Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2008-2009 Een juridische analyse van de dopingproblematiek Masterproef van de opleiding „Master in de rechten‟ Ingediend door Gaëtan De Paepe Studentennummer: 20023156 Major: Economisch en Sociaal Recht Promotor: dr. Joachim Meese Commissaris: dr. An Vermeersch
125
Embed
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gentlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/488/RUG01-001391488...gebeurtenis verhoogde de druk op de sportautoriteiten om dopingtesten in te voeren.
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2008-2009
Een juridische analyse van de dopingproblematiek
Masterproef van de opleiding
„Master in de rechten‟
Ingediend door
Gaëtan De Paepe
Studentennummer: 20023156
Major: Economisch en Sociaal Recht
Promotor: dr. Joachim Meese
Commissaris: dr. An Vermeersch
2
Inhoudstafel
Dankwoord ……………………………………………………………………………………4
Voorwoord ……………………………………………………………………………………5
Inleiding ………………………………………………………………………………………6
1. Wat is Doping? ……………………………………………………………………………..9
Iedere jaarlijkse versie van de verboden lijst en alle
herzieningen moeten door het WADA onverwijld aan elke ondertekenaar en de overheid verstrekt
worden en moeten op de website van het WADA worden gepubliceerd. Iedere ondertekenaar van de
Code moet de nodige stappen ondernemen om de verboden lijst te verspreiden onder zijn leden en
organen.13
De verboden lijst maakt integraal deel uit van de Internationale Conventie tegen doping in
de sport. Het WADA moet de directeur-generaal van de UNESCO van iedere wijziging aan de
verboden lijst op de hoogte brengen.14
Er zijn verboden stoffen en verboden methoden die te allen
tijde, zowel binnen als buiten wedstrijdverband, verboden zijn als doping omdat ze prestaties tijdens
toekomstige wedstrijden kunnen verbeteren of een maskerende werking kunnen hebben. Andere
stoffen en methoden zijn enkel binnen wedstrijdverband verboden. De verboden lijst kan door het
WADA voor een specifieke sport worden uitgebreid. De verboden stoffen en verboden methoden
kunnen op de verboden lijst worden vermeld met hun algemene categorie (bv. anabolica) of door het
specifiek noemen van de bepaalde stof of methode.15
Het gebruik buiten wedstrijdverband van een stof
die alleen binnen wedstrijdverband is verboden, vormt geen dopingovertreding, tenzij de
monsterafname binnen wedstrijdverband een belastend analyseresultaat van de stof oplevert of de
afbraakproducten ervan.16
Een stof komt in aanmerking om op de verboden lijst te komen, wanneer zij
een maskerend middel is of wanneer ze beantwoordt aan twee van de volgende drie criteria: 1) ze
verbetert de sportprestaties of zou die kunnen verbeteren; 2) ze houdt een reëel of potentieel
gezondheidsrisico in; of 3) ze is in strijd met de geest van de sport. Geen van deze drie criteria
afzonderlijk vormt een voldoende basis om een stof aan de verboden lijst toe te voegen. Als onderdeel
van de procedure worden alle ondertekenaars, overheden en andere betrokken personen jaarlijks
uitgenodigd om hun opmerkingen met betrekking tot de inhoud van de verboden lijst mee te delen aan
het WADA.17
De beslissing van het WADA om verboden stoffen en verboden methoden aan de lijst
toe te voegen en de classificatie van de stoffen op de verboden lijst in categorieën, zijn bindend en
kunnen niet worden betwist door een sporter of een andere persoon op basis van het argument dat de
stof of methode geen maskerend middel was, de sportprestaties niet kon verbeteren, niet schadelijk
was voor de gezondheid, of niet in strijd was met de geest van de sport.18
Een eerste en logische omstandigheid die een dopingovertreding uitmaakt is de aanwezigheid van een
verboden stof of van de afbraakproducten of markers19
daarvan in een monster van een sporter
12
Zie bijlage 1. 13
Art. 4.1. Wereldantidopingcode. 14
Opmerking bij art. 4.1. Wereldantidopingcode. 15
Art. 4.2.1 Wereldantidopingcode. 16
Opmerking bij art. 4.2.1 Wereldantidopingcode. 17
Opmerking bij art. 4.3.2 Wereldantidopingcode. 18
Art. 4.3.3 Wereldantidopingcode. 19 Een marker is een verbinding, groep verbindingen of biologische parameter(s), die wijst op het gebruik van
een verboden stof of een verboden methode.
12
genomen bij een dopingcontrole. Sporters zijn verantwoordelijk voor eender welke verboden stof of de
afbraakproducten of markers daarvan die in hun monsters worden aangetroffen. Elke sporter heeft
immers de persoonlijke plicht ervoor te zorgen dat er geen verboden stoffen zijn of haar lichaam
binnenkomen. Bijgevolg moet er geen opzet, nalatigheid, schuld of bewust gebruik van de sporter
bewezen worden om te besluiten tot een dopingovertreding.20
In de Code wordt dus voor
dopingovertredingen waarbij er sprake is van aanwezigheid van een verboden stof of afbraakproduct
of marker daarvan, het principe van de risicoaansprakelijkheid gehanteerd. Er is met andere woorden
sprake van een dopingovertreding van zodra een verboden stof wordt aangetroffen in een monster van
een sporter. Bij een dopingcontrole wordt echter steeds een monster A en een monster B genomen. De
aanwezigheid van een verboden stof, of een afbraakproduct of marker daarvan, wordt geacht bewezen
te zijn indien de analyse van monster A dit uitwijst en de sporter afziet van een analyse van monster B.
Echter, indien monster B, al dan niet op vraag van de sporter, ook werd geanalyseerd, zal ook deze
analyse de aanwezigheid van de verboden stof, of afbraakproduct of marker, moeten bevestigen om tot
een dopingovertreding te kunnen besluiten.21
Met uitzondering van de stoffen waarvoor in de
verboden lijst een specifieke grenswaarde wordt opgegeven, vormt de aanwezigheid van eender welke
hoeveelheid van een verboden stof of een afbraakproduct of marker daarvan in een monster van een
sporter automatisch een dopingovertreding.22
De verboden lijst of Internationale Standaarden kunnen
bijzondere criteria omschrijven voor de beoordeling van verboden stoffen die ook door het lichaam
zelf kunnen worden geproduceerd.23
24
Een tweede dopingovertreding die de Code omschrijft, is het gebruik of de poging tot het gebruik van
een verboden stof of een verboden methode door een sporter.25
Gebruik of poging tot gebruik van een
verboden stof of een verboden methode kan, in tegenstelling tot de aanwezigheid ervan, vastgesteld
worden door eender welke betrouwbare methode. Zo kunnen bekentenissen van de sporter,
getuigenverklaringen, schriftelijk bewijs, conclusies van longitudinale profielen of andere analytische
informatie die verder niet voldoet aan alle vereisten voor de vaststelling van de aanwezigheid van een
verboden stof, wel volstaan om het gebruik aan te tonen.26
Het heeft geen belang of het gebruik of de
poging tot gebruik al dan niet succes opgeleverd heeft. Het gebruik of de poging tot gebruik van een
verboden stof of een verboden methode maakt op zich reeds een dopingovertreding uit.27
Om een
poging tot gebruik van een verboden stof aan te tonen, is echter het bewijs van de intentie van de
20
Art. 2.1.1 Wereldantidopingcode. 21
Art. 2.1.2 Wereldantidopingcode. 22
Art. 2.1.3 Wereldantidopingcode. 23
Art. 2.1.4 Wereldantidopingcode. 24
De Belgische triatlonatleet Rutger Beke toonde in 2005 in een spraakmakende zaak met succes aan dat de verboden stoffen in zijn lichaam door het lichaam zelf konden zijn aangemaakt. 25
Art. 2.2 Wereldantidopingcode. 26
Opmerking bij art. 2.2 Wereldantidopingcode. 27
Art. 2.2.2 Wereldantidopingcode.
13
sporter vereist. Sommige stoffen en methoden zijn enkel verboden binnen wedstrijdverband dus kan
het gebruik ervan buiten wedstrijdverband niet als een dopingovertreding worden aanzien.28
Een andere gedraging die als dopingovertreding wordt aanzien is de weigering of het verzuim een
monster af te staan zonder geldige reden na een oproep volgens de geldende antidopingregels. Ook het
omzeilen van een monsterafname op een andere manier wordt als dopingovertreding gekwalificeerd.29
Het weigeren of verzuimen mee te werken aan de monsterafname kan zowel gebaseerd zijn op
opzettelijk als nalatig gedrag van de sporter, terwijl het omzeilen van de monsterafname duidt op
opzettelijk gedrag van de sporter.30
Overtreden van de geldende vereisten met betrekking tot de beschikbaarheid van de sporter voor
dopingcontroles buiten wedstrijdverband, inclusief verzuimen om de vereiste verblijfsgegevens mee te
delen en het niet ondergaan van dopingcontroles op basis van de regels die beantwoorden aan de
Internationale Standaard voor dopingcontroles, wordt niet meteen bestraft. Elke combinatie van drie
gemiste controles en/of aangifteverzuimen binnen een periode van achttien maanden zoals bepaald
door de antidopingorganisaties met rechtsbevoegdheid over de sporter, wordt echter beschouwd als
een dopingovertreding.31
Ook fraude of poging tot fraude ten opzichte van eender welk onderdeel van de dopingcontrole wordt
logischerwijze als dopingovertreding gekwalificeerd.32
Gedrag dat het dopingcontroleproces hindert,
maar verder niet onder de definitie van een verboden methoden zou vallen, wordt op deze manier
eveneens verboden. Het veranderen van identificatienummers op een dopingcontroleformulier, het
breken van fles B tijdens de analyse van monster B of het verstrekken van bedrieglijke informatie aan
een antidopingorganisatie zijn voorbeelden van fraude ten opzichte van de dopingcontrole.33
Een zesde omstandigheid die als een dopingovertreding wordt omschreven in de Code, is het bezit van
verboden stoffen of verboden methoden en kan zowel tegen sporters als tegen begeleiders van sporters
worden toegepast.34
Bezit van eender welke verboden stof of verboden methode door een sporter
binnen wedstrijdverband is voldoende voor een overtreding. Bezit door een sporter buiten
wedstrijdverband van eender welke verboden stof of verboden methode, die verboden is buiten
wedstrijdverband, maakt eveneens een dopingovertreding uit. Indien de sporter echter aantoont dat het
bezit kadert in een dispensatie wegens therapeutische noodzaak (zie 3.2) of een andere aanvaardbare
28
Opmerking bij art. 2.2.2 Wereldantidopingcode. 29
Art. 2.3 Wereldantidopingcode. 30
Opmerking bij art. 2.3 Wereldantidopingcode. 31
Art. 2.4 Wereldantidopingcode. 32
Art. 2.5 Wereldantidopingcode. 33
Opmerking bij art. 2.5 Wereldantidopingcode. 34
Art. 2.6 Wereldantidopingcode.
14
verantwoording voor het bezit kan geven, zal het bezit niet als overtreding gekwalificeerd worden.35
Voor begeleidend personeel van sporters zijn omtrent het bezit identiek dezelfde regels van
toepassing.36
Het bezit of de aankoop van een verboden stof kan niet worden gerechtvaardigd met de
verklaring dat zij voor een vriend of bekende was bedoeld, behalve in medisch verantwoorde gevallen
waarin die persoon over een doktersvoorschrift beschikt om de verboden stof te kopen voor een
gewettigd doel.37
Ook in geval van handel of poging tot handel in eender welke verboden stof of
verboden methode is er sprake van een dopingovertreding in de zin van de Code.38
Deze overtreding
kan zowel begaan worden door sporters als door om het even welke andere persoon. Handel wordt
door het WADA als een zwaardere dopingovertreding dan de vorige beschouwd omdat de bestraffing
in dergelijk geval groter is.(zie 3.2)
Ten slotte wordt ook de toediening of de poging tot toediening aan eender welke sporter binnen
wedstrijdverband van eender welke verboden stof of verboden methode, of de toediening of poging tot
toediening aan eender welke sporter buiten wedstrijdverband van eender welke verboden stof of
verboden methode die verboden is buiten wedstrijdverband, als dopingovertreding gekwalificeerd en
bovendien zwaarder bestraft. Sporters, begeleiders en andere personen die meewerken, aanmoedigen,
helpen, bijstaan, verbergen of eender welke andere vorm van medeplichtigheid begaan in het kader
van een dopingovertreding of poging tot dopingovertreding, maken zich eveneens schuldig.39
In elke zaak moet de bevoegde antidopingorganisatie aantonen dat een dopingovertreding plaatsvond.
De bewijsnorm zal zijn of de antidopingorganisatie een dopingovertreding heeft vastgesteld tot volle
tevredenheid van de tuchtcommissie, rekening houdend met de ernst van de geuite beschuldigingen.
Deze bewijsnorm is meer dan alleen een afweging van waarschijnlijkheid, maar minder dan een
onomstotelijk vaststaand bewijs40
en wordt algemeen toegepast door de rechtbanken en
tuchtcommissies in dopingzaken.41
Feiten met betrekking tot een dopingovertreding kunnen worden
vastgesteld met eender welk betrouwbaar middel, inclusief bekentenissen.42
De door het WADA
geaccrediteerde laboratoria worden verondersteld de monsteranalyses en de bewaarprocedures uit te
voeren in overeenstemming met de Internationale Standaard voor laboratoria. Indien de sporter of een
andere persoon de voornoemde veronderstelling weerlegt door aan te tonen dat een afwijking van de
Internationale Standaard voor laboratoria, een andere Internationale Standaard, of een andere
antidopingregel of –beleid, redelijkerwijs het belastende analyseresultaat kan veroorzaakt hebben,
35
Art. 2.6.1 Wereldantidopingcode. 36
Art. 2.6.2 Wereldantidopingcode. 37
Opmerking bij art. 2.6.1 en 2.6.2 Wereldantidopingcode. 38
Art. 2.7 Wereldantidopingcode. 39
Art. 2.8 Wereldantidopingcode. 40
Art. 3.1 Wereldantidopingcode. 41 N., J., Y., W. v. FINA, TAS 98/208, 22 december 1998. 42
Art. 3.2 Wereldantidopingcode.
15
moet de antidopingorganisatie aantonen dat die afwijking niet de oorzaak is van het belastende
analyseresultaat.43
Feiten die worden aangetoond op grond van een beslissing van een rechtbank of een
bevoegde professionele tuchtcommissie waartegen geen beroepsprocedure loopt, vormen een
onweerlegbaar bewijs van deze feiten tegen de sporter of andere persoon waarop de beslissing
betrekking heeft, tenzij hij of zij aantoont dat de beslissing de principes van eerlijke rechtsbedeling
schendt.44
Voor de volledigheid moet er op gewezen worden dat dopinggebruik door dieren in de code eveneens
verboden wordt. In elke sport waarbij dieren deelnemen aan wedstrijden, moet de internationale
federatie van die sport antidopingregels invoeren voor de dieren die deelnemen aan die sport. Deze
antidopingregels moeten een lijst van verboden stoffen, geschikte dopingcontroleprocedures en een
lijst van erkende laboratoria voor de analyse van de monsters bevatten.45
Tot slot kan nog opgemerkt worden dat de code de samenwerking en de omgang tussen sporters of
andere personen en begeleidend personeel van sporters die een uitsluitingperiode uitzitten, niet als een
dopingovertreding beschouwt. De sportorganisaties mogen echter eigen regels aannemen die dergelijk
gedrag verbieden.46
1.3. Dopingpraktijken in het Decreet MVS 2007
De decreetgever van 2007 heeft de reikwijdte van de term dopingpraktijk in vergelijking met het
originele decreet MVS van 1991 gevoelig uitgebreid. In 1991 werden dopingpraktijken nog
omschreven als het gebruik van substanties en middelen die door een door de regering opgestelde lijst
verboden waren. Ook het gebruik van maskeringsproducten van die substanties en de manipulatie van
genetische eigenschappen van de sporter om zijn prestatievermogen te verbeteren, vielen reeds onder
de term dopingpraktijk.47
Bovendien stelde het toenmalige decreet ook reeds het bezit zonder
gewettigde reden van verboden middelen en substanties, evenals de weigering van een dopingcontrole
en de medeplichtigheid aan dopingovertredingen, gelijk met dopingpraktijken.48
In het vernieuwde Decreet Medisch Verantwoorde Sportbeoefening van 13 juli 2007 is duidelijk te
zien hoe groot de invloed van de Wereldantidopingcode wel is geweest bij de heropstelling van de
dopinggerelateerde artikelen. Aangezien sommige bepalingen van de code, waaronder de definitie van
43
Art. 3.2.1 Wereldantidopingcode. 44
Art. 3.2.3 Wereldantidopingcode. 45
Art. 16.1 Wereldantidopingcode. 46
Opmerking ‘b’ bij art. 2 Wereldantidopingcode. 47
Art. 2,6° Decreet MVS 1991. 48
Art. 21,§2 Decreet MVS 1991.
16
doping, zonder substantiële wijzigingen moeten geïmplementeerd worden in de regelgeving van de
ondertekenaars, worden in het decreet MVS de acht gedragingen of omstandigheden, die ook volgens
de code een dopingovertreding uitmaken, quasi letterlijk overgenomen.49
Voor de harmonisatie van de
dopingreglementering op wereldvlak is het uiteraard van essentieel belang dat alle ondertekenaars van
de code hun beslissingen baseren op dezelfde lijst van dopingovertredingen en dezelfde bewijslast en
dezelfde consequenties verbinden aan dezelfde dopingovertredingen.50
Daarom werd een volledig
nieuw artikel 3 ingevoerd dat dopingpraktijken nu omschrijft als: “De overtreding of de verschillende
overtredingen van antidopingregels op een van de volgende wijzen, onverminderd de bepalingen van
de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende
middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt
worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen : 1° de
aanwezigheid van een verboden stof of van een metaboliet of marker daarvan in een monster dat
afkomstig is van het lichaam van de sporter; 2° gebruik of poging tot gebruik van een verboden stof of
een verboden methode; 3° de weigering, of het onvermogen zonder duidelijke verantwoording, om een
monster voor te leggen na de kennisgeving, vermeld in de toepasselijke antidopingregels, of het op om
het even welke andere manier ontwijken van de monsterneming; 4° de overtreding van de
toepasselijke vereisten met betrekking tot de beschikbaarheid van de sporter voor dopingcontroles
buiten wedstrijdverband, onder meer door te verzuimen de vereiste informatie over de verblijfplaats
mee te delen, of door zich niet beschikbaar te houden op de verblijfplaatsen die men heeft aangegeven.
(Elke combinatie van drie gemiste controles en/of aangifteverzuimen binnen een periode van achttien
maanden wordt hierbij beschouwd als een overtreding); 5° het plegen van bedrog, of de poging
daartoe, bij om het even welk onderdeel van de dopingcontrole; 6° het bezit van verboden stoffen en
methoden; 7° het verhandelen (of poging tot verhandelen) van om het even welke verboden stof of
verboden methode; 8° de toediening of de poging tot toediening van een verboden stof of verboden
methode aan om het even welke sporter, of het aanmoedigen van, helpen bij, vergemakkelijken van,
mogelijk maken van, aanzetten tot, verbergen van, of om het even welke medeplichtigheid in het kader
van een overtreding van de antidopingregels of van een poging tot overtreding.”51
De handel en de
poging tot handel en de overtredingen in verband met verblijfsgegevens zijn echter slechts in werking
getreden op 1 januari 2009.
De verboden lijst van middelen en substanties die vroeger door de regering werd opgesteld, is in het
nieuwe decreet logischerwijze vervangen door de verboden lijst van het WADA. Deze wordt in het
nieuwe decreet gedefinieerd als de lijst met verboden stoffen en verboden methoden, gevoegd als
49
Art. 23.2.2 Wereldantidopingcode. 50
Opmerking bij Inleiding Wereldantidopingcode. 51
Art. 3 Decreet MVS 2007.
17
bijlage bij de Internationale Conventie tegen het dopinggebruik in de Sport, met zijn wijzigingen, en
bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.52
Het verbod op dopingpraktijken wordt omschreven in artikel 24 van het decreet MVS. Elke sporter
moet zich te allen tijde onthouden van alle overtredingen vallend onder dopingpraktijken. Het decreet
legt, naar het voorbeeld van de code, ook de begeleiders van sporters het bevel op zich te onthouden
van dopingpraktijken waarbij zij kunnen betrokken zijn of worden. Het gaat hierbij om bedrog bij
dopingcontroles of om het bezit van, (poging tot) toediening van of (poging tot) handel in verboden
stoffen en verboden methoden.53
De controle-, handhaving-, en sanctioneringprocedures in het decreet
komen verderop in deze analyse nog uitgebreid aan bod.
52
Art. 4,6° Decreet MVS 2007. 53
Art. 24 Decreet MVS 2007.
18
2. Normerende instanties
2.1. De UNESCO
De United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) werd opgericht op
16 november 1945 en is als internationale organisatie van groot belang voor de samenwerking van
zowat 200 landen op verschillende vlakken. In de evolutie naar een internationale samenwerking op
het vlak van een faire sport en de daarbij horende antidopingmaatregelen heeft de UNESCO een
cruciale rol gespeeld met de opstelling van haar antidopingprogramma. De bedoeling van dit
programma is aan alle sporters het recht te garanderen om aan competitie te doen in een dopingvrije,
eerlijke en faire omgeving.
Om het dopinggebruik uit de sport te bannen, hanteert de UNESCO een driedelige strategie.54
Vooreerst beoogt zij de internationale samenwerking van de leden. Zo ontwikkelden de leden van de
UNESCO op een bijeenkomst in Parijs op 19 oktober 2005 de „International Convention against
Doping in Sport‟.55
Deze conventie trad in werking op 1 februari 2007 en biedt alle landen ter wereld
de kans een beroep te doen op het internationaal recht om doping in de sport te bestrijden. De
overeenkomst verstrekt het noodzakelijke kader om antidopingregels en -beleid wereldwijd te
harmoniseren en om de doeltreffendheid van de Wereld Antidoping Code te verzekeren. In deze
overeenkomst worden de overheden verzocht zich in te spannen persoonlijk hun verantwoordelijkheid
te nemen, zich aan te sluiten bij de ethiek en de integriteit in de sport te versterken, met als ultiem
streefdoel de banning van doping uit de sport.56
Om dit doel te bereiken moeten de lidstaten gepaste
maatregelen treffen op nationaal en internationaal vlak in de lijn van de antidopingcode. Bovendien
zullen zij alle vormen van internationale samenwerking op het vlak van de bescherming van de atleten
en de ethiek in de sport aanmoedigen en resultaten van onderzoek uitwisselen. Tot slot wordt in de
conventie de samenwerking met internationale antidopingorganisaties aanbevolen, in het bijzonder
met het World Anti Doping Agency (WADA, zie 2.3.).57
Elke lidstaat moet dus gepaste maatregelen
treffen om de banning van doping uit de sport te realiseren. Deze maatregelen kunnen zowel
wetgevende initiatieven, regularisaties, belastingen als administratieve procedures inhouden58
, maar
moeten steeds gebaseerd zijn op de antidopingcode van het WADA.59
De conventie verhindert
daarentegen niet dat staten bijkomende maatregelen treffen die verder gaan of strenger zijn dan de
Sedert de Olympische Spelen van 2004 in Athene vaardigt het IOC voor elke Olympiade antidopingrules uit die aangepast zijn aan de evoluties in de tijd. 107
Preambule IOC Antidopingrules 07.05.2008. 108
Preambule IOC Antidopingrules 07.05.2008.
27
2.5. De nationale Olympische Comités (NOC‟s) en het BOIC
De nationale Olympische Comités maken zoals gezegd integraal deel uit van de Olympische
Beweging. Momenteel zijn er 205 NOC‟s die minstens eenmaal om de twee jaar samenkomen in de
ANOC (the Association of National Olympic Committees) om informatie en ervaringen uit te wisselen
om hun rol binnen de Olympische Beweging te verstevigen. Zo is de ANOC nuttig voor de nationale
Olympische Comités in hun voorbereiding op Olympische congressen en vergaderingen met de
Executive Board van het IOC. De ANOC kan ook aanbevelingen richten aan het IOC met betrekking
tot het gebruik van fondsen afkomstig van televisierechten bestemd voor de NOC‟s.109
De nationale
Olympische Comités moeten de fundamentele principes van de Olympische gedachte in de sport
verspreiden op nationaal niveau. Ze zijn betrokken bij de ontwikkeling van de atleten en ondersteunen
de ontwikkeling van sportieve programma‟s en de topsport in hun respectievelijke landen. Bovendien
zijn de NOC‟s exclusief bevoegd voor de selectie van ploegen en atleten die hun land zullen
vertegenwoordigen op de Olympische spelen.110
Voorts houden de nationale Olympische Comités
toezicht op de nationale preselectieprocedure die kandidaat-organisator-steden moeten doorlopen
indien meerdere steden in eenzelfde land zich wensen kandidaat te stellen om de Olympische Spelen
te organiseren.
De vreemde, maar unieke Belgische staatsstructuur verklaart de dubbele naam van haar Olympisch
Comité, namelijk het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC) voor Nederlandstaligen en
het Comité Olympique et Interfédérale Belge (COIB) voor Franstaligen. Het BOIC is een interfederale
vzw wat inhoudt dat het Comité als een soort forum werkt waar de nationale sportbonden, die
gewoonlijk uit twee of zelfs drie communautaire liga‟s bestaan, hun objectieven kunnen ventileren en
behartigd zien worden. De vertegenwoordigers van die sportbonden, in totaal 81, zetelen allen in de
Algemene Vergadering van het Comité.111
Het Comité wordt geleid door de Raad van Bestuur die
bestaat uit 19 leden. Naast de voorzitter en het Belgische lid van het IOC, komen nog 15 leden uit de
nationale sportbonden en nog twee leden uit het Ontwikkelingscomité van de Belgische Sport.112
Voorts is er nog een Beheerscomité dat bestaat uit een voorzitter, drie vicevoorzitters, een
schatbewaarder en het Belgische lid van de IOC. Dit comité vormt de link tussen de Raad van Bestuur
en de staf die het dagelijkse beheer van het BOIC uitoefent.113
114
Op 24 mei 2007 keurde het IOC de
op 12 februari 2007 vernieuwde statuten voor de werking van de vzw BOIC goed. De belangrijkste
opdrachten voor het BOIC zijn de opvolging van topatleten, de promotie van de topsport, de promotie
Daarnaast moet iedere antidopingorganisatie ervoor zorgen dat ze bij het verwerken van
persoonlijke informatie de toepasselijke wetgeving inzake gegevensbescherming en –geheimhouding
naleeft, alsook de Internationale Standaard voor de bescherming van de privacy.155
Dopingpraktijken worden gedefinieerd in artikel 3 van het Decreet MVS (zie 1.3). Het algemene
principe van het Decreet in de dopingstrijd is dat elke sporter en elke begeleider zich te allen tijde
moeten onthouden van dopingpraktijken.156
Nochtans kan er toestemming verleend worden tot
rechtmatig gebruik van een verboden stof of een verboden methode wegens therapeutische noodzaak.
De regering bepaalt de procedure en de voorwaarden die gelden voor het verlenen of de erkenning van
die toestemming.157
Deze worden momenteel geregeld door het Ministerieel besluit van 6 augustus
2008 houdende de procedure voor de behandeling van de aanvraag tot toestemming wegens
therapeutische noodzaak door de commissie van onafhankelijke artsen. Elke aanvraag tot toestemming
wegens therapeutische noodzaak moet door de sporter via de administratie en door de elitesporter via
de sportvereniging onder wiens bevoegdheid hij of zij ressorteert, ondertekend aan het secretariaat van
de commissie bezorgd worden via fax, met de post of elektronisch op een formulier dat de
administratie ter beschikking stelt. Elke volledig bevonden aanvraag tot toestemming wegens
therapeutische noodzaak wordt door het secretariaat van de commissie op elektronische wijze aan
twee leden en aan de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter van de commissie bezorgd. Na de
beoordeling ervan bezorgt de commissie haar beslissing elektronisch aan het secretariaat van de
commissie.158
De commissie van onafhankelijke artsen werd opgericht door de regering en daarnaast
werd ook de opdracht, de samenstelling en de werking van de commissie bepaald door de regering.159
De minister benoemt op voordracht van de administratie de leden van de commissie voor een
hernieuwbare termijn van ten hoogste vijf jaar en wijst onder hen een voorzitter en een of meer
plaatsvervangende voorzitters aan. De commissie van onafhankelijke artsen rapporteert aan de
administratie over het gebruik van de criteria conform de internationale standaarden en over de
motivering van de genomen beslissingen op de wijze die de administratie heeft bepaald.160
De
commissie van onafhankelijke artsen kan indien nodig advies vragen aan externe specialisten. Alle
leden van de commissie, alsook het secretariaat ervan en de eventuele externe specialisten behandelen
de dossiers met eerbiediging van het medisch beroepsgeheim. Een lid van de commissie dat een
154
Art. 14.3 in fine Wereldantidopingcode. 155
Art. 14.6 Wereldantidopingcode. 156
Art. 24 Decreet MVS 2007. 157
Art. 25 Decreet MVS 2007. 158
Art. 2 Ministerieel Besluit van 6 augustus 2008 houdende de procedure voor de behandeling van de aanvraag tot toestemming wegens therapeutische noodzaak door de commissie van onafhankelijke artsen. 159
Art. 25 Decreet MVS 2007. 160
Art. 39,§1 Uitvoeringsbesluit Decreet MVS 2007.
37
belang heeft bij een te onderzoeken dossier, waardoor hij niet onpartijdig kan oordelen, mag niet mee
beslissen. Dit lid moet de voorzitter van de commissie daarvan op de hoogte brengen.161
De opname van artikel 25 in het Decreet MVS omtrent het gebruik wegens therapeutische noodzaak
heeft alles te maken met de Wereldantidopingcode. Het WADA heeft immers een Internationale
Standaard aangenomen voor de toekenning van een dispensatie voor therapeutisch gebruik van
verboden middelen of methodes. Elke Internationale Federatie moet garanderen dat er voor sporters op
internationaal niveau en alle andere sporters die deelnemen aan een internationaal evenement, een
procedure bestaat waarmee sporters met gedocumenteerde medische aandoeningen waarvoor het
gebruik van een verboden stof of een verboden methode nodig is, een verzoek kunnen indienen om
een dispensatie wegens therapeutische noodzaak te verkrijgen.162
Bovendien moeten de Internationale
Federaties een lijst publiceren van de internationale evenementen waarvoor een dispensatie wegens
therapeutische noodzaak van de Internationale Federatie vereist is. Internationale Federaties en
nationale antidopingorganisaties moeten het verlenen van een dispensatie voor therapeutisch gebruik
onmiddellijk melden aan het WADA via ADAMS. Het WADA kan voor eender welke sporter op
ieder moment en op eigen initiatief de toekenning van een toelating wegens therapeutische noodzaak
herzien. Omgekeerd kan het WADA ook op verzoek van een sporter aan wie een dispensatie wegens
therapeutische noodzaak is geweigerd, deze weigering herbekijken. Indien het WADA oordeelt dat
een toekenning of weigering niet beantwoordt aan de Internationale Standaard voor Dispensaties
wegens Therapeutische Noodzaak, kan het de beslissing herroepen. Dopingpraktijken die conform zijn
aan de bepalingen van een geldig verkregen dispensatie wegens therapeutische noodzaak, worden dus
niet beschouwd als een dopingovertreding.163
Een dopingcontrole is de effectiefste methode om dopinggebruikende sporters te betrappen en de
antidopingwetgeving te handhaven. De WADA-code geeft elke nationale antidopingorganisatie de
bevoegdheid om dopingcontroles uit te voeren bij alle sporters die aanwezig zijn in het land van die
nationale antidopingorganisatie, of de nationaliteit ervan bezitten of er verblijven, een licentie hebben
of lid zijn van een sportorganisatie in dat land. Ook de Internationale Federaties zijn bevoegd om
dopingcontroles uit te voeren bij alle sporters die lid zijn van de bij haar aangesloten Nationale
Federaties of sporters die aan hun evenementen deelnemen. Elke antidopingorganisatie moet een
effectief aantal controles plannen en uitvoeren bij de sporters waarvoor zij bevoegd zijn, zowel binnen
als buiten wedstrijdverband.164
Behalve in uitzonderlijke omstandigheden, moeten de buiten
voorkomend geval, aan de ouders, de voogden of degenen die de minderjarige onder hun bewaring
hebben, meegedeeld.196
Tegen een beslissing die bij verstek is genomen, kunnen de sporter of zijn
wettelijke vertegenwoordigers indien hij minderjarig is, binnen de veertien dagen na de dag van de
verzending van de aangetekende brief die de verstekbeslissing meedeelt, verzet aantekenen per
aangetekende brief bij de voorzitter van de disciplinaire commissie.197
De voorzitter stelt de zaak dan
opnieuw vast op de eerstkomende zitting van de disciplinaire commissie, die gehouden moet worden
binnen een maand nadat het verzet hem is meegedeeld.198
Indien de sporter en, in voorkomend geval,
zijn ouders, voogden of degenen die de minderjarige onder hun bewaring hebben, op deze zitting niet
verschijnen in persoon of via hun advocaat, wordt het verzet als ongedaan beschouwd. In deze
hypothese kan tegen de beslissing alleen hoger beroep worden aangetekend.199
De sporter heeft steeds
het recht zich te laten bijstaan door een advocaat of arts van zijn keuze en als de disciplinaire
commissie het toestaat, zich ook te laten vertegenwoordigen door een advocaat. Indien de sporter de
Nederlandse taal niet verstaat of niet spreekt, kan hij zich laten bijstaan door een vertaler.200
Op de
zitting zet de voorzitter eerst de zaak uiteen waarna de sporter en als de sporter minderjarig is, zijn
ouders, voogden of degenen die de minderjarige onder hun bewaring hebben, worden gehoord en zij
het recht hebben aanvullende onderzoeksmaatregelen te vragen, onder meer het horen van getuigen en
deskundigen. De vertegenwoordiger van de regering wordt op zijn verzoek gehoord en heeft ook het
recht aanvullende onderzoeksmaatregelen te vragen. Indien daartoe grond bestaat, beveelt de
disciplinaire commissie zelf een aanvullend onderzoek of het horen van getuigen of deskundigen.
Daarna draagt de sporter en, in voorkomend geval, zijn ouders, voogden of degenen die de
minderjarige onder hun bewaring hebben, de middelen van verdediging voor. De vertegenwoordiger
van de regering heeft het recht om op de middelen van verdediging te antwoorden waarna de sporter
of zijn wettelijke vertegenwoordigers het recht hebben hierop wederantwoord te bieden en het laatste
woord behouden. Na dit wederantwoord verklaart de voorzitter de debatten gesloten en wordt er tot de
beraadslaging overgegaan.201
De beraadslaging is geheim en de beslissing wordt genomen bij
meerderheid van stemmen van de leden van de disciplinaire commissie.202
De beslissing moet met
redenen omkleed zijn en dus gemotiveerd worden. Ze wordt uitgesproken door de voorzitter, hetzij
onmiddellijk, hetzij binnen veertien dagen die volgen op de zitting waarop de debatten gesloten zijn
verklaard. Een afschrift van de beslissing wordt binnen zeven dagen per aangetekende brief aan de
196
Art. 40,§3 Decreet MVS 2007. 197
Art. 41,§1 Decreet MVS 2007. 198
Art. 41,§2 Decreet MVS 2007. 199
Art. 41,§3 Decreet MVS 2007. 200
Art. 39,§3 Decreet MVS 2007. 201
Art. 39,§4 Decreet MVS 2007. 202
Art. 40,§1 Decreet MVS 2007.
43
sporter en, in voorkomend geval, aan de ouders, de voogden of degenen die de minderjarige onder hun
bewaring hebben, toegestuurd, alsook aan de administratie.203
Een tweede disciplinair orgaan dat werd opgericht krachtens het nieuwe Decreet MVS is de
disciplinaire raad voor medisch verantwoorde sportbeoefening. Deze raad is op dezelfde manier
samengesteld als de disciplinaire commissie en behandelt het hoger beroep tegen de beslissingen van
de disciplinaire commissie.204
Het hoger beroep kan ingesteld worden door de sporter of, in
voorkomend geval, door zijn ouders, voogden of degenen die de minderjarige onder hun bewaring
hebben. Hoger beroep kan echter ook door de regering, de bevoegde nationale of internationale
sportfederaties, het WADA, het IOC of het Internationaal Paralympisch Comité worden ingesteld.205
Om ontvankelijk te zijn, moet het hoger beroep worden ingesteld per aangetekende brief aan de
voorzitter van de disciplinaire raad en dit binnen de veertien dagen na de dag van de uitspraak van de
beslissing door de disciplinaire commissie of, als de beslissing bij verstek is genomen, binnen de
veertien dagen na de dag van de verzending van de aangetekende brief die de verstekbeslissing
meedeelt. Zowel de sporter als de regering hebben het recht om in de beroepsprocedure tussen te
komen en alle middelen voor te dragen die zij nuttig achten met het oog op de behandeling van het
beroep.206
De voorzitter stelt de zaak vast op een zitting van de disciplinaire raad die gehouden moet
worden binnen een termijn van dertig dagen na de dag dat het hoger beroep hem is meegedeeld. De
procedure in hoger beroep is zowel wat betreft de betekening, het verloop van de zitting, de
beraadslaging als de verstekprocedure gelijk aan de procedure voor de disciplinaire commissie.207
De disciplinaire commissie en de disciplinaire raad zijn ratione personae slechts bevoegd voor
dopingovertredingen van sporters die geen elitesporters zijn, de zogenaamde breedtesporters. Wat
betreft de elitesporters hebben de sportverenigingen de verantwoordelijkheid en de verplichting om de
disciplinaire procedures betreffende dopingpraktijken gepleegd door de elitesporters die onder hun
verantwoordelijkheid vallen, te organiseren. Sportverenigingen kunnen echter ook beslissen de
disciplinaire procedures gezamenlijk te organiseren. Enkel de disciplinaire procedures die door de
regering erkend zijn, komen in aanmerking om te voldoen aan de verplichting tot de organisatie ervan.
Ter uitvoering van die organisatieplicht leggen de sportverenigingen hun interne tuchtregeling inzake
dopingpraktijken ter erkenning voor aan de regering.208
De regering zal de interne tuchtregeling inzake
dopingpraktijken van de sportverenigingen enkel erkennen als aan de negen volgende voorwaarden is
voldaan: 1) de behandeling van de zaak tot en met de eindbeslissing wordt ondergebracht bij een
deskundig, onafhankelijk en onpartijdig disciplinair orgaan; 2) de disciplinaire maatregelen moeten
203
Art. 40,§2 Decreet MVS 2007. 204
Art. 33 Decreet MVS 2007. 205
Art. 42 Decreet MVS 2007. 206
Art.43 Decreet MVS 2007. 207
Art. 44 Decreet MVS 2007. 208
Art. 34,§1 Decreet MVS 2007.
44
uitgesproken worden bij gemotiveerde beslissing en in elk geval vatbaar zijn voor beroep bij het
Internationaal Sporttribunaal (TAS); 3) de organen die de bevoegdheid hebben disciplinaire
maatregelen uit te spreken, zijn, per disciplinair college, samengesteld uit minstens drie personen
waarvan de voorzitter magistraat is, waarvan minstens één ander lid arts is, minstens één ander lid
jurist, en die op geen enkele wijze een persoonlijk belang hebben bij de zaak noch betrokken zijn
geweest bij het voorafgaande onderzoek; 4) de disciplinaire procedure en maatregelen garanderen in
de statutaire, reglementaire en contractuele bepalingen van de sportvereniging de rechten van de
verdediging; 5) de zittingen zijn openbaar, tenzij het bevoegde orgaan beslist met gesloten deuren
zitting te houden als de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde of de goede zeden, of op
gemotiveerd verzoek van de sporter; 6) degene aan wie een overtreding ten laste wordt gelegd
minstens : a) schriftelijk en persoonlijk op de hoogte wordt gesteld van de hem ten laste gelegde
feiten; b) het recht heeft om, eventueel in tegenwoordigheid van of vertegenwoordigd door zijn
advocaat, alle stukken van het dossier in te zien; c) het recht heeft om zich te laten bijstaan door een
advocaat of arts van zijn keuze; d) het recht heeft om, als het disciplinaire orgaan het toestaat, zich te
laten vertegenwoordigen door een advocaat van zijn keuze; e) het recht heeft zich te laten bijstaan
door iemand die als vertaler kan optreden, als hij de Nederlandse taal niet verstaat of niet spreekt; f)
het recht heeft om gehoord te worden, om zijn middelen van verdediging voor te dragen en
aanvullende onderzoeksmaatregelen te vragen; 7) de disciplinaire procedure en maatregelen moeten
voor de regering, de bevoegde nationale of internationale sportfederatie, het WADA, het IOC en het
Internationaal Paralympisch Comité in de statutaire, reglementaire en contractuele bepalingen van de
sportvereniging voorzien in een recht om een zaak aanhangig te maken, middelen naar voor te
brengen, onderzoeksmaatregelen te vorderen en, in voorkomend geval, beroep aan te tekenen onder
dezelfde voorwaarden als deze die van toepassing zijn op de sporter; 8) de disciplinaire procedure en
maatregelen moeten in de statutaire, reglementaire en contractuele bepalingen van de sportvereniging
de door de regering vastgestelde controles toestaan; 9) de disciplinaire procedure en maatregelen in de
statutaire, reglementaire en contractuele bepalingen van de sportvereniging moeten, in voorkomend
geval, rekening houden met de bijzondere, kwetsbare positie van de sporter die gepaard kan gaan met
zijn jeugdige leeftijd.209
De toepasselijke statutaire, reglementaire en contractuele bepalingen van de
sportvereniging moeten ook voorzien in een tuchtrechtelijk optreden tegenover elitesporters bij
dopingpraktijken en in de terugbetaling door de in overtreding bevonden sporter, van het geheel of een
deel van de kosten van de dopingcontroles aan degene die de kosten heeft gedragen. De mogelijke
disciplinaire maatregelen moeten daarenboven overeenstemmen met de Wereldantidopingcode en de
bepalingen omtrent disciplinaire sancties in het Decreet MVS.210
209
Art. 35,§2 Decreet MVS 2007. 210
Art. 35,§3 Decreet MVS 2007.
45
De regering bepaalt de wijze waarop de aanvraag voor erkenning van de interne tuchtregeling wordt
ingediend en de wijze waarop de erkenning wordt verleend en kan worden ingetrokken. Ze bepaalt
ook de termijn van de erkenning en de wijze waarop controle zal worden uitgeoefend op de erkende
tuchtregelingen. De erkenning kan verleend worden aan meerdere sportverenigingen gezamenlijk,
maar enkel aan sportverenigingen met rechtspersoonlijkheid.211
De regering kan bovendien
aanvullende erkenningsvoorwaarden bepalen.212
De sportverenigingen wiens tuchtregelingen voldoen
aan de gestelde voorwaarden en op die basis zijn erkend, kunnen, op de door de regering bepaalde
wijze, subsidiëring verkrijgen.213
De sportverenigingen delen elke uitspraak betreffende de bij hen aangesloten sporters, binnen vijf
werkdagen na kennisgeving ervan, mee aan de administratie. Die mededeling beoogt de overname, de
naleving en de controle op de naleving en, in voorkomend geval, de uitoefening van een recht op
hoger beroep.214
De interne tuchtregeling inzake dopingpraktijken heeft minstens betrekking op elke
elitesporter die, volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden, op de hoogte werd gebracht
van zijn kwalificatie als elitesporter, en die beantwoordt aan één van de volgende voorwaarden : a) de
sporter heeft zijn woonplaats in het Nederlandse taalgebied; b) de sporter heeft zijn woonplaats in het
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en is aangesloten bij een sportvereniging die, wegens haar
organisatie, moet worden beschouwd als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap; c) de
sporter heeft zijn woonplaats buiten het Nederlandse taalgebied, maar is verbonden aan een
sportvereniging die in het Nederlandse taalgebied gevestigd is; d) de sporter heeft zijn woonplaats
buiten het Nederlandse taalgebied, maar is verbonden aan een sportvereniging die in het tweetalige
gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd is en die, wegens haar organisatie, moet worden beschouwd als
uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.215
Sedert 1 januari 2009 hebben de sportverenigingen de verantwoordelijkheid en de verplichting om, in
geval van een ernstig vermoeden van dopingpraktijken gepleegd door begeleiders die lid zijn van de
sportvereniging of waarmee de sportvereniging een contractuele band heeft, hieraan door een
tuchtprocedure of eventuele contractuele maatregelen, verder gevolg te geven. De sportverenigingen
geven kennis aan de administratie van de gevolgde tuchtprocedure en de eventueel opgelegde sanctie.
Een ernstig vermoeden kan bestaan uit een of meerdere feitelijke elementen die redelijkerwijze het
bestaan van een of meerdere dopingpraktijken aannemelijk maken.216
Het onderscheid tussen de breedtesporter en de elitesporter is dus ook relevant voor de disciplinaire
procedure die ingeval van dopingpraktijken zal toegepast worden. Wat de verjaring betreft is er echter
211
Art. 35,§4 Decreet MVS 2007. 212
Art. 35,§5 Decreet MVS 2007. 213
Art. 35,§6 Decreet MVS 2007. 214
Art. 34,§1 Decreet MVS 2007. 215
Art. 34,§2 Decreet MVS 2007. 216
Art. 34,§3 Decreet MVS 2007.
46
geen verschillende regeling voor elitesporters. Tegen om het even welke sporter kan slechts een
disciplinaire procedure worden ingesteld wegens dopingpraktijken, als die wordt ingesteld binnen acht
jaar na het moment dat de overtreding is gepleegd.217
De disciplinaire commissie of de disciplinaire raad in hoger beroep kan in geval van overtredingen
inzake dopingpraktijken een waarschuwing of een berisping uitspreken overeenkomstig de beginselen
van de Wereldantidopingcode218
. Ze kan echter ook meteen de uitsluiting van de sporter uitspreken,
die inhoudt dat de sporter een verbod wordt opgelegd om aan enige sportmanifestatie deel te nemen
als sporter alsook in eender welke andere hoedanigheid.219
De toepasselijke periode van uitsluiting
wordt door de regering vastgesteld overeenkomstig de beginselen van de Wereldantidopingcode.(zie
infra)220
De disciplinaire commissie of de disciplinaire raad in hoger beroep kan bijkomend beslissen
de meerderjarige sporter een administratieve geldboete op te leggen en bepalen welk gedeelte van de
kosten voor de dopingcontrole en welk deel van de procedurekosten ten laste van de sporter worden
gelegd. Indien een opgelegde administratieve geldboete door de disciplinaire commissie of de
disciplinaire raad in hoger beroep wordt opgelegd, bepaalt zij soeverein, maar rekening houdend met
de ernst van de feiten het bedrag van de administratieve geldboete. Dit bedrag kan evenwel niet meer
bedragen dan 25.000 euro. 221
Indien een meerderjarige sporter hoger beroep instelt dat volgens de
disciplinaire raad tergend en roekeloos is, kan zij eventueel een bijkomende administratieve geldboete
opleggen, gaande van 100 tot 1000 euro.222
Als de sporter wordt vrijgesproken na het negatieve
resultaat van een tweede analyse (het zogenaamde B-staal), leggen de disciplinaire commissie en de
disciplinaire raad de analysekosten van de tweede analyse ten laste van de instantie die de
dopingcontrole heeft bevolen.223
De voorzitter van de disciplinaire commissie, of van de disciplinaire
raad in hoger beroep, noteert de aanvangsdatum en de einddatum van een uitsluiting in de disciplinaire
uitspraak.224
De regering deelt de opgelegde sanctie van uitsluiting, na het definitief worden ervan,
mee aan de internationale sportvereniging waartoe de sporter behoort. Die mededeling beoogt de
internationale overname van de in voorkomend geval uitgesproken disciplinaire uitsluiting door de
internationale sportvereniging.225
Ambtenaren die daartoe opdracht hebben van de regering zien toe op de tenuitvoerlegging van de
disciplinaire maatregelen, opgelegd door de disciplinaire commissie of de disciplinaire raad of door de
disciplinaire organen van de sportvereniging waarvan de interne tuchtregeling door de regering werd
217
Art. 46 Decreet MVS 2007. 218
Art. 47,§1,2° iuncto art. 48,2e lid Decreet MVS 2007.
219 Art. 47,§1,1° Decreet MVS 2007.
220 Art. 48, 1
e lid Decreet MVS 2007.
221 Art. 47,§1,2e lid Decreet MVS 2007.
222 Art. 47,§1,4
e lid Decreet MVS 2007.
223 Art. 47,§1,5e lid Decreet MVS 2007.
224 Art. 47,§3 Decreet MVS 2007.
225 Art. 47,§4 Decreet MVS 2007.
47
erkend en die de bevoegdheid hebben disciplinaire maatregelen uit te spreken.226
De disciplinaire
uitsluitingen van sporters worden voor de duur van de uitsluiting bekendgemaakt via de door de
regering opgerichte en beveiligde communicatiekanalen, met het oog op het doen naleven van deze
uitsluiting en het houden van toezicht daarop. Die bekendmaking omvat de voornaam, achternaam en
geboortedatum van de sporter, het begin en het einde van de periode van uitsluiting en de
sportdiscipline waarin de overtreding werd vastgesteld.227
Als de ambtenaar vaststelt dat de sporter het
opgelegde verbod om voor een bepaalde termijn aan een wedstrijd deel te nemen, niet naleeft, wordt
de voorzitter van de disciplinaire commissie daarvan op de hoogte gebracht. De disciplinaire
commissie of de disciplinaire raad in hoger beroep kan dan beslissen dat de termijnen van het eerder
opgelegde verbod worden verlengd tot maximaal het dubbele en kan een bijkomende administratieve
geldboete opleggen. Bovendien beslissen zij welk gedeelte van de kosten, verbonden aan de procedure
voor de disciplinaire commissie en de disciplinaire raad, ten laste van de sporter wordt gelegd.228
Als
het gaat om een elitesporter, stelt de bevoegde ambtenaar de voorzitter van het disciplinaire orgaan dat
de uitsluiting heeft opgelegd, op de hoogte.229
De periodes van uitsluiting in het Decreet MVS 2007 moeten overeenstemmen met de bepalingen van
de Wereldantidopingcode. Het doel hiervan is de harmonisatie van de sancties voor
dopingovertredingen op wereldvlak te bewerkstelligen. Volgens de Code houdt harmonisatie in dat
dezelfde regels en criteria worden toegepast om de unieke feiten van elk geval te beoordelen. Al snel
rezen tegen deze harmonisatie van de sancties zowel argumenten voor als op. De belangrijkste
argumenten tegen de harmonisatie van sancties zijn gebaseerd op de verschillen tussen de sporten
onderling. In sommige sporttakken zijn de sporters immers professionals die een groot inkomen
verdienen met hun sport (bv. in het tennis), terwijl in andere sporten (bv. roeien) de topsporters eerder
„liefhebbers‟ zijn en dus bij een schorsing minder financieel verlies zullen leiden. Een ander argument
tegen harmonisatie is dat in de sporttakken waarin de carrière van een sporter van korte duur is (bv.
artistiek turnen), een diskwalificatie van twee jaar een veel grotere impact op de sporter heeft dan in
een sporttak waarin een carrière traditioneel veel langer duurt (bv. paardensport en schietsport). Ten
slotte argumenteren de tegenstanders dat de beoefenaars van individuele sporten veel beter in vorm
kunnen blijven tijdens hun schorsing door individueel te trainen, terwijl in andere sporttakken waarbij
het belangrijk is om te trainen als lid van een team, dit veel moeilijker ligt. De voorstanders,
waaronder het WADA en het IOC, argumenteerden echter dat het simpelweg niet rechtvaardig is dat
twee sporters uit hetzelfde land, die positief worden bevonden voor dezelfde verboden stof onder
gelijkaardige omstandigheden, verschillende sancties opgelegd zouden krijgen, enkel en alleen omdat
ze verschillende sporten beoefenen. Daarnaast wordt flexibiliteit bij het opleggen van sancties vaak
226
Art. 47,§5,1e lid Decreet MVS 2007.
227 Art. 47,§5,2
e lid Decreet MVS 2007.
228 Art.47,§5,3
e lid Decreet MVS 2007.
229 Art. 47,§5,4
e lid Decreet MVS 2007.
48
gezien als een onaanvaardbare mogelijkheid voor bepaalde sportorganisaties om minder streng te zijn
voor bepaalde dopinggebruikers. Het gebrek aan harmonisatie van de sancties heeft bovendien reeds
meerdere malen aanleiding gegeven tot gerechtelijke conflicten tussen de Internationale Federaties en
nationale antidopingorganisaties.230
De visie van het WADA omtrent sancties tegen individuele
sporters mag in deze analyse dus niet ontbreken.
Volgens de Code leiden dopingovertredingen bij individuele sporten na een dopingcontrole binnen
wedstrijdverband automatisch tot de diskwalificatie van het in die wedstrijd behaalde resultaat met alle
daaruit voortvloeiende consequenties, zoals het verlies van eventuele medailles, punten en prijzen.231
Dopingovertredingen begaan tijdens of in verband met een meerdaags evenement (zoals bv. een WK
of de Ronde van Frankrijk) kunnen, indien het bestuursorgaan van dat evenement hiertoe beslist,
eveneens leiden tot de diskwalificatie van alle andere individuele resultaten die de sporter tijdens dat
evenement behaalde. Indien de sporter echter aantoont dat hem of haar geen schuld of nalatigheid treft
voor de overtreding, worden de individuele resultaten van de sporter in de andere wedstrijden niet
gediskwalificeerd, tenzij deze resultaten waarschijnlijk ook zijn beïnvloed door de dopingovertreding
van de sporter.232
Alle andere wedstrijdresultaten vanaf de datum waarop er een positief monster werd aangetroffen of
waarop een andere dopingovertreding plaatsvond, worden tot en met de aanvang van een periode van
voorlopige schorsing of uitsluiting, eveneens gediskwalificeerd met alle consequenties die hieraan
verbonden zijn, tenzij de rechtvaardigheid anders vereist.233
Om het recht op wedstrijddeelname na een
vastgestelde dopingovertreding terug te krijgen, moet de sporter eerst het verbeurde prijzengeld
terugbetalen.234
Geen enkele bepaling in de Code belet dat cleane sporters of andere personen die
schade hebben ondervonden door andermans dopingovertreding, eender welk anderszins geldend recht
laten gelden om schadevergoeding van deze persoon te eisen.235
De Code maakt een onderscheid naargelang de ernst van de dopingovertreding, de schuldgraad, de
aanwezigheid van verzwarende omstandigheden en eventuele herhaling om de periodes van uitsluiting
te bepalen. Tenzij voldaan is aan de voorwaarden om de uitsluitingperiode op te heffen, te verkorten of
te verlengen, bedraagt de uitsluitingperiode die wordt opgelegd wegens de aanwezigheid van een
verboden stof of de afbraakproducten of markers daarvan bij een eerste overtreding twee jaar. Ook
indien het bezit, het gebruik of een poging tot gebruik van verboden stoffen of verboden methoden
230
Opmerking bij art. 10.2. Wereldantidopingcode. 231
Art. 9 Wereldantidopingcode. 232
Art. 10.1.1. Wereldantidopingcode. 233
Art. 10.8 Wereldantidopingcode. 234
Art. 10.8.1 Wereldantidopingcode. 235
Opmerking bij art. 10.8.2 Wereldantidopingcode.
49
voor de eerste maal wordt vastgesteld, bedraagt de uitsluitingperiode twee jaar.236
Voor het weigeren
of nalaten een monster af te staan of in geval van fraude bij een dopingcontrole bedraagt de
uitsluitingperiode eveneens twee jaar, tenzij aan de voorwaarden tot opheffing, vermindering of
verlenging is voldaan.237
In geval van handel of poging tot handel en in geval van toediening of poging
tot toediening van een verboden stof of verboden methode varieert de opgelegde uitsluitingperiode van
minimaal vier jaar tot levenslange uitsluiting, tenzij aan de voorwaarden voor opheffing of
vermindering is voldaan. Daarnaast moeten dergelijke zware overtredingen die ook in strijd kunnen
zijn met de wetten en regels buiten de sportwereld, gerapporteerd worden aan de bevoegde
bestuurlijke, professionele of juridische overheden. Een dopingovertreding waarbij een minderjarige
betrokken is, leidt, indien zij is gepleegd door iemand van het begeleidend personeel van de sporter en
betrekking heeft op andere stoffen dan de specifieke stoffen vermeld in artikel 4.2.2 van de Code, tot
levenslange uitsluiting voor het begeleidend personeelslid van de sporter.238
In geval van
aangifteverzuim van de verblijfsgegevens en/of gemiste controles bedraagt de uitsluitingperiode
minimum een jaar en maximum twee jaar, afhankelijk van de schuldgraad van de atleet.
Indien een antidopingorganisatie in een individueel geval, waarin er sprake is van een
dopingovertreding waarvoor normaal een uitsluiting voor twee jaar wordt opgelegd, vaststelt dat er
verzwarende omstandigheden zijn die de oplegging van een langere uitsluitingperiode rechtvaardigen,
dient de schorsing verlengd te worden met maximum vier jaar. Als de sporter of een andere persoon
echter tot volle tevredenheid van de bevoegde tuchtcommissie kan bewijzen dat hij of zij de
dopingovertreding niet opzettelijk heeft begaan of de beweerde dopingovertreding onmiddellijk
bekend heeft na er door de antidopingorganisatie mee te zijn geconfronteerd, wordt deze bepaling niet
toegepast.239
De Code voorziet naast de mogelijkheid om verzwarende omstandigheden toe te passen, in een aantal
gevallen die de eventuele opheffing of vermindering van de uitsluitingperiode tot gevolg kunnen
hebben. Indien een sporter of andere persoon kan aantonen hoe een specifieke stof240
zijn of haar
lichaam is binnengekomen of in zijn of haar bezit is gekomen, en dat die specifieke stof niet bedoeld
was om de sportprestaties te verbeteren of het gebruik van een prestatieverbeterende stof te maskeren,
236
Art. 10.2 Wereldantidopingcode. 237
Art. 10.3.1 Wereldantidopingcode. 238
Art. 10.3.2 Wereldantidopingcode. 239
Art. 10.6 Wereldantidopingcode. 240 Specifieke stoffen zijn alle op de lijst verboden stoffen, met uitzondering van stoffen uit de klasse van de
anabolica en hormonen en de stimulerende middelen en hormoonantagonisten en modulatoren die aldus op de verboden lijst worden vermeld. Verboden methoden worden niet beschouwd als specifieke stoffen. Specifieke stoffen kunnen met meer waarschijnlijkheid dan andere verboden stoffen vatbaar zijn voor een geloofwaardige verklaring die niet dopinggerelateerd is.
50
wordt de normaal toepasselijke uitsluitingperiode vervangen door minimaal een berisping en geen
uitsluitingperiode voor toekomstige evenementen of wedstrijden, en maximaal twee jaar uitsluiting.
Om een opheffing of een vermindering te rechtvaardigen, moet de sporter of andere persoon zijn of
haar verklaring staven met bewijsmateriaal waaruit tot volle tevredenheid van de tuchtcommissie blijkt
dat er geen sprake was van een intentie om de sportprestatie te verbeteren of het gebruik van een
prestatieverbeterende stof te maskeren. De schuldgraad van de sporter of andere persoon geldt als
criterium om tot een eventuele vermindering van de uitsluitingperiode te beslissen.241
De
tuchtcommissie moet door de objectieve omstandigheden van het geval voldoende overtuigd zijn dat
de sporter bij het innemen of bezitten van de verboden stof niet de intentie had zijn of haar
sportprestatie te verbeteren. Hoe groter het potentiële prestatieverbeterende effect van een bepaalde
verboden stof, hoe zwaarder de bewijslast op de sporter zal wegen om aan te tonen dat hij of zij niet de
intentie had de sportprestatie te verbeteren.242
De normaal geldende uitsluitingperiode wordt opgeheven indien een sporter of andere persoon
aantoont dat hem of haar totaal geen schuld of nalatigheid kan verweten worden. Indien een verboden
stof of de markers of afbraakproducten ervan worden aangetroffen in een monster van een sporter,
moet de sporter ook aantonen hoe die verboden stof in zijn of haar lichaam is binnengekomen
vooraleer de uitsluitingperiode kan worden opgeheven.243
Indien een sporter of andere persoon in een
individueel geval kan aantonen dat hem of haar geen ernstige schuld of grove nalatigheid treft, kan de
normaal toepasselijke uitsluitingperiode worden verminderd, maar de verminderde uitsluitingperiode
mag in geen geval worden verminderd tot minder dan de helft. Indien de normaal toepasselijke
uitsluitingperiode levenslang is, mag de verkorte periode nooit minder dan acht jaar bedragen. Indien
een verboden stof of de markers of afbraakproducten ervan worden aangetroffen in een monster van
een sporter, moet hij ook in dit geval aantonen hoe de verboden stof in zijn of haar lichaam is
binnengekomen vooraleer de uitsluitingperiode kan worden verminderd.244
Ook wanneer een sporter of een andere persoon vrijwillig een dopingovertreding bekent vooraleer
hem of haar een monsterafname wordt aangekondigd en die bekentenis het enige betrouwbare bewijs
is van de overtreding op het ogenblik van de bekentenis, kan de uitsluitingperiode worden verminderd,
maar nooit tot minder dan de helft van de normaal toepasselijke uitsluitingperiode.245
De sporter of
andere persoon moet echter wel uit eigen beweging een dopingovertreding bekennen in
omstandigheden waarbij geen enkele antidopingorganisatie zich van enige dopingovertreding bewust
241
Art. 10.4 Wereldantidopingcode. 242
Opmerking bij art. 10.4 Wereldantidopingcode. 243
Art. 10.5.1 Wereldantidopingcode. 244
Art. 10.5.2 Wereldantidopingcode. 245
Art. 10.5.4 Wereldantidopingcode.
51
was. Het is dus niet bedoeld voor situaties waarbij de bekentenis plaatsheeft omdat de sporter of
andere persoon vermoedt dat hij of zij zal worden betrapt.246
Opmerkelijk is ook dat het WADA in haar antidopingcode de problematiek van de spijtoptanten
behandeld. Men spreekt over spijtoptanten in de gevallen waarin een sporter of een andere persoon
substantiële hulp heeft geboden aan een antidopingorganisatie, een gerechtelijke instantie of een
professioneel tuchtorgaan en wanneer deze hulp ertoe geleid heeft dat de antidopingorganisatie een
dopingovertreding door een andere persoon heeft ontdekt of vastgesteld, of waardoor een gerechtelijk
orgaan of tuchtorgaan een strafbaar feit of een overtreding van de beroepsregels heeft ontdekt of
vastgesteld. Een antidopingorganisatie die verantwoordelijk is voor het resultatenbeheer met
betrekking tot een dopingovertreding, kan, met de goedkeuring van het WADA en de toepasselijke
Internationale Federatie, een deel van de uitsluitingperiode van een spijtoptant opschorten.247
In
hoeverre de normaal toepasselijke uitsluitingperiode kan worden opgeschort, hangt af van de ernst van
de dopingovertreding en van het belang van de substantiële hulp die de sporter of andere persoon heeft
geboden. Alleszins kan niet meer dan drie kwart van de anderszins toepasselijke uitsluitingperiode
worden opgeschort en indien de normaal toepasselijke uitsluitingperiode levenslang was, mag de niet-
opgeschorte periode nooit minder dan acht jaar bedragen. Indien een antidopingorganisatie eender
welk deel van de normaal toepasselijke uitsluitingperiode opschort, moet ze een schriftelijke
rechtvaardiging voor haar beslissing bezorgen aan iedere antidopingorganisatie die het recht heeft om
tegen die beslissing beroep aan te tekenen.248
Relevante factoren bij de evaluatie van het belang van de
substantiële hulp zijn bijvoorbeeld het aantal betrokken personen, de status van deze personen in de
sport, of er sprake is van beraming van handel of toediening , en of de overtreding een stof of methode
betrof die via dopingcontrole niet direct opspoorbaar is. De maximale opschorting van de
uitsluitingperiode wordt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen omstandigheden toegepast. Hoe
vroeger in het resultatenbeheerproces de substantiële hulp wordt geleverd, hoe groter de opschorting
van de normaal toepasselijke uitsluitingperiode. Indien een deel van de uitsluitingperiode wordt
opgeschort, dient de beslissing te vermelden op welke basis er werd besloten dat de verstrekte
informatie geloofwaardig was en belangrijk voor het ontdekken of bewijzen van een
dopingovertreding of andere inbreuk. 249
Vooraleer enige vermindering of opschorting op basis van één of meerdere van de hiervoor
beschreven gronden wordt toegepast, moet altijd eerst de normaal toepasselijke uitsluitingperiode
worden bepaald. Indien een sporter of andere persoon aanspraak maakt op een vermindering of
246
Opmerking bij art. 10.5.4 Wereldantidopingcode. 247
Art. 10.5.3 Wereldantidopingcode. 248
Art. 10.5.3 Wereldantidopingcode. 249
Opmerking bij art. 10.5.3 Wereldantidopingcode.
52
opschorting op basis van twee of meer van de hiervoor beschreven gronden, kan de vermindering of
opschorting van de uitsluitingtermijn oplopen, maar niet tot minder dan een vierde van de normaal
toepasselijke uitsluitingperiode.250
De voorgaande regeling voor het bepalen van de uitsluitingperiode is echter enkel van toepassing op
eerste dopingovertredingen. Voor een tweede dopingovertreding geldt een andere regeling om de
toepasselijke uitsluitingperiode te bepalen. Een dopingovertreding kan echter slechts als een tweede
overtreding worden beschouwd, indien de antidopingorganisatie kan aantonen dat de sporter of andere
persoon de tweede dopingovertreding beging nadat de sporter of andere persoon op de hoogte is
gebracht, of nadat de antidopingorganisatie redelijke inspanningen heeft gedaan om hem of haar op de
hoogte te brengen van de eerste dopingovertreding. Indien de antidopingorganisatie dit niet kan
bewijzen, worden de overtredingen samen als één enkele eerste overtreding beschouwd en zal de
opgelegde sanctie gebaseerd zijn op de overtreding waarop de strengste sanctie staat.251 Er werd een
tabel in de Code opgenomen252
die afhankelijk van de begane overtredingen (zowel de eerste als de
tweede) een minimum- en een maximumduur van de uitsluitingperiode oplegt. Men gebruikt de tabel
door de eerste dopingovertreding van de sporter of andere persoon in de linkerkolom op te zoeken,
waarna men in de tabel naar rechts gaat tot aan de kolom die de tweede overtreding weergeeft, om zo
de toepasselijke strafmaat te kennen. De schuldgraad van de sporter of andere persoon geldt als
criterium om, binnen het toepasselijke bereik van de tabel, de effectieve uitsluitingperiode te
bepalen.253
De tabel ziet er als volgt uit:
Tweede
overtreding
Eerste Overtreding
VSS AGC GSS St VS HT
VSS 1-4 2-4 2-4 4-6 8-10 10-lev
AGC 1-4 4-8 4-8 6-8 10-lev lev
GSS 1-4 4-8 4-8 6-8 10-lev lev
St 2-4 6-8 6-8 8-lev lev lev
VS 4-5 10-lev 10-lev lev lev lev
HT 8-lev lev lev lev lev lev
VSS (Verminderde sanctie voor een Specifieke Stof): De dopingovertreding werd of zou moeten
worden bestraft met een verminderde sanctie omdat er sprake was van een Specifieke Stof en de
andere voorwaarden van artikel 10.4 van de Code zijn vervuld.
250
Art. 10.5.5 Wereldantidopingcode. 251
Art. 10.7.4 Wereldantidopingcode. 252
Art. 10.7.1 Wereldantidopingcode. 253
Opmerking bij art. 10.7.1 Wereldantidopingcode.
53
AGC (Aangifteverzuim en/of Gemiste Controles): De dopingovertreding werd of zou moeten worden
bestraft conform artikel 10.3.3 van de Code.
GSS (Verminderde sanctie in geval van Geen Significante Schuld of Nalatigheid): De
dopingovertreding werd of zou moeten worden bestraft met een verminderde sanctie conform artikel
10.5.2 omdat de sporter aantoonde dat er sprake was van geen significante schuld of nalatigheid.
St (Standaardsanctie): De overtreding van een antidopingregel werd bestraft of zou moeten worden
bestraft met een standaardsanctie van twee jaar conform artikel 10.2 of 10.3.1. van de Code.
VS (Verzwaarde sanctie): De dopingovertreding werd of zou moeten worden bestraft met een
verzwaarde sanctie omdat de antidopingorganisatie aantoonde dat aan de voorwaarden van artikel 10.6
was voldaan.
HT (Handel of poging tot handel en Toediening of poging tot toediening): De dopingovertreding werd
of zou moeten worden bestraft met een sanctie conform artikel 10.3.2 van de Code.
Wanneer een sporter of andere persoon die een tweede dopingovertreding begaat, beweert aanspraak
te maken op een gedeeltelijke opschorting of verkorting van de uitsluitingperiode, moet de
tuchtcommissie eerst de normaal toepasselijke uitsluitingperiode te bepalen binnen het bereik
aangegeven door de tabel, en vervolgens de gepaste opschorting of verkorting van de
uitsluitingperiode toepassen. De resterende uitsluitingperiode, na toepassing van eventuele opschorting
of verkorting, moet minstens een vierde van de normaal toepasselijke uitsluitingperiode bedragen.254
Een derde dopingovertreding heeft altijd levenslange uitsluiting tot gevolg, behalve wanneer deze
overtreding onder de voorwaarden voor opheffing of vermindering van de uitsluitingperiode valt of er
sprake is van een overtreding omtrent het aangifteverzuim van verblijfsgegevens en/of gemiste
controles. In deze specifieke gevallen bedraagt de uitsluitingperiode „slechts‟ acht jaar tot
levenslang.255
Voor de toepassing van de regels inzake recidive moeten alle dopingovertredingen plaatsvinden
binnen eenzelfde periode van acht jaar om als meervoudige overtredingen beschouwd te kunnen
worden.256
254
Art. 10.7.2 Wereldantidopingcode. 255
Art. 10.7.3 Wereldantidopingcode. 256
Art. 10.7.5 Wereldantidopingcode.
54
Elke periode van voorlopige schorsing moet worden afgetrokken van de totale periode van uitsluiting
die wordt opgelegd.257
De uitsluitingperiode gaat in op de dag waarop de uitsluiting tijdens een
hoorzitting wordt opgelegd of, indien afstand van hoorzitting werd gedaan, op de datum waarop de
uitsluiting werd aanvaard of anderszins werd opgelegd.258
Indien de tuchtprocedure of andere
aspecten van de dopingcontrole echter aanzienlijke vertraging oplopen die niet aan de sporter of
andere persoon te wijten is, kan het orgaan dat de sanctie oplegt, de uitsluitingperiode op een vroegere
datum laten ingaan. Dit kan ten vroegste op de datum van de monsterafname of op de laatste datum
waarop een andere dopingovertreding plaatsvond.259
De uitgesloten sporter of andere persoon, mag tijdens de periode van uitsluiting in geen enkele
hoedanigheid deelnemen aan een wedstrijd of activiteit (behalve erkende antidopingcursussen of
rehabilitatieprogramma‟s) die wordt erkend of georganiseerd door een ondertekenaar van de Code, een
lidorganisatie van een ondertekenaar, of een club of andere lidorganisatie van een lidorganisatie van
een ondertekenaar, of aan wedstrijden die worden erkend of georganiseerd door eender welke
professionele liga of internationale of nationale organisatie van evenementen. Bovendien blijft een
sporter of andere persoon die een uitsluitingperiode uitzit, onderworpen aan dopingcontroles.260
Wanneer een sporter of andere persoon het verbod op deelname tijdens een uitsluiting overtreedt,
worden de resultaten van die deelname gediskwalificeerd en begint de oorspronkelijk opgelegde
uitsluitingperiode opnieuw te lopen vanaf de datum van de overtreding. De nieuwe uitsluitingperiode
kan echter worden verkort, indien de sporter of andere persoon aantoont dat hem of haar geen
significante schuld of grove nalatigheid treft voor de overtreding van het verbod op deelname.261
Wanneer begeleidend personeel van een sporter of een andere persoon substantiële hulp biedt aan een
sporter bij de overtreding van het verbod op deelname tijdens diens uitsluiting, kan de
antidopingorganisatie die bevoegd is voor dergelijk begeleidend personeel of een ander persoon,
volgens haar eigen tuchtregels gepaste sancties opleggen.262
Bij elke dopingovertreding waarvoor geen verkorte sanctie wegens specifieke stoffen geldt, wordt
bovendien de sportgerelateerde financiële steun of andere sportgerelateerde voordelen die een
dergelijke persoon zou ontvangen, geheel of gedeeltelijk ingehouden door de ondertekenaars van de
Code, de lidorganisaties van de ondertekenaars en de overheden.263
Een dopingovertreding door
individuele sporters die aan teamsport doen kan ook consequenties meebrengen voor het team. De
code voorziet dat indien bij twee of meer teamleden in een teamsport wordt vastgesteld dat zij een
257
Art. 10.9.3 Wereldantidopingcode. 258
Art. 10.9 Wereldantidopingcode. 259
Art. 10.9.1 Wereldantidopingcode. 260
Art. 10.10.1 Wereldantidopingcode. 261
Art. 10.10.2 Wereldantidopingcode. 262
Opmerking bij art. 10.10.2 Wereldantidopingcode. 263
Art. 10.10.3 Wereldantidopingcode.
55
dopingovertreding hebben begaan tijdens de duur van een evenement, het bestuursorgaan van dat
evenement het team een gepaste sanctie moet opleggen bovenop de consequenties die worden
opgelegd aan de individuele sporters die de dopingovertreding begingen.264
Het bestuursorgaan van
een evenement mag echter zelf regels voor dat evenement opstellen, die strengere consequenties voor
teamsporten opleggen bij een dopingovertreding van een teamlid.265
Een sporter die het recht op wedstrijddeelname na een uitsluitingperiode wenst terug te krijgen, moet
tijdens eender welke periode van voorlopige schorsing of uitsluiting beschikbaar blijven voor
dopingcontroles buiten wedstrijdverband door eender welke antidopingorganisatie met
controlebevoegdheid georganiseerd. Hij of zij moet bovendien, wanneer daarnaar gevraagd wordt,
actuele en nauwkeurige verblijfsgegevens verstrekken. Indien een uitgesloten sporter zich terugtrekt
uit de sport en wordt verwijderd uit de doelgroepen voor dopingcontroles buiten wedstrijdverband,
maar later toch weer aan de sport wil gaan deelnemen, kan de sporter pas weer deelnamegerechtigd
worden wanneer hij of zij de relevante antidopingorganisaties daarvan op de hoogte heeft gebracht en
zich opnieuw beschikbaar heeft gesteld voor dopingcontroles buiten wedstrijdverband gedurende een
periode die gelijk is aan de nog resterende periode van uitsluiting op het moment dat de sporter zich
terugtrok.266
Antidopingorganisaties kunnen in hun eigen regels financiële sancties voor dopingovertredingen
voorzien. Een financiële sanctie kan echter geen reden zijn om de uitsluitingperiode te verkorten of
een andere sanctie te beperken die anders van toepassing zou zijn op grond van de Code.267
De
administratieve geldboete in het Decreet MVS die de disciplinaire commissie of de disciplinaire raad
kan opleggen, en de eventuele administratieve geldboetes in de interne tuchtreglementen van de
sportverenigingen, zijn volgens de Code dus wel degelijk toegelaten, maar moeten louter bijkomend
zijn.
Het Decreet Medisch Verantwoorde Sportbeoefening voorziet naast disciplinaire maatregelen tegen
sporters of andere personen die een dopingovertreding begaan, ook sancties voor sportverenigingen
die een of meerdere bepalingen van het decreet miskennen. Niets in de code belet immers eender
welke ondertekenaar of overheid die de code aanvaardt, om zijn eigen regels toe te passen voor de
oplegging van sancties aan een ander sportorgaan waarvoor de ondertekenaar of de overheid bevoegd
is.268
Vooreerst kan de regering, nadat zij de betrokken sportvereniging heeft gehoord, de
sportvereniging aanmanen om zich aan de bepalingen van het decreet te conformeren, naargelang het
264
Art. 11.2 Wereldantidopingcode. 265
Art. 11.3 Wereldantidopingcode. 266
Art. 10.11 Wereldantidopingcode. 267
Art. 10.12 Wereldantidopingcode. 268
Art. 12 Wereldantidopingcode.
56
geval, binnen een termijn van acht dagen tot zes maanden.269
De regering kan tevens een
administratieve geldboete van 100 tot 10.000 euro opleggen.270
Voorts kan de terugbetaling worden
opgelegd van alle kosten van dopingcontroles, preventieve gezondheidscontroles en sportmedische
keuringen die ten behoeve van de sportvereniging, haar leden en de door haar georganiseerde
sportmanifestaties door de regering werden gemaakt tijdens de afgelopen twee kalenderjaren.271
Ten
slotte kan het de sportvereniging verboden worden om gedurende een termijn van minstens veertien
dagen en hoogstens twaalf maanden sportmanifestaties te organiseren, de deelname eraan mogelijk te
maken, of hiervoor als leidende instantie op te treden, binnen het geheel of een gedeelte van de
Vlaamse Gemeenschap.272
Alle overheden zijn in dit geval verplicht aan de sportvereniging elke
vergunning tot het houden van sportmanifestaties te weigeren of in te trekken.273
De hiervoor
beschreven sancties tegen sportverenigingen worden dus opgelegd door de Vlaamse regering nadat de
betrokken sportvereniging werd gehoord, en kunnen al dan niet met elkaar gecombineerd worden.274
In het Decreet MVS 2007 worden echter niet alleen disciplinaire maatregelen opgelegd. Ook
strafbepalingen moeten de handhaving van het decreet verzekeren. Zo worden de volgende personen
gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met een geldboete van 200 tot 2.000
euro of met een van die straffen alleen : 1) diegene die zich schuldig maakt aan het niet naleven of
doen naleven van de voorwaarden inzake leeftijdsgrenzen en opleiding; 2) diegene die zich schuldig
maakt aan het niet naleven of doen naleven van de voorwaarden inzake sportmedische keuring; 3)
diegene die zich schuldig maakt aan een dopingpraktijk, als vermeld in artikel 3, 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 6°;
4) diegene die zich schuldig maakt aan een dopingpraktijk, als vermeld in artikel 3, 7° en 8°; 5)
diegene die zich schuldig maakt aan het niet naleven of doen naleven van de voorwaarden inzake
preventieve gezondheidscontrole; 6) diegene die zich schuldig maakt aan het niet naleven of doen
naleven van de voorwaarden inzake risicovechtsporten of die risicovechtsporten organiseert die
verboden werden; 7) diegene die zich schuldig maakt aan het niet naleven of doen naleven van het aan
de sporter opgelegde verbod om voor een bepaalde termijn aan enige wedstrijd deel te nemen.275
Opmerkelijk en zeer relevant in deze analyse is dat de wetgever expliciet bepaald heeft dat sporters,
die zich ter gelegenheid van hun voorbereiding op of hun deelname aan een sportmanifestatie,
schuldig maken aan dopingpraktijken zoals vermeld in artikel 3,1°,2°,3°,4°,5°,6° van het Decreet
MVS van 2007, enkel met disciplinaire maatregelen kunnen worden bestraft.276
Deze strafbaar
gestelde feiten worden met andere woorden gedepenaliseerd. Belangrijk is wel dat de depenalisatie
269
Art. 50,§1,1° Decreet MVS 2007. 270
Art. 50,§1,2° Decreet MVS 2007. 271
Art. 50,§1,3° Decreet MVS 2007. 272
Art. 50,§1,4° Decreet MVS 2007. 273
Art. 50,§2 Decreet MVS 2007. 274
Art. 50,§1,1e lid Decreet MVS 2007.
275 Art. 51 Decreet MVS 2007.
276 Art. 52,1
e lid Decreet MVS 2007.
57
enkel geldt voor de sporters zelf. Iedere andere persoon die deelneemt aan die strafbaar gestelde feiten,
wordt immers gestraft alsof de depenalisatieregel niet bestond.277
Sporters die betrokken zijn bij
dopingpraktijken, die vallen onder de categorie van handel of toediening van verboden stoffen of
verboden methoden, kunnen geen beroep doen op de depenalisatie omdat het WADA en de wetgever
veel zwaarder tillen aan dergelijke dopingovertredingen. De depenalisatie van het dopinggebruik en –
bezit was een internationale tendens geworden en bestond reeds in het oude decreet MVS van 1991.278
Het strafrecht bleek immers niet het gepaste sanctiemechanisme om dopingpraktijken te bestrijden.279
Veel positieve dopingresultaten werden door het gerecht niet of onvoldoende opgevolgd en de straffen
bleken te mild. Men wou de sporters bij hun bestraffing meer effectief raken door in te grijpen in de
sportactiviteit zelf om zo de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de sanctie te vergroten.280
In België heeft de depenalisatie echter geleid tot een juridische twist in de beruchte zaak
Vandenbroucke vanaf 2001 en werd deze tot op de dag van vandaag nog steeds niet definitief beslecht.
Bij wielrenner Frank Vandenbroucke werden tijdens een huiszoeking geneesmiddelen aangetroffen die
voorkwamen op de toen van kracht zijnde lijst van verboden middelen. Het ging ondermeer om
dopingproducten zoals EPO, groeihormonen, adrenaline en testosteron. Op 6 juni 2002 werd
Vandenbroucke opgeroepen om zich op 26 juni 2002 te verantwoorden voor de disciplinaire
commissie MVS. De disciplinaire commissie legde een schorsing op van achttien maanden waarvan
slechts zes effectief, maar de wielrenner tekende tegen deze beslissing beroep aan zodat de zaak
opnieuw behandeld moest worden door de disciplinaire raad. De disciplinaire raad wees het beroep af
en bevestigde de bestreden beslissing. Met deze disciplinaire maatregelen was de kous echter nog lang
niet af. Vandenbroucke werd immers ook vervolgd op strafrechtelijk vlak op basis van de Wet van 24
februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen,
psychotrope stoffen, ontsmettingstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden
voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen (drugswet). Op 6
december 2004 veroordeelde de correctionele rechtbank te Dendermonde Vandenbroucke tot een
werkstraf van 200 uur op basis van de voormelde wet en kwalificeerde de wielrenner dus niet als
sportbeoefenaar maar als drugsgebruiker. Zijn verdediging had echter gepleit dat de rechtbank
onbevoegd was omdat de disciplinaire raad reeds een tuchtstraf had opgelegd en de sportbeoefenaar
enkel disciplinair bestraft kon worden voor dopingpraktijken overeenkomstig het oude artikel 44,1e lid
Decreet MVS 1991. De advocaten van VDB zagen in artikel 44,1e lid dus een strafuitsluitende
verschoningsgrond. De correctionele rechtbank van Gent bevestigde echter in beroep op 23 juni 2005
de beslissing van de rechtbank van Dendermonde en verving bovendien de werkstraf door een zware
geldboete van 250.000 euro. Vandenbroucke tekende echter cassatieberoep aan en het hoogste Hof
277
Art. 52,2e lid Decreet MVS 2007.
278 Art. 44 Decreet MVS 1991.
279 Memorie van toelichting Gedr. St., VL. R. 1990-91, nr. 448, nr. 1, 17-19.
280 Memorie van toelichting Gedr. St., VL. R. 1990-91, nr. 448, nr. 1, 19.
58
verbrak de beslissing omdat het oude artikel 44 wel degelijk moest toegepast worden.281
Voor het Hof
van Beroep te Brussel werd Vandenbroucke dan ook vrijgesproken. Opnieuw werd echter
cassatieberoep aangetekend waarop het Hof van Cassatie op 26 juni 2007 oordeelde dat wanneer een
feit binnen het toepassingsgebied valt van zowel het decreet MVS als van een andere wet, dit feit het
voorwerp uitmaakt van de strafuitsluitende verschoningsgrond van artikel 44 van het decreet MVS
1991 en dus geen strafrechtelijke veroordeling mogelijk is. Er anders over oordelen, zou, volgens het
Hof, artikel 44 iedere draagwijdte ontnemen. Het Hof stelde echter ook een prejudiciële vraag aan het
Grondwettelijk Hof met betrekking tot de interpretatie van artikel 44 en de mogelijke schending
daardoor van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de
onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten. Het Grondwettelijk
Hof oordeelde op 10 april 2008 dat artikel 44 Decreet MVS 1991 de bevoegdheidsverdelende regels
niet schendt, wanneer die bepaling in die zin wordt geïnterpreteerd dat de erin geregelde
strafuitsluitende verschoningsgrond enkel geldt voor de in artikel 43 van dat decreet omschreven
misdrijven, en dus niet voor het loutere bezit van verboden substanties, strafbaar gesteld bij de wet van
24 februari 1921.282
Misdrijven die strafbaar gesteld zijn in de Drugswet, zoals bezit van verboden
substanties, blijven dus ook voor sportbeoefenaars tijdens of bij de voorbereiding van een
sportmanifestatie van toepassing. Zo oordeelde ook het Hof van Cassatie op 3 juni 2008, waarop zij de
zaak voor een, hopelijk definitieve, uitspraak heeft doorverwezen naar het Hof van Beroep te
Antwerpen.
281
DE BOCK, E., “Wielrenner Frank Vandenbroucke strafrechtelijk vrijuit voor dopingpraktijken”, Sport& Recht, 1162-1164. 282
Grondwettelijk Hof, 10.04.2008, nr.62/2008.
59
4. Vergelijking met de Franse Gemeenschap en Nederland
4.1. Doping in de Franse Gemeenschap
De Raad van de Franstalige Gemeenschap kondigde op 8 maart 2001 haar decreet af betreffende de
promotie van de gezondheid bij de sportbeoefening, het dopingverbod en de preventie ervan in de
Franse Gemeenschap. Dit decreet beschrijft wat onder doping wordt verstaan, wie wordt geviseerd en
in welke omstandigheden kan worden opgetreden.283
De opstellers van het decreet hebben zich
duidelijk laten inspireren door het Vlaamse decreet MVS van 1991. De harmonisatie in de
antidopingregelgeving die het WADA beoogde, is zelfs in een klein land als België echter nog verre
van voltooid. Net zoals in het decreet MVS in Vlaanderen, viseert de Waalse decreetgever niet alleen
de professionele sportbeoefenaar, maar ook de breedtesporters. De dopingovertredingen worden
ruimer omschreven dan in het Vlaamse decreet en bevatten alle overtredingen die ook in de
Wereldantidopingcode worden omschreven. De lijst van verboden stoffen en verboden methoden is
echter niet automatisch dezelfde verboden lijst als die van het WADA. Het is immers de Waalse
regering die de lijst opstelt en voor regelmatige updates zorgt.284
Een ander opmerkelijk verschil met
het decreet MVS is dat de dopingreglementering voor sporters in de Franse Gemeenschap niet werd
gedepenaliseerd.285
Integendeel, sporters kunnen naast de mogelijke disciplinaire sancties, ook
strafrechtelijk zware straffen oplopen. Degene die een dopingovertreding begaat in de Franse
Gemeenschap, riskeert een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en een boete van
tweehonderd tot tweeduizend euro of één van beide straffen alleen. In geval van recidive binnen de
twee jaar na een veroordeling wegens voormelde schending, die kracht van gewijsde heeft, kunnen de
straffen worden verdubbeld.286
Het decreet van de Franstalige Gemeenschap is op diverse punten nog niet volledig afgestemd op
UNESCO-Conventie tegen doping in de sport en de Wereldantidopingcode. Aangezien elke
betrokkenheid van een overheid in de strijd tegen doping in overeenstemming met de code moet
gebracht worden tegen 1 januari 2010, rest de Waalse regering niet veel tijd meer om de nodige
aanpassingen aan het decreet uit te voeren.287
Wanneer een overheid op 1 januari 2010 de UNESCO-
Conventie niet heeft geratificeerd, aanvaard, goedgekeurd of ertoe is toegetreden of na die datum de
283
Art. 9-11 Decreet Franstalige Gemeenschap betreffende de promotie van de gezondheid bij de sportbeoefening, het dopingverbod en de preventie ervan in de Franstalige Gemeenschap. 284
Art. 10 Decreet Franstalige Gemeenschap betreffende de promotie van de gezondheid bij de sportbeoefening, het dopingverbod en de preventie ervan in de Franstalige Gemeenschap. 285
GEUENS, P., “Het nieuw Decreet van de Franstalige Gemeenschap tot bestrijding van dopinggebruik in de sport”, Sport&Recht, 476-479. 286
Art. 13 Decreet Franstalige Gemeenschap betreffende de promotie van de gezondheid bij de sportbeoefening, het dopingverbod en de preventie ervan in de Franstalige Gemeenschap. 287
Art. 22.4 en art. 22.5 Wereldantidopingcode.
60
UNESCO-Conventie niet naleeft, kan dit immers leiden tot uitsluiting voor de kandidatuur van
evenementen of tot bijkomende consequenties zoals verlies van mandaten en functies binnen het
WADA of afgelasting van internationale evenementen.288
Een wijzigingsdecreet of een volledig nieuw
decreet zoals in Vlaanderen om de nodige aanpassingen aan de code in te voeren, is dus een dringend
punt op de agenda van Franse Gemeenschap indien België bij het WADA en het IOC niet voor plotse
verrassingen wenst te staan.
4.2. Doping in Nederland
In Nederland heeft de aldaar bevoegde Stichting Anti-doping Autoriteit Nederland (Dopingautoriteit)
een „Nationaal Dopingreglement‟ ontwikkeld om de vernieuwde Wereldantidopingcode van 2007 in
de Nederlandse antidopingwetgeving te implementeren. De Dopingautoriteit is de belangrijkste
onafhankelijke antidopingorganisatie in Nederland. Haar missie is de realisatie van een dopingvrije
sport in Nederland. Zij oefent haar bevoegdheden uit in opdracht van de overheid (ministerie van
VWS) en de landelijke sport (NOC*NSF) en werkt daarbij samen met verschillende nationale en
internationale organisaties. De Dopingautoriteit werd opgericht op 1 juli 2006 en is ontstaan uit de
fusie van het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken (NeCeDo) en Doping Controle
Nederland (DoCoNed). Door deze fusie werden de preventie- en controletaken samengevoegd en
verbeterde de efficiëntie en de slagkracht van het antidopingbeleid in Nederland.289
Het door de Dopingautoriteit ontwikkelde Nationaal Dopingreglement Nederlandse Sport (NDR) is
een bondsreglement dat door alle bonden met één of meer erkende topsportdisciplines in Nederland
vóór 1 januari 2009 moet worden ingevoerd. Om de uniformiteit van de procedures te garanderen en
afwijkingen van de code te voorkomen, moeten alle topsportbonden het Nationaal Dopingreglement in
zijn geheel en ongewijzigd overnemen. Elke bond moet haar aangepaste dopingreglementering aan de
Dopingautoriteit ter goedkeuring voorleggen. De Dopingautoriteit zal toezicht houden op de
vaststelling, implementatie en inbedding van het Nationaal Dopingreglement.290
Het NDR werd aangenomen op 29 februari 2008 en verwijst onder de titel meteen naar de
Wereldantidopingcode. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit dopingreglement grote gelijkenissen
vertoond met de code zelf. De dopingovertredingen worden omschreven in Titel II van het Nationaal
Dopingreglement en zijn iets uitgebreider dan in de code. Zo worden ook de (poging tot) gebrekkige
Bijlage 1: The World Anti-Doping Code, The 2009 Prohibited List
Bijlage 2: International Convention Against Doping in Sport (19 oktober 2005)
Bijlage 3: Decreet Medisch Verantwoorde en Ethische Sportbeoefening van 13 juli 2007
71
Bijlage 1: The World Anti-Doping Code, The 2009 Prohibited List
The World Anti-Doping Code THE 2009 PROHIBITED LIST
INTERNATIONAL STANDARD
The official text of the Prohibited List shall be maintained by WADA and shall be
published in English and French. In the event of any conflict between the English and French versions, the English version shall prevail.
This List shall come into effect on 1 January 2009
The Prohibited List 2009 20 September 2008
72
THE 2009 PROHIBITED LIST WORLD ANTI-DOPING CODE
Valid 1 January 2009
The use of any drug should be limited to medically justified indications.
All Prohibited Substances shall be considered as “Specified Substances” except Substances in classes S1, S2, S.4.4 and S6.a, and Prohibited Methods M1, M2 and M3. SUBSTANCES AND METHODS PROHIBITED AT ALL TIMES
(IN- AND OUT-OF-COMPETITION) PROHIBITED SUBSTANCES
S1. ANABOLIC AGENTS Anabolic agents are prohibited.
norandrosterone; 19-noretiocholanolone. [Comment to class S1.1b: Where an anabolic androgenic steroid is capable of being produced endogenously, a Sample will be deemed to contain such Prohibited Substance and an Adverse Analytical Finding will be reported where the concentration of such Prohibited Substance or its metabolites or markers and/or any other relevant ratio(s) in the Athlete’s
Sample so deviates from the range of values normally found in humans that it is unlikely to be consistent with normal endogenous production. A Sample shall not be deemed to contain a Prohibited Substance in any such case where an Athlete proves that the concentration of the Prohibited Substance or its metabolites or markers and/or the relevant ratio(s) in the Athlete’s Sample is attributable to a physiological or pathological condition. In all cases, and at any concentration, the Athlete’s Sample will be deemed to contain a Prohibited Substance and the laboratory will report an Adverse Analytical Finding if, based on any reliable analytical method (e.g. IRMS), the laboratory can show that the Prohibited Substance is of exogenous origin. In such case, no further investigation is necessary. When a value does not so deviate from the range of values normally found in humans and any reliable analytical method (e.g. IRMS) has not determined the exogenous origin of the substance, but if there are indications, such as a comparison to endogenous reference steroid profiles, of a possible Use of a Prohibited Substance, or when a laboratory has reported a T/E ratio greater than four (4) to one (1) and any reliable analytical method (e.g. IRMS) has not determined the exogenous origin of the substance, further investigation shall be conducted by the relevant Anti-Doping Organization by reviewing the results of any previous test(s) or by conducting subsequent test(s). When such further investigation is required the result shall be reported by the laboratory as atypical and not as adverse. If a laboratory reports, using an additional reliable analytical method (e.g. IRMS), that the Prohibited Substance is of exogenous origin, no further investigation is necessary, and the Sample will be deemed to contain such Prohibited Substance. When an additional reliable analytical method (e.g. IRMS) has not been applied, and the minimum of three previous test results are not available, a longitudinal profile of the Athlete shall be established by performing three no-advance notice tests in a period of three months by the relevant Anti-Doping Organization. The result that triggered this longitudinal study shall be reported as atypical. If the longitudinal profile of the Athlete established by the subsequent tests is not physiologically normal, the result shall then be reported as an Adverse Analytical Finding. In extremely rare individual cases, boldenone of endogenous origin can be consistently found at very low nanograms per milliliter (ng/mL) levels in urine. When such a very low concentration of boldenone is reported
The Prohibited List 2009 20 September 2008 3
74
by a laboratory and the application of any reliable analytical method (e.g. IRMS) has not determined the exogenous origin of the substance, further investigation may be conducted by subsequent test(s). For 19-norandrosterone, an Adverse Analytical Finding reported by a laboratory is considered to be scientific and valid proof of exogenous origin of the Prohibited Substance. In such case, no further investigation is necessary. Should an Athlete fail to cooperate in the investigations, the Athlete’s Sample shall be deemed to contain a Prohibited Substance.]
2. Other Anabolic Agents, including but not limited to: Clenbuterol, selective androgen receptor modulators (SARMs), tibolone, zeranol, zilpaterol. For purposes of this section: *
“exogenous” refers to a substance which is not ordinarily capable of being produced by the body naturally. **
“endogenous” refers to a substance which is capable of being produced by the
body naturally.
S2. HORMONES AND RELATED SUBSTANCES The following substances and their releasing factors, are prohibited:
3. Chorionic Gonadotrophin (CG) and Luteinizing Hormone (LH) in
males; 4. Insulins;
5. Corticotrophins; and other substances with similar chemical structure or similar biological effect(s).
[Comment to class S2: Unless the Athlete can demonstrate that the concentration was due to a physiological or pathological condition, a Sample will be deemed to contain a Prohibited Substance (as listed above) where the concentration of the Prohibited Substance or its metabolites and/or relevant ratios or markers in the Athlete’s Sample satisfies positivity criteria established by WADA or otherwise so exceeds the range of values normally found in humans that it is unlikely to be consistent with normal endogenous production. If a laboratory reports, using a reliable analytical method, that the Prohibited Substance is of exogenous origin, the Sample will be deemed to contain a Prohibited Substance and shall be reported as an Adverse Analytical Finding.]
The Prohibited List 2009 20 September 2008 4
75
S3. BETA-2 AGONISTS All beta-2 agonists including their D- and L-isomers are prohibited.
Therefore, formoterol, salbutamol, salmeterol and terbutaline when administered by inhalation also require a Therapeutic Use Exemption in accordance with the
relevant section of the International Standard for Therapeutic Use Exemptions. Despite the granting of a Therapeutic Use Exemption, the presence of salbutamol in urine in excess of 1000 ng/mL will be considered as an Adverse Analytical
Finding unless the Athlete proves, through a controlled pharmacokinetic study, that the abnormal result was the consequence of the use of a therapeutic dose of
inhaled salbutamol.
S4. HORMONE ANTAGONISTS AND MODULATORS The following classes are prohibited:
1. Aromatase inhibitors including, but not limited to: anastrozole, letrozole, aminoglutethimide, exemestane, formestane, testolactone.
2. Selective estrogen receptor modulators (SERMs) including, but not
limited to: raloxifene, tamoxifen, toremifene.
3. Other anti-estrogenic substances including, but not limited to:
clomiphene, cyclofenil, fulvestrant.
4. Agents modifying myostatin function(s) including but not limited to: myostatin inhibitors.
S5. DIURETICS AND OTHER MASKING AGENTS Masking agents are prohibited. They include: Diuretics, probenecid, plasma expanders (e.g. intravenous administration of
albumin, dextran, hydroxyethyl starch and mannitol) and other substances with similar biological effect(s). Diuretics include:
thiazides (e.g. bendroflumethiazide, chlorothiazide, hydrochlorothiazide), triamterene, and other substances with a similar chemical structure or similar biological effect(s) (except drosperinone and topical
dorzolamide and brinzolamide, which are not prohibited). [Comment to class S5: A Therapeutic Use Exemption is not valid if an Athlete’s urine contains a diuretic in association with threshold or sub-threshold levels of an exogenous Prohibited Substance(s).]
The Prohibited List 2009 20 September 2008 5
76
PROHIBITED METHODS M1. ENHANCEMENT OF OXYGEN TRANSFER The following are prohibited: 1. Blood doping, including the use of autologous, homologous or heterologous
blood or red blood cell products of any origin.
2. Artificially enhancing the uptake, transport or delivery of oxygen, including but
not limited to perfluorochemicals, efaproxiral (RSR13) and modified haemoglobin products (e.g. haemoglobin-based blood substitutes,
microencapsulated haemoglobin products).
M2. CHEMICAL AND PHYSICAL MANIPULATION 1. Tampering, or attempting to tamper, in order to alter the integrity and validity
of Samples collected during Doping Controls is prohibited. These include but are not limited to catheterisation, urine substitution and/or alteration.
2. Intravenous infusions are prohibited except in the management of surgical procedures, medical emergencies or clinical investigations.
M3. GENE DOPING The transfer of cells or genetic elements or the use of cells, genetic elements or pharmacological agents to modulating expression of endogenous genes having
the capacity to enhance athletic performance, is prohibited. Peroxisome Proliferator Activated Receptor δ (PPARδ) agonists (e.g. GW 1516)
and PPARδ-AMP-activated protein kinase (AMPK) axis agonists (e.g. AICAR) are prohibited. The Prohibited List 2009 20 September 2008 6
77
SUBSTANCES AND METHODS
PROHIBITED IN-COMPETITION
In addition to the categories S1 to S5 and M1 to M3 defined above,
the following categories are prohibited in competition:
PROHIBITED SUBSTANCES
S6. STIMULANTS All stimulants (including both their D- & L- optical isomers where relevant) are prohibited, except imidazole derivatives for topical use and those stimulants
included in the 2009 Monitoring Program*
. Stimulants include:
a: Non Specified Stimulants: Adrafinil; amfepramone; amiphenazole; amphetamine; amphetaminil;
methylamphetamine; modafinil; norfenfluramine; phendimetrazine; phenmetrazine; phentermine; 4-phenylpiracetam (carphedon); prolintane. A stimulant not expressly listed in this section is a Specified Substance.
phenpromethamine; propylhexedrine; selegiline; sibutramine; strychnine; tuaminoheptane and other substances with a similar chemical structure or similar biological effect(s). *
The following substances included in the 2009 Monitoring Program (bupropion,
caffeine, phenylephrine, phenylpropanolamine, pipradol, pseudoephedrine, synephrine) are not considered as Prohibited Substances. **
Adrenaline associated with local anaesthetic agents or by local administration
(e.g. nasal, ophthalmologic) is not prohibited. The Prohibited List 2009 20 September 2008 7
78
*** Cathine is prohibited when its concentration in urine is greater than 5
micrograms per milliliter. ****
Each of ephedrine and methylephedrine is prohibited when its
concentration in urine is greater than 10 micrograms per milliliter.
S7. NARCOTICS The following narcotics are prohibited: Buprenorphine, dextromoramide, diamorphine (heroin), fentanyl and its
S8. CANNABINOIDS Cannabinoids (e.g. hashish, marijuana) are prohibited.
S9. GLUCOCORTICOSTEROIDS All glucocorticosteroids are prohibited when administered by oral, intravenous, intramuscular or rectal routes. In accordance with the International Standard for Therapeutic Use Exemptions, a
declaration of use must be completed by the Athlete for glucocorticosteroids administered by intraarticular, periarticular, peritendinous, epidural, intradermal
and inhalation routes, except as noted below. Topical preparations when used for auricular, buccal, dermatological (including iontophoresis/phonophoresis), gingival, nasal, ophthalmic and perianal disorders
are not prohibited and neither require a Therapeutic Use Exemption nor a declaration of use. The Prohibited List 2009 20 September 2008 8
79
SUBSTANCES PROHIBITED IN PARTICULAR
SPORTS P1. ALCOHOL Alcohol (ethanol) is prohibited In-Competition only, in the following sports.
Detection will be conducted by analysis of breath and/or blood. The doping violation threshold (haematological values) is 0.10 g/L.