Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2013-2014 Subjectivering van de zorgvuldigheidsnorm in het kader van buitencontractuele aansprakelijkheid Een analyse van de Belgische rechtspraak Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Ruth Vercruysse (studentennr.: 00903970) Promotor: Prof. Dr. Marc Kruithof Commissaris: Geert Jocqué
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2013-2014
Subjectivering van de zorgvuldigheidsnorm in het kader van
Het sluitstuk van de vijfjarige rechtenopleiding is de masterproef. Een werkstuk van bloed, zweet en
tranen waar ik uiteindelijk met gepaste trots op terugkijk. Met deze masterproef heb ik geïnvesteerd
in het analyseren, synthetiseren en kritisch benaderen van rechtspraak en rechtsleer. Het heeft me
geleerd dat rechtsregels leven en theorie steeds aan de praktijk getoetst moet worden.
Het werkstuk dat voor u ligt, is enkel mogelijk gemaakt door de inzet, toewijding en steun van een
aantal personen.
Op de eerste plaats bedank ik Prof. Dr. Marc Kruithof die mij het onderwerp van mijn masterproef
heeft aangereikt. Zijn geduldige begeleiding, richtlijnen, feedback en kritische vragen hebben mijn kijk
op het recht beïnvloed en het werkstuk vorm gegeven. Bovendien wist hij mijn interesse voor het
aansprakelijkheidsrecht verder aan te wakkeren.
Vervolgens wil ik graag Olivier bedanken, hij heeft de tijd genomen om dit eindwerk van correcte
Nederlandse taal te voorzien.
Ten slotte verdienen ook mijn ouders, familie en vrienden een plaats in dit dankwoord. Gedurende
mijn opleiding gaven zij mij de kans me te ontplooien en zijn ze me vanaf de zijlijn blijven aanmoedigen.
Bedankt voor jullie steun.
Gent, mei 2014.
Ruth Vercruysse
7
8
Inleiding
1. De aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatige handelen wordt geregeld door de artikelen
1382-1383 BW. Artikel 1382 BW bepaalt: “Elke daad van de mens waardoor aan een ander schade
wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade ontstaan is, deze te vergoeden.”
Artikel 1383 BW verduidelijkt: “Eenieder is verantwoordelijk voor de schade die hij heeft veroorzaakt,
niet alleen door zijn daad maar ook door zijn nalatigheid of door zijn onvoorzichtigheid.” Hieruit blijkt
dat de persoonlijke aansprakelijkheid berust op een fout van de dader. Deze fout verschijnt in twee
gedaanten: schending van een wettelijke regel of schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm.
De schending van de zorgvuldigheidsnorm staat centraal in deze masterproef.
2. Ieder basiswerk en ieder handboek aansprakelijkheidsrecht zal het beamen: de schending van
de zorgvuldigheidsnorm berust op een appreciatie in abstracto. Het principe is duidelijk, maar de
precieze implicaties zijn dat niet. Waarvan moet de beoordeling zich abstraheren1?
Toch bestaat daarover enigszins unanimiteit: het gedrag van de schadeverwekker moet vergeleken
worden met het gedrag van de goede huisvader in dezelfde externe omstandigheden. Met andere
woorden persoonlijke eigenschappen, zwakheden of sterktes moeten bij de beoordeling buiten
beschouwing blijven2. Deze abstracte beoordelingswijze belet niet dat rekening gehouden wordt met
de professionele hoedanigheid en vaardigheid van de schadeverwekker. Gezien de onderliggende
redenering gaat het niet om een uitzondering op de abstracte beoordeling maar om vaardigheden
verbonden aan de uitgeoefende activiteit. In die zin gaat het dus om een externe omstandigheid3.
3. Het abstracte beoordelingsprincipe kwam met een arrest van het Hof van Cassatie van 5 juni
2003 op de helling te staan. In haar arrest besloot het Hof een arrest van het hof van beroep van
1 X. DANDOY, “Appréciation in abstracto de la faute civile extracontractuelle”, Ann.dr.Louvain 2007, (111) 111.
2 R. DE CORTE en B. DE GROOTE, Privaatrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentia, 2012, 714; P. DE TAVERNIER, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen” in L. CORNELIS (ed.), Actueel aansprakelijkheidsrecht, Gent, Larcier, 2012, 97; H. BOCKEN en I. BOONE, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht: buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, die Keure, 2011, 100; R. DE CORTE en B. DE GROOTE, Handboek civiel recht, Gent, Larcier, 2011, 635-636 en 638; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 127-129; X. DANDOY, “Appréciation in abstracto de la faute civile extracontractuelle”, Ann.dr.Louvain 2007, (111) 111; P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 136-137; H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY en H. VANDENBERGHE (eds.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Themis vormingsonderdeel 30, Brugge, die Keure, 2005, 52; R. DE CORTE, Overzicht van het burgerlijk recht, Gent, Mys & Breesch, 2001, 532; W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2001, 239-240; L. CORNELIS, Beginselen van het Belgisch buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 34-35; J.L. FAGNART en M. DENEVE, “Cronique de jurisprudence (1976-1984). La responsabilité civile.”, JT 1986, (297) 298 en 300; R. VANDEPUTTE, Het aquiliaanse foutbegrip, Antwerpen, Kluwer, 1983, 16-17; R.-O. DALCQ, “Examen de jurisprudence (1973-1979). La responsabilité délictuelle et quasi délictuelle.”, RCJB 1980, (355) 361; J.M DE SMET, Beginselen van het burgerlijk recht. Beginselen van gemeen recht., Brussel, Grandvan, 1977, 401; J.L. FAGNART, “Cronique de jurisprudence (1968-1975). La responsabilité civile.”, JT 1976, (569) 587; R.-O. DALCQ, “Examen de jurisprudence (1968-1972). La responsabilité délictuelle et quasi délictuelle.”, RCJB 1973, (627) 630-631; R. DEKKERS, Handboek burgerlijk recht, Brussel, Bruylant, 1971, 118 en 123-124; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, tome deuxième. Les incapables, les obligations., Brussel, Bruylant, 1964, 943-944; M. DEBAENE en P. DEBAENE, “Aansprakelijkheid voor eigen foutieve daad” in X. (ed.), Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl. 34.
3 Voor een bespreking zie randnummer 56.
9
Bergen, dat bij de zorgvuldigheidsbeoordeling rekening hield met de leeftijd van de begeleider -een
duidelijk subjectieve factor- niet te casseren. Op grond van dat arrest concludeert WEYTS het volgende:
“De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd dat de algemene zorgvuldigheidsnorm steeds subjectiever
wordt. De interne persoonlijke kenmerken van de dader zoals leeftijd, ervaring, medische toestand,…
winnen aan belang bij de zorgvuldigheidstoetsing.” 4.
Rechtsleer keek met verwondering naar het arrest, het kwam als een donderslag bij heldere hemel.
Vraag is nog maar of de uitspraken van de rechters ten gronde het onweer niet al lang hadden
aangekondigd.
4. De subjectiveringsproblematiek wordt in deze masterproef op casuïstische wijze benaderd.
Aan de hand van uitspraken van verschillende hoven en rechtbanken zal ik aantonen dat het abstracte
beoordelingsprincipe in praktijk minder vanzelfsprekend is dan in de rechtsleer wordt geponeerd.
Om tot een goed begrip van deze problematiek te komen, ga ik in het eerste deel van deze masterproef
in op de theorie. In het tweede deel wordt een uitvoerig maar allerminst exhaustief
rechtspraakonderzoek gevoerd. Het onderzoek gaat na of de subjectivering van de
zorgvuldigheidsnorm daadwerkelijk in de rechtspraak is doorgedrongen. De uitspraken worden
naargelang de subjectieve factor waarop de uitspraak inspeelt, in een ander hoofdstuk gecatalogeerd.
Ieder hoofdstuk wordt op zijn beurt verder onderverdeeld rekening houdend met de concrete
omstandigheden van het geval. De rechtspraak wordt zuiver chronologisch opgenomen. In een derde
en laatste deel formuleer ik enkele algemene bemerkingen en ga ik op zoek naar een alternatieve
verklaring voor deze van de gangbare theorie afwijkende rechtspraak.
4 B. WEYTS, “Wordt de algemene zorgvuldigheidsnorm steeds subjectiever?”, TBBR 2005, (112) 115, noot onder Cass. 5 juni 2003.
10
DEEL I: THEORETISCH LUIK
11
Hoofdstuk 1: De buitencontractuele fout
Afdeling 1: Inleiding
5. Sinds het ontstaan van het burgerlijk wetboek in 1804 zijn de wettelijk regels van het
gemeenrechtelijk buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht niet of nauwelijks veranderd5. Hoewel
zij na verloop van tijd met bijzondere regelgeving werden aangevuld, ontsnapte het
aansprakelijkheidsrecht tot nog toe aan de explosieve groei van wetgeving die andere rechtstakken
(hebben) ondergaan.
Ook de klassieke aansprakelijkheidstheorie heeft de tand des tijd doorstaan. Een slachtoffer heeft
slechts recht op vergoeding van de dader eens hij/zij de volgende drie elementen afdoende
beargumenteerd6: fout in hoofde van de aangesproken dader, schade en causaal verband tussen fout
en schade. Elk van deze drie genoemde voorwaarden is een volwaardige, zodat zij afzonderlijk
bewezen moet worden. De loutere aanwezigheid van schade bewijst de fout in hoofde van de
aangesproken dader dus niet7.
In het kader van deze masterproef zal enkel de foutvereiste, meer bepaald de invulling van de
algemene zorgvuldigheidsnorm aan bod komen. Alvorens daarop in te gaan lijkt het mij gepast de fout
in het algemeen te duiden.
Afdeling 2: Elementen van de fout
6. Hoewel het burgerlijk wetboek duidelijk kiest voor de fout als grondslag van het
buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, wordt het begrip nergens gedefinieerd8. De
buitencontractuele fout kent twee verschijningsvormen: enerzijds de overtreding van een wettelijke
of reglementaire bepaling en anderzijds de schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm9. Beide
vormen vereisen de cumulatieve vervulling van een objectief en een subjectief foutelement10. De
objectieve component, die betrekking heeft op de daad, doelt op de als onrechtmatig te kwalificeren
gedraging. De subjectieve component betreft de schuld en wordt in verband gebracht met de persoon
5 Met uitzondering van artikel 1384, tweede lid BW dat bij de wet van 6 juli 1977, BS 2 augustus 1977, werd gewijzigd.
6 De bewijslast rust ingevolge de artikelen 1315 BW en 870 Ger.W. op de eiser.
7 Cass. 10 mei 2001, Arr.Cass. 2001, 841-852; Rb. Brussel 10 december 2008, RGAR 2009, 14553; H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1758-1759; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1172.
8 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 125; R. DE CORTE, Overzicht van het burgerlijk recht, Gent, Mys & Breesch, 2001, 528.
9 H. BOCKEN en I. BOONE, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht: buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, die Keure, 2011, 99.
10 E. MONTERO en B. GOFFAUX, “La référence au paradigme du ‘bon père de famille’, en responsabilité extracontractuelle”, For.Ass. 2014, (1) 2; S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek 1bis, Brugge, die Keure, 2013, 40; H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2010, (1749) 1753; W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 363; I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 7; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1558.
12
van de dader. Beide componenten zijn samenhangende dimensies van eenzelfde begrip11 en worden
in wat volgt verder uiteengezet.
§ 1: Subjectief foutelement
7. Het subjectieve foutelement peilt naar de schuldbekwaamheid van de dader en de
verwijtbaarheid van de schadeverwekkende handeling aan de dader12. Waar het
schuldbekwaamheidsonderzoek zicht toespitst op de algemene geestesgesteldheid van de dader,
handelt verwijtbaarheid over de toerekening van de fout aan de dader13.
A. Schuldbekwaamheid
8. Schuldbekwaamheid is een voor zichzelf sprekend begrip, een persoon die bekwaam is schuld
te dragen is schuldbekwaam. Deze definitie helpt ons niet veel verder, een woordje uitleg is
aangewezen.
Pas wanneer de dader bij het begaan van de onrechtmatige daad over voldoende bewustzijn en inzicht
beschikt om zijn handelen te controleren, zich de gevolgen van zijn ondernomen acties in te beelden
(= feitelijk inzicht) en te weten wat mag en wat niet (= moreel inzicht), is hij schuldbekwaam14. Bij de
bekwaamheidsbeoordeling wordt rekening gehouden met het geestesvermogen en de interne
gesteldheid van de dader. Schuldbekwaamheid is dus nauw verbonden met de persoon van de
schadeverwekker.
Op het eerste zicht lijkt dit af te wijken van de foutbeoordeling in abstracto15, waarbij men zich juist
van de persoonlijke kenmerken van de dader distantieert. Maar dat is niet noodzakelijk het geval.
Volgens mij dringt een onderscheid zich op. De foutbeoordeling identificeert en beoordeelt niet alleen
de onrechtmatige gedraging an sich maar ook de schuldbekwaamheid van de dader en de
toerekenbaarheid aan de dader. De foutbeoordeling steunt zowel op objectieve als subjectieve
elementen. De beoordeling van de objectieve component van de fout daarentegen, beperkt zich tot
de onrechtmatigheid van de gedraging. Volgens de gangbare theorie is bij deze beoordeling de persoon
van de schadeverwekker of zijn subjectieve gesteldheid irrelevant. Dat facet van de foutbeoordeling
berust dus op een abstracte beoordeling. Maar de schuld van de dader, het andere facet van de
11 H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY (ed.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Themis vormingsonderdeel 48, Brugge, die Keure, 2008, 45.
12 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 147; W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissen, Leuven, Acco, 2006, 370; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, K. GEELEN en S. DE COSTER, “Overzicht van de rechtspraak (1979-1984). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1987, (1255) 1263.
13 G. JOCQUE, “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in K. BERNAUW en H. BOCKEN (eds.), Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2007, 5.
14 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, (1551) 1688; P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 32-33.
15 Over de abstracte foutbeoordeling zie randnummer 30.
13
foutbeoordeling, noodzaakt een concrete subjectieve beoordeling. In dat opzicht kan men dan ook
spreken van een relativering van het abstracte toetsingsprincipe16.
9. Een schuldonbekwame dader kan onmogelijk persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor
zijn handelen. De bekwaamheidsdiscussie laait het hoogst op wanneer kinderen en geestesgestoorden
in aansprakelijkheidsgedingen betrokken zijn. Toch is de discussie daar niet toe beperkt, ook tijdelijke
ziekteverschijnselen, alcohol en drugs kunnen een verminderd bewustzijn teweeg brengen en tot
schuldonbekwaamheid leiden. Wie zichzelf op foutieve wijze in staat van schuldonbekwaamheid
begeeft, kan zich niet op zijn onbekwaamheid beroepen17. In dat geval beging de dader een fout die
het schadegeval voorafgaat.
10. De schadelijder die met een schuldonbekwame dader geconfronteerd wordt, moet op zoek
naar alternatieve gronden om zijn verhaalsvordering op te enten. De wetgever voorzag in zo’n
alternatieve aansprakelijkheidsgrond in geval een minderjarige of geestesgestoorde de onrechtmatige
daad beging.
11. In civiele aansprakelijkheidsgeschillen18 worden kinderen pas schuldbekwaam geacht eens zij
de ‘jaren des onderscheids’ bereikt hebben19. Het concept ‘jaren des onderscheids’ behelst de
mogelijkheden van het kind om goed van kwaad te onderscheiden, zijn handelen te controleren en
zich de gevolgen van zijn handelen in te beelden20. Het betreft een feitenkwestie die door de rechter
in concreto beoordeeld wordt, rekening houdend met hun leeftijd, fysieke en intellectuele
capaciteiten, opvoedingsmilieu, gedrag na het schadegeval, aard van de schadeverwekkende
handeling,… 21. Er is geen vaste leeftijdsgrens die de bekwaamheid van kinderen vaststelt22.
Wanneer een schuldonbekwame minderjarige schade veroorzaakt, betekent dit niet noodzakelijk dat
het slachtoffer met lege handen achterblijft. De wetgever voorziet in twee alternatieve
16 G. JOCQUE, “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in K. BERNAUW en H. BOCKEN (eds.), Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2007, 6-7.
17 G. JOCQUE, “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in K. BERNAUW en H. BOCKEN (eds.), Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2007, 18.
18 Dit in contrast met de in het strafrecht gehanteerde benadering. Strafrechtelijk is men pas aansprakelijk eens men de leeftijd van achttien bereikt heeft, met uitzonderling van de uithandengeving die mogelijk is vanaf zestien. Voor minderjarigen geldt als het ware een uitsluiting, een uitsluiting die niet gebaseerd is op persoonlijke kenmerken van de dader.
19 Cass. 16 februari 1984, Arr.Cass. 1984, 744-750; Cass. 3 mei 1978, Arr.Cass. 1978, 1037-1039; Cass. 30 mei 1969, RGAR 1970, 8416.
20 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 153.
21 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 2107; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 153-154; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1689; L. CORNELIS, Beginselen van het Belgisch buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 23.
22 K. DUERINCKX, Aansprakelijkheidsrecht: een overzicht, Antwerpen, Maklu, 2012, 29; P. DE TAVERNIER, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen” in L. CORNELIS (ed.), Actueel aansprakelijkheidsrecht, Gent, Larcier, 2012, 98.
14
aansprakelijkheidsgronden. Ten eerste kan het slachtoffer zich tegen de ouders van de dader richten
op grond van artikel 1384, tweede lid BW. Opdat de ouders aansprakelijk zouden zijn, is het voldoende
dat zoon- of dochterlief een objectief onrechtmatige daad beging. Een tweede vorderingsmogelijkheid
ligt vervat in artikel 1384, vierde lid BW. Zowel onderwijzers als ambachtslieden kunnen op die grond
aansprakelijk zijn voor de schade veroorzaakt door de objectief onrechtmatige daad van leerlingen en
leerjongens die onder hun toezicht stonden. Een objectief onrechtmatige daad veronderstelt enkel de
vervulling van het objectieve foutelement, de schuldbekwaamheidsproblematiek is bijgevolg niet aan
de orde.
12. Evenmin schuldbekwaam zijn personen die zich op het moment van handelen in een staat van
krankzinnigheid, ernstige geestesstoornis of zwakzinnigheid bevinden. De rechter beoordeelt de staat
van personen in concreto23. De stoornis moet de volledig schuldonbekwaamheid24 van de dader met
zich meebrengen, doch moet niet blijvend zijn25 noch in het algemeen resulteren in de volledige
ongeschiktheid van de dader26. Bovendien moet de schuldonbekwaamheid ontoerekenbaar,
onvoorzienbaar en onoverkomelijk zijn. Wanneer de schuldonbekwaamheid zijn oorsprong vindt in
een voorafgaande fout van de dader, zoals dronkenschap, is zijn schuldonbekwaamheid aan hem toe
te rekenen.
Een schadelijder die met een objectief onrechtmatige gedraging van een schuldonbekwame
geestesgestoorde wordt geconfronteerd, kan een aansprakelijkheidsvordering inleiden op grond van
artikel 1386bis BW. In die gevallen beslist de rechter op soevereine wijze, rekening houdend met de
vermogenstoestand van beide partijen in het geding en de billijkheid, over de hoegrootheid van de
schadevergoeding. Omdat de uiteindelijke vergoeding het voorwerp is van de appreciatie van de
rechter, blijft de schadelijder tot het einde van het geding in het ongewisse over de grootte van de
schadevergoeding.
13. De schuldbekwaamheid van de dader wordt vermoed. Wie zich op zijn schuldonbekwaamheid
beroept om te ontsnappen aan aansprakelijkheid, moet op grond van de algemene bewijsregels27 het
bewijs van deze onbekwaamheid leveren. Omdat het een feitenkwestie betreft, mogen alle mogelijke
bewijsmiddelen aangevoerd worden.
B. Verwijtbaarheid/Toerekenbaarheid
14. Na de bekwaamheidstoetsing wordt het andere subjectieve foutfacet onder de loep genomen:
de verwijtbaarheid van de onrechtmatige daad aan de schadeverwekker. Deze vereiste peilt naar het
bestaan van vrije wil in hoofde van de dader bij het begaan van de fout28. Enkel bij de schending van
een wettelijke regel is deze vereiste relevant.
23 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgisch buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 23.
24 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 157-158.
25 K. DUERINCKX, Aansprakelijkheidsrecht: een overzicht, Antwerpen, Maklu, 2012, 29.
26 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 2111.
28 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1765-1766; L. WYNANT, “De aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.” in S. STIJNS en H. VANDENBERGHE (eds.), Verbintenissenrecht. Themis vormingsonderdeel 5, Brugge, die Keure, 2001, 81.
15
15. Wanneer de dader bij het overtreden van de wettelijk norm ‘willens en wetens’ of ‘vrij en
bewust’ heeft gehandeld, is de onrechtmatige daad hem toe te rekenen. Het betreft een dubbele
vereiste. In eerste instantie moet de dader gehandeld hebben uit vrije wil. Die wil moet hem de keuze
gelaten hebben de foutieve gedraging al dan niet te stellen. Indien men zich met succes op een
schulduitsluitingsgrond beroept, ontbreekt die vrije wil. Daarenboven moet de schadeverwekker
bewust gehandeld hebben. Irrelevant is de kennis van de dader van het met de wet strijdige karakter
van zijn handelen, wel moet hij zich bewust geweest zijn van zijn daden. Evenmin moet enige schade
voorzienbaar geweest zijn, ter staving beroept het Hof van Cassatie zich op het resultaatsgebonden
karakter van wettelijk regels29.
16. Opnieuw betreft het een feitelijke toestand die met alle middelen van recht bewezen kan
worden.
C. Schulduitsluitingsgronden
17. De verweerder, die het bestaan van een schulduitsluitingsgrond in zijnen hoofde ten tijde van
het stellen van de gewraakte handeling kan bewijzen, is niet schuldbekwaam. Om die reden kan hij
niet persoonlijk aansprakelijk gesteld worden. Het bestaan betreft een feitenkwestie die met alle
middelen van recht bewezen kan worden en door de rechter op soevereine wijze wordt beoordeeld.
18. Schulduitsluitingsgronden moeten duidelijk onderscheiden worden van
rechtvaardigingsgronden30. Waar schulduitsluitingsgronden inspelen op het subjectieve foutelement,
spelen rechtvaardigingsgronden in op het objectieve foutelement. Schulduitsluitingsgronden werken
ad personam, een beoordeling die rekening houdt met de persoon van de dader is daarvan het gevolg.
Enkel de persoon op wie het schulduitsluitende kenmerk van toepassing is, kan zich op dat kenmerk
beroepen. Rechtvaardigingsgronden daarentegen werken in rem en worden in abstracto beoordeeld.
Deze gronden ontnemen de gewraakte handeling hun objectief onrechtmatig karakter31. Eenieder die
voor een gedraging aansprakelijk wordt gesteld, kan zich op het bestaan van een
rechtvaardigingsgrond beroepen. Hoewel beide begrippen fundamenteel verschillen, hebben zij één
belangrijke gelijkenis: ze verhinderen het bestaan van onrechtmatig gedrag.
In theorie is er een duidelijk onderscheid tussen schuld- en rechtvaardigingsgronden, doch is het
onderscheid in praktijk niet steeds scherp32. Bovendien heerst er geen eensgezindheid over de
inwerking van schuld- en rechtvaardigingsgronden op de foutelementen33. Toch is het onderscheid in
het kader van de aansprakelijkheid van ouders, aanstellers en onderwijzers ex artikel 1384, tweede tot
vierde lid BW juridisch relevant. Deze kwalitatieve aansprakelijkheden komen in het gedrang van zodra
29 Cass. 10 april 1970, Arr.Cass. 1970, 729-731; D. PHILIPPE, M. GOUDEN en M. BERNARD, “Inédits de droit de la responsabilité civile”, JLMB 2009, (1948) 1951; M. DEBAENE en P. DEBAENE, “Aansprakelijkheid voor eigen foutieve daad” in X. (ed.), Bijzonder overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer”, Mechelen, Kluwer, losbladig, 16.
30 Voor een bespreking zie randnummer 31 en volgende.
31 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 375-377; I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 5.
32 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 375 ; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van rechtspraak(1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1696.
33 Voor een overzicht verwijs ik naar I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 8-9.
16
diegene waarvoor zij instaan een objectief onrechtmatige gedraging heeft begaan. Omdat het
subjectieve foutelement bij de beoordeling van een objectief onrechtmatige daad niet ter zake doend
is, verliezen ook de schulduitsluitingsgronden in die context hun betekenis. Rechtvaardigingsgronden
daarentegen ontnemen het onrechtmatige karakter aan de gestelde gedraging, waardoor er geen
sprake meer is van een objectief onrechtmatige gedraging en de kwalitatief aansprakelijken van hun
vergoedingsplicht ontslaan zijn34.
Rekening houdend met de onderscheiden foutbestanddelen gaat mijn voorkeur uit naar een de strikte
benadering.
19. De meeste handboeken vermelden dwaling en dwang als schulduitsluitingsgronden. Beide
gronden vinden hun oorsprong in de begeleidende omstandigheden van het geval.
De onoverkomelijke of onoverwinnelijke verkeerde voorstelling van zaken wordt dwaling genoemd.
Dwaling kan zowel betrekking hebben op de feiten als op het objectief toepasselijke recht, ook wel
rechtsdwaling genoemd. Om zich op dwaling te kunnen beroepen mag deze niet te wijten zijn aan de
nalatigheid of het gebrek aan voorzorg van de schadeverwekker. Met andere woorden ook een
normaal zorgvuldig persoon moet in die omstandigheden gedwaald kunnen hebben. Eens de
onwetendheid is opgeklaard en de dader een correcte inschatting kan maken van alle ter zake
relevante elementen, is er geen sprake meer van dwaling.
Dwang schakelt de vrije wil van de dader uit of tast deze ernstig aan. Zowel fysieke als morele dwang
hebben schulduitsluitende werking. Ook dwang mag niet door zijn fout veroorzaakt zijn. Bovendien
moet dwang onweerstaanbaar zijn, waarmee wordt bedoeld dat de dader geen keuze had en
onrechtmatig moest handelen.35
20. Tijdens één van mijn begeleidingsgespreken stelde professor KRUITHOF zich luidop de vraag
of schulduitsluitingsgronden in het aansprakelijkheidsrecht wel bestaan. Met andere woorden zijn er
naast de gevallen van schuldonbekwaamheid, nog andere gevallen die louter het subjectieve element
aantasten? Naar mijn mening legt hij de vinger op de wonde. Ter verduidelijking: een schadeverwekker
is pas schuldbekwaam eens hij beschikt over moreel inzicht, feitelijk inzicht en controle over zijn
handelen. Bij gebreke van één van deze drie elementen is de dader schuldonbekwaam. Kan men dwang
dan niet kwalificeren als het ontbreken van controle over het eigen handelen en om die reden
herleiden tot een geval van schuldonbekwaamheid? Dwaling daarentegen behoort in het licht van zijn
visie tot de rechtvaardigingsgronden36. Omdat de uitdiepping van deze problematiek ons te ver zou
leiden, blijft zij voor het overige buiten beschouwing.
§ 2: Objectief foutelement
21. In het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht gedraagt men zich onrechtmatig ofwel bij
het overtreden van een rechtsnorm die een bepaald gedrag voorschrijft of verbiedt
34 I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 9.
35 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 2131-2134; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 314-317.
36 Waarover in randnummer 35 meer.
17
(resultaatsverbintenis), ofwel bij het overtreden van de algemene zorgvuldigheidsnorm
(inspanningsverbintenis)37.
Hoewel de kwalificatie als resultaats- en inspanningsverbintenis in heel wat bronnen terug te vinden
is, is zij op twee punten voor kritiek vatbaar. In eerste instantie is het door de wet opgelegde of
verboden gedrag niet steeds een resultaatsverbintenis. Bepaalde wettelijke regels verlangen van de
onderworpene een bepaalde inspanning38. Bovendien gaat deze kwalificatie aan een belangrijk punt
voorbij, namelijk dat het de aansprakelijkheid is die resulteert in de resultaatsverbintenis tot
schadeloosstelling van het slachtoffer. Maar de aansprakelijkheidsregels leggen geen
inspanningsverbintenis tot zorgvuldig gedrag op. Met andere woorden zorgvuldig gedrag kan niet
afgedwongen worden. Het is dus niet verboden zich onzorgvuldig te gedragen of schade aan derden
te veroorzaken, alleen resulteert dergelijk gedrag in de verbintenis tot vergoeding van schade.
A. Schending van een wettelijke norm
22. Bij niet-naleving van wettelijke regels die een bepaald gedrag voorschrijven of verbieden,
begaat men een fout. Onder wettelijke normen worden alle regels opgelegd door de wet in materiële
zin bedoeld. Gelet op de explosieve groei van regels van de onderscheiden overheden heeft deze
objectief onrechtmatige gedraging aan belang gewonnen. Bovendien kan deze fout door de
schadelijder vrij eenvoudig bewezen worden: immers het gedrag dat niet overeenstemt met het door
de wet voorgeschreven gedrag is automatisch onrechtmatig39. Een cumulatief
zorgvuldigheidsonderzoek is niet vereist40.
B. De algemene zorgvuldigheidsnorm
23. Bij gebreke van overtreding van een wettelijke norm, kan alsnog tot het bestaan van een
onrechtmatige daad besloten worden bij schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm.
Omgekeerd volstaat het louter naleven van de wet niet om zorgvuldig te handelen41. De algemene
37 E. MONTERO en B. GOFFAUX, “La référence au paradigme du ‘bon père de famille’ en responsabilité extracontractuelle”, For.Ass. 2014, (1) 2; H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1771; L. WYNANT, “De aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.” in S. STIJNS en H. VANDENBERGHE (eds.), Verbintenissenrecht. Themis vormingsonderdeel 5., Brugge, die Keure, 2001, 81-82; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en P. HAMELINK, “Overzicht van rechtspraak (1964-1978). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1980, (1139) 1147.
38 G. SCHAMPS, “La violation de la loi et la prévisibilité du domage en matière aquilienne”, JLMB 1994, (45) 46.
39 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Doctoraatsthesis Rechten UA, 2003, 9.
40 H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY en H. VANDENBERGHE (eds.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Themis vormingsonderdeel 30, Brugge, die Keure, 2005, 49; L. WYNANT, “De aansprakelijkheid inzake onrechtmatige daad: de aansprakelijkheid voor eigen daad.” in S. STIJNS en H. VANDENBERGHE (eds.), Verbintenissenrecht. Themis vormingsonderdeel 5, Brugge, die Keure, 2001, 80; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1563-1564.
41 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 364; H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY en H. VANDENBERGHE (eds.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Themis vormingsonderdeel 30, Brugge, die Keure, 2005, 51; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1582-1583.
18
zorgvuldigheidsnorm veronderstelt dat men bij deelname aan het maatschappelijk verkeer de nodige
zorgvuldigheid aan de dag legt en rekening houdt met andermans persoon en goederen42.
24. Wie zich niet gedraagt zoals een normaal redelijk persoon geplaatst in dezelfde
omstandigheden43, overtreedt de algemene zorgvuldigheidsnorm. De normaal redelijke persoon, ook
wel gekend als de bonus pater familias, is een abstracte referentiepersoon. De
zorgvuldigheidsbeoordeling steunt dus op een vergelijking van het door de dader gestelde gedrag met
dat van de referentiepersoon. Om te kunnen vergelijken moet de rechter zich noodzakelijkerwijs een
beeld vormen van het gedrag van deze referentiepersoon, het referentiegedrag is een product van de
rechters geest. Het beeld dat de rechter heeft van zorgvuldig handelen is onderhevig aan
veranderingen die voornamelijk volgen uit een evoluerend maatschappelijk klimaat44. Omdat de wet
de zorgvuldigheidsnorm niet concreet invult, kan zonder wetgevend ingrijpen de zorgvuldigheidsnorm
aan heersende waarden en normen aangepast worden45. Bovendien is wat zorgvuldig is in een
welbepaalde context, dat niet noodzakelijk in een andere. Ipso facto gaan deze vaststellingen gepaard
met enige rechtsonzekerheid voor de schadelijder. Het verwondert dan ook niet dat voornamelijk dit
type onrechtmatige daad aanleiding gaf tot talloze juridische bijdrages, artikels en een grote
verscheidenheid aan rechtspraak. Deze masterproef spitst zich verder toe op deze vorm van
onrechtmatigheid.
25. Het gedrag van de goede huisvader is de maatstaf van zorgvuldig gedrag in een bepaalde
context. Iedere afwijking, hoe klein ook, van dit referentiegedrag is een overtreding van de norm en
bijgevolg onrechtmatig. De bonus pater familias neemt de redelijkerwijs noodzakelijke voorzorgen om
voorzienbare schade te vermijden46. Wanneer een handeling mogelijks schade veroorzaakt, is schade
voorzienbaar, zekerheid hoeft daarover niet te bestaan. Het betreft een redelijkerwijs en niet feitelijk
voorzien van enige schade47. Met andere woorden de dader moet noch de hoegrootheid en aard van
42 R. DE CORTE en B. DE GROOTE, Privaatrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentia, 2012, 713; H. BOCKEN en I. BOONE, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht: buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, die Keure, 2011, 100; H. VANDENBERGHE, “Overzicht rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1771, 1781, 1808 en 1847.
43 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1187; M. DEBAENE en P. DEBAENE, “Aansprakelijkheid voor eigen foutieve daad” in X. (ed.), Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., 36.
44 E. MONTERO en B. GOFFAUX, “La référence au paradigme du ‘bon père de famille’ en responsabilité extracontractuelle”, For.Ass. 2014, (1) 3; H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY (ed.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Themis vormingsonderdeel 48., Brugge, die Keure, 2008, 51.
45 H. BOCKEN en I. BOONE, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht: buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, die Keure, 2011, 101; H. VANDENBERGHE, “Overzicht van rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1847.
46 Het ontbreken van wettelijk verplichte voorzorgsmaatregelen schendt een wettelijk gebod, niet de algemene zorgvuldigheidsnorm.
47 Cass. 12 november 1951, Arr.Cass. 1952, 118-120; Cass. 5 mei 1971, JT 1971, 662; H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1848, 1855; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 135; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.’, TPR 2000, (1551) 1596, 1604; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995,
19
de schade noch de uiteindelijke schadelijder voorzien hebben opdat het bestaan van schade
voorzienbaar was48. De cruciale vraag luidt dus: Had de referentiepersoon schade kunnen of moeten
voorzien bij het stellen van de gewraakte handeling? Indien schade te voorzien was moet worden
nagegaan of de dader in gebreke is gebleven de redelijkerwijs noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te
nemen49. Als ook op die vraag het antwoord affirmatief is, heeft de dader zich niet gedragen als een
normaal voorzichtig persoon. Uit deze tweeledige redenering blijkt dat voorzienbaarheid een
noodzakelijk maar geen voldoende criterium is. Ipso facto is schade voorzienbaar wanneer de dader
opzettelijk handelde, men had immers de intentie een ander te schaden50. Bij gebreke van
voorzienbare schade, heeft de dader zich niet onzorgvuldig gedragen waardoor zijn aansprakelijkheid
niet in het gedrang komt51.
26. Een redelijke invulling van zorgvuldig gedrag moet worden voorgestaan. Met ander woorden
de bonus pater familias vergist zich af en toe en berokkent in bepaalde omstandigheden schade aan
anderen52. Of zoals de Britten het treffend formuleerden: “De goede huisvader beschikt niet over de
moed van Achilles, de wijsheid van Odysseus, noch over de kracht van Hercules, kortom is geen
(1115) 1181; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en P. HAEMELINK, “Overzicht van rechtspraak (1964-1978) aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 1980, (1139) 1156.
48 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1173; R.-O. DALCQ en G. SCHAMPS, “Examen de jurisprudence (1987-1993). La responsabilité délictuelle et quasi délictuelle”, RCJB 1995, (525) 536-537.
De voorzienbaarheidsvereiste heeft enkel betrekking op de vaststelling van de fout en niet op de omvang van de schadevergoeding. Gelet op het restitutieprincipe draagt de dader alle schade die het gevolg is van zijn fout, zelfs als deze schade onvoorzienbaar was. Bijvoorbeeld een persoon slaat een derde op het hoofd en het slachtoffer overlijdt. Het overlijden van het slachtoffer is het gevolg van een voorafbestaande, maar voor de dader onbekende, lichamelijke toestand. Dat het overlijden het gevolg is van deze lichamelijke predispositie is irrelevant, de dader moest ten gevolge van zijn handelen minstens enige schade voorzien en dient alle schade van het slachtoffer te vergoeden.
49 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 127; H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY en H. VANDENBERGHE (eds.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Themis vormingsonderdeel 30, Brugge, die Keure, 2005, 51; W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 367; M. DEBAENE, “Dient de Bonus Pater Familias groene vingers te hebben?”, T.Vred. 2003, (330) 333; G. SCHAMPS, “La prévisibilité du dommage en responsabilité civile. De son incidence sur la faute et sur le rapport de causalité”, RDPC 1994, (375) 379.
50 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 135; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1593-1594, 1606; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, K. GEELEN en S. DE COSTER, “Overzicht van de rechtspraak (1979-1984). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1987, (1255) 1283.
51 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1849; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1173.
52 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1186; L. CORNELIS, Beginselen van het Belgisch buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 36; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, K. GEELEN en S. DE COSTER, “Overzicht van de rechtspraak (1979-1984). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1987, (1255) 1294, 1312; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en P. HAMELINK, “Overzicht van de rechtspraak (1964-1978). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1980, (1139) 1158.
20
superman.”53. Evenmin verbiedt de zorgvuldigheidsnorm het beoefenen van zogenaamde gevaarlijke
activiteiten, zoals valschermspringen of bungeejumpen. Wel wordt verwacht dat men zich bij de
uitoefening ervan gedraagt als een normaal redelijk persoon54.
27. Bij deze op vergelijking gebaseerde beoordeling onderstreept iedere basiscursus
aansprakelijkheidsrecht twee belangrijke principes. In eerste instantie moet het gedrag van de
referentiepersoon vastgesteld worden rekening houdend met de concrete externe omstandigheden
waarin de schadeveroorzaker zich bevond. Bovendien moet de fout in abstracto getoetst worden. Dat
houdt in dat de persoonlijke kenmerken en hoedanigheden van de schadeveroorzaker bij de
beoordeling van de onrechtmatigheid van het gedrag niet in aanmerking genomen worden. Op beide
principes wordt in de volgende paragrafen dieper ingegaan.
28. Door het gedrag van de referentiepersoon te kaderen in de concrete externe omstandigheden
van het schadegeval, hoedt de rechter zich voor een zogenaamde a posteriori foutbeoordeling.
Wanneer rekening wordt gehouden met elementen die de verweerder bij het stellen van het
onzorgvuldig gedrag niet bekend waren en ook niet moesten zijn, is er sprake van een a posteriori
beoordeling. Het is al te makkelijk eens de schade berokkend is, verwijtend met de vinger te wijzen.
Immers nadat het schadegeval zich heeft voorgedaan, kan men eenvoudig de tot schade leidende
gedraging identificeren, betogen hoe de schade voorkomen kon worden en de gestelde gedraging als
onzorgvuldig te bestempelen55. Vanuit economisch oogpunt bepalen deze externe omstandigheden
het nut van de gestelde gedraging. Dat nut bepaalt op zijn beurt de mate van voorzorg en de daaraan
verbonden kosten. Op grond van deze parameters kan de rechter beslissen of de genomen
voorzorgsmaatregelen adequaat waren en volstonden.
29. Onder het begrip externe omstandigheden verstaat men tijdstip, plaats, klimaat,
atmosferische toestand,...56 Het gedrag kaderen in de concrete externe omstandigheden leidt tot de
zogenaamde gelaagdheid van het foutbegrip en concretiseert het zorgvuldigheidsbegrip tot op
53 Vertaling uit: T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 127; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUCKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1607; T. VANSWEEVELT, De civielrechtelijke aansprakelijkheid van de geneesheer en het ziekenhuis, Antwerpen, Maklu, 1997, 136. Oorspronkelijk boutade uit WINFIELD, JOLOWICZ en ROGERS, On tort, Londen, Sweet & Maxwell, 1984, 46-47.
54 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1625; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1252.
55 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 128; L. CORNELIS, Beginselen van het Belgisch buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 36.
56 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Doctoraatsthesis Rechten UA, 2003, 10.
21
welbepaalde hoogte57. Een voorbeeld ter verduidelijking. De vrederechter van Waremme58 stelde
verweerder aansprakelijk voor de dood van enkele koeien door het eten van pas gemaaid gras. Gelet
op de rurale omgeving wist zij of moest zij alleszins weten dat pas gemaaid gras voor runderen toxisch
is. Zij had voorzorgsmaatregelen moeten treffen opdat de in het naburige weilanden grazende
runderen zich hier niet te goed aan konden doen. Dezelfde feiten speelden zich af in een minder rurale
omgeving, verweerders gedrag werd niet onzorgvuldig beschouwd59.
De impact van externe omstandigheden op de door de persoon in acht te nemen zorgvuldigheid is
enorm. Wat in een bepaalde omstandigheden onzorgvuldig is, is dat niet noodzakelijk in ander60.
Volgens VANSWEEVELT EN WEYTS streeft deze benaderingswijze een gelijke beoordeling na van
gelijke/identieke schadegevallen61. Deze vaststelling gaat voorbij aan de kern van het
gelijkheidsbeginsel. Want de strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel wordt aan de hand van drie
parameters bepaald: (i) dient de ongelijke behandeling een rechtmatig doel, (ii) is het criterium van
onderscheid pertinent en (iii) staat de ongelijke behandeling in verhouding tot het te realiseren doel.
Een verschil in beoordeling resulteert dus niet steeds in een ongelijke behandeling.
30. Bovendien berust de foutbeoordeling op een abstracte toetsing die geen rekening houdt met
de persoonlijkheid van de dader noch met interne kenmerken zoals leeftijd, intelligentie, geslacht,
onervarenheid…62 Deze kenmerken toch bij de foutbeoordeling betrekken, leidt volgens bepaalde
auteurs tot een ongelijke behandeling van soortgelijke of identieke situaties63. Zonder onderzoek naar
het doel van de buitencontractuele aansprakelijkheid kan deze vaststelling niet onderbouwd worden.
Vanuit economisch oogpunt beoogt aansprakelijkheid efficiëntie te bevorderen. In dat opzicht bepalen
57 B. WEYTS, “Wordt de algemene zorgvuldigheidsnorm steeds subjectiever?”, TBBR 2005, (112) 113, noot onder Cass. 5 juni 2003; B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Doctoraatsthesis Rechten UA, 2003, 11; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1635; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1984-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1186, 1205.
58 Vred. Waremme 15 maart 2001, T.Vred. 2003, 329-330, noot M. DEBAENE, “Dient de Bonus Pater Familias groene vingers te hebben?”.
59 Gent 17 februari 1987, T.Agr.R. 1987, 139; Rb. Marche-en-Famme 12 november 1987, RGAR 1990, 11730.
60 H. BOCKEN en I. BOONE, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht: buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, die Keure, 2011, 101; L. CORNELIS, Beginselen van het Belgisch buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 37.
61 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 128-129.
62 E. MONTERO en B. GOFFAUX, “La référence au paradigme du ‘bon père de famille’ en responsabilité extracontractuelle”, For.Ass. 2014, (1) 3; H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1861; X. DANDOY, “Appréciation in abstracto de la faute civile extracontractuelle”, Ann.droit Louvain 2007, 111-142; I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 7; B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Doctoraatsthesis Rechten UA, 2003, 10; L. CORNELIS, Beginselen van het Belgisch buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 35; R. VANDEPUTTE, Het aquiliaans foutbegrip, Antwerpen, Maarten Kluwer, 1983, 16.
63 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1861-1862; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1636.
22
de subjectieve kenmerken mee de kosten verbonden aan het nemen voorzorgsmaatregelen en
moeten zij wel degelijk in bij de beoordeling betrokken worden.
C. Rechtvaardigingsgronden
31. Rechtvaardigingsgronden spelen in op het objectieve facet van onrechtmatigheid, zij
ontnemen een gedraging zijn onrechtmatig karakter64. Bij gebreke van onrechtmatige gedrag is de
dader niet aansprakelijk en blijft de schade liggen bij het slachtoffer65. Rechtvaardigingsgronden
werken in rem, eenieder die voor het onrechtmatige gedrag wordt aangesproken kan zich op die grond
beroepen. Deze grond is verbonden met de begeleidende omstandigheden, niet met de persoon van
de dader.
32. Beide vormen van onrechtmatig gedrag zijn voor rechtvaardiging vatbaar, doch verschilt de
toetsing wezenlijk. Volgens mij is het dat fundamentele verschil dat het Hof van Cassatie ertoe heeft
gebracht te stellen dat rechtvaardigingsgronden enkel spelen ten aanzien van inbreuken op wettelijke
normen66. Bepaalde auteurs hebben daaruit afgeleid dat rechtvaardigingsgronden enkel betekenis
hebben bij de overtreding van een wettelijk gebod of verbod67. Doch blijkt deze vaststelling kort door
de bocht. Het is inderdaad zo dat de niet naleving van wettelijk normen op zich onrechtmatig is, de
begeleidende omstandigheden zijn bij de rechtmatigheidsbeoordeling irrelevant. Een afzonderlijke
toetsing van rechtvaardigingsgronden dringt zich op. Bij de zorgvuldigheidstoetsing daarentegen ligt
het bestaan van rechtvaardigingsgronden vervat in de gedragsvergelijking. De vergelijking is gebaseerd
op het gedrag van een normaal zorgvuldig persoon in dezelfde omstandigheden. Het zijn die concrete
omstandigheden die de constitutieve elementen van rechtvaardigingsgronden in zich dragen68, een
bijkomende toetsing is overbodig69.
33. Worden klassiek als rechtvaardigingsgronden beschouwd: noodtoestand, wettige verdediging,
bevel van de wet of de overheid en wettelijke toelating. Men kan zich enkel op deze gronden beroepen
in geval de situatie onoverkomelijk en onvoorzienbaar was70. Dat is pas het geval wanneer de dader
64 Terminologisch gaat het niet om een bevrijding van aansprakelijkheid. Een rechtvaardigingsgrond belet de vaststelling van een fout, bijgevolg zijn niet alle aansprakelijkheidsvoorwaarden bewezen. Zie I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 28.
65 I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardiginggronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN, I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 3.
66 Cass. 26 juni 1998, Pas. 1998, I, 812-824, concl. adv.-gen. J. SPREUTELS.
67 G. JOCQUE, “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in K. BERNAUW en H. BOCKEN (eds.), Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2007, 54.
68 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2000, (1551) 1694; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1266.
69 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissen, Leuven, Acco, 2006, 376; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1694.
70 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad;”, TPR 2010, (1749) 2117.
23
zich niet door zijn fout in de situatie heeft begeven en zich niet aan de situatie had moeten
verwachten71. Elk van deze gronden wordt in de volgende paragraaf kort toegelicht.
34. Wanneer een ernstig en dreigende gevaar de dader er noodzakelijk toe bracht onwettig te
handelen met het oog op het beveiligen van belangen die hij boven alle andere belangen verplicht en
gerechtigd was te beveiligen, bevindt de dader zich in een noodtoestand. De belangen die de dader
door zijn fout beschermt, moeten van hogere of minstens gelijke waarde zijn dan de belangen die hij
opzij schuift. De gemaakte belangenafweging word in abstracto getoetst: Had de referentiepersoon
eveneens de noodzaak van het handelen ingezien?
Wie een onwettige gedraging begaat kan zich op wettige verdediging beroepen indien zijn gedraging
kadert in een noodzakelijke poging de onwettige aanranding van een persoon te veredelen. De aanval
moet niet effectief zijn, ook bij een gerechtvaardigd geloof van een eventuele toekomstige aanranding
kan men zich op deze rechtvaardigingsgrond beroepen. Niet elke reactie kan als wettige verdediging
aangemerkt worden, de grens wordt gevormd door het proportionaliteitsprincipe en het gedrag van
een normaal zorgvuldig persoon.
In geval gedragsnormen met elkaar conflicteren, zal de naleving van de ene norm ipso facto de
overtreding of alleszins de niet naleving van de andere betekenen. Het conformeren aan één van beide
wettelijke voorschriften, impliceert de rechtvaardiging van de overtreding van de andere. Welke van
beide normen men naleeft berust op de voorafgaande belangenafweging in hoofde van de
schadeverwekker.
Ook een door de overheid uitgevaardigd bevel kan het gedrag van een schadeverwekker
rechtvaardigen. Opdat het bevel rechtvaardigend zou werken moet het wettig zijn, zorgvuldig
uitgevoerd worden, uitgaan van de bevoegde overheid en niet manifest onwettig of immoreel zijn. Om
te bepalen of de schadeverwekker weet had of kon hebben van de onbevoegdheid of illegaliteit, vallen
we terug op de referentiepersoon.
Ten slotte is er nog de wettelijke toelating. In dat geval wordt de schadeverwekker door de overheid
geautoriseerd bepaalde handelingen te stellen. Deze toelating aanvoeren als rechtvaardigingsgrond
veronderstelt dat men heeft gehandeld als een normaal zorgvuldig persoon en de beperkingen van de
toelating in acht heeft genomen. Bovendien moet de toelating in overeenstemming zijn met hogere
normen.72
35. Professor KRUITHOF benadert rechtvaardigingsgronden vanuit meer analytisch oogpunt, deze
benadering sluit perfect aan bij zijn visie op schulduitsluitingsgronden. Op die manier komt hij tot een
consistente theorie, die zowel vanuit rechtstheoretische overwegingen als vanuit didactisch oogpunt
mijn voorkeur geniet. Hij onderscheidt vier rechtvaardigingsgronden: overmacht, bevel van de
overheid, noodtoestand en de onoverkomelijke dwaling. Overmacht is feitelijk gedwongen gedrag: de
dader wist dat hij onrechtmatig handelde maar kon alleen zo handelen. Het bevel van de overheid
initieert juridisch gedwongen gedrag, de dader mocht niet anders handelen. Wanneer er sprake is van
moreel gedwongen gedrag of noodtoestand behoort de dader zijn onrechtmatig gedrag te stellen. Een
71 I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 27.
72 Over alle rechtvaardigingsgronden zie: H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2010, (1749) 2127-2138; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 306-314: I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 29-40.
24
dader die niet wist en niet kon weten dat zijn gedrag niet gesteld mocht worden, bevindt zich in een
situatie van onoverkomelijke dwaling.
36. Wat het bewijs betreft vallen we in aansprakelijkheidsgeschillen gesteund op een misdrijf
terug op een specifieke strafrechtelijke bewijsregel. Wanneer de verweerder een
rechtvaardigingsgrond aanvoert die niet van elke grond van waarschijnlijkheid ontbloot is, moet de
tegenpartij (het openbaar ministerie of de burgerlijke partij) deze aangevoerde grond onderuit halen73.
Wanneer de burgerlijke vordering niet op een misdrijf gesteund is, heerst er onzekerheid. Meestal
wordt een onderscheid gemaakt naargelang de verschijningsvorm van de fout. Bij de overtreding van
een wettelijk regel moet de verweerder het bewijs leveren, terwijl bij schending van de algemene
zorgvuldigheidsnorm de in het strafrecht gehanteerde regel aan de orde is74.
Afdeling 3: Risicoaanvaarding
37. Wanneer men zich verdiept in de aansprakelijkheidsrechtspraak, stuit men heel vaak op het
begrip risicoaanvaarding. Het begrip wordt als volgt omschreven: “Wanneer een persoon zich vrijwillig
in een bepaalde risicosituatie begeeft en hierdoor schade lijdt, dan zal de risicoaanvaarding tot gevolg
hebben dat het oorzakelijk verband gedeeltelijk verbroken wordt, op voorwaarde dat de persoon die
het risico aanvaardt, daardoor een fout heeft begaan, bijvoorbeeld wetens en willens meerijden met
een dronken chauffeur die een ongeval veroorzaakt”75. Deze omschrijving veronderstelt samenlopende
fouten van het slachtoffer en de dader, beide causaal verbonden met de schade76. Het is overbodig te
verduidelijken dat het gaat om abnormale, uitzonderlijk of evidente risicosituaties, aangezien een
normaal zorgvuldig persoon zich daaraan niet bloot stelt77. Wie zich toch in dergelijke situatie begeeft,
begaat een fout in de zin van artikel 1382-1383 BW.
Risicoaanvaarding leidt tot aansprakelijkheidsverdeling tussen het slachtoffer en de
schadeveroorzaker78, niet tot aansprakelijkheidsontheffing van die laatste79. Over de niet-
73 Cass. 23 januari 1981, Pas.1981, I, 550-551; Cass. 9 januari 1970, Pas. 1970, I, 394-396.
74 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 376; I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 15.
75 E. DIRIX, B. TILLEMAN en P. VAN ORSHOVEN (eds.), De Valks juridische woordenboek, Antwerpen, Intersentia, 2010, 358.
76 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding, een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-1982, (1921) 1928-1929.
77 Gent 6 februari 1992, RW 1992-1993, (570) 573; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE EN L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1245. In hun voorgaand rechtspraakoverzicht hadden zij nog het tegengestelde beweerd zie H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, K. GEELEN en S. DE COSTER, “Overzicht van de rechtspraak (1979-1984). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1987, (1255) 1337; N. GEELHAND, “Het aansprakelijkheidsrecht in de sport: enkele aktuele tendensen in de Belgische rechtspraak”, Jura Falc. 1981-1982, (569) 579.
78 M. ADAMS en M. VAN HOECKE, “Enkele rechtstheoretische en civielrechtelijke bedenkingen bij voetbal en aansprakelijkheid”, RW 1992-1993, (574) 576-577.
79 R. MARCHETTI, “L’appréciation de la faute du footballeur”, For.ass. 2013, (21) 24; L. SILANCE en M. BERLIOUX, Les sports et le droit, Brussel, De Boeck, 1998, 200.
Tot 1969 kreeg de sporter wel een vorm van immuniteit indien risicoaanvaarding bewezen werd zie H. NEIRYNCK, “Het strafrecht tussen krijtlijnen”, AJT 1996-1997, (425) 426.
25
rechtvaardigende werking van risicoaanvaarding80 heerst vandaag de dag quasi-unanimiteit81. Enkel
wanneer het slachtoffer een fout begaat door het risico te aanvaarden, vindt
aansprakelijkheidsverdeling plaats82. De door het slachtoffer begane objectieve onrechtmatige daad
kan zowel bestaan in de overtreding van een wettelijk norm als de schending van de algemene
zorgvuldigheidsnorm83. Het Hof van Cassatie bevestigde dat in een arrest van 1 februari 200884.
38. Bij gebreke van fout in hoofde van het slachtoffer wordt de deelname op eigen risico aan
activiteiten zoals sport en spel, niet als risicoaanvaarding gekwalificeerd85. Om dezelfde reden wordt
de deelname aan (risicovolle) activiteiten die eventueel schade kunnen veroorzaken niet beschouwd
als een vorm van risicoaanvaarding86.
Toch kunnen we er niet omheen dat aan bepaalde activiteiten inherente risico’s verbonden zijn, denk
daarbij aan (contact)sporten. Deze zogenaamde inherente risico’s kunnen als feitelijk
beoordelingselement bij aansprakelijkheidsgeschillen dienen87.
39. Rechtsleer heeft zich geruime tijd het hoofd gebroken over de aard van de rechtsfiguur
risicoaanvaarding. ANDRE betoogde dat het om een zelfstandige rechtvaardigingsgrond ging maar zijn
visie vond geen weerklank88. Al snel was duidelijk dat het niet ging om een zelfstandige rechtsfiguur
maar om de toepassing van een andere. De vraag bleef natuurlijk welke? Thans is rechtsleer het er
80 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Doctoraatsthesis Rechten UA, 2003, 144.
81 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 2099; I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.), Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 39; B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Doctoraatsthesis Rechten UA, 2003, 152 en de verwijzingen in voetnoot 849.
82 Gent 8 maart 1994, RW 1996-1997, (93) 93- 94; K. DUERINCKX, Aansprakelijkheid: een overzicht, Antwerpen, Maklu, 2012, 28.
83 G. JOCQUE, “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in K. BERNAUW en H. BOCKEN (eds.), Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2007, 41; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1676; E. VAN HOECKE, “Aansprakelijkheid van organisatoren en inrichters van sportaangelegenheden”, AJT 2001-2002, (435) 437.
84 Cass. 1 februari 2008, NJW 2008, 685, noot I. BOONE.
85 Rb. Gent 18 februari 2000, TGR 2000 (105) 106; F. HENDRICKX en N. BETSCH, Ongevallen en aansprakelijkheid in de sport: een juridisch overzicht, Kortrijk-Heule, UGA, 2010, 67.
86 Bergen 16 februari 1988, RGAR 1990, 11743; Rb. Tongeren 3 maart 1989, TBBR 1989, 505; Vred. Sint-Jans-Molenbeek 3 oktober 1989, T.Vred. 1991, (217) 218; L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid – een stand van zaken”, TBBR 2003 (568) 585; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1679; S. SONCK, “Voetbalsport: fouten, gele kaarten en burgerrechtelijke aansprakelijkheid, of voetbalwangedrag in het licht van de artikelen 1382 e.v. B.W.”, RW 1986-1987, (1612) 1615.
87 Gent 22 juni 2007, T.Verz. 2008, 195-196; Gent 30 maart 2006, RABG 2007, 1281; Antwerpen 7 november 2001, RW 2003-2004, (1064) 1065; Brussel 18 april 1994, De Verz. 1995, (442) 444, noot V. BUSSCHAERT; Brussel 30 juni 1986, RW 1986-1987, (1610) 1611; F. HENDRICKX en N. BETSCH, Ongevallen en aansprakelijkheid in de sport: een juridisch overzicht, Kortrijk-Heule, UGA, 2010, 67-68.
88 R. ANDRE, Les responsabilités, Brussel, Bureau d’études R. André, 1981, 419.
26
unaniem over eens: de fout van het slachtoffer geeft de figuur risicoaanvaarding gestalte, wezenlijk
gaat het om de toepassing van de artikelen 1382-1383 BW89.
Een voorbeeld ter verduidelijking: een toeschouwer wandelt op een uiterst gevaarlijke plek op de
omloop van een autowedstrijd met de rug naar het verkeer toe. Bij toepassing van de figuur
risicoaanvaarding wordt onderzocht of het slachtoffer een fout heeft begaan door zich vrijwillig in deze
risicosituatie te begeven. De foutbeoordeling daarentegen onderzoekt in eerste instantie of het
slachtoffer een wettelijke verplichting heeft overtreden. Indien daar ontkennend op wordt
geantwoord, wordt het gedrag van het slachtoffer vergeleken met dat van de referentiepersoon. Zou
deze op een gevaarlijk punt van het raceparcours wandelen met het gezicht weg van de aanstormende
gevaartes? Beide figuren komen in feite neer op de foutbeoordeling van het slachtoffer. Bovendien
zijn ook de rechtsgevolgen identiek: verdeling van aansprakelijkheid in de veronderstelling natuurlijk
dat ook de piloot een fout beging in causaal verband met de schade90.
40. Hoewel de rechtsleer het er unaniem over eens lijkt te zijn, kiest rechtspraak maar met
mondjesmaat voor de fout van het slachtoffer in plaats van risicoaanvaarding. Voornamelijk bij sport-
en verkeersongevallen blijkt risicoaanvaarding een hardnekkig ingegroeid begrip91. Gelet op de
heersende onzekerheid en dubbelzinnigheid pleiten meer en meer auteurs ervoor het begrip definitief
te verlaten92 of zelfs uit het juridische vocabularium te schrappen93.
Het definitief verlaten van risicoaanvaarding verdient om verscheidene de voorkeur. Niet alleen vallen
we op die manier terug op de basisprincipes van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, wat
de correcte toepassing ervan volgens mij ten goede zal komen. Tevens kan het de in het verleden
ontstane verwarring, onder meer omtrent het autonome karakter, geleidelijk uit de wereld helpen94.
89 Gent 8 maart 1994, RW 1996-1997, (93) 93- 94; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 170; B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Doctoraatsthesis Rechten UA, 2003, 164-165; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1686; H. VANDENBERGE, M. VAN QUICKENBORNE, K. GEELEN en S. DE COSTER, “Overzicht van rechtspraak (1979-1984). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1987, (1255) 1134; N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding, een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-1982, (1921) 1930-1931.
90 R. MARCHETTI, “L’appréciation de la faute du footballeur”, For.ass. 2013, (21) 24; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1263.
91 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 171; B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Doctoraatsthesis Rechten UA, 2003, 159-160.
92 L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid – een stand van zaken”, TBBR 2003 (568) 595; M. ADAMS, “Is risico-aanvaarding een zelfstandig juridisch concept?”, RW 1993-1994, (304) 305, noot onder Antwerpen 25 juni 1993; S. SONCK, “Voetbalsport: fouten, gele kaarten en burgerrechtelijke aansprakelijkheid, of voetbalwangedrag in het licht van de artikelen 1382 e.v. B.W.”, RW 1986-1987, (1612) 1615-1616.
93 Zie de auteurs vermeld bij H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1242.
94 J. MAESCHALK, “Aansprakelijkheid op de sportvelden” in C. COOMANS, D. DESCHRIJVER en D. SIMOENS, Handboek sportrecht, Brugge, die Keure, 1995, 195.
27
Afdeling 4: Samenvattend
41. Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht is gebaseerd op de fout. Deze bestaat uit een
objectief en een subjectief facet.
Het subjectieve foutelement heeft betrekking op enerzijds de schuldbekwaamheid van de dader
anderzijds op de verwijtbaarheid van de fout aan de dader. Het objectieve element daarentegen spitst
zich toe op de objectief onrechtmatige gedraging. Die gedraging bestaat ofwel uit de overtreding van
een wettelijke regel die een welbepaald gedrag voorschrijft of gebiedt ofwel uit de schending van de
op eenieder rustende algemene zorgvuldigheidsnorm.
De loutere overtreding van een wettelijke regel bewijst het objectief onrechtmatige gedrag van de
dader. De schending van de zorgvuldigheidsnorm daarentegen berust op een vergelijking van het door
de dader gestelde gedrag met dat van de goede huisvader geplaatst in dezelfde concrete externe
omstandigheden. In principe gaat het om een beoordeling in abstracto. Iedere afwijking van het
referentiegedrag van de goede huisvader, hoe klein ook, is onrechtmatig.
42. Ook in aansprakelijkheidsgedingen gelden de bewijsregels van de artikelen 1315 BW en 870
Ger.W.: ‘Actori incumbit probatio’. De schadelijder bewijst de cumulatieve vervulling van het
objectieve en het subjectieve facet van de fout. De schadeverwekker kan zich verweren door zich op
schulduitsluitings- of rechtvaardigingsgronden te beroepen, deze verhinderen het bestaan van één van
beide foutelementen. Bovendien kan de dader zich op de fout van het slachtoffer beroepen om de
schade onder hen beiden te verdelen. In de veronderstelling dat naast de fout ook de schade en het
causaal verband bewezen werden, wordt de geleden schade integraal vergoed. De schadelijder moet
teruggeplaatst worden in de toestand waarin hij/zij zich zou bevinden indien de fout zich niet had
voorgedaan95. Gelet op de bestedingsvrijheid van het slachtoffer is het irrelevant voor welke
doeleinden hij de betaalde schadevergoeding daadwerkelijk gebruikt.
95 L. WYNANT, “Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad” in S. STIJNS en H. VANDENBERGHE (eds.), Verbintenissenrecht. Themis school voor post-academische juridische vorming. Vormingsonderdeel 5, Brugge, die Keure, 2001, 79.
28
Hoofdstuk 2: Subjectivering van de zorgvuldigheidsnorm
Afdeling 1: Drie vormen van subjectivering
43. Naar mijn mening bestaan er drie onderscheiden vormen van subjectivering. In alle gevallen
wordt de subjectivering veroorzaakt door de persoonlijkheid van één van de actoren in het hangende
aansprakelijkheidsgeding. Bij de eerste vorm wordt de invulling van zorgvuldig gedrag beïnvloed door
de persoonlijke levenswandel van de rechter. De tweede vorm houdt rekening met persoonlijke
kenmerken van het slachtoffer, de schadelijder. De derde vorm tenslotte vergelijkt het gedrag van de
schadeverwekker met dat van een normaal zorgvuldig persoon met dezelfde persoonlijke kenmerken.
In dat geval is de persoonlijkheid van de dader de subjectiverende factor.
44. Zoals reeds uiteengezet in hoofdstuk één berust de vaststelling van de schending van de
zorgvuldigheidsnorm op een vergelijking. Het is aan de rechter het gedrag van een normaal zorgvuldig
persoon gestalte te geven. Daarbij moet hij zich inbeelden hoe de referentiepersoon zich in dezelfde
concrete externe omstandigheden zou gedragen. In een ideale wereld zou iedere rechter in
gelijke/identieke situaties hetzelfde modelgedrag voor ogen hebben. Maar dat is allerminst het geval.
De door de rechter gegeven invulling van het referentiegedrag weerspiegelt in belangrijke mate zijn
persoonlijke visie op aanvaardbaar gedrag in een bepaalde situatie96. Wat de rechter beschouwt als
zorgvuldig kan dus beïnvloed zijn door zijn persoonlijk, per definitie subjectief, levensverhaal. Deze
vorm van subjectivering wordt in mijn masterproef niet beoogd.
45. De tweede vorm van subjectivering houdt rekening met de hoedanigheid van de schadelijder
met name zijn kennis en kunde op een welbepaald gebied. Deze vorm is het vaakst terug te vinden in
geschillen omtrent raad- of adviesverplichtingen van professionelen. Bij het verlenen van raad of
advies moet de professioneel zich zorgvuldig gedragen. De concrete onwetendheid van de partij die
om advies verzoekt bepaalt de omvang en de inhoud van het advies97. Hoe minder vorming en ervaring
de verzoekende partij heeft, des te groter is de raadgevingsverplichting. Men kan stellen dat de
raadgevingsverplichting omgekeerd evenredig is met de kennis en ervaring van de vragende partij.
Voor de adviesverlener is de onwetendheid van de vrager een concrete externe omstandigheid,
waarmee de zorgvuldigheidsbeoordeling rekening houdt98. Ook deze vorm blijft hier verder buiten
beschouwing.
46. De derde subjectiveringsvorm zet zich in wezen af tegen de klassiek in abstracto benadering
van het zorgvuldigheidsbegrip zoals uiteengezet in randnummer 30. Deze visie beoogt een concrete
beoordeling, die dichter aansluit bij de strafrechtelijke aansprakelijkheid99. De concrete beoordeling
houdt niet alleen rekening met de begeleidende omstandigheden van het schadegeval maar ook met
96 H. BOCKEN en I. BOONE, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht: buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, die Keure, 2011, 101.
97 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1925-1926.
98 D. PHILIPPE, M. GOUDEN en M. BERNARD, “Inédits de droit de la responsabilité civile”, JLMB 2009, (1948) 1966.
99 G. JOCQUE, “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in K. BERNAUW en H. BOCKEN (eds.), Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2007, 8.
29
de persoonlijke kenmerken van de dader. Het referentiegedrag wordt als het ware vanuit het lichaam
van de schadeverwekker geconstrueerd100.
In deze masterproef wordt aan de hand van rechtspraak onderzocht in hoeverre deze
subjectiveringsvorm in België ingang gevonden heeft en wat dat verandert aan de klassieke theorie.
Om deze vorm beter te begrijpen lijkt het mij aangewezen interne van externe omstandigheden te
onderscheiden.
Afdeling 2: Interne en externe omstandigheden
47. Het onderscheid tussen beide omstandigheden is van groot belang bij de
zorgvuldigheidsbeoordeling. Immers bij de bepaling van zorgvuldig gedrag mag enkel met de
zogenaamde externe omstandigheden rekening gehouden worden. De invulling van het begrip externe
omstandigheden bepaalt dus de strengheid/mildheid waarmee onrechtmatig gedrag wordt
beoordeeld101.
§ 1: Interne omstandigheden
48. Onder interne omstandigheden worden de omstandigheden die tot de individualiteit van de
dader te herleiden zijn verstaan. Het gaat om persoonlijke kenmerken en hoedanigheden van de
schadeverwekker zoals leeftijd, geslacht, intelligentie, gezondheidstoestand, fysieke kracht, lef, durf,
van deze omstandigheden mogen dan wel niet in acht worden genomen bij de bepaling van het
objectief onrechtmatig gedrag, toch spelen zij hun rol bij de vaststelling van het subjectieve facet van
onrechtmatigheid.
100 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1636; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1205; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en P. HAMELINK, “Overzicht van de rechtspraak (1964-1978). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1980, (1139) 1159.
101 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 369.
102 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1861; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1608, 1636; T. VANSWEEVELT, De civielrechtelijke aansprakelijkheid van de geneesheer en het ziekenhuis, Antwerpen, Maklu, 1997, 146; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1186.
30
§ 2: Externe omstandigheden
49. Externe omstandigheden zijn omstandigheden die geen uitstaan hebben met de persoon van
de dader. Het gaat om omstandigheden van tijd, plaats, klimaat, atmosferische toestand,… 103 Bepaalde
auteurs klasseren ook maatschappelijke status en opleiding onder dit begrip104.
50. Volgens VANDENBERGHE is het onderscheid tussen externe en interne omstandigheden
gesteund op een mogelijke veralgemening van de omstandigheid. Toch kan dat naar mijn mening niet
het onderscheidend kenmerk zijn. Immers veel van de zogenaamde interne omstandigheden kunnen
worden uitgedrukt in maten, gewichten en eenheden op grond waarvan zij voor veralgemening
vatbaar zouden zijn105. Bovendien past hij deze veralgemeningsmethode niet consequent toe, wat
getuigt van een lapsus in zijn redenering. Volgens mij poogt VANDENBERGHE op die manier de van de
norm afwijkende rechtspraak terug in het stramien van de klassieke aansprakelijkheidstheorie te
duwen.
Ook STIJNS verdedigt een onderscheid gebaseerd op veralgemening. Daardoor onderscheidt zij strikt
persoonlijke kenmerken van te veralgemenen persoonlijke kenmerken. Het karakter van de dader valt
onder de eerste categorie, terwijl leeftijd onder de twee valt. Op die manier poogde zij de gangbare
theorie aan rechtspraak aan te passen106.
§ 3: Een onvolmaakt onderscheid
51. Het onderscheid tussen beide omstandigheden mag dan wel heel duidelijk lijken, toch is er een
zogenaamde grijze zone. DANDOY illustreert het treffend: een Brusselse rechter stelde vast dat
verweerster de zorgvuldigheidsnorm niet had geschonden door haar woning niet slotvast te verlaten,
in populaire wijken is dat immers niet de gewoonte. Bij de foutbeoordeling hield de rechter dus
rekening met de socio-economische leefomstandigheden van verweerster107. Deze
leefomstandigheden zijn een externe beoordelingsfactor, hetzelfde kan niet gezegd worden van
rijkdom en armoede. Een foutbeoordeling die met deze factoren rekening houdt, getuigt van
subjectivering van de zorgvuldigheidsnorm. Toch zijn deze interne factoren onlosmakelijk verbonden
met socio-economische omstandigheden108. Men kan dus besluiten dat de zogenaamde externe
factoren de rechter mogelijkheden bieden om zich door subjectieve factoren te laten leiden. Hieruit
blijkt nogmaals hoe moeilijk een strikt onderscheid te maken is.
103 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1861; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1608; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993-. Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1186, 1205.
104 H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY (ed.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Themis vormingsonderdeel 48., Brugge, die Keure, 2008, 53; W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 368.
105 In dezelfde zin E. MONTERO en B. GOFFAUX, “La référence au pradigme du ‘bon père de famille’ en responsabilité extracontractuelle”, For.Ass. 2014, (1) 4.
106 S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek 1bis., Brugge, die Keure, 2013, 45.
107 Brussel 5 april 1963, RGAR 1963, 7073.
108 X. DANDOY, “Appréciation in abstracto de la faute civile extracontractuelle”, Ann.dr.Louvain 2007, (111) 112-113.
31
52. Ook DALCQ zag in dat het onderscheid theoretisch dan wel afgelijnd was, maar de praktijk zich
soms tot concrete beoordelingen liet verleiden: “… un glissement se produit fréquemment de
l’appréciation abstraite vers le jugement in concreto”109.110
53. MONTERO en GOFFAUX pleiten in hun artikel dan weer voor een andere benadering van de
subjectiveringsproblematiek. Hun pleidooi verzet zich niet tegen de abstracte
zorgvuldigheidsbeoordeling maar wel tegen de gangbare invulling van deze abstractie. Hun redenering
vangt aan met een uiteenzetting die wijst op de verschillen tussen een abstracte en concrete
zorgvuldigheidsbeoordeling. Een appreciatie in concreto vergelijkt het gedrag van de schadeverwekker
met zijn eigen gewoonlijk gedrag. Deze beoordeling houdt rekening met de zorg, de aandacht, de
gewoontes,… die de schadeverwekker in het dagelijkse leven ten aanzien van zijn persoonlijke zaken
aan de dag legt. Dit beoordelingsmodel beloont nalatigheid, luiheid en verwaarlozing, want wie zijn
eigen zaken zo beheert, kan niet verweten worden anderen ook zo te benaderen. Deze vaststelling
strookt niet met het vergoedingsbeginsel van het aansprakelijkheidsrecht. Een appreciatie in abstracto
daarentegen berust op een vergelijking met een abstracte standaard: een zorgvuldig persoon in
dezelfde omstandigheden.
Het vervolg van hun betoog concentreert zich op de invulling van deze abstracte beoordeling en de bij
deze beoordeling in acht te nemen omstandigheden. De sleutel van hun betoog is gesitueerd in het
onderscheid tussen een objectieve en een abstracte beoordeling. Een objectieve beoordeling
distantieert zich van de persoonlijke kenmerken, een abstracte niet noodzakelijk. Het abstracte
element slaat volgens hen op de norm waaraan men zich moet conformeren, met name de
zorgvuldigheid. De auteurs zien dan ook niet in hoe men kan betogen dat een dader zich (on)zorgvuldig
gedragen heeft in de gegeven omstandigheden, terwijl men zich van zijn persoonlijke kenmerken heeft
gedistantieerd. Dat doen ontkent volgens hen de aard van de zorgvuldigheid want: “Ne se met-on pas
en contradiction avec soi-même dès lors que la prudence est précisément cette sagesse pratique qui
cristallise la connaissance de soi et des limites, l’éxpérience, le jugement, les habiletés,… et qui permet
d’ajuster son comportement en toutes circonstances?”. De zorgvuldigheidsbeoordeling moet zich dus
steunen op alle relevante kenmerken, wat relevant is wordt niet door de externe of interne kwalificatie
van het kenmerk bepaald111.
109 R.-O. DALCQ, “Examen de jurisprudence (1968-1972). La responsabilité délictuelle et quasi délictuelle.”, RCJB 1973, (627) 632.
110 R.-O. DALCQ en G. SCHAMPS, “Examen de jurisprudence (1987-1993).La responsabilité délictuelle et quasi délictuelle”, RCJB 1995, 542.
111 E. MONTERO en B. GOFFAUX, “La référence au ‘bon père de famille’ en responsabilité extracontractuelle”, For.Ass. 2014, (1) 8-10.
32
DEEL II: SUBJECTIVERING IN RECHTSPRAAK
33
Hoofdstuk 1: Professionele hoedanigheid als subjectiveringsgrond
Afdeling 1: Zorgvuldigheidsnorm in hoofde van een professioneel
55. Algemeen wordt aanvaard dat in professionele situaties de zorgvuldigheidsbeoordeling
rekening houdt met de beroepsbekwaamheid en specialisatie van de schadeveroorzaker112. Onder
professionele hoedanigheid en beroepsbekwaamheid wordt de bekwaamheid, kennis en kunde eigen
aan een beroep verstaan, het is de hoedanigheid die een persoon in staat stelt een welbepaalde taak
te volbrengen113. Op die manier wordt het gedrag van een hartchirurg vergeleken met dat van een
normaal zorgvuldig hartchirurg en niet met dat van een huisarts of een gynaecoloog114. Dat niet doen,
zou tot onbevredigende resultaten lijden. In die hypothese zou men een professioneel vergelijken met
een normaal zorgvuldig persoon. Bijgevolg zou zijn gedrag quasi steeds zorgvuldig overkomen, terwijl
dat gelet op zijn hoedanigheid niet altijd het geval is115.
De aanname van de professionele hoedanigheid bij de zorgvuldigheidstoetsing wordt onmiddellijk
door ons buikgevoel gerechtvaardigd. Per slot van rekening wordt een vakman verondersteld zijn taak
beter te doen dan een leek. Natuurlijk wordt de invulling van de zorgvuldigheidsnorm op die manier
verstrengd, toch houdt dat niet noodzakelijkerwijs een subjectieve beoordeling van de
zorgvuldigheidsnorm in116.
56. Rechtsleer koppelt deze verstrengde zorgvuldigheidstoets aan de door de vakman
uitgeoefende activiteit, eerder dan aan zijn hoedanigheid. Met andere woorden beroepsbekwaamheid
peilt niet zozeer naar persoonlijke kwaliteiten maar is daarentegen verbonden aan de uitoefening van
een bepaalde activiteit. Zo worden professionele vaardigheden verheven tot externe omstandigheden.
Bovendien verklaart deze koppeling waarom enkel bij de beroepsuitoefening rekening mag worden
gehouden met beroepsvaardigheden. Wanneer daarentegen in andere dan professionele situaties
rekening wordt gehouden met de schadeverwekkers beroepsbekwaamheid, is er sprake van
subjectivering van de zorgvuldigheidsnorm117.
112 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1865; X. DANDOY, “Appréciation in abstracto de la faute civile extracontractuelle”, Ann.dr.Louvain 2007, (111) 114.
113 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van de rechtspraak (1994-1999). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2000, (1551) 1609.
114 H. VANDENBERGHE, “Medische aansprakelijkheid” in H. VANDENBERGHE, H. CASMAN, P. DEPUYDT en C. MEERT (eds.), De professionele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 47.
115 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissen, Leuven, Acco, 2006, 369.
116 B. WEYTS, “Wordt de algemene zorgvuldigheidsnorm steeds subjectiever?”, TBBR 2005, (112) 113, noot onder Cass. 5 juni 2003.
117 Rb. Kortrijk, 11 mei 1999, Computerr. 1999, (184) 186; H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1866; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 130-131; X. DANDOY, “Appréciation in abstracto de la faute civile extracontractuelle”, Ann.dr.Louvain 2007, (111) 115; B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Doctoraatsthesis Rechten UA, 2003, 17-18; T. VANSWEEVELT, De civielrechtelijke aansprakelijkheid van de geneesheer en het ziekenhuis, Antwerpen, Maklu, 1997, 138-139; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht van de rechtspraak (1985-1993). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1995, (1115) 1188.
34
Eigenlijk komt het erop neer dat het abstracte beoordelingsprincipe uitzondering leidt wanneer het
gedrag van een professioneel in een beroepssituatie wordt beoordeeld118. Door zich te baseren op
externe omstandigheden wordt deze afwijking terug in het keurslijf van de klassieke
aansprakelijkheidstheorie geduwd. CORNELIS onderschrijft deze stelling: “(het abstracte
beoordelingsprincipe) subit cependant une exception lorsque les capacités personelles du défendeur en
responsabilité dépassent celles d’un homme normalement prudent et raisonable. C’est ainsi que le
comportement d’un médecin, d’un avocat, d’un banquier,… ne sera pas comparé à celui d’un homme
normalement prudent et raisonnable, mais bien à celui d’un médecin, d’un banquier,… normalement
prudent et raissonable”119. Het toepassingsgebied van deze verstrengde toetsing lijkt CORNELIS niet te
beperken tot fouten in professionele context. Hoewel het uitzonderingsprincipe van iets meer
realiteitszin getuigt, bereiken beide redeneringen hetzelfde resultaat: een verstrengde invulling van de
zorgvuldigheidsnorm.
57. Gelet op de redenering uiteengezet in het vorige randnummer blijft het abstracte
beoordelingsprincipe overeind. Bijgevolg wordt het gedrag van een professioneel vergeleken met dat
van een professioneel in dezelfde concrete externe omstandigheden, persoonlijke kenmerken buiten
beschouwing gelaten.
Niettemin identificeerde VANSWEEVELT een toenemende tendens in buitenlandse rechtspraak en
rechtsleer om individuele ervaring, van in casu artsen, bij de zorgvuldigheidsbeoordeling te betrekken.
Telkenmale ging het om een strengere beoordeling in het licht van de jarenlange medische ervaring
van de schadeverwekker. Maar niets belet dat ook het omgekeerde fenomeen zich voordoet: een
soepelere invulling van de zorgvuldigheidsnorm bij gebreke van bedrevenheid. Terecht verwerpt
VANSWEEVELT deze opvatting. Welke grond rechtvaardigt de toepassing van een verschillend
aansprakelijkheidsregime in vergelijking met andere schadeverwekkers? Het gedrag van een
beginnend arts specialist moet bijgevolg vergeleken worden met het gedrag van een zorgvuldig
handelend specialist120.
De Brusselse rechtbank ging nog een stapje verder, het gedrag van een stagelopend student
geneeskunde werd vergeleken met het gedrag van een normaal zorgvuldig arts in dezelfde
specialisatie. Dat de student op het moment van het schadegeval over minder ervaring beschikte dan
een gediplomeerd arts was niet ter zake doend121. In de bijhorende duidingsnoot lijkt VANSWEEVELT
zich van zijn eerste visie af te keren. Volgens hem mag het gedrag van een stagiair spoedgevallenarts
niet vergeleken worden met dat van een normaal zorgvuldig spoedgevallenarts, net omdat stage
opleiding en vorming beoogt122. Toch sluiten VANSWEEVELTS redeneringen elkaar niet
noodzakelijkerwijs uit. Waar in de eerste visie het gedrag van een gediplomeerd arts onder de
zorgvuldigheidsloep wordt genomen, daar gaat de tweede redenering uit van een student
geneeskunde. Diplomabezit onderscheidt beide gevallen van elkaar. In die optiek beschikt de student
geneeskunde nog niet officieel over de vereiste professionele hoedanigheid. Moet de rechtspraak in
118 X. THUNIS, “Théorie générale de la faute” in X. (ed.), Responsabilités – Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., 30.
119 L. CORNELIS, Principes du droit belge de la responsabilité extra-contractuelle, l’acte illicite, Brussel, Bruylant, 1991, 39-40
120 T. VANSWEEVELT, De civielrechtelijke aansprakelijkheid van de geneesheer en het ziekenhuis, Antwerpen, Maklu, 1997, 146-148.
121 Rb. Brussel 26 oktober 2007, T.Gez. 2008-2009, 128-130; Gent 16 mei 2006, T.Gez. 2006-2007, 114-117.
122 T. VANSWEEVELT, “Duidingsnoot bij Brussel 26 oktober 2007”, T.Gez. 2008-2009, 130-131.
35
dat geval terugvallen op het gedrag van de goede huisvader om het gedrag van een stagiair te
beoordelen? Ook dat zou tot onbevredigende resultaten leiden, men kan immers niet ontkennen dat
de stagiair een professioneel in opleiding is, noodzakelijkerwijs beschikt deze over meer specifieke
kennis dan een normaal zorgvuldig burger. Een concretisering van het foutbegrip lijkt zich op te
dringen. Net zoals men de professionele hoedanigheid als een externe omstandigheid beschouwd, zou
men kunnen betogen dat het ervaringsniveau van de stagiair samenhangt met zijn activiteit, waardoor
ook deze als een externe omstandigheid wordt gekwalificeerd. Bovendien worden slachtoffers meestal
met stagiairs geconfronteerd wanneer zij bij een professioneel te rade gaan. In die context kan de
aansprakelijkheid van de aansteller en de onderwijzer in herinnering gebracht worden, artikel 1384,
derde lid en vierde lid BW. Het slachtoffer beschikt in die hypothese over een alternatieve
aansprakelijkheidsgrond.
Afdeling 2: Rechtspraakvoorbeelden
58. Hoewel het principe vrij duidelijk is, blijkt uit enkele rechtspraakvoorbeelden dat de verleiding
om ook in niet-professionele situaties met beroepsvaardigheden rekening te houden groot. Dergelijke
beoordeling getuigt wel degelijk van subjectivering van de zorgvuldigheidsnorm123.
59. Een jobstudent, slachtoffer van een eigenaardig verkeersongeval, leidt een
vergoedingsvordering in bij de politierechtbank van Veurne. Het ongeval deed zich voor bij het trekken
van een sulky met een personenwagen. Werknemer G. bestuurde de wagen, terwijl jobstudent D. op
het kofferdeksel zat en de sulky voorttrok. De heenrit verliep volgens plan maar op de terugweg merkte
G. dat D. niet meer op het kofferdeksel zat, maar ernstig gewond op het wegdek lag. Zowel werknemer
G. als werkgever D’H. verklaarden onmiddellijk na het ongeval dat de techniek niet voor het eerst werd
aangewend. Bij de aansprakelijkheidsbeoordeling werd geopperd dat het slachtoffer het risico had
aanvaard en bijgevolg voor een deel van de schade zelf moest instaan. Dit verweer wordt door de
politierechtbank afgewezen daar het onwaarschijnlijk is dat D. zich als jobstudent zou verzetten tegen
een werkwijze behorend tot de gewoontes van het bedrijf, gepromoot door werkgever en vaste
werknemers. Bovendien kan diegene die het risico creëert bezwaarlijk beweren dat de jobstudent deze
werkwijze en het ermee gepaard gaande risico vrijwillig heeft aanvaard. De rechtbank concludeert dat
de jobstudent geen fout beging124. Gelet op de kwalificatie als jobstudent verwacht de rechtbank niet
dat het slachtoffer zich verzet tegen de gewoontes van het bedrijf, zelfs als deze op zijn minst
gevaarlijk, risicovol en onvoorzichtig genoemd kunnen worden. Omdat hij slechts tijdelijk een
professionele positie betrekt, wordt de zorgvuldigheidsnorm minder streng ingevuld. Een jobstudent
begaat immers geen fout door deel te nemen aan handelingen die duidelijk niet stroken met normaal
zorgvuldig gedrag
60. Bij het oppompen van een gebruikte autoband ontplofte deze. De klant die het gebeuren van
nabij volgde raakte gewond. De oppompende garagist schond de algemene zorgvuldigheidsnorm door
de klant in de nabijheid van het werktuig toe te laten. Toch was hij niet de enige aansprakelijke, het
slachtoffer beging eveneens een fout. Hij bleek immers een professionele opleiding garageactiviteiten
te hebben gevolgd. Deze opleiding stelde hem in staat zelf ook de gevaren van de situatie in te
schatten, net zo goed als de garagist die de band oppompte. Door zich zonder gepaste
voorzorgsmaatregelen in de nabijheid van het oppompende werktuig te begeven, aanvaardde hij op
123 H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY (ed.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Themis opleidingsonderdeel 48., Brugge, die Keure, 2008, 55-56; B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Doctoraatsthesis Rechten UA, 2003, 22-23.
124 Pol. Veurne 9 mei 2011, RW 2011-2012, 1395-1397.
36
foutieve wijze de risico’s van het ongeval en schond hij de algemene zorgvuldigheidsnorm125. Het
gedrag van de klant wordt beoordeeld rekening houdend met zijn professionele opleiding, terwijl hij
de schadeverwekkende activiteit niet zelf uitoefende noch in die sector tewerk gesteld was. De
foutbeoordeling die zich op dat element steunt getuigt van een subjectieve invulling van de
zorgvuldigheidsnorm.
61. Bij de voorbereidingen van een chirofeest wordt een dertienjarig lid, Dominique A., gebeten
door de hond van mevrouw H.. Op de dag van het incident was H., gewezen chiroleidster, naar de
plaats van de feestelijkheden afgezakt om haar hulp aan te bieden bij de voorbereiding van de
geplande feestelijkheden. Bij haar vertrek wist H. zij dat haar jachthond bij aankomst geconfronteerd
zou worden met een feestelijke drukte met veel jonge kinderen die maar al te graag een hond willen
aaien. Het hof stelt mevrouw H. zowel op grond van artikel 1382 als 1385 BW aansprakelijk voor de
schade. Wat de persoonlijke fout betreft, benadrukt het hof dat H. kleuterleidster is. Gelet op haar
professionele hoedanigheid had zij moeten voorzien dat de aanwezige kinderen zich tot de hond
aangetrokken zouden voelen en deze koste wat het koste zouden willen aaien. Bovendien liet zij het
dier, vastgebonden aan een balustrade, zonder enige bewaking bij de kinderen achter126. Het hof
neemt de professionele hoedanigheid van de schadeveroorzaker in aanmerking in een niet
professionele context. Dat zij kleuterleidsters was wordt in casu als het ware als verzwarende
omstandigheid aangemerkt.
62. Uit deze beperkte en allerminst exhaustieve selectie rechtspraak blijkt beroepsbekwaamheid
de zorgvuldigheidsnorm ook in niet professionele situaties te beïnvloeden. Zowel het vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg van Hasselt van 13 november 1995 als het arrest van het hof van beroep
van Gent van 8 maart 1994 merken de beroepsbekwaamheid als verzwarende omstandigheid aan.
Gelet op hun kwalificatie hebben het slachtoffer, respectievelijk de eigenaar van de hond zich
onzorgvuldig gedragen. Het arrest van de politierechtbank van Veurne verduidelijkte dan weer dat een
tijdelijke professioneel de zorgvuldigheidsnorm niet schendt, hoewel hij handelingen stelt die
allerminst met deze norm stroken.
125 Rb. Hasselt 13 november 1995, De Verz. 1997, 317-321.
126 Gent 8 maart 1994, RW 1996-1997, 93-94.
37
Hoofdstuk 2: Leeftijd als subjectiveringsgrond
Afdeling 1: Leeftijd en zorgvuldigheidsbeoordeling
63. Dat de leeftijd van de schadeverwekker een intern, subjectief kenmerk is lijdt geen twijfel. Een
abstracte foutbeoordeling moet er zich volgens de gangbare theorie dan ook van distantiëren.
Bijgevolg wordt het gedrag van een vijftienjarige schadeverwekker vergeleken met dat van de goede
huisvader en niet met dat van een normaal zorgvuldig vijftienjarige127. Het Hof van Cassatie beaamt
deze visie in duidelijke bewoording: “Niet wettelijk gerechtvaardigd is de beslissing die de jonge leeftijd
van de dader in aanmerking neemt om het al dan niet onrechtmatige kenmerk van zijn daad te
beoordelen.”128 Het gecasseerde arrest van het Brusselse hof van beroep129 had de
aansprakelijkheidsvordering afgewezen omdat een spel met pijl en boog op de openbare weg een
normaal spel is voor kinderen van die leeftijd. De zorgvuldigheidsnorm was gelet op hun leeftijd niet
geschonden.
64. Toch is leeftijd niet helemaal weggebannen van de buitencontractuele foutbeoordeling, want
het subjectieve foutelement wordt vanuit de individualiteit van de schadeverwekker benaderd.
Individualiteit bestaat uit meerdere constituerende bestanddelen, één daarvan is schadeverwekkers
leeftijd. Persoonlijke kenmerken hebben dus via het subjectieve facet een invloed op de
onrechtmatigheid130.
Volgens DE TAVERNIER is de beperkte rol van leeftijd gerechtvaardigd. Wanneer men leeftijd ook in
aanmerking zou nemen bij de beoordeling van het objectieve facet, zou dit de
vergoedingsmogelijkheden van het slachtoffer en de rechtszekerheid niet ten goede komen131. Een
voorbeeld ter verduidelijking. Een minderjarige veroorzaakt schade aan een derde. Bij de
onrechtmatigheidsbeoordeling besluit de rechter dat de schadeverwekker zich heeft gedragen zoals
elk normaal zorgvuldig minderjarige van die leeftijd. Het slachtoffer vist op die manier twee maal
achter het net. Niet alleen komt de persoonlijke aansprakelijkheid van de minderjarige niet in het
gedrang, evenmin worden zijn ouders kwalitatief aansprakelijk gesteld bij gebreke van objectief
onrechtmatige gedraging van de minderjarige. Subjectivering op basis van leeftijd van een
minderjarige heeft in dat opzicht een domino-effect op de aansprakelijkheid van ouders. Bovendien
betoogt DE TAVERNIER dat een subjectieve invulling afbreuk doet aan de normstellende functie van
de zorgvuldigheidsnorm132. De zorgvuldigheidsnorm is volgens hem normstellend omdat uit haar
toepassing blijkt welk gedrag (on)rechtmatig is. Op heden is de grens tussen rechtmatig en
onrechtmatig niet haarfijn ten gevolge van de appreciatie van de rechter, laat staan dat schadegevallen
127 M. LAMBERT, “Observations”, De Verz. 1995, (641) 642, noot onder Rb. Namen 30 juni 1995; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, K. GEELEN en S. DE COSTER, “Overzicht van de rechtspraak (1979-1984). Rechtspraak uit onrechtmatige daad.”, TPR 1987, (1255) 1308.
128 Cass. 24 oktober 1974, RW 1974-1975, 1185-1187.
129 Brussel 23 november 1972, onuitg.
130 X. DANDOY, “Appréciation in abstracto de la faute civile extracontractuelle”, Ann.dr.Louvain 2007, (111) 128; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, K. GEELEN en S. DE COSTER, “Overzicht van de rechtspraak (1979-1984). Rechtspraak uit onrechtmatige daad.”, TPR 1987, (1255) 1309.
131 P. DE TAVERNIER, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen” in L. CORNELIS (ed.), Actueel aansprakelijkheidsrecht, Gent, Larcier, 2012, 99-100.
132 P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 139-140.
38
benaderd worden vanuit de persoon van dader. Zo zou op elkeen van ons een persoonlijke
zorgvuldigheidsnorm van toepassing zijn die zich naargelang de externe omstandigheden
concretiseert. Van rechtszekerheid is er dan geen sprake meer. Volgens mij kan het
aansprakelijkheidsrecht geen normstellende functie toebedeeld worden zolang geen duidelijkheid
bestaat over het doel van de buitencontractuele aansprakelijkheidsregels. Immers als de regels
efficiëntie pogen te verhogen is het net noodzakelijk om met subjectieve kenmerken rekening te
houden.
65. Alsnog voeren bepaalde auteurs een pleidooi om leeftijd een prominente rol toe te bedelen
bij de zorgvuldigheidstoetsing. Deze stelling wordt aan de hand van twee argumenten gestaafd. In
eerste instantie wordt aangevoerd dat leeftijd een te objectiveren interne omstandigheid is en om die
reden in rekening gebracht mag worden. Persoonlijke niet te objectiveren kenmerken daarentegen
moeten buiten beschouwing blijven. Een rechter die zich inlaat met deze laatste kenmerken, laat zich
in met het forum internum van het schadeverwekkend individu133. Ten tweede wordt de
zorgvuldigheidsnorm in bepaalde gevallen al verzwaard door aanname van persoonlijke kenmerken.
Deze verzwaarde invulling gebeurt onder andere bij de zorgvuldigheidsbeoordeling van professioneel
gedrag. Op grond van zijn beroepsbekwaamheid wordt van de actor een grotere deskundigheid
verwacht dan van een doorsneemens. Ook wanneer de schadeverwekker leidt aan fysieke en/of
psychische gebreken wordt de invulling van de zorgvuldigheidsnorm soms verstrengd. In beide
gevallen worden deze ontegensprekelijk persoonlijke kenmerken bij de foutbeoordeling betrokken.
Naar analogie pleiten auteurs eveneens voor een verstrengde invulling op basis van leeftijd.
Naar mijn mening snijden beide argumenten geen hout. Het eerste argument beroept zich op de
objectiveerbaarheid van leeftijd, waardoor een intern element muteert naar een externe
omstandigheid. Leeftijd wordt inderdaad uitgedrukt in jaren waardoor makkelijk een objectief
onderscheid gemaakt kan worden maar ook andere interne kenmerken worden uitgedrukt in
eenheden, maten en gewichten waardoor deze evenzeer te objectiveren zijn. Aannemen dat al deze
kenmerken extern zijn, zou betekenen dat bij het overschrijden van een welbepaalde grens een andere
zorgvuldigheidsnorm op de schadeverwekker van toepassing is. Deze benadering getuigt van een
zwart-wit visie op interne kenmerken, terwijl zij veeleer gradueel ontwikkelen.
Het tweede argument pleit met een analogische redenering voor een strengere
zorgvuldigheidsbeoordeling door leeftijd erbij te betrekken. Deze redenering faalt op twee punten. In
eerste instantie ontkracht men de eigen redenering door erop te wijzen dat fysieke en psychische
toestanden niet consequent een verstrengde zorgvuldigheidsbeoordeling uitlokken. Evenzeer zijn er
rechtspraakvoorbeelden die in dat geval een versoepelde zorgvuldigheidsnorm toepassen134.
Bovendien reppen de voorstanders met geen woord over een eventuele versoepelde invulling, hoewel
hun visie duidelijk een tweesnijdend zwaard is.
Afdeling 2: Rechtspraakvoorbeelden
66. Niettegenstaande leeftijd duidelijk irrelevant is bij de zorgvuldigheidsbeoordeling, wijst een
rechtspraakonderzoek uit dat deze factor toch een belangrijke rol toebedeeld krijgt bij de beoordeling
van het objectieve facet. In dat geval wordt de zorgvuldigheidsnorm gesubjectiveerd. Deze
subjectivering vindt niet alleen plaats op grond van jeugdigheid maar evenzeer op grond van
133 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1997.
134 Voor rechtspraakvoorbeelden zie Hoofdstuk 4: Gezondheidstoestand als subjectiveringsgrond.
39
ouderdom. Beide categorieën worden verder ingedeeld naargelang de begeleidende omstandigheden
van het schadegeval.
§ 1: Subjectivering op grond van jeugdige leeftijd
A. Activiteiten van de jeugdbeweging
67. Ongetwijfeld vloeide de meeste inkt over de subjectieve invulling van de algemene
zorgvuldigheidsnorm in de nasleep van het arrest van 5 juni 2003 van het Hof van Cassatie. Het lijkt
me nuttig deze beslissing te kaderen door in te gaan op het bestreden arrest van het hof van beroep
Bergen de dato 20 september 2000. Vervolgens wordt de beslissing van het Hof van Cassatie
toegelicht.
In het bestreden arrest sprak het hof zich uit over een aansprakelijkheidsvordering ingesteld naar
aanleiding van een verkeersongeval. Het ongeval had zich in de loop van een vakantiekamp tijdens het
spoorzoeken voorgedaan. Een groep van twintig jonge spoorzoekers werd begeleid door één
gebrevetteerde monitrice U. en drie andere monitoren, waaronder T.. Het spoorzoeken vond plaats
op een veldweg tot aan de T-kruising van deze veldweg met een andere. Het toen vijfjarige slachtoffer
J.P. had zich samen met een vriendje van de groep verwijderd en was voornoemde kruising
overgelopen. Begeleider T. bracht beide kinderen aan de hand terug bij de groep. Alsnog wist J.P. zich
los te rukken, in zijn vlucht werd hij op de T-kruising door een personenwagen gegrepen.
De compleet verraste automobiliste reed met gewone snelheid en kon de hindernis niet voorzien noch
moest zij deze verwachten, op die gronden werd zij van alle aansprakelijkheid ontslagen. De
aansprakelijkheidsvordering richtte zich verder tot de monitoren U. en T. en tegen de organisatie van
het kamp. Wat de aansprakelijkheid van U. betreft hadden eisers vooropgesteld dat U. in haar
hoedanigheid van gebrevetteerde monitrice de andere drie leiders moest opleiden en voor hun fouten
aansprakelijk was op grond van artikel 1384, derde lid BW. Volgens het hof kon zij noch persoonlijk,
noch in haar hoedanigheid van gebrevetteerde monitrice aansprakelijk gesteld worden. Wat de
aansprakelijkheid van T. betreft kon het hof uit geen enkel element afleiden dat T. laattijdig of
inadequaat had gereageerd. T. had zich gedragen als een normaal, omzichtig en zorgvuldig jonge
monitor-vrijwilliger waardoor zijn aansprakelijkheid niet in het gedrang kwam. Bovendien
verduidelijkte het hof dat van een vrijwillige monitor niet dezelfde competenties en autoriteit
verwacht kan worden als van een gediplomeerd onderwijzer. Ook de organisatie van het kamp was
niet aansprakelijk voor het ongeval 135.
In een ultieme poging het gelijk aan hun kant te krijgen, wendden eisers zich tot het Hof van Cassatie.
Hun grieven waren gebaseerd op een incorrecte toepassing van de abstracte
zorgvuldigheidsbeoordeling. Eisers waren de mening toegedaan dat het abstracte
beoordelingsprincipe werd geschonden door het gedrag van begeleider T. te vergelijken met dat van
een normaal omzichtig en zorgvuldig jonge monitor-vrijwilliger. Bovendien onderstreepte de
beroepsinstantie het vrijwillige karakter en gebrek aan professionele kwalificatie van T.. De aanklacht
richtte zich tegen het gebruik van subjectieve factoren bij de zorgvuldigheidsbeoordeling, het
openbaar ministerie sloot zich bij dat standpunt aan.
In haar arrest nuanceerde het Hof van Cassatie in eerste instantie het abstracte beoordelingsprincipe,
deze beoordeling verzet zich niet tegen een beoordeling die rekening houdt met het gebruikelijke
gedrag van een persoon in dezelfde functie en/of kwalificatie. Bovendien moet volgens het Hof de
uitoefening van een vrijwillige activiteit minder streng beoordeeld worden dan de professionele
135 Bergen 20 september 2000, TBBR 2001, 616-618.
40
beloonde activiteit. Door zo te oordelen heeft het hof van beroep Bergen de zorgvuldigheidsnorm niet
geschonden136.
Het Hof meent eisers grieven te beantwoorden door de haar aangebrachte nuance. Naar mijn mening
verduidelijkt deze nuance enkel waarom T. wordt vergeleken met een normaal zorgvuldig monitor, id
est een persoon van dezelfde functie en/of kwalificatie. Het hof van beroep verwoordde dat principe
door te wijzen op het verschil in verwachtingen die men heeft van een gediplomeerd onderwijzer en
een monitor-vrijwilliger. In geen geval verantwoordt deze nuance de uitdrukkelijke verwijzing van het
hof van beroep naar de jonge leeftijd van de monitor. Het is deze passage die duidelijk blijk geeft van
subjectivering van de zorgvuldigheidsnorm. Toch betoogt het Hof dat beide passages niets afdoen aan
de abstracte zorgvuldigheidsbeoordeling. Met andere woorden het Hof van Cassatie staat toe dat het
vrijwillige karakter en de jonge leeftijd (die eventueel met een bepaalde graad van (on)ervarenheid
gepaard gaat) bij de zorgvuldigheidsbeoordeling worden betrokken. Met dit arrest lijkt het Hof aan te
geven dat ook interne omstandigheden een rol spelen bij de beoordeling van het objectieve
foutelement, terwijl deze overeenkomstig de algemeen aanvaarde principes van de abstracte
foutbeoordeling net geweerd moeten worden137. Het betreft een verregaande individualisering van de
zorgvuldigheidsverplichting.
BOONE is het met deze vaststelling eens en omschreef de persoonlijke kenmerken als ‘verzachtende
omstandigheden’ bij de foutbeoordeling138. VANDENBERGHE sluit zich niet aan bij de draagwijdte van
het arrest. Volgens hem is de uitoefening van een functie een objectief element, doch kwalificatie op
zich is een subjectieve factor. Beide samen peilen naar de beroepsbekwaamheid van de vrijwilliger-
monitor. Wat leeftijd betreft gaat het volgens hem om een objectief vergelijkbaar criterium. Het arrest
getuigt dus niet zozeer van subjectivering maar van een concretisering van in acht te nemen
beoordelingselementen. Om redenen opgenomen in randnummer 50 ben ik het niet met deze
redenering eens139. PHILLIPE tenslotte juicht het arrest toe, volgens hem moet het recht zich niet al te
ver van de feitelijke realiteit verwijderen140.
68. Een andere spraakmakende zaak betrof een nachtelijke dropping die al voor het vierde jaar op
rij georganiseerd werd door een scoutsgroep voor haar jin afdeling. Deze afdeling bestaat uit 17-jarige
leden die zich voorbereiden op het leiderschap. De uitgestippelde route was volledig van de rijbaan
afgescheiden. Na het afleggen van het eerste deel van de tocht zouden de leden een controlepost
bereiken waar zij verdere instructies konden bekomen. Één groepje vergiste zich al vroeg en was toch
op de rijbaan terecht gekomen. Twee leiders, die in hun voertuig controleerden of iedereen veilig was,
hadden het viertal opgemerkt en hen de nodige instructies gegeven om alsnog de eerste controlepost
te bereiken. Het groepje is daar nooit aangekomen, op de rijbaan werden zij gegrepen door een wagen.
Het verkeersongeval eiste een zware tol: twee scoutsleden kwamen om het leven, één lid raakte
zwaargewond. Een aansprakelijkheidsvordering werd tegen de organiserende leiders ingesteld door
de nabestaanden en het overlevende lid. Eisers verweten de organisatie, bestaande uit zeven leiders,
zowel een organisatie- als een toezichtsfout. Wat de organisatiefout betreft heeft het hof erop
gewezen dat een dropping een normale activiteit is voor een groep zeventienjarigen, de leiders de
136 Cass. 5 juni 2003, Arr.Cass. 2003, 1337-1340.
137 Zoals uiteengezet in het theoretische luik van deze masterproef.
138 Cass. 5 juni 2003, NJW 2004, 14-16, noot I. BOONE.
139 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1997.
140 D. PHILIPPE, “Le bon père de famille est-il désincarné?”, JLMB 2004, 547-548, noot onder Cass. 5 juni 2003.
41
nodige maatregelen hadden getroffen om de dropping veilig te laten verlopen en over voldoende
plaatsgesteldheidsinformatie beschikten. Een organisatiefout kan hen dus niet verweten worden.
Bovendien mochten de leiders van zeventienjarige leden verwachten dat zij de gekende
veiligheidsmaatregelen naleefden en voor hun eigen veiligheid konden instaan. In dat opzicht was een
permanent toezicht niet noodzakelijk. Meer nog een permanent toezicht was moeilijk te verzoenen
met de doelstelling van de dropping, met name het realiseren van een opvoedings- en
opleidingspatroon. Ook een toezichtsfout kon de leiders niet verweten worden. Bij gebreke van fout
waren de leiders niet aansprakelijk141. Door de leiders van alle aansprakelijkheid te ontdoen bleef de
schade liggen bij de slachtoffers. In haar arrest verwijst het hof enkele malen naar de ervaring142 en
leeftijd van de deelnemende leden. In hoofde van de leiders zijn die kenmerken externe
omstandigheden die de beoordeling moesten beïnvloeden, ook het gedrag van de referentiepersoon
moet bepaald worden rekening houdend met deze omstandigheden. Daaruit kan afgeleid worden dat
de op de leiders rustende toezichtplicht strenger ingevuld zou worden bij het begeleiden van een groep
welpen, id est de jongste afdeling van een scoutsgroep meestal tussen de zes en acht jaar oud143. VAN
OEVELEN besluit dat het arrest op die manier blijk geeft van veel realiteitszin144. In hoofde van de
slachtoffers daarentegen worden leeftijd en ervaring naar voor geschoven als elementen van de
zorgvuldigheidsbeoordeling. Immers een normaal zorgvuldig zeventienjarig jin lid had moeten
beseffen hoe hij de dropping of een veilige manier tot een goed einde kon breng, quod non in dit geval.
Op die manier wordt de invulling van de zorgvuldigheidnorm voor de slachtoffers verzwaard.
Bovendien bleken de leden tegen de veiligheidsvoorschriften van de leiders in geen reflecterende
kledij te dragen.
69. Tenslotte kan verwezen worden naar een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Brussel
van 10 december 2008 in verband met een klimactiviteit van een groep scouts. Het vonnis komt
verderop in randnummer 116 aan bod.
B. Sportbeoefening
70. Een tienjarige motorcrosser mist tijdens een scholingssessie de bocht en belandt met zijn
motor in het publiek. De getroffen toeschouwers wensen een vergoeding voor geleden schade te
bekomen en spreken de verzekeraar van de organisator aan. De verzekeraar treedt op als
aansprakelijkheidsverzekeraar van zowel de inrichter als de bestuurder van het motorvoertuig. Het
ongeval is volgens het Gentse hof te wijten aan een fout begaan door de jonge bestuurder. Bij de
beoordeling van de fout wordt het volgende besloten: “Zelfs rekening houdend met de jeugdige leeftijd
van de piloot, waaraan onervarenheid eigen is, blijkt uit de omstandigheden van het ongeval, zoals
hoger omschreven, een dermate onbehendigheid en besturingsfout, die de grenzen van het
aanvaardbare overschrijdt.”145 Bij de beoordeling van het schadegeval wordt, minstens impliciet,
rekening gehouden met twee subjectieve elementen: leeftijd en ervaring van de schadeverwekkende
piloot. Ervaring is volgens het hof, gelet op de bewoording, onlosmakelijk met leeftijd verbonden.
Hoewel de subjectieve invulling van de zorgvuldigheidsnorm niet heeft kunnen verhinderen dat de
141 Gent 21 februari 1995, RW 1996-1997, 1332-1333.
142 De scoutsleden hadden het stadium van verkenners en gidsen al doorlopen waar men vertrouwd wordt gemaakt met dergelijke activiteiten.
143 Gent 21 februari 1995, T.Vred. 1996, 212-218.
144 A. VAN OEVELEN, “De burgerrechtelijke aansprakelijkheid van jeugdleiders voor organisatie- en toezichtsfouten”, RW 1996-1997, (1333) 1333.
145 Gent 13 mei 2004, NJW 2004, 1279-1281.
42
fout in hoofde van de jeugdige piloot in kwestie werd vastgesteld, hoeft dit niet steeds de conclusie te
zijn. Ook de organisator wordt aansprakelijk geacht voor het ongeval wegens tekortkoming aan de op
hem rustende veiligheidsverplichting146.
71. Dezelfde subjectieve zienswijze is terug te vinden in een vonnis van de rechtbank van eerste
aanleg van Kortrijk de dato 18 december 2001. Ook de feiten stemmen grotendeels overeen: een
tienjarige jongen wil na het nemen van een bocht zijn weg in rechte lijn verderzetten maar komt in het
publiek terecht. Bij de foutbeoordeling verduidelijkt de rechtbank dat de aansprakelijkheid van een
wedstrijdpiloot beoordeeld dient te worden op grond van het gedrag van de referentiepersoon
geplaatst in dezelfde omstandigheden, de klassieke aansprakelijkheidstheorie wordt aangehaald.
Vervolgens worden volgende beoordelingsparameters door de rechtbank daadwerkelijk in aanmerking
genomen: de soort sportwedstrijd, de omstandigheden van het ongeval, de houding van het publiek,
de gedrevenheid van de deelnemers,… In de daaropvolgende passage wordt gesteld dat in het
bijzonder rekening gehouden moet worden met de leeftijd van de jeugdige piloot147. De leeftijd van de
piloot beïnvloedt de invulling van zorgvuldig gedrag in wedstrijdomstandigheden. Uiteindelijk wordt
de vordering bij gebreke van bewijs afgewezen.
72. Een fietsende tiener wordt door een automobilist aangereden. Op het moment van de feiten
was het slachtoffer veertien jaar. In graad van beroep wordt de verdeling van de schade, uitgesproken
in eerste aanleg, teniet gedaan. De appelrechter overweegt dat het slachtoffer de enige fout beging in
oorzakelijk verband met het ongeval. Hoewel de burgerlijke rechtbank niet dezelfde ervaring, kennis
en bedrevenheid in het verkeer verwacht van jeugdige fietsers als van volwassenen, belet dat niet dat
de tiener de elementaire regels van het verkeer moet naleven. Door onoplettend te handelen bij het
oversteken heeft het slachtoffer zich onzorgvuldig gedragen148. Hoewel de rechter verduidelijkt dat
van een jongere minder wordt verwacht dan van een volwassene, gaat de rechter er in dit geval van
uit dat de tiener in kwestie evenveel kan als een volwassene. Het geval wijkt op zich niet af van de
abstracte foutbeoordeling maar geeft wel de indruk dat naargelang de omstandigheden de rechter
bereid is de abstracte beoordeling aan de kant te schuiven.
C. Spelsituaties
73. Een schadegeval doet zich voor tijdens een spel in een zwembad. Bij het boven water komen
stootte de zestienjarige M.B. zijn hoofd tegen de kaak van zijn vijftienjarige neef L.V., waardoor deze
laatste meerdere tanden breekt. Een aanslepende vergoedingsprocedure tussen de verzekeraars van
de ouders mondt finaal uit in procedure tot schadevergoeding. In dit aansprakelijkheidsgeding werd
M.B. door het hof van beroep aansprakelijk gesteld voor de schade. Door zich niet te vergewissen van
de positie van zijn vrienden bij het boven water komen, heeft M.B. zich niet gedragen zoals ieder
andere jongere van zijn leeftijd geplaatst in dezelfde omstandigheden. L.V., het slachtoffer, had de fout
van zijn neef niet moeten verwachten, hij kan dan ook niet verweten worden daar niet op
geanticipeerd te hebben149. M.B. zijn handelswijze wordt vergeleken met het gedrag dat een normaal
zorgvuldig zestienjarige gesteld zou hebben, terwijl het een abstracte beoordeling betaamt zich van
de persoonlijk kenmerken van de schadeverwekker te distantiëren.
146 Zie omtrent de aansprakelijkheid van de organisator randnummer 100.
147 Rb. Kortrijk 18 december 2001, RW 2005-2006, 267-270.
148 Rb. Leuven 25 maart 1987, Verkeersrecht 1988, 49-51.
149 Luik 13 februari 2006, RGAR 2006, 14171.
43
74. De minderjarigen A. en X., respectievelijk negen en acht jaar, gingen samen met de vader van
A. zwemmen. Bij het afdalen van de waterglijbaan heeft X. zijn maatje A. te snel opgevolgd waardoor
zij met elkaar in aanraking kwamen in de waterglijbaan. A. zijn tand brak af aan de rand van de glijbaan.
De ouders van A. leiden een vordering tot vergoeding van schade in. In eerste aanleg wordt de
vordering afgewezen. In hoger beroep voeren de ouders aan dat X. zich niet heeft gedragen zoals een
normaal voorzichtig en redelijk handelende achtjarige. Hun grieven zijn dus gesteund op een
subjectieve invulling van het zorgvuldigheidsbegrip. Volgens het hof van beroep van Gent waren de
schadelijke gevolgen voor de achtjarige X. niet voorzienbaar. Bij gebreke van vervulling van de
voorzienbaarheidsvereiste, kan X. niet persoonlijk aansprakelijk gesteld worden150. De subjectieve
gronden aangevoerd door eisers in beroep worden door het hof met een subjectieve invulling van de
voorzienbaarheidsvereiste beantwoord. Bij de beoordeling van deze vereiste heeft het hof rekening
gehouden met de leeftijd van de schadeverwekker.
75. Tijdens een namiddagje uit valt een zevenjarig kind door eigen toedoen op een occasionele
ijspiste. Onmiddellijk volgend op deze val wordt de jongen aangereden door de vijftienjarige schaatser
B.N.. Bij dit contact loopt het slachtoffer ernstige vingerkwetsuren op. De ouders van het slachtoffer
leiden een schadevergoedingsvordering in tegen gezinsaansprakelijkheidsverzekeraar van de
vijftienjarige schaatser. De rechtbank van eerste aanleg van Oudenaarde verklaart de vordering
ongegrond. Op volgende gronden vangen de eisers ook in beroep bot: “Er wordt niet de minste
onvoorzichtigheid aangetoond door de appellanten hoofdens B.N., laat staan dat hij niet zou gehandeld
hebben als een doorsnee voorzichtige jongeling geplaatst in dezelfde situatie.”. De kwetsuren waren
volgens het hof te wijten aan de afwezigheid van handschoenen die de vingers van het slachtoffer
konden beschermen en een gebrekkig toezicht door de begeleider151. Bij de beoordeling van de fout
in hoofde van B.N. wordt het gedrag van een vijftienjarige schaatser vergeleken met het gedrag van
een jongeling. Hoewel de term jongeling niet wijst op een specifiek leeftijd, kan niet ontkend worden
dat het de zorgvuldigheidsbeoordeling beïnvloed rekening houdend met relatieve leeftijd.
76. Tijdens een partijtje verstoppertje beklimt een dertienjarige jongen een lader bevestigd aan
een hoogspanningspiloon. De puber raakt bij deze onderneming geëlektrocuteerd. Uit de
vaststellingen van de politie bleek het om een verwijderbare ijzeren ladder te gaan die op het moment
van de feiten op de grond rustte en met een hangslot vergrendeld was. Bovendien hing op een hoogte
van tweeënhalve meter een ijzeren bordje met de bewoording: “Ne pas toucher au fil, même à terre”.
De ouders van het minderjarige slachtoffer stelden qualitate qua een aansprakelijkheidsvordering in
tegen de nutsmaatschappij. In eerste aanleg werd de schadelast bij helften verdeeld tussen het
slachtoffer en de nutsmaatschappij. In beroep werd de nutsmaatschappij van haar aansprakelijkheid
ontdaan. De puber kon volgens het Brusselse hof gelet op zijn leeftijd het gevaar van zijn handelen niet
foutloos erkennen152. Het hof stelt, op grond van een redenering die nauw aansluit bij de figuur
risicoaanvaarding, dat de jongeman een fout beging. Door het risico dat ontegensprekelijk verbonden
is met het beklimmen van een hoogspanningspiloon te nemen, heeft de puber gelet op zijn leeftijd
zich onzorgvuldig gedragen.
77. Bij het verlaten van een kermisattractie geraakt Pascale Frerrière, tien jaar op het ogenblik van
de feiten, gewond. Pascale en zijn maatje verlaten de attractie. Zijn maatje bereikt eerder de uitgang,
waarop Pascale een kortere weg neemt, onder één van de bewegende schommels van de attractie
150 Gent 20 september 2005, De Verz. 2007, 451-452.
151 Gent 7 maart 2003, De Verz. 2004, 132-134.
152 Brussel 1 maart 1989, RGAR 1990, 11784.
44
door. De correctionele rechtbank van Charleroi is in haar vonnis heel duidelijk wat de aansprakelijkheid
van de uitbater van de attractie betreft: door niet alle redelijke voorzorgsmaatregelen te nemen heeft
de schade zich kunnen voordoen. Bovendien verduidelijkt de rechtbank dat het slachtoffer geen fout
treft, immers van een tienjarige kan niet hetzelfde gedrag verwacht worden als van een volwassene
bij vrijtijdsbesteding153. De door de rechtbank gemaakte vergelijking tussen het gedrag van een
volwassene en een kind onderstreept het verschil in benadering van zorgvuldig gedrag naargelang de
leeftijd. Omdat leeftijd een intern kenmerk is en afbreuk doet aan het abstracte beoordelingsprincipe,
gaat het in casu om een subjectivering van de zorgvuldigheidsnorm.
§ 2: Subjectivering op grond van gevorderde leeftijd
A. Overstekende bejaarden
78. WEYTS154 maakt in haar doctoraat een vergelijking tussen twee, naar eigen zeggen
gelijkaardige arresten: Luik 28 juni 1990 en Brussel 28 november 1989. In eerste instantie wordt op
beide arresten ingegaan, waarna de niet te verwaarlozen verschillen tussen beide nader worden
toegelicht.
Het arrest van het hof van beroep te Luik handelt over een bejaarde man die bij het oversteken op het
zebrapad door een aankomende wagen werd aangereden. Het slachtoffer bezweek uiteindelijk aan
zijn verwondingen. Op het moment van het ongeval reed de automobilist 80km/uur waar de
toegelaten snelheid slechts 60km/uur bedroeg. Bovendien ging de dader laattijdig op de rem staan.
Naar eigen zeggen omdat hij ervan overtuigd was dat de voetganger zich niet meer op het zebrapad
zou bevinden als hij voorbij zou komen. Nog voor de aanrijdende wagen in zicht was, had het
slachtoffer de oversteek aangevat. Het verweer van de automobilist was gesteund op een fout in
hoofde van het slachtoffer. Dit verweer werd door het hof van beroep verworpen, gelet op zijn leeftijd
was het slachtoffer gerechtvaardigd zich veilig te voelen op een beschermde oversteekplaats. Dat hij
voor het oversteken even aarzelde doet daaraan niet af. Bovendien kon de automobilist niet bewijzen
dat het slachtoffer daadwerkelijk had geaarzeld. Zowel in eerste aanleg als in graad van beroep werd
de automobilist aansprakelijk gesteld155. Het hof besluit op die manier dat de aarzelende houding van
het slachtoffer gelet op zijn leeftijd niet getuigt van onzorgvuldig gedrag. Opnieuw speelt leeftijd een
rol bij de beoordeling van het gedrag van het slachtoffer.
Het arrest van het hof van beroep van Brussel betreft eveneens een aanrijding tussen een
personenwagen en een overstekende voetganger. Opnieuw reed de automobilist aan een overdreven
snelheid, ditmaal remde de bestuurder niet maar stelde hij zich tevreden door naar het slachtoffer te
claxonneren in de hoop dat de voetganger plaats zou ruimen. Het slachtoffer in kwestie bleek niet
alleen bejaard doch eveneens mindervalide te zijn. In tegenstelling tot het voorgaande arrest beging
in deze ook het slachtoffer een fout, zodat hij een deel van de geleden schade zelf diende te
bekostigen. Aan de beoordeling van de fout van het slachtoffer maakt het hof weinig woorden vuil,
het slachtoffer handelde onoplettend en onvoorzichtig door geen aandacht meer te schenken aan het
verkeer rondom hem eens hij de weg op gekomen was. Het slachtoffer had het schadegeval kunnen
153 Cor. Charleroi 18 november 1975, RGAR 1976, 9644.
154 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Doctoraatsthesis Rechten UA, 2003, 22-23.
155 Luik 28 juni 1990 en Rb. Luik 17 april 1989, De Verz. 1990, 818-822.
45
voorkomen door meer aandacht te besteden aan het verkeer en indien nodig stil te staan op de weg
tot het gevaar geweken was156.
Op het eerste zicht lijkt WEYTS’ vergelijking treffend en illustreert zij welke impact subjectivering heeft
op de rechtszekerheid. Immers gelijkaardige gevallen kennen een andere uitkomst naargelang de
zorgvuldigheidsnorm al of niet gesubjectiveerd werd. Doch wens ik graag de aandacht te vestigen op
twee niet te verwaarlozen verschillen tussen beide arresten. In eerste instantie doet het eerste
ongeval, in tegenstelling tot het tweede, zich voor op een beschermde oversteekplaats. Ten tweede is
het slachtoffer van het tweede ongeval niet alleen bejaard maar ook mindervalide, wat niet het geval
is bij het arrest van het Luikse hof van beroep. Hoewel dat niet expliciet blijkt uit de bewoording van
het Brusselse hof van beroep, is het niet ondenkbaar dat de fysieke gebreken van het slachtoffer de
foutbeoordeling beïnvloed hebben. Zo kan het gedrag als onvoorzichtig afgedaan zijn omdat het
slachtoffer zijn gedrag niet aan zijn leeftijd en handicap had aangepast. In dat geval getuigen beide
arresten van subjectivering.
B. Val van bejaarde
79. Een zestigplusser komt ten val bij het afdalen van een vijftal trappen. De trappen leidden naar
de zaal waar de balletvoorstelling van haar kleinkinderen zou plaatsvinden. De dame in kwestie brak
bij haar val haar schouder en acht de organisatie voor deze schade aansprakelijk. Volgens het hof van
beroep treft de organisatie geen fout, evenmin was de trap in kwestie gebrekkig. Het ongeval zou
daarentegen te wijten zijn aan een verstrooidheid of foutieve voetplaatsing van het slachtoffer. Het
hof vervolgt: “Het is trouwens van algemene bekendheid dat plus zestigers dubbel zoveel kans op vallen
lopen, zodat zij zeker vanaf die leeftijd dubbele voorzichtigheid geboden is, ten minste wil men
beantwoorden aan het gedrag van een doorsnee voorzichtige zestigplusser.”157 Onder verwijzing naar
de leeftijd en de daarmee gepaard gaande toegenomen kans op vallen besluit het hof tot een
verstrengde invulling van de zorgvuldigheidsnorm. De referentiepersoon in kwestie is dus de normaal
voorzichtige zestigplusser in plaats van de normaal voorzichtig persoon.
80. Een bijna vierentachtigjarig dame kwam bij het verlaten van de kerk ten val. De vrouw had
beschreven hoe zij gebruik maakte van de mindervalidentoegang toen zij met haar voet van de
invalideboordsteen schoof waardoor haar andere voet onder haar lichaam terecht was gekomen. In
het midden van de kerktrappen was namelijk een uitsparing voorzien om mindervaliden toegang te
verschaffen tot de kerk. De vrouw poogt haar schade te verhalen op de eigenaar van de kerk: de
kerkfabriek. Zowel in eerste aanleg als in graad van beroep ving de vrouw bot. Het Gentse hof van
beroep ging nog een stapje verder: “Ondanks het feit dat mevrouw X, gebruik maakte van de
invalideboordstenen, werd zij niet bevrijd van haar verplichting de nodige voorzichtigheid in acht te
nemen van een doorsnee voorzichtig persoon in dezelfde omstandigheden en van dezelfde leeftijd.”158
Aldus besluit het hof van beroep dat het slachtoffer zich niet heeft gedragen zoals een zorgvuldig
leeftijdsgenoot in dezelfde omstandigheden. Het is pas op het allerlaatste moment dat het hof van
beroep van de klassieke theorie afwijkt door ter verwijzen naar de leeftijd van het slachtoffer.
81. Een bewoonster van een bejaardentehuis viel bij het binnengaan van de patiëntenlift zo’n 40
centimeter in het diepe. De lift was ondanks het hoogteverschil tussen de liftvloer en de gang toch
opengegaan. In eerste aanleg moest de bewaarder van de gebrekkige zaak, met name het
156 Brussel 28 november 1989, RGAR 1991, 11829.
157 Gent 10 september 2004, TBBR 2006, 185-187.
158 Rb. Brugge 21 mei 2001 en Gent 4 april 2003, Intercontact 2003, afl. 2, 37-38.
46
bejaardentehuis, instaan voor twee derden van de schade. De resterende één derde moest het
slachtoffer zelf dragen wegens tekortkoming aan haar veiligheidsverplichting. In beroep werd de
bejaarde vrouw van alle aansprakelijkheid ontdaan. Het hof oordeelde: “… qu’il ne peut être reproché
à une personne d’âge respectable d’avoir pensé que du moment que la porte était ouverte la cabine du
‘monte-malade’ était à la hauteur de palier.”159. Opnieuw heeft de rechter de leeftijd van het
slachtoffer en haar veiligheidsverwachtingen gelet op haar omgeving aangegrepen om haar van enige
onzorgvuldigheid te ontdoen160.
§ 3: Subjectivering op grond van leeftijd
82. Na het binnenkomen bij vrienden nam een vrouw plaats in de sofa, alwaar de hond van de
gastvrouw en –heer zich eveneens bevond. Bij het benaderen van de hond om hem te aaien heeft de
trouwe viervoeter zich bruusk opgericht waardoor hij met zijn kop de kaak van het slachtoffer raakte.
Ten gevolge van dit contact leed de vrouw lichamelijke schade waarvoor zij haar vrienden aansprakelijk
acht. In eerste aanleg worden de vrienden op grond van artikel 1385 BW als eigenaars van het dier
veroordeeld tot vergoeding van de geleden schade. Om zich van hun aansprakelijkheid te exonereren
tekenen de eigenaars van het beestje beroep aan bij het hof van beroep van Luik. Volgens het hof
moeten hondeneigenaars de nodige maatregelen nemen om het aaien van de hond door een vreemde
te voorkomen. De eigenaars in kwestie moesten nog voorzichtiger zijn nu hun hond niet alleen blind
maar ook doof was, deze dubbele handicap maakte het beestje nog wantrouwiger. Tot zover een
bevestiging van het vonnis in eerste aanleg. Toch meent het hof dat ook het slachtoffer een fout had
begaan: “L’initimée, même si elle ignorait que ce chien était aveugle et sourd, en faisant un geste en sa
direction en vue de le caresser alors qu’il était installé sur le divan des maîtres a commis une imprudence
que n’aurait pas commise toute homme normalement prudent et raisonnable, de son âge et de sa
condition, placé dan les mêmes circonstanses,…”. Wegens de samenlopende fouten van de partijen in
het geding wordt de aansprakelijkheid bij helften tussen hen verdeeld161. Door in haar arrest expliciet
te verwijzen naar de leeftijd en hoedanigheid van het slachtoffer subjectiveert het hof van beroep van
Luik de zorgvuldigheidsnorm.
83. Tijdens een stormachtige dag gaat V.V. bij een vriendin op bezoek. Zijn paraplu laat hij geopend
achter aan de voordeur. Een felle wind tilde de paraplu op en heeft hem de straat in gedreven. Ter
hoogte van huisnummer 27 heeft mevrouw V.D.S. de paraplu willen oprapen maar is zij in de kiezels
voor het huis ten val gekomen. V.D.S. leidt een schadevergoedingsvordering in tegen V.V.. In eerste
aanleg wordt de eigenaar aansprakelijk geacht zowel op grond van artikel 1384, eerste lid BW als op
grond van de artikelen 1382-1383 BW. V.V. vecht in hoger beroep enkel zijn persoonlijke
aansprakelijkheid aan. Volgens het hof van beroep Gent heeft het slachtoffer zich onzorgvuldig
gedragen door gelet op de weersomstandigheden, haar leeftijd en haar lichaamsbouw de paraplu van
de grond te willen oprapen. Deze fout heeft volgens het hof het causaal verband met de fout van V.V.
verbroken, om die reden wordt V.V. van aansprakelijkheid ontdaan162. Bij de beoordeling van het
gedrag van het slachtoffer heeft het hof niet alleen met de externe weersomstandigheden, maar ook
met persoonlijke kenmerken van het slachtoffer rekening gehouden. Op die manier subjectiveert het
hof de invulling van de zorgvuldigheidsnorm.
159 Luik 19 januari 1988, RGAR 1989, 11565.
160 Vergelijk met het arrest van het hof van beroep Luik de dato 28 juni 1990, besproken in het voorgaande randnummer.
161 Luik 17 maart 2009, RGAR 2010, 14589.
162 Gent 23 mei 2003, De Verz. 2004, 351-353.
47
§ 4: Conclusie
84. Wat de interne factor leeftijd betreft kan men besluiten dat deze op drie manieren de
zorgvuldigheidsbeoordeling beïnvloedt. Nu eens werkt leeftijd verzachtend: de subjectieve factor
belet het gedrag in kwestie als onzorgvuldig af te doen163, dan weer verzwarend: net vanwege leeftijd
is het gedrag onzorgvuldig164. Maar de meerderheid van de aangehaalde uitspraken vergelijkt het
gedrag in kwestie met het gedrag van een referentiepersoon van dezelfde leeftijd165. Overeenkomstig
het arrest van het Hof van Cassatie van 5 juni 2003 is de zorgvuldigheidsbeoordeling die rekening houdt
met de leeftijd van de schadeverwekker geoorloofd.
Maar niet alleen de rechter speelt op subjectieve kenmerken in, zo waren de grieven van appelanten
voor het hof van beroep van Gent van 20 september 2005 gebaseerd op een subjectieve invulling van
de zorgvuldigheidsnorm. Het hof nam het verweer niet aan maar kwam aan de grieven van appelanten
tegemoet door de voorzienbaarheidsvereiste in concreto in te vullen166.
Een andere opvallende vaststelling resulteert uit de vergelijking van het arrest van het hof van beroep
van Bergen van 20 september 2000 en het vonnis van de politierechtbank van Veurne van 9 mei 2011.
In beide zaken hadden de rechters lagere verwachtingen van respectievelijk de monitor en de
jobstudent. Deze lagere verwachtingen vonden hun oorsprong in een vergelijking met professionelen
in de sector167.
Ook het arrest van het hof van beroep van Gent van 13 mei 2004 en het vonnis van de rechtbank van
eerste aanleg van Leuven van 25 maart 1987 verdienen naar mijn mening een plaatsje in dit overzicht.
In beide uitspraken verwees de rechter in kwestie naar de leeftijd van de kinderen, maar was dat
subjectieve element niet van doorslaggevend belang bij de vaststelling van onrechtmatig gedrag168.
Toch dragen deze uitspraken naar mijn mening bij tot de subjectiveringsproblematiek, immers zij
geven de indruk dat subjectieve factoren een plaatsje verdienen bij de beoordeling van het objectieve
foutelement.
163 Bergen 20 september 2000, TBBR 2001, 616-618; Luik 28 juni 1990, De Verz. 1990, 818-822; Luik 19 januari 1988, RGAR 1988, 11565.
164 Gent 10 september 2004, TBBR 2006, 185-187; Gent 21 februari 1995, RW 1996-1997, 1332-1333.
165 Luik 29 maart 2009, RGAR 2010, 14589; Luik 13 februari 2006, RGAR 2006, 14171; Gent 23 mei 2003, De Verz. 2004, 351-353; Gent 4 april 2003, Intercontact 2003, afl. 2, 37-38; Gent 7 maart 2003, De Verz. 2004, 132-134; Brussel 1 maart 1989, RGAR 1990, 11784; Rb. Kortrijk 18 december 2001, RW 2005-2006, 267-270; Corr. Charleroi 18 november 1975, RGAR 1976, 9644.
166 Gent 20 september 2005, De Verz. 2007, 451-452.
167 Bergen 20 september 2000, TBBR 2001, 616-618; Pol. Veurne 9 mei 2001, RW 2011-2012, 1395-1397.
168 Gent 13 mei 2004, NJW 2004, 1279-1281; Rb. Leuven 25 maart 1987, Verkeersrecht 1988, 49-51.
48
Hoofdstuk 3: Ervaring als subjectiveringsgrond
Afdeling 1: Ervaring en zorgvuldigheidsbeoordeling
85. Bij de zorgvuldigheidsbeoordeling rekening houden met ervaring gaat in tegen het abstracte
beoordelingsprincipe en zou een aanpassing van de goede huisvaderregel betekenen. De
referentiepersoon moet zich dan niet alleen in dezelfde omstandigheden bevinden maar moet
eveneens over evenveel en dezelfde ervaring beschikken als de schadeverwekker. Bovendien is het op
precieze wijze vast stellen van iemands ervaring geen sinecure. Alsnog is er rechtspraak die ervaring
bij de zorgvuldigheidsbeoordeling betrekt en op die manier de zorgvuldigheidsnorm subjectiveert.
Afdeling 2: Rechtspraakvoorbeelden
§ 1: Sportieve context
A. Zorgvuldigheidsbeoordeling bij sportbeoefening
86. Alvorens op subjectieve sportrechtspraak in te gaan, wil ik graag klaarheid scheppen omtrent
de buitencontractuele fout in sportaangelegenheden en de impact van spelregels op die fout.
87. Allereerst moet benadrukt dat ook in sportaangelegenheden het klassieke foutcriterium wordt
gehanteerd. Het Hof van Cassatie bevestigde dat: “en sport, comme en toute autre matière, est
constitutif de faute tout manquement volontaire aux dispositions légales et réglementaires ainsi que
tout manquement aux règles de conduites qu’observe, dans les mêmes circonstances, l’homme
honnête prudent et dilligent. La faute la plus légère suffit à engager la responsabilité de son auteur a
supposer les autres conditions de sa responsabilité reunies”169. Wie zich niet conformeert aan het
referentiegedrag overtreedt de zorgvuldigheidsnorm170.
Hoewel het foutcriterium in sport in wezen niet verschilt van dat in het dagelijkse leven, voelt elkeen
aan dat een gedraging of handeling anders beoordeeld wordt naargelang zij al of niet in het kader van
sportbeoefening wordt gesteld171. De concrete omstandigheden kunnen dat beoordelingsverschil
verklaren172.
88. Bovendien wordt iedere sport gekenmerkt door spelregels, die wegens hun louter
conventionele karakter geen kracht van wet hebben. Logischerwijs maakt de overtreding van deze
regels dan ook geen schending van een wetsbepaling uit173. Evenmin valt een spelfout samen met de
169 Cass. 3 oktober 1994, Pas. 1994, I, 788-792.
170 Luik 18 maart 1997, JLMB 1997, (1132) 1133; Rb. Tongeren 3 maart 1989, TBBR 1989, (505) 505; F. HENDRICKX en N. BETSCH, Ongevallen en aansprakelijkheid in de sport: een juridisch overzicht, Kortrijk-Heule, UGA, 2010, 62; A. FRY, “La responsabilité en droit du sport” in F. GLANSDORFF en P. HENRY (eds.), Droit de la responsabilité: domaines choisis, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, (93) 100; H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY en H. VANDENBERGHE (eds.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Themis vormingsonderdeel 30, Brugge, die Keure, 2004, 30.
171 D. DEDECKER, Handboek sportrecht, Gent, Story Publishers, 2013, 155.
172 Gent 6 februari 1992, RW 1992-1993, (570) 573; F. HENDRICKX en N. BETSCH, Ongevallen en aansprakelijkheid in de sport: een juridisch overzicht, Kortrijk-Heule, UGA, 2010, 63.
173 Gent 16 oktober 2003, De Verz. 2004, (368) 372; S. BAEYENS, “De invloed van spelregels op de beoordeling van de algemene zorgvuldigheidsnorm”, TBBR 2014, (129) 131; Q. DE RAEDT, “Het foutbegrip bij sportbeoefenaars: amatuers vs. professionelen”, TBBR 2012, (177) 178; A. FRY, “La responsabilité en droit du sport” in F. GLANSDORFF
49
schending van de zorgvuldigheidsnorm. Immers ook zorgvuldige sportbeoefenaars kunnen een
spelovertreding begaan174. Omgekeerd verhindert de naleving van de spelregels niet dat een sporter
de algemene zorgvuldigheidsnorm met de voeten trad175. De loutere vaststelling dat een spelregel niet
werd nageleefd, is op zich dus onvoldoende om de aansprakelijkheid van een sporter in het gedrang
te brengen176.
89. MARCHETTI betoogt dat enkel de niet-naleving van spelregels aanleiding kan geven tot
buitencontractuele aansprakelijkheid, onzorgvuldig handelen binnen de spelregels is in zijn visie
uitgesloten. Deze redenering onderbouwt hij als volgt: indien men bij het naleven van spelregels alsnog
onzorgvuldig zou kunnen handelen, impliceert dat noodzakelijk de illegaliteit van bepaalde spelregels.
Dit wederrechtelijk karakter gaat in tegen de toelating die de wet, impliciet of expliciet, verleent om
sport te beoefenen. Uit de door de overheid verleende permissie volgt dat de technieken die de
spelregels van de geautoriseerde sport toelaten, eveneens in overeenstemming zijn met de wet. Enkel
in uitzonderlijke omstandigheden dient de sporter zich alsnog van een door de spelregels toegelaten
gedraging te onthouden177.
Aan één belangrijk punt gaat deze redenering voorbij: de voorzienbaarheid van schade. Ten allen tijde
dient een speler zich te onthouden van een manoeuvre, zelfs al is het in overeenstemming met de
regels van het spel, als het voorzienbaar is dat een ander ten gevolge van het uitvoeren van dat
manoeuvre schade zal lijden. Er weze aan herinnerd dat voorzienbaarheid een noodzakelijk maar geen
voldoende element is bij de zorgvuldigheidsbeoordeling. Bovendien staat het naleven van wettelijke
regels niet gelijk met zorgvuldig gedrag, wat in de visie van MARCHETTI wel wordt betoogd.
90. Eveneens ten onrechte werd geoordeeld dat een sporter aansprakelijk is van zodra hij de ter
zake geldende spelregels overtreedt178. In die optiek is de overtreding van een spelregel, bij gebreke
van wettelijk of reglementaire waarde, sowieso in strijd met de algemene zorgvuldigheidsnorm. Deze
en P. HENRY (eds.), Droit de la responsabilité: domaines choisis, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, (93) 102; L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid – Een stand van zaken”, TBBR 2003, (568) 570; E. MONTERO en R. MARCHETTI, “La responsabilité civile dans le domaine du sport” in X. (ed.), Responsabilités – Traité théorique et pratique, Waterloo, Kluwer, losbl., 18;
174 Cass. 16 juni 1969, RGAR 1970, 8358; Gent 16 oktober 2003, De Verz. 2004, (368) 372; Bergen 7 oktober 1987, RGAR 1989, 11513; A. FRY, “La responsabilité en droit du sport” in F. GLANSDORFF en P. HENRY (eds.), Droit de la responsabilité: domaines choisis, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, (93) 104, H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY (ed.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Themis onderdeel 48, Brugge, die Keure, 2008, 49.
175 D. DEDECKER, Handboek sportrecht, Gent, Story Publishers, 2013, 159; L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid – een stand van zaken”, TBBR 2003 (568) 584; J. MAESsCHALK, “Aansprakelijkheid op de sportvelden” in C. COOMANS, D. DESCHRIJVER en D. SIMOENS, Handboek sportrecht, Brugge, die Keure, 1995, 194-195; L. CORNELIS, “Sport en aansprakelijkheid”, RGAR 1986, 11135; N. GEELHAND, “Het aansprakelijkheidsrecht in de sport: enkele aktuele tendensen in de Belgische rechtspraak”, Jura Falc. 1981-1982, (569) 583.
176 Antwerpen 22 maart 2006, RW 2009-2010, (879) 881; Antwerpen 7 november 2001, RW 2003-2004, (1064) 1065; D. DEDECKER, Handboek sportrecht, Gent, Story Publishers, 2013, 159; P. DE TAVERNIER, “Rechter tackelt arbiter: wel geel maar geen fout”, Juristenkrant 2002, nr. 53, 7; S. SONCK, “Voetbalsport: fouten, gele kaarten en burgerrechtelijke aansprakelijkheid, of voetbalwangedrag in het licht van de artikelen 1382 e.v. B.W.”, RW 1986-1987, (1612) 1617.
177 R. MARCHETTI, “L’appréciation de la faute du footballeur”, For.ass. 2013, (21) 22.
178 Brussel 30 juni 1986, RW 1986-1987, (1610) 1611; R. MARCHETTI, “L’appréciation de la faute du footballeur”, For.Ass. 2013, (21) 22-23.
50
redenering kan gelet op het arrest van het Hof van Cassatie de dato 16 juni 1969179 niet worden
bijgevallen.
91. Tijdens het wedstrijdgebeuren kan de schending van een sportieve regel met een sportieve
sanctie vergolden worden180. Deze spelregels, de daaraan gekoppelde sportieve sancties evenals
scheidsrechtelijke beoordelingen en/of uitspraken van interne organen binden de rechter niet, de
aansprakelijkheidsbeoordeling gebeurt op soevereine wijze181. Rode/gele kaarten bewijzen het
bestaan van de fout niet182 maar zijn beslist een kostbare gids183. Bovendien geeft een spelfout niet
alleen aanleiding tot sportieve sancties, maar kunnen zij ook het voorwerp zijn van vorderingen op
strafrechtelijk of burgerrechtelijk vlak. In het kader van deze masterproef wordt enkel ingegaan op
deze burgerlijke vorderingen die bovendien getuigen van een subjectieve invulling van de algemene
zorgvuldigheidsnorm.
B. Subjectieve rechtspraak naargelang de sporttak
a. Balbetwistingen in voetbal
92. Balbetwistingen geven regelmatig aanleiding tot fysiek contact tussen spelers met eventuele
blessures en breuken tot gevolg. De bekendste manier om in een duel om de bal, de bal van de
tegenstander afhandig te maken is de sliding tackle. Dit manoeuvre wordt principieel door de
voetbalspelregels toegelaten indien men, zoals dat in voetbaltermen wordt verwoord, op de bal en
niet op de man speelt. Een tackle die enkel tot doel heeft de tegenspeler onderuit te halen, wordt op
de man gespeeld en is een spelfout. Toch verhindert het louter spelen op de bal, overeenkomstig de
regels van het spel, niet dat de voetballer in kwestie zich onzorgvuldig heeft gedragen. Bij de
beoordeling van het al of niet zorgvuldig uitvoeren van de tackle wordt rekening gehouden met de
externe concrete omstandigheden waarin de tackle werd uitgevoerd: gesteldheid van de grasmat,
afstand in vergelijking met de tegenspeler, de weerssituatie, de redelijkerwijs onvoorzienbare reactie
van de tegenspeler,…184.
179 Cass. 16 juni 1969, RGAR 1970, 8358.
180 Voorbeelden van sportieve sancties: krijgen van rode/gele kaart, toevoeging van straftijd, toekenning van een strafschop aan de tegenstander, verwittiging, uitsluiting, schorsing van een speler voor volgende match(en),…
181 S. BAEYENS, “De invloed van spelregels op de beoordeling van de zorgvuldigheidsnorm”, TBBR 2014, (129) 132; D. DEDECKER, Handboek sportrecht, Gent, Story Publishers, 2013, 161; R. MARCHETTI, “L’appréciation de la faute du footballeur”, For.ass. 2013, (21) 23; F. HENDRICKX en N. BETSCH, Ongevallen en aansprakelijkheid in de sport: een juridisch overzicht, Kortrijk-Heule, UGA, 2010, 70.
182 Rb. Luik 8 september 2008, JLMB 2009, 1932; A. FRY, “La responsabilité en droit du sport” in F. GLANSDORFF en P. HENRY (eds.), Droit de la responsabilité: domaines choisis, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, (93) 102; L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid – een stand van zaken”, TBBR 2003 (568) 584 zie de rechtspraak aangehaald in voetnoten 179 en 180.
183 Antwerpen 7 november 2001, RW 2003-2004, (1064) 1065; Rb. Gent 18 februari 2000, TGR 2000, (105) 105; Antwerpen 25 juni 1993, RW 1993-1994, (302) 303; P DE TAVERNIER, “Rechter tackelt arbiter: wel geel maar geen fout”, Juristenkrant 2002, 7; C. COOMANS, J. MAESSCHALK en S VAN MULDER, Sportrecht in beweging, Brugge, die Keure, 1995, 89; M. URBAIN, “Strafrechtelijke en burgerlijke aansprakelijkheid in sportzaken”, Arbbl. 1994, (52) 53.
184 Toegelaten tackle: Antwerpen 7 november 2001, RW 2003-2004, 1064-1065; Gent 16 oktober 2003, De Verz. 2004, 368-374; Gent 12 oktober 1990, RW 1993-1994, 50-52; Antwerpen 4 december 1981, RW 1982-1983, 255.
Foutief uitgevoerde tackle: Antwerpen 22 maart 2006, RW 2009-2010, 879-882; Gent 22 november 2002, NJW 2003, 93-94; Antwerpen 25 oktober 2000, Sportrechtspraak 2006, Brugge, die Keure, 2006, 361-365; Luik 11 april
51
93. Het meest gemediatiseerde arrest in deze context is dat van het Gentse hof van beroep van 6
februari 1992. De feiten die aan de vordering ten grondslag lagen deden zich voor tijdens een
competitiewedstrijd in het eersteklassevoetbal tussen Waregem en Anderlecht. Desloover trapte daar
de professionele carrière van zijn tegenstander Lozano letterlijk aan flarden. Om te verhinderen dat
Lozano de bal in bezit kreeg, zette Desloover, na een pass van zijn ploegmaat, zijn voet over de bal
heen. Desloover raakte bij dit manoeuvre Lozano’s steunbeen, resulterend in een dubbele open
beenbreuk. Na een rode kaart werd Desloover van de match uitgesloten. Lozano die sinds het voorval
nooit meer op niveau heeft gespeeld, wou zijn aanzienlijke schade vergoed krijgen en trok naar de
rechtbank. Het hof van beroep Gent besliste Desloover buitencontractueel aansprakelijk te stellen
voor de schade. Van doorslaggevend belang bij de aansprakelijkheidsbeoordeling was de professionele
hoedanigheid van Desloover. Het hof verwoordde het als volgt: “…, geldt de naleving van de
zorgvuldigheidsnorm des te meer voor een profvoetballer die de limieten van zijn eigen mogelijkheden
en van de toegepaste technieken beter kent of beter dient te kennen dan een amateur-voetballer”185.
Deze vaststelling strookt met de erkende uitzonderingssituatie van professionele hoedanigheid en op
het eerste zicht hoort het arrest niet thuis in deze uiteenzetting. Toch verdient het arrest een plaatsje
in de rij, want gelet op haar bewoording lijkt het hof in geval een amateurvoetballer dergelijke fout
begaat een a contrario redenering toe te staan. Bij gebreke van inzicht om zijn eigen limieten en
onvolkomenheden in te schatten, kan hij van aansprakelijkheid ontheven worden. Daarmee
instemmen leidt tot subjectivering aangezien limieten en onvolkomenheden en het inzicht daarin
eigen zijn aan de persoon. Men zou het gebrek aan ervaring en inzicht kunnen beschouwen als een
verzachtende omstandigheid in hoofde van de amateurspeler.
De zaak kreeg nog een staartje in de vorm van een cassatieberoep tegen het Gentse arrest. Met succes
zo blijkt, bij een arrest van 17 november 1992 verbreekt het Hof van Cassatie op procedurele gronden.
Over de Gentse invulling van de zorgvuldigheidsnorm wordt met geen woord gerept186. Vervolgens
wordt de zaak doorverwezen naar het hof van beroep van Antwerpen. Volgens dat hof is de bewuste
spelfase te wijten aan een ongelukkige en onvoorzienbare samenloop van omstandigheden die deel
uitmaken van de normale risico’s die inherent zijn aan voetbal. Desloover heeft de
zorgvuldigheidsnorm niet overtreden en wordt van alle aansprakelijkheid ontdaan187.
94. In een arrest van 22 november 2002 lijkt het hof van beroep van Gent het geweer van schouder
te veranderen. In die casus doen de feiten zich voor tijdens een voetbalmatch in de gewestelijke
jeudregionen. Een speler raakte geblesseerd nadat de doelman van de tegenstander op hem een
sliding tackle had uitgevoerd. De tackle leverde de doelman niet enkel een gele kaart maar tevens de
uitsluiting op188. De gewonde speler stelde een aansprakelijkheidsvordering in tegen de doelman. Het
hof overweegt dat de doelman zich niet heeft gedragen als een doorsnee voorzichtig doelman nu hij
de tackle uitvoerde eens de bal zich achter hem bevond. In een poging zich van zijn aansprakelijkheid
te bevrijden, benadrukt de doelman dat hij als lid van een amateurclub in de gewestelijke
jeugdregionen de limieten van zijn eigen mogelijkheden en van de aangepaste technieken niet kende.
Volgens het hof accentueert deze vaststelling net de onzorgvuldigheid die de doelman beging, immers
1995, RGAR 1997, 12710; Brussel 1 juni 1988, RGAR 1989, 11540; Brussel 30 juni 1986, RW 1986-1987, 1610-1612; Rb. Brussel 3 maart 2003, Sportrechtspraak 2006, Brugge, die Keure, 2006, 367-374.
185 Gent 6 februari 1992, RW 1992-1993, 570-574.
186 Cass. 17 november 1992, Pas. 1992, I, 1267-1268.
187 Antwerpen 25 juni 1993, RW 1993-1994, 302-304.
188Een gele kaart levert in gewestelijke jeugdwedstrijden meteen de uitsluiting op.
52
bij gebreke van kennis en vaardigheden diende hij zich van deze techniek te onthouden. Bij de
foutbeoordeling steunt het hof zich op de persoonlijke kenmerken van de doelman, met name zijn
ervaring, voetbalniveau en impliciet ook met zijn leeftijd. Bij de foutbeoordeling worden zij quasi als
verzwarende omstandigheden189 in aanmerking genomen en verstrengen deze elementen de invulling
van de zorgvuldigheidsnorm.
95. Gelet op de arresten van 6 februari 1992 en 22 november 2002, lijkt het hof van beroep van
Gent te verdedigen dat zowel amateurs als professionele voetballers zich van bepaalde technieken
moeten onthouden. De amateurs bij gebreke van kennis en inzicht met betrekking tot zijn
onvolkomenheden en limieten, de prof net vanwege die kennis en dat inzicht190.
96. Het hof van beroep van Brussel sluit zich aan bij het arrest van 6 februari 1992 dat ervaring en
onkunde op grond van een a contrario redenering als verzachtende omstandigheid aanmerkt. Hoewel
de vordering bij gebreke van bewijs werd afgewezen, levert het arrest een waardevol inzicht op. Het
door het slachtoffer opgelopen knietrauma werd beschouwd als een letsel inherent aan
amateurvoetbal en om die reden niet vergoed. Het risico op dergelijke blessures bij deelname aan het
spel was groter omdat de amateurs minder getraind en opgeleid zijn. Bovendien poneerde het hof dat
de medespelers zich van het vergrote blessurerisico bewust zijn en dit door hun deelname aanvaarden.
Deze aanvaarding is in geen enkel opzicht foutief, waardoor de figuur van risicoaanvaarding irrelevant
is in deze context191. In casu aanvaardde het hof expliciet dat onkunde en een gebrek aan ervaring de
invulling van de algemene zorgvuldigheidsnorm konden beïnvloeden. Beide elementen zijn eigen aan
de persoon van de amateur en subjectiveren de zorgvuldigheidsnorm.
97. In 2005 had het hof van beroep van Gent nogmaals de kans zich uit te spreken over normaal
zorgvuldig gedrag bij voetballers. Een voetbalmatch op provinciaal niveau was voor één van de speler
van de bezoekende ploeg in mineur geëindigd. Hevig pijn in de schaamstreek noodzaakten hem het
veld te verlaten. De pijn was veroorzaakt door een speler van de thuisploeg die na een balduel de
bezoeker had nagetrapt terwijl de bal zich al buiten het veld bevond. Bij de foutbeoordeling vergeleek
het hof het gestelde gedrag met het gedrag van de referentiepersoon: een normaal zorgvuldig
sportbeoefenaar geplaatst in dezelfde omstandigheden. Tot zover niets aan de hand. Echter in de
daaropvolgende passage benadrukt het hof dat het bij het foutonderzoek rekening houdt met het
niveau van de wedstrijd in kwestie192. Deze formulering doet vermoeden dat de rechter het niveau van
de wedstrijd beschouwt als een externe omstandigheid wat op zich in overeenstemming is met de
klassieke aansprakelijkheidstheorie. Maar de formulering biedt de rechter ook mogelijkheden. Immers
de grens tussen beoordeling van het niveau van een wedstrijd en beoordeling van de persoonlijke
capaciteiten van een speler is vrij dun. Beide begrippen zijn wezenlijk met elkaar verbonden. Immers
een persoon wiens capaciteiten de capaciteiten van het niveau overstijgen zal hoogstwaarschijnlijk
migreren naar een hoger niveau. Door niveau als een externe omstandigheid voor te stellen, slaagt de
rechter in kwestie erin op een subtiele manier het foutbegrip te subjectiveren.
98. Op 18 februari 2000 diende de rechtbank van eerste aanleg van Gent zich uit te spreken over
de fout in volgend feitenrelaas. Bij het intercepteren van een bal uit de voeten van de tegenstander,
liep de doelman verwondingen op aan de oogkas. Het voorval leverde de spits die met de bal aan voet
189 Gent 22 november 2002, NJW 2003, 94-95, RGAR 2003, 13764; W. GELDHOF, “Hof van beroep tackelt doelman”, Juristenkrant 2003, nr. 62, 1 en 16.
190 W. GELDHOF, “Hof van beroep tackelt doelman”, Juristenkrant 2003, nr. 62, 1 en 16.
191 Brussel 30 maart 2010, TBBR 2012, 176-177.
192 Gent 16 juni 2005, RABG 2007, 1289-1293.
53
richting doel ging geel op. Een overkoepelende sportvereniging vergoedt gedeeltelijk de schade die de
doelman naar aanleiding van het voorval heeft geleden. In een poging de rest van zijn schade vergoed
te krijgen, wendt hij zich tot de rechter. De schade is volgens de rechtbank te wijten aan een fout van
de tegenspeler. Van een geoefend sportbeoefenaar kan immers verwacht worden dat hij zijn kracht
kan bedwingen naar gelang van de concrete omstandigheden. De spits wordt, net als in eerste aanleg,
aansprakelijk gesteld193. In casu houdt de rechter zowel rekening met het niveau van de speler als met
de kracht die hij heeft ontwikkeld tijdens het spelgebeuren. Beide kenmerken zijn eigen aan een
welbepaalde persoon en bijgevolg persoonlijke en subjectieve elementen waarmee volgens de
klassieke theorie geen rekening mag worden gehouden. Door ze alsnog in aanmerking te nemen wordt
het zorgvuldigheidsbegrip subjectief ingevuld en bijgevolg niet in abstracto beoordeeld.
99. Ook de rechtbank van eerste aanleg Hasselt is van de in abstracto beoordeling afgeweken bij
de foutbeoordeling in hoofde van een competitiespeler in vierde nationale. Tijdens de wedstrijd werd
één speler aangetrapt door een tegenstrever. De ernst van het ongeval noodzaakte een tijdelijk
stillegging van de match, tijdens deze stillegging gaf de scheidsrechter de aantrappende tegenspeler
geel. Na de seponering van het strafdossier diende de burgerlijke rechtbank zich uit de spreken over
de aansprakelijkheid van de tegenstander. De rechtbank beweert het gedrag van de tegenspeler te
vergelijken met het gedrag van een normaal zorgvuldig voetballer in dezelfde omstandigheden maar
acht de schadeveroorzaker, rekening houdend met volgende elementen, aansprakelijk: “Dat
verweerder, die in 4e Nationale afdeling speelt en geacht wordt een kundig beoefenaar van de
voetbalsport te zijn, de voetbalregel die gevaarlijk spel verbiedt en tot doel heeft de veiligheid van de
voetballers te waarborgen, hier flagrant met voeten heeft getreden”. Deze kundigheid wordt door het
gedrag van de in vergoeding aangesproken speler geenszins geëtaleerd194. Gelet op de bewoording
van het vonnis waren de doorslaggevende factoren bij het aansprakelijk stellen van de speler de ernst
van het door de eiser opgelopen letsel en de divisie waarin de verweerder speelde. De divisie waarin
de wedstrijd plaatsvond veronderstelt dat de deelnemende speler beschikken over de nodige portie
kunde. Kunde is een eigen aan een persoon en dus een subjectieve factor.
b. Motorsport
100. De motorsport wordt gekenmerkt door snelheid en uitdagende parcours die voor de nodige
portie spektakel zorgen. Dit spektakelgehalte trekt heel wat kijklustigen langs de zijlijn. Het verwondert
niet dat iedereen drumt om het plekje dat het beste uitzicht geeft op dit alles. Helaas blijken deze
plekjes vaak ook de gevaarlijkste. Wanneer een toeschouwer naar aanleiding van een ongeval op het
parcours schade lijdt, rijst vaak de vraag wie voor de schade aansprakelijk is. Er zijn drie opties, die elk
afzonderlijk maar ook gecombineerd kunnen voorkomen195. Meestal zal de bestuurder van het
aanrijdende voertuig in vergoeding aangesproken worden. Daarnaast kan men proberen de geleden
schade op de organisator van de manifestatie of wedstrijd te verhalen. De aansprakelijkheid van de
organisator berust niet alleen op de naleving van alle wettelijke normen die men bij het organiseren
van dergelijk manifestatie of wedstrijd moet naleven, maar ook op de naleving van de algemene
zorgvuldigheidsnorm. In hoofde van de organisator valt deze zorgvuldigheidsnorm uiteen in twee
belangrijke plichten. Enerzijds de plicht om te voorzien in degelijk en veilig materiaal en aangepaste
accommodatie, anderzijds de nodige maatregelen te nemen om ongevallen te voorkomen en de
193 Rb. Gent 18 februari 2000, TGR 2000, 105-106.
194 Rb. Hasselt 6 oktober 1994, RW 1996-1997, 57-59.
195 Gecombineerd leiden deze aanspraken tot een gedeelde aansprakelijkheid.
54
veiligheid van sporters, deelnemers, toeschouwers en derden te waarborgen196. Deze laatste plicht
wordt ook wel de veiligheidsverplichting van de organisator genoemd en verplicht hem de
voorzorgsmaatregelen te treffen die gelet op de omstandigheden redelijkerwijze van hem verwacht
mogen worden197 en welke bij afwezigheid lichamelijke schade voor toeschouwers, deelnemer en
beoefenaars voorzienbaar maken198. Het betreft een inspannings- en geen resultaatsverbintenis199.
Behoren tot de veiligheidsverplichting: de inrichting van het parcours, de afscherming van de
toeschouwers, verlenen van toezicht, voorzien van voldoende seingevers,… Ten slotte kan ook de
schadelijder zelf een fout gemaakt hebben die in causaal verband staat met de geleden schade.
1. Fout in hoofde van de piloot
101. Tijdens een autorally verliest één van de deelnemers op een recht stuk van de omloop de
controle over het stuur. De wagen rijdt in op acht toeschouwers, twee van hen bezwijken uiteindelijk
aan hun verwondingen. Overeenkomstig de vaststellingen van de gerechtsdeskundige bevonden de
slachtoffers zich in de verboden zone. Volgens de gerechtsdeskundige had de aanrijding zich niet
voorgedaan als de toeschouwers de verboden zone gerespecteerd hadden. Toch kon de slachtoffers
geen fout verweten worden omdat de signalisatie van deze verboden zone en de informatie van de
baancommissarissen verre van duidelijk en volledig was. Wat de fout van de piloot betreft verwijst de
correctionele rechtbank meermaals naar het arrest van het hof van beroep van Antwerpen van 3
februari 1999200. Om de impact van deze verwijzing te begrijpen moet het arrest van 3 februari 1999
worden geanalyseerd.
Het arrest van 3 februari 1999 van het hof van beroep Antwerpen handelt evenzeer over toeschouwers
die bij een snelheidswedstrijd gewond geraken nadat één van de deelnemende wagens aan het slippen
gaat. Bij de aansprakelijkheidsbeoordeling benadrukte het hof dat de deelname aan een
sportwedstrijd de piloot niet ontheft van zijn zorgvuldigheidsplicht. Bij de zorgvuldigheidsbeoordeling
moet de handelswijze van de rallypiloot volgens het hof vergeleken worden met de handelswijze van
een normaal zorgvuldig en ervaren piloot201. Deze invulling strookt niet met het abstracte
beoordelingsprincipe. Bovendien illustreren beide arresten dat een foute formulering een grote
impact kan hebben op andere vonnissen en arresten. Zowel het vonnis van de correctionele rechtbank
van Brugge als het arrest van het hof van beroep Antwerpen sprake de piloten bij gebreke van bewijs
van onzorgvuldig handelen vrij.
102. Een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk hield bij de
zorgvuldigheidsbeoordeling rekening met de leeftijd van de piloot en zijn daaruit voortspruitende
onervarenheid202. De zorgvuldigheidsbeoordeling werd in twee opzichten gesubjectiveerd. Voor de
196 E. VAN HOECKE, “Aansprakelijkheid van organisatoren en inrichters van sportaangelegenheden”, AJT 2001-2002, (435) 436.
197 Vred. Westerlo 26 juli 1995, RW 1996-1997, (752) 752.
198 Antwerpen 3 februari 1999, Verkeersrecht 1999, (328) 331; Antwerpen 4 november 1997, Verkeersrecht 1999, (166) 168; D. PHILIPPE, “Inédits de responsabilité civile (première partie)”, JLMB 2007, (1420) 1423.
199 D. DEDECKER, Handboek sportrecht, Gent, Story Publishers, 2013, 164; D. PHILIPPE, M. GOUDEN en M. BERNARD, “Inédits de droit de la responsabilité civile”, JLMB 2009, (1948) 1951.
200 Corr. Brugge 24 juni 2005, RGAR 2006, 14145.
201 Antwerpen 3 februari 1999, Verkeersrecht 1999, 329-332.
202 Rb. Kortrijk 18 december 2001, RW 2005-2006, 267-270.
55
volledige uiteenzetting van de feiten en overwegingen van de rechtbank verwijs ik terug naar het
randnummer 71.
103. In twee gelijkaardige zaken werden niet de toeschouwers maar wel hun geparkeerde wagens
aangereden. De schadelijder sprak de BA verzekeraar van de deelnemende wagens aan in vergoeding.
Eisers konden niet bewijzen dat de ongeïdentificeerde aanrijdende piloot in de context van een
snelheidswedstrijd voor wagens, onaangepast reed, onvoldoende bedreven was of ervaring miste.
Omdat geen fout in hoofde van één van de deelnemende piloten bewezen kon worden, moest de
verzekeraar niet vergoeden203. Om de onzorgvuldigheid in hoofde van de ongeïdentificeerde
aanrijdende piloot te bewijzen, konden de slachtoffers zich beroepen op zijn persoonlijke kenmerken,
met name zijn gebrek aan ervaring of bedrevenheid. Deze voorbeelden illustreren dat de subjectieve
invulling niet enkel een invloed heeft op de persoonlijke fout, maar ook op zij die voor deze fouten
instaan zoals verzekeraars. Bovendien bracht de subjectivering bewijstechnische moeilijkheden met
zich mee. De eiser moet namelijk bewijzen dat de persoonlijke kenmerken van de dader de vaststelling
van een fout in zijnen hoofde mogelijk maken. In casu had de eiser dus moeten aantonen dat de piloot
die zijn wagen had aangereden de nodige ervaring miste.
104. Tijdens een motorcross verliest één van de deelnemers op een recht stuk van de omloop de
controle over het stuur. Het motorvoertuig in kwestie belandt in het publiek en verwondt enkele
toeschouwers. De toeschouwers treffen volgens de rechtbank geen schuld, zij aanvaarden door hun
loutere aanwezigheid enkel de gevaren eigen aan het normale verloop van de wedstrijd. In casu heeft
enkel de motorrijder een fout begaan. Op het stuk in kwestie had hij zijn snelheid moeten aanpassen
gelet op het hobbelige karakter van het parcours. De motorrijder heeft de algemene
zorgvuldigheidsnorm geschonden door dat niet te doen. Deze handelswijze getuigt van een gebrek aan
bedrevenheid en ervaring204. Het is dat gebrek aan ervaring dat de motorrijder er toe gedreven heeft
zich niet te gedragen zoals elk normaal voorzichtige en ervaren motorcrosser in die omstandigheden
zou doen. Bij de vergelijkingsmethode stelt de rechter zich dus de vraag of een normaal zorgvuldig en
ervaren piloot op dat punt van het parcours eveneens de controle over het stuur zou kunnen verliezen.
Door ervaring mee te betrekken in de beoordeling zullen het aantal gevallen waarin deze ervaren
referentiepersoon van de baan zou geraken slinken. De rechter verstrengt de invulling van de
zorgvuldigheidsnorm door de referentie naar ervaring. De motorrijder draait op voor de schade van de
toeschouwers in het geding.
2. Fout in hoofde van het slachtoffer
105. Tijdens een snelheidswedstrijd ging een motorcrosser uit de bocht en belandden hij en zijn
machine in het publiek. Zowel de crosser als de organisatie werden door de gewonde toeschouwer
buitencontractueel aangesproken. Beiden ontsprongen de dans. De motorcrosser omdat ook een
normaal zorgvuldig deelnemer gezien de externe omstandigheden de controle over het stuur had
kunnen verliezen. Dat hij de enige was die op dat punt van het parcours raakt, bewijst geenszins zijn
onvoorzichtigheid. Over de tekortkoming aan de veiligheidsverbintenis door de organisator kan het
hof bij gebreke van bewijs niet oordelen. Gevolg de toeschouwer moet zijn eigen schade dragen. Deze
beslissing wordt met een referentie aan de vertrouwdheid van de toeschouwer met de sport door het
hof gerechtvaardigd. Een vertrouwd toeschouwer dient de situatie te analyseren en zich naar deze
analyse te gedragen. De toeschouwer die zich niet overeenkomstig deze vaststellingen gedraagt,
203 Vred. Westerlo 2 augustus 1995, AJT 1995-1996, 244-245; Vred. Westerlo 26 juli 1995, RW 1996-1997, 752-753.
204 Rb. Antwerpen 22 februari 1973, RGAR 1974, 9192.
56
verzaakt aan de op hem rustende zorgvuldigheidsnorm. Zo moet een vertrouwd toeschouwer onder
meer beseffen welke afspanningen voldoende veiligheidsgaranties bieden205. Door te verwijzen naar
de vertrouwdheid van het slachtoffer met het fenomeen motorcrosssnelheidswedstrijden
subjectiveert het hof de zorgvuldigheidsbeoordeling.
106. Een piloot verliest tijdens een autorally de controle over het stuur, komt met zijn racewagen
terecht in de veiligheidszone, waar hij eerst een vangrail raakt om daarna enkele toeschouwers te
treffen die zich op de piste bevonden. Voor één van hen kan geen hulp meer baten. Zijn nabestaanden
halen verhaal bij de organisator en de piloot in kwestie. De piloot is niet aansprakelijk omdat zijn
gedrag overeenstemt met dat van een normaal zorgvuldig en bedachtzaam piloot tijdens een
snelheidswedstrijd op een gesloten circuit. Vervolgens stelt het hof van beroep van Bergen vast dat
bepaalde personen toelating hadden gekregen zich tijdens de race op de omloop te begeven. De
daartoe geautoriseerde personen zijn piloten, mecaniciens en persfotografen. Allen waren zij in het
bezit van een badge waarop uitdrukkelijk en in leesbare letters te lezen stond dat de drager afzag van
elk verhaal ten laste van de organisator. Hoewel het slachtoffer op het moment van de feiten leerling
was van het nationaal instituut voor podiumkunsten en in principe niet de hoedanigheid had om zich
op het parcours te begeven, was hij in het bezit van voornoemde badge. Waarschijnlijk had hij de
badge gekregen van een journalist of producer. De nabestaanden verwijten de organisatie badges uit
te delen aan mensen zonder kennis te nemen van hun identiteit of ervaring. Omdat de organisatie niet
tot identiteitscontrole gemachtigd was, werd dit verwijt door het hof van tafel geveegd. Het slachtoffer
daarentegen moest zich, zelfs bij gebreke van ervaring, bewust zijn van de genomen risico’s gelet op
de plaatsgesteldheid en de noodzaak een badge te dragen. Op impliciete wijze wordt het slachtoffer
aansprakelijk geacht voor zijn schade206. Bij de beoordeling van het gedrag van het slachtoffer refereert
het hof aan het subjectieve element ervaring. Hoewel het gebrek aan ervaring in hoofde van het
slachtoffer bij de foutbeoordeling betrokken wordt, leidt het niet tot ontslag van aansprakelijkheid.
Het gevaar was zo duidelijk aanwezig dat het slachtoffer, zelfs al had deze weinig ervaring, zich terdege
bewust moest zijn van het gevaar. Ter zake heeft ervaring niet kunnen voorkomen dat het slachtoffer
aansprakelijk was, maar niets belet dat andere feiten een ander oordeel hadden uitgelokt.
107. Ook wedstrijden op gesloten circuit eindigen voor rallypiloten en hun voertuig soms in het
publiek. Opnieuw richtte de aansprakelijkheidsvordering zich tegen de piloot van het voertuig en de
organisatie van de rally. Het vonnis verraste de toeschouwer echter op onaangename wijze. Op
dezelfde gronden als het arrest van het hof van beroep Antwerpen van 2 februari 1995, beschreven in
randnummer 105, kon de piloot geen onzorgvuldig gedrag verweten worden. De organisatie
daarentegen schoot ditmaal wel tekort aan haar veiligheidsverplichting. Een afsluiting, enkel en alleen
bestaande uit banners, was manifest onvoldoende om de veiligheid van de toeschouwers te
garanderen. Omdat ook het slachtoffer een fout beging, draait de organisator niet voor de volledige
schade op. Gelet op zijn vertrouwdheid met motorsportwedstijden wist het slachtoffer of moest hij
weten dat de afsluiting onvoldoende veiligheidsgaranties bood. De schadelijder had zijn eigen
veiligheid moeten bewaken door een veiligere plek te kiezen om de wedstrijd te volgen. De schadelast
werd door de rechtbank van eerste aanleg bij helften verdeeld207. De toeschouwer kon er, wegens zijn
ervaring met motorsportwedstrijden, niet op vertrouwen dat de door de organisatie genomen
maatregelen voldoende waren om zijn veiligheid te bewaken. Bij gebreke van enige ervaring zou het
hof a contrario kunnen oordelen dat de toeschouwer wel gerechtvaardigd was te vertrouwen op de
205 Antwerpen 2 februari 1995, AJT 1994-1995, 496-498.
206 Bergen 6 juni 1989, Verkeersrecht 1989, 320-322.
207 Rb. Hoei 5 februari 1986, RGAR 1987, 11248.
57
door de organisatie genomen veiligheidsmaatregelen. Het subjectieve beoordelingselement werkte in
dit vonnis niet alleen in op de zorgvuldigheidsbeoordeling maar resulteerde eveneens in een
aansprakelijkheidsverdeling tussen het slachtoffer en de organisatie.
c. Wintersport
108. Wintersport is populair maar ieder jaar worden mensen met ernstige breuken en
verwondingen opgenomen in het ziekenhuis. Een val tijdens het beoefenen van typische wintersporten
kan te wijten zijn aan een eigen fout van het slachtoffer maar kan evengoed het gevolg zijn van een
contact met een andere beoefenaar. Dat laatste geval leidt vaak tot betwisting over wie de
uiteindelijke schadelast van het ongeval zal dragen. Bij die betwisting zijn de betrokken skiërs,
snowboarders en/of schaatser en eventueel hun verzekeraars present.
109. De Brusselse rechtbank van eerste aanleg diende zich in 2008 over een ski-ongeval uit te
spreken. Het slachtoffer was bij het verlaten van de stoeltjeslift door zijn achterligger M.C. aangeskied.
Deze gaf meteen na het ongeval toe dat hij bij het verlaten van de stoeltjeslift zijn snelheid niet aan
zijn persoonlijke capaciteiten noch aan de omstandigheden van het terrein had aangepast. Dat hij zijn
snelheid niet te baas was, getuigt van zijn onzorgvuldig gedrag208. Schadeverwekker had zich gelet op
zijn persoonlijke skibekwaamheid anders moeten gedragen alvorens zijn gedrag in overeenstemming
was met de op hem rustende algemene zorgvuldigheidsnorm.
110. Een betwisting tussen twee skiërs werd op 30 maart 2006 door het hof van beroep van Gent
beslecht. Het skiongeval in kwestie betrof een botsing tussen twee skiërs op een rode piste die er niet
gevaarlijk bijlag. In eerste instantie overwoog het hof dat iedere skiër zich bij het beoefenen van de
skisport zowel aan de regels van de sport als aan de algemene zorgvuldigheidsnorm moet houden. Die
laatste norm wordt volgens het hof door de gedragscode voor de skiër gepreciseerd. In de
daaropvolgende paragraaf identificeert het hof inbreuken op deze gedragscode met de overtreding
van de algemene zorgvuldigheidsnorm. Omdat de gedragscode voor skiërs een louter conventioneel
instrument is en rekening houdend met de uiteenzetting in randnummer 88 en volgende, is deze
laatste vaststelling een brug te ver. Volgens het hof overtrad de aanrijdende skiër de algemene
zorgvuldigheidsnorm. Het verweer van de schadeveroorzaker, gebaseerd op een
aansprakelijkheidsverdeling tussen beide skiërs, werd door het hof verworpen. Immers skiën op een
rode piste209, ook al was dit traag, was in hoofde van het slachtoffer niet onverantwoord, mede gelet
op het feit dat hij een geoefend skiër was210. Het hof besluit op grond van de ervaring van het
slachtoffer met de skisport dat hij zich niet onzorgvuldig gedragen heeft door zich op de piste te
begeven. A contrario zou men kunnen redeneren dat een persoon die weinig ervaring heeft met de
skisport en zich alsnog op deze piste begeeft, zich niet gedraagt zoals de referentiepersoon zich zou
gedragen. De ervaring van skiër subjectiveert het zorgvuldigheidsbegrip.
111. Een vrouw leert tijdens de krokusvakantie skiën. Na de ochtendskiles wenst zij te oefenen op
de blauwe piste211. Bij deze persoonlijke oefensessie wordt zij aangeskied door een meer ervaren
mannelijke skiër. De verzekeraar van de man had voorgesteld de schadelast bij helften te verdelen en
het geschil met een dading te beëindigen. De beginnende skiër daarentegen is van oordeel dat enkel
208 Rb. Brussel 10 juni 2008, RGAR 2009, 14511.
209 Hoewel er geen vaste, verplicht te gebruiken kleurencode wordt gehanteerd, wordt een rode piste beschouwd als een moeilijke piste.
210 Gent 30 maart 2006, RABG 2007, 1281, De Verz. 2007, 359-360.
211 Een relatief gemakkelijke piste, geschikt voor beginnende skiërs.
58
de man een fout beging en in een poging het gelijk aan haar kant te krijgen, wendt de vrouw zich tot
de rechter. Inzake skisport wordt bij de foutbeoordeling rekening gehouden met de normale
voorzichtigheid die elke skiër in acht dient te nemen. De rechter besluit zich in zoverre nuttig te
steunen op de gedragslijn voor de skiërs uitgevaardigd door de skifederatie. De belangrijkste regel in
deze gedragslijn bepaalt dat skiërs hun gedrag dienen aan te passen aan hun persoonlijke capaciteiten.
Deze vaststelling noopt de rechtbank ertoe de meer ervaren skiër aansprakelijk te stellen. Door zich
op de blauwe skipiste te begeven, wist de man of behoorde hij te weten dat de vrouw debutante was.
Deze omstandigheid noodzaakte hem ertoe zijn skiwijze daarop af te stemmen. Dat de debutante even
aarzelde en vervolgens stopte, kan haar volgens de rechtbank niet verweten worden gelet op haar
persoonlijke capaciteiten212. De persoonlijke capaciteiten worden in de skiërsgedragslijn bij de
beoordeling betrokken. Daar deze richtlijn louter conventionele en geen wettelijke waarde heeft,
bestaat er geen twijfel over dat de fout aan de algemene zorgvuldigheidsnorm getoetst moet worden.
De rechter houdt in casu expliciet rekening met de capaciteiten van de skiërs in kwestie. De vrouw
heeft zich, gelet op haar capaciteiten, zorgvuldig gedragen, waardoor haar persoonlijke
aansprakelijkheid niet in het gedrang komt. De meer ervaren skiër wordt net op zijn ervaring
afgerekend. Toch meen ik dat de rechtbank hetzelfde resultaat had kunnen bereiken zonder de
zorgvuldigheidsnorm te subjectiveren. Immers bij de zorgvuldigheidsbeoordeling moet de rechter
verplicht rekening houden met de concrete externe omstandigheden. Dat betekent dat de rechter het
gedrag van de schadeverwekker moet vergelijken met het gedrag van een normaal zorgvuldig skiër op
een blauwe oefenpiste. Bovendien houdt de bonus pater familias rekening met de personen rondom
hem, op een blauwe oefenpiste zijn dat debutanten, en stemt hij zijn gedrag af op die omstandigheden.
112. Tijdens een ski-initiatie botst één van de leerlingen tegen een leerling skiër van dezelfde groep
aan. Het hof van beroep te Luik diende de ingestelde verhaalsvordering te beslechten. Onder
begeleiding van hun monitor daalden de leden van een skistage voor beginnelingen op dag vijf af van
een blauwe piste, geschikt voor beginnelingen. Het derde deel van deze piste was bezaaid met
ijzelplekken, die de afdaling voor de debutanten gevaarlijker maakte. Het was op dit derde stuk dat de
aanrijding tussen beide beginnelingen zich voordeed. Volgens het hof was de schadeveroorzaker als
debutante onmogelijk in staat haar snelheid op dit gevaarlijke stuk te beheersen. Haar geringe ervaring
ontslaat de debutante van aansprakelijkheid voor het ongeval. Evenmin kan het slachtoffer een fout
verweten worden. Haar onkunde belet dat. Beide debutanten waren bovendien gerechtvaardigd te
vertrouwen op het oordeel van de monitor die hen op dat moment begeleidde. De monitor was zich
bewust van het kunnen van de leerlingen en zou geen oefeningen opleggen die gelet op de gesteldheid
van de piste het kunnen van de debutanten te boven ging. Het slachtoffer had zijn
aansprakelijkheidsvordering enkel tegen de schadeveroorzaker ingesteld. Het hof dient dus niet te
oordelen over de aansprakelijkheid van de monitor. Evenwel zou uit de bewoording van het hof
afgeleid kunnen worden dat de monitor onvoldoende maatregelen had getroffen om schade aan de
groep debutanten die hij onder zijn hoede had, te voorkomen213. Opnieuw is de verwijzing naar de
ervaring van de skiërs naar mijn mening overbodig. Het volstaat het gedrag van de skiërs in de concrete
context te plaatsen met name een blauwe piste met ijzelplekken. Vervolgens moet de rechter nagaan
of een normaal zorgvuldig skiër zich anders had gedragen dan de betrokken skiërs.
113. Maar niet alleen skiën is gevaarlijk, ook schaatsongevallen zijn in de winterperiode schering en
inslag. Opnieuw drukken ervaring en kunde hun stempel op de zorgvuldigheidsbeoordeling in die
context. Het schaatsongeval in kwestie deed zich voor tijdens de schooluren. Een groep vijftienjarigen
212 Rb. Brussel 9 maart 2001, Sport & Recht 2000-2001, 510-512.
213 Luik 19 mei 1993, De Verz. 1996, 319-321.
59
ging onder begeleiding van twee leerkrachten schaatsen. Nicolas, één van de leerlingen, loopt bij deze
schoolactiviteit ernstige verwondingen op. Na een achtervolging op het ijs was medeleerling Jérôme
erin geslaagd Nicolas te tikken. Jérôme had bij het tikken nog een aanzienlijke snelheid en kon niet
tijdig stoppen waardoor het slachtoffer op de balustrade van de schaatsbaan werd geramd met
lichamelijk letsel tot gevolg. Nicolas bleek voorheen al het doelwit te zijn van een groepje pesters,
waartoe Jérôme behoorde. De echtgenoten C.-P. worden als ouders van de vijftienjarige Jérôme, op
grond van artikel 1384, tweede lid BW aangesproken. Pas wanneer hun zoon een objectief
onrechtmatige gedraging beging kan men op die grond vergoeding verkrijgen. Het hof is duidelijk: “…
(il) avait commis une faute, un enfant de cet âge devant savoir que le fait de poursuivre même pour
jouer, un camarade sur la glace est de nature à causer un dommage à autrui d’autant plus s’il ne
maîtrise pas la technique du patinage.” Gelet op de fout van hun minderjarige zoon en bij gebrek van
tegenbewijs worden de echtgenoten C.-P. in hun hoedanigheid als ouders aansprakelijk gesteld. Op de
aansprakelijkheid van de begeleidende leerkrachten en de school wordt niet verder ingegaan214. De
bewoording van het hof laat uitschijnen dat het niet beheersen van de schaatstechniek een
verzwarende omstandigheid uitmaakt.
114. Een ander schaatsongeval had zich op woensdagmiddag voorgedaan, verweerders dochter
was op het ijs onderuit gegaan en nog voor zij kon recht krabbelen struikelde eisers zoon over het
gevallen meisje. Deze laatste verloor door het ongeval enkele tanden. Volgens de rechtbank van eerste
aanleg Hasselt bevinden zich op een schaatsbaan waar vrij geschaatst kan worden schaatsers van elk
kaliber. Wie zich op de schaatsbaan bevindt, moet zich zorgvuldig gedragen rekening houdend met zijn
eigen kundigheid. Omdat geen van beide partijen in het geding elementen aanvoert waaruit de
behendigheid of kunde van hun kind blijkt, acht de rechter het dan ook onmogelijk zich over de
ingestelde vordering uit te spreken215. Het is duidelijk dat de rechter behendigheid en kunde van
cruciaal belang acht, zonder elementen die daarvan getuigen spreekt hij zich zelfs niet uit over de
vordering. Wat in hoofde van een schaatser onvoorzichtig is dient dus te worden ingevuld rekening
houdend met zijn eigen, persoonlijke behendigheid en kunde. Een duidelijk voorbeeld van
subjectivering lijkt mij.
d. Val bij het muurklimmen
115. De hiernavolgende schadegevallen deden zich steeds voor bij indoor muurklimmen in duo’s.
Bij klimmen in duo’s vat één van de klimmers de klim aan terwijl de ander op de grond zijn partner
beveiligt. Deze beveiliging verloopt via een systeem van beveiligingsknopen en -handelingen. Ook bij
het afdalen moet een welbepaalde werkwijze gehanteerd worden, wil men zijn partner veilig aan de
grond krijgen. In die omstandigheden kan één moment van onoplettendheid, één foute handeling
desastreuze gevolgen hebben.
116. Een scoutsgroep organiseert voor haar leden een voormiddagje muurklimmen. Bij een val
raakte één van de deelnemers ernstig gewond, waarna hij aan zijn verwondingen bezweek. De
nabestaanden van het slachtoffer stellen een aansprakelijkheidsvordering in tegen de overkoepelende
scoutsorganisatie, de drie begeleidende scoutsleiders, de uitbater van de klimzaal en de klimpartner
van het slachtoffer. Dat muurklimmen voor een groep zeventienjarigen een geschikte activiteit is, werd
niet meer betwist. De uitbater van de klimzaal diende over de veiligheid van de klanten te waken en
had zich onzorgvuldig gedragen door niet te voorzien in gespecialiseerd toezicht en veiligheidsmatten
onder de muur. Om die redenen werd de vergoeding volledig ten laste gelegd van de klimuitbater. De
214 Luik 20 april 2007, RGAR 2008, 14364.
215 Rb. Hasselt 15 februari 1995, De Verz. 1996, 125-127.
60
vordering tegen de overkoepelende organisatie wordt, bij gebreke van aansprakelijkheidsgrond,
ongegrond verklaard. Interessanter in het kader van dit onderzoek is de aansprakelijkheidsbeoordeling
van de leiders en de klimpartner van het slachtoffer.
Volgens eisers waren de leiders tekort gekomen aan hun verplichting de veiligheid van de deelnemers
te verzekeren dan wel de nodige omkadering te bekomen. De rechtbank van eerste aanleg Brussel stelt
vast dat net omdat de leiders zelf onvoldoende onderlegd waren in muurklimmen, zij een beroep
hadden gedaan op een daartoe uitgeruste klimzaal die promotie maakte met begeleiding door
gespecialiseerde monitoren. De leiders hadden hun gezag en leiding ondergeschikt gemaakt aan dat
van de deskundige monitor. De leiders kon, gelet op hun beperkte kennis en het zogenaamde
gespecialiseerde toezicht waaraan de groep onderworpen was, geen fout verweten worden. De
rechtbank verwijst bij deze foutbeoordeling zowel naar een intern element (eigen kennis van de
leiders) als naar een extern element (professioneel toezicht). De beoordeling wordt daardoor slechts
in beperkte mate gesubjectiveerd. Evenmin wordt de klimpartner aansprakelijk gesteld. Deze
verklaarde het veiligheidstouw onder het gewicht van het slachtoffer niet meer te kunnen houden.
Ontegensprekelijk vindt dit zijn oorsprong in een incorrecte toepassing van de zekeringstechniek. De
rechtbank acht de klimpartner daarvoor niet aansprakelijk, als leek in de sport kon hij enkel pogen de
gegeven instructies en aanwijzingen op te volgen. Hij had zich geen vragen moeten stellen bij de toe
te passen techniek. Bovendien stelt de rechtbank in haar conclusie vast dat het lid zich heeft gedragen
zoals van een normaal zorgvuldig zeventienjarig scoutslid in die omstandigheden verwacht mag
worden216. Niet alleen verwijst de rechtbank naar de onervarenheid van het lid in de discipline,
bovendien wordt de leeftijd van het lid in die laatste passage terug in verband gebracht met de toetsing
van het objectieve element van de fout. Het komt erop neer dat klimpartner zich heeft gedragen als
verwacht mag worden van een normaal zorgvuldig onervaren zeventienjarige klimpartner in die
omstandigheden. De subjectivering geschiedt op grond van twee interne elementen: leeftijd en
ervaring met sport.
117. Tijdens een buitenschoolse schooluitstap viel een scholiere van een klimmuur. Noch het
slachtoffer, noch de school die de activiteit in het schoolprogramma had opgenomen, noch de
begeleidende leerkracht, noch de sportmonitor begingen volgens het hof van beroep van Gent een
fout. Bij de beoordeling van het gedrag van de begeleidende leerkracht benadrukt het hof dat zij een
leek was in de sportdiscipline in kwestie, in die optiek heeft zij zich dan ook gedragen als een normaal
voorzichtig en vooruitziende lerares. Zowel het gebrek aan ervaring als de omstandigheden waarin het
ongeval plaatsvonden rechtvaardigen een ontslag van aansprakelijkheid in haren hoofde. Net als in het
vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel van 10 december 2008, wordt de
aansprakelijkheidsbeoordeling in beperkte mate gesubjectiveerd door haar beslissing zowel op een
intern als een extern element te steunen. De enige aansprakelijke voor het ongeval is de klimpartner
van het slachtoffer. Ondanks haar leeftijd en onervarenheid, moet de fout aan de zekerende scholiere
aangerekend worden. Hoewel het hof de onervarenheid en de leeftijd van de scholiere opmerkt,
kunnen deze de schadeveroorzaker niet van aansprakelijkheid exonereren. Deze laatste redenering
strookt met de klassieke foutbeoordeling217. Door het op die manier te verwoorden lijkt het hof erop
te wijzen dat deze subjectieve elementen in bepaalde omstandigheden een andere beoordeling
kunnen rechtvaardigen.
216 Rb. Brussel 10 december 2008, RGAR 2009, 14553.
217 Gent 25 februari 2005, T.Verz. 2006, 123-128.
61
118. Ook enkele jaren daarvoor diende het hof van beroep te Gent zich over een verhaalsvordering
van een gewonde klimster uit te spreken. Tijdens een klimsessie was het veiligheidstouw door de
achtbeugel gegleden waardoor een klimster zwaar ten val kwam. De uitbater van de klimmuur werd
door het slachtoffer aangesproken in vergoeding. Het arrest maakte de afweging tussen enerzijds de
aansprakelijkheid van de uitbater en anderzijds de aansprakelijkheid van het klimduo, waartoe het
slachtoffer behoorde. Volgens het hof hadden de klimpartners zich ervaren genoeg geacht om zonder
dubbele beveiliging en zonder hulp van een in te huren begeleider de klimmuur op te gaan en af te
dalen. Hun handelswijze leek controle en bijstand van een monitor overbodig te maken. Bijgevolg
kunnen noch de monitor, noch de exploitant verweten worden deze bijstand niet verleend te hebben.
De door het slachtoffer gevorderde vergoeding bleef uit218. Impliciet wijt het hof het ongeval aan een
fout van de klimpartners. Bij de beschrijving van hun gedrag lag de nadruk op het kennelijk onder de
knie hebben van de klimsport. Hieruit zou men kunnen afleiden dat het hof de meisjes voor de schade
laat opdraaien omdat zij zich niet gedragen hebben als klimmers met evenveel ervaring als zijzelf. Hun
gebrek aan ervaring had moeten resulteren in een andere handelswijze opdat als zorgvuldig aan te
merken was.
e. Fietsen
119. In 1994 moest de rechtbank van koophandel te Oudenaarde zich uit spreken over een ongeval
dat zich had voorgedaan bij het fietsen in groepsverband. Verweerder en zijn zonen hadden samen
met eiser een recreatieve fietstocht gepland. Tijdens dit tochtje geraakten verweerders zonen slaags
met elkaar. Om het gekibbel te beëindigen draaide verweerder D.P. zijn hoofd om tijdens het fietsen.
Bij dit manoeuvre ging D.P. meer naar links rijden waardoor hij eisers wiel raakte en deze laatste zwaar
ten val kwam. Eiser vorderde een schadevergoeding van verweerder. De rechtbank besloot dat D.P.
zich als onervaren fietser onzorgvuldig gedragen had door zich niet volledig op het fietsen te
concentreren, des te meer nu hij in groepsverband fietste219. De laatste verduidelijking is geoorloofd
nu deze de fout kadert in de concrete externe omstandigheden van het geval. De
zorgvuldigheidsbeoordeling op zich komt niet overeen met de klassieke theorie. Door te wijzen op
schadeverwekkers onervarenheid heeft het hof zich bij de beoordeling met een subjectief kenmerk
van de schadeverwekker ingelaten.
120. In haar doctoraat verwijst WEYTS220 eveneens naar een ongeval met een minderjarig kind. De
negenjarige T. reed in zomer van 1991 met zijn mountainbike langs een drukke weg. Op weg naar huis
stak T., zonder het aankomende verkeer te observeren, de rijbaan over. Een automobilist kon het
jongentje met een rem- en uitwijkmanoeuvre nog net ontwijken maar botste daarbij met zijn wagen
tegen een elektriciteitspaal. De eigenaar van de wagen evenals de elektriciteitsmaatschappij vorderen
vergoeding voor hun schade. Hun vordering richt zich zowel tegen het kind, in het geding
vertegenwoordigd door zijn ouders, als tegen de ouders. In eerste aanleg werd de fout van de
minderjarige fietser bij gebreke aan subjectief foutelement door de rechter verworpen. Het hof van
beroep van Gent besloot in 1997 dat de jongen wel degelijk persoonlijk aansprakelijk was221. In
voetnoot 88 van haar doctoraat stelt WEYS het volgende: “De fout van het kind werd vastgesteld,
omdat het de gewoonte had met zijn mountainbike langs een drukke straat te rijden.” Deze vaststelling
218 Gent 16 september 1999, AJT 2001-2002, 434-435.
219 Kh. Oudenaarde 6 december 1994, TGR 1996, 137-138.
220 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Doctoraatsthesis Rechten UA, 2003, 19.
221 Gent 23 januari 1997, TAVW 1997, 135-138.
62
steunt op een verkeerde lezing van het arrest want in tegenstelling tot de eerste rechter acht het hof
het subjectieve foutelement in hoofde van de jongen wel vervuld. In de daaropvolgende zinnen wordt
zowel naar zijn leeftijd als naar zijn gewoonte om langs drukke wegen te fietsen verwezen. Het hof
haalt deze elementen enkel aan als bewijs van de vervulling van het subjectieve foutelement. Zoals
uiteengezet in het theoretische luik van deze masterproef wordt bij de toetsing van de subjectieve
component ipso facto rekening gehouden met de persoonlijke kenmerken van de dader. Bovendien
bestaat de objectieve onrechtmatige gedraging van T. in de schending van de verkeerscode en niet in
een schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm. Op basis van deze redenering is een verwijzing
naar dit arrest niet op zijn plaats in dit onderzoek.
f. Andere sportieve inspanningen
121. Om een groep geïnteresseerden warm te maken voor de golfsport organiseerde een club een
initiatieles. De les werd begeleid door D., een lid van de organiserende club. Tijdens deze les heeft
deelneemster W. hulp gevraagd aan B. bij het uitvoeren van haar swing. B. was geen deelnemer maar
ten tijde van de initiatie wel op de club aanwezig. Bij het voortonen van de swing heeft B. met haar
club W. aan het oog verwond. Bij het uitvoeren van de swing bevond W. zich achter B.. Meteen na het
ongeval gaf B. toe de situatie onvoldoende geanalyseerd te hebben alvorens de swing in te zetten.
Zowel de organiserende golfclub als B. worden in vergoeding aangesproken. De golfclub beging een
fout door D. de sessie te laten begeleiden. Hoewel de twintigjarige D. een geoefend speler was, wil dat
niet zeggen dat hij over de nodige ervaring en competenties beschikt om anderen de sport aan te
leren. Volgens het hof kon het schadegeval zich voordoen door D. zijn gebrek aan ervaring. Op grond
van artikel 1384, derde lid BW, is de club kwalitatief aansprakelijk voor deze fout. Wat de
aansprakelijkheid van B. betreft overwoog het hof dat B. na het doorlopen van een stage van zes
maanden enige ervaring had met golf. Een normaal zorgvuldig speler met enige ervaring had zich er
zeker van vergewist dat het uitvoeren van de swing andere spelers niet in gevaar kon brengen.
Bovendien had B. een normale, krachtige swing uitgevoerd, terwijl het adequater en voorzichtiger was
geweest om W. een vertraagde beweging te laten zien, waaruit zij daadwerkelijk wat kon leren. Om
die redenen wordt B. persoonlijk aansprakelijk gesteld222. Zowel bij de foutbeoordeling van de
aangestelde als bij de foutbeoordeling van B. houdt het hof rekening met hun persoonlijke ervaring.
Deze invulling subjectiveert de zorgvuldigheidsnorm.
122. Bij een partijtje tennis belandt een aanstormende tennisbal buiten het servicevlak om
uiteindelijk de tegenspeler aan het oog te verwonden. De getroffen speler eist een schadevergoeding
van de serverende speler. Volgens het hof beging de serverende speler geen fout door de bal op
krachtige wijze richting middenlijn te spelen om op die manier een moeilijke opslag te bewerkstelligen.
Dat de bal niet terecht kwam in het servicevlak en dus overeenkomstig de spelregels niet geldig
gespeeld was, bewijst geenszins de fout van de serverende speler. Bovendien beschikte de getroffen
speler over de nodige bekwaamheid en ervaring om de aanstormende bal terug te spelen of op zijn
minst zichzelf met zijn tennisracket te beschermen. Wanneer een geoefend speler verzaakt zichzelf te
beschermen, kan de servende speler daarvoor niet aansprakelijk zijn. Het hof van beroep van Brussel
wijst de aansprakelijkheidsvordering af223. De schade van het slachtoffer is volgens het hof enkel en
alleen te wijten aan zijn eigen nalatigheid om zich tegen de aanstormende bal te beschermen, terwijl
hij daar gelet op zijn bekwaamheid en ervaring toe in staat moest zijn. Zowel bekwaamheid als ervaring
222 Brussel 17 september 2012, RGAR 2013, 14965.
223 Brussel 20 november 1992, RGAR 1994, 12357.
63
zijn begrippen die naar de persoonlijke gesteldheid van het slachtoffer refereren en om die reden de
zorgvuldigheidsnorm subjectiveren.
123. Een valschermclub organiseerde de eerste sprong voor haar debutanten. De dropping verliep
vlekkeloos maar bij de manipulatie van de parachutes raakt één van de beginnelingen in de problemen.
Door een onverwacht maar niet aan zichzelf te wijten gebeuren, raakte de debutant verzeild in een
situatie die hij onmogelijk zelf kon herstellen. Enkele van de aanwezige clubleden poogden de debutant
met tekenen vanaf de grond bij te sturen, helaas zonder het gewenste effect. De nieuweling kwam in
het water van het nabijgelegen kanaal terecht en overleed aan hydrocutie224. Uit onderzoek bleek het
terrein waar de sprong werd uitgevoerd niet meer te voldoen aan de voorwaarden om
debutantensprongen uit te voeren. De administratief verantwoordelijke, die van deze
vergunningswijziging op de hoogte was, hield dat voor monitoren en begeleiders verborgen. Meer nog
hij verzekerde begeleiders en monitoren dat de club wel in het bezit was van de vergunning om
debutantensprongen op het terrein in kwestie te begeleiden. De administratief verantwoordelijke
evenals de begeleidende monitor werden in vergoeding aangesproken. De aansprakelijkheid in hoofde
van de administratief verantwoordelijke wordt vastgesteld, de monitors daarentegen begingen geen
fout. Vervolgens werd onderzocht of de debutant zelf de algemene zorgvuldigheidsnorm heeft
geschonden. Volgens het hof van beroep Bergen brengt iedere valschermsprong de nodige spanning
met zich mee, des te meer wanneer het een allereerste sprong betreft. Gebeurlijk ontneemt deze
spanning de debutant het vermogen helder te denken en correct te (re)ageren bij een onverwachte
gebeurtenis. Op dat moment verdringt de leerling de in de lessen correct aangeleerde reflexen en
blokkeert. Om die redenen kan het slachtoffer geen fout verweten worden, zijn reactie was normaal.
Evenmin kan het slachtoffer verweten worden zijn allereerste sprong bij de club in kwestie te doen.
Hij mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de club de nodige toelatingen in zijn bezit had en
voldoende maatregelen nam om de veiligheid van iedere parachutist, ongeacht zijn ervaring te
garanderen225. Door bij de zorgvuldigheidsbeoordeling rekening te houden met de ervaring van het
slachtoffer en de reactie die deze ervaring kan uitlokken bij een onverwachte situatie wordt de
zorgvuldigheidsnorm gesubjectiveerd. Zowel het gebrek aan ervaring als de reactie van een persoon
in een bepaalde situatie, zijn eigen aan die persoon. Men kan onmogelijk betogen dat het gaat om
objectieve factoren. In dat opzicht wordt de zorgvuldigheidsnorm op twee manieren gesubjectiveerd.
§ 2: Activiteiten van de jeugdbeweging
124. Een spontaan ontstaan spel op een scoutsweekend, kost één van de welpen enkele tanden.
Het spel bestond erin één welp met een stuk hout aan het uiteinde van een touw in het midden van
een cirkel van welpen rond zijn as te laten draaien. De welpen in de cirkel dienden over het
ronddraaiende stuk hout te springen. Wanneer één van de welpen zijn sprong mist, wordt het stuk
hout in het gezicht van de ronddraaiende welp gekatapulteerd. In naam van het toen negenjarige
slachtoffer leiden zijn ouders een aansprakelijkheidsvordering in tegen de twee toezichthoudende
leiders en de vzw Federatie Katholieke Scouts (hierna FKS). In eerste aanleg werd het FKS van
aansprakelijkheid ontdaan, werden de leiders voor twee derde van de schade aansprakelijk gesteld en
bleef één derde van de schade liggen bij het slachtoffer. Het hof van beroep van Brussel bevestigt in
graad van beroep dat de welpenleiders zich onvoorzichtig gedragen hebben door niet tussen te komen
bij een manifest gevaarlijk spel. Ofwel hadden de leiders het spel moeten verbieden ofwel het zodanig
224 Slachtoffer geraakt in shock door de onderdompeling van zijn lichaam in heel koud water.
225 Bergen 16 februari 1988, RGAR 1990, 11743. Dat arrest bevestigt de visie van de rechter in eerste aanleg: Corr. Doornik 13 mei 1987, RGAR 1989, 11446.
64
aanpassen dat het gevaarlijke karakter ervan teniet gedaan zou worden. Evenmin gaat de welp vrijuit.
Op het ogenblik van het schadegeval was hij negen jaar en had hij de jaren des onderscheid bereikt.
Ook hij moest voorzien hebben dat het spel gevaarlijk was. Tot dusver is nog geen spoor van
subjectivering terug te vinden. Dat verandert echter bij de verdeling van de schadelast. Drie partijen
worden aansprakelijk geacht voor het ongeval. De leiders dragen, gelet op hun grotere rijpheid,
ervaring en in het belang van de veiligheid van de welpen vier vijfde van de schade. De overige één
vijfde blijft ten laste van de welp226. In graad van beroep verdeelt het hof de schade rekening houdend
met de zwaarte van elke, onderscheiden fout. Volgens mij doelt het hof hiermee op de kans dat de
fout schade veroorzaakt. Wegens hun ervaring en maturiteit van de leiders, subjectieve
beoordelingselementen, hadden zij moeten voorzien dat het spel schade kon veroorzaken. Door niet
de nodige maatregelen te nemen hebben zij zich in het licht van hun ervaring en maturiteit
onzorgvuldig gedragen.
125. Datzelfde jaar diende datzelfde hof van beroep zich uit te spreken over een ongeval
overkomen aan twee leiders van een groep zeescouts. In de nacht van 8 op 9 juli 1994, duiken beide
leiders iets voor vier uur ’s ochtends vanop de rand van hun boot in de Harringvliet. De Harringvliet is
een van de open zee afgeschermde rivierarm onderhevig aan schijngetijden. Op het moment van het
ongeval zou het water ruim 20 cm lager gestaan hebben dan het hoogste peil van 90 cm. De twee
leiders houden aan hun nachtelijke duik een gebroken nek over. Één van de slachtoffers had voor het
ongeval al even in het water gezwommen. De slachtoffers spreken de Federatie voor Open Scoutisme,
hierna FOS, in vergoeding aan. In eerste aanleg bleef de schade, bij gebrek van fout in hoofde van de
FOS, liggen bij de slachtoffers. In hoger beroep wordt de schade in gelijke delen tussen de leiders en
de FOS verdeeld. De bewoordingen van het hof zijn duidelijk: “Ieder normaal voorzichtig persoon, zeker
iemand die, zoals een zeescout, een weinig vertrouwd is met beddingen van natuurlijk water, moet er
zich bovendien rekenschap van geven dat duiken in een zwembad met helder water en een vlakke of
licht hellende bodem met een diepte van 90 cm niet kan worden vergeleken met het duiken in een 90
cm diep natuurlijk water, waarvan men de bodem en de bodemgesteldheid niet kan waarnemen.” Op
die gronden besluit het hof tot een onvoorzichtigheid en schending van de algemene
zorgvuldigheidsnorm in hoofde van de leiders. De aansprakelijkheid van de FOS wordt op twee
gronden aangenomen. Ten eerste omdat de boot in strijd met een wettelijke regel niet voorzien was
van de nodige documenten. Ten tweede wordt de fout van de kamporganisatie, die erin bestond geen
adequate inlichtingen over het water aan de leiders te verstrekken, overeenkomstig artikel 1384,
derde lid BW aan de FOS aangerekend227. Bij de foutbeoordeling wordt rekening gehouden met gebrek
aan ervaring dat de leiders hadden met natuurlijke wateren. Dit gebrek had hen ervan moeten
weerhouden vanop de boot in het water van de Harringvliet te duiken. Door alsnog te duiken hebben
zij zich niet gedragen als een normaal zorgvuldig leider met weinig ervaring met natuurlijke wateren.
De zorgvuldigheidsbeoordeling wordt door dit gebrek aan ervaring gesubjectiveerd. Daarenboven
wordt bij het gebrek aan ervaring uitdrukkelijk verwezen naar hun hoedanigheid van zeescout. Het hof
lijkt daarmee te stellen dat van alle personen met weinig ervaring zeker de zeescout zich van dergelijke
handelingen had moeten onthouden.
126. Ook het arrest van het Hof van Cassatie van 5 juni 2003, hoort thuis in deze rij. Voor een
bespreking verwijs ik terug naar randnummer 67.
226 Brussel 3 januari 2005, RGAR 2006, 14133.
227 Brussel 22 april 2005, RW 2005-2006, 1668-1670.
65
127. Wanneer een groep gehandicapten na een begeleid bezoek te voet naar hun kampplaats
terugkeert, loopt een negenjarige jongen met het syndroom van Down weg van de groep. De jongen
nam plaats naast de rail van een spoorlijn en werd even later door een locomotief aangereden, hij was
op slag dood. De nabestaanden van het slachtoffer leiden een schadevergoedingsvordering in tegen
de organisatie van het kamp: de Katholieke Vereniging voor Gehandicapten Turnhout. Uit een attest
van de kinderpsychiater blijkt dat het kind veel zorg en quasi constant toezicht nodig had daar hij
wegliep zodra hij daar de kans toe zag en zich van geen gevaar bewust was. De rechtbank van eerste
aanleg Hasselt verklaarde de organiserende vereniging aansprakelijk voor de schade228. Tegen deze
beslissing werd door de organisatie van het kamp beroep aangetekend. De vereniging werd door het
Antwerpse hof van alle aansprakelijkheid ontdaan. Van de monitrices, die wel degelijk ervaring hadden
bij het begeleiden van gehandicapten, kan niet verlangd worden dat zij de geestestoestand van ieder
kind individueel kennen nu zij geen medici zijn. Bovendien waren er in de dagen en ogenblikken voor
het ongeval geen aanwijzingen geweest waardoor de monitrices beducht moesten zijn voor een
eventuele ontsnapping. Evenmin hadden de ouders bij het inschrijven van hun zoontje benadrukt dat
hij constante en individuele bewaking vereiste, de monitrices kunnen dan ook niet verweten worden
niet dienovereenkomstig gehandeld te hebben229. Door rekening te houden met het gebrek aan
ervaring en deskundigheid heeft het hof de fout van de vrijwilligers kunnen uitsluiten. In casu werd het
gebrek aan ervaring als een verzachtende omstandigheid aangemerkt die de zorgvuldigheidsnorm
subjectiveren.
§ 3: Professionele context
128. In het eerste hoofdstuk van dit tweede deel werd uit de doeken gedaan hoe de professionele
hoedanigheden en bekwaamheden van beroepsbeoefenaars de op hen rustende zorgvuldigheidsnorm
beïnvloedt. Bovendien verduidelijkte randnummer 56 hoe deze in wezen subjectieve factoren het
abstracte beoordelingsprincipe respecteren. Zolang de professionele vaardigheden en kunde van een
beroepsbeoefenaar abstract worden ingevuld is dat inderdaad het geval. Met andere woorden een
professioneel dient te handelen overeenkomstig de bekwaamheden waarover een normaal zorgvuldig
beroepsbeoefenaar beschikt. Bijgevolg is een gebrek aan ervaring of vertrouwdheid met een bepaalde
handeling of situatie irrelevant bij de beoordeling van zorgvuldigheid230.
Op grond van dat principe mag een pas afgestudeerd arts niet minder streng beoordeeld worden dan
een ervaren collega231. Het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Hasselt van 26 september 1989
belichaamt dat principe. Een arts werd aansprakelijk gesteld voor de brandwonden die een pasgeboren
baby in het ziekenhuis opliep door het gebruik van onaangepast materiaal en een verouderd
ontsmettingsmiddel. Dat de arts op het ogenblik van de feiten nog maar net was afgestudeerd, een
ander pediater moest vervangen en nog maar weinig praktische ervaring had kunnen opdoen, nemen
zijn aansprakelijkheid niet weg232. Toch bestaat er ook afwijkende rechtspraak die voor een subjectieve
invulling van de beroepsbekwaamheden opteert en op die manier het zorgvuldigheidsbegrip herleidt
tot een persoonlijk kunnen. Deze rechtspraak komt in de volgende randnummers aan bod.
228 Rb. Hasselt 29 januari 1974, RGAR 1974, 9286.
229 Antwerpen 24 november 1975, RGAR 1977, 9696.
230 Rb. Kortrijk 11 mei 1999, Computerr. 1999, (184) 187.
231 B. WEYTS, “Wordt de algemene zorgvuldigheidsnorm steeds subjectiever?”, TBBR 2005, (112) 113, noot onder Cass. 5 juni 2003.
232 Rb. Hasselt 26 september 1989, TBBR 1990, 76-78.
66
129. In een arrest van 13 maart 2013 sprak het Hof van Cassatie zich opnieuw zij het impliciet uit
over de subjectiveringsproblematiek. Het cassatieberoep was ingesteld tegen een arrest van het hof
van beroep van Luik. Volgens eiser in cassatie schond het Luikse arrest de artikelen 1382, 1383 en
1384, eerste en derde lid BW. Niet zozeer de vaststelling van de samenlopende fouten van werkgever
en werknemer, doch de verdeling van de schade onder hen beiden was een doorn in eisers oog. Eiser
verweet het arrest bij de verdeling van de schadelast rekening te houden met de jeugdige leeftijd en
onervarenheid van het slachtoffer om zo zijn aandeel in deze last te verminderen. Terwijl de verdeling
volgens hem op het relatieve belang van de onderscheiden fouten en de mate waarin deze fouten het
schadegeval konden veroorzaken, moest steunen.
Het Hof van Cassatie verwierp de voorziening steunend op de beschrijving van werkgevers fout in het
aangevochten arrest. Bij de vaststelling van werkgevers fout had het hof van beroep van Luik vier
fouten geïdentificeerd, allen in oorzakelijk verband met het schadegeval. De vierde fout verwees naar
werkgevers nalatige gedrag ten aanzien van de jonge, onervaren werknemer. De subjectieve
elementen leeftijd en ervaring van de werknemer werden enkel bij de beoordeling van werkgevers
fout ter sprake gebracht. De verwijzing naar deze persoonlijke kenmerken van het slachtoffer was
volgens het Hof van Cassatie noodzakelijk om de fout van de werkgever in de concrete
ongevalsomstandigheden te kaderen. In hoofde van de werkgever waren deze subjectieve factoren
enkel omstandigheden die het risico en de kans op een ongeval deden toenemen. Omdat dat de
aangevoerde gronden niet schendt, wordt het cassatieberoep verworpen233.
Hoewel het Hof erin slaagt de problematiek van het arrest op vrij eenvoudige wijze te ontmijnen, kan
men er niet omheen dat de leeftijd en ervaring een prominente rol hebben ingenomen bij de
beoordeling van fout en verdeling van de schadelast. In casu zijn de subjectieve factoren kanten van
eenzelfde medaille. Enerzijds kunnen ze beschouwd worden als verzwarende omstandigheid in hoofde
van de werkgever, anderzijds als verzachtende omstandigheid van de werknemer. Immers de
werknemer had zich allerminst gedragen als een normaal zorgvuldig persoon geplaats in dezelfde
omstandigheden, zijn buitencontractuele fout stond vast. Toch draait hij maar voor tien procent van
zijn totale schade op en dat wegens zijn leeftijd en onervarenheid. Door enkel op de fout van de
werkgever in te gaan vermijdt het Hof van Cassatie iedere verdere discussie.
130. Een man die spijsverteringsproblemen heeft, consulteert dokter D.. Na enkel onderzoeken
verwijst dokter D. de patiënt door naar chirurg J.. Deze laatste voert op 31 augustus van 1992 een
laparoscopische ingreep uit die de slokdarm van de patiënt moet verwijden om de doorgang van eten
te vergemakkelijken. Omdat de patiënt enkel gewicht heeft verloren in de periode na de operatie,
begeeft hij zich terug naar dokter D.. Om definitief een einde te stellen aan het probleem ondergaat
de patiënt op 20 april 1993 opnieuw een laparoscopie, helaas zonder het gewenste effect. Bij deze
ingreep raakt de slokdarm van de patiënt geperforeerd. Twee dagen na de operatie wordt een
radiografische controle uitgevoerd door radioloog M., die onder het gezag van arts-diensthoofd dokter
H. staat. Het rapport dat bij de radiografie wordt gevoegd maakt geen gewag van de perforatie. Omdat
de gezondheidstoestand van de patiënt niet overeenkomt met de bevindingen van het rapport wordt
op 26 april 1993 een onderzoek met bariet gevraagd. Bij dat onderzoek merkt dokter H., hoofd van de
dienst radiografie, meteen de fistel234 op waarop hij het onderzoek stopzet en de bevindingen van
dokter M. aanpast. De patiënt wordt met spoed geopereerd. Bij deze operatie doen zich enkele
234 Wordt ook wel eens pijpzweer genoemd, het gaat om een niet natuurlijk kanaal tussen twee lichaamsholten. De fistel kan aangeboren zijn, kunstmatig aangebracht worden of door verzwering ontstaan.
67
complicaties voor, het buikvlies en de slokdarm zijn op dat moment al door het toxische bariet
aangetast.
De patiënt leidt een schadevergoedingsvordering in tegen alle dokters en specialisten betrokken bij de
ingrepen die hij onderging. In het kader van dit onderzoek wordt enkel ingegaan op de
aansprakelijkheid van dokter D.. Dokter D. wordt verweten de slokdarmperforatie laattijdig opgemerkt
te hebben, waardoor de patiënt de kans op volledig herstel verloor. Bovendien heeft deze arts
onvoldoende informatie doorgegeven aan de radiologen wat de hersteloperatie van 26 april heeft
vertraagd. De arts verweert zich door de fout bij radioloog M. te leggen die de perforatie na de
controleradiografie had moeten opmerken. Het hof van beroep van Luik verwerpt dat verweer. Dokter
D. had als chirurg, door de dagelijkse confrontatie met radiografieën, de nodige ervaring om de
slokdarmperforatie op te merken, ondanks het door radioloog M. opgestelde protocol. Uiteindelijk
wordt de schadelast verdeeld tussen de dokters J., D. en H. respectievelijk aansprakelijk voor de helft,
één vierde en één vierde van de totale schade van de patiënt235. Bij de beoordeling van de fout van
dokter D. wordt rekening gehouden met zijn in de praktijk opgedane ervaring, hoewel deze niet eigen
is aan zijn specialisatie. Door met de persoonlijke ervaring van de arts rekening te houden, heeft het
hof van beroep van Luik de zorgvuldigheidsnorm gesubjectiveerd.
131. Het arrest van het hof van beroep van Brussel van 9 oktober 1990 speelt zich in een gans
andere professionele setting af. Belgische legerrekruten kwamen na een vermoeiende reis aan in het
militair hospitaal te Keulen. Rekruut R., het slachtoffer, was nog maar één maand in militaire dienst en
was vlak voor vertrek door zijn verloofde aan de deur gezet. Meteen na aankomst las G., die de
kentekens van luitenant droeg, een karweilijst voor. R. werd opgedragen zijn kamer schoon te maken,
even later beval sergeant V.D. hem de ramen te lappen, vervolgens moest hij zijn kast en beddengoed
naar een andere kamer verhuizen. Meteen daarna werd hij aangemaand het lappen van de ramen te
hervatten. Elk bevel werd met minachting en disrespect ten aanzien van R. gegeven en ging gepaard
met denigrerend opmerkingen aan het adres van R. Dit alles kaderde in een zogenaamde
doopplechtigheid, waarvan de rekruten niet op de hoogte waren. Wanneer V.D. de kamer nogmaals
binnenviel en R. tot spoed aanmaande bij het uitvoeren van zijn taken, is voor R. de maat vol. R., die
op dat ogenblik met zijn ene voet op de buitenste vensterbank stond, gooide zijn poetsgerei naar
binnen en stapte uit het raam. Moe getergd door de plagerijen verloor R. de controle over zijn
handelen. Omdat hij op het moment van het schadegeval niet wetens en willens handelde, kan R.
volgens het hof van beroep van Brussel niet persoonlijk aansprakelijk zijn. Evenmin troffen G. en V.D.
een fout. Het hof betoogt dat V.D. als jonge milicien te weinig ervaring en psychologisch inzicht had
om de mogelijke impact van zijn handelswijze te voorzien. De officieren en onderofficieren
daarentegen die de doop toelieten en daartoe hun kentekens uitleenden, begingen een fout door
onvoldoende toezicht op deze plechtigheid uit te oefenen. Bovendien hadden deze beroepsmilitairen
ingevolge hun opleiding voldoende psychologisch inzicht en de nodige ervaring om de situatie
adequaat te beoordelen236.
In dit arrest subjectiveert het hof van beroep niet het zorgvuldig gedrag, maar wel een element
daarvan met name de voorzienbaarheid van schade. Overeenkomstig de uiteenzetting in randnummer
25, is schade pas voorzienbaar als een normaal zorgvuldig persoon ze had kunnen voorzien. Ook hier
moet de referentiepersoon in principe abstract benaderd worden. Het arrest daarentegen gaat na of
het voor de aangesproken persoon in kwestie mogelijk was schade te voorzien en opteert op die
235 Luik 19 januari 2000, T.Gez. 2001-2002, 38-42.
236 Brussel 9 oktober 1990, TBBR 1993, 463-467.
68
manier voor een in concreto benadering. Zo was de schade in hoofde van V.D. gelet op zijn persoonlijke
ervaring en leeftijd niet te voorzien. Ook bij de beoordeling van de voorzienbaarheid in hoofde van de
beroepsmilitairen wordt teruggegrepen naar de ervaring die zij doorheen de jaren konden opdoen. Dit
arrest illustreert dat een subjectivering van het voorzienbaarheidsbegrip evenzeer de abstracte
invulling van de zorgvuldigheidsnorm aantast.
132. Tijdens de zomer van 1974 doet de NV Beugin naar jaarlijkse gewoonte een beroep op
jobstudenten. Hun taak bestaat in de reparatie van de cilindrische vaten van het bedrijf. Bij één van
die herstellingen zijn vier werknemers aanwezig: de drieënvijftigjarige gekwalificeerde werknemer
C.G., de achttienjarige leerjongen P.Th. en de twee zestienjarige jobstudenten P.D. en Ph. De.. Omdat
het te herstellen punt zich op een hoogte van twintig meter situeert, maken de vier werknemers
gebruik van een mobiel herstelplatform uitgerust met vier lieren. Vlak voor het einde van de werkdag
doet zich een tragisch ongeluk voor: het platform, dat zich op de hoogste stand bevond, kantelde
waardoor de vier werknemers een val van twintig meter in het diepe maakten. Enkel de jobstudenten
overleven het ongeluk. Het is de verzekeringsmaatschappij die een vergoeding wenst te bekomen voor
de door haar, naar aanleiding van het ongeval, uitbetaalde vergoedingen. Uit de gerechtelijke expertise
bleek het materiaal niet gebrekkig te zijn, waarschijnlijk was het ongeval te wijten aan een menselijke
fout. In eerste aanleg werd de directeur van het interimkantoor niet aansprakelijk gesteld, een arrest
van het hof van beroep van Luik bevestigde dat 237. Na een arrest van het Hof van Cassatie238 wordt de
zaak naar het hof van beroep van Brussel verzonden. De verzekeraar vraagt de fout van G., aangestelde
van de NV Beugin, die volgens de verzekeraar de leiding had over de herstellingsoperatie, vast te
stellen en uiteindelijk de NV Beugin op grond van artikel 1384, derde lid BW kwalitatief voor deze fout
aansprakelijk te stellen. Het ongeval had zich volgens het hof niet voorgedaan als alle werknemers hun
veiligheidsgordels hadden gedragen. Niet het interimkantoor, maar G. moest de jobstudenten van
deze verplichting op de hoogte brengen. Door dat niet te doen en bovendien de veiligheidsgordel zelf
niet te dragen heeft G. niet het goede voorbeeld gegeven zoals van een gekwalificeerd en ervaren
werknemer verwacht kan worden. De NV Beugin is op grond van artikel 1384, derde lid BW voor deze
fout aansprakelijk239. Bij de beoordeling van de fout heeft het hof verwezen naar de ervaring die de
drieënvijftigjarige werknemer had met de uit te voeren herstelling en de gebruikte machines. Omdat
veiligheidsmaatregelen essentieel zijn, zou de fout, naar mijn mening evenzeer bij gebrek van ervaring
vastgesteld kunnen worden. Door alsnog naar de ervaring van de werknemer te verwijzen blijkt het
hof deze als een verzwarende omstandigheid aan te wijzen. Uiteindelijk is de aansteller kwalitatief
aansprakelijk voor de fout van G., een subjectieve invulling belangt hem evenzeer aan.
§ 4: Ervaring en medische toestand
133. Een diabetespatiënt rijdt met zijn wagen een fietser aan nadat hij door een hypoglycemische
aanval240 werd getroffen. Volgens de diabeet was de aanval een van zijn wil onafhankelijke
omstandigheid die hij niet kon voorzien, noch kon voorkomen en alleszins niet te wijten aan nalatigheid
of gebrek aan voorzorg in zijnen hoofde. Uit de bevindingen van het strafdossier en uit verklaringen
blijken volgende externe omstandigheden: de patiënt had onder begeleiding van een deskundige
recent zijn eetgewoontes gewijzigd, beging enkele dieetfouten en was veranderd van dag- naar
nachtshiften op zijn werk. Bovendien had hij in de dagen voorafgaand aan het ongeval al enkele
237 Luik 30 januari 1978, onuitg.
238 Cass. 22 september 1988, Pas. 1989, I, 83-85.
239 Brussel 28 april 1992, JLMB 1994, 40-44.
240 Hypoglycemische aanval is een aanval veroorzaakt door een abnormale daling van de bloedsuikerspiegel.
69
hypoglycemische episodes gehad. Deze vaststellingen en het feit dat beklaagde een ervaren diabeet
is, nopen volgens het hof van beroep van Antwerpen tot de vaststelling van aansprakelijkheid. Immers
een ervaren diabetespatiënt kent de gevaren en risico’s van dergelijke aanval en had moeten
inschatten of hij een geneesheer diende te raadplegen om zijn medicatie of het dieet aan te passen.
In een laatste poging zijn verweer te staven beroept beklaagde zich op een door de
gerechtsdeskundige geformuleerde conclusie. De gerechtsdeskundige oordeelde dat gelet op het
bevattingsvermogen van de dader, men niet redelijkerwijs kon verwachten dat hij die aanval kon
voorzien. Één van de verweerders oordeelt, volgens het hof terecht, dat dit verweer geen hout snijdt,
daar het gebaseerd is op de culpa levis in concreto en niet op de culpa levis in abstracto241. Hoewel het
hof van beroep van Antwerpen een subjectief verweer stellig verwerpt, baseert het de eigen
foutbeoordeling van de dader evenzeer op zijn persoonlijke kenmerken, met name zijn ervaring met
de ziekte. Aan de ene kant wordt subjectivering afgewezen terwijl het langs de andere kant terug de
foutbeoordeling binnensluipt.
134. Een vrouw die aan plotse syncopale aanvallen242 lijdt, wordt in het ziekenhuis ter observatie
opgenomen. Bij haar aankomst wordt de medicatie die zij van haar tot dan toe behandelende
geneesheer voorgeschreven kreeg, stopgezet. De avond na haar aankomst trof de verpleging de vrouw
in subcomateuze toestand aan. Ten gevolge van een syncopale aanval, was de vrouw gevallen en met
haar aangezicht tegen het verwarmingselement terechtgekomen, waardoor zij ernstige brandwonden
opliep. De door de patiënte ingestelde aansprakelijkheidsvordering werd door de rechtbank van eerste
aanleg van Luik afgewezen. Omdat de vrouw bij haar opname al zes maanden aan syncopale aanvallen
leed, was zij vertrouwd met haar medische toestand, die ondanks medicatie niet onder controle was.
Bijgevolg kende zij of moest zij het risico kennen dat gepaard ging met het verlaten van het bed zonder
begeleiding. Door alsnog uit bed te komen, heeft zij het risico dat daarmee gepaard gaat aanvaard243.
Gelet op haar ervaring met haar medische toestand en de mogelijke gevolgen, besliste de rechtbank
tot risicoacceptatie in haren hoofde. Door het risico te aanvaarden heeft zij zich niet gedragen zoals
elk normaal zorgvuldig persoon die al zes maanden aan syncopale aanvallen leidt. Haar ervaring had
de vrouw ertoe moeten brengen zich anders te gedragen.
§ 5: Conclusie
135. Gezien de omvang van dit hoofdstuk is het duidelijk dat de verleiding om ervaring een rol toe
te bedelen bij de zorgvuldigheidsbeoordeling groot is. Opnieuw kan deze subjectivering twee kanten
uit. Ervaring of een gebrek daaraan kan enerzijds verzwarend werken244, anderzijds kan zij een
verzachtend effect hebben245. Over de impact van deze subjectieve factor bestaat dus geen
eensgezindheid. Zo leek het hof van beroep van Gent met haar arrest van 22 november 2002 het
gebrek aan ervaring verzwarend te beoordelen, terwijl het tien jaar eerder net het bestaan van
ervaring als verzwarend element aanbracht246. Dat leidt tot een vacuüm waarin zowel het gebrek aan
als het bestaan van ervaring verzwarend werken. Daarnaast zijn er ook uitspraken die verwijzen naar
241 Antwerpen 30 juni 1995, RW 1997-1998, 83-84.
242 Aanvallen van plots bewustzijnsverlies.
243 Rb. Luik 10 mei 1984, Vl.T.Gez. 1989, 28-31.
244 Brussel 17 september 2012, RGAR 2013, 14965; Gent 22 november 2002, NJW 2003, 94-95.
245 Luik 19 mei 1993, De Verz. 1996, 319-321.
246 Gent 22 november 2002, NJW 2003, 94-95; Gent 6 februari 1992, RW 1992-1993, 570-574; Rb. Hasselt 29 januari 1974, RGAR 1974, 9286; Rb. Antwerpen 22 februari 1973, RGAR 1974, 9192.
70
de ervaring of vertrouwdheid zonder dat daaruit het precieze effect op de beoordeling afgeleid kan
worden.
Verder bleek ervaring ook de fout van het slachtoffer te beïnvloeden. Gelet op hun ervaring of
vertrouwdheid met de situatie in kwestie kon het slachtoffer de ermee gepaard gaande gevaren beter
en adequater inschatten. Door zich niet naar hun inschatting te gedragen begingen zij een fout247.
136. Bovendien is gebleken dat men de subjectieve elementen de zorgvuldigheidsbeoordeling kan
proberen binnen te loodsen via externe elementen. Op die manier conformeert men zich aan de
gangbare theorie en worden de subjectieve elementen alsnog, zij het impliciet, bij de beoordeling
betrokken. In sportieve context werd dat via een verwijzing naar het niveau van de wedstrijd of het
team verwezenlijkt248. Externe omstandigheden openen enkel deuren naar subjectivering indien er
tussen het interne en het externe element een nauwe samenhang bestaat. Nog opmerkelijk was dat
twee uitspraken illustreerden hoe het door de rechter gewenste resultaat ook zonder subjectivering
bereikt kon worden249. Daarnaast bleken er uitspraken te zijn die handelingen, getuigend van een
gebrek aan ervaring of kunde, gelijkstelden met onzorgvuldig gedrag250. Ook de impact die één
subjectieve uitspraak heeft op andere zaken werd in dit hoofdstuk aan de kaak gesteld251. Ten slotte
werd ook op de concrete invulling van voorzienbaarheid ingegaan252.
247 Antwerpen 2 februari 1995, AJT 1994-1995, 496-498; Brussel 20 november 1992, RGAR 1994, 12357; Rb. Hoei 5 februari 1986, RGAR 1987, 11248; Rb. Luik 10 mei 1984, Vl.T.Gez. 1989, 28-31.
248 Brussel 30 maart 2010, TBBR 2012, 176-177; Gent 16 juni 2005, RABG 2007, 1289-1293; Rb. Hasselt 6 oktober 1994, RW 1996-1997, 57-59.
249 Luik 19 mei 1993, De Verz. 1996, 319-321; Rb. Brussel 9 maart 2001, Sport & Recht 2000-2001, 510-512.
250 Rb. Antwerpen 22 februari 1973, RGAR 1974, 9192: Vred. Westerlo 2 augustus 1995, AJT 1995-1996, 244-245; Vred. Westerlo 26 juli 1995, RW 19995-1996, 752-753.
251 Antwerpen 3 februari 1999, Verkeersrecht 1999, 329-332; Corr. Brugge 24 juni 2005, RGAR 2006, 14145.
252 Brussel 9 oktober 1990, TBBR 1993, 463-467.
71
Hoofdstuk 4: Gezondheidstoestand als subjectiveringsgrond
137. De gezondheidstoestand van een persoon is een bij uitstek intern kenmerk en beheerst zowel
de fysieke als medische gesteldheid. Hoewel deze kwalificatie de rechter verplicht zich bij de
zorgvuldigheidsbeoordeling van deze kenmerken te distantiëren, aanvaarden veel feitenrechters dat
eenieder zijn gedrag aan zijn persoonlijke fysieke en/of medische toestand moet aanpassen. Deze
aanpassing kan zowel een strengere dan wel een soepelere invulling van de zorgvuldigheidsnorm
impliceren253. Beide invullingen getuigen van een subjectieve benadering van het
zorgvuldigheidsbegrip.
Een minder strenge beoordeling steunt op de lagere verwachting die de beoordelende rechter heeft
van personen met een lichamelijke tekortkoming. Het getuigt volgens deze strekking van weinig
realiteitszin om van personen met een lichamelijke beperking hetzelfde gedrag te verwachten als van
personen zonder beperking. Een strengere beoordeling daarentegen berust op de unificatie van
onzorgvuldig gedrag met het niet afstemmen van zijn gedrag op de eigen lichamelijke tekortkomingen.
138. VANDENBERGHE betoogt in zijn rechtspraakoverzicht van 2010 dat de gezondheidstoestand
een te veralgemenen persoonlijk kenmerk is. Om die reden besluit hij dat het niet om een intern maar
wel om een extern kenmerk gaat waardoor de rechter er bij de zorgvuldigheidsbeoordeling rekening
mee moet houden254. Deze zienswijze wordt door geen enkele andere auteur bepleit. Om redenen
uiteengezet in randnummer 50 volg ik evenmin deze redenering niet.
Afdeling 2: Rechtspraakvoorbeelden
§ 1: Verkeersongevallen
139. Heel wat verkeersongevallen zijn te wijten aan de wisselvalligheden en beperktheden van het
menselijk lichaam. Binnen deze grote groep ongevallen kunnen we twee soorten onderscheiden.
Enerzijds de ongevallen waarbij de persoon met een verminderde gezondheidstoestand het stuur van
een voertuig neemt en een ongeval veroorzaakt en anderzijds de ongevallen waarbij de fysiek beperkte
persoon als zwakke weggebruiker aan het verkeer deelneemt en deze verkeersdeelname hem schade
berokkent.
140. De eerste groep ongevallen vormen het onderwerp van een heel eigen problematiek: de
zogenaamde malaise aan het stuur. Wie een ongeval veroorzaakt door een ziekte, stoornis of
ongemak, kan zich pas op overmacht beroepen wanneer deze ziekte, stoornis of ongemak niet door
een voorafgaande fout of nalatigheid werd uitgelokt. Bovendien moeten de symptomen loco et
tempori delicti totaal onverwacht en onweerstaanbaar de kop opsteken. Wie indicaties of symptomen
253 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 132; B. WEYTS, “Wordt de algemene zorgvuldigheidsnorm steeds subjectiever?”, TBBR 2005, (112) 114; H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY en H. VANDENBERGHE (eds.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Themis vormingsonderdeel 30, Brugge, die Keure, 20005, 55.
254 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1871.
72
in de voorfase van het ongeval negeert of niet ernstig neemt, begaat een fout en kan daarvoor
aansprakelijk gesteld worden255.
Op grond van deze vaststelling wordt al eens betoogd dat diabetespatiënten, epilepsiepatiënten,
hartlijders,… zich aan een bijzondere voorzichtigheidsplicht moeten conformeren. Bij deelname aan
het verkeer moeten zij zich gedragen zoals een normaal, zorgvuldig persoon met dezelfde aandoening
in dezelfde concrete omstandigheden. Terwijl het in wezen de toepassing van de
rechtvaardigingsgrond overmacht betreft256.
141. Een voorbeeld van deze verstrengde toetsing vinden we terug in een vonnis van de
politierechtbank van Brugge. Tijdens de zomermaanden veroorzaakt een diabetespatiënte een
verkeersongeval na een dagje Belgische kust. Na in haar wagen gestapt te zijn, die de hele dag buiten
geparkeerd stond, geraakt de vrouw in een subcomateuze toestand. In die toestand rijdt zij twee
geparkeerde wagens, een fietser en een rijdende tegenligger aan. Om vergoeding voor hun geleden
schade te krijgen stellen benadeelden een vergoedingsvordering in tegen in hoofdorde de private
verzekeraar van de patiënte en in subsidiaire orde tegen het Gemeenschappelijk
Motorwaarborgfonds. De vrouw wordt door de politierechtbank voor het ongeval aansprakelijk
gesteld, de malaise was in haren hoofde geen overmacht. Immers als diabeet wist zij of had zij moeten
weten dat hitte een negatieve invloed heeft op haar ziekteverloop. Door de wagen niet te verkoelen
alvorens te starten heeft zij zich niet gedragen als een normaal zorgvuldig diabeet257.
142. De hiernavolgende gevallen betreffen de tweede groep verkeersongevallen, met name de
ongevallen met psychisch of fysiek beperkte zwakke weggebruikers. Een eerste vonnis betreft een
ongeval dat zich op 7 augustus 1996 voordeed. De zevenjarige Detlev had van zijn moeder de
toestemming gekregen om met zijn fietsje op het voetpad van diens woning te spelen. Tegen de
gemaakte afspraken in begeeft Detlev zich naar het voetpad aan de overkant. Wanneer moeder
Tamara dit opmerkt maant zij de jongen aan terug te keren. Zonder zich van Detlevs terugkeer te
vergewissen gaat zij terug naar binnen. Op zijn beurt begeeft Detlev zich van tussen de geparkeerde
wagens op de weg, zonder voorafgaande de verkeerssituatie te analyseren. De fietsende Jeanine heeft
de jongen niet meer kunnen ontwijken en is ten val gekomen. Jeanine vordert vergoeding voor de door
haar geleden schade van de ouders van minderjarige Detlev. Alvorens de ouders tot vergoeding te
kunnen veroordelen moet nagegaan worden of Detlev een objectief onrechtmatige daad heeft
begaan. De rechtbank heeft Detlevs persoonlijke fout vastgesteld en het verweer gesteund op het
ADHD syndroom van de jongen om volgende reden verworpen: “Het feit dat het kind lijdt aan …
ADHD…, is niet van die aard om, wat het dwarsen van de rijbaan betreft, deze jongen te onderscheiden
van andere jonge kinderen.”258 Lijkt de rechtbank a contrario toe te staan dat in andere gevallen dan
het oversteken van de rijbaan, ADHD een invloed kan hebben op de foutbeoordeling? Bovendien moet
de rechtbank geenszins rekening houden met de subjectieve kenmerken van de schadeverwekker bij
255 C. IDOMON, “Bewustzijnsverlies achter het stuur: bewijslastproblematiek en vergoedingsplicht van de
beklaagde, zijn WAM-verzekeraar en het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds”, RW 2006-2007, (1208)
1208-1209; J. ROZIE, “Schuldontheffingsgronden in het wegverkeer”, TAVW 1999, (265) 265 en 267; B.WEYTS,
“Drie knelpunten bij het verkeersongeval door plotse ziekte achter het stuur: de informatieplicht van de arts, de
lichaamsgeschiktheid van de bestuurder en overmacht”, T.Gez. 1998-1999, (288) 301; R. VERSTRAETEN, “Interne
overmacht achter het stuur”, RW 1989-1990, 751-754, noot onder Antwerpen 30 mei 1988.
256 Supra zie randnummer 35.
257 Pol. Brugge 28 september 2000, TAVW 2001, 211-214.
258 Rb. Kortrijk 3 april 2001, RW 2004-2005, 189-190.
73
vaststelling van een objectief onrechtmatige gedraging in het kader van de ouders hun
aansprakelijkheid.
143. Eerder dat jaar diende de rechtbank van eerste aanleg Turnhout zich uit te spreken over een
ongeval overkomen aan een visueel gehandicapte. Het slechtziende slachtoffer had zijn hoofd
gestoten aan een tijdelijk signalisatiebord bij het maken van een wandeling. Hoewel hij normalerwijs
met een blindenstok wandelt, had hij deze op het moment van de feiten niet bij zich. Zowel de
gemeente als de aannemer worden door het slachtoffer gedagvaard. Verweerders beroepen zich op
de risicoaanvaarding van het slachtoffer om zich van elke aansprakelijkheid te ontdoen. Van een fout
in hoofde van het slachtoffer is volgens de rechtbank geen sprake, immers het bord was niet enkel een
gevaar voor visueel beperkten, maar ook voor normale weggebruikers bij valavond259. De rechtbank
wijst de fout van het slachtoffer af omdat ook een normaal zorgvuldig niet visueel gehandicapte bij
valavond tegen het bord had kunnen lopen. In eerste instantie stokt deze redenering omdat zij de
externe omstandigheden, met name het tijdstip, verandert. Het ongeval had zich namelijk op
klaarlichte dag voorgedaan. Bovendien lijkt de rechtbank te stellen dat een visueel gehandicapte zich
op ieder moment van de dag maar even zorgvuldig moet gedragen als een niet visueel gehandicapte
bij valavond. Op die manier houdt de rechtbank dus rekening met de fysieke tekortkoming van het
slachtoffer bij de zorgvuldigheidstoetsing.
144. Een motard van een colonne gemotoriseerde rijkswachters rijdt een bejaarde eenogige
overstekende man aan. De man is na het ongeval volledig blind. Voor het ongeval had één van de
motards het kruispunt vrijgemaakt opdat de colonne vlot zou kunnen passeren. Uit het gedrag van de
omringende automobilisten bleek dat de signalisatie duidelijk was. Toch vorderde het
eenentachtigjarige slachtoffer vergoeding voor de schade die hij naar aanleiding van het ongeval
geleden had. Gelet op de omstandigheden wees het Brusselse hof de vordering af. De enige fout werd
in casu begaan door het slachtoffer, deze begon de straat over te steken toen een voldoende
gesignaleerde colonne rijkswachters naderde. Bij het oversteken had de man rekening moeten houden
met zijn lichamelijke gesteldheid en zich daar naar moeten gedragen260, aldus kan men stellen dat de
zorgvuldigheidsnorm strenger ingevuld wordt.
§ 2: Schadegevallen andere dan verkeersongevallen
145. Op een morgen zag een landbouwer dat de afsluiting die zijn weide van de naburige scheidt,
kapot was en het op de weilanden grazende vee zich vermengd had. De naburige weide behoorde toe
aan zijn broer, landbouwer in bijberoep. Hoewel de stier van deze broer-landbouwer zich nerveus
gedroeg, was er geen haast bij het scheiden van het vermengde vee. De broers kwamen overeen de
herstelling ’s avonds met zijn tweeën uit te voeren. Tegen de mondeling gemaakte afspraak in, besloot
de eerste landbouwer in zijn eentje de afsluiting te herstellen. Bij deze herstelling werd hij door de
stier opgeschept en raakte hij zwaar gewond. Het slachtoffer leidde op grond van artikel 1385 BW een
vordering strekkende tot vergoeding van schade in tegen zijn broer. De vordering werd op 28 juni 2010
door het hof van beroep van Luik afgewezen. De stier had zich niet abnormaal en onvoorzienbaar
gedragen rekening houdend met de aanwezigheid van loopse koeien in de weide. De enige fout in
oorzakelijk verband met de schade van het slachtoffer werd door het slachtoffer zelf begaan. Gelet op
zijn beperkt visueel en auditief waarnemingsvermogen gedroeg het slachtoffer zich onvoorzichtig door
zich alleen op de weide met vee te begeven. Zijn lichamelijke beperkingen hadden hem volgens het
259 Rb. Turnhout 15 januari 2001, TAVW 2002, 15-16, noot D. VAN TRIMPONT, Verkeersrecht 2001, 260-261.
260 Brussel 11 september 1997, RGAR 1999, 13082.
74
hof tot meer voorzichtigheid moeten aanmanen261. Het Hof van Cassatie verwerpt het tegen dit arrest
ingestelde cassatieberoep, de motivering van het hof van beroep van Luik houdt stand262. Het Hof van
Cassatie ziet geen graten in een zorgvuldigheidsbeoordeling die rekening houdt met de lichamelijke
beperkingen van het slachtoffer. Deze lichamelijke beperking moet beschouwd worden als een
subjectief kenmerk dat de invulling van de zorgvuldigheidsnorm subjectiveert.
146. In de loop van 2003 viel de drieënzeventigjarige Bernice D. in de hal van een
appartementsgebouw op weg naar het dokterskabinet. Het kabinet kon enkel bereikt worden door
een trede van achttien cm te nemen. Deze trede was met rood-wit reflecterende tape gemarkeerd.
Tussen partijen in het geding bestaat discussie over het al of niet functioneren van het licht in de hal
op het moment van de val. De val noodzaakte een scheenbeenoperatie bij het slachtoffer. Het
slachtoffer stelde op grond van de artikel 1382 en 1384, eerste lid BW een vordering in tegen de dokter.
Volgens het hof van beroep Gent was de trede bij het ontbreken van bijkomende signalisatie of leuning
niet gebrekkig. Evenmin was de arts persoonlijk aansprakelijk voor het schadegeval. Bernice
daarentegen had zichzelf als slechtziende meer tijd moeten gunnen om te wennen aan het verschil
van intensiteit tussen het licht buiten en het licht binnen. Door dat niet te doen heeft zij zich
onzorgvuldig gedragen. Bovendien was haar man op de hoogte van haar lichamelijk gebrek en had hij
zijn vrouw op de trede moeten wijzen263. Het hof verwacht dus dat Bernice, die zich van haar toestand
bewust is, naar haar lichamelijke beperking handelt. In casu had zij zichzelf de kans moeten geven aan
lichtintensiteit te wennen en het vertrek aandachtig moeten bestuderen alvorens zich naar het kabinet
te begeven. Haar lichamelijk beperking vertaalt zich in een strengere invulling van zorgvuldig gedrag.
147. De zesenzestigjarige mevrouw Eischen komt ten gevolge van een klein hoogteverschil tussen
enkele tegels van het voetpad ten val. Bij deze val breekt zij haar pols en loopt zij een gapende
voorhoofdswonde op. Daarop leidt mevrouw Eischen een vordering tot schadevergoeding in tegen de
stad Namen als bewaarder van het volgens haar gebrekkige voetpad (artikel 1384, eerste lid BW). In
haar vonnis betoogt de rechtbank van eerste aanleg van Namen dat een hoogteverschil van enkele
centimeters een voetpad niet gebrekkig maakt. Mevrouw Eischen daarentegen had niet de nodige
voorzichtigheid aan de dag gelegd bij het zich verplaatsen over het voetpad. Gelet op haar leeftijd, wat
noodzakelijk een verminderde behendigheid impliceert en haar verminderd visuele vermogen was
mevrouw Eischen kwetsbaarder dan een normale voetganger. Om die redenen moest zij extra
voorzorgen nemen en zich dubbel zo voorzichtige gedragen, door dat niet te doen beging zij een fout
in oorzakelijk verband met haar schade264. De rechtbank van eerste aanleg steunt dit vonnis op een
vroeger door haar uitgesproken vonnis de dato 5 juni 2000 waarin zij het volgende betoogt: “que tout
usager est, au premier chef, garant de sa propre sécurité et qu’il incombe dès lors, le cas échéant, de
redoubler de prudence si, par l’effet de l’âge, d’un handicap, ou d’une déficience quelconque, il doit
être tenu a priori plus vulnérable que l’usager normalement valide et agile.265” De rechtbank heeft in
dit vonnis niet alleen de leeftijd van het slachtoffer maar ook haar fysieke toestand in aanmerking
genomen bij de invulling van zorgvuldig gedrag. In casu leiden deze persoonlijke kenmerken tot een
strengere invulling van de zorgvuldigheidsnorm.
261 Luik 28 juni 2010, onuitg.
262 Cass. 6 januari 2012, Arr.Cass. 2013, 60-64.
263 Gent 6 oktober 2011, T.Verz. 2012, 522-525.
264 Rb. Namen 19 januari 2001, Rev.dr.Commun. 2004, 42-44.
265 Rb. Namen 22 juni 2000, R.G. 214/96, onuitg.
75
148. Een vrouw komt ten val in een dokterskabinet, waar zij een scintigrafie266 had laten uitvoeren.
De vrouw, haar private verzekeraar en de mutualiteit leiden een vordering tot schadevergoeding in
tegen de arts wegens onvoldoende informatie en toezicht. Of het onderzoek daadwerkelijk beëindigd
was en de arts de patiënte had opgedragen de onderzoekstafel te verlaten bestaat tussen de partijen
in het geding onenigheid. Ter terechtzitting blijkt wel dat het onderzoek waarschijnlijk een
vasomotorische reactie267 uitlokte en dat de onderzoekstafel dusdanig hoog was dat zieke en oudere
personen hulp nodig hadden om ze te verlaten. Het hof van beroep van Brussel vervolgt: “Attendu que
l’on ne peut exiger d’une personne malade qui vient de passer un examen radiographique le même
comportement de prudence qu’une personnen normale devrait adopter lorsqu’elle descend de pareille
table.”. Op die grond kan het slachtoffer geen fout verweten worden. De arts daarentegen beging een
fout door de patiënte onvoldoende te informeren en geen toezicht te voorzien, terwijl de val voor hem
voorzienbaar was268. In expliciete bewoording versoepelt het hof van beroep van Brussel de invulling
van de zorgvuldigheidsnorm in hoofde van het slachtoffer. Gelet op de persoonlijke
gezondheidstoestand van het slachtoffer kan van haar niet het gedrag van de referentiepersoon
verwacht worden.
149. Mevrouw Bombaert wordt op de terugweg van haar werk geraakt door een loshangende
afdekplaat, die aan de stad Brussel toebehoort. Dit ongeval veroorzaakt bij mevrouw Bombaert een
schedelbreuk, die pas na verloop van meerdere maanden ontdekt wordt. Zo’n tien maanden na dit
ongeval valt mevrouw Bombaert bij het sluiten van een tuinhek, bij die val loopt zij een polsfractuur
op. Volgens mevrouw Bombaert is deze val te wijten aan de duizeligheid die het eerste ongeval met
zich had meegebracht. Uit de expertise van de aangestelde gerechtsdeskundig blijkt dat de
polsfractuur niet noodzakelijk zijn directe oorzaak in het eerste ongeval vindt. Het hof van beroep van
Brussel ontdoet de stad Brussel dan ook van iedere aansprakelijkheid voor het tweede ongeval.
Volgens het hof heeft het slachtoffer zich onvoorzichtig gedragen door haar gedrag niet op haar
persoonlijke zwakheden af te stemmen269. In functie van de persoonlijke kenmerken van het
slachtoffer bepaalt het hof wat voor de persoon in kwestie zorgvuldig is. Op die manier wordt het
zorgvuldigheidsbegrip gesubjectiveerd.
§ 3: Conclusie
150. Uit dit beknopte en allerminst exhaustieve overzicht blijkt dat de gezondheidstoestand zijn rol
opeist bij de zorgvuldigheidsbeoordeling. Voornamelijk wanneer een persoon zich niet naar zijn
beperktheden gedraagt, wordt zijn gedrag als onzorgvuldig bestempeld270. Zoals uiteengezet in
randnummer 137 getuigt dat van een strengere benadering van het zorgvuldigheidsbegrip. Eveneens
waren er uitspraken die een versoepeling van de beoordeling bepleiten271. Ten slotte waren er ook
arresten die de referentiepersoon aanpasten272.
266 Een beeldvormingsonderzoek waarbij de patiënt een radioactieve stof toegediend krijgt om de werking van een orgaan te onderzoeken.
267 Een reactie die de omvang van de bloedvaten beïnvloed.
268 Brussel 16 maart 1995, RGAR 1997, 12750.
269 Brussel 8 september 1977, RGAR 1978, 9950.
270 Luik 28 juni 2010, onuitg.; Brussel 11 september 1997, RGAR 1999, 13082; Rb. Namen 19 januari 2001, Rev.dr.Commun 2004, 42-44.
271 Brussel 16 maart 1995, RGAR 1997, 12750; Rb. Turnhout 15 januari 2001, TAVW 2002, 15-16.
272 Rb. Kortrijk 3 april 2001, RW 2004-2005, 189-190; Pol. Brugge 28 september 2000, TAVW 2001, 211-214.
76
Hoofdstuk 5: Kennis als subjectiveringsgrond
Afdeling 1: Kennis en zorgvuldigheidsbeoordeling
151. Ontegensprekelijk is de kennis van het individu een interne factor waarvan de
zorgvuldigheidsbeoordeling zich in principe distantieert. Uit rechtspraak blijkt deze zuivere toepassing
soms te moeten wijken voor een individualisering van de norm op grond van de kennis van de partijen
in het geding. Deze individualisatie is eigen aan verkeersongevallen, waarbij minstens één van de
partijen kennis had van de bijzondere configuratie van de plaats van het ongeval273, maar beperkt zich
niet tot deze context. Zo kan ook de in schoolverband verworven kennis een rol spelen bij de
beoordeling van het gedrag van kinderen274.
152. DANDOY legt meteen de vinger op de wonde door deze persoonlijke benadering een
billijkheidsoplossing te noemen. Wie kennis heeft, moet zich naar deze kennis gedragen en alle
maatregelen nemen om mogelijke schade te voorkomen. Wie dat niet doet, gedraagt zich
onzorgvuldig. Daarbij benadrukt hij dat het enkel gaat om de kennis die groter is dan die van een
normaal zorgvuldig persoon, met een gebrek aan kennis daarentegen wordt geen rekening
gehouden275. Deze stelling brengt de voorkennis van het individu in verband met de voorzienbaarheid
van de schade, één onderdeel van de objectief onrechtmatige gedraging.
Afdeling 2: Rechtspraakvoorbeelden
§ 1: Kennis van de plaatsgesteldheid van het ongeval
153. Hoewel het Hof van Cassatie zich met een arrest van 21 oktober 1993 tegen de subjectivering
van de zorgvuldigheidsnorm in verkeersongevallen heeft verzet, zijn er uitspraken van latere datum
dan het arrest te vinden die alsnog persoonlijke kennis bij de zorgvuldigheidsbeoordeling betrekken.
Het met cassatieberoep bestreden arrest van het hof van beroep van Luik van 25 november 1992 had
uitdrukkelijk gesteld geen rekening te houden met verweersters voorkennis van de staat van de berm
waar het ongeval zich had voorgedaan. Deze overweging werd door de eiser in cassatie aan de kaak
gesteld, maar het Hof bevestigde en de redenering van de Luikse rechter hield stand276.
154. Tijdens een ritje met zijn motor verliest de vijftienjarige B.T. de controle over het stuur,
waardoor hij op een ander voertuig inrijdt. De passagier van de vijftienjarige bestuurder, P.S., geraakt
hierbij gewond, zijn verwondingen noodzaken een ziekenhuisopname van een maand. Het slachtoffer
leidt een vordering tot vergoeding van schade in. Uit het geseponeerde strafdossier blijkt het verlies
van controle enkel aan B.T. te wijten, op grond van artikel 1382 BW is hij voor deze fout persoonlijk
aansprakelijk. Zijn ouders worden op grond van artikel 1384, tweede lid BW aansprakelijk gesteld. Toch
wordt het slachtoffer maar voor drie vierden van de totale schade vergoed, één vierde draagt hij zelf.
Volgens de rechtbank van eerste aanleg van Namen beging het slachtoffer een fout door zijn gedrag
273 H. VANDENBERGHE, “Recente ontwikkelingen bij de foutaansprakelijkheid” in H. COUSY en H. VANDENBERGHE (eds.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht. Themis vormingsonderdeel 30, Brugge, die Keure, 2005, 54; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en P. HAMELINK, “Overzicht van de rechtspraak (1964-1978). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1980, (1139) 1167-1168.
274 B. WEYTS, “Wordt de algemene zorgvuldigheidsnorm steeds subjectiever?”, TBBR 2005, (112) 114.
275 X. DANDOY, “Appréciation in abstracto de la faute civile extracontractuelle”, Ann.dr.Louvain 2007, (111) 117-118.
276 Cass. 21 oktober 1993, RW 1995-1996, 12-13.
77
niet aan zijn kennis te conformeren. P.T. wist dat de motor waarop hij plaatsnam niet
geïmmatriculeerd, noch verzekerd was en bestuurd werd door de vijftienjarige B.T. die onmogelijk in
het bezit kon zijn van het noodzakelijke rijbewijs. Door alsnog plaats te nemen beging P.T. een fout in
causaal verband met de schade277. Bij de beoordeling van de fout van het slachtoffer heeft de
rechtbank rekening gehouden met de precieze informatie waarover het slachtoffer ten tijde van het
plaatsnemen beschikte. Omdat deze voorafgaande informatie verschilt van persoon tot persoon,
betreft het een subjectief, persoonlijk kenmerk. Er rekening mee houden, impliceert een personalisatie
van de zorgvuldigheidsnorm.
155. Een koor houdt haar repetities in het auditorium van een school. Via een voetpad in slechte
staat en na het bestijgen van drie stenen treden kan men de ingang van de zaal bereiken. Op het
moment van de repetities zijn alle treden ondergesneeuwd. Bij het verlaten van het auditorium is een
van de koorleden uitgegleden over de geharde sneeuw die zich onder een laag verse bevond. De vrouw
liep daarbij een ernstige heupfractuur op. Het slachtoffer leidt een vergoedingsvordering in tegen de
vzw die de volgens haar gebrekkige treden beheert. De rechtbank van eerste aanleg Luik gaat in haar
vonnis eerst in op de eventuele fout van het slachtoffer. Het slachtoffer blijkt ten tijde van het ongeval
op de hoogte geweest te zijn van de gesteldheid van de plaats die zij regelmatig bezocht. Op het
moment van het ongeval wordt de op zich al slechte ingang door sneeuw belemmerd. Uit deze
omstandigheden leidt de rechtbank af dat de vrouw de gevaren van een aanvaard risico moet dragen,
zelfs als zij niet alle parameters in de hand heeft. Ook de vzw wordt als bewaarder van een gebrekkige
zaak aansprakelijk gesteld. De schadelast wordt bij helften verdeeld278. In haar vonnis heeft de
rechtbank beslist dat de kennis die een persoon heeft van de plaatsgesteldheid, haar gedrag moet
beïnvloeden. In casu hield dat in dat zij zich van het betreden van de zaal afzijdig moest houden. Alle
schade die zij leidt ten gevolge van het zich niet afwezig houden, is een vorm van risicoacceptatie. De
rechter vergelijkt het gedrag dus met het gedrag van een normaal zorgvuldig persoon met dezelfde
kennis van de plaatsgesteldheid als het slachtoffer.
156. Op 3 maart 1971 glijdt mevrouw Styns Monique voor het gebouw van meneer Lempereur
Albert uit over een stuk ijzel of geharde sneeuw, bij deze val breekt zij haar linkerpols. Mevrouw Styns
leidt een vordering tot schadevergoeding in tegen de eigenaar van het gebouw. Door het voetpad niet
sneeuwvrij te maken is hij volgens haar aansprakelijk voor haar schade. In eerste aanleg wordt de
vordering ongegrond verklaard bij gebreke van bewijs van de fout van de eigenaar. Mevrouw Styns
gaat tegen dit vonnis in beroep bij de rechtbank van eerste aanleg van Luik. Opnieuw wordt de
vordering ongegrond verklaard. In haar vonnis betoogt de rechtbank dat de plaats waar het ongeval
zich voordeed, net voor de inrit van de garage van het gebouw waar het voetpad licht afhelt, de
onvoorzichtigheid van de vrouw niet wegneemt daar zij in diezelfde wijk woonde. Bijgevolg moest zij
van de plaatsgesteldheid op de hoogte geweest zijn en haar gedrag aan deze gesteldheid aangepast
hebben. Door dat niet te doen heeft zij zich onzorgvuldig gedragen279. Haar kennis heeft een invloed
op de door haar persoonlijk in acht te nemen zorgvuldigheid bij het maken van verplaatsingen in de
sneeuw.
157. Door de begroeiing op een zandweg, wordt het zicht voor aankomende automobilisten deels
belemmerd. Op het punt waar een wagen komende uit de tegenovergestelde richting bijna volledig
aan het zicht onttrokken is, rijden twee wagens op elkaar in. Één van beide bestuurders stelt zich
277 Rb. Namen 30 juni 1995, De Verz. 1995, 638-640.
278 Rb. Luik 22 december 1989, RGAR 1992, 11921.
279 Brussel 13 november 1972, RGAR 1973, 8968.
78
burgerlijke partij in de hangende strafprocedure. Wat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de
beklaagde betreft, oordeelt het hof van beroep van Brussel dat de beklaagde zich niet naar zijn
persoonlijke voorkennis gedragen heeft. Beklaagde had immers verklaard zich dagelijks over de
zandweg te verplaatsen om bestellingen aan huis te leveren zonder ooit een tegenligger te kruisen. Uit
deze verklaring blijkt volgens het hof dat de beklaagde te goed vertrouwd was met de plaats van het
ongeval. Dit blinde vertrouwen resulteerde in onachtzaam gedrag, terwijl zijn voorkennis net tot
voorzichtigheid had moeten aanzetten. Wat de burgerlijke vordering betreft stelde het hof vast dat
ook de burgerlijke partij de plaats kende en het gevaar had moeten voorzien. Door zich niet naar zijn
persoonlijke kennis te gedragen, beging hij evenzeer een fout in causaal verband met zijn schade.
Uiteindelijk blijft de schade voor één derde liggen bij de burgerlijke partij280. Het hof vult het
zorgvuldigheidsbegrip in rekening houdend met partijen hun persoonlijke kennis van de configuratie
van de plaats van het ongeval.
158. Een ongeval tussen twee automobilisten resulteert in een vonnis van de rechtbank van eerste
aanleg van Leuven. Mevrouw van Schoelant, eiser in beroep, kwam met haar wagen uit het smalle
Hondsstraatje op de Staatsbaan te Bekkevoort, waar zij op de wagen van meneer Bollen botst. Uit het
geheel van feiten blijkt het Hondsstraatje voorzien te zijn van een gevaarsteken 1A, dat de
automobilisten wijst op de voorrang van de wagens die zich op de Staatsbaan bevinden. In
overeenstemming daarmee bevindt zich een bord nummer 2 op de Staatsbaan, die de automobilisten
op de Staatsbaan van hun voorrang verzekert. Het gevaarsteken 1A blijkt de tand des tijd niet
doorstaan te hebben: het bord is door struikgewas overwoekerd en vergroend, enkel de vorm van het
bord is nog waarneembaar. In eerste aanleg achtte de vrederechter van Schoelant aansprakelijk voor
drie vierde van de totale schade, het overige één vierde was ten laste van de Belgische staat. Tegen
dat vonnis wordt door van Schoelant beroep aangetekend bij de rechtbank van eerste aanleg van
Leuven. In beroep dragen de Belgische staat en de gemeente Bekkevoort elk één vierde van Bollens
totale schade, van Schoelant draait voor de andere helft op. Bij de beoordeling van deze laatste
aansprakelijkheid overweegt de rechter dat van Schoelant al jaren op nog geen honderd meter van het
ongeval woonde en zich bewust was van het belangrijke karakter van de Staatsbaan. Gelet op die
plaatsgesteldheidskennis en de niet-naleving van de bijzonder voorzichtigheidsplicht die rust op zij die
voorrang van rechts hebben, beging van Schoelant een buitencontractuele fout281. Bij de
zorgvuldigheidsbeoordeling heeft de rechter expliciet rekening gehouden met de kennis die de vrouw
had van de plaats van het ongeval. Op die manier wordt de zorgvuldigheidsnorm ingevuld rekening
houdend met persoonlijke kenmerken van de dader.
159. Op 17 januari 1961 rijdt een wagen van appellant, bestuurd door een aangestelde over een
weg. Een obstakel bestaande uit de uitholling van de weg en een honderdtal straatstenen beschadigt
de wagen. Appellant, eigenaar van de wagen, leidt een schadevergoedingsvordering in tegen de
gemeente en de burgermeester. Uit het feitenrelaas blijkt een adequate signalisatie van het obstakel
te ontbreken. De rechtbank van eerste aanleg van Bergen stelt de gemeente aansprakelijk maar
nuanceert: ook de gebruiker van de weg moet zich voorzichtig gedragen. De aansprakelijkheid van de
gebruiker komt in het gedrang wanneer hij zich van het gevaar bewust was door persoonlijke kennis,
ervaring of adequate informatie282. De persoonlijke kennis en/of ervaring van het slachtoffer van de
hindernis bepalen dus mee de voorzienbaarheid van de schade. Door met deze persoonlijke
280 Brussel 17 oktober 1969, RW 1969-1970, 474-476.
281 Rb. Leuven 27 maart 1968, RW 1968-1969, 1904-1907.
282 Rb. Bergen 8 december 1968, De Verz. 1969, 421-424.
79
kenmerken rekening te houden bij de bepaling van de voorzienbaarheid van de schade wordt de
zorgvuldigheidsnorm, toch deels gesubjectiveerd.
160. De bestuurder van een personenwagen wordt op een niet zo brede weg met een vrachtwagen
uit de tegenovergestelde richting geconfronteerd. Om het kruisen vlot te laten verlopen rijdt hij deels
op de berm van deze weg. Bij dit manoeuvre heeft de automobilist een brandkraan die dertien
centimeter boven de grond lag aangereden. De brandkraan was niet gesignaleerd, noch was de
snelheid op het traject beperkt. De automobilist leidt een vordering tot vergoeding van schade in tegen
gemeente op wiens grondgebied het ongeval plaatsvond. De gemeente draagt twee derden van de
totale schade. De automobilist draagt het resterende één derde omdat hij niet alle voorzorgen heeft
genomen die op hem rusten. De automobilist die in de buurt van het ongeval woont, moest op de
hoogte geweest zijn van de slechte staat van het wegdek en noodzakelijk van de bijhorende berm.
Door zijn gedrag niet op zijn kennis af te stemmen heeft het slachtoffer zich onzorgvuldig gedragen283.
Opnieuw beïnvloedt de voorkennis van het slachtoffer zijn zorgvuldigheid.
161. Bij het verlaten van de stoep had een man, vertegenwoordiger van beroep, de verzakking in
het wegdek niet opgemerkt en brak hij zijn enkel. Uit de foto’s van de plaats van het ongeval blijkt een
plaat van het wegdek dicht bij de stoeprand, verzakt te zijn. De arbeidsongevallenverzekeraar van zijn
werkgever leidt een vergoedingsvordering in tegen de gemeente Anderlecht, op wiens grondgebied
het ongeval zich voordeed. De gemeente Anderlecht roept de NV De Bilde op in vrijwaring. Deze was
immers door de gemeente opgedragen de verzakking te herstellen. Bij de beoordeling van de
aansprakelijkheid van de gemeente Anderlecht, benadrukt de rechtbank van eerste aanleg van Brussel
dat het slachtoffer perfect op de hoogte was van de gesteldheidsgebreken van de plaats van het
ongeval omdat hij er gezien zijn beroep vaak passeerde. Door niet naar zijn eigen kennis te handelen
is het ongeval enkel te wijten aan de onachtzaamheid van het slachtoffer284. De rechtbank heeft het
gedrag van het slachtoffer, rekening houdend met de kennis die hij had van de plaats van het ongeval,
als onzorgvuldig afgedaan. De zorgvuldigheidsnorm wordt rekening houdend met zijn persoonlijke
kennis gesubjectiveerd.
§ 2: Andere kennis
162. Tijdens een praktijkles raakt de arm van een bijna zeventienjarige leerling van het vierde jaar
mechanica gekneld in de freesmachine. De jongen loopt ernstige verwondingen op maar kan zijn arm
behouden. Volgens het slachtoffer was het ongeval te wijten aan de afwezigheid van een beschermkap
en veiligheidssysteem op de machine. De beschermkap had kunnen verhinderen dat de mouw van het
slachtoffer in de machine terecht kwam, terwijl het veiligheidssysteem de machine automatisch tot
stilstand had kunnen brengen. Op grond van artikel 1384, eerste lid BW acht de rechtbank van eerste
aanleg van Kortrijk de school aansprakelijk voor de gebrekkige machine. Doch beging ook de leerling
een fout in oorzakelijk verband met de schade. Door een spaander uit de machine te halen zonder de
machine eerst stil te leggen, overtreedt de leerling de essentiële veiligheidsvoorschriften die hij kende
of alleszins moest kennen. De rechtbank vervolgt, hoewel het een praktijkles betreft, die in wezen
gericht is op het aanleren van vaardigheden en attitudes, kan niet worden volgehouden dat het
slachtoffer als leerling van het vierde jaar onvoldoende ervaring had om de machine in kwestie de te
bedienen. De school wordt voor twee derde van de schade aansprakelijk gesteld, het slachtoffer voor
283 Vred. Moeskroen 7 februari 1967, RGAR 1967, 7811.
284 Rb. Brussel 28 mei 1964, Pas. 1965, III, 133-135.
80
één derde285. Bij de beoordeling van de fout van het slachtoffer wordt rekening gehouden met de
kennis en ervaring van de leerling bij het bedienen van de machine. Net deze persoonlijke
eigenschappen moesten hem ervan weerhouden hebben te handelen zoals hij deed.
163. Twee minderjarigen maken een vuurpijl, daarvoor dienen zij een tube met een klaargemaakt
poeder te vullen. Bij het vullen ontploft hun constructie en raken beide jongens gewond. Elk van hen
volgde een technische middelbare opleiding. De moeder van Claude Wezel, één van de minderjarigen,
leidt een schadevergoedingsvordering in tegen Claude Bazin, zijn vader en zijn moeder. Het hof van
beroep van Brussel stelt vast dat de vijftienjarige Claude Bazin de leiding had over de conceptie en de
realisatie van het experiment. De zestienjarige Claude Wezel had een voornamelijk assisterende rol.
Wat de fout van Claude Bazin betreft oordeelt het hof dat hij gelet op zijn leeftijd en opleiding zich van
de gevaren van het experiment voor zichzelf en derden bewust had moeten zijn. Dat andere jongeren
erin slagen soortgelijk experiment tot een goed einde te brengen, ontslaat hem niet van
aansprakelijkheid. In tegendeel het benadrukt dat Claude Bazin niet over de nodige technische kennis
en raadgeving beschikte om het experiment aan te vatten. De fout van Claude Bazin staat in oorzakelijk
verband met de schade van Claude Wezel. Wat de aansprakelijkheid van Claude Wezel betreft had ook
hij gelet op zijn leeftijd en technische opleiding het risico inherent aan het experiment moeten
begrijpen. Door zich alsnog met het experiment in te laten aanvaard hij de daaraan verbonden risico’s,
deze fout staat in oorzakelijk verband met zijn schade. Op grond van deze vaststelling blijft één vierde
van de schade bij het slachtoffer liggen286. Om de voorzienbaarheid van de schade te beoordelen heeft
het hof van beroep van Brussel niet alleen met de leeftijd van beide jongens maar evenzeer met hun
kennis voorvloeiend uit hun technische opleiding rekening gehouden. Door het
voorzienbaarheidselement van het zorgvuldigheidsbegrip subjectief in te vullen, heeft het hof het
zorgvuldigheidsbegrip deel gesubjectiveerd.
164. Een persoon had achteraan zijn tuin, vlakbij een weide waar runderen grazen,
vingerhoedskruid gestapeld. De runderen deden zich aan het kruid te goed en stierven daarna. De
eigenaar van de runderen leidt een schadevergoedingsvordering in tegen diegene die het
vingerhoedskruid had gestapeld. Volgens het hof van beroep van Gent kan de verweerder enkel
aansprakelijk zijn indien het veroorzaken van de redelijk voorzienbare schade van lichtzinnigheid
getuigt die de bonus pater familias niet zou begaan. Omdat de betrokkene onwetend was van het
toxisch karakter van het kruid, kan hem geen fout verweten worden287. De kennis van verweerder, of
beter het gebrek daaraan, hebben de vaststelling van fout in zijnen hoofde belet. De
zorgvuldigheidsnorm wordt in het licht van de concrete kennis van de verweerder gesubjectiveerd.
165. Twee jongeren willen een kleine raket lanceren met behulp van een mengeling van chemische
stoffen. De mengeling van chemische producten wordt in een aluminium tube gebracht. Terwijl
Bertrand de tube vasthoudt, stampt Brans de mengeling met behulp van een stuk hout aan. Het
aanstampen wordt gevolgd door een vroegtijdige explosie van de chemische mengeling. Brans liep
ernstige verwondingen aan het trommelvlies en een gapende wonde in het scheenbeen op, Bertrand
verwondde beide handen ernstig. Op het moment van de feiten was Bertrand zestien jaar en elf
maanden en studeerde hij chemie, Brans was zeventien jaar en negen maanden en volgde een
bouwopleiding. Bertrand bleek in het verleden reeds succesvol dergelijke lanceringen uitgevoerd te
hebben. De vader van Bertrand leidt qualitate qua een vergoedingsvordering in tegen de ouders van
285 Rb. Kortrijk 25 maart 2002, Intercontact 2002, 115-116.
286 Brussel 22 december 1964, JT 1965, 298-299.
287 Gent 17 februari 1987, T.Agr.R. 1987, 139.
81
Brans. In eerste aanleg werd de vordering ontvankelijk en deels gegrond verklaard. Omdat de eerste
rechter het gedrag van Brans heeft vergeleken met het gedrag van een normaal zorgvuldig persoon
van zijn leeftijd, moet het vonnis volgens Brans’ ouders hervormd worden. In beroep onderzoekt het
hof van beroep van Brussel of Brans kon en moest weten dat de lancering van een kleine raket niet
alleen voor zichzelf maar ook voor anderen een gevaar kon inhouden. Met andere woorden of de
schade in zijnen hoofde voorzienbaar was. Bij dat onderzoek wordt benadrukt dat Brans overtuigd was
van de competenties van Bertrand en hem vertrouwde omdat hij in het verleden reeds succesvol
dergelijke lanceringen had uitgevoerd. Noch het leeftijdsverschil tussen hen beiden, noch zijn
bouwopleiding hebben aan dat vertrouwen afbreuk gedaan. In Bertrands ogen ging het om een
onschuldig experiment, gelet op het vertrouwen van Brans in Bertrand was dat a forteriori het geval in
zijnen hoofde. Bij de realisatie van het chemische experiment heeft Brans zich niet onzorgvuldig
gedragen door op Bertrand te vertrouwen. De enige fout die aan het experiment ten grondslag ligt, is
de fout van Bertrand. Deze had zich moeten informeren bij leraars en de nodige maatregelen moeten
nemen om vroegtijdige ontploffingen te voorkomen. Bertrand heeft het risico aanvaard en beging een
buitencontractuele fout waarvan hij de gevolgen moet dragen288. In eerst aanleg hangt rond de fout
van het slachtoffer een zweem van subjectieve invulling. De rechter had het gedrag van Brans
vergeleken met dat van een normaal, zorgvuldig persoon van zijn leeftijd. In beroep wordt deze fout
van de hand gedaan omdat de schade in zijnen hoofde onvoorzienbaar was. Bij de
voorzienbaarheidsbeoordeling heeft de rechter rekening gehouden met het vertrouwen in de ander
en zijn eigen opleiding. Waardoor deze voorzienbaarheid wordt gepersonaliseerd. In hoofde van
Bertrand was de schade en de mogelijkheid om zich te informeren over noodzakelijk
voorzorgsmaatregelen veel gemakkelijker te bekomen.
§ 3: Conclusie
166. Het bestaan van specifiek kennis verstrengt in de meeste gevallen de invulling van de
zorgvuldigheidsnorm. Want wie zijn gedrag niet aan zijn persoonlijke kennis conformeert, gedraagt
zich onzorgvuldig. Deze verstrenging kan gekoppeld worden aan een subjectieve invulling van de
voorzienbaarheid289. In het arrest van het hof van beroep van Gent van 17 februari 1987 werd
verweerder net wegens zijn persoonlijke onwetendheid van het toxische karakter van
vingerhoedskruid, van zijn aansprakelijkheid ontslagen290.
288 Brussel 20 februari 1989, RGAR 1990, 11782.
289 Zie daarover infra randnummer 174 e.v.
290 Gent 17 februari 1987, T.Agr.R. 1987, 139.
82
Hoofdstuk 6: Kracht en gewicht als subjectiveringsgrond
167. De fysieke eigenschappen kracht en gewicht behoren tot de eigen persoonlijke kenmerken van
het individu. Er bij de zorgvuldigheidsbeoordeling rekening mee houden strookt niet met het abstracte
beoordelingsprincipe en getuigt van een subjectieve invulling van de zorgvuldigheidsnorm.
168. Wat kracht betreft kan verwezen worden naar de betwisting die in randnummer 98 werd
uiteengezet. Bij de zorgvuldigheidsbeoordeling werd rekening gehouden met de kracht die de spits
had ontwikkeld291.
169. Gewicht werd dan weer bij de foutbeoordeling betrokken door het hof van beroep van Luik in
een arrest van 6 januari 2011. Tijdens een vakantie op Kos, Griekenland, had zich een ongeval op een
waterglijbaan voorgedaan. Het betrof een gesloten waterglijbaan: vakantiegangers konden elkaar pas
op het einde van de glijbaan opmerken. Bij gebreke van een door de badgasten te respecteren
vertreksysteem, diende elke gebruiker vrij te beslissen wanneer volgens hem het gepaste
vertrekmoment aangebroken was. Eens slachtoffer D. het einde van de glijbaan had bereikt, werd zij
door J. in haar rug geraakt. In eerste instantie stelt het hof vast dat een normaal zorgvuldig persoon
niet alleen voldoende tijd moet laten passeren alvorens zich op de glijbaan te begeven maar evenzeer
in staat moet zijn tijdens de rit zijn snelheid te controleren. Tot zover geen vuiltje aan de lucht, maar
het venijn zit in de staart. Volgens het hof had J. zijn snelheid op geen enkel ogenblik onder controle,
bovendien kon hij die moeilijker herstellen gelet op zijn omvang. Bijgevolg moest J. zich voorzichtiger
gedragen dan anderen. Bovendien had J. al vier dagen aan het zwembad gespendeerd, dus kende hij
de configuratie van de glijbaan en was hij zich bewust van zijn persoonlijk onvermogen om zijn snelheid
te beheersen. J. wordt aansprakelijk geacht voor de door D. geleden schade292. Net omdat zijn gewicht
het voor J. bemoeilijkte zijn snelheid te beheersen moest hij voorzichtiger en oplettender zijn bij het
inschatten van de wachttijd. Bovendien heeft hij zijn voorafgaande kennis van de plaats verhinderd
dat de fout in enig opzicht verschoonbaar was.
291 Rb. Gent 18 februari 2000, TGR 2000, 105-106.
292 Luik 6 januari 2011, RGAR 2013, 14951, De Verz. 2012, 126-127.
83
84
DEEL III: CONCLUSIE EN ALTERNATIEVE
VERKLARING
85
Hoofdstuk 1: Algemene vaststellingen
170. Hoewel het rechtspraakoverzicht opgenomen in het tweede deel van deze masterproef
geenszins exhaustief is, verduidelijkt het wel dat de uitzonderingen op het abstracte
beoordelingsprincipe legio zijn. Een niet te verwaarlozen minderheid van de rechtspraak opteert voor
een beoordeling in concreto. Deze beoordeling à la tête du client kan de invulling van de
zorgvuldigheidsnorm zowel verstrengen als versoepelen. Deze subjectivering belangt niet alleen de
persoonlijke aansprakelijkheid van het individu aan maar laat zich in bepaalde gevallen ook op het
niveau van kwalitatieve aansprakelijkheid en de verdeling van de schadelast voelen.
Meteen moet benadrukt worden dat het gaat om een niet te verwaarlozen minderheid van de
gepubliceerde rechtspraak. In tegenstelling tot bepaalde andere landen is de ontsluiting van
rechtspraak in België grotendeels in handen van private uitgeverijen. Zij publiceren enkel wat vanuit
hun oogpunt interessant is. Waardoor de ware impact van deze subjectieve rechtspraak ofwel over-
ofwel onderschat wordt. Om een volledig getrouw beeld te krijgen van de problematiek dringt een
systematische empirische rechtspraakonderzoek zich op.
171. Niettemin stelde WEYTS dat deze veranderde juridische realiteit getuigt van het toenemend
belang van subjectieve factoren, de in abstracto beoordeling moet terrein inboeten. Het arrest van 5
juni 2003 van het Hof van Cassatie bevestigt naar haar mening deze evolutie293.
Volgens DALCQ is deze evolutie niet te wijten aan een onduidelijke regel, maar is het vanuit menselijk
oogpunt een moeilijk te respecteren regel: “Humainement, c’est là une règle souvent bien difficile à
respecter par le juge qui devrait ainsi apprécier le comportement d’un enfant (dès lors qu’il a atteint
l’âge du discernement) comme celui d’un adulte, celui d’un vieillard comme celui d’un homme dans la
force de l’âge. En fait, on constate que souvent la jurisprudence s’écarte du principe et tient compte
dans son appréciation du comportement humain, de l’âge, de l’éducation, de la formation
professionelle.”294. De abstractie te ver drijven zou tot een dehumanisatie van het buitencontractueel
aansprakelijkheidsrecht leiden295.
VANDENBERGHE e.a. beweren dan weer dat het Hof van Cassatie nooit de bedoeling heeft gehad de
in aanmerking te nemen omstandigheden tot externe te beperken. Deze bewering staven zij door erop
te wijzen dat het Hof van Cassatie altijd naar de normaal zorgvuldig persoon geplaatst in dezelfde
omstandigheden verwijst. In geen enkel arrest preciseerde het Hof dat enkel externe omstandigheden
in acht genomen mogen worden, bovendien maakt het Hof zelf geen onderscheid tussen interne en
externe omstandigheden296. MONTERO en GOFFAUX sluiten zich bij dat inzicht aan. Overigens
benadrukken deze laatsten dat het abstracte beoordelingsprincipe geen wettelijke grondslag heeft297.
293 B. WEYTS, “Wordt de algemene zorgvuldigheidsnorm steeds subjectiever?”, TBBR 2005, (112) 115, noot onder Cass. 5 juni 2003.
294 R.-O. DALCQ, “Examen de jurisprudence (1968-1972). La responsabilité délictuelle et quasi délictuelle.”, RCJB 1973, (627) 631.
295 R.-O. DALCQ, “Examen de jurisprudence (1973-1979). La responsabilité délictuelle et quasi délictuelle.”, RCJB 1980, (355) 361-362.
296 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en P. HAMELINK, “Overzicht van de rechtspraak (1964-1978). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 1980, (1139) 1166.
297 E. MONTERO en B. GOFFAUX, “La référence au paradigme du ‘bon père du famille’ en responsabilité extracontractuelle”, For.Ass. 2014, (1) 4-5.
86
172. Tijdens mijn onderzoek merkte ik ook op dat rechtspraak en rechtsleer onzorgvuldig
omspringen met begrippen. Zo worden de termen schuld- en rechtvaardigingsgronden door elkaar
gebruikt, terwijl zij totaal verschillende ladingen dekken. Ook het onderscheid tussen interne en
externe elementen baadt in een ondoorzichtige waas, waar bepaalde rechtsleer toe heeft
bijgedragen298. Ik pleit dan ook voor begrippenhygiëne. Een strak, quasi-mathematisch onderscheid,
dat bijdraagt tot een beter begrip van de theorie en ons het bos door de bomen laat zien.
Daarnaast werd ik meermaals geconfronteerd met summier of slecht gemotiveerde uitspraken, die
leiden tot verwarring. Doorheen een kluwen van verwijzingen naar deze rechtspraak zet deze
verwarring zich voort in volgende uitspraken. Zo steunden bepaalde rechters hun
zorgvuldigheidsbeoordeling niet op een subjectief element maar door er bij het onderzoek naar de
objectieve onrechtmatigheid naar te verwijzen, kregen anderen de indruk dat de subjectieve factor
wel van doorslaggevend belang was geweest. Andere uitspraken verwezen in hun dictum uitdrukkelijk
naar de abstracte norm, om er dan in de daaropvolgende passage van af te wijken door de
zorgvuldigheidsnorm te subjectiveren. Door aan de abstracte norm te herinneren pogen rechters een
voorziening in cassatie te vermijden299. Opnieuw zou de introductie van een zekere systematiek het
probleem kunnen verhelpen.
Beide relatief eenvoudige ingrepen zouden er op den duur toe leiden dat de verwarring opklaart en
uitspraken beter gemotiveerd zijn. Wat op zijn beurt zou leiden tot meer rechtszekerheid voor de
rechtsonderhorige.
298 Supra randnummer 50 e.v.
299 R.-O. DALCQ en G. SCHAMPS, “Examen de jurisprudence (1987-1993). La responsabilité délictuelle et quasi délictuelle.”, RCJB 1995, (525) 538.
87
Hoofdstuk 2: Alternatieve verklaringen
173. Na het beschrijvende onderzoek in het tweede deel van deze masterproef, probeer ik in dit
hoofdstuk een algemene regel te distilleren die deze van de gangbare theorie afwijkende rechtspraak
kan verklaren. In eerste instantie wordt die algemene regel beschreven. Daarna wordt de rechtspraak
die door die regel verklaard kan worden, verkort aangehaald.
Afdeling 1: Voorzienbaarheid van schade
§ 1: Subjectieve invulling van voorzienbaarheid
174. Zoals uiteengezet in randnummer 25 is de zorgvuldigheidsnorm pas geschonden wanneer er
sprake is van onzorgvuldig gedrag en voorzienbare schade. Voorzienbaarheid behoort dus tot het
objectieve foutfacet. Daaruit vloeit voort dat schade pas voorzienbaar is, wanneer een normaal
zorgvuldig persoon redelijkerwijs schade kon voorzien. Bij de beoordeling van deze vereiste moet de
rechter zich opnieuw in het hoofd van de abstracte referentiepersoon in dezelfde omstandigheden
verplaatsen300.
In zijn rechtspraakoverzicht van 1995 merkt DALCQ op dat het abstracte beoordelingsprincipe voor
sommige rechters wringt. Die rechters betrekken toch bepaalde persoonlijke kenmerken bij het
voorzienbaarheidsonderzoek, waardoor zij de voorzienbaarheidsvereiste in hoofde van het
rechtssubject beoordelen. Ook deze benadering, die een onderdeel van de objectief onrechtmatige
gedraging subjectiveert, getuigt van een personalisatie van de zorgvuldigheidsnorm301.
175. Één van die persoonlijke kenmerken die veelvuldig bij de voorzienbaarheidsbeoordeling
betrokken wordt, is (voor)kennis. Volgens VANSWEEVELT en WEYTS moet dat kenmerk in acht
genomen worden gelet op de consideratieplicht die op de normaal zorgvuldig persoon rust. De
consideratieplicht gebiedt eenieder rekening te houden met de voorzienbare foutieve gedraging van
derden en daarop te anticiperen302. DANDOY daarentegen meent dat het een billijkheidsoplossing
betreft maar benadrukt expliciet dat deze redenering enkel toegepast kan worden wanneer de kennis
van het individu groter is dan die van een normaal zorgvuldig persoon303. Andere auteurs aanvaarden
300 M. DEBAENE en P. DEBAENE, “Aansprakelijkheid voor eigen foutieve daad” in X. (ed.), Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl. 39; H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.”, TPR 2010, (1749) 1855; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aanspakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 134-135; G. SCHAMPS, “La violation de la loi et la prévisibilité du dommage en matière aquilienne”, JLMB 1994, (45) 47, noot onder Brussel 28 april 1992; G. SCHAMPS, “La prévisibilité du dommage en responsabilité civile. De son incidence sur la faute et sur le rapport de causalité, RDPC 1994, (375) 375.
301 R.-O. DALCQ en G. SCHAMPS, “Examen de jurisprudence (1987-1993). La responsabilité délictuelle et quasi délictuelle.”, RCJB 1995, (525) 538; G. SCHAMPS, “La prévisibilité du dommage en reponsabilité civile. De son incidence sur la faute et sur le rapport de causalité.”, RDPC 1994, (375) 380.
302 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 136.
303 Supra randnummer 152, zie ook G. SCHAMPS, “La prévisibilité du dommage en responsabilité civile. De son incidence sur la faute et sur le rapport de causalité”, RDPC (375) 383.
88
deze rechtspraak zonder meer304. Een tweede subjectieve factor die vaak zijn stempel op de
voorzienbaarheidsbeoordeling drukt, is de fysieke tekortkoming van het individu. Zowel de kennis van
het individu als zijn fysieke tekortkomingen doen de rechter meestal besluiten dat de persoon in
kwestie meer schade kon voorzien dan de normaal zorgvuldig persoon.
Toch is de subjectivering van voorzienbaarheid niet tot voorkennis en fysieke tekortkomingen beperkt.
Ook leeftijd, ervaring, gewoontes,… beïnvloeden de voorzienbaarheidsbeoordeling. Deze kenmerken
krijgen niet steeds dezelfde draagwijdte toegemeten, wat resulteert in rechtsonzekerheid305.
§ 2: De regel toegepast op de geanalyseerde rechtspraak
176. Nu rijst de vraag of een concrete subjectieve invulling van voorzienbaarheid de in het tweede
deel opgenomen subjectieve rechtspraak kan verklaren. Bijkomend wordt onderzocht of deze
subjectieve invulling steeds leidt tot meer voorzienbare schade of zij gebeurlijk ook tot minder
voorzienbare schade aanleiding geeft.
177. De voorzienbaarheidshypothese kan het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van
Hasselt van 13 november 1995 en het arrest van het hof van beroep van Gent van 8 maart 1994
verklaren. Op grond van hun professionele hoedanigheid of opleiding konden de personen in kwestie,
meer dan een normaal zorgvuldig persoon, schade kunnen voorzien306.
178. Ook leeftijd personaliseert in bepaalde gevallen de voorzienbaarheid van schade. Zo besloot
het hof van beroep van Gent in een arrest van 20 september 2005 dat de schade, gelet op de jeugdige
leeftijd van de schadeverwekker, niet voorzienbaar was. Het hof van beroep van Luik besloot dat een
dame van respectabele leeftijd de schade niet kon voorzien. De factor leeftijd resulteert in beide
arresten tot minder voorzienbare schade307. In een arrest van 3 januari 2005 verwees het hof van
beroep van Brussel dan weer naar de jaren des onderscheid bij de beoordeling van de
voorzienbaarheid van de schade308.
179. Ervaring beïnvloed eveneens de voorzienbaarheid van schade. Zo oordeelde het Brusselse hof
van beroep dat de schade in hoofde van de ervaren golfspeler meer voorzienbaar was309. Ook het hof
van beroep van Antwerpen en de rechtbank van eerste aanleg van Hoei besloten het slachtoffer
aansprakelijk te stellen. In beide gevallen was de schade, rekening houdend met hun persoonlijk
ervaring, meer voorzienbaar310.
304 M. DEBAENE en P. DEBAENE, “Aansprakelijkheid voor eigen foutieve daad” in X. (ed.), Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl. 44.
305 G. SCHAMPS, “La violation de la loi et la prévisibilité du dommage en matière aquilienne”, JLMB 1994, (45) 47-48, noot onder Brussel 28 april 1992; G. SCHAMPS, “La prévisibilité du dommage en responsabilité civile. De son incidence sur la faute et sur le rapport de causalité”, RDPC 1994, (375) 383.
306 Gent 8 maart 1994, RW 1996-1997 (randnummer 61); Rb. Hasselt 13 november 1995, De Verz. 1997, 317-321 (randnummer 60).
307 Gent 20 september 2005, De Verz.2007, 451-452 (randnummer 74); Luik 19 januari 1988, RGAR 1989, 11565 (randnummer 81).
308 Brussel 3 januari 2005, RGAR 2006, 14133 (randnummer 124).
309 Brussel 17 september 2012, RGAR 2013, 14965 (randnummer 121).
310 Antwerpen 2 februari 1995, AJT 1994-1995, 496-498 (randnummer 105); Rb. Hoei 5 februari 1986, RGAR 1987, 11248 (randnummer 107).
89
Het arrest van het hof van beroep van Luik van 19 mei 1993 besloot daarentegen dat de schade in
hoofde van de debuterende skiërs, gelet op de context, minder voorzienbaar was. Ook één van de
aangesproken miliciens in het arrest van het hof van beroep van Brussel van 9 oktober 1990 ontsprong
de dans omdat de schade bij gebrek aan ervaring in zijnen hoofde niet voorzienbaar was. Voor de
officieren daarentegen was de schade net wegens hun ervaring te voorzien.311
Er is evenzeer rechtspraak die net rekening houdend met gebrek aan ervaring, besluit dat de onervaren
persoon in kwestie de schade had moeten voorzien. Zo oordeelde het hof van beroep van Luik dat een
jongen rekening houdend met zijn leeftijd en onvolkomen schaatstechniek, moest voorzien dat iemand
achtervolgen op het ijs schade kon veroorzaken. Ook de rechtbank van koophandel van Oudenaarde
besloot dat een onervaren fietser de schade, veroorzaakt door het gebrek aan concentratie, kon
voorzien. Zeescouts moesten dan weer gelet op hun kwalificatie en gebrek aan ervaring, de
mogelijkheid van schade door duiken in de rivier voorzien hebben.312
Uit dit overzicht blijkt dat ervaring nu eens tot meer voorzienbare schade, dan weer tot minder
voorzienbare schade leidt.
180. De uitspraken besproken in het vierde en vijfde hoofdstuk van het tweede deel, betreffende
de gezondheidstoestand en kennis, kunnen bijna allemaal aan de hand van de
voorzienbaarheidshypothese verklaard worden. Steeds kan het slachtoffer/de schadeverwekker meer
schade voorzien door zijn kennis of fysieke tekortkoming. Naar deze uitspraken wordt enkel
verwezen313.
Twee arresten getuigen net van de tegenovergestelde visie: de schadeverwekker/het slachtoffer kon
gelet op zijn beperkte kennis de mogelijkheid van schade niet voorzien. Zo ontsloeg het hof van beroep
van Brussel het slachtoffer van een vroegtijdige explosie van zijn aansprakelijkheid omdat de
mogelijkheid tot schade voor hem, gezien zijn vertrouwen in zijn vriend en zijn bouwopleiding,
onvoorzienbaar was. Ook het hof van beroep van Gent oordeelde dat een schadeverwekker zich niet
onzorgvuldig had gedragen door vingerhoedskruid te stapelen op een plaats waar runderen zich er te
goed aan konden doen. De verweerder kon de schade niet voorzien omdat hij niet op de hoogte was
van het toxische karakter van de plant.314
311 Luik 19 mei 1993, De Verz. 1996, 319-321 (randnummer 112); Brussel 9 oktober 1990, TBBR 1993, 463-467
(randnummer 131).
312 Luik 20 april 2007, RGAR 2008, 14364 (randnummer 113); Brussel 22 april 2005, RW 2005-2006, 1668-1670
313 Gent 6 oktober 2011, T.Verz. 2012, 522-525; Antwerpen 30 juni 1995, RW 1997-1998, 83-84; Brussel 20
februari 1989, RGAR 1990, 11782; Brussel 8 september 1977, RGAR 1978, 9950; Brussel 13 november 1972, RGAR
1973, 8968; Brussel 17 oktober 1969, RW 1969-1970, 474-476; Brussel 22 december 1964, JT 1965, 298-299; Rb.
Kortrijk 25 maart 2002, Intercontact 2002, 115-116; Rb. Namen 30 juni 1995, De Verz. 1995, 638-640; Rb. Luik 22
december 1989, RGAR 1992, 11921; Rb. Luik 10 mei 1984, Vl.T.Gez. 1989, 28-31; Rb. Bergen 8 december 1968,
De Verz. 1969, 421-424; Rb. Leuven 27 maart 1968, RW 1968-1969, 1904-1907; Rb. Brussel 28 mei 1964, Pas.
1965, III, 133-135; Pol. Brugge 28 september 2000, TAVW 2001, 211-214; Vred. Moeskroen 7 februari 1967, RGAR
1967, 7811;
314 Brussel 20 februari 1989, RGAR 1990, 11782 (randnummer 165); Gent 17 februari 1987, T.Agr.R. 1987, 139 (randnummer 164).
90
§ 3: Conclusie
181. Hoewel heel wat rechtspraak aan de hand van de voorzienbaarheidshypothese verklaard kan
worden, zijn er ook uitspraken die niet met deze hypothese stroken. Daarenboven blijken rechters de
subjectieve factoren niet steeds dezelfde draagwijdte mee te geven, wat de rechtszekerheid niet ten
goede komt.
Afdeling 2: Rechtseconomische benadering
§ 1: Efficiëntie en voorzienbaarheid
182. De rechtseconomische benadering gaat uit van de homo economicus. De homo economicus is
een persoon die zijn keuze om al of niet te handelen laat afhangen van een voorafgaande kosten-baten
analyse en zijn gedrag op prikkels van buitenaf afstemt. Het aansprakelijkheidsrecht moet volgens deze
strekking individuen aanmoedigen optimale voorzorgen te treffen om op die manier de efficiëntie te
verhogen.
Het Belgisch buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht stelt het optimale voorzorgsniveau vast op de
zorg die een normaal zorgvuldig persoon in die specifieke omstandigheden zou hanteren.
Rechtseconomen daarentegen betogen dat het optimale voorzorgsniveau het resultaat is van een
afweging van de preventiekosten en de ongevalskosten, waarbij de ongevalskosten het resultaat zijn
van de ongevalskans vermenigvuldigd met de ongevalskost. De voorkeur gaat naar de maatschappelijk
goedkoopste oplossing. In die optiek is men pas nalatig als men geen voorzorgsmaatregelen treft
terwijl de preventiekosten lager zijn dan de ongevalskosten. Deze visie wordt ook wel de ‘Learned
Hand’ formule genoemd315.
In de volgende paragraaf wens ik graag na te gaan in hoeverre de ongevalskans en de kost van
voorzorgsmaatregelen de subjectieve rechtspraak opgenomen in het tweede deel kunnen verklaren.
§ 2: Efficiëntie toegepast op de geanalyseerde rechtspraak
183. In haar arrest van 10 september 2004 oordeelde het hof van beroep van Gent dat de kans op
vallen dubbel zo groot was gezien de leeftijd van het slachtoffer. De toegenomen kans leidt tot een
grotere ongevalskost, waardoor de preventiekost in meer gevallen lager zal zijn dan die van de
ongevalskost. Ook de rechtbank van eerste aanleg van Namen ging er in 2001 vanuit dat een bejaarde
zich dubbel zo voorzichtig moest gedragen omdat de kans op vallen was toegenomen316. Het hof van
beroep van Brussel oordeelde dat de gevorderde leeftijd en de visuele handicap van het slachtoffer de
kans op schade deden toenemen317. Het hof van beroep van Gent combineerde dan weer de leeftijd
van het slachtoffer met haar gewicht en de weersomstandigheden om te besluiten dat het slachtoffer
onzorgvuldig had gehandeld. De subjectieve elementen gewicht en leeftijd hebben in combinatie met
de externe weersomstandigheid de kans op schade doen toenemen318. Ook de zaak waar het gewicht
315 J. DE MOT, Cursus rechtseconomie editie 2011-2012. J. GEIRNAERT, Is de zorgvuldigheidsnorm een economisch criterium? Een analyse van de Belgische rechtspraak: de goede huisvader versus Learned Hand, onuitg. Masterproef Rechten UGent, 2013, 22-28.
316 Gent 10 september 2004, TBBR 2006, 185-187 (randnummer 79); Rb. Namen 19 januari 2001, Rev.dr.Commun. 2004, 42-44 (randnummer 147).
317 Brussel 11 september 1997, RGAR 1999, 13082 (randnummer 144).
318 Gent 23 mei 2003, De Verz. 2004, 351-353 (randnummer 83)
91
van de schadeverwekker bij de zorgvuldigheidsbeoordeling werd betrokken, kan verklaard worden
door op de toegenomen ongevalskans te wijzen319.
184. Daarnaast steunen bepaalde uitspraken zich op de verlaagde preventiekost in hoofde van één
van de partijen om te besluiten dat het individu onzorgvuldig handelde. Want hoe lager de
voorzorgskost, hoe meer kans bestaat dat de ongevalskost hoger is en het nemen van
voorzorgsmaatregelen maatschappelijk dus het goedkoopst is. Zo oordeelde het hof van beroep van
Brussel dat de schade die een kind opliep ten gevolge van een spontaan ontstaan spel makkelijk door
de leiders voorkomen kon worden door het spel te verbieden of het aan te passen waardoor het zijn
gevaarlijke karakter verloor. Door dat niet te doen hebben de leiders zich onzorgvuldig gedragen320.
Diezelfde redenering werd door datzelfde hof in 1989 al toegepast. Toen besloot het hof dat
verweerder zich, gezien zijn technische opleiding, makkelijker en tegen een lagere kost kon informeren
over de gevaren van het experiment. Door dat niet te doen heeft hij niet de nodige
voorzorgsmaatregelen getroffen en heeft hij zich onzorgvuldig gedragen321.
§ 3: Conclusie
185. Hoewel de rechtseconomische hypothese slechts enkele uitspraken kan verklaren, biedt deze
benadering de subjectieve invulling van de zorgvuldigheidsnorm heel wat perspectieven. Immers een
rechtseconomische benadering moet rekening houden met persoonlijke omstandigheden om de
precieze voorzorgs- en ongevalskost te kunnen bepalen.
319 Luik 6 januari 2011, RGAR 2013, 14951, De Verz. 2012, 126-127 (randnummer 169).
320 Brussel 3 januari 2005, RGAR 2006, 14133 (randnummer 124).
321 Brussel 20 februari 1989, RGAR 1990, 11782 (randnummer 165).
92
Bibliografie
Rechtspraak Cass. 13 juni 2013, RGAR 2013, 14994. Cass. 6 januari 2012, Arr.Cass. 2013, 60-64. Cass. 1 februari 2008, NJW 2008, 685. Cass. 5 juni 2003 Arr.Cass. 2003, 1337-1340, NJW 2004, 14-16. Cass. 10 mei 2001, Arr.Cass. 2001, 841-852. Cass. 26 juni 1998, Pas. 1998, I, 812-824. Cass. 3 oktober 1994, Pas. 1994, I, 788-792. Cass. 21 oktober 1993, RW 1995-1996, 12-13. Cass. 17 november 1992, Pas. 1992, I, 1267-1268. Cass. 22 september 1988, Pas. 1989, I, 83-85. Cass. 16 februari 1984, Arr.Cass. 1984, 744-750. Cass. 23 januari 1981, Pas. 1981, I, 550-551. Cass. 3 mei 1978, Arr.Cass. 1978, 1037-1039. Cass. 24 oktober 1974, RW 1974-1975, 1185-1187. Cass. 5 mei 1971, JT 1971, 662. Cass. 10 april 1970, Arr.Cass. 1970, 729-731. Cass. 9 januari 1970, Pas. 1970, I, 394-396. Cass. 16 juni 1969, RGAR 1970, 8358. Cass. 30 mei 1969, RGAR 1970, 8416. Cass. 12 november 1951, Arr.Cass. 1952, 118-120.
Antwerpen 22 maart 2006, RW 2009-2010, 879-882. Antwerpen 7 november 2001, RW 2003-2004, 1064-1065. Antwerpen 25 oktober 2000, Sportrechtspraak 2006, Brugge, die Keure, 2006, 361-365. Antwerpen 3 februari 1999, Verkeersrecht 1999, 329-332. Antwerpen 4 november 1997, Verkeersrecht 1999, 166-168. Antwerpen 30 juni 1995, RW 1997-1998, 83-84. Antwerpen 2 februari 1995, AJT 1994-1995, 496-498. Antwerpen 25 juni 1993, RW 1993-1994, 302-304. Antwerpen 4 december 1981, RW 1982-1983, 255. Antwerpen 24 november 1975, RGAR 1977, 9696. Bergen 20 september 2000, TBBR 2001, 616-618. Bergen 6 juni 1989, Verkeersrecht 1989, 320-322. Bergen 16 februari 1988, RGAR 1990, 11743. Bergen 7 oktober 1987, RGAR 1989, 11513. Brussel 17 september 2012, RGAR 2013, 14965. Brussel 30 maart 2010, TBBR 2012, 176-177. Brussel 22 april 2005, RW 2005-2006, 1668-1670. Brussel 3 januari 2005, RGAR 2006, 14133. Brussel 11 september 1997, RGAR 1999, 13082. Brussel 16 maart 1995, RGAR 1997, 12750. Brussel 18 april 1994, De Verz. 1995, 442-444. Brussel 20 november 1992, RGAR 1994, 12357. Brussel 28 april 1992, JLMB 1994, 40-44. Brussel 9 oktober 1990, TBBR 1993, 463-467. Brussel 28 november 1989, RGAR 1991, 11829. Brussel 1 maart 1989, RGAR 1990, 11784. Brussel 20 februari 1989, RGAR 1990, 11782.
93
Brussel 1 juni 1988, RGAR 1989, 11540. Brussel 30 juni 1986, RW 1986-1987, 1610-1612. Brussel 13 november 1972, RGAR 1973, 8968. Brussel 17 oktober 1969, RW 1969-1970, 474-476. Brussel 22 december 1964, JT 1965, 298-299. Brussel 5 april 1963, RGAR 1963, 7073. Gent 6 oktober 2011, T.Verz. 2012, 522-525. Gent 22 juni 2007, T.Verz. 2008, 195-196. Gent 16 mei 2006, T.Gez. 2006-2007, 114-117. Gent 30 maart 2006, RABG 2007, 1281, De Verz. 2007, 359-360. Gent 20 september 2005, De Verz. 2007, 451-452. Gent 16 juni 2005, RABG 2007, 1289-1293. Gent 25 februari 2005, T.Verz. 2006, 123-128. Gent 10 september 2004, TBBR 2006, 185-187. Gent 13 mei 2004, NJW 2004, 1279-1281. Gent 16 oktober 2003, De Verz. 2004, 368-374. Gent 23 mei 2003, De Verz. 2004, 351-353. Gent 4 april 2003, Intercontact 2003, afl. 2, 37-38. Gent 7 maart 2003, De Verz. 2004, 132-134. Gent 22 november 2002, NJW 2003, 93-94, RGAR 2003, 13764. Gent 16 september 1999, AJT 2001-2002, 434-435. Gent 23 januari 1997, TAVW 1997, 135-138. Gent 21 februari 1995, RW 1996-1997, 1332-1333, NJW 2004, 1279-1281. Gent 8 maart 1994, RW 1996-1997, 93-94. Gent 6 februari 1992, RW 1992-1993, 570-574. Gent 12 oktober 1990, RW 1993-1994, 50-52. Gent 17 februari 1987, T.Agr.R. 1987, 139. Luik 6 januari 2011, RGAR 2013, 14951, De Verz. 2012, 126-127. Luik 17 maart 2009, RGAR 2010, 14589. Luik 20 april 2007, RGAR 2008, 14364. Luik 13 februari 2006, RGAR 2006, 14171. Luik 19 januari 2000, T.Gez. 2001-2002, 38-42. Luik 18 maart 1997, JLMB 1997, 1132- 1134. Luik 11 april 1995, RGAR 1997, 12710. Luik 19 mei 1993, De Verz. 1996, 319-321. Luik 28 juni 1990, De Verz. 1990, 818-822. Luik 19 januari 1988, RGAR 1989, 11565. Rb. Antwerpen 22 februari 1973, RGAR 1974, 9192. Rb. Bergen 8 december 1968, De Verz. 1969, 421-424. Rb. Brugge 21 mei 2001, Intercontact 2003, afl. 2, 37-38. Rb. Brussel 10 december 2008, RGAR 2009, 14553. Rb. Brussel 10 juni 2008, RGAR 2009, 14511. Rb. Brussel 26 oktober 2007, T.Gez. 2008-2009, 128-130. Rb. Brussel 3 maart 2003, Sportrechtspraak 2006, Brugge, die Keure, 2006, 367-374. Rb. Brussel 9 maart 2001, Sport & Recht 2000-2001, 510-512. Rb. Brussel 28 mei 1964, Pas. 1965, III, 133-135. Rb. Gent 18 februari 2000, TGR 2000, 105- 106. Rb. Hasselt 13 november 1995, De Verz. 1997, 317-321. Rb. Hasselt 15 februari 1995, De Verz. 1996, 125-127. Rb. Hasselt 6 oktober 1994, RW 1996-1997, 57-59.
94
Rb. Hasselt 29 september 1989, TBBR 1990, 76-78. Rb. Hasselt 29 januari 1974, RGAR 1974, 9286. Rb. Hoei 5 februari 1986, RGAR 1987, 11248. Rb. Kortrijk 25 maart 2002, Intercontact 2002, 115-116. Rb. Kortrijk 18 december 2001, RW 2005-2006, 267-270. Rb. Kortrijk 3 april 2001, RW 2004-2005, 189-190. Rb. Kortrijk 11 mei 1999, Computerr. 1999, 184-190. Rb. Leuven 25 maart 1987, Verkeersrecht 1988, 49-51. Rb. Leuven 27 maart 1968, RW 1968-1969, 1904-1907. Rb. Luik 8 september 2008, JLMB 2009, 1932. Rb. Luik 17 april 1989, De Verz. 1990, 818-822. Rb. Luik 10 mei 1984, Vl.T.Gez. 1989, 28-31. Rb. Marche-en-Famme 12 november 1987, RGAR 1990, 11730. Rb. Namen 19 januari 2001, Rev.dr.Commun. 2004,42-44. Rb. Namen 30 juni 1995, De Verz. 1995, 638-640. Rb. Tongeren 3 maart 1989, TBBR 1989, 505-506. Rb. Turnhout 15 januari 2001, TAVW 2002, 15-16, Verkeersrecht 2001, 260-261. Kh. Oudenaarde 6 december 1994, TGR 1996, 137-138. Corr. Brugge 24 juni 2005, RGAR 2006, 14145. Corr. Charleroi 18 november 1975, RGAR 1976, 9644. Corr. Doornik 13 mei 1987, RGAR 1989, 11446. Pol. Brugge 28 september 2000, TAVW 2001, 211-214. Pol. Veurne 9 mei 2011, RW 2011-2012, 1395-1397. Vred. Moeskroen 7 februari 1967, RGAR 1967, 7811. Vred. Sint-Jans-Molenbeek 3 oktober 1989, T.Vred. 1991, 217-218. Vred. Waremme 15 maart 2001, T.Vred. 2003, 329-330. Vred. Westerlo 26 juli 1995, RW 1996-1997, 752-753. Vred. Westerlo 2 augustus 1995, AJT 1995-1996, 244-245.
Rechtsleer
Boeken
ANDRE, R., Les responsabilités, Brussel, Bureau d’études R. André, 1981, 1233 p.
BERNAUW, K. en BOCKEN, H. (eds.), Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere