaarheid

uit. De manier waarop het casco vervaardigd wordt

verandert dus ook. Er gaan zich misschien wel bou-

wers specialiseren op casco’s. Het loont wellicht

de moeite om bepaalde elementen in serie te

vervaardigen.

Naast een markt voor cascobouwers ontstaat er een

markt voor een inbouw-industrie. De bestaande doe-

het-zelfmarkt kan daardoor een enorme impuls krijgen

(met ‘Made in Holland’ als trotse afzender). De princi-

pes van industrieel, flexibel en demontabel bouwen

zijn bij uitstek geschikt voor de inbouw. De relatie die

de doe-het-zelfsector met de klant aangaat kan ook

sterk veranderen. Hier kan dus nog veel research en

development op plaatsvinden, zowel op het gebied

van productontwikkeling als op dat van klantrelaties

en marketing. Afbouwers zouden niet langer moeten

reageren op tekeningen, maar anticiperen op

gebruiksmogelijkheden. Deze partijen zijn nu nog vaak

bang om de aannemer van het casco tegen zich in

het harnas te jagen door zichzelf te nadrukkelijk naar

voren te schuiven. Maar in het Solids-concept ligt het

voor de hand dat leveranciers van afbouwproducten

rechtstreeks leveren aan gebruikers. Er zou een

nieuwe markt kunnen ontstaan van afbouw en inrich-

tingscomponenten. Mijns inziens zou dat een door-

braak betekenen in de bouwkolom.

Postjesweg

Page 129: Met andere ogen

129

12 Tussen droom en daad

Bij Solids redeneren we andersom: van buiten naar

binnen. We starten niet met een plattegrond, een pro-

gramma of woningtypologieën. Dat is voor menigeen

wat ongemakkelijk, want nu hebben we geen houvast.

Maar een dergelijke omkering van het paradigma is

wel de enige manier om werkelijk tot accommodatie-

vermogen en dierbaarheid te komen. Want die platte-

grond, waar alles mee begint in de traditionele denk-

wijze, is gebaseerd op de veronderstelling dat we

weten hoeveel ruimte de verschillende activiteiten van

mensen vergen. Net zoals meubels zijn gemodelleerd

naar lichaamsmaten die tamelijk universeel zijn, wor-

den ook plattegronden gemodelleerd naar vermeende

vaste gewoonten van mensen. Maar lichaamsmaten

zijn over een periode van miljoenen jaren min of meer

dezelfde, terwijl het ruimtegebruik wisselt per per-

soon, per levensfase en per historische periode.

In de wereld van het ontwerp zullen architecten op

een andere manier moeten gaan denken. Standaard is

hun werkwijze als volgt: het ontwerp begint bij de

plattegrond. We weten immers hoeveel ruimte men-

sen nodig hebben, hoe ze die ruimte gebruiken, en

wat dus de beste ruimtelijke organisatie van een

wooneenheid is. Heb je eenmaal een goede platte-

grond, dan volgt de rest vanzelf. Je stapelt eenvoudig

alle plattegronden op elkaar en je hebt een gebouw.

De redenering gaat van binnen naar buiten. Aan de

buitenkant kun je dan ook precies zien met wat voor

gebouw je te maken hebt en hoe het gebruikt wordt.

Oostenburgereiland

Page 130: Met andere ogen

130

Met andere ogen

Een goede plattegrond kan dan ook alleen door de

gebruiker zelf gemaakt worden; niet door een ontwer-

per die hooguit een anoniem, stereotiep persoon voor

zich ziet. In andere landen is men hier soms bedui-

dend verder in. Zo heeft John Habraken al vaak gewe-

zen op het Japanse bedrijf Sekisui, waarbij de bouwer

de klant alle zorg uit handen neemt en custom built

jaarlijks 60.000 woningen produceert. Dit bedrijf

produceert ook kant en klare inbouwpakketten voor

renovaties. Dichter bij huis vinden we de Finse bou-

wer SATO die appartementencasco’s realiseert die

bewoners zelf mogen invullen.

Het is duidelijk dat het ontwerpproces er heel anders

uitziet wanneer we niet met de plattegrond, maar met

het gebouw beginnen. Overigens blijkt uit een aantal

recente studies dat een groeiend aantal architecten

inziet dat overmaat en flexibiliteit de sleutelbegrippen

zijn voor het creëren van duurzaamheid op termijn41.

Op stedenbouwkundig niveau is het in dit kader van

belang om structuren te ontwikkelen die mee kunnen

groeien. Maak bijvoorbeeld niet te grote kavels, zodat

je binnen een bepaalde structuur relatief eenvoudig

elementen in de tijd kunt wisselen. De rooilijnen lig-

gen vast, maar de kavels zijn uitwisselbaar.

Anders (af)rekenen

Gemeenten moeten ook meedoen. Zij zullen hun

gronduitgiftebeleid op de helling moeten zetten.

Het vigerende grondprijsbeleid gaat ervan uit dat bij

de uitgifte van grond ongeveer bekend is wat er op

de desbetreffende plek gaat gebeuren. De grondprijs

wordt bepaald op basis van kengetallen voor stich-

tingskosten, verwacht gebruik en marktprijs. Het is

beter voor de gemeente om een grondprijs te koppe-

len aan werkelijk gebruik en af te rekenen na opleve-

ring. Je betaalt op basis van de startwaarde in het

begin. Naarmate de waarde stijgt, betaal je ook meer

voor de grond. Realistischer kun je het niet maken en

toch gebeurt het niet. Maar bij Solids is ook dat niet

afdoende. Nog beter zou zijn om het gebouw een

kans te geven om zijn potenties te ontwikkelen en die

te laten uitkomen in waardeontwikkeling. Een groei-

model bij de vaststelling van de grondprijs dus.

41 Zie bijvoorbeeld de studie naar de ‘stedelijke stellingkast’

op het Amsterdamse Stork-terrein, de studie Flexgebouwenvan architectenbureau Ruimtelab en de studie van Lingotto

Vastgoed naar flexibele gebouwen.

IJburg

Page 131: Met andere ogen

131

12 Tussen droom en daad

We zullen ook af moeten van de taaie afkortingen.

Het bouwproces bestaat bij de gratie van afkortingen

die de gangbare praktijk weergeven. WWS staat voor

woningwaarderingstelsel en beschrijft hoeveel punten

een woning waard is en hoeveel huur je er dus voor

kan vragen. Maar als je niet meer kan aanwijzen waar

de slaapkamer zit en hoeveel m2 die telt heeft het

WWS geen betekenis meer. VO en DO duiden fasen

in de planvorming aan die adequaat zijn voor gang-

bare gebouwen, maar niet voor Solids. GBO en BVO

zijn manieren om het oppervlakte van ruimten te

beschrijven, die uitgaan van vaste aannames over het

gebruik. Maar bij Solids kan dan niet meer. We zullen

moeten leren dat, hoe vanzelfsprekend de wereld van

de afkortingen ook lijkt, als we Solids gaan maken we

niet meer kunnen denken in termen van de zo ver-

trouwde afkortingen.

Ook de financiers zullen ‘om’ moeten. Het ontwikke-

len van een Solid vergt een grotere investering dan

een regulier gebouw dat voor een vijftig jarige exploi-

tatie is ontwikkeld. Bij de ontwikkeling zijn stichtings-

kosten gemoeid van meer dan 200.000 euro per fic-

tieve eenheid van 100 m2 GBO. Het Waarborgfonds

Sociale Woningbouw laat corporaties echter niet toe

dat die grens wordt overstegen. Ook andere finan-

ciers zijn nog niet gewend op een andere manier

tegen de exploitatietermijn van vastgoed aan te kijken.

Als gevolg hiervan wordt de financiering van Solids

relatief duur. Een nieuw financieringsparadigma bete-

kent dus dat gedacht wordt aan waardeontwikkeling

en aan een lange termijn. Ook financiers moeten dus

wennen aan een andere kijk op de mens en de

wereld. We moeten op zoek naar participerende

financiers, die meedoen in het risico.

Groothandelsmarkt

Page 132: Met andere ogen

132

Met andere ogen

Niet in de laatste plaats zijn er verschillende wijzigin-

gen in wet- en regelgeving nodig, bijvoorbeeld om het

mogelijk te maken dat er meerdere eigenaren zijn van

één gebouw. Hiervoor moet boek 5 van het Burgerlijk

wetboek worden aangepast, dat in het Zakenrecht de

verhouding regelt van eigenaars en personen tot

zaken. Verder is het Bouwbesluit volledig gebaseerd

op gebruiksfunctie en bezettingsgraadklasse. Daar

worden alle voorschriften van afgeleid. Omdat je dat

voor Solids niet weet, kun je geen bouwvergunning

krijgen. Dit is op te lossen door ofwel het

Solidsgebouw als onbenoemde ruimte te bouwen, en

een tweede bouwvergunning aan te vragen als je de

gebruiksfunctie kent, ofwel door de Solids toch met

een bepaalde gebruiksfunctie, bijvoorbeeld wonen, te

bouwen. Daartoe is het evenwel vereist een indeling

aan je gebouw mee te geven. Indien je de functie of

indeling wijzigt dan moet je opnieuw een bouwver-

gunning aanvragen. Het is duidelijk dat het

Bouwbesluit geen rekening houdt met de feitelijke

veranderingen die zich tijdens de levensduur van een

gebouw in het gebruik ervan voordoen.

Een nieuwe mentaliteit

Ten aanzien van de marketing van Solids is een zeke-

re bescheidenheid bij de opdrachtgevers op zijn

plaats. Ontwikkelaars zeggen vaak: ‘ik ken de markt’.

Maar Het Oosten zegt juist: wij kennen de markt niet

en zeker niet de markt van de toekomst. Zeker is

alleen dat de markt voortdurend zal blijven verande-

ren. Daarom moet het Solids-concept zo flexibel

mogelijk zijn. Wij hebben niet de pretentie te kunnen

weten of te voorspellen hoe mensen hun woning wil-

len bewonen. De enige maatstaf daarvoor is ieders

individuele smaak. Daar zit de crux. Het Oosten wil

ruimte bieden die zo veel mogelijk aan de fantasie van

de gebruiker overlaat. Ruimte voor een eigen invulling

door de gebruiker, die bovendien in de tijd kan veran-

deren. Ruimte die zo min mogelijk voorschrijft en zo

min mogelijk een knellend keurslijf vormt.

Zuidas

Page 133: Met andere ogen

133

12 Tussen droom en daad

Maar er is een andere mentaliteit nodig, name-

lijk een die ruimte laat in plaats van inperkt.

Voor ontwerpers betekent dit dat ze oog hebben

voor diversiteit, en erkennen dat verandering de

enige constante factor is. Voor iedereen, ook

voor de gebruikers, betekent het dat ze de vei-

ligheid van vaste schema’s achter zich laten en

veranderingen verwelkomen.

Ten slotte – en bovenal – is er een nieuwe men-

taliteit in de bouwsector noodzakelijk. De gang-

bare mentaliteit is er een van inperken en ver-

bieden. We denken dat mensen niet voor zich-

zelf kunnen zorgen en zijn bang dat ze de ver-

keerde keuzes zullen maken. Daarom willen we

blijven controleren en beheersen. Een open

einde is eng. Conserveren en fixeren zijn de eer-

ste reflexen als zich veranderingen van buitenaf

aandienen. Veranderingen moeten beheersbaar

worden gemaakt.

NDSM werf

Page 134: Met andere ogen

134

Met andere ogen

Dit boek is een neerslag van ruim drie decennia werken in de Nederlandse bouwsector.

Werkend in de stad Amsterdam heb ik ervaren hoe huisvesting in dit land gewoonlijk

tot stand komt – en heb ik gezien hoe dat beter zou kunnen.

Zonder een blad voor de mond te nemen heb ik in deze publicatie proberen aan te

geven welke misvattingen er bestaan en wie daarvoor verantwoordelijk zijn. Niet om te

veroordelen – per slot van rekening maak ik zelf ook deel uit van deze sector – maar

om te analyseren en om voorstellen te kunnen doen voor verbeteringen. Dat ik daarbij

niet iedereen voor mij inneem, neem ik op de koop toe.

De bouwkolom houdt zichzelf in de houdgreep, dat is mij duidelijk geworden. Dat komt

door de interne structuur van die bouwkolom; die structuur houdt vernieuwing tegen.

De vernieuwing in de bouw wordt nog eens extra bemoeilijkt door de complexiteit van

het product, de locatiegebondenheid en de maatschappelijke betekenis ervan.

Vernieuwing wordt ook tegengehouden door onze maatschappij, die nog te veel is

gebaseerd op een verouderd mensbeeld en te veel is verdeeld in hokjes en sectoren.

In toenemende mate klinkt kritiek op die situatie van stagnatie. Gezaghebbende den-

kers nemen hiertegen stelling. Af en toe is het zelfs tot hevige protesten gekomen van

groepen die grote onvrede hebben met hun situatie. De manier waarop wij mensen

huisvesten is een afspiegeling van het heersend systeem. Als dit systeem moet wijzi-

gen, dan moet dat ook tot uitdrukking komen in onze huisvesting. Maar dat komt niet

vanzelf tot stand. Ambitie en onbevangen denken zijn noodzakelijk.

Ik heb dit boek opgedragen aan diepte-investeerders in huisvesting. Want ik denk dat

zij het zijn die het initiatief tot de benodigde vernieuwing moeten nemen. Als corporatie-

directeur vond ik het op mijn weg liggen het Solids-concept en de achterliggende

gedachten zo open en getrouw mogelijk te beschrijven. Ik hoop de vernieuwing daar-

mee een handje te hebben geholpen. Niet vanuit de pretentie dat Solids hét antwoord

zijn op alle stedelijke vraagstukken. Maar wel vanuit de overtuiging dat zij kunnen bijdra-

gen aan de duurzame stad van morgen. Het principe waarop Solids gebaseerd zijn, is

tenslotte heel eenvoudig. Nut verandert, schoonheid blijft.

Nawoord

Page 135: Met andere ogen

135

Uitgave Het Oosten Woningcorporatie, Amsterdam

Redactie Frank Bijdendijk

Eindredactie en productie Kees de Graaf, Amsterdam

Fotografie Maarten van de Velde, Amsterdam

Vormgeving cg ontwerpers, Amsterdam

Drukwerk Drukkerij Mart.Spruijt, Amsterdam

De foto’s in deze publicatie zijn – tenzij anders aangegeven – gemaakt door Maarten van de Velde in de

periode 13 tot en met 28 februari 2006. Zij geven een beeld van de altijd weer veranderende stad Amsterdam

en haar inwoners.

Met dank aan Marije Romkes (Het Oosten), Marc Breitman (Breitman-Breitman, Atelier d'Architecture et

d’Urbanisme), Hennie van Eck (Van Eck Ontwerpers), Sandy Rendel (Tony Fretton Architects), Anke Spittel en

Willem Bruijn (Baumschlager & Eberle architekten) voor het beschikbaar stellen van beeldmateriaal.

Het Oosten Woningcorporatie

Sarphatistraat 410

1018 GW Amsterdam

Postbus 700

1000 AS Amsterdam

Telefoon 020 - 588 5885

Fax 020 - 588 5500

www.hetoosten.nl

ISBN-10 90-76765-02-2

ISBN-13 978-90-76765-02-0

april 2006

Over de auteur

Frank Philip Bijdendijk (1944) studeerde Bouwkunde

aan de TU Delft en werkte onder meer bij Verenigde

Bedrijven Bredero, MAB Projectontwikkeling en

Lunetten BV. Vanaf 1 september 1982 tot heden

bekleedt hij een directiefunctie bij Het Oosten

Woningcorporatie te Amsterdam.

Bijdendijk is tevens directeur of directievoorzitter

van een aantal samenwerkingsverbanden die aan het

Het Oosten zijn gelieerd en bestuurslid van enkele

stichtingen die zich richten op volkshuisvestelijke

doelstellingen.

Publicaties van zijn hand zijn onder meer:

De bevrijding van de woningnood (1995)

Duurzaamheid en solidariteit (1996)

De kracht van de huursector (1997)

Duurzaamheid loont (1997)

Stad te koop (2001)

De laatste trein (2002)

Wonen in wanhoop (2005)

Niet alle rechthebbenden van de gebruikte

illustraties konden worden achterhaald.

Belanghebbenden wordt verzocht contact op

te nemen met Het Oosten Woningcorporatie,

Postbus 700, 1000 AS Amsterdam

Nut verandert, schoonheid blijft.

Page 136: Met andere ogen

SoliDs