Top Banner
  G.H. van Asperen (1907 – 1981) Humanisme met andere woorden over de verbintenis tussen de individualpsycho logische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbescho uwing . © 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen, Overdam 1, 1081 CE Amsterdam VOORWOORD De gedachtewereld van Alfred Adler is voor Henk van Asperen een bron van inspiratie geweest, zowel in zijn werk als psychotherapeut als in zijn jarenlange activiteiten als bestuurder en docent bij de Nederlandse Werkgemeenschap voor Individualpsycholo gie. In de loop van de jaren groeide bij hem de behoefte om de visie die hij zo lang in psychotherapeutisch werk en leraarschap had uitgedragen op schrift te stellen. Na zijn pensionering op zeventigjarige leeftijd vond hij de ruimte om dat voornemen ten uitvoer te brengen. Zijn naaste familieleden hebben het proces dat hierbij ontstond van nabij kunnen volgen. Het maakte deel uit van een harmonieuze afronding van zijn leven. De dag voor zijn dood was hij met de tweede versie van het manuscript halverwege gekomen. Het voornemen om nog een slot te schrijven waarin zijn conclusie geformuleerd zou worden dat het moderne humanisme en de Individualpsychologie twee kanten zijn van dezelfde kijk op de mens, heeft hij niet meer kunnen uitvoeren. Wat wij geprobeerd hebben, is het geschrift in zijn geest persklaar te maken. We denken dat het zoals het nu is, ieder kan stimuleren bij het komen tot eigen conclusies. Dat Ronald en Marieke van Gent - van Asperen zo veel zorg en liefde aan het typewerk en andere aspecten van de verzorging van het manuscript hebben besteed, is heel belangrijk geweest bij het persklaar maken van het boekje. We hopen dat het zijn weg zal vinden. maart 1982 Heleen van Praag - van Asperen Philip van Praag. G.H. van Asperen (1907 – 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische  persoonlijkheid sleer en de humanis tische levensbe schouwing . © 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen 1
67

1982_humanisme Met Andere Woorden_individualpsychologie

Jul 21, 2015

Download

Documents

Adrie1945
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript

G.H. van Asperen (1907 1981)

Humanisme met andere woordenover de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing.

1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen, Overdam 1, 1081 CE Amsterdam

VOORWOORDDe gedachtewereld van Alfred Adler is voor Henk van Asperen een bron van inspiratie geweest, zowel in zijn werk als psychotherapeut als in zijn jarenlange activiteiten als bestuurder en docent bij de Nederlandse Werkgemeenschap voor Individualpsychologie. In de loop van de jaren groeide bij hem de behoefte om de visie die hij zo lang in psychotherapeutisch werk en leraarschap had uitgedragen op schrift te stellen. Na zijn pensionering op zeventigjarige leeftijd vond hij de ruimte om dat voornemen ten uitvoer te brengen. Zijn naaste familieleden hebben het proces dat hierbij ontstond van nabij kunnen volgen. Het maakte deel uit van een harmonieuze afronding van zijn leven. De dag voor zijn dood was hij met de tweede versie van het manuscript halverwege gekomen. Het voornemen om nog een slot te schrijven waarin zijn conclusie geformuleerd zou worden dat het moderne humanisme en de Individualpsychologie twee kanten zijn van dezelfde kijk op de mens, heeft hij niet meer kunnen uitvoeren. Wat wij geprobeerd hebben, is het geschrift in zijn geest persklaar te maken. We denken dat het zoals het nu is, ieder kan stimuleren bij het komen tot eigen conclusies. Dat Ronald en Marieke van Gent van Asperen zo veel zorg en liefde aan het typewerk en andere aspecten van de verzorging van het manuscript hebben besteed, is heel belangrijk geweest bij het persklaar maken van het boekje. We hopen dat het zijn weg zal vinden. maart 1982 Heleen van Praag - van Asperen Philip van Praag. 1G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

INHOUDSOPGAVEVOORWOORD I INLEIDING. II.VOOR WAAR AANNEMEN.1.Keuze vooraf. 2.De werkelijkheid. 3.De waarheid. 4.Omdat, als, alsof. a. De evidentie. b. Het dogma. c. De hypothese. d. De fictie.

Blz. 1 Blz. 3 Blz. 8

III.MENING.1. Postulaten. 2. Meningsvorming. 3. De humanist en zijn postulaten.

Blz. 15

IV.HET IK EN HET ZELF.1. De tweedeling. 2. Het ik of ego. 3. Het zelf.

Blz. 19

V.LEVENSSTIJL.1. Het meningensysteem. 2. Zelfconcept, wereldbeeld en idealen. 3. Van mening naar gedrag,

Blz. 24

VI.GEMEENSCHAPSZIN EN GEMEENSCHAPSGEVOEL1. Gemeenschap. 2. Gemeenschapszin. 3. Gemeenschapsgevoel.

Blz. 28

VII.STREVINGEN.1. Gelijkheid en ongelijkheid. 2. Prioriteiten. 3. Superioriteit. 4. Acceptatie. 5. Controle. 6. Gemak.

(Blz. 33)

VIII.VERSTAND EN GEVOEL.1. Vorm en kleur. 2. Verstand. 3. Gevoel. 4. Wat was er eerst?

Blz. 43

IX.AAN DE GRENZEN VAN HET WETEN.1. Weten en geloven. 2. Ongeloof en humanisme. 3. Het wonder.

Blz. 49

X.WAARTOE DIENT EEN LEVENSBESCHOUWING?1. Bewustzijn en levensbeschouwing, 2. Veiligheid. 3. Zelfverwezenlijking. 4. Het geweten.

Blz. 58

XI.LITERATUUR.

Blz. 66

2G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

I.INLEIDING.Ieder mens heeft een pakket van meningen over verschillende aspecten van het leven. Hij heeft een mening over zichzelf, over zijn eigen waarde, over hoe hij door anderen wordt gezien en geschat. Hij heeft verder een mening over de wereld als organisme of chaos, als speelveld of strijdperk, als aanmoedigend of bedreigend milieu. Dan heeft hij ook nog een mening over de mens en zijn mogelijkheden en beperkingen, zijn vrijheid en onvrijheid, zijn neiging tot het goede of het kwade. Dit pakket van meningen kan worden aangeduid met woorden als levensbeschouwing, levensvisie, levensovertuiging, levensfilosofie, geloof. De keuze van de aanduiding zal afhangen van de mate van voorlopigheid en veranderbaarheid die men wil uitdrukken. Dat de levensbeschouwing van de individuele mens even uniek is als deze mens zelf, is niet alleen maar een kwestie van de genoemde meningen. Erachter liggen keuzen van prioriteiten van behoeften en erbij behorende doelstrevingen. Aan een levensbeschouwing zijn niet alleen observaties en gevoelservaringen voorafgegaan, maar ook interpretaties en generaliseringen. mensen kunnen door dit ingewikkelde meningsvormingsproces verwante, maar nooit geheel gelijke levensbeschouwingen hebben. De verschillen lijken of zijn nog groter, doordat een levensbeschouwing niet een soort eindrapport is van een neutrale toeschouwer, maar een basisrapport voor de confrontatie met de uitdagingen van het leven. Een levensbeschouwing levert materiaal voor een grondinstelling, deze voor een opstelling in bepaalde situaties. Hieruit ontstaat dan een levensstijl, een gedragspatroon. Het is zeker niet zo, dat een levensbeschouwing altijd als een weloverdachte, genuanceerde, rijkgestoffeerde en volledig bewuste filosofie beschikbaar is. Vaak wordt het handelen hoofdzakelijk uitgelokt door enkele samenvattende vooronderstellingen, die uit generaliseringen bestaan, die op weinig feiten berusten en weinig doordacht zijn. In de praktijk van het leven blijkt dit niet eens altijd een nadeel te zijn. Eenvoudige basisopvattingen kunnen, als zij dicht genoeg bij de realiteit liggen en soepel gehanteerd worden, inspireren tot een bevredigend persoonlijk en sociaal functioneren. Zij komen vaak tot uiting in spreuken, spreekwoorden en zegswijzen die de gangbaarheid ervan accentueren. Het kunnen uitingen van grote levenservaring en diepe wijsheid zijn. Het kunnen echter ook huiveringwekkende misvormingen van de realiteit zijn, die aansporen tot wantrouwen, haat, discriminatie, depressie, wanhoop. Wie er de voorkeur aan geeft de motivaties achter zijn motiveringen zorgvuldiger te onderzoeken, zal daarvoor verschillende redenen kunnen opgeven. Vergroten van de zelfkennis versterkt het gevoel van eigenwaarde, van welzijn en van vrijheid. Het opent de mogelijkheid tot zelfontplooiing en zelfverwezenlijking, tot verhoging van de kwaliteit van de bijdrage aan de gemeenschap. Deze en soortgelijke argumenten zijn zeker steekhoudend. De zelfonderzoeker loopt echter enkele gevaren, die niet onderschat mogen worden. Het eerste risico is, dat hij in een niet herkende vrees voor verantwoordelijkheid zijn gerechtvaardigd twijfelen omzet in een weifelen, dat een excuus is voor uitstel en passiviteit. De diepte en genuanceerdheid van zijn beschouwingen over de mens, de wereld en de zin van het leven zullen dan in een steeds grotere tegenstelling staan tot de bruikbaarheid. Een levensbeschouwing die niet tot en met de daad een 3G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

antwoord aandurft op vragen over zaken als vergankelijkheid, eenzaamheid, onveiligheid, ethiek, verwondering is nutteloos en misleidend. Het tweede risico heeft ook met de vrees voor het dragen van verantwoordelijkheid te maken. Het is de verleiding om te veel instanties te nadrukkelijk als onwrikbare oorzaken buiten de eigen verantwoordelijkheid te plaatsen. Hoewel het stellen van postulaten - onbewijsbare vooropstellingen -voor alle denken onafwendbaar is, kan het uitgroeien tot een dreigend noodlot, dat alleen nog maar beschreven, niet meer geverifieerd (op waarheid getoetst) of gejustificeerd (op bruikbaarheid getoetst) kan worden. Op inhoud en manier van 'voor waar aannemen' kom ik nog terug. Het derde risico van het denken over mens en wereldbeschouwing is de kans op nog een andere vorm van zelfbedrog. En van de functies van een levensbeschouwing is het leveren van aanzetten tot bepaalde gedragingen. Aan het gedrag gaat dus een afweging en een combinatie van belangen en motieven vooraf. Het stereotiepe in dit grotendeels onbewuste proces wordt geleverd door de levensbeschouwing en komt in het gedrag tot uitdrukking. Bij een poging om uit het gedrag, via een schatting van de samenstelling van het motievenpakket te komen tot een doorlichting van de levensstijl en de levensbeschouwing, ligt de vervalsing van de waarneming op de loer. Deze 'tendentieuze apperceptie' (Alfred Adler) kan bij de beoordeling van zichzelf in een poging het gevoel van eigenwaarde te redden of te versterken, leiden tot een accentuering van goede bedoelingen. Minder goed in de markt liggende motieven als ijdelheid, eerzucht, machtsstreven worden dan over het hoofd gezien, gebagatelliseerd of ontkend. Vaak ontmoeten we mensen die blind zijn voor eigen bazigheid, egocentriciteit of hebzucht, maar deze eigenschappen argeloos en onbekommerd hardop aan anderen toeschrijven en verwijten. De levensbeschouwing heeft nog andere functies dan het aanzetten tot een bepaald gedrag. Zij moet antwoorden en dan liefst definitieve en geruststellende antwoorden geven op vragen betreffende veiligheid, waarheid, eeuwigheid, zin of bedoeling, ethiek en geluk. Het lijkt op het eerste gezicht dat de "gelovige", met name de dogmatisch gelovige, het hiermee veel gemakkelijker heeft dan de "ongelovige". Hij heeft immers alleen maar een, min of meer geheiligde, exegeet nodig om de bedoelingen van God, Christus, Mohammed, De Schrift, Marx, De Natuur, De Traditie of andere heilige of geheiligde autoriteiten uit te leggen. Zo eenvoudig ligt het echter lang niet altijd en misschien wel zelden. Zeker zijn er mensen, die een leven lang zonder te twijfelen toekunnen met uitgangspunten als: Gods wil ... ; Er staat geschreven ... ; De Kerk schrijft voor...; Men behoort...; Mijn vader zegt altijd... . De twijfel aan de autoriteit ligt echter steeds op de loer. De kreet "Heer, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp" is een van de modificaties van de wanhopige vraag aan de autoriteit zich te bevestigen door "tekenen". De "ongelovige" verkeert van het begin af in een andere positie. Hij kent en erkent wel autoriteiten, maar heeft ze als het ware met beperkte bevoegdheid en tijdelijk aangesteld. Ze leveren hem geen dogma's, maar wel informatiemateriaal voor de opbouw in vrijheid en onder eigen verantwoordelijkheid van een eigen levensovertuiging. Voor menig "gelovige" is het zo'n schrikbeeld zichzelf voor te stellen als iemand die 'God noch gebod' erkent, voor wie 'niets meer heilig' is, dat hij degenen die zich als humanist aandienen, alleen maar met negatieve benamingen kan aanduiden. Veel mensen, die zich met recht humanist zouden kunnen noemen, zien daar tegen op. Zij vrezen enerzijds de vertaling door hun omgeving in ongelovig, goddeloos, athest, onchristelijk, ketter. Anderzijds staat het humanisme bij velen in de reuk van 4G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

geleerdheid. Wie zich humanist noemt, kan zich even eenzaam en kwetsbaar voelen als wanneer hij zich als filosoof of theoloog zou presenteren. Dit kan voor velen een te hoge drempel zijn. Wie de presentatie van de humanistische levensbeschouwing ter harte gaat, zal zich realiseren dat, zonder de waarde hiervan te onderschatten, meer nodig is dan voortgaande bestudering van afkomst, inhoud en verwantschappen ervan. Vooral wie zich met vormingswerk of raadswerk bezig houdt, zoekt naar samenvattende' conclusies in een niet-exclusieve taal. Verder is het van betekenis de polarisatie tussen godsdienst en humanisme niet te vergroten. Het is verleidelijk aan alle "gelovigen" de extreme, vaak dwaze en gevaarlijke opvattingen toe te schrijven, die men bij bepaalde groepen waarneemt. Men ziet dan de toenemende tolerantie in vele kerken en groeperingen over het hoofd en voelt zich zo gerechtigd zich intolerant tegenover het geloof op te stellen. Wie alle " gelovigen" tot bijgelovigen verklaart, houdt zichzelf als gelovige over volgens het oude recept: Gelovigen geloven wat ik geloof. Ongelovigen geloven niet wat ik geloof. Bijgelovigen geloven wat ik niet geloof. Tenslotte is het van belang, dat de humanistische instelling zich manifesteert in de wijze van bezig zijn met en reageren op de grote vragen van deze tijd, zoals aangaande de jeugd, het huwelijk, de arbeid, de democratie, de vrede, het milieu en vele andere. Aan de vruchten zal men ook hier de boom kennen. Het humanisme dwingt niet tot de keuze van n politieke partij, van n psychologisch, sociaal of cultureel standpunt, maar het stelt wel de onverenigbaarheid met sommige standpunten. De tolerantie van het humanisme heeft namelijk daar haar grenzen, waar ze stuit op de aantasting van eigen opvattingen over vrijheid, menselijke waardigheid, communicatie en coperatie. De grote marge, die dit laat voor soms vrij ver uiteen liggende opvattingen op allerlei gebied, veroorzaakt nu dat het humanisme zelf op verschillende manieren beschreven kan worden. Verschillen in referentiekader veroorzaken verschillen in accent, in woordgebruik en in betekenis van de woorden. Men zou kunnen wensen, dat voor de onderlinge verstaanbaarheid deze verschillen zouden verdwijnen. Als dit op een natuurlijke wijze, door onderlinge uitwisseling gebeurt, kan daar niet veel bezwaar tegen bestaan, zolang er maar niet een soort 'tale Kanans' ontstaat, die afsluit tegen de buitenwereld. Zou men de eenheid willen verkrijgen en beschermen door verzwijgen van de verschillen, dan zou een kleurloze en onvruchtbare neutraliteit het gevolg zijn. Het is duidelijk dat het humanisme deze laatste weg niet heeft gekozen. Velen hebben reeds hun voorkeur voor de humanistische levensvisie enerzijds en hun keuze uit maatschappelijke, politieke, psychologische en filosofische uitgangspunten, stromingen en stelsels anderzijds aan elkaar getoetst. Voor de betrokkenen kan dit het zelfinzicht en het inzicht in de samenleving vergroten. Keuzen blijken met elkaar samen te hangen door gemeenschappelijke basismeningen en basisdoelstellingen, die men zich misschien nog niet zo bewust was. Wie van zo'n toetsingsproces kennis neemt, kan zich verwonderen over het creatieve en unieke van de menselijke persoonlijkheid, over de ingewikkeldheid en rijkdom van het leven en over de relatie tussen beide. 'Zo kan het ook' kunnen we zeggen als iemand zijn postulaten verwoordt, omzet in richtlijnen, toepast in zijn levenswijze. We kunnen nu zijn "waarheid;' interpretatie en hantering van de werkelijkheid naast de 5G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

onze leggen. Er kan dan een vergelijking, een discussie volgen, die alleen vruchtbaar kan zijn, zolang niet een van de twee waarheden met een hoofdletter geschreven wordt. Een discussie is vruchtbaar als de waarheden van beide of alle discussianten dichter bij de werkelijkheid komen. Zo'n discussie is een horizontale, die twee of meer winnaars oplevert. Een verticale discussie gaat principieel van de ongelijkwaardigheid van de discussianten en van hun opvattingen en argumenten uit en is erop gericht een winnaar en een of meerdere verliezers op te leveren. Helaas is dit denken in termen van wit - zwart, hoog - laag, meer - minder zeer algemeen. Het constateren van verschillen in opvatting, levenswijze, prestaties, uiterlijk, taalgebruik en afkomst wordt te gemakkelijk omgezet in be- en veroordeling van de individuele mens en van mensgroepen. Deze aantasting van de menselijke waardigheid leidt niet alleen rechtstreeks tot allerlei vormen van discriminatie. Langs een omweg komt zij ook tot uiting in de vorm van een "onderscheiding", die pas kan worden toegekend nadat is vastgesteld of de betrokkene in de categorie ridder, goud, zilver of brons thuishoort. Over zaken in deze inleiding genoemd kunt u in de volgende hoofdstukken lezen. Over vooronderstellingen, hun nut en risico's, over de menselijke persoonlijkheid en zijn verwevenheid in de gemeenschap. Als motivering voor dit geschrift diene het volgende. Sinds vele jaren noem ik mij zowel humanist als Individualpsycholoog. Dit laatste betekent dat ik mij reken tot de psychologische school van Alfred Adler, de Weense psychiater, die in het begin van deze eeuw samen met Freud en Jung gestalte gaf aan wat de dieptepsychologie wordt genoemd. Al gauw bleken er echter grote verschillen in opvatting tussen de "grote drie". Ze gingen uiteen en werkten afzonderlijk hun eigen ideen uit. Adler noemde zijn leer de Individualpsychologie. Hij beschreef de mens als een subject een vrij kiezend wezen - strevend naar een doel, dat grotendeels onbewust is gekozen op grond van een bepaald meningsvormingsproces. De persoonlijkheidsleer, de relationele, ethische en sociale aspecten van de Individualpsychologie geven nuttige aanzetten voor pedagogische en therapeutische activiteiten. De Individualpsychologie is ondogmatisch. De meeste moderne humanistische psychologen erkennen de invloed van Adler op hun denkbeelden. Onder de Adlerianen van nu bevinden zich veel humanisten, maar ook veel gelovigen van allerlei soort. Voor mij persoonlijk overlappen Individualpsychologie en humanisme elkaar in belangrijke mate. In mijn persoonlijk leven, mijn relationele en sociale plaatsbepaling en mijn werk, eerst als pedagoog, later als psychotherapeut, heb ik in beide steun gevonden. Ondogmatische visies steunen de creativiteit, soepelheid, openheid en tolerantie. Ik wil niet proberen te bewijzen, ik wil zelfs niet beweren, dat Individualpsychologie een humanisme is of dat ze identiek zijn. Humanisme is een levens- en wereldbeschouwing, waarbinnen een theorie over de menselijke persoonlijkheid, een persoonlijkheidsleer onmisbaar is. De Individualpsychologie is zo'n persoonlijkheidsleer, die echter evenals andere psychologien ingebed is in of gebaseerd is op grondopvattingen, die van filosofische of levensbeschouwelijke aard zijn. Humanisme is dus een ruimer begrip dan Individualpsychologie. Mijn uitgangspunt is, dat een humanistische persoonlijkheidstheorie op vruchtbare wijze in termen van de Individualpsychologie beschreven kan worden, omdat de basisopvattingen van de Individualpsychologie humanistisch zijn. 6G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

Mijn bedoeling is te schrijven over zaken die mij als humanist bezig houden. Ik wil daarbij vrijuit kunnen putten uit mijn referentiekader zonder de indruk te maken nieuwe dogma's naar binnen te schuiven. Als de "andere woorden" soms verwondering of verzet oproepen en tot discussie aansporen, zal mij dat verheugen. Een lijst van geraadpleegde boeken en artikelen geeft een globale verantwoording. Tenslotte wil ik graag met dank de namen vermelden van drs. P.J.G.Janssen S.M.M., pastoraaltheoloog, drs. H.M. van Praag - van Asperen, psychotherapeut, drs. Ph.H. van Praag, psycholoog. Zij hebben de tekst kritisch doorgelezen en zullen op verscheidene plaatsen de sporen van hun interventies aantreffen.

7G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

II. VOOR WAAR AANNEMEN.1. Keuze vooraf. Wie voor zijn levensvisie een grondslag zoekt van enige draagkracht en duurzaamheid zal er niet aan ontkomen zich bezig te houden met de begrippen werkelijkheid en waarheid. Het denken hierover en over verwante begrippen als de realiteit, de feiten, het leven, de wereld heeft geleid tot vele uitgangspunten, theorien en opvattingen. Het geven van betekenis en dus bruikbaarheid aan deze begrippen vraagt een persoonlijke keuze uit vele mogelijkheden. Om mijn keuze aan te duiden geef ik een paar citaten die mij aanspreken. "Werkelijkheid is geen onmiddellijke afspiegeling van iets, maar ook geen idele over iets heen; het is de existentile ervaring van door de mensen genterpreteerde wereld" (Van Praag, 1978, p.98) "Waarheid wijst altijd op een, steeds voortgaande, gemeenschappelijke verovering van de werkelijkheid" (Van Praag, 1970, p.12-13) "Aangezien waarheid niets anders is dan de graad van doeltreffendheid, waarmee wij de werkelijkheid kunnen beschrijven (en voorspellen) en een ieder zijn eigen werkelijkheid beleeft, gaat het er dus in laatste aanleg om, zich met elkaars werkelijkheden in toenemende mate vertrouwd te maken; een communicatieprobleem van de zuiverste soort en een in principe niet volstrekt onuitvoerbare exercitie"(Roethof, in: Van Praag e.a., 1969, p.141) "Waarheid is de doelmatigste vergissing" (A.Adler, in: Ansbacher, 1956, p.83) "Iedere waarheid is slechts betrekkelijk" "Er zijn geen priv waarheden, maar alleen sociale waarheden" (L.Way, 1948, p.165-166)

Deze keuze van citaten wijst aan, dat ik werkelijkheid en waarheid beschouw als fictie in de betekenis die ik verder in dit hoofdstuk beschrijf. Werkelijkheid is dan de primaire beleving van ingebed te zijn in en betrokken te zijn bij tijd en ruimte. Door exploratie, beschouwing en beoordeling ontstaan dan momenten van waarheidsbeleving, waarin het gevoel de werkelijkheid beter begrepen te hebben overheerst. Deze momenten zijn als voetstappen in de reis naar een fictief einddoel, de absolute en eeuwige waarheid, die een complete kennis van de werkelijkheid moet opleveren. De symbolische waarde, de vuurtorenfunctie kan van zo'n fictie een bruikbaar en nuttig ideaal maken, zolang ze maar als fictie blijft herkend. 2. De werkelijkheid. De mens leeft in de werkelijkheid of een werkelijkheid. Dit laatste kan men zeggen als men feiten, gebeurtenissen, toestanden en persoonlijke interpretaties daarvan als afzonderlijke werkelijkheden beleeft. Bij de werkelijkheid is de mens op verschillende manieren betrokken: Als object voorzover hij door de werkelijkheid om hem - de wereld, het leven, het lot, het noodlot als begunstigde of als slachtoffer wordt behandeld of zich behandeld voelt. Als object nog meer als hij zich zo geheel voelt opgaan in het noodlot van de werkelijkheid, dat hij afziet van enig persoonlijk weerwerk. 8G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

Als subject, als hij en voor zover hij zich bewust is van zijn mogelijkheid tot meer dan mechanische reacties op liet meegemaakte. De mens als subject kan ja of nee zeggen, bouwen of afbreken, zich toewenden of afwenden. Zo kan hij antwoord geven op en invloed uitoefenen op de werkelijkheid als toestand en als proces. Omdat dit niet alleen een ombuiging hoe klein ook teweegbrengt in zijn eigen lot, maar ook in dat van anderen, is zijn betrokkenheid bij de realiteit er ook een van verantwoordelijkheid. Vanzelfsprekend kan deze verantwoordelijkheid niet ontlopen worden door niet te kiezen. Kiezen voor passiviteit - uit angst bijvoorbeeld - kan werken als een keuze voor de status-quo. Maar ook als het een keuze voor onthouding is op aanvaardbare gronden, blijft de verantwoordelijkheid voor de gevolgen bestaan. De onoverzienbaarheid en ingewikkeldheid van de onontloopbare realiteit kan bij de mens een gevoel oproepen, dat wel wordt aangeduid als 'basisangst' of .existentile angst'. Wie de werkelijkheid als een volkomen chaos beleeft, kan zich alleen maar bedreigd voelen door de onvoorspelbaarheid, die iedere reactie zinloos maakt. In het ergste geval kan dit gevoel van absolute machteloosheid leiden tot een definitieve vlucht in de psychose of de dood. Maar ook voor wie de werkelijkheid een streng gereglementeerd proces is, dat leidt naar een voor eens en voor altijd vastgesteld doel, ligt dit gevoel van absolute machteloosheid op de loer. Velen vinden een uitweg door het geloof in een God van liefde, anderen hebben deze uitweg niet. De meeste mensen echter beleven de werkelijkheid min of meer genuanceerd. Zij zien wel oorzaken en gevolgen, analogien en verbanden, maar beleven ook de onafzienbaarheid van de weg naar kennis en begrip. De mens streeft naar meer weten door verbanden te zoeken, naar zekerder weten door naar het absoluut ware en blijvend ware achter de werkelijkheid te speuren. 3. De waarheid. Dit zoeken naar de waarheid vertoont de sporen van de twee basisbehoeften van de mens, die aan veiligheid en die aan uitbreiding. Als de eerste overheerst, zal het streven zich vertonen als een gehaast perfectionisme. Als de behoefte aan uitbreiding, groei, zelfontplooiing het sterkst is, zal de haast minder groot zijn en ook de vraag of een absolute en eeuwige waarheid wel bestaat misschien minder belangrijk zijn. Het idee van de absolute en eeuwige waarheid ontleent zijn waarde en nut - evenals alle andere idealen behalve aan zijn aanlokkelijkheid aan zijn onbereikbaarheid. De waarheidzoeker kan steeds dichter bij de werkelijkheid komen, deze beter begrijpen en beschrijven, maar hij zal ook steeds duidelijker 'weten dat hij niet weet', weten dat hij veel dingen nooit zal weten, omdat hij er nooit aan toe zal komen, of omdat ze boven zijn verstand gaan, of omdat ze boven alle menselijke verstand gaan. Zo is de zoekende mens dus onderweg naar de waarheid met een groeiende marge van vrijheid en de erbij passende verantwoordelijkheid. Als het goed gaat zal hij op deze weg voortgang maken door ervaringen op te doen, te onderzoeken, conclusies te trekken, gevoelens te raadplegen. Maar het zal niet alleen door de onvermijdelijke vergissingen, misinterpretaties, zelfmisleidingen zijn dat het ideaal blijft terugwijken met de horizon. Dat idealen per definitie onbereikbaar zijn, behoeft niet verontrustend te zijn voor wie de moed der onvolkomenheid bezit. Integendeel, wie zich realiseert wat een complete bewegingloosheid en stilte het bereiken van een totaal ideale toestand te weeg zou brengen, heeft daar niet zo'n haast mee. Als wij echter nog eens onze betrokkenheid bij de realiteit accentueren 9G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

door te stellen dat wij daarin niet alleen belangstellend toeschouwer, maar ook belangstellend deelnemer zijn, krijgt de onvolkomenheid van ons weten een dubbele betekenis. Het spoort ons aan te blijven zoeken naar de waarheid om beter tegen de eisen van het leven opgewassen te zijn. Maar het geeft ons geen uitstel, geen "studieverlof". Wij moeten nu al met onvolledige kennis bijna onafgebroken beslissingen nemen in minder en meer belangrijke zaken, deze beslissingen in daden of onthouding van daden omzetten en de verantwoordelijkheid voor de gevolgen op ons nemen. Misschien is dit een van de grootste problemen van alle tijden geweest: de slechts ten dele wetende mens tegenover en te midden van een onbegrepen en daardoor gevaarlijke werkelijkheid. Al naar de moed die men bezit, kan men deze toestand als avontuurlijk, uitdagend, gevaarlijk of noodlottig aanduiden. Men kan dit probleem tegenkomen als levensbeschouwelijk, politiek, economisch of psychologisch probleem. Zo beschreven lijkt het of nu ook ieder mens dagelijks sinds jaar en dag diep gebukt gaat onder dit onoplosbare probleem. Dit is echter zeker niet het geval. De mens is vindingrijk genoeg om op verschillende manieren een voorschot op de waarheid te nemen. Hij kan dit doen door uitspraken als: het is vanzelfsprekend (natuurlijk, evident) dat...; ik neem aan (geloof) dat ... ; het meest waarschijnlijke is dat... . Door zo het mogelijke, waarschijnlijke, gewenste bij voorbaat als waar aan te nemen verschaft men zich de vrijheid hier en nu in de werkelijkheid te functioneren zonder over de onbereikbare, absolute waarheid te beschikken. 4. Omdat, als, als of. Er zijn verschillende manieren om iets voor waar aan te nemen en om dit te rechtvaardigen. omdat ieder mens al deze manieren wel afwisselend gebruikt, zijn ze moeilijk te scheiden. Te onderscheiden zijn ze wel, doordat mensen en mensengroepen min of meer duidelijk hun prioriteiten tonen. De volgende voorkeuren zijn op te merken. A. De evidentie. Wie 'zijn ogen gelooft' en vertrouwt op zijn 'gezond verstand' merkt in zijn omgeving veel toestanden en gebeurtenissen op, die tiet kenmerk van het duidelijke, klaarblijkelijke, vanzelfsprekende dragen. Hij zal weinig door twijfel gehinderd worden in zijn besluitvaardigheid en daadkracht. Maar ook wie de twijfel aan eigen waarneming wel toelaat - zoals Descartes kan nog wel enkele evidenties overhouden, die voor hem onweerlegbaar zijn en kunnen dienen als basis voor conclusies. Deze conclusies, die logische vervolgen zijn op het 'omdat' van het evidente, kunnen bijdragen aan de uitbreiding van de kennis. De zwakke punten van deze wijze van 'voor waar aannemen' zijn de mogelijkheid van fouten bij waarnemen, interpreteren en concluderen, het feit dat wat voor de een evident is het nog niet voor de ander behoeft te zijn en het feit dat veel evidenties niet tegen wetenschappelijk onderzoek bestand bleken te zijn. Wie deze bezwaren heeft leren kennen, maar ook de waarde voor het ad rem reageren op situaties erkent, zal misschien op de duur het klaarblijkelijke door het waarschijnlijke vervangen. Een aan de evidentie-ervaring verwante beleving is het intutiegevoel. De overeenkomst is dat bij beide de stap van de waarneming naar de waarheidsbeleving klein is en de behoefte aan onderzoek voor- of achteraf nauwelijks bestaat. Het verschil is dat het woord intutie meer gebruikt wordt om een grotere gevoelslading aan te duiden. 10G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

B. Het dogma. Ook hier wordt iets voor waar aangenomen 'omdat', maar achter dit 'omdat' wordt niet de eigen waarneming als bewijs aangevoerd, maar het gezag van iemand of iets anders. Zo iemand kan een deskundige zijn of althans die reputatie hebben. Hij is er geweest of hij heeft ervoor geleerd of hij heeft een hoge positie. Vaak wordt aan iemand die eenmaal gezag draagt, bijvoorbeeld als vader, moeder, leraar, huisarts of geestelijke ook gezag toegekend op gebieden waarop alle deskundigheid ontbreekt. Het 'iets anders' waaraan gezag kan worden toegekend kan van allerlei aard zijn: de krant, het spoorboekje, de traditie, het gerucht, de bijbel, de sterreclame en vele andere suggestieve zaken, ook van mystieke aard kunnen er toe dienen. De uitgebreidheid en ingewikkeldheid van de werkelijkheid van hier en nu maken het moeilijk zo niet onmogelijk begrijpend het verband met het verleden en voorspellend het verband met de toekomst te zien. Zonder wegwijzende autoriteiten zouden we ronddolen in bijna complete onwetendheid en hulpeloosheid. Het gebruik maken van informatie, kennis, inzicht, bekwaamheid van anderen is onmisbaar voor het uitbreiden van eigen kennis en voor het nemen van beslissingen en het omzetten daarvan in daden. Situaties, waarin op korte termijn beslist moet worden zonder de tijd en de mogelijkheid uit eigen onderzoek voldoende zekerheid over de consequenties van ons handelen te krijgen zijn er voortdurend. Wie het niet waagt naast op zijn eigen ervaringen te vertrouwen op die van anderen, zal een aarzelende levensstijl ontwikkelen die leidt tot passiviteit, afgewisseld met paniekreacties. De hier beschreven afhankelijkheid kan echter, zoals al werd aangeduid, gevaarlijke gevolgen hebben. De verleiding is aanwezig aan een instantie een zodanig absoluut gezag toe te kennen, dat men zichzelf tot een absolute, dus kritiekloze gehoorzaamheid verplicht. Deze 'Befehl ist Befehl'-houding ontleent zijn bekoring aan de mogelijkheid de verantwoordelijkheid voor al zijn daden, dus ook zijn wandaden, te delegeren aan de autoriteit, onder het behoud van de illusie dat men trouw, ijverig en zelfopofferend voor een ideaal strijdt. Een andere mogelijkheid tot zelfbedrog is het achteraf zoeken van een autoriteit, die bereid is te bevestigen wat men zelf graag wil geloven. Men kan zo zijn heil zoeken bij een geselecteerde, geheiligde autoriteit, of dit nu een leider, meester, leraar, dokter is of een oude of nieuwe ideologie. Men kan dit argeloos doen, zolang men zijn eigen aandeel in het arrangement niet doorziet. De winst aan gevoel van geborgenheid, zekerheid, onbezorgdheid, duurzaamheid komt alleen in gevaar als het geloof in de autoriteit en de eraan ontleende dogma's wankelt. Dogma's, die immers uitspraken, formuleringen, statements, leerstellingen van een autoriteit zijn, verliezen hun geloofwaardigheid en dus ook hun geruststellend karakter, als het gezag - recht van zeggen - van die autoriteit wordt aangetast. De spanning tussen de noodzaak en de risico's om dingen op gezag aan te nemen, zal wel samenhangen met de spanning binnen de individuele mens tussen zijn verlangen naar veiligheid en zijn verlangen naar vrijheid. Ook in het godsdienstig beleven van de gelovige is deze spanning. Omdat echter voor de gelovige God meer betekent dan toevluchtsoord en wetgever, moet op de religieuze beleving later worden teruggekomen. C. De hypothese. De hypothese draagt het kenmerk van de voorlopigheid. Ze gaat uit van een vermoeden, een veronderstelling, een waarschijnlijkheid. Nieuwsgierigheid, weetgierigheid of praktische overwegingen kunnen er toe leiden, dat men het 11G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

onzekere uit de veronderstelling wil verwijderen door vergelijking. Zagen wij bij het dogma de redenering: 'omdat A waar is, moet B waar zijn', bij de hypothese wordt dit: 'als A waar zou zijn, moet ook B waar zijn'. Hierdoor wordt de hypothese een werkhypothese, d.w.z. niet alleen een voorlopige veronderstelling om te kunnen handelen, maar ook een uitgangspunt voor onderzoek. Dit werk is de verificatie door vergelijking met reeds onderzochte feiten die ermee in verband staan. Het is duidelijk, dat in het dagelijks leven dit nagaan van de houdbaarheid van veronderstellingen voortdurend plaats vindt. Al is de kans op vergissingen groter dan bij een wetenschappelijk verantwoord onderzoek, het is toch, als het met gezond verstand gebeurt, een nuttige bezigheid, omdat het de creatieve aanpassing aan de realiteit bevordert. Het is overigens niet zo, dat wetenschappelijk onderzoek definitieve waarheden oplevert. De methoden van onderzoek zijn zelf principieel voortdurend voorwerp van onderzoek. De onderzoeker kan zo aan zijn hypothesen gehecht zijn dat zijn onderzoek geschaad wordt door 'wishful thinking'. Tenslotte zullen tot in lengte van dagen nieuw bekend geworden feiten dwingen een afgesloten onderzoek te heropenen. Wie moeite heeft met het accepteren van deze onzekerheden kan uit twee uitwegen kiezen. - Hij kan zijn hypothese veranderen in een dogma en dit onder de paraplu van het geloof veilig stellen. - Hij kan ook trachten zijn onderzoek zo strikt objectief te maken, dat vergissingen uitgesloten zijn. Wie de onzekerheden wel aanvaardt, zal weten dat deze beide pogingen geen echte oplossingen zijn. Hij zal daarom bereid blijven zijn hypothese in te leveren als de onhoudbaarheid blijkt. Hij zal echter ook geen absolute objectiviteit eisen, omdat hij ervaren heeft dat objectiviteit weliswaar tot ontdekkingen kan leiden, maar dat alleen een vleugje subjectiviteit tot uitvindingen kan leiden. D. De fictie. In het gewone spraakgebruik wordt het woord fictie meestal in negatieve, zin gebruikt voor de aanduiding van een verzinsel, dat niet tegen verificatie bestand is en dus onnuttig is. Kant en Nietzsche echter hebben over de fictie als vorm van 'voor waar aannemen' veel positiever geschreven. Vaihinger heeft daarop zijn "Fictionalisme" gebaseerd, dat in zijn boek "Die Philosophie des Als Ob" wordt uitgewerkt. Van de reeds genoemde vormen van 'voor waar aannemen' is de fictie het best te vergelijken met de hypothese Daarmee heeft ze namelijk de voorlopigheid gemeen. Iets wordt voor waar aangenomen zolang er geen dwingende reden is ervan af te zien. Bij de hypothese kan die reden zijn, dat door verificatie, dus door confrontatie met andere, reeds bewezen geachte feiten, of door nieuw gevonden feiten, de onwaarheid is gebleken. Bij fictie ligt dit anders. Daar zijn waarheid of onwaarheid niet beslissend, maar bruikbaarheid en nuttigheid. Een voorbeeld van een fictie waarvan de feitelijke onwaarheid evident is, is die van de meridianen en parallellen op de aardbol. Daarvan zal zeker geen afstand gedaan worden voor er een zuiverder of eenvoudiger middel gevonden wordt om aan te geven waar een stad ligt of een schip zich bevindt. Hier is dus de bruikbaarheid voor de communicatie doorslaggevend. Een voorbeeld van een fictie waarvan het waarheidsgehalte niet exact is vast te stellen, is die van de wilsvrijheid. Als ik voor waar aanneem dat de mens een zekere, zij het door aanleg - en milieufactoren beperkte beslissingsvrijheid heeft, zullen daarbij gevoelsoverwegingen wel een grotere rol hebben gespeeld dan de resultaten van een waarschijnlijkheidsonderzoek. Ik vind het prettig voor mijn gevoel van eigenwaarde als ik mij verantwoordelijk kan voelen voor wat ik goed of slecht gedaan heb en als ik anderen verantwoordelijk kan stellen voor hun daden. Ik vind de 12G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

gedachte griezelig een robot onder de robots te zijn en geprogrammeerd door het noodlot. Wie het standpunt van het determinisme kiest, zal wel meer geleid worden door de voordelen die het toepassen van de wet van oorzaak en gevolg heeft op het ordenen van waarnemingen, op het historisch denken, op het voorzien van de toekomst, dan door wetenschappelijke bewijzen. Deze 'als-of' vorm van 'voor waar aannemen' behoeft geen verificatie, maar justificatie. Deze bestaat dan uit het aantonen van de bruikbaarheid, de nuttigheid, de doelmatigheid van de fictie. Onder verschillende namen gebruiken we in het dagelijks leven veel ficties om ons in de werkelijkheid te Orinteren Abstracties als de gemiddelde mens, de gezonde mens, de normale mens, soortelijk gewicht suggereren een beoordelingsmogelijkheid aan de hand van een fictief voorbeeld. Classificaties als typologien, beoordelingslijsten e.d. kunnen door het trekken van,denkbeeldige grenzen min of meer gedetailleerde overeenkomsten en verschillen aanduiden Analogien zijn ficties die een brug vormen tussen het begrepene en het onbegrepene. Ze werken vereenvoudigend bij kennisoverdracht. Het vergelijken van een computer met de hersenen kan verduidelijkend werken voor wie met de werking van de laatste meer vertrouwd is dan met de werking van de eerste. Ethische ficties als vrijheid, plicht, onsterfelijkheid kunnen dienen als basis voor theorien die voldoen aan wensen en idealen. Esthetische ficties, zoals die te vinden zijn in beeldspraak, vergelijkingen, gelijkenissen, personificaties, allegorien, idealiseringen, droombeelden en fabels kunnen op min of meer kunstzinnige, symbolische wijze gedachten, meningen, gevoelens overbrengen. De meeste ficties dragen duidelijk de sporen van een subjectieve benadering synthese tussen subject en object - en de daaruit voortvloeiende "verbeelding" van de werkelijkheid, meer dan een afbeelding ervan. Deze subjectiviteit maakt echter niet alleen een creatieve relatie tussen mens en werkelijkheid mogelijk, zij schept ook de mogelijkheid tot vervalsing ervan. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. De overdrijving is er een van. Overdreven classificaties kunnen leiden tot een zwart-wit denken, polarisatie, extremisme en discriminatie. Overdreven analogien kunnen teveel de nadruk leggen op overeenkomsten en daardoor leiden tot simplificaties. Overdreven personificaties, idealiseringen, 'droombeelden kunnen uitgroeien tot waanideen. Een andere manier is de verstarring. Een fictie, die een tijdlang nuttig werkt, kan in de gewoonte, de traditie worden opgenomen. Als in een veranderende wereld ficties niet worden vervangen of bijgesteld, omdat de doelmatigheid niet is getoetst, veranderen ze in dogma's, die tot magisch aandoende handelingen leiden. Een derde manier is de vlucht voor de vrijheid en verantwoordelijkheid. Ficties dienen dan niet als hulpconstructies ter orintering, maar als kunstgrepen ter ontvluchting van de realiteit. Allerlei neurotische verschijnselen dragen dit karakter. Zolang de neuroticus de moed mist zijn ficties als ficties te zien, maar ze blijft hanteren als dogma's, zal hij ze ook niet kunnen vervangen door betere. De relatieve veiligheid die hij door zijn vlucht heeft verworven, zal hij niet willen prijsgeven. De bereidheid eigen ficties te erkennen, op hun bruikbaarheid te toetsen en ze bijtijds door nuttiger ficties te vervangen is een 13G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

teken van objectiviteit, soepelheid, moed, creatieve aanpassing en dus van geestelijke gezondheid.

14G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

III.MENING.1. Postulaten. De definities van dit woord komen in zoverre met elkaar overeen, dat ze wijzen op vooronderstellingen, die aan het "na"-denken voorafgaan. Soms doet een beschrijving echter denken aan evidenties, soms aan hypothesen, soms aan dogma's en soms aan ficties. Van Praag (1978, p.84) beschrijft ze als metahypothesen en als uitdrukking van wat men wel een existentile beslissing noemt (idem, p.103). Drever (1956, p.214) noemt het postulaat "a principle which is provisionally accepted without any evidence being offered; a presupposition upon which an argument, etc. may depend." In Elseviers Kleine Filosofische en Psychologische Encyclopedie vinden we op p.176 een korte historische beschrijving met een vergelijking met axioma's en met de opvatting van Kant. Deze uitspraken overziende lijkt het mij verantwoord dit woord te gebruiken als een overkoepeling en samenvatting van de verschillende vormen van 'Voor waar aannemen', zoals die in het vorige hoofdstuk zijn beschreven. Door dit te doen en daardoor de verschillen even buiten beschouwing te laten, kunnen we de vraag stellen welke plaats de postulaten innemen in het proces van de meningsvorming. Als het waar is dat postulaten aan het denken voorafgaan, zodat dit "na"-denken wordt, dan wil dat nog niet zeggen, dat er niets aan de postulaten voorafgaat. Postulaten zijn al conclusies, gevolgtrekkingen, keuzen, reacties op situaties, antwoorden op uitdagingen. Zelfs bij het kleinste kind, dat nog niet over de woorden beschikt om zijn postulaten te formuleren, blijken ze aanwezig te zijn. Het kind dat angstig bij de moeder wegkruipt als er een hond in de buurt is, toont daarmee dat er een gevoel aanwezig is, dat een generalisering is van een voorafgaande ervaring. Zo'n basiservaring kan teweeggebracht zijn door het stimulerende, verlammende, schrikaanjagende, maar in ieder geval suggererende effect van een gebeurtenis, een reeks van gebeurtenissen of een situatie. De bijdrage van het kind is zijn te vroege generalisering. Als we proberen het onbewuste postulaat van dit kind onder woorden te brengen, zijn er verschillende mogelijkheden: "Honden zijn gevaarlijk" "Dieren zijn gevaarlijk" "Wat vreemd is, is gevaarlijk" "De wereld is vijandig" "Het leven is riskant" Voor het kind zijn deze onderscheidingen nog veel vager. Het onderscheidingsvermogen moet zich immers nog in wisselwerking met een groeiende woordenschat ontwikkelen. Dan is het nadenken, het "verschil maken" begonnen. Dat dit denken individueel zo verschilt, hangt samen met de inhoud van het genoemde basisgevoel, dat als basisvertrouwen, basiswantrouwen, basismoed of basisangst kan imponeren. Maar het heeft ook te maken met de formele kant van de postulaten, die uit het beschouwen van het beleven (Van Praag, 1978) ontstaan. Hoe flexibel zijn ze, d.w.z. in hoeverre staan ze open voor discussie, herziening, 15G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

vervanging, hoe heilig zijn ze of hoe voorlopig? Het is waarschijnlijk dat de postulaten die het denken onderbouwen, bij ieder mens de kenmerken van de vier soorten postulaten vertonen, maar dan in verschillende menging. Deze inhoudelijke en formele verschillen maken het postulatenpakket van ieder mens vrijwel uniek en veroorzaken moeilijkheden bij de communicatie erover. De aard van het taalgebruik in deze communicatie, daverend, overdreven of terughoudend, met understatements kan meer of minder suggereren dan bedoeld is. De mate en de aard van voorlopigheid komen vaak te weinig tot uiting en zelfs aanloopjes als: ik geloof, denk, vind, neem aan dat ..., geven niet duidelijk aan of het hoofdzakelijk om een evidentie, een dogma, een hypothese of een fictie gaat. 2. Meningsvorming. De eerste fase van meningsvorming bestaat dus uit een zonder vergelijkingsmateriaal, dus zonder distantie opvangen van signalen. Het hieruit ontstane basisgevoel begint al spoedig invloed uit te oefenen op verdere waarneming. Sporen van deze tweede fase zijn soms in het eerste levensjaar al in het gedrag waar te nemen. Zo hoorde ik van de kinderen van een doofstom echtpaar, die al in het eerste jaar afzagen van huilen om de aandacht op zich te vestigen. Ze vervingen dit door stampen of slaan, omdat de zo veroorzaakte trillingen blijkbaar bij de moeder wel overkwamen. In de tweede fase zien we hoe het basisgevoel zich omzet in een basismening, die zevend gaat werken bij het toelaten van indrukken. Er ontstaat een waarneming met vooropgezette bedoeling, een tendentieuze apperceptie, die merkwaardige gevolgen heeft. Enerzijds is het een soort losmaking, een bevrijding. Het kind gaat zich 'ik' noemen, experimenteren met het zich verzetten tegen de druk van de buitenwereld. Anderzijds gaat het zich meer en meer vastleggen op de voorgevormde mening, filosofie, overtuiging. Deze woorden lijken te zwaar, maar wie de invloed ervan op het denken, voelen en handelen als een rode draad in het leven heeft kunnen volgen, kent de kracht ervan. De tweede fase van de meningsvorming eindigt rond het zesde levensjaar. De individuele basismening is nu duidelijk herkenbaar geworden aan woord en gedrag. Op de levensstijl die op deze grondmening als een persoonlijke manifestatie is gebaseerd, wordt in een later hoofdstuk nader ingegaan. Ten aanzien van de mening zelf moet echter nog eens benadrukt worden, dat deze dus niet ontstaan is in koele overweging van de opgedane ervaring. Zeker in het begin van de derde fase is het voor de betrokkene onmogelijk zijn mening zo helder te krijgen dat deze samengevat kan worden in een serie postulaten, die als een grondwet voor verder handelen kan worden gebruikt. De herkenbaarheid van de mening bestaat in de unieke combinatie van gevoelsuitingen, stemmingen, van identificatiepersonen overgenomen uitspraken, keuze van spreekwoorden en gezegden, conformerend of rebellerend gedrag. Veel mensen verlaten dit stadium niet. Natuurlijk kan dit wel het gevolg zijn van gebrek aan moed of analyserend vermogen, maar het kan ook het bewijs zijn van gezondheid. Een gezonde mening is een mening die de werkelijkheid dicht benadert en berust op een gepast gevoel van eigenwaarde en een ontwikkeld gemeenschapsgevoel. Zo'n mening inspireert tot het nemen van juiste, bevredigende beslissingen, die niet dwingen tot justificatie door een beroep op bewust gemaakte en onder woorden gebrachte postulaten. Anderen stappen half uit de derde fase. Zij hebben de behoefte aan duidelijk geformuleerde postulaten om hun mening, hun beginselen, hun beslissingen en hun 16G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

daden te kunnen verdedigen. Omdat hun mening echter .1 gezagsgetrouw" is, laten ze de formulering over aan dat gezag. Het gezag levert die in de vorm van wetten, geboden, voorschriften, dogma's. Tenslotte zijn er degenen die de vierde fase, de slotfase bereiken. Deze fase is moeilijk te beschrijven en als ideaalstellend nooit geheel te voltooien. Omdat in een beschrijving de begrippen vrijheid en flexibiliteit een grote rol zullen spelen, is de kans groot dat deze fase de indruk maakt van beginselloosheid, discontinuteit en vaagheid. De meeste humanisten en overigens ook veel niet-humanisten zullen wel van zichzelf vinden dat zij zich in deze vierde fase bevinden en daarin opereren. Het is daarom de moeite waard nader in te gaan, niet alleen op de inhoud, maar ook op de pretentie van de humanistische postulaten. 3. De humanist en zijn postulaten. In de postulaten van een humanist zal de doelmatigheid prioriteit hebben boven de absolute waarheid. Ze zullen dus meer lijken op ficties dan op dogma's De plaats van de evidentie en de hypothese erin zal afhangen van het verschil in persoonlijkheidsstructuur. Een opportunist zal meer op de evidentie vertrouwen, wie doelmatigheid op langere termijn zoekt, zal door onderzoek dichter bij de waarheid willen komen. Hoewel ook in de postulaten van een humanist het geloof in autoriteit niet ontbreekt, zal dit, doordat het een geloof in deskundigheid en ervaring is, niet licht dogmatisch worden, maar partieel, tijdelijk en vervangbaar blijven. Overigens ligt tussen het absolute, orthodox-godsdienstige of politieke geloof en de humanistische overtuiging een gebied waar woorden als vrijzinnig-godsdienstig, christen-humanistisch, religieus-humanistisch aanduidingen zijn van een min of meer kritische houding tegenover de dogma's. Juist in dit gebied is waar te nemen hoe de pretentie van de postulaten verandert. De dogmatisch ingestelde gelovige haalt als het ware zijn postulaten kant en klaar uit de geloofsleer, de leerstellingen, de dogma's. De humanist verwerft zijn persoonlijke postulaten uit ervaringen, generalisaties en interpretaties. Bewuste en onbewuste motieven leiden en misleiden hem bij de voorlopige formuleringen ervan. Nieuwe ervaringen en interpretaties, onderzoek van motieven helpen hem zijn grotere fouten door kleinere te vervangen. De door een vereniging van humanisten - i.c. het Humanistisch Verbond geformuleerde beginselverklaring kan daarom nooit exclusief gehanteerd worden, maar alleen worden aangeboden met woorden van ongeveer deze strekking: "Hier ziet U enkele opvattingen, die wij vaak tegenkomen bij mensen die zich humanist noemen. Als U zich voldoende hiermee verwant voelt, is U bij ons welkom". Deze tolerantie, dit afzien van het in pacht hebben van de wijsheid heeft zijn oorsprong in de ervaring, dat soms formuleringen die als ficties worden aangeboden eigenlijk als dogma's bedoeld zijn of omgekeerd. De humanistische overtuiging stelt echter wel eisen aan een pakket postulaten. De mogelijkheid, de vrijheid en de noodzaak van de mens tot creativiteit en coperatie mogen er als doelmatige ficties niet in ontbreken. Alvorens dit hoofdstuk af te sluiten met enkele persoonlijke formuleringen van humanistische postulaten, lijkt het me gewenst de fictie ook nog af te grenzen tegen de illusie. Te vaak worden deze twee in een adem genoemd alsof ze synoniem zijn. Ze behoren echter tot verschillende categorien. De illusie is een waarnemingsfout, een vervalsing van de werkelijkheid. Ze ontstaat meestal onder de invloed van een sterke emotie, zoals angst of hoop. Men ziet dan iets voor iets anders aan, een struik voor een sluipschutter, een voorbijvarend schip voor een hulpexpeditie. Het opheffen 17G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

van de illusie kan dus tot een opluchting of een ontgoocheling leiden. De illusie is dus altijd misleidend en schadelijk. De fictie is evenals andere postulaten een hulpconstructie om een ingewikkelde en weerbarstige werkelijkheid hanteerbaar te maken, Een fictie moet gejustificeerd worden, d.w.z. op haar bruikbaarheid getoetst. Als we daarmee ophouden, omdat we de fictie zo vanzelfsprekend zijn gaan vinden, dat we haar aard van voorlopigheid niet meer zien, zitten we er aan vast als aan een dogma. De volgende formuleringen van mijn persoonlijke postulaten zijn bedoeld om in de eerste plaats als ficties te worden opgevat. Dat er sporen in te vinden zijn van evidentiegevoel, steunen op autoriteiten en behoefte aan verificatie is onmiskenbaar. a. De mens heeft een natuurlijke behoefte aan groei, uitbreiding, ontplooiing, zelfverwezenlijking. b. De mens heeft een natuurlijke behoefte aan communicatie. Deze gemeenschapszin geeft de mogelijkheid tot ontwikkeling van gemeenschapsgevoel en coperatie. c. Het creatieve vermogen van de mens stelt hem in staat zich een mening te vormen over zichzelf, de wereld en zijn plaats in de wereld. d. Op de basis van deze mening bouwt de mens zich grotendeels onbewust een levensdoel en een levensstijl. Hierdoor toont hij zich een uniek, doelstrevend subject. e. De begrensdheid van het kenbare, begrijpbare en bereikbare daagt uit tot een keuze tussen agnosticisme - de waarheid is niet kenbaar - en geloof in en beroep op bovennatuurlijke krachten. f. Geloof behoeft een beperkte vrijheid van onderzoek niet uit te sluiten. Agnosticisme behoeft verkenningen aan de grenzen van het kenbare niet uit te sluiten. g. De keuze van de humanist voor het agnosticisme vraagt de moed tot de aanvaarding van onvolkomen heid, tijdelijkheid en onvoorspelbaarheid. h. Het geweten is te zien als een natuurlijke behoefte aan en mogelijkheid tot norm- en zingeving. De inhoud ervan zal afhangen van de mate van zelfontplooiing en gemeenschapsgevoel. De groei daarvan zal toetsing en eventueel vervanging van gendoctrineerde normen mogelijk maken.

18G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

IV.HET IK EN HET ZELF.1. De tweedeling. Zodra iemand over zichzelf gaat nadenken, haalt hij zich allerlei moeilijkheden op de hals. Hij begint onderscheidingen te maken, die gemakkelijk uit de hand lopen door scheidingen of tegenstellingen te worden. Communicatie over wat er in zo'n zelfonderzoek plaatsvindt, is moeilijk. In pogingen van verschillende schrijvers duidelijkheid hierin te krijgen, komen we tweetallen tegen als ik & zelf, subject & object, persoonlijkheid & identiteit, lichaam & ziel, gevoel & verstand, aangeboren & aangeleerd, bewust & onbewust. Verder ook nog drietallen als lichaam, ziel en geest; es, ego en superego; kind, volwassene en ouder. Doordat de definities van deze woorden bij verschillende schrijvers vaak ver uiteenlopen is een samenvatting van de standpunten niet mogelijk. Wie helderheid wil verkrijgen over de manier waarop hij bezig is met zichzelf om te gaan, zal de formuleringen van anderen wel in zijn overwegingen kunnen betrekken, maar door selectie tot een eigen standpunt moeten komen. We hebben overigens behalve de aangeduide bronnen ook nog tot onze beschikking de spontane uitingen van onszelf en anderen op momenten, dat wij de gevoelsbeleving hebben dat een deel van onszelf zich kritisch beschouwend opstelt tegenover een ander deel van onszelf. Enkele voorbeelden: Ik ben tevreden respectievelijk ontevreden over mijzelf. Ik neem dat mijzelf kwalijk. Ik kan het hierover met mezelf niet eens worden. Ik kan er mijzelf niet toe krijgen. Ik was buiten mezelf van blijdschap, van woede. Ik kon mezelf wel voor de kop slaan. Ik had mezelf niet in de hand. Zo zijn er nog veel meer uitingen waarbij we een'zelf' prijzen, afkeuren, verontschuldigen, de schuld toeschuiven. Voor we ingaan op de inhoud en de relatie van deze twee delen van de menselijke persoonlijkheid, moeten we ons eerst afvragen wat de realiteitswaarde van deze tweedeling is. Bij een levend organisme is het geheel meer dan de som der delen. De mens is een levend organisme, dat als een totaliteit, een individu, d.i. een ondeelbare eenheid, een doel nastreeft. Als dit een aanwijsbaar doel is, verwijst het naar een hirarchie van deeldoelen, met een onbewust fictief levensdoel aan het eind. Deze holistische, ophet geheel gerichte, en finalistische, op het doel gerichte, visie op de mens zal verhinderen een intrapsychische spanning te beschrijven als een strijd tussen aanwijsbare delen of eigenschappen van het organisme. Het is natuurlijk wel onmiskenbaar, dat mensen zich vaak gedragen en zich ook voelen alsof twee tegenstrijdige krachten zich in hen meten. Maar achter zulke gedragingen en gevoelens staat een mens, die bezig is van een oplosbaar vraagstuk een onoplosbaar probleem te maken. Hij creert en onderhoudt een innerlijk conflict. Hoe en waarom? Laten we dat aan de hand van een voorbeeld bekijken.Een jonge man is aan het solliciteren. Tijdens zijn opleiding werd hij beschouwd als een goede, wat eerzuchtige leerling, die duidelijk opzag tegen tentamens. Nu heeft hij al verscheidene keren

19G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

gesolliciteerd naar posten waarvoor zijn opleiding voldoende is. Tijdens het laatste sollicitatiegesprek loopt het telkens mis. Mede op aandrang van zijn ouders wil hij nu in psychotherapie wegens nervositeit. Als we onderzoeken welke rol hij tot nu toe in zijn lot heeft gespeeld, valt het volgende op. Hij is als kind ermee akkoord gegaan dat een van de levenstaken van de mens en dus ook van hem is, zich te ontwikkelen in een richting die hem in staat stelt dienstbaar te zijn aan de samenleving. Hij is dus bereid te werken. Hij blijkt intelligent en actief genoeg te zijn om op school een goede leerling genoemd te worden. Al gauw wordt het duidelijk dat hij om een nog niet bekende reden heel hoge eisen aan zichzelf stelt. Hij moet de beste zijn en mag niet falen. Voorlopig neemt hij hindernissen in de vorm van testsituaties als proefwerk, tentamens en examens nog, zij het met angst en beven. Hij zou eens ontmaskerd kunnen worden. Tenslotte vindt hij de laatste drempel, die tussen leerling en functionaris, te hoog. vlak voor die drempel Weet hij overtuigend aan te tonen, dat men er wijzer aan doet niet met hem in zee te gaan. Er zijn nu nog twee stappen nodig om een behaaglijke status-quo te bereiken. In de eerste plaats moet hij de mislukking toeschrijven aan een instantie die buiten zijn verantwoordelijkheid ligt. Hij kiest nervositeit. Hij had ook de onaardige selecteur, de jeugdwerkloosheid of zijn onbeheersbare zelf kunnen aanwijzen. Als hij nu nog zijn goede wil en ijver aantoont door met zijn nervositeit in behandeling te gaan, kan hij voorlopig vooruit. Zijn 'ik' is nog altijd de veelbelovende, intelligente, ijverige, bekwame jonge man, die helaas met een weerbarstig 'zelf' in de vorm van nervositeit zit opgescheept. Maar hieraan wordt gewerkt. Zolang deze nervositeit hem maar niet ontvalt, is zijn gevoel van eigenwaarde en zijn reputatie veilig.

Deze beschrijving is niet vleiend en lijkt misschien ongerechtvaardigd en wreed. Het is dan ook de ontmaskering van een 'game' (Berne, 1967), een spelletje, dat iemand speelt Om zijn gebrek aan moed tot onvolkomenheid te verbergen, niet alleen voor anderen maar ook voor zichzelf. Maar het is niet de beschrijving van een onvergelijkbaar geval. Ieder mens staat aan de verleiding bloot zijn streven op te voeren tot het eisen van absolute en permanente veiligheid, superioriteit, acceptatie of beheersing van de situatie. Soms ontmoeten we iemand die het ideaalbeeld benadert van een persoonlijkheid met een rustig adequaat gevoel van eigenwaarde. Zo iemand zal weinig over zijn waarde nadenken, zich weinig met anderen vergelijken, weinig afhankelijk zijn van de mening die anderen over hem hebben. Hij zal moedig, geduldig, objectief, tolerant, flexibel en sociaal gericht zijn. Hij zal ook niet de behoefte hebben zijn persoonlijkheid te verdelen in een trotse, maar kwetsbare vorst, het ego, die voor zijn reputatie afhankelijk is van en dus zorgen heeft over een weerbarstige major domus, het zelf. Zolang wij echter behoren tot degenen die onderweg zijn naar zo'n vrijheid, lijkt het zinvol te onderzoeken hoe ons eigen arrangement in elkaar zit. Uit het voorgaande blijkt wel dat zowel individuele verschillen in beleving als in definiring van de termen ik of ego en zelf de beschrijving moeilijk maken. 2. Het ik of ego. Laten we de zin: "Ik neem dat mezelf kwalijk" als uitgangspunt nemen. Het ego treedt hier op als beschouwer en beoordelaar. Het moet dus een deel van de eigenheid tegenover zich geplaatst hebben om dit te beschouwen en beoordelen. Wat het ego als basis moet bewaren zijn de wetten en normen waarvan het de vertegenwoordiger kan zijn en waarop het zich kan beroepen. We kunnen in dit ego drie lagen onderscheiden a. Het algemeen menselijke. Het is datgene dat we beleven als te behoren tot de natuurlijke uitrusting van ieder mens, zoals het geweten, de creativiteit, de gemeenschapszin en enkele basisbehoeften. 20G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

b. Het persoonlijk aangeborene. Het is wat we ook de aanleg noemen of het temperament in de betekenis van de compositie van psychische factoren, die in meerdere of mindere mate aanwezig zijn en meestal geacht worden een lichamelijke basis te hebben. Ze worden in verschillende temperamentstypologien beschreven (Heymans, 1932; Kretschmer, 1925; Sheldon, 1942). c. Enkele basisgevoelens die zo vroeg uit basiservaringen zijn voortgekomen dat ze aangeboren lijken. Deze inhoud geeft aan het ego het beeld van bewustheid, duurzaamheid, activiteit. Het er achterliggende gevoel van identiteit kan echter ook een weerstand scheppen tegen verandering, zodat een zekere starheid ontstaat. Deze wordt zichtbaar aan de mechanismen die het ego gebruikt om optredende veranderingen, onregelmatigheden, uitbundigheden, weifelingen in het gedrag buiten de eigen verantwoordelijkheid te plaatsen, d.w.z. naar vroegere of huidige invloeden of naar het zelf. Hiermee is een van de functies van het zelf aangegeven.

21G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

3. Het zelf. In het zelf kunnen we twee lagen onderscheiden, die we kunnen aanduiden met de termen karakter en levensstijl. Het karakter is dan het objectgedeelte, de levensstijl het subjectgedeelte van het zelf. Het karakter is het stempel dat de confrontatie met de omgeving heeft achtergelaten op wat als aangeboren aanwezig was. Anders gezegd is het de persoonlijkheid nadat het meegemaakte zijn invloed heeft uitgeoefend op het meegebrachte. Deze laatste omschrijving zouden we dus karakter in ruimere zin kunnen noemen, omdat het zowel aanleg- als milieufactoren omvat. Zo kunnen we ook het begrip levensstijl op twee manieren omschrijven. We kunnen er datgene, dat de vrije wil aan het karakter toevoegt onder verstaan, zoals overwegingen, keuzen, beslissingen. We kunnen er echter ook onder verstaan de totale persoonlijkheid zoals deze zich manifesteert nadat de te onderscheiden factoren, dus aanleg, milieu en keuzevrijheid op elkaar hebben ingewerkt en terwijl ze dat blijven doen. Over deze levensstijl als semi-autonome persoonlijkheid gaat het volgende hoofdstuk. Omdat dit zich hoofdzakelijk met het subjectgedeelte van het zelf zal bezig houden, is het nuttig om over het objectgedeelte hier nog enkele dingen te zeggen. Eerst iets over de vage grens tussen ego en zelf. Van wat ik als de drie lagen van het ego, als het onveranderbare uitgangspunt of het onvervreemdbare beginkapitaal van de menselijke persoonlijkheid heb beschreven, behoeven enkele punten enige toelichting. Als iemand neiging vertoont tot vermijding van contacten kan dit voortkomen uit zijn temperament en dus als een aangeboren neiging tot zijn ego behoren. Het kan echter ook te maken hebben met een aangeboren lichaamsgebrek, waardoor het kind zich in contacten al vroeg gemeden, geminacht of gediscrimineerd heeft gevoeld. Dan is de neiging tot vermijden van contact niet aangeboren, maar te zien als een karaktertrek, als reactie op milieu-invloeden en dus waarschijnlijk beter bereikbaar voor herziening. Nog moeilijker is de grens te trekken waar het de invloed van zeer diep ingrijpende, vaak zeer vroege ervaringen betreft. Zo wordt bijvoorbeeld vaak, niet altijd, bij recidiverende misdadigers een zeer vroege absolute affectieve verwaarlozing gevonden, waardoor van de eerste dag af een waakzaam, agressief gedrag voor het zelfbehoud noodzakelijk scheen. Ook hier is de bereikbaarheid zo gering, dat het verschil met een aangeboren misdadigheid, zo deze al mocht bestaan, moeilijk vast te stellen is. Maar ook de grens tussen karakter en levensstijl is zeer vaag. Het eenvoudigst kan men dit bezwaar oplossen door een van beide te ontkennen. Wie aanleg- en milieufactoren afzonderlijk of gezamenlijk de oorzaken noemt van de wijze waarop de mens zich tenslotte in de wereld manifesteert, sluit daarmee de mogelijkheid tot vrije keuze en daarmee het subjectzijn uit. Wie iemands daden beoordeelt 'zonder aanzien des persoons', vervangt de ene willekeur door de andere. Hij onderschat de kracht van de invloed van aanleg en milieu. Als men recht wil doen, zowel aan de genoemde factoren als aan de keuzevrijheid, is het aan te bevelen deze factoren niet aan te duiden als oorzaken, maar als aanleidingen of verleidingen. We kunnen de volgende seductieve invloeden onderscheiden: 22G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

a. De constitutie. b. De intelligentie. c. Het geslacht. d. De gezinsconstellatie. e. De economische, sociale en culturele achtergrond. f. De opvoeding. g. Incidentele belevenissen. Uitvoerige beschouwingen over de afzonderlijke beinvloedingsgebieden zijn hier niet op hun plaats. We moeten volstaan met enkele opmerkingen over de kracht, de zwakheid en de grenzen van de benvloeding. De kracht van de verleiding ligt in de continuteit. Posities als vrouw, jongste kind, matig begaafd, arbeiderskind, lid van een minderheidsgroep zijn min of meer permanent en krijgen iets noodlottigs door de voortdurende herhaling van dezelfde suggesties. De kracht van deze suggesties wordt nog versterkt door wat we het "zie-je-nou-weleffect" zouden kunnen noemen ter vertaling van moeilijker uitdrukkingen als tendentieuze apperceptie, tendentieuze interpretatie, halo-effect, 'self-fulfilling prophecy'. Hier liggen ook de grenzen van de kracht van de suggesties. Hoe steviger het pakket van meningen, respectievelijk vooroordelen is geworden, hoe minder nieuwe ervaringen daar nog veranderingen in kunnen aanbrengen. Tegelijkertijd zijn we ook gekomen aan de grens van wat in het voorgaande als karakter werd beschreven. In de buurt van deze grens moet gekozen worden tussen het trotseren van verleidingen door een eigen weg te gaan en het capituleren voor de verleidingen door ze als oorzaken tussen het ik en de verantwoordelijkheid te plaatsen. De nieuwe dimensie die met deze keuze aan de persoonlijkheid wordt toegevoegd, is de levensstijl.

23G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

V.LEVENSSTIJL.1. Het meningensysteem. In vorige hoofdstukken is de levensstijl al aangeduid als het subjectieve gedeelte van het zelf, als het persoonlijke antwoord op een zich ontwikkelend meningensysteem, als een soort zelf ontworpen grondwet of blauwdruk voor het gedrag. Daarmee is dan aangegeven dat een louter causale verklaring van de wijze waarop de mens zich in de wereld manifesteert niet voldoet. Het woord karakter als resultaat van de invloed van aanleg - en milieufactoren kan niet het sluitstuk zijn van de beschrijving van de menselijke persoonlijkheid. De mens is onvoldoende instinctmatig geprogrammeerd om zonder creativiteit antwoord te kunnen geven op de vele stimuli en uitdagingen van het leven. zijn creativiteit moet hem in staat stellen te vergelijken, van ervaringen te leren, waarde te bepalen, beslissingen te nemen, conclusies te trekken en de generaliserende regels voor een gedragspatroon op te stellen. liet meningensysteem dat zo ontstaat, heeft drie zwakke kanten. a. Het is gebaseerd op de priv-logica van het jonge kind. Doordat de meningsvorming zich grotendeels afspeelt in de eerste zes levensjaren, is er weinig controle door ervaringsmateriaal van het kind zelf of van anderen. Dit leidt tot te vroege, te weinig gefundeerde generaliseringen. b. Deze generaliseringen gaan selectief werken. Ze laten alleen bevestigende nieuwe ervaringen toe. c. Doordat dit proces onbewust, d.i. onbegrepen verloopt, treedt er licht een verstarring op, waardoor ook na de vormingsjaren nieuwe ervaringen meer consoliderend dan corrigerend zullen werken. Hoe belangrijk de mate van flexibiliteit van het meningensysteem is voor de hele mens kan pas duidelijk worden als bekeken is om welke meningen het gaat, hoe uit die meningen de levensstijl gevormd wordt en welke functie de levensstijl in het leven vervult. 2. Zelfconcept, wereldbeeld en idealen. Shulman (1973, p.16) onderscheidt in het meningensysteem de meningen die de mens heeft over zichzelf, over de wereld en over wat waard is nagestreefd te worden. Zijn indeling en onderverdeling volgend kan het meningensysteem als volgt beschreven worden. A: In het zelfconcept zijn drie aspecten te onderscheiden. Het eerste is de lichaamsbeleving. Deze kan individueel zeer verschillen. Soms komen we daar iets van te weten als mensen er uitspraken over doen. "Ik ben mijn eigen lichaam", zegt iemand die zichzelf als een eenheid beleeft. "Ik zie mijzelf lopen", zegt iemand die het gevoel heeft de zeggenschap over het lichaam gedeeltelijk kwijt te zijn. Men voelt zich dan verlegen, onhandig, stuntelig. Soms neemt de vervreemding ernstiger vormen aan. "Als ik in de spiegel kijk, zie ik een vreemde, die mijn bewegingen nadoet." "Ik durf niet te gaan slapen, omdat dan mijn hartslag of ademhaling zou kunnen stoppen." Het tweede aspect van het zelfconcept is de zelfidentiteit. liet gaat hier om een plaatsbepaling door afgrenzing van een vergelijking met anderen. Het is de mate van 24G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

gevoel van recht op eigenheid, recht op bestaan, op aanwezig zijn, het hebben van een eigen mening. Een zwakke zelfidentiteit kan zich bijvoorbeeld manifesteren als drempelvrees of een overmaat aan inschikkelijkheid. Een voorbeeld:Een jonge vrouw voelde zich zeer angstig als ze alleen in de trein reisde. Ze had het gevoel daar niet te mogen zitten en ieder moment weggejaagd te kunnen worden. Op advies begon ze onderweg haar plaatsbewijs in de hand te houden, zichzelf te zeggen dat zij deze plaats gehuurd had en dit aan zichzelf te bewijzen, door zonodig meer dan een . aal te controleren dat datum, bedrag en bestemming op het kaartje vermeld stonden. Dit werd een van de trainingen waarmee ze haar zelfidentiteit versterkte.

Het derde aspect van het zelfconcept is het zelfimage. Dit is een schatting van de eigen waarde naar eigen normen en waardeschalen.. Het is dus meer een zelfevaluatie dan een plaatsbepaling. Het resultaat van dit onderzoek kan leiden tot uitspraken als "Ik ben een miskend genie." "Ik ben een onschuldig slachtoffer." "Ik ben een kunstenaar." B.Het wereldbeeld is een geheel van overtuigingen over de buitenwereld. Het heeft zowel betrekking op"het leven" als op "de mensen". In allerlei uitspraken komen we deze meningen tegen. Het leven wordt gekwalificeerd als onvoorspelbaar, voorbeschikt, avontuurlijk, zorgelijk, afwisselend, chaotisch, bedreigend enz.. De mensen worden beoordeeld als betrouwbaar, onbetrouwbaar, goedwillend, hardvochtig, hulpvaardig of vijandig. De grote verschillen en tegenstellingen in deze beoordelingen wijzen op de subjectiviteit en de sterke gevoelslading ervan. Eigen neigingen worden vaak in anderen geprojecteerd.'Zo de waard is, vertrouwt hij zijn gasten.' Vriendelijke beoordelingen kunnen pogingen zijn anderen te vriend te houden. Eigen onmachtsgevoel accentueert de macht van anderen. Eigen minderwaardigheidsgevoelens kunnen zowel aanzetten tot overschatting als tot depreciatie van anderen. Wie een beoordeling over anderen geeft, onthult vaak meer over zichzelf dan over anderen. C.Idealen moeten hier voorlopig genoemd worden als behorend tot het meningensysteem. Ze geven antwoord op vragen naar de praktische en morele waardebepalingen van wat nagestreefd wordt of behoort teworden. Het gaat dus over meningen over wat wenselijk, belangrijk en waardevol is om na te streven tot instandhouding van individu en soort en tot verhoging van het zelfgevoel en gevoel van welzijn. Maar het gaat ook over vragen naar wat goed of slecht, behoorlijk of onbehoorlijk is. In ander verband, namelijk als het gaat om doelstelling, zingeving en ethische problemen moet hierop worden teruggekomen. 3.Van mening naar gedrag. Als we het pakket van meningen over de werkelijkheid zien als bouwmateriaal, als uitdaging tot een daadwerkelijk antwoord, zal eerst de weg tussen droom en daad moeten worden afgelegd. De droom is dan het hoogste doel, de zin van het leven, volkomenheid, welzijn, ideaal, het toppunt van de piramide van strevingen. Pogingen de inhoud van deze droom zo in woorden te vangen, dat een algemeen geldende zin van het leven er onweerlegbaar uit oprijst, lossen het mysterie niet op. Zelfs een door velen aanvaarde formulering, bijvoorbeeld door een godsdienstige, culturele of politieke stroming, blijft een compromis dat de verschillen verbergt. De zin van het leven blijft een fictie. Eigenlijk is ze een dubbele fictie. Ze is namelijk de fictie dat 25G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

achter de ontelbare individuele doelen een centraal, algemeen geldend doel ligt, dat dan de zin van het leven kan worden genoemd. In dit hoofdstuk gaat het om de individuele fictieve doelstelling, dus om de zin die de individuele mens aan zijn leven geeft. Dit is een creatieve daad, waarbij iemand, puttend uit zijn meningensysteem zich een levensdoel stelt, dat hij ergens onder de top van de strevingpiramide (zie hoofdstuk VII.) plaatst, maar dat hij aanziet voor het hoogste goed. Deze doelstelling is de eerste stap op de weg van droom naar daad. Evenals bij de meningsvorming speelt ook bij de doelstelling veel zich in het duister of halfduister af. Men pleegt dit onbewust te noemen. Om de vele misverstanden rond dit woord te vermijden (bewusteloos, onderbewust, verdrongen, spontaan, impulsief, zonder er bij na te denken, zonder de motieven te kennen, zonder de gevolgen te zien) lijkt het mij beter te spreken van een onbegrepen daad. Als iemand zijn subjectieve mening met alle toevalligheden, misinterpretaties en zelfbedrog presenteert als op ervaring berustende levenswijsheid en zijn doelstelling als scherpzinnig antwoord op ervaringsfeiten, toont hij de beperktheid van zijn zelfinzicht. Hoewel niemand helemaal aan deze tendens ontkomt, kan het tekort aan zelfkennis soms zo groot zijn, dat de beoordeling van zijn persoonlijkheid door zijn omgeving en door hemzelf ver uiteenlopen. Een enkel voorbeeld ter illustratie:Een man van middelbare leeftijd wordt door zijn familie en door zijn medewerkers beschouwd als een betweterige, tirannieke en wantrouwende man. Men verzet zich tegen zijn voortdurende inmenging. Hij beklaagt zich daarover. Hij vindt zichzelf een toegewijd echtgenoot en vader en in zijn werk een goede chef, die zijn bekwaamheden en inzichten in dienst stelt van zijn afdeling en zijn medewerkers. Hij voelt zich miskend in zijn goede bedoelingen, zijn belangstelling, zijn ijver en toewijding. 'Ondank is 's werelds loon'.

Het levensdoel van deze man is kennelijk superieur te zijn en als zodanig erkend te worden. Zijn wereldbeeld is hirarchisch. Ieder heeft zijn plaats op de ladder, heeft daar recht op en moet dit recht laten gelden. Nadat hij op grond van zijn meningen uit de denkbare hoofdstrevingen, waarover in hoofdstuk VII; meer, de superioriteit als levensdoel heeft gekozen, heeft hij de volgende stap gezet. Hij heeft uit de waardeschalen gekozen die aan superioriteit gestalte geven, zoals bezit, stand, rang, macht, reputatie en prestatie. Daarmee is hij gekomen tot wat genoemd kan worden een attitude, instelling, levensplan. Deze man zal dus niet via rijkdom of beroemdheid, maar wel via gezag, zeggenschap, overwicht, dwangkracht zijn superioriteit willen verwerven en bevestigen. De volgende stap is die van de instelling naar de opstelling, van het levensplan naar de levensstijl. Het is de keuze binnen de algemene attitude uit de beschikbare methoden en technieken, zoals zelfverheffing in de vorm van doen alsof, arrogantie of inbeelding, discriminatie in de vorm van afkeuren, kleineren of beschuldigen, onderwerping ter verkrijging van aandacht, hulp, bescherming, streling of absolutie en nog vele andere. De gedragingen, de afzonderlijke handelingen van de mens die dan tenslotte zichtbaar worden, zullen zeker te herkennen zijn als antwoorden op situaties van hier en nu. Zij zullen echter ook de kenmerken dragen van de persoonlijke levensstijl, het gedragspatroon, de bewegingsrichting, de opstelling of hoe we het subjectieve deel van het zelf ook willen noemen. Als we nu aan de voet van de strevingpiramide (ziehoofdstuk VII.), bezig met de dingen van alle dag, nog eens omhoog kijken naar het levensdoel aan de top, zien we dat we telkens gebruik makend van onze keuzevrijheid een deel van die vrijheid hebben prijsgegeven. De levensstijl heeft daardoor een dwingende, beperkende, causale, determinerende kracht gekregen, die de autonomie van de mens meer aantast dan de onontloopbare toestanden en gebeurtenissen uit de buitenwereld. 26G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

De weg terug naar vrijheid en creativiteit wordt op verschillende manieren gezocht, beleefd en afgelegd. De godsdienstige mens zal zijn vrijheid zoeken door al zijn beperkingen, verplichtingen en keuzen ondergeschikt te maken aan de onderwerping aan Gods wil. .Na deze bekering zal hij zich bevrijd en verlicht voelen. "De wil Gods eist niet enkel, maar werkt in mij. Deze wil is de eigenaardige manier waarop God mij maant, mij voortstuwt, helpt en draagt, op mij inwerkt en mij vormt, waarop Hij in mij strijdt, overwint en alles tot een goed einde brengt. De wil Gods is de kracht waarmee Hij bewerkt, dat ik volbrengen kan wat Hij van mij eist. Aldus gezien krijgt Gods wil een andere naam en heet hij: de genade." (Guardini, 1957, p.56). De humanist kan en wil deze weg niet gaan. Hij kan en wil zijn autonomie, al blijft deze door de onbereikbaarheid van elk echt ideaal ook een semi-autonome, niet afstaan aan een in zijn ogen fictieve zelfgeschapen autoriteit buiten zichzelf. Hij zal zijn eigen keuzen anders formuleren, maar ze wel als ficties blijven zien, zodat hij ze kan blijven toetsen op hun bruikbaarheid en nut en ze dan zonodig Of zogewenst vervangen door andere. Dit geldt niet alleen voor de laatste of kleinste keuze van de activiteiten, maar ook voor de eerste, meest fundamentele keuze van mening en doel. Als we deze keuzen nog eens achter elkaar plaatsen als mening, levensdoel, levensplan, levensstijl, gedrag wil dat niet suggereren, dat deze beslissingen op een bepaald tijdstip en in een bepaalde volgorde hebben plaatsgevonden. Ze overlappen elkaar, maar hun onderlinge afhankelijkheid verloopt toch wel hoofdzakelijk in de aangegeven richting. De gang naar de vrijheid is een levenswerk. Hoe meer men op deze weg vordert, hoe minder ook de spanning wordt tussen het beoordelende ego en het beoordeelde zelf. Het scheppend vermogen van het ego kan de levensstijl nu in vrijheid behoeden zowel voor verstarring als voor labiliteit. De levensstijl kan daardoor haar richtingaangevende, cordinerende taak vervullen in alle situaties die een beroep doen op de creativiteit, zoals bij het waarnemen, interpreteren, concluderen, raden, voorspellen of probleem oplossen. Om deze functie goed te kunnen vervullen moet de levensstijl immers zowel samenhangend als soepel zijn. Het meest wezenlijke van de levensstijl is echter, dat zij een wijze van zijn in de wereld is. Ze bepaalt en organiseert de communicatie en de relatie met de gemeenschap, d.w.z. de passieve of creatieve aanpassing aan of het verzet tegen de gemeenschap.

27G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

VI.GEMEENSCHAPSZIN EN GEMEENSCHAPSGEVOEL.1. Gemeenschap. Dit woord hebben we al enkele keren in het voorgaande ontmoet om een realiteit aan te duiden buiten het ik. Omdat de - of een gemeenschap het object is van de gevoelens die in dit hoofdstuk aan de orde zijn, is het nodig eerst in te gaan op de inhoud van het begrip. Het blijkt dan dat het woord gebruikt wordt voor de relatie binnen groepen of eenheden van verschillende omvang. Men zou er zelfs de relatie tussen het ik en het zelf binnen de individuele mens mee kunnen aanduiden. In feite gebruikt men het voor de relatie tussen twee of meer mensen in uitdrukkingen als huwelijksgemeenschap, seksuele gemeenschap, gezinsgemeenschap, buurtgemeenschap, dorpsgemeenschap, werkgemeenschap, geloofsgemeenschap, belangengemeenschap. Men kan met gemeenschap ook de maatschappij of de mensheid bedoelen. Verder kan men het begrip sociale verbondenheid overschrijden door het milieu, de levende en levenloze natuur in zijn relationele, esthetische en ethische gevoelens te betrekken. Tenslotte kan men in religieuze of kosmische belevingen de grenzen van tijd en ruimte overschrijden. Deze suprasociale opvatting van gemeenschap vooronderstelt ficties als de eenheid van alle dingen, de continuteit van een proces van evolutie of een heilsplan. Deze en andere ficties zijn nuttig als zij leiden tot een gemeenschapsgedachte die verruimend of overkoepelend werkt. Ze zijn schadelijk als ze exclusieve, discriminerende tendensen van de deelgemeenschappen legaliseren en sanctioneren. Een echte gemeenschap 'sub specie aeternitatis' - in het licht der eeuwigheid gezien - kan nooit een gemeenschap van heiligen, uitverkorenen of verlichten zijn. Als elk ideaal is zo'n gemeenschap weliswaar onbereikbaar, maar als richtinggevend voor het functioneren zo belangrijk, dat onderzoek van de gebruikte fictie nuttig is. Wat voor de suprasociale gemeenschap geldt, is echter nog duidelijker belangrijk voor de sociale gemeenschap. De medemens is voortdurend aanwezig als vriend of vijand, als helper of hulpbehoevende, als maatschappij, als cultuur. Deze aanwezigheid dwingt tot het bepalen van een standpunt, het geven van een antwoord. Dit leidt weer tot een toestand van onderlinge afhankelijkheid tussen mens en gemeenschap. Deze interdependentie gaat gepaard met positieve of negatieve gevoelens, zoals erbij-horen uitgesloten zijn, beschermd worden bedreigd worden, bemoediging ontmoediging, macht onmacht. Overheersen de positieve gevoelens, doordat de belangen en bedoelingen van mens en gemeenschap als dicht bij elkaar liggend worden beleefd, dan leidt dit tot coperatie. Deze coperatie is te omschrijven als een positieve, creatieve, integrerende wederkerigheid en aanpassing. Overheersen de negatieve gevoelens door tegengestelde bedoelingen, dan leidt dat tot polarisatie. Deze kan uitlopen op rebellie, onderwerping of vlucht in het isolement. 28G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

2. Gemeenschapszin. Over het vermogen van de mens tot belangstelling voor de ander, tot naastenliefde en coperatie wordt zeer verschillend gedacht. Optimisten stellen dat de mens van nature goed is, dat hij bekwaam is tot samenwerking, vriendschap en liefde. Zij behoeven daarbij niet blind te zijn voor het feit dat mensen elkaar in kleiner en groter verband onnoemelijk veel leed berokkenen. Omdat zij de oorzaak hiervan zoeken in onderdrukking, onwetendheid, indoctrinatie en andere ontmoedigende factoren, zien zij echter op kortere of langere termijn een oplossing. Verbetering van de maatschappij, van bestuursvorm, van opvoeding, onderwijs, voorlichting en gezondheidszorg moet de mens de mogelijkheid geven te worden wat hij van nature is. Door de eeuwen heen hebben zowel godsdienst als humanisme aan deze optimisten achtergrond en motieven,geleverd om heilzaam werkzaam te zijn in de genoemde sectoren. Van de vele benamingen waaronder dit gebeurde en gebeurt mogen er enkele niet meer in onze tijd passen, de zegenrijke invloed ervan is onmiskenbaar. Pessimisten stellen dat de mens van nature slecht is. Ze kunnen dat op verschillende manieren formuleren. De mens is geneigd tot alle kwaad en ongeschikt tot enig goed. Hij is egostisch, lustzoekend, naar macht strevend, asociaal. De gemeenschap is zijn tegenstander. Een echte verzoening is niet mogelijk. De gemeenschap, de maatschappij moet wel dwingend optreden om de mens tegen zichzelf en de medemens te beschermen. Deze dubbele bescherming plaatst de individuele mens in een dubbele relatie tot het gezag. Ze beperkt op een onaangename wijze zijn vrijheid tot lustbevrediging. Ze verhoogt echter ook zijn veiligheid tegen de gevaarlijke impulsen van zichzelf en anderen. Mensen met een dergelijke pessimistische visie op hun mogelijkheden kunnen steun zoeken bij een absoluut, geheiligd gezag, waarmee niet te discussiren valt. Zichzelf als zondaar erkennen en het gezag als goddelijk of van God gegeven maakt het leven overzichtelijker. Leed is als straf voor de zonde beter te dragen. Hoop op genade voor recht van een weliswaar streng maar barmhartig gezag mag men blijven koesteren. Er zijn echter ook pessimisten die de strijd met de maatschappij aanvaarden en dit tot uiting brengen in een psychopathisch gedrag. Hun ongeloof in de goede wil van anderen brengt hen ertoe het recht van de sterkste te hanteren. Hoewel de beschreven extreme optimisten en pessimisten zichzelf wel tot de realisten zullen rekenen, lijkt het me gerechtvaardigd hun overdrijving en eenzijdigheid irreel te noemen. Dichter bij de realiteit en bruikbaarder lijkt mij de fictie dat naast de natuurlijke behoefte tot groei en ontplooiing ook een natuurlijke behoefte aan communicatie bestaat. Als we in deze zin het woord 'naast' achtereenvolgens vervangen door 'boven', 'onder' en 'tegenover', zien we dat op inhoud en plaats van wat voorlopig als behoefte aan communicatie werd aangeduid, nader moet worden ingegaan. Vaak zien we de twee genoemde tendensen, namelijk die naar zelfontplooiing en die naar gemeenschap beschreven als de polen van de conflictsituatie waarin de mens verkeert. Zij zouden tegenstrijdige belangen dienen, zodat zij voortdurend dwingen tot een keuze. Omdat de gemeenschapsbelangen hoger genoteerd staan dan Persoonlijke belangen, worden "deugden" als aanpassing, zelfverloochening en zelfopoffering warm aanbevolen. Behartiging van eigen belangen roept schuldgevoelens op en moet dus verontschuldigd of goedgepraat worden. 29G.H. van Asperen (1907 1981) Humanisme met andere woorden, over de verbintenis tussen de individualpsychologische persoonlijkheidsleer en de humanistische levensbeschouwing. 1982 drs. H.M. van Praag - van Asperen

Als we dez