Top Banner

of 60

gen KGT Klas 3 Verzamelbestand Biologie Interactief

Jul 10, 2015

Download

Documents

Manny Oto
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript

K4 Cellen staan aan de basis. 1 Cellen: alleen of samen, blz 6 t/m 9.KGT Een of meer: - cel = kleinste deel van een organisme dat alle levenskenmerken heeft. - eencelligen organismen die uit 1 cel bestaan (bacterin, gist, pantoffeldiertje) - meercelligen organismen die uit meer dan 1 cel bestaan - oppervlakte/inhoud: - Hoe groter een cel des te kleiner is de oppervlakte/inhoud verhouding. (minder oppervlakte per inhoud) - Hoe kleiner een cel des te groter is de oppervlakte/inhoud verhouding. (meer oppervlakte per inhoud) - Hoe meer oppervlakte beschikbaar is des te sneller is de uitwisseling van stoffen voor een cel. = 1 km

Hoe groot mag een cel zijn: - 103 m = 10x10x10 = 1000 m 2 - 10 m = 10x10 = 100 m - 101 m = 10 = 10 m 0 - 10 m = 1 =1 m - 10-1 m = 10 = 0,1 m -2 - 10 m = 1010 = 0,01 m - 10-3 m = 101010 = 0,001 m - 10-4 m = enz. = 0,0001 m - 10-5 m = = 0,00001 m -6 - 10 m = = 0,000001 m - 10-7 m = = 0,0000001 m - 10-8 m = = 0,00000001 m -9 - 10 m = = 0,000000001 m 1mm 0,1mm 0,01mm 0,001mm = 1000 m (micrometer) = 100 m = 10 m = 1 m = 100 m (micrometer) = 20 m (micrometer) = 15 m (micrometer) = 7,5 m (micrometer) = 1 m (micrometer)

= 1 cm = 1 mm = 1 m = 1 nm

centimeter milimeter micrometer nanometer

- plantencellen - stuifmeelkorrel - dierlijke cel - rode bloedcel - bacterie

Taakverdeling: - in meercellige: Cellen kunnen zich specialiseren (een bepaalde taak uitvoeren). - Weefsel = groep cellen met dezelfde vorm en functie. Plantenweefsels: - steunweefsel: stevigheid - transportweefsel: vervoer in nerven en vaatbundels - vulweefsel: opvulling, fotosynthese en reservevoedsel - dekweefsel: bescherming

1

dieren: - steunweefsel: stevigheid (been, kraakbeen en bindweefsel) - spierweefsel: beweging - zenuwweefsel: berichten doorgeven - dekweefsel: bescherming

2

K4 Cellen staan aan de basis. 2 De cel en zijn organellen, blz 10 t/m 11.KGT Celbouw: - celmembraan: - cytoplasma: - celorganellen: - celkern: - chromosomen: - bladgroenkorrel: - kleurstofkorrels: - zetmeelkorrel: - vacuole: - vliesje om het cytoplasma. - bepaald wat in / uit de cel gaat. - taaie vloeistof in de cel - bevat water, zouten, eiwitten en celorganellen. - onderdeeltjes van de cel met speciale taak. - regelt belangrijke processen van de cel. - bevat chromosomen en genen (die zijn opgebouwd uit DNA) - fijne draadjes met erfelijke eigenschappen in de celkern (DNA). - celorganel voor fotosynthese in plantencellen - celorganel die de kleur van de cel bepaald. - celorganel waarin zetmeel opgeslagen zit. - ruimte in plantencellen gevuld met vocht. - duwtn van binnenuit tegen de celwand en zorgt voor stevigheid. - bevat ook zouten, kleurstoffen, afvalstoffen. - stevig laagje om de cel, dode tussencelstof. - bij plant gemaakt van cellulose. - bij schimmels gemaakt van chitine

- celwand:

3

Een schematisch overzicht:

4

K4 Cellen staan aan de basis. 3 Levenskenmerken, blz 12 t/m 15.KGT Levenskenmerken: - Dood = heeft geleefd - levenloos = heeft nooit geleefd - levend = heeft 7 levenskenmerken 1 eten 2 ademhalen 3 uitscheiden 4 waarnemen 5 bewegen 6 groeien 7 voortplanten eten en drinken zuurstof of koolstofdioxide opnemen stoffen uit het lichaam verwijderen, plassen en zweten zien, horen, voelen, ruiken, proeven. (Met zintuigen veranderingen in de omgeving signaleren) lopen, opengaande bloem, naar het licht groeien. groteren zwaarder worden jongen krijgen

Stofwisseling: - Levenskenmerk 1,2 en 3 zijn samen stofwisseling. - stofwisseling = Het geheel van opnemen verwerken en uitscheiden van stoffen. (In de cellen). - Alle organismen doen aan stofwisseling. Voortplanten: (Geslachtelijke voortplanting en ongeslachtelijke voortplanting)- Geslachtelijke voortplanting = voortplanting met bevruchting (seks) - zaadcel en eicel of bloemen nodig - erfelijke aanleg (DNA) veranderd - ongeslachtelijke voortplanting = voortplanting zonder bevruchting - erfelijke aanleg (DNA) blijft hetzelfde - voorbeelden van ongeslachtelijke voortplanting: - stek (stengel) - knol uitloper

- bladstek (blaadje)

- bol

- wortelstok

- broedknoppen

5

K4 Cellen staan aan de basis. 4 Microscoop, Blz 16 t/m 19KGT Microscoop: - microscoop gebruik je om hele kleine dingen te bekijken. - vergroting van 50x tot 1000x (lichtmicroscoop) - door het voorwerp moet licht kunnen gaan, daar moet een voorwerp heel dun zijn. - een microscoop draait het beeld om. - Coupe (koep)= een heel dun voorwerp. Preparaat: -Pak een schoon voorwerpglas. - Doe er een druppel water op. - Leg het voorwerp dat je wilt bekijken in de druppel water. - Doe er voorzichtig een dekglaasje op. Er mogen niet teveel luchtbellen onder zitten.

Microscooponderdelen: 1 lampje 2 condensor 3 diafragma 4 objecttafel 5 klemmen 6 objectief (onderste lens) 7 revolver (draaischijf) 8 tubus 9 grote stelschroef 10 kleine stelschroef 11 oculair (bovenste lens) Teken volgens de regels. schrijf naam, klas en datum erbij teken niet te klein teken met potlood teken horizontale verwijslijntjes naar 1 kant met geodriehoek zet namen van bekende delen erbij noteer de vergroting waarbij je getekend hebt

6

K4 Cellen staan aan de basis. 5 Naar het volgende niveau 20 t/m 23.KGT Biosfeer tot organisme: Biosfeer Ecosysteem - Het gedeelte van de aarde en de atmosfeer (dampkring) waar leven is. - Een gebied met alle organismen, biotische en abiotische - biotische factoren = alle organismen benvloeden elkaar. - abiotische factoren = de levenloze natuur (regen, wind, temperatuur) - Vb: duingebied, bos, sloot, regenwoud. - Alle ecosystemen samen vormen de biosfeer. Alle organismen in een gebied. Alle organismen van een soort die onderling voortplanten. Een plant of dier uit een populatie. Organen in een organismen die met elkaar samenwerken. Deel ven een organismen met speciale vorm en taak. Groep cellen met dezelfde vorm en functie.spierstelsel

factoren.

Levensgemeenschap PopulatieMensen

Organismemens

Orgaanstelsel Orgaanhart

Weefselspierweefsel

CelSpiercel

- kleinste deel van een organisme dat alle 7 levenskenmerken heeft. - uitzondering = virussen, hebben niet alle 7 levenskenmerken. - Onderdelen waaruit cellen opgebouwd zijn. - bv: kern, celmembraan, vacuole, celwand, bladgroenkorrel. - kleinste deeltjes van een stof, met de stofeigenschappen. - deeltjes waaruit moleculen zijn opgebouwd.

Organellen (Celdelen)Celkern

MoleculenKoolstofdioxide

AtomenKoolstof = C Zuurstof = O

7

K4 Cellen staan aan de basis. 6 Opbouwen en afbreken 24 t/m 27.KGT Stofwisseling: - Stofwisseling = het geheel van opnemen, verwerken en uitscheiden van stoffen - opnemen = eten, drinken (via darmen) en inademen - verwerken = stoffen en cellen opbouwen en afbreken - uitscheiden = plassen, zweten en uitademen - stofwisseling in cytoplasma van cellen. Verbranden: - Levende cellen moeten stoffen verbranden (afbreken) voor energie. - Levende cellen hebben nodig: zuurstof en brandstoffen (voedingsstoffen). - Levende cellen produceren (maken): afvalstoffen: - water - koolstofdioxide - afvalstoffen en energie ontstaan tijdens de verbranding. - de reactie van verbranding: glucose + zuurstof koolstofdioxide + water

- afvalstoffen worden verwijderd uit het lichaam via uitscheidingsorganen: - longen koolstofdioxide - nieren water en zouten - zweetkliertjes water en zouten Plantencellen: - Planten maken hun eigen voedsel met behulp van fotosynthese. - fotosynthese: - kan alleen als het licht is. - in bladgroenkorrels van blad en stengel - een deel van de zuurstof wordt gebruikt voor verbranding. - een deel van de zuurstof gaat via de huidmondjes de lucht in. - glucose bevat zonne-energie. - de reactie van fotosynthese: water + koolstofdioxide glucose + zuurstof

- De reactie van verbranding en fotosynthese zijn elkaars omgekeerde.

8

- Plantencellen leven en doen dus ook een verbranding. - wortels bevatten geen bladgroenkorrels en verbranden dus alleen maar. Licht: - plant doet aan fotosynthese en verbranding. - plant neemt meer koolstofdioxide op. - plant produceert meer zuurstof dan hij nodig heeft. - plant geeft veel zuurstof af aan omgeving. Donker: - plant doet alleen aan verbranding. - plant neemt zuurstof op. - plant produceert koolstofdioxide. - plant geeft geen zuurstof af aan omgeving.

9

K4 Cellen staan aan de basis. 7 Tekenen wat je ziet, Blz 28 t/m 29KGT Soorten tekeningen: Natuurgetrouwe tekening = precies nagetekend tot in detail. Schematische tekening = alleen de belangrijkste onderdelen. = omtrekken en vormen Tekenregels: - lees om te beginnen je tekstboek tekenregels blz 28. noteer een titel schrijf naam, klas en datum erbij teken met potlood teken groot en duidelijk (niet te klein) teken wat je ziet teken horizontale verwijslijntjes naar 1 kant met geodriehoek zet namen van bekende delen erbij noteer de vergroting waarbij je getekend hebt ..x

10

K5 Schimmels en bacterin, nuttig en soms schadelijk 1 Afbreken en conserveren, blz 32 t/m 33.KGT Micro-organismen - Bacterin, schimmels en virussen. Reducenten; opruimen en afbreken: - De meeste bacterin en schimmels leven van dode plantaardige en dierlijke resten. - vb blaadjes, hout, wol, papier; allemaal biologisch afbreekbaar. - Reducenten: - micro-organismen die leven van dode plantaardige en dierlijke resten (biologisch afbreekbaar). Kringloop van stoffen: in de natuur worden stoffen steeds opnieuw gebruikt. Bacterin en schimmels spelen daar een belangrijke rol bij. 2 1

Schoonmakers: - groene container: - grijze container: - Zelfreinigend vermogen =

- biologisch afbreekbaar afval GFT - wordt compost van gemaakt - niet biologisch afbreekbaar afval. in water zitten bacterin die resten van dode organismen (organisch afval) kunnen afbreken. Door meer bacterin en meer zuurstof kan er meer afval afgebroken worden.

Bederf - Voedsel waarin reducenten actief zijn geweest.

11

K5 Schimmels en bacterin, nuttig en soms schadelijk 2 Bacterin en schimmels, blz 34 t/m 37.KGT Bacterin: - Bacterin komen overal op aarde voor. - Hoe groot: - hele kleine levende wezens. - microscoop nodig om ze te zien. - bestaan uit 1 cel (ongeveer 1 micrometer groot = 0,000.001 M) - Bacterin leven bij: - voldoende warmte - voldoende vocht - voldoende voedsel - voortplanting bij bacterin - planten zich voort door delen (ongeslachtelijk) - soms om de 20 minuten delen - 1-2-4-8-16-32-64-128-256-512 (na 3 uur) - Bacterin: - overleven door sporen - bij slechte omstandigheden inkapselen. - bacteriespore is klein en licht en makkelijk te verplaatsen.

12

Schimmels: - Schimmels komen overal op aarde voor - Sommige soorten eencellig (gist) andere meercellig.

- Schimmels 10x zo groot als bacterin (ongeveer 10 micrometer groot = 0,000.01 M) - Voortplanting: eencelligen - gist door knopvorming - ongeslachtelijk

meercelligen - vormen draden (hyfen) - netwerk van hyfen heet mycelium - versmelting van 2 hyfen leidt tot vruchtlichaam (paddestoel) - vruchtlichaam vormt heel veel sporen. - geslachtelijk Micro-organismen: 1 Reducenten: - Biologisch afbreekbaar materiaal dat door schimmels en bacterin afgebroken kan worden. 2 Ziekteverwekkers: - als micro-organismen via een opening in je lichaam binnengedrongen zijn heb je een infectie 3 Micro-organismen in de biotechnologie. - micro-organismen worden gebruikt om bepaalde stoffen te maken: - Gist: brood, wijn, bier - Bacterin: kaas, yoghurt, zuurkool, wasmiddel, plastic Conserveren: Micro-organismen leven bij: - juiste temperatuur - juiste zuurgraad - voldoende vocht Bedorven voedsel: micro-organismen tasten eten aan. Conserveren = voedsel beschermen tegen micro-organismen. Door: - pasteuriseren - steriliseren - conserveermiddelen - drogen - invriezen/koelen - vacum verpakken - inblikken - doorstralen - zuur/alcohol 20 minuten tot 72 C 20 minuten tot 120 C zout, suiker, kunstmatig geen water geen water/te koud geen lucht geen lucht ozon/radioactieve straling bacterin/gist melk melk vlees, vruchten vlees, macaroni vlees, groente, zuivel koffie groente, vruchten drinkwater, vleeswaren yoghurt, bier

13

K5 Schimmels en bacterin, nuttig en soms schadelijk 3 Besmetten en ontsmetten, blz 38 t/m 41.KGT Besmettelijke ziekten: - Bacterin, schimmels en virussen veroorzaken besmettelijke ziekten - Virussen zijn geen levende wezens, kunnen zelf niets, hebben gastheercel nodig. - Vb virus

Ziektekiemen overdragen: - verspreiding door ziek persoon via:

- lucht - bodem - slijm - speeksel - sperma - bloed

Binnendringers: - Infectie = als micro-organismen via een opening in je lichaam binnengedrongen zijn. - In je lichaam gaat organisme zich delen. - Virale infecties: - verkoudheid - griep - koortslip - Bacterile infecties: - tuberculose - keelontsteking - longontsteking - oorontsteking - blaasontsteking - voedselvergiftiging - Soa = seksueel overdraagbare aandoening: - viraal: - aids, herpes - bacterieel: - chlamydia, gonorroe, syfilis - Schimmelinfecties: - zwemmerseczeem (huid), roos, candida Hygine: Infectie voorkomen door: - wassen: handen, haren, lichaam - tanden poetsen - wondjes schoonmaken - voedsel afdekken - water eerst koken (sommige landen)

14

Ontsmetten: - Ziekteverwekkers doden: 1 steriliseren: 2 ozon: 3 UV-straling 4 desinfecterende middelen:

5 antiseptische middelen:

- verhitten onder hoge druk. - giftig gas. (drinkwater) - licht, dood bacterin, (water, toiletten en keukens) - chemische stoffen voor levenloos materiaal - Bv. chloor. - Desinfecterende middelen gevaarlijk voor levende weefsels. - chemische stoffen voor levende weefsels. - Bv. jodium en dettol

Ziek worden: - ziek maken door: 1 weefsels aantasten (longweefsel door tbc-bacterie) 2 giftige stoffen maken (salmonella bacterie in voedsel) - Bij infectie: koorts, hoofdpijn, diarree, geen eetlust. Afweer: - Afweersysteem: witte bloedcellen: maken antistoffen, eten micro-organismen op. - Immuun = onvatbaar voor bepaalde ziekte (door antistoffen) Antibiotica: - Medicijnen die bacterin doden. - Werkt niet tegen virussen. (virussen zitten in cellen) - Bacterin kunnen resistent worden tegen antibiotica (er tegen kunnen) - Sommige antibiotica door schimmels gemaakt.

15

K5 Schimmels en bacterin, nuttig en soms schadelijk 4 Biotechnologie, blz 42 t/m 43.KGT Biotechnologie: - Biotechnologie = het gebruik van micro-organismen of delen van organismen om stoffen te maken. - Vooral met bacterin en schimmels. Gist: Bacterien: brood, wijn, bier yoghurt, zuurkool, enzymen, kaas, wasmiddel, plastic

Enzym = stoffen die een reactie versnellen zonder zelf verbruikt te worden. (gaan niet op) Voorbeelden: - wasmiddel enzymen - enzymen om kaas te maken Klassieke biotechnologie: - Traditionele biotechnologie, al heel oud - Voorbeelden: brood, bier, wijn, yoghurt, kaas - Bestaande gevonden micro-organismen (schimmels en bacterin) - Micro-organismen verbeterd door selectie en kruising - Geen DNA-technieken Begrijpen en beheersen: - Hogere opbrengst, betere kwaliteit door: - ontdekking bacterin en schimmels - kweken micro-organismen - toegenomen kennis erfelijkheid en DNA

Moderne biotechnologie: - Wel DNA-technieken. (genen veranderen in organismen) - DNA van organismen wordt aangepast (genetische manipulatie) - Chromosomen of genen kunnen van het ene organisme in het andere worden gezet. Genetische modificatie: Veranderen van het DNA van dieren en planten zodat ze gunstige eigenschappen krijgen. Je kunt een gen van een plant in dier zetten en andersom. Een gen is een stukje van een chromosoom. - Voorbeelden: 1 Menselijk gen voor insuline in bacterie zetten, bacterie gaat insuline maken, insuline gebruiken als medicijn. 2 klonen 3 reageerbuisbevruchting (ivf) - Transgeen = is een organismen dat ander gen heeft gekregen Biotechnologie in drie gebieden: 1 landbouw: brood, bier, kaas, verbeterde gewassen 2 Milieu: compost maken, reinigen rioolwater 3 geneeskunde: antibiotica (penicilline), hormonen, vaccins, insuline 16

een

Biotechnologie en geneeskunde: - Antibioticum: - medicijn tegen infecties - gemaakt van penseelschimmel - Afvalstof van de schimmel dood bacterin - Hormonen: - zijn stoffen die reacties in je lichaam benvloeden - voorbeeld: insuline. - Vaccin: - is een vloeistof met dode of verzwakte ziektekiemen. - Na inenting met vaccin gaat het lichaam antistoffen maken. - Je wordt immuun voor de ziekte. (kunt er tegen)

17

K7 Mensen benvloeden hun omgeving 1 Duurzaamheid, blz 82 t/m 83.KGT Milieuproblemen: - Mensen gebruiken het milieu: - brandstoffen voor scooter rijden. - Mensen maken afval: - eten en drinken - spullen kopen - Er komen steeds meer mensen: - dus steeds meer afval - Ecologische voetafdruk = ieder mens gebruikt een stukje van de aarde - je huis - de grond voor je voedsel, grondstoffen, producten enz. - Door je ecologische voetafdruk te verkleinen help je de natuur. Wat doe jij eraan: - Lokale milieuproblemen = milieuproblemen dicht bij huis vb: - zwerfafval (afval op de grond) - luchtvervuiling door afvalbrandjes - Horizonvervuiling: - hoge gebouwen verstoren het uitzicht - steeds minder natuur - mensen komen minder goed tot rust - Mondiale milieuproblemen: - versterkt broeikaseffect - gat in de ozonlaag Duurzaam leven: - Duurzaam leven: - ecologische voetafdruk verkleinen, (minder vervuilen) - consumptiepatroon aanpassen Minder en groener: - Licht uit doen - Apparaten niet op stand-by zetten - Korter douchen - minder vlees eten - Producten kopen met minder verpakkingsmateriaal - Met de fiets - Minder kopen en minder weggooien - Spaarlampen - Carpoolen - Groene energie: - windenergie - zonne-energie - energie uit de bodem - biomassa (hout, groente fruit en tuinafval, plantaardige olie, mest) Minder vlees en meer seizoensgroente: - productie van vlees: - kost veel energie en plantaardige producten - per kilo vlees is 2 tot 5 kilo veevoer nodig - veel landbouwgrond nodig. - productie van groente en fruit in kassen: - kost veel energie - Groente en fruit uit verre landen: - transport kost veel energie - bevatten veel pesticiden tegen rotten - vaak monoculturen dus veel bestrijdingsmiddelen - vaak veel kunstmest nodig - geproduceerd met lage lonen - koop zoveel mogelijk seizoensgroente uit eigen land en omliggende landen. - Fair trade betekent eerlijke prijs - EKO betekend biologisch product voor minimaal 95% 18

K7 Mensen benvloeden hun omgeving 2 Een werkplan maken voor een onderzoek, blz 84 t/m 87.KGT Wat ga je doen?: - Hoofdvraag formuleren (wat wil je uitzoeken) - Deelvragen formuleren (Wat je uit wilt zoeken in kleinere stukken breken) - Manieren van informatie verzamelen: - boeken - folders - internet - interview - enquete - Bronnen: - welke personen - welke instanties - Geschiktheid van de informatie: - bruikbare en begrijpelijke info? - betrouwbaarheid beoordelen: - van wie is de info - waarom is de info gemaakt - zijn het feiten of meningen - vergelijk bronnen over hetzelfde onderwerp - Presenteren van de informatie: - verslag - mondelinge presentatie - poster - tentoonstelling - film - werkstuk - Benodigdheden: - bord - computer met internet - dvd-speler enz - Taakverdeling: - vul elkaar aan - wees op tijd - houd anderen op de hoogte van wat je doet - wie doet wat (verdeel de werklast eerlijk) - leg de taakverdeling vast op papier met afspraken - maak een centrale map met alle informatie en afspraken - communiceer voldoende (overleggen met elkaar) - Tijdsplanning: - maak een tijdsplanning met daarin: - alle activiteiten - overleg momenten - geschatte tijd die nodig is - Voorbereiden presentatie: - doelgroep (voor wie is het, niveau) - wat is het doel? (wat wil je bereiken) - wat wel en wat niet? (zorg dat de hoofdvraag beantwoord is) - Hoe ging het? (evaluatie, ging het goed?)

19

K7 Mensen benvloeden hun omgeving 3 Genetische modificatie, blz 88 t/m 89.KGT Genetische modificatie: - Veranderen van het DNA van dieren en planten zodat ze gunstige eigenschappen krijgen. Oude en moderne genetische modificatie: - oude genetische modificatie: - doel is om rassen met bepaalde eigenschappen te krijgen - veredelen door kunstmatige selectie - bestaande plantenrassen met elkaar kruisen - duurt vaak lang - vb; nieuwe bacterin selecteren voor kaas en bier productie - Moderne genetische modificatie: Veranderen van het DNA van dieren en planten zodat ze gunstige eigenschappen krijgen. Je kunt een gen van een plant in een dier zetten en andersom. Een gen is een stukje van een chromosoom.

Beschermd tegen vraat: - Het gen van een bepaalde bacterie in een masplant zetten. - De plant maakt nu een giftige stof. - Aantastende insecten sterven als ze van de plant eten - voordeel: Geen of minder chemische bestrijdingsmiddelen (pesticiden) meer nodig - Nadeel: - het stuifmeel bevat de giftige stof ook - het stuifmeel valt om omliggende planten - insecten die die planten bezoeken kunnen ook sterven Houdbaarheid tot: - genetisch gemodificeerde tomaat is langer houdbaar. Mag alles wat kan? - Koeien die melk maken met een ontstekingsremmer erin worden niet gebruikt - genetisch gemodificeerde visjes die licht geven mogen in Nederland niet verkocht worden - men probeert planten te kweken die plastic kunnen maken. - Er zitten risicos aan vast als je het DNA van organismen verandert - Niet alle gevolgen kunnen van tevoren overzien worden. - wat vind je zelf?

20

K7 Mensen benvloeden hun omgeving 4 Het maken van een poster, blz 90 t/m 91.KGT Poster: - Wat is de doelgroep? - Welke inhoud en opmaak - Penodigdheden: - informatie - computer - papier, lijm, schaar Taalgebruik:: - Korte pakkende zinnen - Correct geschreven en gespeld - Laat het door iemand nakijken Inhoud: - Theoretisch: - info zoeken (let op betrouwbaarheid) - vermeld onder tekst en afbeeldingen de bron - gebruik korte zinnen (vat samen) - vermeld ook namen van makers en datum - Praktisch: - laatde natuurwetenschappelijke stappen zien: - doel - benodigdheden - werkwijze - resultaten - conclusie - vermeld ook namen van makers en datum Opmaak: - Deel de poster op een duidelijke logische manier in (welke dingen horen bij elkaar?) - gebruik een groot lettertype - gebruik duidelijke kleuren - gebruik grote plaatjes die iets toevoegen. - De poster moet op een afstand van 2 meter te lezen zijn - ontwerp de poster eerst als klad

21

K7 Mensen benvloeden hun omgeving 5 Land en tuinbouw, blz 92 t/m 93.KGT Bevolkingsgroei: - Er komen steeds meer mensen - Mensen willen steeds beter voedsel - land en tuinbouw verhogen en verbeteren hun productie - voedsel komt uit: - landbouw (akkers met gewassen) - tuinbouw (kassen met planten) - veeteelt (dieren) Grondbewerking: - Bewerken: - ploegen (meer lucht in de grond, beter water vasthouden, lossere grond) - sproeien - Wieden (onkruid weghalen) - bemesten (meer voedingsstoffen in de grond) - bestrijdingsmiddelen (onkruid weghalen) Monocultuur: - Monocultuur = groot stuk land met 1 soort gewas erop. - Voordeel: - makkelijk en snel met machines werken - goedkoop veel voedsel produceren - Nadeel: - gevoelig voor ziekten, plagen en vraat - veel chemische bestrijdingsmiddelen nodig - snelle uitputting van de bodem Overbemesting en algenbloei: - Mest: - uitwerpselen van dieren (poep) - compost (half verteerde resten van groente, fruit en tuin afval) - Mest bevat mineralen (voedingszouten) - Eutrofiering = overbemesting of vermesting (teveel mest) Algenbloei: 1 in mest zit veel stikstof en fosfaat 2 regen spoelt het teveel aan mest in het grondwater en sloten 3 algen in het water gaan snel groeien door stikstof en fosfaat 4 er ontstaat een dikke laag algen 5 Waterplanten krijgen geen licht meer door de dikke laag algen 6 er is geen fotosynthese meer in de waterplanten 7 in het water ontstaat een zuurstof tekort 8 planten en dieren in het water gaan dood 9 De algen sterven en worden afgebroken door reducenten (bacterin) 10 alle zuurstof wordt opgebruikt (alleen nog bacterie-leven mogelijk Overbemesting voorkomen door het bijhouden van een mineralenboekhpouding. - mineralenboekhouding: - hoeveel mineralen komen binnen - hoeveel mineralen gaan naar planten en dieren - hoeveel mineralen via de bodem weg - Ammoniak - Water - Ammonia - Salpeterzuur = NH3 = H2O = NH4OH = HNO3 22

Luchtvervuiling en zure regen: - Mest verspreiden: 1 Uitrijden, (mest sproeien), er ontsnapt veel ammoniak via de lucht 2 Injecteren, mest in de bodem spuiten, er ontsnapt weinig ammoniak - Ammoniak reageert in de lucht tot ammonia: NH3 + lucht NH4OH - Ammonia reageert met water tot salpeterzuur: NH4OH + H2O HNO3 - Salpeterzuur: zorgt voor zure regen - Gevolgen van zure regen: - aantasting oude gebouwen - aantasting beelden - verzuring van de bodem (planten gaan dood) - verzuring van meren en rivieren (planten en vissen dood) Gewasbescherming: - Chemische bestrijdingsmiddelen: - Chemische bestrijdingsmiddelen: - fungiciden = tegen schimmels - herbiciden = tegen onkruid - insecticiden= tegen insecten - kunnen zeer giftig zijn - niet specifiek (doden ook onschadelijke organismen) - zijn slecht afbreekbaar - Hopen zich op in voedselketen (accumulatie)

Biologische landbouw: - ongedierte en onkruid bestrijden op een biologische manier zonder chemische bestrijdingsmiddelen - meer afwisselen van producten (gewassen): - minder last van plagen - bodem minder snel uitgeput - nadeel = meer spullen kopen - Burenhulpplanten: - andere planten ertussen zaaien - voorbeeld: aardbeien naast spinazie - gezondere planten - meer opbrengst - onkruid machinaal verwijderen - Natuurlijke vijanden: - sluipwesp tegen witte vlieg - lieveheersbeestje tegen bladluizen - Gentegreerde bestrijding = combinatie van verschillende manieren van bestrijding.

23

K7 Mensen benvloeden hun omgeving 6 Mensen benvloeden hun omgeving, blz 94 t/m 95.KGT Milieu: - Milieu = omgeving waar organismen leven - Uit milieu haal je: voedsel, zuurstof, water, recreatie, energie, grondstoffen. - Voedsel: - groeien - bewegen - warm worden - Water: - drinkwater (transport van stoffen in je lichaam, bouwstof. - eten bereiden - wc doorspoelen - wassen - Zuurstof: - adem halen - voedsel verbranden - Recreatie: - boswandeling - kamperen - ontspannen - Energie: - fossiele brandstoffen: aardolie, kolen, gas - zonne-energie - elektriciteit - Grondstoffen: - hout - stenen - zand - metalen - Er komen steeds meer mensen: - dus meer voedsel en energie nodig, steeds meer afval Lokale milieuproblemen: - Geluidshinder van vliegveld: - gehoorbeschadiging - verhoogde bloeddruk - concentratieproblemen

- Kunstlicht: - lichtvervuiling - verstoring dag-nachtritme van organismen - Zwerfafval (afval op de grond) - Luchtvervuiling door afvalbrandjes - Horizonvervuiling: - hoge gebouwen verstoren het uitzicht - steeds minder natuur - mensen komen minder goed tot rust Mondiale milieuproblemen: - Versterkt broeikaseffect - Gat in de ozonlaag - Stijging van de zeespiegel - Zure regen - Watervervuiling - Verdroging - Overstromingen

24

Duurzaamheid en voetafdruk: - Duurzaam leven: - leven zodat de toekomstige generatie ook goed kunnen leven. Geen natuurlijke hulpbronnen op maken. - ecologische voetafdruk verkleinen, (minder vervuilen) - consumptiepatroon aanpassen - Ecologische voetafdruk = ieder mens gebruikt een stukje van de aarde - je huis (grond) - voedsel (akkers) - kleding (grondstoffen) - papier (bomen) - vervoer (energie /brandstoffen) - Voor alles wat je consumeert zou je kunnen uitrekenen hoeveel ruimte dat inneemt.

25

K7 Mensen benvloeden hun omgeving 7 Milieuproblemen, blz 96 t/m 101.KGT Versterkt broeikaseffect:- Broeikaseffect: Gassen in de atmosfeer houden de warmte op aarde vast, waardoor de temperatuur op aarde hoger is.

- Broeikasgassen: koolstofdioxide (CO2) waterdamp, methaan en ozon - Natuurlijk broeikaseffect = De dampkring om de aarde zorgt ervoor dat de gemiddelde temperatuur op aarde 15C is in plaats van -18C - Versterkt broeikaseffect = De gemiddelde temperatuur op aarde stijgt door toename broeikasgassen - Fossiele brandstoffen (aardolie, gas, kolen): - opwekken elektriciteit - productie van plastic - verwarming van gebouwen - randstof voor voertuigen - Toename broeikasgassen door:- verbranding fossiele brandstoffen (aardolie, gas, kolen) - ontbossing (bomen omhakken) (planten gebruiken koolstofdioxide) - Gevolgen van versterkt broeikaseffect:- stijging gemiddelde temperatuur op aarde - smelten van ijskappen (noordpool, zuidpool, gletsjers) - stijging van de zeespiegel - uitsterven van organismen - toename van blauwalgen in water Afvalbergen ter land, ter zee: - Mensen produceren veel afval. - Bergen afval trekken ongedierte en ziektes aan. - Zelf afval verbranden zorgt voor giftige gassen in de lucht die planten en dieren binnen krijgen. - Veel plastic afval licht in zee: - een gebied ter grote van de verenigde staten - de laag is tot 10 meter dik - door zeestromingen bij elkaar gekomen - Afval kun je scheiden: - glas, papier, GFT, apparaten, chemisch afval, - Recyclen = grondstoffen en producten opnieuw gebruiken. 26

- GFT = groente fruit en tuin afval (wordt compost van gemaakt) Zure regen: - Zure stoffen in de lucht door: - verbranding fossiele brandstoffen - intensieve veehouderij (plas en poep van dieren) - Verbranding fossiele brandstoffen: zwavel en stikstof zwavelzuur, salpeterzuur - Intensieve veehouderij: ammoniak Salpeterzuur - Gevolgen van zure regen: - aantasting oude gebouwen - aantasting beelden - verzuring van de bodem (planten gaan dood) - verzuring van meren en rivieren (planten en vissen dood)Vervuilende stoffen: Zwaveldioxide: (SO2) uit industrie en verkeer = (SO2 H2SO4) zure regen. = (NH3 HNO3) zure regen = (NO2 HNO3) zure regen

Zwavelzuur:Ammoniak: Ammonium: Stikstofoxiden: Stikstofmonooxide: Stikstofdioxide:

(H2SO4)(NH3) uit mest (NH4) (NOx) uit verkeer en industrie (NO) (NO2)

Salpeterzuur:

(HNO3)

Verdroging en overstroming: - Nederland verdroogt door:

- drainage (droger maken) voor landbouw - waterwinning voor: - drinkwater - industrie - landbouw

- Grondwaterpeil:

- zakt - grondwaterstromen veranderen - grondwaterstromen raken verstoord - Verdroging leidt tot: - kleinere biodiversiteit (minder dieren en planten-soorten) - meer dieren en planten van dezelfde soorten. - Overstromingen door: - kappen van bomen (ontbossing leidt tot modderstromen) - aanleggen van bestrating (waterkan de grond niet meer in) - bouwen op plekken te dicht bij rivieren en de zee. - verandering van het klimaat door versterkt broeikaseffect. Watervervuiling: - Watervervuiling door: - toiletgebruik - afwassen en wassen - industrie (chemicalin) - intensieve veeteelt (mest) - Drinkwaterbereiding word duurder en moeilijker - Vervuiling zeewaterdoor: - verf van schepen - olierampen Ozonlaag: - Ozonlaag = laag om de aarde met veel ozon (een gas dat UV-straling tegen houd) - Gat in de ozonlaag: plekken in de dampkring waar de hoeveelheid ozon heel weinig is. - Ozon wordt afgebroken door Cfks (chloorfluorkoolstof verbindingen) - gevolgen van gat in de ozonlaag: - meer huidkanker - meer oogaandoeningen 27

- minder afweer tegen ziektes

K8 Houding, beweging en conditie. 1 Been en kraakbeen, blz 102 t/m 103.KGT Been en kraakbeen: - Beencellen beenweefsel bot - Kraakbeencellen kraakbeenweefsel - Tussen de cellen zit: tussencelstof.

Kraakbeen - Bouwstoffen van botten en functie:

Been

- kalkstof = stevigheid - lijmstof = buigzaamheid - Ouderen: - hebben meer kalkstof en minder lijmstof (botten breken sneller) - Jongeren:- hebben minder kalkstof en meer lijmstof (botten breken minder snel) Pijpbeenderen: - Pijpbeenderen: - ronde holle botten (minder zwaar) - geel beenmerg (vet) (reservevoedsel) - beenbalkjes (stevigheid) (uiteinde van de botten) - beenbalkjes vormen sponsbeen - door been lopen veel bloedvaten - voorbeelden van pijpbeenderen: scheenbeen, dijbeen, opperarmen

28

- Platte beenderen: - platte brede botten - rood beenmerg - productie bloedcellen - veel bloedvaten - voorbeelden platte beenderen: schouderblad, heupbeen en borstbeen - Kraakbeen: - veel buigzamer (beweeglijker) dan been - tussencelstof bevat veel lijmstof - kraakbeen zit: - op de gewrichtskom en gewrichtskop in gewrichten - tussen borstbeen en ribben - kraakbeen bevat geen bloedvaten

29

K8 Houding, beweging en conditie. 2 Beenverbindngen, blz 104 t/m 107.KGT Beenverbindingen: - Botten zij op verschillende manieren met elkaar verbonden. 1 vergroeid heiligbeen onbeweegbaar 2 naadverbinding schedelbeenderen onbeweegbaar 3 kraakbeen wervels / ribben beweegbaar 4 gewricht vingers goed beweegbaar Onbeweeglijke verbindingen: - naadverbinding: onbeweeglijke verbinding in schedelbeenderen - Fontanel: - opening in de schedel van een baby - vergemakkelijkt de doorgang door geboortekanaal - Vergroeid: - botten zijn met elkaar vergroeid - geen beweging mogelijk - heiligbeen 5 wervels vergroeid - staartbeen 4 wervels vergroeid

De borstkas en de wervelkolom: Borstkas: - kraakbeenverbinding: - ribben en borstbeen - gewrichten: - ribben en wervels - Bovenste ribben vast aan borstbeen - Onderste ribben: - zwevende ribben - niet vast aan borstbeen - Borstkas beweeglijk om adem te halen.

30

Wervelkolom: - Wervels: - 7 halswervels - 12 borstwervels - 5 lendenwervels - Vergroeid heiligbeen - Vergroeid staartbeen - Hoe lager de wervel des te meer gewicht draagt hij en des te dikker is hij. - Vangt schokken op door: - dubbele s-vorm - tussenwervelschijf - Tussenwervelschijf: -gemaakt van kraakbeen - verandert van vorm - overdag plat gedrukt - snachts ovaal - zuigt snachts vocht op - Wervel beschermd ruggenmerg - Ruggenmerg: - loopt door wervelgat - wervelkanaal - Beweeglijkheid bepaald door facetgewrichten

Beweeglijke gewrichten: 1 rolgewricht: bot draait om ander bot heen 2 kogelgewricht alle kanten uitdraaien 3 scharniergewricht een richting bewegen - Kraakbeen: gaat slijtage tegen - Meniscus: - vergroot stabiliteit van de knie - dempt schokken - Gewrichtskapsel: - houd gewricht bij elkaar - produceer gewrichtssmeer - Gewrichtsband: versterkt gewrichtskapsel - Kruisband: houd botten op de plaats - Gewrichtssmeer: - bruine stroperige vloeistof - soepele beweging

onderarm spaakbeen / ellepijp schouder: schouderblad / opperarmbeen knie: dijbeen / scheenbeen

31

K8 Houding, beweging en conditie. 3 Botongelukken en spierblessures, blz 108 t/m 109.KGT Botbreuken: - Botten leven en groeien weer aan elkaar vast - Breuk: - zetten (bot weer op zijn plek zetten) - eventueel platen, pennen, schroeven - eventueel opereren bij meerdere breuken aan een bot - 6 weken gips - nieuwe cellen groeien op de breuklijn. - Sommige breuken genezen door rust: sleutelbeen of ribben. Kneuzing, verstuiking, ontwrichting: - Kneuzing = - bot te ver doorgebogen gescheurde bloedvaatjes in het bot - door:- val - stoot - verkeerde beweging - langdurige overbelasting - koude natte doek koelen (vermindert bloedtoevoer) - Verstuiking = - gewrichtskop even uit gewrichtskom geschoten, vanzelf weer terug. - gewrichtskapsel uitgerekt - vocht kan in het gewricht komen (zwelling) - koude natte doek koelen (vermindert bloedtoevoer) - Ontwrichting = - gewrichtskop helemaal uit gewrichtskom geschoten. - gewrichtskapsel gescheurd - arts bot terug zetten - Hernia = - tussenwervelschijf die uitpuilt - drukt tegen zenuwen

Blessures: - Spierscheur = - voetbalknie = - tennisarm = - RSI =

- scheur in een spier - door langdurig trainen op harde ondergrond - bloeduitstorting - gescheurde meniscus/knieband (kraakbeenring in de knie) - door: verkeerde draaiing, schop ertegen - aanhechtingsplaats v/d armstrekspier ontstoken door overbelasting. - Repetitive Strain Injury (repeterende stress aandoening) - verzamelnaam voor aandoening aan: bovenrug, nek, schouders, arm, ellebogen, polsen, handen, vingers - door:- veel dezelfde bewegingen - lang zitten in verkeerde houding 32

K8 Houding, beweging en conditie. 4 Het skelet, blz 110 t/m 111.KGTSkelet:

- functies skelet:

1 stevigheid 2 vorm geven 3 bescherming 4 beweging

- beenderstelsel namen van de botten 1 t/m 25 Schouder en bekkengordel: - Schoudergordel: - sleutelbeenderen - schouderbladen - zeer beweeglijk - Bekkengordel: - heupbeenderen - heiligbeen - stevig - minder beweeglijk - steun aan wervelkolom - Wervelkolom: - halswervels - borstwervels - lendenwervels - heiligbeen - staartbeen - Borstkas: - borstwervels - ribben - borstbeen Bouwplan: - Alle gewervelde dieren hebben een skelet. - botten van dieren hebben dezelfde namen als bij mensen - Hetzelfde bouwplan - Verschillende vormen van botten voor verschillend gebruik

- Bouwstoffen van botten en functie: - kalkstof = stevigheid - lijmstof = buigzaamheid 33

- tussencelstof: stof tussen de cellen

K8 Houding, beweging en conditie. 5 Het voorkomen van blessures, blz 112 t/m 113.KGT Warming-up / cooling down - Als spieren gaan werken: veel voedingsstoffen en zuurstof nodig - warming-up: - spieren warm maken - bloedvaatjes in spier worden wijder - meer bloed in spieren - spiercellen krijgen meer zuursof en voedingsstoffen - betere verbranding in spiercellen - spiercellen krijgen veel energie - minder kans op blessures - betere prestaties - beweging en rekoefeningen - duurt 15 minuten - Na werken bevatten spieren veel afvalstoffen. - Spierpijn: als de afvalstoffen niet verwijderd worden. - cooling- down: - opgehoopte afvalstoffen afvoeren - spieren warm houden zonder al teveel inspanning - even uitlopen en rek oefeningen - wisseldouche nemen, warm/koud Zit je goed?: - Goede houding is belangrijk: - tijdens werk - achter computer - tillen van zware dingen (door je knien)

34

K8 Houding, beweging en conditie. 6 Pezen en spieren, blz 114 t/m 115.KGT Pezen en spieren: - Maken beweging mogelijk. Pezen: - Pezen: - bevestigen spieren aan botten - zijn hard en taai - kunnen zich niet samentrekken - gevormd door: - bindweefsel - spierschede

Spieren: - Bouw van een spier zie afbeelding hiernaast. - Stevigheid van een spier door: - spierschede - bindweefsel - Spiervezel bevat meerder spiercellen - Spiervezel bevat ook meerdere celkernen.

Samentrekken: - Spier trekt samen: - na impuls - (signaal) van een zenuw - Impuls = elektrisch stroompje - spier harder samentrekken door meer impulsen - Bij samentrekken wordt de spier: - korter - dikker - harder - Een spier kan zich niet langer, dunner, slapper maken, andere spier nodig. - Antagonisten = twee spieren die: - elkaars werking opheffen - tegengestelde beweging maken - samenwerken bij een beweging Ontspannen: - Gebeurt door een ander spier. - Bij ontspannen wordt de spier: - langer - dunner - slapper

35

K10 Bescherming. 1 Bacterile infecties, blz 158 t/m 159.KGT Ontsteking: - Infectie = als een ziektekiem via een opening in je lichaam komt. - Ziektekiemen: bacterin, schimmels en virussen. Voorbeelden van ontstekingen: Keelontsteking: - Bacterin in keelholte - bij verminderde weerstand - koorts - verschijnselen: opgezette lymfeklieren, keelpijn - behandeling met antibiotica

Cholera:

- cholerabacterie - bacterie nestelt in dunne darm - besmetting via vervuild water - verschijnselen: diaree, misselijkheid, braken - behandeling: - gaat vanzelf over bij voldoende rust, schoon drinkwater - antibiotica - bacterie in de luchtwegen (luchtpijp, bronchin, longen) - zeer besmettelijk - verschijnselen: hoestaanvallen, braken, hoofdpijn, taai slijm - behandeling: inenting

Kinkhoest:

Salmonella: - salmonella bacterie komt binnen via besmet vlees of eieren - vlees en eieren gekoeld bewaren. - salmonellabacterie deelt snel bij kamertemperatuur - verschijnselen: acute darmontsteking, koorts, diaree - behandeling: - gaat vanzelf over - antibiotica Legionella: - legionellabacterie veroorzaakt veteranenziekte - inademen kleine druppeltjes met bacterin erin - verschijnselen: zware verkoudheid, griep, longontsteking, dood - behandeling: antibiotica

36

K10 Bescherming. 2 Een overbezorgd lichaam, blz 160 t/m 161.KGT De huid:- Huid: grootste orgaan - Functies van de huid: - laat zien hoe iemand zich voelt - vitaminen D aanmaken (versterkt botten) - regelt lichaamstemperatuur - waarnemen van: - koude - warmte - pijn - tast - druk - beschermen tegen: - beschadiging - infecties - uitdroging - uv-straling zon (teveel uv veroorzaakt huidkanker)

- Opperhuid: - hoornlaag - kiemlaag - Hoornlaag - Eelt - Talgvet - Kiemlaag - Pigment - Lederhuid dode cellen extra dikke laag dode cellen zurig vet delende cellen kleurstof in de kiemlaag bevat zintuigjes bevat talgkliertjes bevat haarwortels bevat zweetkliertjes (ondoordringbare laag) (ontstaat waar de huid harder slijt) (houd de huid soepel, tegen uitdroging) (vult de hoornlaag aan) (beschermd tegen uv-straling) (waarnemen) (produceren talgvet) (zweet produceren)

37

- Onderhuids bindweefsel

vetweefsel

(bescherming tegen stoten en kou)

Het beenderstelsel: - Beenderstelsel zorgt voor:

- vorm - stevigheid - beweging - bescherming van tere organen

- Schedel beschermt hersenen - Ribben beschermen: hart, longen enz. - Wervelkolom beschermt ruggenmerg (zenuwen) Antistoffen: - Witte bloedcellen: 1 - opeten van ziekteverwekkers - ze gaan zelf ook dood 2 - antistoffen maken - antistoffen gaan op de ziekteverwekker vast zitten. - snellere verbranding van giftige afvalstoffen - ziekteverwekkers kunnen niet goed meer leven.

- Koorts:

38

K10 Bescherming. 3 Geslachtsziekten, blz 162 t/m 163.KGT Geslachtsziekten: - Soa: seksueel overdraagbare aandoening - Ziekte die je door onbeschermd vrijen kan oplopen - allemaal besmettelijk - Condoom gebruikenziekte Syfilis (lues) (harde sjanker) Ziekteverwekker bacterin ziekteverloop Stadium 1:Nesteling in slijmvlies: mond, vagina, penis, anus Stadium 2: verspreiding via bloed klachten - zweertjes genezing antibioticum (penicilline)

- Vlekjes op de huid - opgezette lymfeklier - haaruitval - oogklachten - wratjes geslachtsdelen - aantasting: hersenen, ruggenmerg, hart, botten, blindheid. - pijn bij plassen antibioticum - meer afscheiding - andere afscheiding - pijn bij vrijen - abnormaal bloedverlies tussen menstruatieperioden na vrijen. - jeuk - branderig gevoel - pijn bij plassen - blaasjes en zweertjes - Wratten - jeuk vrouwen: - meestal geen - meer afscheiding mannen: - meer afscheiding - groen/geel - pus uit urinebuis - ongeneeslijk - bij verminderde weerstand komen ze weer - Wratten aanstippen - wegsnijden antibioticum

Stadium 3: aantasting verschillende organen Chlamydia bacterin Nesteling in slijmvlies: - vagina - penis - vaak onopgemerkt - ontstekingen vrouwen: - uitbreiding naar eierstok mannen: - prostaat- bijbal ontsteking - infecties op en rond geslachtsdelen en huid - wratten rond geslachtsdelen en anus Nesteling in slijmvlies: - mond - vagina - penis - anus vrouwen: - eileider ontsteking - kan leiden tot onvruchtbaarheid mannen: - bijbal ontsteking - kan leiden tot onvruchtbaarheid

Herpes genitalis

virus

Genitale wratten Gonorroe (druiper)

virus bacterin

39

K10 Bescherming. 4 Infectie, blz 164 t/m 165.KGT Infectie: - infectie = als ziekteverwekker in je lichaam is binnengedrongen - Ziekteverwekkers: - virus - bacterie - schimmel - ziekteverwekkers: - heel klein (micro-organismen) - Binnendringen via: - ademhalen - eten en drinken - wondjes - Ziekmakende bacterin en virussen in het lichaam: - vermeerderen - giftige afvalstoffen maken - Schimmels groeien over gezonde cellen heen. Natuurlijke immuniteit: - Lichaam genfecteerd door ziekteverwekker - ziekteverwekker vermeerdert en maakt giftige stoffen - Lichaam wordt ziek. - Witte bloedcellen maken nieuwe antistoffen tegen ziekteverwekker - Nieuwe antistof wordt goed onthouden door witte bloedcellen - Bij infectie met dezelfde ziekteverwekker, witte bloedcellen maken snel de antistof - lichaam wordt niet meer ziek. Bacterie: - Eencelligen (bestaan uit 1 cel) - Geen celkern - Nuttige bacterin - Ziekteverwekkers (verkeerde bacterin veroorzaken infectie) Virus: - Heel erg klein - Virus is altijd een ziekteverwekker - Zit in cellen - Virus past zich aan de omgeving aan (muteren) - Moeilijk om goed medicijn te maken - Kan zich niet zelf voortplanten - Plant zich voort met behulp van gezonde cellen. Schimmel: - En of meercellig - wollig uiterlijk - Schimmelcel lijkt op plantencel (geen bladgroenkorrels) - Voortplanting door sporen In de darmen leven 400 soorten bacterin en schimmels samen in evenwicht. Bij verminderde weerstand wordt het evenwicht verstoord. Ziekmakende schimmels kunnen zich dan vermeerderen.

40

K10 Bescherming. 5 Kanker, blz 166 t/m 167.KGT Kanker: - ongeremde groei van cellen. Goedaardig of kwaadaardig gezwel: - normaal: - Cellen delen om oude of beschadigde cellen te vervangen - Celdeling stopt als schade gerepareerd is. - Goedaardig gezwel: - cellen groeien ongeremd tot een gezwel is gevormd - cellen groeien niet door ander weefsel of orgaan - Kwaadaardig gezwel: - cellen groeien ongeremd - cellen groeien door ander weefselen orgaan heen - verspreiding door lichaam via bloed of lymfe - gezwellen op andere plekken ontstaan(uitzaaiingen) Ontstaan van kanker: - Onbeperkte deling door fout in DNA - Fout in DNA ontstaat door: - roken - schadelijke stoffen (asbest) - erfelijkheid (in de familie) Verschillende soorten kanker: - Veel verschillende soorten - De plek waar het ontstaat:

- borstkanker - alvleesklierkanker - darmkanker - botkanker enz. enz. - elke soort kanker: - specifieke tumoren - eigen groeisnelheid - eigen behandeling Verschillende behandelingen: - 50% van de mensen geneest - kans op genezing hangt af van: - groeisnelheid van de cellen - stadium van het gezwel (hoe groot) - plaats van het gezwel - staat van de patient - Behandelingen: - operatie (weghalen van het gezwel) - bestraling/radiotherapie (rntgenstraling) - chemotherapie (zware medicijnen, remmen celdeling) - Kanker na hart en vaatziekten grootste doodsoorzaak. - Steeds meer begrip over kanker

41

K10 Bescherming. 6 Schimmelinfectie, blz 168 t/m 169.KGT Zwemmerseczeem: - Oplopen: - in zwembaden en gezamenlijke douche - slecht ventilerende schoenen - teveel met zeep wassen - niet goed afdrogen tussen tenen - Schilfering tussen tenen, rode plekken, kloofjes - Behandeling met zalf Dermatofyten: - Schimmels die leven op huid, haar en nagel - Voorbeeld, ringworm: - ringvormige plekken - schilferige huid - Behandeling; schimmelbestrijdende middelen Candida: - Schimmel die op de huid in de darmen en slijmvliezen groeit - Als evenwicht verstoord is veroorzaakt hij infecties: - spruw - vaginale schimmelinfectie - Behandeling; schimmelbestrijdende middelen Spruw: - Schimmelinfectie: - in de mond van baby - op de tepel van een vrouw - Witte aanslag in de mond Vaginale schimmelinfecties: - Candida infectie die over gaat naar de vagina - Meer en dikkere afscheiding - Rood rond de schede - Jeuk - ontstaat: - tijdens zwangerschap - bij stress - vermoeidheid - suikerziekte - na een antibioticakuur

42

K10 Bescherming. 7 Virusinfecties, blz 170 t/m 171.KGT Verkoudheid en griep: - Verkoudheid: - virusinfectie - keel, neus (bovenste luchtwegen) - slijmvlies verwijderd genfecteerde cellen met slijm - loopneus - Griep: - influenza virus infectie - infectie van slijmvliezen in luchtwegen - koorts, hoofdpijn, minder eetlust - griepprik, inenting verminderd kans op infectie - verspreiding virus via kleine waterdruppels - rode vlekjes - na paar dagen blaasjes gevuld met vocht - jeuk, koorts, keelpijn - kinderziekte, maar kan ook later - na 1 keer infectie ben je immuun

- Waterpokken:

- Aids: - bekendste soa HIV-virus- HIV zit in bloed, sperma, vaginaal vocht

- breekt je afweersysteem af (witte bloedcellen)- vatbaarder voor allerlei aandoeningen. - seropositief = besmet met virus maar nog niet ziek. - besmettelijke ziekte, overdraagbaar via: - onveilige seks - naalden - tatoeage - zwangerschap en geboorte - verschijnselen van aids zijn: - moe - koorts - misselijk - ongeneeslijk, wel aidsremmers

- aids (Acquired Immune Deficiency Syndrome) - hiv (Humaan Immunodeficientie Virus)

43

K10 Bescherming. 8 Zelf bescherming, blz 172 t/m 173.KGT Bescherming: Voorbeelden wat je zelf kunt doen: - sporten met beschermende kleding - Werkkleding: - helm - laskap - zonnebrandmiddelen - paraplu/regenjas - autogordel

Lichaam zelf: - ogen: - wimpers tegen stof - oogleden tegen stof, traanvocht verdelen - traanvocht tegen bacterin - neusharen filteren stof uit de lucht - neusslijmvlies vangt stof en ziekteverwekkers op- slijmvlies vangt stof op - trilhaartjes transporteren slijm en vuil uit de longen naar de keel

- Neus:- luchtpijp:

- Huid: - beschermen tegen: - beschadiging- infecties - uitdroging - uv-straling zon - Maag: - produceert maagzuur, dat dood bacterin - Botten: - schedel - ribben - ruggenwervels hersenen longen, hart enz. ruggenmerg

- Witte bloedcellen:

- produceren antistoffen - eten indringers op

44

K6 Planten en dieren en hun samenhang. 1 Biotische en abiotische factoren, blz 44 t/m 47.KGTBiotische en abiotische factoren: - van groot naar klein: ecosysteem levensgemeenschap populatie individu

Ecosysteem: - een gebied met alle organismen en de abiotische factoren bij elkaar - bijvoorbeeld een duingebied of bos of sloot. Levensgemeenschap: Populatie: - populaties van verschillende soorten organismen in een bepaald gebied. - Alle biotische factoren in een bepaald gebied.

- groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied.

- De omgeving heeft invloed op organismen, invloed is onderverdeeld in:- biotische factoren - abiotische factoren Biotische factoren: - levende organismen die invloed hebben op andere organismen: - Bijvoorbeeld:- voedsel - concurrentie over voedsel of ruimte met soortgenoten - roofdieren - ziektes (schimmels, bacterin en virussen) - parasieten Abiotische factoren: - Levenloze dingen die invloed hebben op organismen: - Bijvoorbeeld:- bodem - water - temperatuur - licht - lucht

45

K6 Planten en dieren en hun samenhang. 2 Determineren, blz 48 t/m 51.KGT Determineren: - determineren = het opzoeken van de naam van een plant of dier met behulp van een determineertabel of een zoekkaart Determineertabel: - Determineertabel: - een soort vragenlijst - kenmerken van organismen - Hoe gaat determineren: 1 begin in een determinatietabel altijd bij de eerste vraag. Determineertabel 2 zoek de vraag met het kenmerk dat het best past bij het organisme 3 kijk achter die vraag naar de verwijzing (naar welke volgende vraag moet je). 4 ga door met vragen beantwoorden totdat je bij een naam komt. - Hoe gaat determineren: 1 begin bij start (kijk goed naar de plaatjes) zoekkaart 2 beantwoord elke vraag met ja of nee 3 ga naar de volgende vraag - 4 groepen organismen: 1 bacterin 2 schimmels 3 planten 4 dieren

Latijnse naam: - Elk organisme heeft een wetenschappelijke naam. (latijnse naam) - Doel van een wetenschappelijke naam = naam over de hele wereld hetzelfde. - Wetenschappelijke naam bestaat uit twee delen: - 1 geslachtsnaam - 2 soortnaam vb: - reuzenkangaroe: Macropus giganteus - parmawallabie: Macropus parma - organismen met dezelfde geslachtsnaam hebben meer overeenkomsten.

46

K6 Planten en dieren en hun samenhang. 3 Dieren en planten bewegen, blz 52 t/m 55.KGT Planten bewegen ook: - planten bewegen door: - meevoeren door het water - bloemen gaan snachts dicht - bloem naar beneden/boven laten hangen - blad/bloem meedraaien met de zon - poten - vinnen - vleugels - lijf (algen, eendenkroos) (madeliefje) (zonnebloem) (meeste planten)

Dieren bewegen: - dieren bewegen met:

Uitwendig en inwendig skelet:- soorten skeletten zijn: inwendig skelet, uitwendig skelet, hydroskelet (waterskelet) - functies skelet: - stevigheid geven - bescherming geven - bewegen - vorm geven - uitwendig skelet = - skelet aan de buitenkant van het lichaam. - bv geleedpotigen: - insecten (skelet gemaakt van (chitine) hoornstof) - spinnen - kreeftachtigen - duizendpootachtigen - inwendig skelet = -skelet aan de binnenkant van het lichaam (beenderen). - bv gewervelden: - zoogdieren (skelet gemaakt van kalk en lijmstof) - vogels - reptielen - amfibien - vissen Voeten: - Zoogdieren zijn: zoolganger, teenganger of hoefgangers: - verschillende manieren waarop dieren voortbewegen. - zoogdieren lopen op drie manieren. Soort ganger Zoolganger voorbeeld beer aap mens hond kat paard koe Loopt op Voetwortelbeentjes Middenvoetsbeentjes teenkootjes Kenmerken

Op twee benen staan

Teenganger

Teenkootjes

Kunnen goed sluipen.

Hoefganger

Topje van laatste teenkootje. (hoef = nagel van middelvinger of middelteen)

Lange benen, houden lopen lang vol.

47

Vogels: - aan de vorm van vogelpootjes kun je zien waar ze leven. - vogelpootjes: - klimvoet = bomen klimmen vb: specht - roofvoet = prooi pakken vb: arend - waadvoet = laag water vb: tureluur - renvoet = rennen, graven vb: patrijs - loopvoet = lopen vb: graspieper - zitvoet = op tak zitten vb: koolmees - zwemvoet = zwemmen vb: eend

48

K6 Planten en dieren en hun samenhang. 4 Dieren en planten eten en verteren, blz 56 t/m 57.KGT Planten maken hun eigen voedsel:- planten maken zelf hun voedsel = fotosynthese. - dieren eten andere organismen (planten of dieren).

Aanpassingen om voedsel te verteren: - dieren eten andere organismen: - planteneter; - vleeseter; - alleseter; - Zoogdieren zijn aangepast aan wat ze eten: eet alleen planten eet alleen vlees eet planten en vlees - gebit: - vorm van de kiezen - vorm, wel/geen snijtanden - vorm, wel/ geen hoektanden - darmen - lengte van het darmkanaal snijtanden - groot - vaak alleen onder - klein Lengte darmen - lang - planten verteren langzaam door de celwand (cellulose) - kort - vlees verteert snel

eter Plant

Voorbeeld - koe - konijn - schaap - veldmuis

kiezen - Plooi - fijnmalen taai voedsel - knip en scheur - vlees knippen - bovenkaak is groter dan de onderkaak. - kiezen glijden langs elkaar. - knobbel

hoektanden - geen of klein

Vlees

- leeuw - hond

- groot - onder en boven. - doden prooi - verdedigen.

Alles

- wild zwijn - mens

- klein

- middelmatig

- middelmatig

Snavels en vogelpootjes: - lichaam van vogels is ook aangepast. - aan snavel is te zien wat ze eten - snavels: - spitse snavel - kegelsnavel - puntige smalle snavel - haaknavel

= viseter = zaadeter = insecteneter = vlees

vb reiger vb: kanarie vb: koolmees, specht vb arend, aalscholver

49

K6 Planten en dieren en hun samenhang. 5 Dieren halen adem, blz 58 t/m 59.KGT Energie: - Energie is nodig voor: - groeien - bewegen (lopen rennen, zitten, slapen - Energie komt vrij bij verbranding. glucose + zuurstof - Zuurstof nodig voor verbranding. Gaswisseling: - gaswisseling: zuurstof gaat lichaam in, koolstofdioxide gaat lichaam uit. - eencelligen: - geen aparte organen om adem te halen. - zuurstofopname (gaswisseling) via celmembraan. - meercelligen: - de meeste wel aparte organen om adem te halen. - zuurstofopname via huid, kieuwen, longen of tracheen. - Insecten: - tracheen = apart buizenstelsel voor gaswisseling. - stigma = opening aan de zijkant van lichaam. - ademhalen door pompend achterlijf. koolstofdioxide + water

- vissen:

- kieuwen - ademhalen in het water - zwemmen met openbek, wapperen met kieuwdeksels - in kieuwen zitten kieuwbogen en kieuwplaatjes.

- amfibien: - jonge amfibien ademen met huid en kieuwen in het water - volwassen amfibien ademen met longen en heel dunne huid. - tijdens de winterslaap alleen via de huid. (niet actief) - reptielen/vogels/zoogdieren: - longen 50

K6 Planten en dieren en hun samenhang. 6 Dieren planten zich voort, blz 60 t/m 61.KGTOngeslachtelijke voortplanting en geslachtelijke voortplanting: - Ongeslachtelijke voortplanting: = voortplanting zonder bevruchting - zonder paren - erfelijke aanleg (DNA) blijft hetzelfde - vb = deling bij eencelligen - Geslachtelijke voortplanting: = voortplanting met bevruchting (eicel + zaadcel) - bevruchting = 2 kernen smelten samen - met paring - erfelijke aanleg (DNA) veranderd - Regenworm heeft mannelijk en vrouwelijk voortplantingsorgaan. (hermafrodiet of tweeslachtig) - Slak kan zichzelf veranderen in mannetje of vrouwtje. - Uitwendige bevruchting: - in vochtige omgeving - vissen en amfibien - geslachtscellen in het water loslaten. - bevruchting in het water - drogere omgeving - reptielen, vogels en zoogdieren - geslachtscellen in het lichaam van vrouwtje brengen - bevruchting in het lichaam van het vrouwtje

- Inwendige bevruchting:

- Zoogdieren: - levend barend (leggen geen ei) - zogen jongen (moedermelk) - Alle andere dieren leggen eieren: - in water zonder schaal - vochtige omgeving leerachtige schaal - land kalkschaal (amfibie) (reptiel) (vogel)

51

K6 Planten en dieren en hun samenhang. 7 Kringlopen, blz 62 t/m 63.KGT Koolstofkringloop: - Planten leggen koolstof (C) vast in glucose - Dieren verbranden de glucose - Alle levende cellen doen aan verbranding. - Dieren ademen koolstofdioxide weer uit. - Afvalstoffen gaan via de reducenten terug naar de planten.

Stikstofkringloop: stikstof = N

- Nitraat = voedingsstof (plant eiwitten maken)

- Planten nemen nitraat op uit de bodem. - Nitraat (NO3) bevat stikstof (N). - Stik stof is nodig om eiwitten te maken. - eiwitten worden opgegeten door dieren. - dode dieren en planten en poep worden afgebroken door rottingsbacterin. Er zit veel stikstof (N) in. - Rottingsbacterin maken van stikstof ammoniak (NH3) dit is giftig. - Stikstofbacterin maken van ammoniak weer nitraat (NO3).

Groenbemesting:

- Stikstofbindende bacterin zitten in de wortels van klaver en lupine. - Ze halen stiksof uit de lucht. - Boeren zaaien eerst klaver en lupine en ploegen dan hun land om. - Reducenten (bacterin en schimmels) maken de stikstof weer vrij. - Reducenten hebben zuurstof nodig anders gaan ze dood. - Kunstmest of stalmest (poep) kan ook.

52

K6 Planten en dieren en hun samenhang. 8 Planten als voedsel en grondstof, blz 64 t/m 65.KGTWat eet en gebruik je van planten: - wortel: voedsel: - ui, knoflook, peen, radijs, aardappel, knolselderij grondstoffen - zetmeel: - voor lijm maken - papier maken - suikerbiet: - suiker - zaad: voedsel - bruine boon, rijst, pinda, mais, erwt grondstoffen - tarwemeel: - brooad maken - olie: - bakken en braden - margerine maken - gerst: - biere maken - katoen - kleding maken voedsel: - komkommer, tomat, appel, banaan, paprika, peul grondstoffen - vruchten: - jam maken - olijfolie - margarine, brandstof, crme maken voedsel: grondstof: voedsel grondstof: -sla, witlof, prei, kool, spruitjes - thee - thee - bloemkool, broccoli, kruidnagel, artisjok - bloemen: - parfums, thee - nectar - honing - meeldraden - saffraan als kruiden in eten - bloemen - medicijnen - asperge, gember, bleekselderij - vlas: - linnen - rubberboom - rubber - bomen - hout (papier en bouwmateriaal) - suikerriet - suiker

- vrucht

- blad: - bloem:

- stengel:

voedsel: grondstof:

53

K6 Planten en dieren en hun samenhang. 9 Plantenweefsels, blz 66 t/m 69.KGTPlantenweefsels: - 2 soorten weefsels: 1 Weefsels die nog delen 2 weefsels die niet meer delen - Delende weefsels: - aan uiteinden en rand van wortels en stengels - Soorten weefsels: 1 dekweefsel 2 vulweefsel 3 steunweefsel 4 vaatweefsel Dekweefsel: - Dekweefsel: - bevat geen bladgroenkorrels (beschermd het blad) - Waslaagje: - beschermd tegen uitdroging, beschadiging en schimmels - Huidmondjes: - uitwisselen van zuurstof en koolstofdioxide. - snachts dicht - overdag open - Sluitcellen: - openen en sluiten van huidmondje (bevat bladgroenkorrels) - Bladgroenkorrel: - hierin vindt fotosynthese plaats - vaatbundel: - hoofdnerf van het

- Wortelmutsje: - beschermd worteltop - groeit beter de bodem in - Wortelharen: - eencellige uitstulpingen van de opperhuid - groeien vlak achter de worteltop - plakken vast aan bodemdeeltjes - nemen water en mineralen op

54

Vulweefsel: - Cellen met dunne wanden - Veel ruimte tussen de cellen - Veel bladgroenkorrels - Opslag van zetmeel Steunweefsel: - Cellen met dikke wanden. - Steun geven aan de plant Houtvaten: - Zitten aan de binnenkant aan een vaatbundel. - Naar boven: water en zouten van wortels naar bladeren. - Dikke wanden. - Dode cellen - Geven stevigheid aan de plant Bastvaten: - Zitten aan de buitenkant van een vaatbundel - Naar beneden: glucose van bladeren naar wortels - Dunnere wanden. - Zeefvormige tussenwanden - Levende cellen. Transport van vloeistoffen door de plant door: 1 - worteldruk = wortel neemt zouten op. Zout trekt water aan. Daardoor wordt water aangezogen en verder omhoog geduwd. 2 - capillaire werking = aantrekkingskracht van het water aan de wanden van de vaten, omdat die heel dun zijn. 3 - zuigkracht van de bladerende = huidmondjes verdampen voortdurend water en zuigen daardoor nieuw water aan.

K6 Planten en dieren en hun samenhang. 10 Soort, populatie en levensgemeenschap, blz 70 t/m 71.KGT- van groot naar klein: ecosysteem levensgemeenschap populatie individu Ecosysteem: - een gebied met alle organismen en de abiotische factoren bij elkaar - bijvoorbeeld een duingebied of bos of sloot. Levensgemeenschap: Populatie: - populaties van verschillende soorten organismen in een bepaald gebied. - Alle biotische factoren in een bepaald gebied.

- groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied.

- Dieren van dezelfde soort die geen contact kunnen hebben met elkaar behoren tot een andere populatie. - Soort = twee dieren behoren tot dezelfde soort als ze vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen. - De omgeving heeft invloed op organismen, invloed is onderverdeeld in:- biotische factoren - abiotische factoren

55

K6 Planten en dieren en hun samenhang. 11 Voedselketen en voedselweb, blz 77 t/m 75.KGTRelaties tussen organismen: - Voedselrelatie = het ene organisme eet het andere organisme op. - Voedselketen = reeks organismen waarbij het ene het andere opeet.

- Pijlen moeten de goede kant op staan (verdwijnt in de mond van). - Pijl geeft de energiestroom weer - Hoeveelheid energie wordt in elke schakel minder. - Energie per schakel wordt minder, omdat elk organisme zelf energie verbruikt: - groeien - bewegen - warm blijven - Voedselketen begint altijd met een plant - Plant is producent: maakt zijn eigen voedsel m.b.v. fotosynthese (zonlicht) - Biomassa = totale hoeveelheid organische stof. - Planten bouwen biomassa op. - Dieren zijn consument: hebben andere organismen nodig als voedsel. - Dieren breken biomassa af. - Biomassa wordt in elke schakel minder door verbruik van energie en productie van afval (uitwerpselen) - Schimmels en bacterin zijn reducenten: breken organische stoffen af. - aantal individuen in de verschillende schakels van de voedselketen wordt steeds minder. - voedselpiramide = weergave van voedselketen met biomassa en aantallen individuen.

- voedselweb = heleboel voedselketens door elkaar heen.

56

57

K6 Planten en dieren en hun samenhang. 12 Zaadplanten, blz 76 t/m 81.KGTZaadplanten hebben organen: - organen: - wortel - stengel - blad - bloem Bouw van een bloem: - bloem zorgt voor geslachtelijke voortplanting. - bestuiving: Stuifmeel komt op de stamper van een bloem van dezelfde soort - bevruchting: De kern van de stuifmeelkorrel smelt samen met de kern van de eicel

- kroonblad: - meeldraad: - helmknop: - helmdraad - kelkblad: - bloemsteel: - Stamper: - stijl - Stempel: - vruchtbeginsel - zaadbeginsel - eicel - stuifmeelkorrel

lokt insecten mannelijk deel, maakt stuifmeel bevat stuifmeel beschermd knop tegen kou en uitdroging houd bloem omhoog vrouwelijk deel, bevat eicellen vangt stuifmeel op wordt vrucht wordt zaad wordt kiempje (plantje) groeit door de stijl en bevrucht de eicel

58

Fotosynthese:

- Planten maken hun eigen voedsel met behulp van fotosynthese. - fotosynthese: - kan alleen als het licht is. - in bladgroenkorrels van blad en stengel - een deel van de zuurstof wordt gebruikt voor verbranding. - een deel van de zuurstof gaat via de huidmondjes de lucht in. - glucose bevat zonne-energie. - de reactie van fotosynthese: water + koolstofdioxide glucose + zuurstof - De reactie van verbranding en fotosynthese zijn elkaars omgekeerde.Bladeren: - blad: - hierin vindt fotosynthese plaats - opnemen koolstofdioxide - uitscheiden waterdamp en zuurstof - planten hebben een vaste plek (kunnen niet weglopen) - planten zijn dus goed aan hun omgeving aangepast. - planten op vochtige plaatsen: - dunnen bladeren - grote bladeren - veel water verdampen - planten op droge plaatsen: - dikke bladeren - behaarde bladeren - dikke waslaag op bladeren - verzonken huidmondjes - bladeren met weinig huidmondjes - alleen onderkant van blad heeft huidmondjes - kleine blaadjes (naalden) Vaatbundels: - vaatbundels: - in planten lopen buisjes waardoor sappen vervoert worden. - in bladeren heten ze nerven. - houtvaten: - aan de binnenkant van een vaatbundel. - naar boven: water en zouten van wortels naar bladeren. - bastvaten: - aan de buitenkant van een vaatbundel - naar beneden: glucose van bladeren naar wortels - stengel: - vervoert stoffen (via de vaatbundels) - geeft stevigheid aan de plant - fotosynthese (door de bladgroenkorrels)

- wortel:

- neemt water en mineralen op met wortelharen. - bewaart reservevoedsel (Zetmeel) - houdt de plant vast in de bodem

59

Voortplanting: - taak van bloemen = voortplanting (vruchten en zaden maken) - voortplanting = bestuiving is daarvoor nodig - bestuiving: - stuifmeel uit een meeldraad komt op de stamper van een bloem van dezelfde soort. - via insecten - via de wind - bloemen zijn aangepast aan de manier waarop ze bestoven worden. - insectenbloemen: bloemen die door insecten bestoven worden. - windbloemen: bloemen die door de wind bestoven worden. aanpassing kleur geur nectar stuifmeelkorrels stuifmeel meeldraden stamper - zaden - zaadhuid: - poortje: - naveltje: - zaadlob: - kiempje insectenbloemen felle kleuren geuren sterk maken wel nectar groot, zwaar, ruw weinig hangen binnen de bloem binnen de bloem windbloemen onopvallend groen geuren niet maken geen nectar klein, licht, luchtzakken Heel veel Hangen buiten de bloem veervormig, hangt buiten de bloem

beschermt het zaad laat water binnen vastzitten in de peul / plant bevat reservevoedsel (zetmeel) plantje

- voorbeelden van ongeslachtelijke voortplanting bij planten: - stek (stengel) - knol uitloper

- bladstek (blaadje)

- bol

- wortelstok

- broedknoppen

60