G.H. van Asperen (1907 1981)
Humanisme met andere woordenover de verbintenis tussen de
individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische
levensbeschouwing.
1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen, Overdam 1, 1081 CE
Amsterdam
VOORWOORDDe gedachtewereld van Alfred Adler is voor Henk van
Asperen een bron van inspiratie geweest, zowel in zijn werk als
psychotherapeut als in zijn jarenlange activiteiten als bestuurder
en docent bij de Nederlandse Werkgemeenschap voor
Individualpsychologie. In de loop van de jaren groeide bij hem de
behoefte om de visie die hij zo lang in psychotherapeutisch werk en
leraarschap had uitgedragen op schrift te stellen. Na zijn
pensionering op zeventigjarige leeftijd vond hij de ruimte om dat
voornemen ten uitvoer te brengen. Zijn naaste familieleden hebben
het proces dat hierbij ontstond van nabij kunnen volgen. Het maakte
deel uit van een harmonieuze afronding van zijn leven. De dag voor
zijn dood was hij met de tweede versie van het manuscript
halverwege gekomen. Het voornemen om nog een slot te schrijven
waarin zijn conclusie geformuleerd zou worden dat het moderne
humanisme en de Individualpsychologie twee kanten zijn van dezelfde
kijk op de mens, heeft hij niet meer kunnen uitvoeren. Wat wij
geprobeerd hebben, is het geschrift in zijn geest persklaar te
maken. We denken dat het zoals het nu is, ieder kan stimuleren bij
het komen tot eigen conclusies. Dat Ronald en Marieke van Gent van
Asperen zo veel zorg en liefde aan het typewerk en andere aspecten
van de verzorging van het manuscript hebben besteed, is heel
belangrijk geweest bij het persklaar maken van het boekje. We hopen
dat het zijn weg zal vinden. maart 1982 Heleen van Praag - van
Asperen Philip van Praag. 1G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme
met andere woorden, over de verbintenis tussen de
individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische
levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen
INHOUDSOPGAVEVOORWOORD I INLEIDING. II.VOOR WAAR
AANNEMEN.1.Keuze vooraf. 2.De werkelijkheid. 3.De waarheid.
4.Omdat, als, alsof. a. De evidentie. b. Het dogma. c. De
hypothese. d. De fictie.
Blz. 1 Blz. 3 Blz. 8
III.MENING.1. Postulaten. 2. Meningsvorming. 3. De humanist en
zijn postulaten.
Blz. 15
IV.HET IK EN HET ZELF.1. De tweedeling. 2. Het ik of ego. 3. Het
zelf.
Blz. 19
V.LEVENSSTIJL.1. Het meningensysteem. 2. Zelfconcept,
wereldbeeld en idealen. 3. Van mening naar gedrag,
Blz. 24
VI.GEMEENSCHAPSZIN EN GEMEENSCHAPSGEVOEL1. Gemeenschap. 2.
Gemeenschapszin. 3. Gemeenschapsgevoel.
Blz. 28
VII.STREVINGEN.1. Gelijkheid en ongelijkheid. 2. Prioriteiten.
3. Superioriteit. 4. Acceptatie. 5. Controle. 6. Gemak.
(Blz. 33)
VIII.VERSTAND EN GEVOEL.1. Vorm en kleur. 2. Verstand. 3.
Gevoel. 4. Wat was er eerst?
Blz. 43
IX.AAN DE GRENZEN VAN HET WETEN.1. Weten en geloven. 2. Ongeloof
en humanisme. 3. Het wonder.
Blz. 49
X.WAARTOE DIENT EEN LEVENSBESCHOUWING?1. Bewustzijn en
levensbeschouwing, 2. Veiligheid. 3. Zelfverwezenlijking. 4. Het
geweten.
Blz. 58
XI.LITERATUUR.
Blz. 66
2G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over
de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
I.INLEIDING.Ieder mens heeft een pakket van meningen over
verschillende aspecten van het leven. Hij heeft een mening over
zichzelf, over zijn eigen waarde, over hoe hij door anderen wordt
gezien en geschat. Hij heeft verder een mening over de wereld als
organisme of chaos, als speelveld of strijdperk, als aanmoedigend
of bedreigend milieu. Dan heeft hij ook nog een mening over de mens
en zijn mogelijkheden en beperkingen, zijn vrijheid en onvrijheid,
zijn neiging tot het goede of het kwade. Dit pakket van meningen
kan worden aangeduid met woorden als levensbeschouwing,
levensvisie, levensovertuiging, levensfilosofie, geloof. De keuze
van de aanduiding zal afhangen van de mate van voorlopigheid en
veranderbaarheid die men wil uitdrukken. Dat de levensbeschouwing
van de individuele mens even uniek is als deze mens zelf, is niet
alleen maar een kwestie van de genoemde meningen. Erachter liggen
keuzen van prioriteiten van behoeften en erbij behorende
doelstrevingen. Aan een levensbeschouwing zijn niet alleen
observaties en gevoelservaringen voorafgegaan, maar ook
interpretaties en generaliseringen. mensen kunnen door dit
ingewikkelde meningsvormingsproces verwante, maar nooit geheel
gelijke levensbeschouwingen hebben. De verschillen lijken of zijn
nog groter, doordat een levensbeschouwing niet een soort
eindrapport is van een neutrale toeschouwer, maar een basisrapport
voor de confrontatie met de uitdagingen van het leven. Een
levensbeschouwing levert materiaal voor een grondinstelling, deze
voor een opstelling in bepaalde situaties. Hieruit ontstaat dan een
levensstijl, een gedragspatroon. Het is zeker niet zo, dat een
levensbeschouwing altijd als een weloverdachte, genuanceerde,
rijkgestoffeerde en volledig bewuste filosofie beschikbaar is. Vaak
wordt het handelen hoofdzakelijk uitgelokt door enkele
samenvattende vooronderstellingen, die uit generaliseringen
bestaan, die op weinig feiten berusten en weinig doordacht zijn. In
de praktijk van het leven blijkt dit niet eens altijd een nadeel te
zijn. Eenvoudige basisopvattingen kunnen, als zij dicht genoeg bij
de realiteit liggen en soepel gehanteerd worden, inspireren tot een
bevredigend persoonlijk en sociaal functioneren. Zij komen vaak tot
uiting in spreuken, spreekwoorden en zegswijzen die de gangbaarheid
ervan accentueren. Het kunnen uitingen van grote levenservaring en
diepe wijsheid zijn. Het kunnen echter ook huiveringwekkende
misvormingen van de realiteit zijn, die aansporen tot wantrouwen,
haat, discriminatie, depressie, wanhoop. Wie er de voorkeur aan
geeft de motivaties achter zijn motiveringen zorgvuldiger te
onderzoeken, zal daarvoor verschillende redenen kunnen opgeven.
Vergroten van de zelfkennis versterkt het gevoel van eigenwaarde,
van welzijn en van vrijheid. Het opent de mogelijkheid tot
zelfontplooiing en zelfverwezenlijking, tot verhoging van de
kwaliteit van de bijdrage aan de gemeenschap. Deze en soortgelijke
argumenten zijn zeker steekhoudend. De zelfonderzoeker loopt echter
enkele gevaren, die niet onderschat mogen worden. Het eerste risico
is, dat hij in een niet herkende vrees voor verantwoordelijkheid
zijn gerechtvaardigd twijfelen omzet in een weifelen, dat een
excuus is voor uitstel en passiviteit. De diepte en genuanceerdheid
van zijn beschouwingen over de mens, de wereld en de zin van het
leven zullen dan in een steeds grotere tegenstelling staan tot de
bruikbaarheid. Een levensbeschouwing die niet tot en met de daad
een 3G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden,
over de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
antwoord aandurft op vragen over zaken als vergankelijkheid,
eenzaamheid, onveiligheid, ethiek, verwondering is nutteloos en
misleidend. Het tweede risico heeft ook met de vrees voor het
dragen van verantwoordelijkheid te maken. Het is de verleiding om
te veel instanties te nadrukkelijk als onwrikbare oorzaken buiten
de eigen verantwoordelijkheid te plaatsen. Hoewel het stellen van
postulaten - onbewijsbare vooropstellingen -voor alle denken
onafwendbaar is, kan het uitgroeien tot een dreigend noodlot, dat
alleen nog maar beschreven, niet meer geverifieerd (op waarheid
getoetst) of gejustificeerd (op bruikbaarheid getoetst) kan worden.
Op inhoud en manier van 'voor waar aannemen' kom ik nog terug. Het
derde risico van het denken over mens en wereldbeschouwing is de
kans op nog een andere vorm van zelfbedrog. En van de functies van
een levensbeschouwing is het leveren van aanzetten tot bepaalde
gedragingen. Aan het gedrag gaat dus een afweging en een combinatie
van belangen en motieven vooraf. Het stereotiepe in dit grotendeels
onbewuste proces wordt geleverd door de levensbeschouwing en komt
in het gedrag tot uitdrukking. Bij een poging om uit het gedrag,
via een schatting van de samenstelling van het motievenpakket te
komen tot een doorlichting van de levensstijl en de
levensbeschouwing, ligt de vervalsing van de waarneming op de loer.
Deze 'tendentieuze apperceptie' (Alfred Adler) kan bij de
beoordeling van zichzelf in een poging het gevoel van eigenwaarde
te redden of te versterken, leiden tot een accentuering van goede
bedoelingen. Minder goed in de markt liggende motieven als
ijdelheid, eerzucht, machtsstreven worden dan over het hoofd
gezien, gebagatelliseerd of ontkend. Vaak ontmoeten we mensen die
blind zijn voor eigen bazigheid, egocentriciteit of hebzucht, maar
deze eigenschappen argeloos en onbekommerd hardop aan anderen
toeschrijven en verwijten. De levensbeschouwing heeft nog andere
functies dan het aanzetten tot een bepaald gedrag. Zij moet
antwoorden en dan liefst definitieve en geruststellende antwoorden
geven op vragen betreffende veiligheid, waarheid, eeuwigheid, zin
of bedoeling, ethiek en geluk. Het lijkt op het eerste gezicht dat
de "gelovige", met name de dogmatisch gelovige, het hiermee veel
gemakkelijker heeft dan de "ongelovige". Hij heeft immers alleen
maar een, min of meer geheiligde, exegeet nodig om de bedoelingen
van God, Christus, Mohammed, De Schrift, Marx, De Natuur, De
Traditie of andere heilige of geheiligde autoriteiten uit te
leggen. Zo eenvoudig ligt het echter lang niet altijd en misschien
wel zelden. Zeker zijn er mensen, die een leven lang zonder te
twijfelen toekunnen met uitgangspunten als: Gods wil ... ; Er staat
geschreven ... ; De Kerk schrijft voor...; Men behoort...; Mijn
vader zegt altijd... . De twijfel aan de autoriteit ligt echter
steeds op de loer. De kreet "Heer, ik geloof, kom mijn ongeloof te
hulp" is een van de modificaties van de wanhopige vraag aan de
autoriteit zich te bevestigen door "tekenen". De "ongelovige"
verkeert van het begin af in een andere positie. Hij kent en erkent
wel autoriteiten, maar heeft ze als het ware met beperkte
bevoegdheid en tijdelijk aangesteld. Ze leveren hem geen dogma's,
maar wel informatiemateriaal voor de opbouw in vrijheid en onder
eigen verantwoordelijkheid van een eigen levensovertuiging. Voor
menig "gelovige" is het zo'n schrikbeeld zichzelf voor te stellen
als iemand die 'God noch gebod' erkent, voor wie 'niets meer
heilig' is, dat hij degenen die zich als humanist aandienen, alleen
maar met negatieve benamingen kan aanduiden. Veel mensen, die zich
met recht humanist zouden kunnen noemen, zien daar tegen op. Zij
vrezen enerzijds de vertaling door hun omgeving in ongelovig,
goddeloos, athest, onchristelijk, ketter. Anderzijds staat het
humanisme bij velen in de reuk van 4G.H. van Asperen (1907 1981)
Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de
individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische
levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen
geleerdheid. Wie zich humanist noemt, kan zich even eenzaam en
kwetsbaar voelen als wanneer hij zich als filosoof of theoloog zou
presenteren. Dit kan voor velen een te hoge drempel zijn. Wie de
presentatie van de humanistische levensbeschouwing ter harte gaat,
zal zich realiseren dat, zonder de waarde hiervan te onderschatten,
meer nodig is dan voortgaande bestudering van afkomst, inhoud en
verwantschappen ervan. Vooral wie zich met vormingswerk of
raadswerk bezig houdt, zoekt naar samenvattende' conclusies in een
niet-exclusieve taal. Verder is het van betekenis de polarisatie
tussen godsdienst en humanisme niet te vergroten. Het is
verleidelijk aan alle "gelovigen" de extreme, vaak dwaze en
gevaarlijke opvattingen toe te schrijven, die men bij bepaalde
groepen waarneemt. Men ziet dan de toenemende tolerantie in vele
kerken en groeperingen over het hoofd en voelt zich zo gerechtigd
zich intolerant tegenover het geloof op te stellen. Wie alle "
gelovigen" tot bijgelovigen verklaart, houdt zichzelf als gelovige
over volgens het oude recept: Gelovigen geloven wat ik geloof.
Ongelovigen geloven niet wat ik geloof. Bijgelovigen geloven wat ik
niet geloof. Tenslotte is het van belang, dat de humanistische
instelling zich manifesteert in de wijze van bezig zijn met en
reageren op de grote vragen van deze tijd, zoals aangaande de
jeugd, het huwelijk, de arbeid, de democratie, de vrede, het milieu
en vele andere. Aan de vruchten zal men ook hier de boom kennen.
Het humanisme dwingt niet tot de keuze van n politieke partij, van
n psychologisch, sociaal of cultureel standpunt, maar het stelt wel
de onverenigbaarheid met sommige standpunten. De tolerantie van het
humanisme heeft namelijk daar haar grenzen, waar ze stuit op de
aantasting van eigen opvattingen over vrijheid, menselijke
waardigheid, communicatie en coperatie. De grote marge, die dit
laat voor soms vrij ver uiteen liggende opvattingen op allerlei
gebied, veroorzaakt nu dat het humanisme zelf op verschillende
manieren beschreven kan worden. Verschillen in referentiekader
veroorzaken verschillen in accent, in woordgebruik en in betekenis
van de woorden. Men zou kunnen wensen, dat voor de onderlinge
verstaanbaarheid deze verschillen zouden verdwijnen. Als dit op een
natuurlijke wijze, door onderlinge uitwisseling gebeurt, kan daar
niet veel bezwaar tegen bestaan, zolang er maar niet een soort
'tale Kanans' ontstaat, die afsluit tegen de buitenwereld. Zou men
de eenheid willen verkrijgen en beschermen door verzwijgen van de
verschillen, dan zou een kleurloze en onvruchtbare neutraliteit het
gevolg zijn. Het is duidelijk dat het humanisme deze laatste weg
niet heeft gekozen. Velen hebben reeds hun voorkeur voor de
humanistische levensvisie enerzijds en hun keuze uit
maatschappelijke, politieke, psychologische en filosofische
uitgangspunten, stromingen en stelsels anderzijds aan elkaar
getoetst. Voor de betrokkenen kan dit het zelfinzicht en het
inzicht in de samenleving vergroten. Keuzen blijken met elkaar
samen te hangen door gemeenschappelijke basismeningen en
basisdoelstellingen, die men zich misschien nog niet zo bewust was.
Wie van zo'n toetsingsproces kennis neemt, kan zich verwonderen
over het creatieve en unieke van de menselijke persoonlijkheid,
over de ingewikkeldheid en rijkdom van het leven en over de relatie
tussen beide. 'Zo kan het ook' kunnen we zeggen als iemand zijn
postulaten verwoordt, omzet in richtlijnen, toepast in zijn
levenswijze. We kunnen nu zijn "waarheid;' interpretatie en
hantering van de werkelijkheid naast de 5G.H. van Asperen (1907
1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de
individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische
levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen
onze leggen. Er kan dan een vergelijking, een discussie volgen,
die alleen vruchtbaar kan zijn, zolang niet een van de twee
waarheden met een hoofdletter geschreven wordt. Een discussie is
vruchtbaar als de waarheden van beide of alle discussianten dichter
bij de werkelijkheid komen. Zo'n discussie is een horizontale, die
twee of meer winnaars oplevert. Een verticale discussie gaat
principieel van de ongelijkwaardigheid van de discussianten en van
hun opvattingen en argumenten uit en is erop gericht een winnaar en
een of meerdere verliezers op te leveren. Helaas is dit denken in
termen van wit - zwart, hoog - laag, meer - minder zeer algemeen.
Het constateren van verschillen in opvatting, levenswijze,
prestaties, uiterlijk, taalgebruik en afkomst wordt te gemakkelijk
omgezet in be- en veroordeling van de individuele mens en van
mensgroepen. Deze aantasting van de menselijke waardigheid leidt
niet alleen rechtstreeks tot allerlei vormen van discriminatie.
Langs een omweg komt zij ook tot uiting in de vorm van een
"onderscheiding", die pas kan worden toegekend nadat is vastgesteld
of de betrokkene in de categorie ridder, goud, zilver of brons
thuishoort. Over zaken in deze inleiding genoemd kunt u in de
volgende hoofdstukken lezen. Over vooronderstellingen, hun nut en
risico's, over de menselijke persoonlijkheid en zijn verwevenheid
in de gemeenschap. Als motivering voor dit geschrift diene het
volgende. Sinds vele jaren noem ik mij zowel humanist als
Individualpsycholoog. Dit laatste betekent dat ik mij reken tot de
psychologische school van Alfred Adler, de Weense psychiater, die
in het begin van deze eeuw samen met Freud en Jung gestalte gaf aan
wat de dieptepsychologie wordt genoemd. Al gauw bleken er echter
grote verschillen in opvatting tussen de "grote drie". Ze gingen
uiteen en werkten afzonderlijk hun eigen ideen uit. Adler noemde
zijn leer de Individualpsychologie. Hij beschreef de mens als een
subject een vrij kiezend wezen - strevend naar een doel, dat
grotendeels onbewust is gekozen op grond van een bepaald
meningsvormingsproces. De persoonlijkheidsleer, de relationele,
ethische en sociale aspecten van de Individualpsychologie geven
nuttige aanzetten voor pedagogische en therapeutische activiteiten.
De Individualpsychologie is ondogmatisch. De meeste moderne
humanistische psychologen erkennen de invloed van Adler op hun
denkbeelden. Onder de Adlerianen van nu bevinden zich veel
humanisten, maar ook veel gelovigen van allerlei soort. Voor mij
persoonlijk overlappen Individualpsychologie en humanisme elkaar in
belangrijke mate. In mijn persoonlijk leven, mijn relationele en
sociale plaatsbepaling en mijn werk, eerst als pedagoog, later als
psychotherapeut, heb ik in beide steun gevonden. Ondogmatische
visies steunen de creativiteit, soepelheid, openheid en tolerantie.
Ik wil niet proberen te bewijzen, ik wil zelfs niet beweren, dat
Individualpsychologie een humanisme is of dat ze identiek zijn.
Humanisme is een levens- en wereldbeschouwing, waarbinnen een
theorie over de menselijke persoonlijkheid, een
persoonlijkheidsleer onmisbaar is. De Individualpsychologie is zo'n
persoonlijkheidsleer, die echter evenals andere psychologien
ingebed is in of gebaseerd is op grondopvattingen, die van
filosofische of levensbeschouwelijke aard zijn. Humanisme is dus
een ruimer begrip dan Individualpsychologie. Mijn uitgangspunt is,
dat een humanistische persoonlijkheidstheorie op vruchtbare wijze
in termen van de Individualpsychologie beschreven kan worden, omdat
de basisopvattingen van de Individualpsychologie humanistisch zijn.
6G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de
verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer
en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag -
van Asperen
Mijn bedoeling is te schrijven over zaken die mij als humanist
bezig houden. Ik wil daarbij vrijuit kunnen putten uit mijn
referentiekader zonder de indruk te maken nieuwe dogma's naar
binnen te schuiven. Als de "andere woorden" soms verwondering of
verzet oproepen en tot discussie aansporen, zal mij dat verheugen.
Een lijst van geraadpleegde boeken en artikelen geeft een globale
verantwoording. Tenslotte wil ik graag met dank de namen vermelden
van drs. P.J.G.Janssen S.M.M., pastoraaltheoloog, drs. H.M. van
Praag - van Asperen, psychotherapeut, drs. Ph.H. van Praag,
psycholoog. Zij hebben de tekst kritisch doorgelezen en zullen op
verscheidene plaatsen de sporen van hun interventies
aantreffen.
7G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over
de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
II. VOOR WAAR AANNEMEN.1. Keuze vooraf. Wie voor zijn
levensvisie een grondslag zoekt van enige draagkracht en
duurzaamheid zal er niet aan ontkomen zich bezig te houden met de
begrippen werkelijkheid en waarheid. Het denken hierover en over
verwante begrippen als de realiteit, de feiten, het leven, de
wereld heeft geleid tot vele uitgangspunten, theorien en
opvattingen. Het geven van betekenis en dus bruikbaarheid aan deze
begrippen vraagt een persoonlijke keuze uit vele mogelijkheden. Om
mijn keuze aan te duiden geef ik een paar citaten die mij
aanspreken. "Werkelijkheid is geen onmiddellijke afspiegeling van
iets, maar ook geen idele over iets heen; het is de existentile
ervaring van door de mensen genterpreteerde wereld" (Van Praag,
1978, p.98) "Waarheid wijst altijd op een, steeds voortgaande,
gemeenschappelijke verovering van de werkelijkheid" (Van Praag,
1970, p.12-13) "Aangezien waarheid niets anders is dan de graad van
doeltreffendheid, waarmee wij de werkelijkheid kunnen beschrijven
(en voorspellen) en een ieder zijn eigen werkelijkheid beleeft,
gaat het er dus in laatste aanleg om, zich met elkaars
werkelijkheden in toenemende mate vertrouwd te maken; een
communicatieprobleem van de zuiverste soort en een in principe niet
volstrekt onuitvoerbare exercitie"(Roethof, in: Van Praag e.a.,
1969, p.141) "Waarheid is de doelmatigste vergissing" (A.Adler, in:
Ansbacher, 1956, p.83) "Iedere waarheid is slechts betrekkelijk"
"Er zijn geen priv waarheden, maar alleen sociale waarheden"
(L.Way, 1948, p.165-166)
Deze keuze van citaten wijst aan, dat ik werkelijkheid en
waarheid beschouw als fictie in de betekenis die ik verder in dit
hoofdstuk beschrijf. Werkelijkheid is dan de primaire beleving van
ingebed te zijn in en betrokken te zijn bij tijd en ruimte. Door
exploratie, beschouwing en beoordeling ontstaan dan momenten van
waarheidsbeleving, waarin het gevoel de werkelijkheid beter
begrepen te hebben overheerst. Deze momenten zijn als voetstappen
in de reis naar een fictief einddoel, de absolute en eeuwige
waarheid, die een complete kennis van de werkelijkheid moet
opleveren. De symbolische waarde, de vuurtorenfunctie kan van zo'n
fictie een bruikbaar en nuttig ideaal maken, zolang ze maar als
fictie blijft herkend. 2. De werkelijkheid. De mens leeft in de
werkelijkheid of een werkelijkheid. Dit laatste kan men zeggen als
men feiten, gebeurtenissen, toestanden en persoonlijke
interpretaties daarvan als afzonderlijke werkelijkheden beleeft.
Bij de werkelijkheid is de mens op verschillende manieren
betrokken: Als object voorzover hij door de werkelijkheid om hem -
de wereld, het leven, het lot, het noodlot als begunstigde of als
slachtoffer wordt behandeld of zich behandeld voelt. Als object nog
meer als hij zich zo geheel voelt opgaan in het noodlot van de
werkelijkheid, dat hij afziet van enig persoonlijk weerwerk. 8G.H.
van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de
verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer
en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag -
van Asperen
Als subject, als hij en voor zover hij zich bewust is van zijn
mogelijkheid tot meer dan mechanische reacties op liet meegemaakte.
De mens als subject kan ja of nee zeggen, bouwen of afbreken, zich
toewenden of afwenden. Zo kan hij antwoord geven op en invloed
uitoefenen op de werkelijkheid als toestand en als proces. Omdat
dit niet alleen een ombuiging hoe klein ook teweegbrengt in zijn
eigen lot, maar ook in dat van anderen, is zijn betrokkenheid bij
de realiteit er ook een van verantwoordelijkheid. Vanzelfsprekend
kan deze verantwoordelijkheid niet ontlopen worden door niet te
kiezen. Kiezen voor passiviteit - uit angst bijvoorbeeld - kan
werken als een keuze voor de status-quo. Maar ook als het een keuze
voor onthouding is op aanvaardbare gronden, blijft de
verantwoordelijkheid voor de gevolgen bestaan. De
onoverzienbaarheid en ingewikkeldheid van de onontloopbare
realiteit kan bij de mens een gevoel oproepen, dat wel wordt
aangeduid als 'basisangst' of .existentile angst'. Wie de
werkelijkheid als een volkomen chaos beleeft, kan zich alleen maar
bedreigd voelen door de onvoorspelbaarheid, die iedere reactie
zinloos maakt. In het ergste geval kan dit gevoel van absolute
machteloosheid leiden tot een definitieve vlucht in de psychose of
de dood. Maar ook voor wie de werkelijkheid een streng
gereglementeerd proces is, dat leidt naar een voor eens en voor
altijd vastgesteld doel, ligt dit gevoel van absolute
machteloosheid op de loer. Velen vinden een uitweg door het geloof
in een God van liefde, anderen hebben deze uitweg niet. De meeste
mensen echter beleven de werkelijkheid min of meer genuanceerd. Zij
zien wel oorzaken en gevolgen, analogien en verbanden, maar beleven
ook de onafzienbaarheid van de weg naar kennis en begrip. De mens
streeft naar meer weten door verbanden te zoeken, naar zekerder
weten door naar het absoluut ware en blijvend ware achter de
werkelijkheid te speuren. 3. De waarheid. Dit zoeken naar de
waarheid vertoont de sporen van de twee basisbehoeften van de mens,
die aan veiligheid en die aan uitbreiding. Als de eerste
overheerst, zal het streven zich vertonen als een gehaast
perfectionisme. Als de behoefte aan uitbreiding, groei,
zelfontplooiing het sterkst is, zal de haast minder groot zijn en
ook de vraag of een absolute en eeuwige waarheid wel bestaat
misschien minder belangrijk zijn. Het idee van de absolute en
eeuwige waarheid ontleent zijn waarde en nut - evenals alle andere
idealen behalve aan zijn aanlokkelijkheid aan zijn
onbereikbaarheid. De waarheidzoeker kan steeds dichter bij de
werkelijkheid komen, deze beter begrijpen en beschrijven, maar hij
zal ook steeds duidelijker 'weten dat hij niet weet', weten dat hij
veel dingen nooit zal weten, omdat hij er nooit aan toe zal komen,
of omdat ze boven zijn verstand gaan, of omdat ze boven alle
menselijke verstand gaan. Zo is de zoekende mens dus onderweg naar
de waarheid met een groeiende marge van vrijheid en de erbij
passende verantwoordelijkheid. Als het goed gaat zal hij op deze
weg voortgang maken door ervaringen op te doen, te onderzoeken,
conclusies te trekken, gevoelens te raadplegen. Maar het zal niet
alleen door de onvermijdelijke vergissingen, misinterpretaties,
zelfmisleidingen zijn dat het ideaal blijft terugwijken met de
horizon. Dat idealen per definitie onbereikbaar zijn, behoeft niet
verontrustend te zijn voor wie de moed der onvolkomenheid bezit.
Integendeel, wie zich realiseert wat een complete bewegingloosheid
en stilte het bereiken van een totaal ideale toestand te weeg zou
brengen, heeft daar niet zo'n haast mee. Als wij echter nog eens
onze betrokkenheid bij de realiteit accentueren 9G.H. van Asperen
(1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis
tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de
humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van
Asperen
door te stellen dat wij daarin niet alleen belangstellend
toeschouwer, maar ook belangstellend deelnemer zijn, krijgt de
onvolkomenheid van ons weten een dubbele betekenis. Het spoort ons
aan te blijven zoeken naar de waarheid om beter tegen de eisen van
het leven opgewassen te zijn. Maar het geeft ons geen uitstel, geen
"studieverlof". Wij moeten nu al met onvolledige kennis bijna
onafgebroken beslissingen nemen in minder en meer belangrijke
zaken, deze beslissingen in daden of onthouding van daden omzetten
en de verantwoordelijkheid voor de gevolgen op ons nemen. Misschien
is dit een van de grootste problemen van alle tijden geweest: de
slechts ten dele wetende mens tegenover en te midden van een
onbegrepen en daardoor gevaarlijke werkelijkheid. Al naar de moed
die men bezit, kan men deze toestand als avontuurlijk, uitdagend,
gevaarlijk of noodlottig aanduiden. Men kan dit probleem tegenkomen
als levensbeschouwelijk, politiek, economisch of psychologisch
probleem. Zo beschreven lijkt het of nu ook ieder mens dagelijks
sinds jaar en dag diep gebukt gaat onder dit onoplosbare probleem.
Dit is echter zeker niet het geval. De mens is vindingrijk genoeg
om op verschillende manieren een voorschot op de waarheid te nemen.
Hij kan dit doen door uitspraken als: het is vanzelfsprekend
(natuurlijk, evident) dat...; ik neem aan (geloof) dat ... ; het
meest waarschijnlijke is dat... . Door zo het mogelijke,
waarschijnlijke, gewenste bij voorbaat als waar aan te nemen
verschaft men zich de vrijheid hier en nu in de werkelijkheid te
functioneren zonder over de onbereikbare, absolute waarheid te
beschikken. 4. Omdat, als, als of. Er zijn verschillende manieren
om iets voor waar aan te nemen en om dit te rechtvaardigen. omdat
ieder mens al deze manieren wel afwisselend gebruikt, zijn ze
moeilijk te scheiden. Te onderscheiden zijn ze wel, doordat mensen
en mensengroepen min of meer duidelijk hun prioriteiten tonen. De
volgende voorkeuren zijn op te merken. A. De evidentie. Wie 'zijn
ogen gelooft' en vertrouwt op zijn 'gezond verstand' merkt in zijn
omgeving veel toestanden en gebeurtenissen op, die tiet kenmerk van
het duidelijke, klaarblijkelijke, vanzelfsprekende dragen. Hij zal
weinig door twijfel gehinderd worden in zijn besluitvaardigheid en
daadkracht. Maar ook wie de twijfel aan eigen waarneming wel
toelaat - zoals Descartes kan nog wel enkele evidenties overhouden,
die voor hem onweerlegbaar zijn en kunnen dienen als basis voor
conclusies. Deze conclusies, die logische vervolgen zijn op het
'omdat' van het evidente, kunnen bijdragen aan de uitbreiding van
de kennis. De zwakke punten van deze wijze van 'voor waar aannemen'
zijn de mogelijkheid van fouten bij waarnemen, interpreteren en
concluderen, het feit dat wat voor de een evident is het nog niet
voor de ander behoeft te zijn en het feit dat veel evidenties niet
tegen wetenschappelijk onderzoek bestand bleken te zijn. Wie deze
bezwaren heeft leren kennen, maar ook de waarde voor het ad rem
reageren op situaties erkent, zal misschien op de duur het
klaarblijkelijke door het waarschijnlijke vervangen. Een aan de
evidentie-ervaring verwante beleving is het intutiegevoel. De
overeenkomst is dat bij beide de stap van de waarneming naar de
waarheidsbeleving klein is en de behoefte aan onderzoek voor- of
achteraf nauwelijks bestaat. Het verschil is dat het woord intutie
meer gebruikt wordt om een grotere gevoelslading aan te duiden.
10G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over
de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
B. Het dogma. Ook hier wordt iets voor waar aangenomen 'omdat',
maar achter dit 'omdat' wordt niet de eigen waarneming als bewijs
aangevoerd, maar het gezag van iemand of iets anders. Zo iemand kan
een deskundige zijn of althans die reputatie hebben. Hij is er
geweest of hij heeft ervoor geleerd of hij heeft een hoge positie.
Vaak wordt aan iemand die eenmaal gezag draagt, bijvoorbeeld als
vader, moeder, leraar, huisarts of geestelijke ook gezag toegekend
op gebieden waarop alle deskundigheid ontbreekt. Het 'iets anders'
waaraan gezag kan worden toegekend kan van allerlei aard zijn: de
krant, het spoorboekje, de traditie, het gerucht, de bijbel, de
sterreclame en vele andere suggestieve zaken, ook van mystieke aard
kunnen er toe dienen. De uitgebreidheid en ingewikkeldheid van de
werkelijkheid van hier en nu maken het moeilijk zo niet onmogelijk
begrijpend het verband met het verleden en voorspellend het verband
met de toekomst te zien. Zonder wegwijzende autoriteiten zouden we
ronddolen in bijna complete onwetendheid en hulpeloosheid. Het
gebruik maken van informatie, kennis, inzicht, bekwaamheid van
anderen is onmisbaar voor het uitbreiden van eigen kennis en voor
het nemen van beslissingen en het omzetten daarvan in daden.
Situaties, waarin op korte termijn beslist moet worden zonder de
tijd en de mogelijkheid uit eigen onderzoek voldoende zekerheid
over de consequenties van ons handelen te krijgen zijn er
voortdurend. Wie het niet waagt naast op zijn eigen ervaringen te
vertrouwen op die van anderen, zal een aarzelende levensstijl
ontwikkelen die leidt tot passiviteit, afgewisseld met
paniekreacties. De hier beschreven afhankelijkheid kan echter,
zoals al werd aangeduid, gevaarlijke gevolgen hebben. De verleiding
is aanwezig aan een instantie een zodanig absoluut gezag toe te
kennen, dat men zichzelf tot een absolute, dus kritiekloze
gehoorzaamheid verplicht. Deze 'Befehl ist Befehl'-houding ontleent
zijn bekoring aan de mogelijkheid de verantwoordelijkheid voor al
zijn daden, dus ook zijn wandaden, te delegeren aan de autoriteit,
onder het behoud van de illusie dat men trouw, ijverig en
zelfopofferend voor een ideaal strijdt. Een andere mogelijkheid tot
zelfbedrog is het achteraf zoeken van een autoriteit, die bereid is
te bevestigen wat men zelf graag wil geloven. Men kan zo zijn heil
zoeken bij een geselecteerde, geheiligde autoriteit, of dit nu een
leider, meester, leraar, dokter is of een oude of nieuwe ideologie.
Men kan dit argeloos doen, zolang men zijn eigen aandeel in het
arrangement niet doorziet. De winst aan gevoel van geborgenheid,
zekerheid, onbezorgdheid, duurzaamheid komt alleen in gevaar als
het geloof in de autoriteit en de eraan ontleende dogma's wankelt.
Dogma's, die immers uitspraken, formuleringen, statements,
leerstellingen van een autoriteit zijn, verliezen hun
geloofwaardigheid en dus ook hun geruststellend karakter, als het
gezag - recht van zeggen - van die autoriteit wordt aangetast. De
spanning tussen de noodzaak en de risico's om dingen op gezag aan
te nemen, zal wel samenhangen met de spanning binnen de individuele
mens tussen zijn verlangen naar veiligheid en zijn verlangen naar
vrijheid. Ook in het godsdienstig beleven van de gelovige is deze
spanning. Omdat echter voor de gelovige God meer betekent dan
toevluchtsoord en wetgever, moet op de religieuze beleving later
worden teruggekomen. C. De hypothese. De hypothese draagt het
kenmerk van de voorlopigheid. Ze gaat uit van een vermoeden, een
veronderstelling, een waarschijnlijkheid. Nieuwsgierigheid,
weetgierigheid of praktische overwegingen kunnen er toe leiden, dat
men het 11G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere
woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
onzekere uit de veronderstelling wil verwijderen door
vergelijking. Zagen wij bij het dogma de redenering: 'omdat A waar
is, moet B waar zijn', bij de hypothese wordt dit: 'als A waar zou
zijn, moet ook B waar zijn'. Hierdoor wordt de hypothese een
werkhypothese, d.w.z. niet alleen een voorlopige veronderstelling
om te kunnen handelen, maar ook een uitgangspunt voor onderzoek.
Dit werk is de verificatie door vergelijking met reeds onderzochte
feiten die ermee in verband staan. Het is duidelijk, dat in het
dagelijks leven dit nagaan van de houdbaarheid van
veronderstellingen voortdurend plaats vindt. Al is de kans op
vergissingen groter dan bij een wetenschappelijk verantwoord
onderzoek, het is toch, als het met gezond verstand gebeurt, een
nuttige bezigheid, omdat het de creatieve aanpassing aan de
realiteit bevordert. Het is overigens niet zo, dat wetenschappelijk
onderzoek definitieve waarheden oplevert. De methoden van onderzoek
zijn zelf principieel voortdurend voorwerp van onderzoek. De
onderzoeker kan zo aan zijn hypothesen gehecht zijn dat zijn
onderzoek geschaad wordt door 'wishful thinking'. Tenslotte zullen
tot in lengte van dagen nieuw bekend geworden feiten dwingen een
afgesloten onderzoek te heropenen. Wie moeite heeft met het
accepteren van deze onzekerheden kan uit twee uitwegen kiezen. -
Hij kan zijn hypothese veranderen in een dogma en dit onder de
paraplu van het geloof veilig stellen. - Hij kan ook trachten zijn
onderzoek zo strikt objectief te maken, dat vergissingen
uitgesloten zijn. Wie de onzekerheden wel aanvaardt, zal weten dat
deze beide pogingen geen echte oplossingen zijn. Hij zal daarom
bereid blijven zijn hypothese in te leveren als de onhoudbaarheid
blijkt. Hij zal echter ook geen absolute objectiviteit eisen, omdat
hij ervaren heeft dat objectiviteit weliswaar tot ontdekkingen kan
leiden, maar dat alleen een vleugje subjectiviteit tot uitvindingen
kan leiden. D. De fictie. In het gewone spraakgebruik wordt het
woord fictie meestal in negatieve, zin gebruikt voor de aanduiding
van een verzinsel, dat niet tegen verificatie bestand is en dus
onnuttig is. Kant en Nietzsche echter hebben over de fictie als
vorm van 'voor waar aannemen' veel positiever geschreven. Vaihinger
heeft daarop zijn "Fictionalisme" gebaseerd, dat in zijn boek "Die
Philosophie des Als Ob" wordt uitgewerkt. Van de reeds genoemde
vormen van 'voor waar aannemen' is de fictie het best te
vergelijken met de hypothese Daarmee heeft ze namelijk de
voorlopigheid gemeen. Iets wordt voor waar aangenomen zolang er
geen dwingende reden is ervan af te zien. Bij de hypothese kan die
reden zijn, dat door verificatie, dus door confrontatie met andere,
reeds bewezen geachte feiten, of door nieuw gevonden feiten, de
onwaarheid is gebleken. Bij fictie ligt dit anders. Daar zijn
waarheid of onwaarheid niet beslissend, maar bruikbaarheid en
nuttigheid. Een voorbeeld van een fictie waarvan de feitelijke
onwaarheid evident is, is die van de meridianen en parallellen op
de aardbol. Daarvan zal zeker geen afstand gedaan worden voor er
een zuiverder of eenvoudiger middel gevonden wordt om aan te geven
waar een stad ligt of een schip zich bevindt. Hier is dus de
bruikbaarheid voor de communicatie doorslaggevend. Een voorbeeld
van een fictie waarvan het waarheidsgehalte niet exact is vast te
stellen, is die van de wilsvrijheid. Als ik voor waar aanneem dat
de mens een zekere, zij het door aanleg - en milieufactoren
beperkte beslissingsvrijheid heeft, zullen daarbij
gevoelsoverwegingen wel een grotere rol hebben gespeeld dan de
resultaten van een waarschijnlijkheidsonderzoek. Ik vind het
prettig voor mijn gevoel van eigenwaarde als ik mij
verantwoordelijk kan voelen voor wat ik goed of slecht gedaan heb
en als ik anderen verantwoordelijk kan stellen voor hun daden. Ik
vind de 12G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere
woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
gedachte griezelig een robot onder de robots te zijn en
geprogrammeerd door het noodlot. Wie het standpunt van het
determinisme kiest, zal wel meer geleid worden door de voordelen
die het toepassen van de wet van oorzaak en gevolg heeft op het
ordenen van waarnemingen, op het historisch denken, op het voorzien
van de toekomst, dan door wetenschappelijke bewijzen. Deze 'als-of'
vorm van 'voor waar aannemen' behoeft geen verificatie, maar
justificatie. Deze bestaat dan uit het aantonen van de
bruikbaarheid, de nuttigheid, de doelmatigheid van de fictie. Onder
verschillende namen gebruiken we in het dagelijks leven veel
ficties om ons in de werkelijkheid te Orinteren Abstracties als de
gemiddelde mens, de gezonde mens, de normale mens, soortelijk
gewicht suggereren een beoordelingsmogelijkheid aan de hand van een
fictief voorbeeld. Classificaties als typologien,
beoordelingslijsten e.d. kunnen door het trekken van,denkbeeldige
grenzen min of meer gedetailleerde overeenkomsten en verschillen
aanduiden Analogien zijn ficties die een brug vormen tussen het
begrepene en het onbegrepene. Ze werken vereenvoudigend bij
kennisoverdracht. Het vergelijken van een computer met de hersenen
kan verduidelijkend werken voor wie met de werking van de laatste
meer vertrouwd is dan met de werking van de eerste. Ethische
ficties als vrijheid, plicht, onsterfelijkheid kunnen dienen als
basis voor theorien die voldoen aan wensen en idealen. Esthetische
ficties, zoals die te vinden zijn in beeldspraak, vergelijkingen,
gelijkenissen, personificaties, allegorien, idealiseringen,
droombeelden en fabels kunnen op min of meer kunstzinnige,
symbolische wijze gedachten, meningen, gevoelens overbrengen. De
meeste ficties dragen duidelijk de sporen van een subjectieve
benadering synthese tussen subject en object - en de daaruit
voortvloeiende "verbeelding" van de werkelijkheid, meer dan een
afbeelding ervan. Deze subjectiviteit maakt echter niet alleen een
creatieve relatie tussen mens en werkelijkheid mogelijk, zij schept
ook de mogelijkheid tot vervalsing ervan. Dit kan op verschillende
manieren gebeuren. De overdrijving is er een van. Overdreven
classificaties kunnen leiden tot een zwart-wit denken, polarisatie,
extremisme en discriminatie. Overdreven analogien kunnen teveel de
nadruk leggen op overeenkomsten en daardoor leiden tot
simplificaties. Overdreven personificaties, idealiseringen,
'droombeelden kunnen uitgroeien tot waanideen. Een andere manier is
de verstarring. Een fictie, die een tijdlang nuttig werkt, kan in
de gewoonte, de traditie worden opgenomen. Als in een veranderende
wereld ficties niet worden vervangen of bijgesteld, omdat de
doelmatigheid niet is getoetst, veranderen ze in dogma's, die tot
magisch aandoende handelingen leiden. Een derde manier is de vlucht
voor de vrijheid en verantwoordelijkheid. Ficties dienen dan niet
als hulpconstructies ter orintering, maar als kunstgrepen ter
ontvluchting van de realiteit. Allerlei neurotische verschijnselen
dragen dit karakter. Zolang de neuroticus de moed mist zijn ficties
als ficties te zien, maar ze blijft hanteren als dogma's, zal hij
ze ook niet kunnen vervangen door betere. De relatieve veiligheid
die hij door zijn vlucht heeft verworven, zal hij niet willen
prijsgeven. De bereidheid eigen ficties te erkennen, op hun
bruikbaarheid te toetsen en ze bijtijds door nuttiger ficties te
vervangen is een 13G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met
andere woorden, over de verbintenis tussen de
individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische
levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen
teken van objectiviteit, soepelheid, moed, creatieve aanpassing
en dus van geestelijke gezondheid.
14G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden,
over de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
III.MENING.1. Postulaten. De definities van dit woord komen in
zoverre met elkaar overeen, dat ze wijzen op vooronderstellingen,
die aan het "na"-denken voorafgaan. Soms doet een beschrijving
echter denken aan evidenties, soms aan hypothesen, soms aan dogma's
en soms aan ficties. Van Praag (1978, p.84) beschrijft ze als
metahypothesen en als uitdrukking van wat men wel een existentile
beslissing noemt (idem, p.103). Drever (1956, p.214) noemt het
postulaat "a principle which is provisionally accepted without any
evidence being offered; a presupposition upon which an argument,
etc. may depend." In Elseviers Kleine Filosofische en
Psychologische Encyclopedie vinden we op p.176 een korte
historische beschrijving met een vergelijking met axioma's en met
de opvatting van Kant. Deze uitspraken overziende lijkt het mij
verantwoord dit woord te gebruiken als een overkoepeling en
samenvatting van de verschillende vormen van 'Voor waar aannemen',
zoals die in het vorige hoofdstuk zijn beschreven. Door dit te doen
en daardoor de verschillen even buiten beschouwing te laten, kunnen
we de vraag stellen welke plaats de postulaten innemen in het
proces van de meningsvorming. Als het waar is dat postulaten aan
het denken voorafgaan, zodat dit "na"-denken wordt, dan wil dat nog
niet zeggen, dat er niets aan de postulaten voorafgaat. Postulaten
zijn al conclusies, gevolgtrekkingen, keuzen, reacties op
situaties, antwoorden op uitdagingen. Zelfs bij het kleinste kind,
dat nog niet over de woorden beschikt om zijn postulaten te
formuleren, blijken ze aanwezig te zijn. Het kind dat angstig bij
de moeder wegkruipt als er een hond in de buurt is, toont daarmee
dat er een gevoel aanwezig is, dat een generalisering is van een
voorafgaande ervaring. Zo'n basiservaring kan teweeggebracht zijn
door het stimulerende, verlammende, schrikaanjagende, maar in ieder
geval suggererende effect van een gebeurtenis, een reeks van
gebeurtenissen of een situatie. De bijdrage van het kind is zijn te
vroege generalisering. Als we proberen het onbewuste postulaat van
dit kind onder woorden te brengen, zijn er verschillende
mogelijkheden: "Honden zijn gevaarlijk" "Dieren zijn gevaarlijk"
"Wat vreemd is, is gevaarlijk" "De wereld is vijandig" "Het leven
is riskant" Voor het kind zijn deze onderscheidingen nog veel
vager. Het onderscheidingsvermogen moet zich immers nog in
wisselwerking met een groeiende woordenschat ontwikkelen. Dan is
het nadenken, het "verschil maken" begonnen. Dat dit denken
individueel zo verschilt, hangt samen met de inhoud van het
genoemde basisgevoel, dat als basisvertrouwen, basiswantrouwen,
basismoed of basisangst kan imponeren. Maar het heeft ook te maken
met de formele kant van de postulaten, die uit het beschouwen van
het beleven (Van Praag, 1978) ontstaan. Hoe flexibel zijn ze,
d.w.z. in hoeverre staan ze open voor discussie, herziening, 15G.H.
van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de
verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer
en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag -
van Asperen
vervanging, hoe heilig zijn ze of hoe voorlopig? Het is
waarschijnlijk dat de postulaten die het denken onderbouwen, bij
ieder mens de kenmerken van de vier soorten postulaten vertonen,
maar dan in verschillende menging. Deze inhoudelijke en formele
verschillen maken het postulatenpakket van ieder mens vrijwel uniek
en veroorzaken moeilijkheden bij de communicatie erover. De aard
van het taalgebruik in deze communicatie, daverend, overdreven of
terughoudend, met understatements kan meer of minder suggereren dan
bedoeld is. De mate en de aard van voorlopigheid komen vaak te
weinig tot uiting en zelfs aanloopjes als: ik geloof, denk, vind,
neem aan dat ..., geven niet duidelijk aan of het hoofdzakelijk om
een evidentie, een dogma, een hypothese of een fictie gaat. 2.
Meningsvorming. De eerste fase van meningsvorming bestaat dus uit
een zonder vergelijkingsmateriaal, dus zonder distantie opvangen
van signalen. Het hieruit ontstane basisgevoel begint al spoedig
invloed uit te oefenen op verdere waarneming. Sporen van deze
tweede fase zijn soms in het eerste levensjaar al in het gedrag
waar te nemen. Zo hoorde ik van de kinderen van een doofstom
echtpaar, die al in het eerste jaar afzagen van huilen om de
aandacht op zich te vestigen. Ze vervingen dit door stampen of
slaan, omdat de zo veroorzaakte trillingen blijkbaar bij de moeder
wel overkwamen. In de tweede fase zien we hoe het basisgevoel zich
omzet in een basismening, die zevend gaat werken bij het toelaten
van indrukken. Er ontstaat een waarneming met vooropgezette
bedoeling, een tendentieuze apperceptie, die merkwaardige gevolgen
heeft. Enerzijds is het een soort losmaking, een bevrijding. Het
kind gaat zich 'ik' noemen, experimenteren met het zich verzetten
tegen de druk van de buitenwereld. Anderzijds gaat het zich meer en
meer vastleggen op de voorgevormde mening, filosofie, overtuiging.
Deze woorden lijken te zwaar, maar wie de invloed ervan op het
denken, voelen en handelen als een rode draad in het leven heeft
kunnen volgen, kent de kracht ervan. De tweede fase van de
meningsvorming eindigt rond het zesde levensjaar. De individuele
basismening is nu duidelijk herkenbaar geworden aan woord en
gedrag. Op de levensstijl die op deze grondmening als een
persoonlijke manifestatie is gebaseerd, wordt in een later
hoofdstuk nader ingegaan. Ten aanzien van de mening zelf moet
echter nog eens benadrukt worden, dat deze dus niet ontstaan is in
koele overweging van de opgedane ervaring. Zeker in het begin van
de derde fase is het voor de betrokkene onmogelijk zijn mening zo
helder te krijgen dat deze samengevat kan worden in een serie
postulaten, die als een grondwet voor verder handelen kan worden
gebruikt. De herkenbaarheid van de mening bestaat in de unieke
combinatie van gevoelsuitingen, stemmingen, van
identificatiepersonen overgenomen uitspraken, keuze van
spreekwoorden en gezegden, conformerend of rebellerend gedrag. Veel
mensen verlaten dit stadium niet. Natuurlijk kan dit wel het gevolg
zijn van gebrek aan moed of analyserend vermogen, maar het kan ook
het bewijs zijn van gezondheid. Een gezonde mening is een mening
die de werkelijkheid dicht benadert en berust op een gepast gevoel
van eigenwaarde en een ontwikkeld gemeenschapsgevoel. Zo'n mening
inspireert tot het nemen van juiste, bevredigende beslissingen, die
niet dwingen tot justificatie door een beroep op bewust gemaakte en
onder woorden gebrachte postulaten. Anderen stappen half uit de
derde fase. Zij hebben de behoefte aan duidelijk geformuleerde
postulaten om hun mening, hun beginselen, hun beslissingen en hun
16G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over
de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
daden te kunnen verdedigen. Omdat hun mening echter .1
gezagsgetrouw" is, laten ze de formulering over aan dat gezag. Het
gezag levert die in de vorm van wetten, geboden, voorschriften,
dogma's. Tenslotte zijn er degenen die de vierde fase, de slotfase
bereiken. Deze fase is moeilijk te beschrijven en als
ideaalstellend nooit geheel te voltooien. Omdat in een beschrijving
de begrippen vrijheid en flexibiliteit een grote rol zullen spelen,
is de kans groot dat deze fase de indruk maakt van
beginselloosheid, discontinuteit en vaagheid. De meeste humanisten
en overigens ook veel niet-humanisten zullen wel van zichzelf
vinden dat zij zich in deze vierde fase bevinden en daarin
opereren. Het is daarom de moeite waard nader in te gaan, niet
alleen op de inhoud, maar ook op de pretentie van de humanistische
postulaten. 3. De humanist en zijn postulaten. In de postulaten van
een humanist zal de doelmatigheid prioriteit hebben boven de
absolute waarheid. Ze zullen dus meer lijken op ficties dan op
dogma's De plaats van de evidentie en de hypothese erin zal
afhangen van het verschil in persoonlijkheidsstructuur. Een
opportunist zal meer op de evidentie vertrouwen, wie doelmatigheid
op langere termijn zoekt, zal door onderzoek dichter bij de
waarheid willen komen. Hoewel ook in de postulaten van een humanist
het geloof in autoriteit niet ontbreekt, zal dit, doordat het een
geloof in deskundigheid en ervaring is, niet licht dogmatisch
worden, maar partieel, tijdelijk en vervangbaar blijven. Overigens
ligt tussen het absolute, orthodox-godsdienstige of politieke
geloof en de humanistische overtuiging een gebied waar woorden als
vrijzinnig-godsdienstig, christen-humanistisch,
religieus-humanistisch aanduidingen zijn van een min of meer
kritische houding tegenover de dogma's. Juist in dit gebied is waar
te nemen hoe de pretentie van de postulaten verandert. De
dogmatisch ingestelde gelovige haalt als het ware zijn postulaten
kant en klaar uit de geloofsleer, de leerstellingen, de dogma's. De
humanist verwerft zijn persoonlijke postulaten uit ervaringen,
generalisaties en interpretaties. Bewuste en onbewuste motieven
leiden en misleiden hem bij de voorlopige formuleringen ervan.
Nieuwe ervaringen en interpretaties, onderzoek van motieven helpen
hem zijn grotere fouten door kleinere te vervangen. De door een
vereniging van humanisten - i.c. het Humanistisch Verbond
geformuleerde beginselverklaring kan daarom nooit exclusief
gehanteerd worden, maar alleen worden aangeboden met woorden van
ongeveer deze strekking: "Hier ziet U enkele opvattingen, die wij
vaak tegenkomen bij mensen die zich humanist noemen. Als U zich
voldoende hiermee verwant voelt, is U bij ons welkom". Deze
tolerantie, dit afzien van het in pacht hebben van de wijsheid
heeft zijn oorsprong in de ervaring, dat soms formuleringen die als
ficties worden aangeboden eigenlijk als dogma's bedoeld zijn of
omgekeerd. De humanistische overtuiging stelt echter wel eisen aan
een pakket postulaten. De mogelijkheid, de vrijheid en de noodzaak
van de mens tot creativiteit en coperatie mogen er als doelmatige
ficties niet in ontbreken. Alvorens dit hoofdstuk af te sluiten met
enkele persoonlijke formuleringen van humanistische postulaten,
lijkt het me gewenst de fictie ook nog af te grenzen tegen de
illusie. Te vaak worden deze twee in een adem genoemd alsof ze
synoniem zijn. Ze behoren echter tot verschillende categorien. De
illusie is een waarnemingsfout, een vervalsing van de
werkelijkheid. Ze ontstaat meestal onder de invloed van een sterke
emotie, zoals angst of hoop. Men ziet dan iets voor iets anders
aan, een struik voor een sluipschutter, een voorbijvarend schip
voor een hulpexpeditie. Het opheffen 17G.H. van Asperen (1907 1981)
Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de
individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische
levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen
van de illusie kan dus tot een opluchting of een ontgoocheling
leiden. De illusie is dus altijd misleidend en schadelijk. De
fictie is evenals andere postulaten een hulpconstructie om een
ingewikkelde en weerbarstige werkelijkheid hanteerbaar te maken,
Een fictie moet gejustificeerd worden, d.w.z. op haar bruikbaarheid
getoetst. Als we daarmee ophouden, omdat we de fictie zo
vanzelfsprekend zijn gaan vinden, dat we haar aard van
voorlopigheid niet meer zien, zitten we er aan vast als aan een
dogma. De volgende formuleringen van mijn persoonlijke postulaten
zijn bedoeld om in de eerste plaats als ficties te worden opgevat.
Dat er sporen in te vinden zijn van evidentiegevoel, steunen op
autoriteiten en behoefte aan verificatie is onmiskenbaar. a. De
mens heeft een natuurlijke behoefte aan groei, uitbreiding,
ontplooiing, zelfverwezenlijking. b. De mens heeft een natuurlijke
behoefte aan communicatie. Deze gemeenschapszin geeft de
mogelijkheid tot ontwikkeling van gemeenschapsgevoel en coperatie.
c. Het creatieve vermogen van de mens stelt hem in staat zich een
mening te vormen over zichzelf, de wereld en zijn plaats in de
wereld. d. Op de basis van deze mening bouwt de mens zich
grotendeels onbewust een levensdoel en een levensstijl. Hierdoor
toont hij zich een uniek, doelstrevend subject. e. De begrensdheid
van het kenbare, begrijpbare en bereikbare daagt uit tot een keuze
tussen agnosticisme - de waarheid is niet kenbaar - en geloof in en
beroep op bovennatuurlijke krachten. f. Geloof behoeft een beperkte
vrijheid van onderzoek niet uit te sluiten. Agnosticisme behoeft
verkenningen aan de grenzen van het kenbare niet uit te sluiten. g.
De keuze van de humanist voor het agnosticisme vraagt de moed tot
de aanvaarding van onvolkomen heid, tijdelijkheid en
onvoorspelbaarheid. h. Het geweten is te zien als een natuurlijke
behoefte aan en mogelijkheid tot norm- en zingeving. De inhoud
ervan zal afhangen van de mate van zelfontplooiing en
gemeenschapsgevoel. De groei daarvan zal toetsing en eventueel
vervanging van gendoctrineerde normen mogelijk maken.
18G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden,
over de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
IV.HET IK EN HET ZELF.1. De tweedeling. Zodra iemand over
zichzelf gaat nadenken, haalt hij zich allerlei moeilijkheden op de
hals. Hij begint onderscheidingen te maken, die gemakkelijk uit de
hand lopen door scheidingen of tegenstellingen te worden.
Communicatie over wat er in zo'n zelfonderzoek plaatsvindt, is
moeilijk. In pogingen van verschillende schrijvers duidelijkheid
hierin te krijgen, komen we tweetallen tegen als ik & zelf,
subject & object, persoonlijkheid & identiteit, lichaam
& ziel, gevoel & verstand, aangeboren & aangeleerd,
bewust & onbewust. Verder ook nog drietallen als lichaam, ziel
en geest; es, ego en superego; kind, volwassene en ouder. Doordat
de definities van deze woorden bij verschillende schrijvers vaak
ver uiteenlopen is een samenvatting van de standpunten niet
mogelijk. Wie helderheid wil verkrijgen over de manier waarop hij
bezig is met zichzelf om te gaan, zal de formuleringen van anderen
wel in zijn overwegingen kunnen betrekken, maar door selectie tot
een eigen standpunt moeten komen. We hebben overigens behalve de
aangeduide bronnen ook nog tot onze beschikking de spontane
uitingen van onszelf en anderen op momenten, dat wij de
gevoelsbeleving hebben dat een deel van onszelf zich kritisch
beschouwend opstelt tegenover een ander deel van onszelf. Enkele
voorbeelden: Ik ben tevreden respectievelijk ontevreden over
mijzelf. Ik neem dat mijzelf kwalijk. Ik kan het hierover met
mezelf niet eens worden. Ik kan er mijzelf niet toe krijgen. Ik was
buiten mezelf van blijdschap, van woede. Ik kon mezelf wel voor de
kop slaan. Ik had mezelf niet in de hand. Zo zijn er nog veel meer
uitingen waarbij we een'zelf' prijzen, afkeuren, verontschuldigen,
de schuld toeschuiven. Voor we ingaan op de inhoud en de relatie
van deze twee delen van de menselijke persoonlijkheid, moeten we
ons eerst afvragen wat de realiteitswaarde van deze tweedeling is.
Bij een levend organisme is het geheel meer dan de som der delen.
De mens is een levend organisme, dat als een totaliteit, een
individu, d.i. een ondeelbare eenheid, een doel nastreeft. Als dit
een aanwijsbaar doel is, verwijst het naar een hirarchie van
deeldoelen, met een onbewust fictief levensdoel aan het eind. Deze
holistische, ophet geheel gerichte, en finalistische, op het doel
gerichte, visie op de mens zal verhinderen een intrapsychische
spanning te beschrijven als een strijd tussen aanwijsbare delen of
eigenschappen van het organisme. Het is natuurlijk wel
onmiskenbaar, dat mensen zich vaak gedragen en zich ook voelen
alsof twee tegenstrijdige krachten zich in hen meten. Maar achter
zulke gedragingen en gevoelens staat een mens, die bezig is van een
oplosbaar vraagstuk een onoplosbaar probleem te maken. Hij creert
en onderhoudt een innerlijk conflict. Hoe en waarom? Laten we dat
aan de hand van een voorbeeld bekijken.Een jonge man is aan het
solliciteren. Tijdens zijn opleiding werd hij beschouwd als een
goede, wat eerzuchtige leerling, die duidelijk opzag tegen
tentamens. Nu heeft hij al verscheidene keren
19G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden,
over de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
gesolliciteerd naar posten waarvoor zijn opleiding voldoende is.
Tijdens het laatste sollicitatiegesprek loopt het telkens mis. Mede
op aandrang van zijn ouders wil hij nu in psychotherapie wegens
nervositeit. Als we onderzoeken welke rol hij tot nu toe in zijn
lot heeft gespeeld, valt het volgende op. Hij is als kind ermee
akkoord gegaan dat een van de levenstaken van de mens en dus ook
van hem is, zich te ontwikkelen in een richting die hem in staat
stelt dienstbaar te zijn aan de samenleving. Hij is dus bereid te
werken. Hij blijkt intelligent en actief genoeg te zijn om op
school een goede leerling genoemd te worden. Al gauw wordt het
duidelijk dat hij om een nog niet bekende reden heel hoge eisen aan
zichzelf stelt. Hij moet de beste zijn en mag niet falen. Voorlopig
neemt hij hindernissen in de vorm van testsituaties als proefwerk,
tentamens en examens nog, zij het met angst en beven. Hij zou eens
ontmaskerd kunnen worden. Tenslotte vindt hij de laatste drempel,
die tussen leerling en functionaris, te hoog. vlak voor die drempel
Weet hij overtuigend aan te tonen, dat men er wijzer aan doet niet
met hem in zee te gaan. Er zijn nu nog twee stappen nodig om een
behaaglijke status-quo te bereiken. In de eerste plaats moet hij de
mislukking toeschrijven aan een instantie die buiten zijn
verantwoordelijkheid ligt. Hij kiest nervositeit. Hij had ook de
onaardige selecteur, de jeugdwerkloosheid of zijn onbeheersbare
zelf kunnen aanwijzen. Als hij nu nog zijn goede wil en ijver
aantoont door met zijn nervositeit in behandeling te gaan, kan hij
voorlopig vooruit. Zijn 'ik' is nog altijd de veelbelovende,
intelligente, ijverige, bekwame jonge man, die helaas met een
weerbarstig 'zelf' in de vorm van nervositeit zit opgescheept. Maar
hieraan wordt gewerkt. Zolang deze nervositeit hem maar niet
ontvalt, is zijn gevoel van eigenwaarde en zijn reputatie
veilig.
Deze beschrijving is niet vleiend en lijkt misschien
ongerechtvaardigd en wreed. Het is dan ook de ontmaskering van een
'game' (Berne, 1967), een spelletje, dat iemand speelt Om zijn
gebrek aan moed tot onvolkomenheid te verbergen, niet alleen voor
anderen maar ook voor zichzelf. Maar het is niet de beschrijving
van een onvergelijkbaar geval. Ieder mens staat aan de verleiding
bloot zijn streven op te voeren tot het eisen van absolute en
permanente veiligheid, superioriteit, acceptatie of beheersing van
de situatie. Soms ontmoeten we iemand die het ideaalbeeld benadert
van een persoonlijkheid met een rustig adequaat gevoel van
eigenwaarde. Zo iemand zal weinig over zijn waarde nadenken, zich
weinig met anderen vergelijken, weinig afhankelijk zijn van de
mening die anderen over hem hebben. Hij zal moedig, geduldig,
objectief, tolerant, flexibel en sociaal gericht zijn. Hij zal ook
niet de behoefte hebben zijn persoonlijkheid te verdelen in een
trotse, maar kwetsbare vorst, het ego, die voor zijn reputatie
afhankelijk is van en dus zorgen heeft over een weerbarstige major
domus, het zelf. Zolang wij echter behoren tot degenen die onderweg
zijn naar zo'n vrijheid, lijkt het zinvol te onderzoeken hoe ons
eigen arrangement in elkaar zit. Uit het voorgaande blijkt wel dat
zowel individuele verschillen in beleving als in definiring van de
termen ik of ego en zelf de beschrijving moeilijk maken. 2. Het ik
of ego. Laten we de zin: "Ik neem dat mezelf kwalijk" als
uitgangspunt nemen. Het ego treedt hier op als beschouwer en
beoordelaar. Het moet dus een deel van de eigenheid tegenover zich
geplaatst hebben om dit te beschouwen en beoordelen. Wat het ego
als basis moet bewaren zijn de wetten en normen waarvan het de
vertegenwoordiger kan zijn en waarop het zich kan beroepen. We
kunnen in dit ego drie lagen onderscheiden a. Het algemeen
menselijke. Het is datgene dat we beleven als te behoren tot de
natuurlijke uitrusting van ieder mens, zoals het geweten, de
creativiteit, de gemeenschapszin en enkele basisbehoeften. 20G.H.
van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de
verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer
en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag -
van Asperen
b. Het persoonlijk aangeborene. Het is wat we ook de aanleg
noemen of het temperament in de betekenis van de compositie van
psychische factoren, die in meerdere of mindere mate aanwezig zijn
en meestal geacht worden een lichamelijke basis te hebben. Ze
worden in verschillende temperamentstypologien beschreven (Heymans,
1932; Kretschmer, 1925; Sheldon, 1942). c. Enkele basisgevoelens
die zo vroeg uit basiservaringen zijn voortgekomen dat ze
aangeboren lijken. Deze inhoud geeft aan het ego het beeld van
bewustheid, duurzaamheid, activiteit. Het er achterliggende gevoel
van identiteit kan echter ook een weerstand scheppen tegen
verandering, zodat een zekere starheid ontstaat. Deze wordt
zichtbaar aan de mechanismen die het ego gebruikt om optredende
veranderingen, onregelmatigheden, uitbundigheden, weifelingen in
het gedrag buiten de eigen verantwoordelijkheid te plaatsen, d.w.z.
naar vroegere of huidige invloeden of naar het zelf. Hiermee is een
van de functies van het zelf aangegeven.
21G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden,
over de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
3. Het zelf. In het zelf kunnen we twee lagen onderscheiden, die
we kunnen aanduiden met de termen karakter en levensstijl. Het
karakter is dan het objectgedeelte, de levensstijl het
subjectgedeelte van het zelf. Het karakter is het stempel dat de
confrontatie met de omgeving heeft achtergelaten op wat als
aangeboren aanwezig was. Anders gezegd is het de persoonlijkheid
nadat het meegemaakte zijn invloed heeft uitgeoefend op het
meegebrachte. Deze laatste omschrijving zouden we dus karakter in
ruimere zin kunnen noemen, omdat het zowel aanleg- als
milieufactoren omvat. Zo kunnen we ook het begrip levensstijl op
twee manieren omschrijven. We kunnen er datgene, dat de vrije wil
aan het karakter toevoegt onder verstaan, zoals overwegingen,
keuzen, beslissingen. We kunnen er echter ook onder verstaan de
totale persoonlijkheid zoals deze zich manifesteert nadat de te
onderscheiden factoren, dus aanleg, milieu en keuzevrijheid op
elkaar hebben ingewerkt en terwijl ze dat blijven doen. Over deze
levensstijl als semi-autonome persoonlijkheid gaat het volgende
hoofdstuk. Omdat dit zich hoofdzakelijk met het subjectgedeelte van
het zelf zal bezig houden, is het nuttig om over het objectgedeelte
hier nog enkele dingen te zeggen. Eerst iets over de vage grens
tussen ego en zelf. Van wat ik als de drie lagen van het ego, als
het onveranderbare uitgangspunt of het onvervreemdbare
beginkapitaal van de menselijke persoonlijkheid heb beschreven,
behoeven enkele punten enige toelichting. Als iemand neiging
vertoont tot vermijding van contacten kan dit voortkomen uit zijn
temperament en dus als een aangeboren neiging tot zijn ego behoren.
Het kan echter ook te maken hebben met een aangeboren
lichaamsgebrek, waardoor het kind zich in contacten al vroeg
gemeden, geminacht of gediscrimineerd heeft gevoeld. Dan is de
neiging tot vermijden van contact niet aangeboren, maar te zien als
een karaktertrek, als reactie op milieu-invloeden en dus
waarschijnlijk beter bereikbaar voor herziening. Nog moeilijker is
de grens te trekken waar het de invloed van zeer diep ingrijpende,
vaak zeer vroege ervaringen betreft. Zo wordt bijvoorbeeld vaak,
niet altijd, bij recidiverende misdadigers een zeer vroege absolute
affectieve verwaarlozing gevonden, waardoor van de eerste dag af
een waakzaam, agressief gedrag voor het zelfbehoud noodzakelijk
scheen. Ook hier is de bereikbaarheid zo gering, dat het verschil
met een aangeboren misdadigheid, zo deze al mocht bestaan, moeilijk
vast te stellen is. Maar ook de grens tussen karakter en
levensstijl is zeer vaag. Het eenvoudigst kan men dit bezwaar
oplossen door een van beide te ontkennen. Wie aanleg- en
milieufactoren afzonderlijk of gezamenlijk de oorzaken noemt van de
wijze waarop de mens zich tenslotte in de wereld manifesteert,
sluit daarmee de mogelijkheid tot vrije keuze en daarmee het
subjectzijn uit. Wie iemands daden beoordeelt 'zonder aanzien des
persoons', vervangt de ene willekeur door de andere. Hij onderschat
de kracht van de invloed van aanleg en milieu. Als men recht wil
doen, zowel aan de genoemde factoren als aan de keuzevrijheid, is
het aan te bevelen deze factoren niet aan te duiden als oorzaken,
maar als aanleidingen of verleidingen. We kunnen de volgende
seductieve invloeden onderscheiden: 22G.H. van Asperen (1907 1981)
Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de
individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische
levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen
a. De constitutie. b. De intelligentie. c. Het geslacht. d. De
gezinsconstellatie. e. De economische, sociale en culturele
achtergrond. f. De opvoeding. g. Incidentele belevenissen.
Uitvoerige beschouwingen over de afzonderlijke
beinvloedingsgebieden zijn hier niet op hun plaats. We moeten
volstaan met enkele opmerkingen over de kracht, de zwakheid en de
grenzen van de benvloeding. De kracht van de verleiding ligt in de
continuteit. Posities als vrouw, jongste kind, matig begaafd,
arbeiderskind, lid van een minderheidsgroep zijn min of meer
permanent en krijgen iets noodlottigs door de voortdurende
herhaling van dezelfde suggesties. De kracht van deze suggesties
wordt nog versterkt door wat we het "zie-je-nou-weleffect" zouden
kunnen noemen ter vertaling van moeilijker uitdrukkingen als
tendentieuze apperceptie, tendentieuze interpretatie, halo-effect,
'self-fulfilling prophecy'. Hier liggen ook de grenzen van de
kracht van de suggesties. Hoe steviger het pakket van meningen,
respectievelijk vooroordelen is geworden, hoe minder nieuwe
ervaringen daar nog veranderingen in kunnen aanbrengen.
Tegelijkertijd zijn we ook gekomen aan de grens van wat in het
voorgaande als karakter werd beschreven. In de buurt van deze grens
moet gekozen worden tussen het trotseren van verleidingen door een
eigen weg te gaan en het capituleren voor de verleidingen door ze
als oorzaken tussen het ik en de verantwoordelijkheid te plaatsen.
De nieuwe dimensie die met deze keuze aan de persoonlijkheid wordt
toegevoegd, is de levensstijl.
23G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden,
over de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
V.LEVENSSTIJL.1. Het meningensysteem. In vorige hoofdstukken is
de levensstijl al aangeduid als het subjectieve gedeelte van het
zelf, als het persoonlijke antwoord op een zich ontwikkelend
meningensysteem, als een soort zelf ontworpen grondwet of blauwdruk
voor het gedrag. Daarmee is dan aangegeven dat een louter causale
verklaring van de wijze waarop de mens zich in de wereld
manifesteert niet voldoet. Het woord karakter als resultaat van de
invloed van aanleg - en milieufactoren kan niet het sluitstuk zijn
van de beschrijving van de menselijke persoonlijkheid. De mens is
onvoldoende instinctmatig geprogrammeerd om zonder creativiteit
antwoord te kunnen geven op de vele stimuli en uitdagingen van het
leven. zijn creativiteit moet hem in staat stellen te vergelijken,
van ervaringen te leren, waarde te bepalen, beslissingen te nemen,
conclusies te trekken en de generaliserende regels voor een
gedragspatroon op te stellen. liet meningensysteem dat zo ontstaat,
heeft drie zwakke kanten. a. Het is gebaseerd op de priv-logica van
het jonge kind. Doordat de meningsvorming zich grotendeels afspeelt
in de eerste zes levensjaren, is er weinig controle door
ervaringsmateriaal van het kind zelf of van anderen. Dit leidt tot
te vroege, te weinig gefundeerde generaliseringen. b. Deze
generaliseringen gaan selectief werken. Ze laten alleen
bevestigende nieuwe ervaringen toe. c. Doordat dit proces onbewust,
d.i. onbegrepen verloopt, treedt er licht een verstarring op,
waardoor ook na de vormingsjaren nieuwe ervaringen meer
consoliderend dan corrigerend zullen werken. Hoe belangrijk de mate
van flexibiliteit van het meningensysteem is voor de hele mens kan
pas duidelijk worden als bekeken is om welke meningen het gaat, hoe
uit die meningen de levensstijl gevormd wordt en welke functie de
levensstijl in het leven vervult. 2. Zelfconcept, wereldbeeld en
idealen. Shulman (1973, p.16) onderscheidt in het meningensysteem
de meningen die de mens heeft over zichzelf, over de wereld en over
wat waard is nagestreefd te worden. Zijn indeling en onderverdeling
volgend kan het meningensysteem als volgt beschreven worden. A: In
het zelfconcept zijn drie aspecten te onderscheiden. Het eerste is
de lichaamsbeleving. Deze kan individueel zeer verschillen. Soms
komen we daar iets van te weten als mensen er uitspraken over doen.
"Ik ben mijn eigen lichaam", zegt iemand die zichzelf als een
eenheid beleeft. "Ik zie mijzelf lopen", zegt iemand die het gevoel
heeft de zeggenschap over het lichaam gedeeltelijk kwijt te zijn.
Men voelt zich dan verlegen, onhandig, stuntelig. Soms neemt de
vervreemding ernstiger vormen aan. "Als ik in de spiegel kijk, zie
ik een vreemde, die mijn bewegingen nadoet." "Ik durf niet te gaan
slapen, omdat dan mijn hartslag of ademhaling zou kunnen stoppen."
Het tweede aspect van het zelfconcept is de zelfidentiteit. liet
gaat hier om een plaatsbepaling door afgrenzing van een
vergelijking met anderen. Het is de mate van 24G.H. van Asperen
(1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis
tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de
humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van
Asperen
gevoel van recht op eigenheid, recht op bestaan, op aanwezig
zijn, het hebben van een eigen mening. Een zwakke zelfidentiteit
kan zich bijvoorbeeld manifesteren als drempelvrees of een overmaat
aan inschikkelijkheid. Een voorbeeld:Een jonge vrouw voelde zich
zeer angstig als ze alleen in de trein reisde. Ze had het gevoel
daar niet te mogen zitten en ieder moment weggejaagd te kunnen
worden. Op advies begon ze onderweg haar plaatsbewijs in de hand te
houden, zichzelf te zeggen dat zij deze plaats gehuurd had en dit
aan zichzelf te bewijzen, door zonodig meer dan een . aal te
controleren dat datum, bedrag en bestemming op het kaartje vermeld
stonden. Dit werd een van de trainingen waarmee ze haar
zelfidentiteit versterkte.
Het derde aspect van het zelfconcept is het zelfimage. Dit is
een schatting van de eigen waarde naar eigen normen en
waardeschalen.. Het is dus meer een zelfevaluatie dan een
plaatsbepaling. Het resultaat van dit onderzoek kan leiden tot
uitspraken als "Ik ben een miskend genie." "Ik ben een onschuldig
slachtoffer." "Ik ben een kunstenaar." B.Het wereldbeeld is een
geheel van overtuigingen over de buitenwereld. Het heeft zowel
betrekking op"het leven" als op "de mensen". In allerlei uitspraken
komen we deze meningen tegen. Het leven wordt gekwalificeerd als
onvoorspelbaar, voorbeschikt, avontuurlijk, zorgelijk, afwisselend,
chaotisch, bedreigend enz.. De mensen worden beoordeeld als
betrouwbaar, onbetrouwbaar, goedwillend, hardvochtig, hulpvaardig
of vijandig. De grote verschillen en tegenstellingen in deze
beoordelingen wijzen op de subjectiviteit en de sterke
gevoelslading ervan. Eigen neigingen worden vaak in anderen
geprojecteerd.'Zo de waard is, vertrouwt hij zijn gasten.'
Vriendelijke beoordelingen kunnen pogingen zijn anderen te vriend
te houden. Eigen onmachtsgevoel accentueert de macht van anderen.
Eigen minderwaardigheidsgevoelens kunnen zowel aanzetten tot
overschatting als tot depreciatie van anderen. Wie een beoordeling
over anderen geeft, onthult vaak meer over zichzelf dan over
anderen. C.Idealen moeten hier voorlopig genoemd worden als
behorend tot het meningensysteem. Ze geven antwoord op vragen naar
de praktische en morele waardebepalingen van wat nagestreefd wordt
of behoort teworden. Het gaat dus over meningen over wat wenselijk,
belangrijk en waardevol is om na te streven tot instandhouding van
individu en soort en tot verhoging van het zelfgevoel en gevoel van
welzijn. Maar het gaat ook over vragen naar wat goed of slecht,
behoorlijk of onbehoorlijk is. In ander verband, namelijk als het
gaat om doelstelling, zingeving en ethische problemen moet hierop
worden teruggekomen. 3.Van mening naar gedrag. Als we het pakket
van meningen over de werkelijkheid zien als bouwmateriaal, als
uitdaging tot een daadwerkelijk antwoord, zal eerst de weg tussen
droom en daad moeten worden afgelegd. De droom is dan het hoogste
doel, de zin van het leven, volkomenheid, welzijn, ideaal, het
toppunt van de piramide van strevingen. Pogingen de inhoud van deze
droom zo in woorden te vangen, dat een algemeen geldende zin van
het leven er onweerlegbaar uit oprijst, lossen het mysterie niet
op. Zelfs een door velen aanvaarde formulering, bijvoorbeeld door
een godsdienstige, culturele of politieke stroming, blijft een
compromis dat de verschillen verbergt. De zin van het leven blijft
een fictie. Eigenlijk is ze een dubbele fictie. Ze is namelijk de
fictie dat 25G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere
woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
achter de ontelbare individuele doelen een centraal, algemeen
geldend doel ligt, dat dan de zin van het leven kan worden genoemd.
In dit hoofdstuk gaat het om de individuele fictieve doelstelling,
dus om de zin die de individuele mens aan zijn leven geeft. Dit is
een creatieve daad, waarbij iemand, puttend uit zijn
meningensysteem zich een levensdoel stelt, dat hij ergens onder de
top van de strevingpiramide (zie hoofdstuk VII.) plaatst, maar dat
hij aanziet voor het hoogste goed. Deze doelstelling is de eerste
stap op de weg van droom naar daad. Evenals bij de meningsvorming
speelt ook bij de doelstelling veel zich in het duister of
halfduister af. Men pleegt dit onbewust te noemen. Om de vele
misverstanden rond dit woord te vermijden (bewusteloos,
onderbewust, verdrongen, spontaan, impulsief, zonder er bij na te
denken, zonder de motieven te kennen, zonder de gevolgen te zien)
lijkt het mij beter te spreken van een onbegrepen daad. Als iemand
zijn subjectieve mening met alle toevalligheden, misinterpretaties
en zelfbedrog presenteert als op ervaring berustende levenswijsheid
en zijn doelstelling als scherpzinnig antwoord op ervaringsfeiten,
toont hij de beperktheid van zijn zelfinzicht. Hoewel niemand
helemaal aan deze tendens ontkomt, kan het tekort aan zelfkennis
soms zo groot zijn, dat de beoordeling van zijn persoonlijkheid
door zijn omgeving en door hemzelf ver uiteenlopen. Een enkel
voorbeeld ter illustratie:Een man van middelbare leeftijd wordt
door zijn familie en door zijn medewerkers beschouwd als een
betweterige, tirannieke en wantrouwende man. Men verzet zich tegen
zijn voortdurende inmenging. Hij beklaagt zich daarover. Hij vindt
zichzelf een toegewijd echtgenoot en vader en in zijn werk een
goede chef, die zijn bekwaamheden en inzichten in dienst stelt van
zijn afdeling en zijn medewerkers. Hij voelt zich miskend in zijn
goede bedoelingen, zijn belangstelling, zijn ijver en toewijding.
'Ondank is 's werelds loon'.
Het levensdoel van deze man is kennelijk superieur te zijn en
als zodanig erkend te worden. Zijn wereldbeeld is hirarchisch.
Ieder heeft zijn plaats op de ladder, heeft daar recht op en moet
dit recht laten gelden. Nadat hij op grond van zijn meningen uit de
denkbare hoofdstrevingen, waarover in hoofdstuk VII; meer, de
superioriteit als levensdoel heeft gekozen, heeft hij de volgende
stap gezet. Hij heeft uit de waardeschalen gekozen die aan
superioriteit gestalte geven, zoals bezit, stand, rang, macht,
reputatie en prestatie. Daarmee is hij gekomen tot wat genoemd kan
worden een attitude, instelling, levensplan. Deze man zal dus niet
via rijkdom of beroemdheid, maar wel via gezag, zeggenschap,
overwicht, dwangkracht zijn superioriteit willen verwerven en
bevestigen. De volgende stap is die van de instelling naar de
opstelling, van het levensplan naar de levensstijl. Het is de keuze
binnen de algemene attitude uit de beschikbare methoden en
technieken, zoals zelfverheffing in de vorm van doen alsof,
arrogantie of inbeelding, discriminatie in de vorm van afkeuren,
kleineren of beschuldigen, onderwerping ter verkrijging van
aandacht, hulp, bescherming, streling of absolutie en nog vele
andere. De gedragingen, de afzonderlijke handelingen van de mens
die dan tenslotte zichtbaar worden, zullen zeker te herkennen zijn
als antwoorden op situaties van hier en nu. Zij zullen echter ook
de kenmerken dragen van de persoonlijke levensstijl, het
gedragspatroon, de bewegingsrichting, de opstelling of hoe we het
subjectieve deel van het zelf ook willen noemen. Als we nu aan de
voet van de strevingpiramide (ziehoofdstuk VII.), bezig met de
dingen van alle dag, nog eens omhoog kijken naar het levensdoel aan
de top, zien we dat we telkens gebruik makend van onze
keuzevrijheid een deel van die vrijheid hebben prijsgegeven. De
levensstijl heeft daardoor een dwingende, beperkende, causale,
determinerende kracht gekregen, die de autonomie van de mens meer
aantast dan de onontloopbare toestanden en gebeurtenissen uit de
buitenwereld. 26G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere
woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
De weg terug naar vrijheid en creativiteit wordt op
verschillende manieren gezocht, beleefd en afgelegd. De
godsdienstige mens zal zijn vrijheid zoeken door al zijn
beperkingen, verplichtingen en keuzen ondergeschikt te maken aan de
onderwerping aan Gods wil. .Na deze bekering zal hij zich bevrijd
en verlicht voelen. "De wil Gods eist niet enkel, maar werkt in
mij. Deze wil is de eigenaardige manier waarop God mij maant, mij
voortstuwt, helpt en draagt, op mij inwerkt en mij vormt, waarop
Hij in mij strijdt, overwint en alles tot een goed einde brengt. De
wil Gods is de kracht waarmee Hij bewerkt, dat ik volbrengen kan
wat Hij van mij eist. Aldus gezien krijgt Gods wil een andere naam
en heet hij: de genade." (Guardini, 1957, p.56). De humanist kan en
wil deze weg niet gaan. Hij kan en wil zijn autonomie, al blijft
deze door de onbereikbaarheid van elk echt ideaal ook een
semi-autonome, niet afstaan aan een in zijn ogen fictieve
zelfgeschapen autoriteit buiten zichzelf. Hij zal zijn eigen keuzen
anders formuleren, maar ze wel als ficties blijven zien, zodat hij
ze kan blijven toetsen op hun bruikbaarheid en nut en ze dan
zonodig Of zogewenst vervangen door andere. Dit geldt niet alleen
voor de laatste of kleinste keuze van de activiteiten, maar ook
voor de eerste, meest fundamentele keuze van mening en doel. Als we
deze keuzen nog eens achter elkaar plaatsen als mening, levensdoel,
levensplan, levensstijl, gedrag wil dat niet suggereren, dat deze
beslissingen op een bepaald tijdstip en in een bepaalde volgorde
hebben plaatsgevonden. Ze overlappen elkaar, maar hun onderlinge
afhankelijkheid verloopt toch wel hoofdzakelijk in de aangegeven
richting. De gang naar de vrijheid is een levenswerk. Hoe meer men
op deze weg vordert, hoe minder ook de spanning wordt tussen het
beoordelende ego en het beoordeelde zelf. Het scheppend vermogen
van het ego kan de levensstijl nu in vrijheid behoeden zowel voor
verstarring als voor labiliteit. De levensstijl kan daardoor haar
richtingaangevende, cordinerende taak vervullen in alle situaties
die een beroep doen op de creativiteit, zoals bij het waarnemen,
interpreteren, concluderen, raden, voorspellen of probleem
oplossen. Om deze functie goed te kunnen vervullen moet de
levensstijl immers zowel samenhangend als soepel zijn. Het meest
wezenlijke van de levensstijl is echter, dat zij een wijze van zijn
in de wereld is. Ze bepaalt en organiseert de communicatie en de
relatie met de gemeenschap, d.w.z. de passieve of creatieve
aanpassing aan of het verzet tegen de gemeenschap.
27G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden,
over de verbintenis tussen de individualpsychologische
persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982
drs. H.M. van Praag - van Asperen
VI.GEMEENSCHAPSZIN EN GEMEENSCHAPSGEVOEL.1. Gemeenschap. Dit
woord hebben we al enkele keren in het voorgaande ontmoet om een
realiteit aan te duiden buiten het ik. Omdat de - of een
gemeenschap het object is van de gevoelens die in dit hoofdstuk aan
de orde zijn, is het nodig eerst in te gaan op de inhoud van het
begrip. Het blijkt dan dat het woord gebruikt wordt voor de relatie
binnen groepen of eenheden van verschillende omvang. Men zou er
zelfs de relatie tussen het ik en het zelf binnen de individuele
mens mee kunnen aanduiden. In feite gebruikt men het voor de
relatie tussen twee of meer mensen in uitdrukkingen als
huwelijksgemeenschap, seksuele gemeenschap, gezinsgemeenschap,
buurtgemeenschap, dorpsgemeenschap, werkgemeenschap,
geloofsgemeenschap, belangengemeenschap. Men kan met gemeenschap
ook de maatschappij of de mensheid bedoelen. Verder kan men het
begrip sociale verbondenheid overschrijden door het milieu, de
levende en levenloze natuur in zijn relationele, esthetische en
ethische gevoelens te betrekken. Tenslotte kan men in religieuze of
kosmische belevingen de grenzen van tijd en ruimte overschrijden.
Deze suprasociale opvatting van gemeenschap vooronderstelt ficties
als de eenheid van alle dingen, de continuteit van een proces van
evolutie of een heilsplan. Deze en andere ficties zijn nuttig als
zij leiden tot een gemeenschapsgedachte die verruimend of
overkoepelend werkt. Ze zijn schadelijk als ze exclusieve,
discriminerende tendensen van de deelgemeenschappen legaliseren en
sanctioneren. Een echte gemeenschap 'sub specie aeternitatis' - in
het licht der eeuwigheid gezien - kan nooit een gemeenschap van
heiligen, uitverkorenen of verlichten zijn. Als elk ideaal is zo'n
gemeenschap weliswaar onbereikbaar, maar als richtinggevend voor
het functioneren zo belangrijk, dat onderzoek van de gebruikte
fictie nuttig is. Wat voor de suprasociale gemeenschap geldt, is
echter nog duidelijker belangrijk voor de sociale gemeenschap. De
medemens is voortdurend aanwezig als vriend of vijand, als helper
of hulpbehoevende, als maatschappij, als cultuur. Deze aanwezigheid
dwingt tot het bepalen van een standpunt, het geven van een
antwoord. Dit leidt weer tot een toestand van onderlinge
afhankelijkheid tussen mens en gemeenschap. Deze interdependentie
gaat gepaard met positieve of negatieve gevoelens, zoals
erbij-horen uitgesloten zijn, beschermd worden bedreigd worden,
bemoediging ontmoediging, macht onmacht. Overheersen de positieve
gevoelens, doordat de belangen en bedoelingen van mens en
gemeenschap als dicht bij elkaar liggend worden beleefd, dan leidt
dit tot coperatie. Deze coperatie is te omschrijven als een
positieve, creatieve, integrerende wederkerigheid en aanpassing.
Overheersen de negatieve gevoelens door tegengestelde bedoelingen,
dan leidt dat tot polarisatie. Deze kan uitlopen op rebellie,
onderwerping of vlucht in het isolement. 28G.H. van Asperen (1907
1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de
individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische
levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen
2. Gemeenschapszin. Over het vermogen van de mens tot
belangstelling voor de ander, tot naastenliefde en coperatie wordt
zeer verschillend gedacht. Optimisten stellen dat de mens van
nature goed is, dat hij bekwaam is tot samenwerking, vriendschap en
liefde. Zij behoeven daarbij niet blind te zijn voor het feit dat
mensen elkaar in kleiner en groter verband onnoemelijk veel leed
berokkenen. Omdat zij de oorzaak hiervan zoeken in onderdrukking,
onwetendheid, indoctrinatie en andere ontmoedigende factoren, zien
zij echter op kortere of langere termijn een oplossing. Verbetering
van de maatschappij, van bestuursvorm, van opvoeding, onderwijs,
voorlichting en gezondheidszorg moet de mens de mogelijkheid geven
te worden wat hij van nature is. Door de eeuwen heen hebben zowel
godsdienst als humanisme aan deze optimisten achtergrond en
motieven,geleverd om heilzaam werkzaam te zijn in de genoemde
sectoren. Van de vele benamingen waaronder dit gebeurde en gebeurt
mogen er enkele niet meer in onze tijd passen, de zegenrijke
invloed ervan is onmiskenbaar. Pessimisten stellen dat de mens van
nature slecht is. Ze kunnen dat op verschillende manieren
formuleren. De mens is geneigd tot alle kwaad en ongeschikt tot
enig goed. Hij is egostisch, lustzoekend, naar macht strevend,
asociaal. De gemeenschap is zijn tegenstander. Een echte verzoening
is niet mogelijk. De gemeenschap, de maatschappij moet wel dwingend
optreden om de mens tegen zichzelf en de medemens te beschermen.
Deze dubbele bescherming plaatst de individuele mens in een dubbele
relatie tot het gezag. Ze beperkt op een onaangename wijze zijn
vrijheid tot lustbevrediging. Ze verhoogt echter ook zijn
veiligheid tegen de gevaarlijke impulsen van zichzelf en anderen.
Mensen met een dergelijke pessimistische visie op hun mogelijkheden
kunnen steun zoeken bij een absoluut, geheiligd gezag, waarmee niet
te discussiren valt. Zichzelf als zondaar erkennen en het gezag als
goddelijk of van God gegeven maakt het leven overzichtelijker. Leed
is als straf voor de zonde beter te dragen. Hoop op genade voor
recht van een weliswaar streng maar barmhartig gezag mag men
blijven koesteren. Er zijn echter ook pessimisten die de strijd met
de maatschappij aanvaarden en dit tot uiting brengen in een
psychopathisch gedrag. Hun ongeloof in de goede wil van anderen
brengt hen ertoe het recht van de sterkste te hanteren. Hoewel de
beschreven extreme optimisten en pessimisten zichzelf wel tot de
realisten zullen rekenen, lijkt het me gerechtvaardigd hun
overdrijving en eenzijdigheid irreel te noemen. Dichter bij de
realiteit en bruikbaarder lijkt mij de fictie dat naast de
natuurlijke behoefte tot groei en ontplooiing ook een natuurlijke
behoefte aan communicatie bestaat. Als we in deze zin het woord
'naast' achtereenvolgens vervangen door 'boven', 'onder' en
'tegenover', zien we dat op inhoud en plaats van wat voorlopig als
behoefte aan communicatie werd aangeduid, nader moet worden
ingegaan. Vaak zien we de twee genoemde tendensen, namelijk die
naar zelfontplooiing en die naar gemeenschap beschreven als de
polen van de conflictsituatie waarin de mens verkeert. Zij zouden
tegenstrijdige belangen dienen, zodat zij voortdurend dwingen tot
een keuze. Omdat de gemeenschapsbelangen hoger genoteerd staan dan
Persoonlijke belangen, worden "deugden" als aanpassing,
zelfverloochening en zelfopoffering warm aanbevolen. Behartiging
van eigen belangen roept schuldgevoelens op en moet dus
verontschuldigd of goedgepraat worden. 29G.H. van Asperen (1907
1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de
individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische
levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen
Als we dez