Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Academiejaar 2014-2015 De zestiende-eeuwse aan-constructie Een kwantitatief corpusonderzoek Masterscriptie voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de Historische Taal- en Letterkunde Dario Rens Promotor: Prof. Dr. Timothy Colleman Co-promotor: Tim Geleyn Vakgroep Nederlandse Taalkunde
95
Embed
De zestiende-eeuwse aan-constructie...constructie beslaat (Geleyn en Colleman 2014, te versch.), is het moeilijk om Collemans hypothese (2010) na te gaan aan de hand van zeventiende-eeuwse
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Masterscriptie voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de Historische Taal- en Letterkunde
Dario Rens
Promotor: Prof. Dr. Timothy Colleman Co-promotor: Tim Geleyn Vakgroep Nederlandse Taalkunde
Dankwoord Ik moet eerlijk toegeven dat ik enkele dankwoorden heb doorgenomen van studenten die me voorgingen voor ik aan mijn eigen dankwoord begon. Gewoon om wat inspiratie op te doen. In sommige dankwoorden lees ik dan hoe dankwoorden vaak nogal een cliché zijn. En laat net die bewering ondertussen ook al een cliché geworden zijn. Daarnaast zijn er ook vaak filosofische citaten terug te vinden in dankwoorden, maar de kern van een dankwoord is de mensen bedanken die je hebben bijgestaan in de totstandkoming van je masterproef en -diploma. Dat wil ik bij dezen ook doen.
Eerst en vooral wil ik professor Timothy Colleman bedanken. Al sinds mijn eerste bachelor heeft hij mijn passie voor zinsontleding gevoed met zijn vakexpertise en me ingeleid in de theorie van de constructiegrammatica. Daarnaast heeft hij mij uitstekend begeleid bij het schrijven van mijn bachelor- en masterproef. Zodra ik het noorden even kwijt was, kon ik bij hem terecht met allerlei vragen, die hij steeds met plezier beantwoordde. Hij was ook bereid om dit jaar mijn stage en onderzoeksproject te begeleiden, waarbij ik veel waardevolle kennis opgedaan heb. Tot slot wil ik hem ook bedanken voor de aanbevelingsbrief die hij geschreven heeft voor een beursaanvraag om deze zomer in Zuid-Afrika te studeren. Ik kan dan ook met trots zeggen dat ik geslecteerd ben voor die beurs en momenteel in Potchefstroom vertoef. Voor dit alles een zeer gemeende dank u wel, professor.
Vervolgens wil ik ook Tim Geleyn bedanken. Niet alleen was hij steeds bereid om mijn drafts na te lezen en me uitgebreid feedback te geven als co-promotor van deze masterproef, tijdens mijn stageperiode leerde ik hem kennen als een zeer aangename collega. Expliciet wil ik ook professor Jacques Van Keymeulen bedanken. Dankzij de internationale akkoorden onder zijn naam heb ik vorig jaar de tijd van mijn leven gehad op Erasmus in Budapest en heb ik ook de kans gekregen om deze zomer drie maanden in Zuid-Afrika te studeren.
Ook een woord van dank aan mijn medestudenten met wie ik in de auditoria en leslokalen de afgelopen vier jaar heb gespendeerd. Bedankt voor de leuke tijd! Ook dank aan Yannick Van Puymbroeck die speciaal zijn cursus taalzorg heeft willen opfrissen om mijn masterproef na te lezen op taalzorg-, spel- en typfouten.
Tot slot wil ik ook mijn grootouders bedanken, die ondanks mijn bitse opmerkingen en snauwen - sorry - steeds achter me stonden tijdens het schrijven van mijn scriptie, soms iets te letterlijk.
Nu mijn dankwoord er bijna opzit, wil ik toch zelf ook een citaat met jullie delen, in de hoop dat er al aan het begin van deze masterproef een glimlach op jullie gelaat verschijnt:
“No matter what you write about, it contains the word ‘Budapest’ at least once, even if it is a scientific essay about the reproduction of penguins” (Barbara Litzlfenner).
Dario Rens 4 augustus 2015
i
ii
Inhoudstafel
Dankwoord i
Inhoudstafel iii
Overzicht van tabellen v
1. Inleiding 1
2. Literatuurstudie 5
2.1 Theoretisch kader 5
2.1.1 Constructiegrammatica 5
2.1.2 Diachrone constructiegrammatica 6
2.2 Argumentstructuurconstructies 7
2.2.1 De aan-constructie 8
2.2.1.1 Formele afbakening 8
2.2.1.2 Semantiek 11
2.2.2 De dubbelobjectconstructie 15
2.2.1.1 Formele afbakening 15
2.2.1.2 Semantiek 16
2.2.3 De datiefalternantie 17
2.3 Studies over de aan-constructie 18
2.3.1 Weijnen en Gordijn (1970) 18
2.3.2 Duinhoven (2003) 20
2.3.3 Colleman (2009a) 22
2.3.4 Geleyn en Colleman (2014) 26
2.3.5 Rens (2014) 29
2.3.6 Geleyn en Colleman (te verschijnen) 31
2.4 Besluit 37
3. Corpus en methodologie 39
3.1 Corpus 39
3.2 Corpusonderzoek 42
3.2.1 De aan-constructie 42
3.2.2 De dubbelobjectconstructie 44
3.2.3 Geweerde constructies 46
iii
3.3 Distinctieve collexeemanalyse 47
3.4 Diachrone collexeemanalyse 49
4. Resultaten 53
4.1 Manuele analyse aan-constructie 53
4.2 Diachrone collexeemanalyse 56
4.3 Manuele analyse datiefalternantie 61
4.4 Distinctieve collexeemanalyse 63
4.4.1 Tweede kwarteeuw 63
4.4.2 Vierde kwarteeuw 66
4.5 Besluit 67
5. Conclusie 69
Referentielijst 71
Bijlagen 75
(23.277 woorden)
iv
Overzicht van tabellen Tabel 2.3.3 Top-30 meest distinctieve collexemen voor de dubbelobjectconstructie en
de aan-constructie 23
Tabel 2.3.4 Top-25 meest distinctieve collexemen voor de zeventiende-eeuwse
aan-constructie en dubbelobjectconstructie 26
Tabel 2.3.5 Objectvolgorde per werkwoord in het Middelnederlands 29
Tabel 2.3.6.a Verhouding tussen de subbetekenissen van de aan-constructie in 1600-1650
(N=1.523) 32
Tabel 2.3.6.b Verhouding tussen de subbetekenissen van de aan-constructie in 1600-1650
vs. 1900-1950 33
Tabel 2.3.6.c Resultaten van een distinctieve-collexeemanalyse aan-constructie, 1600-1650
vs. 1900-1950 34
Tabel 3.1 Corpus van zestiende-eeuwse teksten (1.105.336 woorden) 40
Tabel 3.2.1 Aantal hits van aan per kwarteeuw in zestiende-eeuwse corpus 43
Tabel 3.2.2 Overzicht van werkwoorden opgenomen in distinctieve collexeemanalyse,
gesorteerd per semantische klasse 45
Tabel 3.3.a De distributie van het werkwoord give in de dubbelobjectconstructie en de
to-constructie in ICE-GB 48
Tabel 3.3.b Distinctieve collexemen voor de Engelse dubbelobjectconstructie en de
to-constructie in ICE-GB 49
Tabel 3.4.a Input voor een diachrone distinctieve collexeemanalyse van shall say 50
Tabel 3.4.b Top-10 distinctieve collexemen van shall verdeeld over drie tijdsperioden 51
Tabel 4.1 Type/token-frequenties van de aan-constructie per kwarteeuw 53
Tabel 4.2 Distinctieve collexemen diachrone collexeemanalyse van de zestiende-eeuwse
aan-constructie 57
Tabel 4.3 Alfabetisch gerangschikte lijst van aangetroffen werkwoorden in de
aan-constructie en/of dubbelobjectconstructie voor de tweede en vierde
kwarteeuw van de zestiende eeuw 61
Tabel 4.4.1 Resultaten distinctieve collexeemanalyse van de tweede kwarteeuw
(1526-1550) 64
Tabel 4.4.2 Resultaten distinctieve collexeemanalyse van de vierde kwarteeuw
(1576-1600) 66
v
1. Inleiding In deze scriptie onderzoeken we de zestiende-eeuwse aan-constructie. De aan-constructie is een
grammaticale constellatie die bestaat uit een subject, een werkwoord, een eerste nominaal object en
een tweede object dat voorafgegaan wordt door het voorzetsel aan (Colleman 2010:279). De
volgende twee voorbeeldzinnen zijn prototypische voorbeelden van de aan-constructie:
(1) Jan geeft een geschenk aan Piet. (2) Piet bezorgt bloemen aan Jan.
Beide zinnen bevatten namelijk werkwoorden van ‘geven’ en het zijn vooral die werkwoorden die
vandaag met de Nederlandse aan-constructie geassocieerd worden. ‘Geven’-werkwoorden zijn
echter niet de enige werkwoorden die in de aan-constructie kunnen voorkomen volgens de definitie
van Colleman (2010). Ook werkwoorden als verbinden (3) en besteden (4) vallen binnen het rijtje
van werkwoorden die mogelijk zijn in de aan-constructie (Colleman 2010:291):
(3) De beste mensentredmolens zijn uitgerust met een hartslagmeter die de draver met een draadje aan zichzelf verbindt. [NRC] (4) Veertig miljoen dollar heeft hij tot nog toe besteed aan zijn onderzoek naar een reeks Clinton- schandalen. [NRC]
De aan-constructie beperkt zich duidelijk niet tot ‘geven’-werkwoorden, maar heeft een breed scala
aan mogelijke werkwoorden. Dat komt doordat de aan-constructie een vrij brede betekenis heeft,
namelijk ‘X handelt op Y, wat resulteert in contact tussen Y en Z’ of kortom ‘caused
contact’ (Colleman 2010:288). In (3) kunnen we spreken van een concreet contact dat ontstaat
tussen de hartslagmeter en de draver zelf. In (4) moeten we het contact echter niet letterlijk
opvatten, maar is er sprake van een metaforisch contact dat ontstaat tussen de veertig miljoen dollar
en het onderzoek naar een reeks Clinton-schandalen. De aan-constructie kent dus een metaforische
betekenisextensie. Het is ook door die betekenisextensie dat ‘geven’-werkwoorden in de aan-
constructie kunnen voorkomen.
De mogelijkheid om ‘geven’-werkwoorden in de aan-constructie te plaatsen is volgens de
taalkundige literatuur een post-Middelnederlandse ontwikkeling (zie Weijnen en Gordijn 1970,
Duinhoven 2003). Ook de resultaten van een eigen corpusonderzoek naar de Middelnederlandse
!1
objectvolgorde en datiefalternantie (Rens 2014) lijken die hypothese te bevestigen. In 705
attestaties van het werkwoord geven is namelijk geen enkele aan-constructie aangetroffen (Rens
2014:30-31). De uitbreiding van de aan-constructie naar de ‘geven’-werkwoorden zou ten vroegste
waar te nemen zijn in de zestiende eeuw. Het gebruik van die werkwoorden in de
dubbelobjectconstructie (dat wil zeggen de constructie die bestaat uit een subject, werkwoord,
nominaal direct object en nominaal indirect object) is echter al veel ouder (5) en is ook nu nog
steeds mogelijk (6).
(5) Maer God geeft dien corne enen lichame. [ZUIDNL~1.TXT] (eind veertiende eeuw) (6) Jan geeft Piet een geschenk.
Het is niet zo onwaarschijnlijk dat de nieuwe betekenisontwikkeling van de aan-constructie in de
zestiende eeuw heeft plaatsgevonden. Het zestiende-eeuwse Nederlands wordt namelijk gekenmerkt
door de voortschrijdende neergang van het naamvallensysteem (Van Der Horst 2008:795). Zo wordt
ook de datief, de gebruikelijke naamval van het indirect object in de dubbelobjectconstructie, steeds
moeilijker te onderscheiden van de andere naamvallen. Van Der Horst (2008:800) merkt in dat
verband op dat de datief aan het “leeglopen” is. Daarmee bedoelt hij dat de datief niet alleen
deflexie kent, maar dat ook de toepassingsdomeinen afnemen en er steeds minder indirecte objecten
(met of zonder flexiekenmerken) worden gebruikt. Ook Van Der Horst (2008:801) wijst erop dat in
de zestiende eeuw het voorzetsel stilaan binnendringt in het indirect object, zoals in (7) te zien is:
(7) Ende gaf hem over anden Turck. [RC 166]
Van Der Horst (2008:801) neemt aan dat in de “naamvallentijd” drie functies worden
onderscheiden: subject, direct object en indirect object. Wanneer later de naamvalsuitgangen
verdwijnen en het functieonderscheid door de woordvolgorde wordt aangegeven, kunnen slechts
twee en geen drie functies worden onderscheiden. Daardoor ontstaat er syntactische ambiguïteit.
Om die syntactische ambiguïteit te vermijden, zou het indirect object alsmaar meer ook met een
voorzetsel kunnen worden gemarkeerd. Dat vloeit voort uit het horror aequi-principe. Dat is “the
widespread (and possibly universal) tendency to avoid the unmotivated recurrence of identical and
adjacent grammatical elements or structures” (Rohdenburg 2007:220). Zo zou de aan-constructie
geleidelijk een alternatief zijn beginnen te vormen voor de dubbelobjectconstructie.
!2
Colleman (2010:289-290) gaat ervan uit dat de eerste aan-constructies met ‘geven’-werkwoorden
concrete, fysieke transfers benoemen, en pas later ook abstracte transfers. Aangezien de
zeventiende-eeuwse aan-constructie al het volledige semantische spectrum van de huidige aan-
constructie beslaat (Geleyn en Colleman 2014, te versch.), is het moeilijk om Collemans hypothese
(2010) na te gaan aan de hand van zeventiende-eeuwse data. Daarom is dit onderzoek naar de
zestiende-eeuwse aan-constructie de perfecte gelegenheid om de hypothese van Colleman (2010) te
testen.
Het is dus nog steeds niet duidelijk welke semantische en morfologische types van werkwoorden al
in de zestiende eeuw voorkomen in de aan-constructie - of, met andere woorden, bij welke
werkwoorden de aan-constructie precies is “doorgebroken”. Die vragen proberen we in dit
onderzoek te beantwoorden. Aan de hand van een zelf samengesteld corpus van zestiende-eeuwse
teksten stellen we een inventaris op van werkwoorden die in de zestiende eeuw in de aan-
constructie voorkomen. We gaan vervolgens na of er tijdens de zestiende eeuw verschuivingen
merkbaar zijn in de constructionele semantiek van de aan-constructie aan de hand van een
diachrone collexeemanalyse (Hilpert 2006). Tot slot voeren we ook twee distinctieve
collexeemanalyses (Gries en Stefanowitsch 2004) uit om dieper in te gaan op de verhouding tussen
de dubbelobjectconstructie en de aan-constructie in de zestiende eeuw.
De opbouw van deze paper ziet er als volgt uit: eerst voeren we een uitgebreide literatuurstudie uit
waarin we ons onderzoek theoretisch kaderen en bestaande literatuur over de aan-constructie
behandelen. Daarna wordt het corpus en de methodologie van het onderzoek uiteengezet. In
hoofdstuk vier worden de verkregen resultaten weergegeven, die we uitgebreid bespreken en in de
bestaande literatuur plaatsen. Tot slot wordt er een conclusie over de zestiende-eeuwse aan-
constructie geformuleerd.
!3
!4
2. Literatuurstudie Alvorens we ons onderzoek aanvangen, maken we een synthese van de relevante literatuur. Eerst
lichten we het theoretische kader van ons onderzoek toe: de diachrone constructiegrammatica.
Vervolgens voorzien we zowel de aan-constructie als de dubbelobjectconstructie van een formele
definitie en daarna lichten we de semantiek van beide constructies toe. Tot slot geven we een
overzicht van de bestaande literatuur over de aan-constructie, waarbij we ook aandacht besteden
aan de lacunes in het onderzoeksveld.
2.1 Theoretisch kader Dit onderzoek is te plaatsen binnen de diachrone constructiegrammatica en daarom geven we in
deze paragraaf een beknopte uiteenzetting over wat de diachrone constructiegrammatica precies
inhoudt. Eerst lichten we echter de constructiegrammatica in het algemeen toe.
Voor we echter aan onze korte uiteenzetting beginnen, moet worden opgemerkt dat er niet zoiets is
als dé constructiegrammatica. Constructiegrammatica is geen uniforme theorie, maar een
verzameling van verschillende benaderingen (zie bv. Goldberg 1995, 1999, 2003 en Croft 2001) die
bepaalde fundamentele uitgangspunten delen (Colleman 2006:47). In ons onderzoek bestuderen we
de aan-constructie vanuit het perspectief van de theorie van Goldberg (1995, 1999, 2003), omdat
die zeer toegankelijk is. Als we het verderop in deze paper nog hebben over de
constructiegrammatica, bedoelen we daarmee dus de benadering van Goldberg.
2.1.1 Constructiegrammatica
De ‘Goldbergiaanse’ constructiegrammatica gaat ervan uit dat constructies de basiseenheden van
taal zijn (Goldberg 1995:4) en dat constructies “stored pairings of form and function, including
morphemes, words, idioms, partially lexically filled and fully linguistic patterns” (Goldberg
2003:219) zijn. Er wordt dus geen strikt onderscheid gemaakt tussen het lexicon en de syntaxis van
een taal (Goldberg 1995:7). Een woord kan in een bepaalde constructie gebruikt worden, als dat
woord semantisch compatibel is met de betekenis van die constructie (Gries en Stefanowitsch
2004:99). Constructies en hun betekenis worden opgeslagen in wat Goldberg (2003:219) het
constructicon noemt.
!5
Een van de basisstellingen van de constructiegrammatica is dat vorm en semantiek samengaan.
Twee zinnen die lexicaal eenzelfde betekenis lijken te hebben, kunnen door de vorm toch een
(8) Jan kocht Piet een boek. (9) Jan kocht een boek voor Piet.
Volgens Goldberg (2003:221) is er een duidelijk semantisch verschil tussen beide zinnen: (8) geeft
een ‘caused reception' weer, waardoor Jan zonder twijfel het boek aan Piet geeft. (9) daarentegen is
ambigu: Jan kan het boek voor Piet gekocht hebben, maar Jan kan het boek ook voor een derde
partij gekocht hebben, omdat Piet het boek zelf niet kon kopen. Het betekenisverschil tussen (8) en
(9) is niet te wijten aan een onderliggend syntactisch niveau of een lege zinspositie, maar wordt
veroorzaakt door het verschil in vorm. (8) is namelijk een dubbelobjectconstructie (zie 2.2.2) en (9)
is een prepositionele constructie met het voorzetsel voor. Enkel de vorm zorgt dus voor een
betekenisverschil, zoals ook door de constructiegrammatica wordt benadrukt (Goldberg 2003:219).
2.1.2 Diachrone constructiegrammatica
De term diachronic construction grammar wordt volgens Noël (2013) voor de eerste keer gebruikt
om een taalkundige discipline te benoemen in een artikel van Ziegeler (2004:190). Ziegeler (2004)
gebruikte de term echter enkel om te verwijzen naar grammaticalization theory . Noël (2007) pleit 1
er dan ook voor om diachrone constructiegrammatica en grammaticalization theory niet als
synoniemen te gebruiken. De diachrone constructiegrammatica krijgt steeds meer navolging (zie bv.
Barðdal 2007, Colleman en De Clerck 2011). Zo komt er in juli 2015 ook een bundel met artikels
uit die handelen over de diachrone constructiegrammatica (Barðdal et al 2015). Colleman
(2011:392) wijst erop dat de focus te veel ligt op veranderingen die invloed hebben op de inventaris
aan constructies in een bepaalde taal en de opkomst van nieuwe constructies, constructionalization
(zie bv. Trousdale 2010, Traugott en Trousdale 2013). Hoewel Colleman (2011:392) het belang van
dergelijk diachroon onderzoek benadrukt, meent hij dat er ook nood is aan diachroon onderzoek van
constructies die al een lange tijd deel uitmaken van onze grammatica. In dergelijk onderzoek kan de
nadruk liggen op bijvoorbeeld verschuivingen binnen de semantiek van een constructie. Als
Zie Hopper en Traugott (1993) voor een uitgebreide introductie tot de grammaticalization theory. We gaan in deze 1
paper hier niet verder op in.!6
woorden uit het lexicon semantische verschuivingen kennen, kan worden verwacht dat ook
constructies verschuivingen in de semantiek kennen (Colleman 2011:392).
Zo kunnen argumentstructuurconstructies (zie 2.2) nieuwe subbetekenissen ontwikkelen, terwijl
andere subbetekenissen verdwijnen. Door na te gaan welke semantische klassen van werkwoorden
mogelijk zijn in een bepaalde constructie in een vroeger taalstadium, kunnen er verschuivingen in
de constructionele betekenis worden waargenomen. Een vergelijking met vroegere en latere
taalstadia kan aantonen dat bepaalde subbetekenissen in gebruik zijn afgenomen of toegenomen
(een kwantitatieve betekenisverschuiving) en andere subbetekenissen pas later zijn toegevoegd aan
het constructicon of verdwenen zijn uit het constructicon (een kwalitatieve betekenisverschuiving)
(Colleman 2011:402). Zo tonen Colleman en De Clerck (2011) aan dat de Engelse
dubbelobjectconstructie een proces van semantische specialisatie heeft gekend. Die heeft namelijk
subbetekenissen verloren die in de periferie lagen van het semantisch netwerk van de Engelse
dubbelobjectconstructie: bijvoorbeeld werkwoorden van ‘banishment’. In ons onderzoek zullen we
nagaan of de Nederlandse aan-constructie ook kwalitatieve en/of kwantitatieve
betekenisverschuivingen heeft gekend vanaf de zestiende eeuw tot nu.
2.2 Argumentstructuurconstructies De aan-constructie vertegenwoordigt een abstract type constructie, de zogenaamde
argumentstructuurconstructie. Argumentstructuurconstructies zijn een soort ‘lege’ syntactische
constellaties die opgeslagen zijn in het mentale constructicon met elk hun eigen formele en
semantische kenmerken (Colleman 2006:22). Voorbeelden daarvan zijn de transitieve constructie
(10) en de ditransitieve constructie (11) (Goldberg 1999:199):
(10) [Subj [V Obj]] X acts on Y (11) [Subj [V Obj Obj2]] X causes Y to receive Z
Elke argumentstructuurconstructie heeft een inventaris van werkwoorden die ingevuld kunnen
worden in de constructie. Een voorwaarde is dat de betekenis van het werkwoord niet in strijd is
met de semantiek van de constructie. Vergelijk hieronder de zinnen in (12), (13) en (14) waarin
respectievelijk de werkwoorden schrijven, eten en gunnen in zowel de transitieve als ditransitieve
constructie worden geplaatst:
!7
(12a) Jan schrijft een brief. (12b) Jan schrijft Piet een brief. (13a) Jan eet een boterham. (13b) *Jan eet Piet een boterham. (14a) *Jan gunt een overwinning. (14b) Jan gunt Piet een overwinning.
Schrijven (12) is in zowel de transitieve als de ditransitieve constructie mogelijk en zit dus in de
inventaris van beide constructies. Eten (13) is daarentegen ongrammaticaal in de ditransitieve
constructie en maakt bijgevolg geen deel uit van de inventaris van de ditransitieve constructie. Ten
slotte lijkt gunnen (14) dan weer niet mogelijk in de transitieve constructie, maar wel in de
ditransitieve constructie. Werkwoorden kunnen dus behoren tot de inventarissen van verschillende
argumentstructuurconstructies, maar kunnen ook tot de inventaris van slechts één constructie
behoren.
In deze paragraaf hebben we kort uitgelegd wat een argumentstructuurconstructie inhoudt. We gaan
nu dieper in op de prepositionele datiefconstructie of kortweg de aan-constructie. Vervolgens
bespreken we kort de dubbelobjectconstructie en tot slot ook de datiefalternantie.
2.2.1 De aan-constructie
Volgens de traditionele visie (bv. Vandeweghe 2010) kan de aan-constructie vrij alterneren met de
dubbelobjectconstructie (zie 2.2.2). In grammatica’s wordt de aan-constituent dan ook vaak
voorgesteld als een omschreven meewerkend voorwerp (zie bv. Vandeweghe 2010:84). De aan-
constructie zou dan bestaan uit een werkwoord, subject, direct object en indirect object ingeleid
door aan (Colleman 2006:114). We stellen ons echter niet tevreden met die definitie en verkiezen
daarom een alternatieve, bredere omlijning. De alternatieve afbakening wordt hieronder besproken,
waarna we ook de semantiek van de aan-constructie behandelen.
2.2.1.1 Formele afbakening
Voor een corpusonderzoek gestart wordt, is het belangrijk om de te onderzoeken constructie(s)
formeel af te bakenen. Pas na een formele afbakening kan elke constructie die voldoet aan de
formele afbakening, geturfd worden. In de bestaande literatuur zien we dat er geen consensus
bestaat over de formele afbakening van de prepositionele datiefconstructie met het voorzetsel aan
!8
(vergelijk bv. De Schutter 1974 en Van Belle en Van Langendonck 1996). De traditionele 2
grammatica gaat er namelijk van uit dat het aan-object het prepositionele equivalent is van het
nominale indirect object. Om te achterhalen of het om een indirect object gaat, gebruikt de
traditionele grammatica de voorzetselproef. Het principe van de voorzetselproef is eenvoudig: een
constituent is een indirect object als er een voorzetsel kan worden toegevoegd of weggelaten,
zonder dat de zin ingrijpend verandert qua betekenis (Colleman 2006:410). De voorzetselproef
wordt echter niet in beide richtingen even strikt toegepast (Colleman 2006:301):
(15a) Jan geeft Piet een boek. (15b) Jan geeft een boek aan Piet. (16a) Jan benijdt Piet zijn succes. (16b) ?*Jan benijdt aan Piet zijn succes.
In (15) is Piet ontegensprekelijk het indirect object, wat ook bevestigd wordt door de
voorzetselproef. Wanneer in (16) een voorzetsel wordt geplaatst, klinkt de zin op z’n minst vreemd.
Volgens de voorzetselproef is Piet bij het werkwoord benijden dus geen indirect object. Toch
beschouwt de traditionele grammatica in beide zinnen Piet als het indirect object (Colleman
2006:301). De traditionele grammatica laat blijkbaar enkele uitzonderingen toe, maar uit volgende
voorbeelden moet blijken dat uitzonderingen slechts in één richting worden toegelaten:
(17a) Jan schenkt een boek aan Piet. (17b) Jan schenkt Piet een boek. (18a) Jan wijt al zijn ongeluk aan Piet. (18b) *Jan wijt Piet al zijn ongeluk.
Bij schenken (17) is de weglating van het voorzetsel zonder betekenisverandering perfect mogelijk,
waardoor Piet dus beschouwd wordt als een indirect object. Wijten (18) wordt echter
ongrammaticaal, zodra het voorzetsel aan weggelaten wordt. In tegenstelling tot voor benijden (16),
maakt de traditionele grammatica voor wijten (18) geen uitzondering en beschouwt het Piet niet als
een indirect object (Colleman 2006:301). De voorzetselproef lijkt dus louter willekeurig te werken
in de onderscheiding van het indirect object. Dat blijkt ook uit volgend negentiende-eeuws
corpusvoorbeeld (Colleman 2006:303):
Door de beperkte omvang van deze paper wordt hier een kort overzicht gegeven van de formele afbakening van de 2
aan-constructie. Zie Colleman (2006:408-430) voor een uitgebreide bespreking van de vernoemde literatuur en de formele afbakening van de aan-constructie.
!9
(19) Hij was een der grootste krijgsoversten van zijn tijd, en men weet hem de ongelukkige uitkomsten van den oorlog, in plaats van ze te zoeken in den overspannen moed der tot wanhoop gebrachte Nederlanders. (E. Bosboom-Toussaint, Des Konings Vriend, 1856) <cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/bosboom/novellen/konivrie.html>
In (19) krijgt het werkwoord wijten twee nominale objecten. In de negentiende eeuw zou wijten dus
wel een indirect object hebben volgens de voorzetselproef, anders dan in het hedendaagse
Nederlands. De voorzetselproef slaafs volgen is dus enigszins problematisch. Bijgevolg lijkt ook de
definitie van de aan-constituent als een prepositioneel indirect object vrij arbitrair.
Colleman (2010:278-279) stelt een andere formele afbakening voor, die geen onderscheid maakt
tussen een prepositioneel indirect object en een voorzetselvoorwerp: [Sbj [V Obj1 aan-Obj2]]. De
aan-constructie wordt formeel dus gekarakteriseerd door een werkwoord, een subject, een direct
object en een prepositioneel tweede object ingeleid door het voorzetsel aan. Er wordt dus geen
rekening gehouden met of het aan-object al dan niet inwisselbaar is met een nominaal indirect
object. Die formele afbakening zullen we verder in deze paper volgen. Merk ook op dat het direct
object in onze definitie zowel door een nominale constituent als door een afhankelijke zin ingevuld
kan worden. Zowel (20), (21) als (22) worden dus als aan-constructies beschouwd:
(20) Jan geeft het boek aan Piet. (21) Jan spendeert het geld aan een auto. (22) Jan vertelt aan Piet dat hij binnenkort jarig is.
Als de aan-constituent vervangen kan worden door een prepositionele constituent met bijna elk
ander locatief voorzetsel, spreken we echter niet over een aan-object, maar over een locatief
complement of satelliet (zie Vandeweghe 2010:128-131, 142). Een zin als (23) wordt dus niet als
aan-constructie beschouwd:
(23) Jan zet zijn fiets aan de poort.
Colleman (2006:426) brengt ook de aan-constructies met perspectivische variatie in rekening,
namelijk de passieve variant van de aan-constructie:
!10
(24a) Jan belooft een beloning aan Piet. (24b) Een beloning wordt aan Piet beloofd. (24c) Een beloning wordt door Jan aan Piet beloofd.
In die variant verschijnt het werkwoord in passieve vorm met hulpwerkwoord worden of zijn en het
patiens wordt het subject van de zin. Het agens hoeft niet vernoemd te worden, maar het kan wel in
een door-bepaling verschijnen (vergelijk 24b en c). De derde medespeler, die gerealiseerd wordt
door het aan-object, blijft ook in de passieve variant het aan-object (Colleman 2006:426). De
semantische rol van die medespeler wordt behandeld in volgende paragraaf.
2.2.1.2 Semantiek
Eerder in deze paper werd duidelijk gemaakt dat elke argumentstructuurconstructie een eigen
betekenis heeft. Dat geldt eveneens voor de aan-constructie. Aangezien de betekenis van de aan-
constructie nogal complex is, zullen we die in verschillende stappen uitleggen. Eerst gaan we de
semantiek van het voorzetsel aan na. Vervolgens bespreken we de semantische rol van het aan-
object om tot slot over te gaan tot een toelichting van de gehele constructie waarvoor we ons vooral
zullen baseren op het artikel van Colleman (2010) over de semantiek van de aan-constructie.
De Grote Van Dale (GVD 2008) geeft zes verklaringen voor het locatieve voorzetsel aan die
gangbaar zijn in het Standaardnederlands:
1: ter uitdrukking van eigenlijke verbondenheid of aanraking 2: ter uitdrukking van plaatselijke verbondenheid, te weten de plaats waar iets zich bevindt of waar iets gebeurt, of waar iets een werking uitoefent of ondergaat 3: ter uitdrukking van figuurlijke verbondenheid of relatie 4: ter uitdrukking van de wijze waarop iets gevormd is of de toestand waarin het zich bevindt 5: ter uitdrukking van verbondenheid met een eindpunt of doel, waarop een beweging of werking gericht is 6: ter uitdrukking van een distributie
Verbondenheid keert in enkele van de aan-definities terug. Aan kan dus onder andere een
verbondenheid uitdrukken tussen twee of meerdere entiteiten; een contact, zoals Beliën (2002) het
noemt. Volgens Beliën (2002:202) duidt aan namelijk op “a relation of contact between two
entities, a trajector and a landmark, in which at the area of contact the trajector sticks to the
landmark”. Cuyckens (1991:237) onderscheidt op zijn beurt twee hoofdbetekenissen van het
samenvallen in de ruimte’ en ‘nabijheid’ (Colleman 2006:450). ‘Coincidence’ impliceert een reëel
contact, zoals in de definitie van Beliën. Bij ‘contiguity’ is dat reële contact echter niet nodig en
lijkt de nabijheid van de aan-constituent voldoende. Cuyckens (1991:237) merkt op dat ‘contiguity’
een betekenisextensie is van ‘coincidence’ en dus ook van ‘contact’. Zowel volgens Beliën (2002)
als Cuyckens (1991) is de ‘contact’-betekenis dus inherent aan het voorzetsel aan. Die betekenis
nemen we dan ook aan in onze verdere semantische bespreking van de aan-constructie.
Dat brengt ons bij de betekenis van het aan-object, de derde medespeler in de aan-constructie. Het
agens en patiens worden in de aan-constructie al gerealiseerd door respectievelijk het subject en het
direct object. De semantische rol van het aan-object is iets complexer. Colleman (2010:288) oppert
een logische oplossing: we betrekken de ‘contact’-betekenis van het voorzetsel aan in het aan-
object en beschrijven de semantische rol als de contactee. Alle semantische rollen van de aan-
constructie zijn daarbij ingevuld. De aan-constructie houdt dus in dat het agens het patiens zo
beïnvloedt dat er een contactrelatie ontstaat tussen het patiens en de contactee. De constructionele
betekenis van de aan-constructie wordt dan als volgt gedefinieerd: “X does something with Y,
resulting in contact between Y and Z” (Colleman 2010:288).
Daarmee is de kous nog niet af. Colleman (2010:286) pleit namelijk voor een multidimensionale
benadering van de constructionele semantiek, gebaseerd op Geeraerts’ (1998) semantische analyse
van de Nederlandse dubbelobjectconstructie. De multidimensionale benadering gaat ervan uit dat
elke constructie een semantische kern heeft met extensies langs verschillende dimensies. Elk van
die dimensies komt overeen met een specifiek aspect van die semantische kern, waarvan de
constructiebetekenis kan afwijken. De semantische kern van de aan-constructie is bijvoorbeeld: ‘X
handelt op Y, wat resulteert in contact tussen Y en Z’ (zie supra). Om de multidimensionale
benadering verder te illustreren, lichten we de twee dimensies van semantische variatie toe die
Colleman (2010:288) voorstelt voor de aan-constructie: de dimensies van ‘contact’ en ‘richting’.
Tijdens die bespreking wordt ook duidelijk welke werkwoorden in de hedendaagse aan-constructie
mogelijk zijn.
De eerste dimensie die we bespreken is die van ‘contact’. Hoewel ‘caused contact’ de
basisbetekenis is van de aan-constructie, stelt Colleman (2010:289) vast dat er geen feitelijk contact
hoeft plaats te vinden. Dat toont hij aan met corpusvoorbeelden van het werkwoord verbinden:
!12
(25a) De beste mensentredmolens zijn uitgerust met een hartslagmeter die de draver met een draadje aan zichzelf verbindt. [NRC] (25b) Verder heeft Ullrich zijn naam verbonden aan een juniorenteam van Telekom. [NRC]
In (25a) wordt verbinden letterlijk gebruikt en ontstaat er dus een reëel contact. In (25b)
daarentegen is er geen sprake van een werkelijk contact, maar wel van een metaforisch contact. Tot
de groep van werkwoorden die een metaforisch contact uitdrukken, behoren ook de ‘geven’-
werkwoorden volgens Colleman (2010:289), gemotiveerd door de ‘bezit is contact’-metafoor. Een
bezitsoverdracht doet dus een contactrelatie ontstaan, wat verklaart waarom de
dubbelobjectconstructie en aan-constructie bij heel wat werkwoorden inwisselbaar zijn (zie 2.2.3).
Zoals blijkt uit volgend citaat, wordt er verondersteld dat de eerste gevallen van ‘geven’-
werkwoorden in de aan-constructie een reëel contact benoemen in de betekenis van ‘nabijheid’:
Note that this localist account suggests that, diachronically, the use of the aan-dative with verbs of giving and closely related classes very probably originated with prototypical ‘give’ events which involve a physical transfer of a concrete entity (i.e., where the theme is actually moved from a position in the spatial proximity of the agent to a position in the spatial proximity of the recipient) and has subsequently spread to more abstract ‘transfer’ events. Testing this hypothesis is one of the major tasks for a diachronic study of the Dutch aan-dative (Colleman 2010:289-290).
Naast de ‘geven’-werkwoorden zijn er nog een heleboel werkwoorden die een metaforisch contact
uitdrukken op basis van de ‘bezit is contact’-metafoor (Colleman 2010:290); andere voorbeelden
zijn vragen en uitleggen, die een communicatieve overdracht noemen, verlenen en toekennen, die
veeleer een abstract dan een concreet direct object nemen, en bieden en gunnen, die een potentiële
transfer beschrijven. Nauw verbonden met de ‘geven’-werkwoorden zijn werkwoorden als
besteden, wijden en spenderen (Colleman 2010:290-291). Het verschil zit hem in de relatie die
ontstaat door de handeling tussen het direct object en het aan-object. In tegenstelling tot bij de
‘geven’-werkwoorden, is dat geen bezitsrelatie (vergelijk 26 en 27):
(26) Jan geeft het geld aan Piet. (27) Jan spendeert het geld aan een auto.
In (26) krijgt het aan-object het geld; waar voordien het subject de bezitter was, is nu het aan-object
de bezitter. Het aan-object in (27) daarentegen noemt geen bezitter, maar hoogstens een doel. Een
laatste groep werkwoorden die Colleman (2010:291) voorstelt als metaforisch ‘caused contact’ is
!13
die van onderwerpen en aanpassen; het agens zorgt ervoor dat het patiens onder invloed komt van
het aan-object. Opnieuw is er geen sprake van een feitelijk contact, maar van een metaforisch
contact, wat wijst op semantische variatie binnen de ‘contact’-dimensie.
De tweede dimensie van semantische variatie die Colleman (2010:292-295) onderscheidt, is die van
‘richting’. Als er binnen de dimensie van ‘richting’ variatie optreedt, verandert de semantische rol
van het aan-object in die van bron. Het contact dat plaatsvindt verandert dus van richting en
vertrekt vanuit het aan-object. Een eerste groep werkwoorden die variëren binnen die dimensie,
drukken een bezitsrelatie uit waarbij het aan-object het bezit verliest. Ontnemen, onttrekken en
kosten zijn slechts enkele voorbeelden van die klasse. Colleman (2010:293-294) onderscheidt ook
nog een tweede en derde klasse werkwoorden in de ‘richting’-dimensie. Danken en ontlenen
behoren tot de tweede klasse, waarbij het patiens uitgaat van het aan-object en er een contactrelatie
ontstaat met het subject. Het werkwoord drukt weliswaar geen bezitsrelatie uit en dat maakt het
verschil met de eerste klasse. Tot slot is er de derde klasse, waarvan onder andere wijten (28) en
toeschrijven (29) deel uitmaken:
(28) De supporters wijten het verlies aan de trainer. (29) Jan schrijft zijn verwarde indruk aan een slaaptekort toe.
In beide voorbeeldzinnen houdt het agens het aan-object verantwoordelijk voor de omstandigheid
uitgedrukt door het patiens. Het aan-object codeert als het ware een oorzaak, dat geïnterpreteerd
kan worden als metaforische bron (Colleman 2010:294). Aangezien het aan-object fungeert als
oorzaak/bron, is ook hier logischerwijs sprake van semantische variatie wat betreft de ‘richting’.
Merk op dat alle werkwoorden vernoemd in de vorige alinea ook een metaforisch contact aanduiden
en dus ook variëren binnen de dimensie van ‘contact’. Het is dus mogelijk dat een constructie
binnen meerdere dimensies tegelijkertijd varieert. Semantische variatie met betrekking tot de
‘richting’ kunnen we trouwens ook vaststellen bij de dubbelobjectconstructie (zie 2.2.2.2).
Aan het einde van zijn uiteenzetting van de dimensie van ‘richting’, maakt Colleman
(2010:294-295) volgende opmerking:
These source uses are interesting from a diachronic perspective as well. In the preliminary studies of the diachrony of the dative alternation by Weijnen and Gordijn (1970) and Duinhoven (2003), it is claimed that the
!14
productive use of aan as a marker for the recipient in all kinds of ‘caused possession’ events is a post Middle Dutch innovation, dating from the language stage traditionally known as Early Modern Dutch (c. 1500-1650). (…) [T]his would imply that the use of aan to mark the source of a possessional transfer predated its use as a recipient marker by several centuries, for the lemma ane in the dictionary of Early Middle Dutch (VMNW) cites several 13th Century examples (…) where the subject referent clearly is at the recipient end and the referent of the aan-phrase at the source end of the transfer. Such observations call for extensive diachronic corpus research into the semantic evolution of the aan-dative.
Als de bewering van Weijnen en Gordijn (1970) en Duinhoven (2003) inderdaad klopt dat de
mogelijkheid om ‘geven’-werkwoorden in aan-constructies uit te drukken, een post-
Middelnederlandse ontwikkeling is, dan zou die evolutie waarneembaar moeten zijn in ons corpus.
Twee van de vragen die we zullen beantwoorden in deze paper zijn dus of het aan-object met een
recipiensrol inderdaad jonger is dan het aan-object met de semantische rol van bron en of de aan-
constructie met ‘geven’-werkwoorden zich in de zestiende eeuw ontwikkelt.
2.2.2 De dubbelobjectconstructie
Het onderwerp van ons onderzoek is de aan-constructie, maar omdat we een distinctieve
collexeemanalyse (Gries en Stefanowitsch 2004) zullen uitvoeren, hebben we ook kwantitatieve
gegevens nodig van de dubbelobjectconstructie. De distinctieve collexeemanalyse is een statistische
test waarmee kan worden nagegaan welke werkwoorden een voorkeur tonen voor een bepaalde
constructie binnen alternerende constructies, dus ook welke werkwoorden voor de
dubbelobjectconstructie en welke voor de aan-constructie. De methodologie en toelichting van die
methode komen later in deze paper uitgebreider aan bod (zie 3.3). Omdat we in ons corpus ook op
zoek gaan naar attestaties van de dubbelobjectconstructie, wordt in deze paragraaf kort ingegaan op
de formele afbakening en de semantiek van de dubbelobjectconstructie.
2.2.2.1 Formele afbakening
De dubbelobjectconstructie bestaat uit een werkwoord, een subject, een direct object en een
nominaal indirect object (Colleman 2009b:191). In tegenstelling tot het aan-object in de aan-
constructie, wordt het indirect object niet gemarkeerd door een voorzetsel. Het direct object kan wel
opnieuw ingevuld worden door een nominale constituent of een afhankelijke zin (zie supra). We
stellen de dubbelobjectconstructie voor als [Subj [V Obj1 Obj2]]. Ook kent de
dubbelobjectconstructie perspectivische variatie (Colleman 2006:253): de passieve variant, de
indirect-passieve variant en de receptieve variant. De passieve variant is al ter sprake gekomen bij
de formele afbakening van de aan-constructie (zie 2.2.1.1) en spreekt dus voor zich. De receptieve !15
variant met de krijgen-passief is pas een twintigste-eeuwse innovatie (zie Colleman 2015) en hoeft
dus niet aan bod te komen in dit historisch onderzoek. De indirect-passieve variant daarentegen is
volgens Van Der Horst (2008:801) een zestiende-eeuwse ontwikkeling, waarbij het recipiens door
het subject gecodeerd wordt in een passieve constructie. Hij geeft volgende zin als voorbeeld:
(30) Sy werden haer huysen verbrant. (Dagboek van Broeder Wouter Jacobsz., ed. Van Eeghen, Groningen 1959, 298)
Sy is hier duidelijk het subject aangezien het in de nominatief staat, als het hier om een gewone
passieve zin zou gaan, zouden we namelijk de datiefvorm hem of hen moeten aantreffen. Aangezien
het om een zestiende-eeuwse innovatie gaat, is de kans groot dat we ook in ons corpus enkele
gevallen zullen aantreffen. De indirect-passieve zin zal daarom ook in rekening worden gebracht in
ons corpusonderzoek.
2.2.2.2 Semantiek
Colleman (2006:317) stelt de prototypische betekenis van de dubbelobjectconstructie voor als ‘X
veroorzaakt Y krijgt Z’. Als we ook de dubbelobjectconstructie volgens de multidimensionale
aanpak benaderen, worden zes verschillende dimensies van semantische variatie onderscheiden
(Colleman 2009b). We sommen hier kort de dimensies op met een voorbeeldwerkwoord:
1. Variatie m.b.t. de richting van de overdracht (bv. afnemen) 2. Variatie m.b.t. de polariteit van de overdracht (bv. weigeren) 3. Variatie m.b.t. de ‘veroorzaken’-component (bv. aanbieden) 4. Variatie m.b.t. de aard van de overdracht en de resulterende bezitsrelatie (bv. vertellen) 5. Variatie m.b.t. de volitionaliteit van het subject (bv. opleveren) 6. Variatie m.b.t. het effect van de overdracht op het indirect object (bv. opdringen)
Net zoals bij de aan-constructie, kan er bij de aan-constructie variatie optreden binnen de dimensie
van ‘richting’. Daaruit leiden we af dat verschillende constructies gemeenschappelijke dimensies
van semantische variatie kunnen kennen. Dat de dubbelobjectconstructie en de aan-constructie
dimensies van semantische variatie gemeen hebben, lijkt niet zo verwonderlijk. Tal van
werkwoorden kunnen namelijk in beide constructies gebruikt worden. De stelselmatige variatie
tussen de dubbelobjectconstructie en de aan-constructie wordt ook wel de datiefalternantie
genoemd.
!16
2.2.3 De datiefalternantie
De datiefalternantie is “de variatie tussen - in traditionele termen - de constructie met een ‘kaal’
meewerkend voorwerp (…) en die met een ‘omschreven meewerkend voorwerp’” (Colleman
2013:345). Het is dus de afwisseling tussen respectievelijk de dubbelobjectconstructie en de aan-
constructie. In het Standaardnederlands bestaan beide datiefconstructies naast elkaar, maar in het
Middelnederlands is dat bijvoorbeeld anders. In het Middelnederlands is er namelijk geen variatie
tussen de dubbelobjectconstructie en de aan-constructie, maar tussen twee objectvolgordes (zie
2.3.5). De constructies zijn echter niet vrij inwisselbaar. Zoals eerder al is aangetoond, is wijten
bijvoorbeeld niet mogelijk in de dubbelobjectconstructie in het hedendaagse Nederlands. Benijden
is dan weer niet mogelijk in de aan-constructie.
De keuze tussen de dubbelobjectconstructie en de aan-constructie wordt bepaald door verschillende
semantische en discours-pragmatische factoren. Zo verkiezen antidatieve werkwoorden, zoals
beletten en weigeren, de dubbelobjectconstructie boven de aan-constructie (Colleman 2009a:604).
Antidatieve werkwoorden hebben de betekenis ‘X veroorzaakt Y krijgt Z niet’ en hebben dus een
duidelijk effect op het indirect object. De dubbelobjectconstructie benadrukt net dat effect op het
indirect object in tegenstelling tot de aan-constructie (zie 2.3.3). De voorkeur voor de
dubbelobjectconstructie is bij antidatieve werkwoorden dus duidelijk semantisch bepaald. Naast de
semantische factoren, zijn er ook discours-pragmatische factoren die invloed hebben op de keuze
tussen de dubbelobjectconstructie en aan-constructie. Colleman (2006:541) gebruikt volgend
corpusvoorbeeld om dat aan te tonen:
(31) De Australische regering heeft gisteren een visum geweigerd aan de Britse historicus David Irving, die de holocaust ontkent, (...) Irving werd in 1992 in Duitsland veroordeeld wegens het belasteren van de doden en in 1994 kreeg hij in Groot-Brittannië drie maanden cel wegens minachting van de rechtbank. Australië had Irving al twee keer eerder een visum geweigerd. [Sta]
Weigeren komt in de eerste onderstreepte zin in (31) voor in de aan-constructie, hoewel weigeren
doorgaans een voorkeur heeft voor de dubbelobjectconstructie. De keuze voor de aan-constructie
kan echter verklaard worden door de informatieverdeling en de lengte van de aan-constituent.
David Irving is in die zin namelijk een nieuw informatiegegeven en wordt in een vrij lange
zinsconstituent voorgesteld. Het Nederlands heeft de neiging om nieuwe informatie achter bekende
informatie te plaatsen en om zwaardere constituenten in het achterveld van de zin te plaatsen. Dat
wordt respectievelijk het thematische principe en het complexiteitsprincipe genoemd (Vandeweghe !17
2010: 245-246, 249). Daarom wordt die constituent achteraan de zin geplaatst in een aan-
constituent. De dubbelobjectconstructie zou in de eerste onderstreepte zin namelijk zeer gemarkeerd
klinken. Vergelijk met de tweede onderstreepte zin waarin David Irving intussen een bekende
referent is, aan wie met slechts één woord wordt gerefereerd. In die zin klinkt de
dubbelobjectconstructie daarom ook natuurlijk. (31) is een dankbaar voorbeeld om aan te tonen hoe
een samenspel van semantische en discours-pragmatische factoren de keuze voor een van beide
constructies bepaalt.
2.3 Studies over de aan-constructie Het laatste onderdeel van onze literatuurstudie bestaat uit een overzicht van relevante studies over
de aan-constructie. We besteden eerst onze aandacht aan de studies van Weijnen en Gordijn (1970)
en Duinhoven (2003), waarnaar Colleman (2010) verwijst (zie supra). Vervolgens gaan we dieper in
op twee studies waarin ook een distinctieve collexeemanalyse uitgevoerd wordt. De eerste is van
Colleman (2009a) over de moderne datiefalternantie en de tweede is van Geleyn en Colleman
(2014) over de zeventiende-eeuwse datiefalternantie. Daarna keren we nog verder terug in de tijd en
bespreken we kort de Middelnederlandse objectvolgorde en datiefalternantie (Rens 2014) om na te
gaan hoe het zat vóór de zestiende eeuw. Tot slot gaan we ook het semantische veld na dat de
zeventiende-eeuwse aan-constructie bestrijkt en welke evolutie dat semantische veld heeft
ondergaan aan de hand van de semasiologische studie van Geleyn en Colleman (te versch.).
2.3.1 Weijnen en Gordijn (1970)
Weijnen en Gordijn (1970) voeren in hun artikel een corpusonderzoek avant la lettre uit. Aan de
hand van tekstmateriaal uit vier verschillende perioden (de middeleeuwen, de zestiende,
zeventiende en achttiende eeuw) maken ze een diachroon overzicht van het prepositionele indirect
object. Zo proberen ze meer inzicht te verwerven in de opkomst van het voorzetsel in het indirect
object.
Weijnen en Gordijn (1970:126-127) stellen vast dat datiefconstructies in het Middelnederlands
kunnen variëren met constructies met voorzetsels als met, tegen en voor. Ze nemen aan dat vanaf de
vijftiende eeuw het voorzetsel voor de dativus commodi (belanghebbend voorwerp) kan aanduiden
en dat de aan-constructie een latere ontwikkeling is uit de zestiende eeuw en noemen volgende,
naar eigen zeggen discutabele voorbeelden:
!18
(32) Dus wil ick de wijsheit gaen besorgen aen onssen prochiaen tegen morgen. [Sch 306-307] (33) Ick salt best vraegen aent volck, dat hier staet. [Pre 146]
Volgens ons hedendaagse taalgevoel zouden we de aan-objecten in (32) en (33) interpreteren als
indirect objecten met aan en dus ook als contactees van een metaforisch contact, maar Weijnen en
Gordijn (1970:127-128) trekken dat in twijfel. Ze vinden dat er nog een lokale betekenis schuilgaat
achter de aan-objecten, die zelfs nog tot in de zeventiende eeuw doorgaat:
(34) Dat keunje nerghens beter versoecken als aen Capeteijn Kater. [Tij 1357]
Dat aan in (34) nog een lokale betekenis heeft, blijkt namelijk uit de verbinding met nerghens …
als. Weijnen en Gordijn (1970:128) tonen aan dat Hooft (1581-1647) de eerste is die expliciet
vermeldt dat de aan-constructie het indirect object kan vervangen:
XXXII. ’t Luidt wel wat ongewoonlijk te zeggen, HY DEED DIEN DOORLUCHTIGHE HUYZE GROOTEN DIENST, DEN EERBAERE WYVE VEEL VERDRIETS, (a) nochtans schijnt het nutter zich hier toe te gewennen, dan de Dativen Singulaer & Plurael te vermengen, gelijk gebeuren moet, als men het Adjectyf zonder Substantief stelt; ende men kan zeggen AEN DAT DOORLUCHTIGH HUIS. XXXIII. (b) DE EENE DEDEN DIT, D’ANDRE DEDEN DAT zeggen wij; als men nu zeidt HY GAF HET DEN EENEN ende BENAM ’T DEN ANDEREN voor uni & alteri, zoo kan ’t al zoo wel in Plurali als in Singulari verstaen worden, waer over te bezien staet oft niet beter waer te zeggen HY GAF HET DEN EENE, ende BENAM HET DEN ANDERE in Singulari, oft als wij willen de N in Dativo Singulari behouden, zoo zouden wij om ’t onderscheidt te maken, benoodigt zijn te zeggen, daer die twijffelachtigheidt voorvalt, AEN DEN EENEN, AEN DEN ANDEREN in Singulari; AEN DE EENE, AEN DE ANDERE in Plurali (Hooft s.d., geciteerd in Ten Kate 1723:724).
Hooft laat in zijn prescriptief traktaat duidelijk blijken dat de aan-constructie een goed alternatief is
voor het indirect object en raadt het zelfs aan, opdat de datief steeds te herkennen zou zijn.
Weijnen en Gordijn (1970:129) concluderen dat de aan-constructie zijn plaats definitief heeft
veroverd in de achttiende eeuw en wijzen ze de lezer op verschillende achttiende-eeuwse
spraakkunsten die het indirect object met het voorzetsel aan vermelden.
!19
2.3.2 Duinhoven (2003)
Duinhoven (2003) associeert de datiefalternantie met de tegenstelling tussen een synthetische en
analytische zinsstructuur. Het nominale indirect object wordt synthetisch weergegeven en het
Tabel 2.3.4 (Geleyn en Colleman 2014. Aangepast). Top-25 meest distinctieve collexemen voor de zeventiende-eeuwse aan-constructie en dubbelobjectconstructie.
De resultaten van die distinctieve collexeemanalyse vergelijken ze vervolgens met de resultaten van
Collemans (2009a) distinctieve collexeemanalyse.
Geleyn en Colleman (2014) stellen vast dat bepaalde hedendaagse trends al in de zeventiende eeuw
zichtbaar zijn. Zo tonen verkopen, schrijven en partikelwerkwoorden met een veranderende agens-
patiens-relatie, zoals uitdelen en overbrengen, in de zeventiende eeuw al een voorkeur voor de aan-
constructie, terwijl recipiens-georiënteerde werkwoorden, antidatieve werkwoorden en
werkwoorden van toelating al een duidelijke voorkeur hebben voor de dubbelobjectconstructie
(Geleyn en Colleman 2014).
Daarnaast stellen Geleyn en Colleman (2014) ook enkele semantische verschuivingen vast, zowel
op lexicaal vlak als op constructioneel vlak. Een voorbeeld van verandering op lexicaal vlak is het
werkwoord bidden. Bidden is een zeer distinctief collexeem voor de zeventiende-eeuwse
dubbelobjectconstructie, omdat het in de zeventiende eeuw de betekenis van ‘verzoeken’ heeft en
dus recipiens-georiënteerd is, zoals volgend voorbeeld aantoont (Geleyn en Colleman 2014):
(41) (…) om den Prins te bidden, dat hy hun meer voorraads van eetwaaren deede toevoeren
Bidden is de betekenis van ‘verzoeken’, zoals in (41), echter verloren en zo ook geheel uit de
De klasse van ‘doen’-werkwoorden, waaronder plegen, bedrijven en doen, is dan weer een
voorbeeld van een semantische verschuiving op constructioneel vlak. In het zeventiende-eeuwse
Nederlands zijn drie werkwoorden van de ‘doen’-klasse nog distinctief voor de aan-constructie,
maar ondertussen zijn die werkwoorden veel minder compatibel met de semantiek van de aan-
constructie. Doen is in het huidige Nederlands zelfs een distinctief collexeem voor de
dubbelobjectconstructie.
Sommige werkwoorden hebben een volledige omschakeling gekend in constructionele voorkeur.
Verzoeken is bijvoorbeeld een distinctief collexeem voor de zeventiende-eeuwse aan-constructie,
maar in het moderne Nederlands is het een distinctief collexeem voor de dubbelobjectconstructie.
Het constructionele gedrag van verzoeken is ook licht veranderd: in de zeventiende eeuw kan het
direct object bij verzoeken nog gerealiseerd worden door een nominale constituent, maar dat is nu
niet meer mogelijk (Geleyn en Colleman 2014). Het direct object van verzoeken kan vandaag enkel
nog maar gerealiseerd worden door een afhankelijke zin. Het werkwoord toeschrijven heeft de
omgekeerde verschuiving ondergaan. In de zeventiende eeuw heeft toeschrijven een ‘wijten’-
betekenis naast de attributionele betekenis die het vandaag nog steeds heeft. In de zeventiende eeuw
is toeschrijven ook nog een distinctief collexeem voor de dubbelobjectconstructie, maar
tegenwoordig is het een distinctief collexeem voor de aan-constructie. Interessant om daarbij op te
merken is dat wijten in de zeventiende eeuw in de dubbelobjectconstructie kan voorkomen, maar
vandaag enkel nog in de aan-constructie mogelijk is. Aangezien toeschrijven (in de ‘wijten’-
betekenis) en wijten semantisch bij elkaar aansluiten, veronderstellen Geleyn en Colleman (2014)
dan ook dat daar sprake kan zijn van semantische specialisatie van de dubbelobjectconstructie.
De laatste vaststelling die Geleyn en Colleman (2014) doen, is dat de aan-constructie bij
verschillende werkwoorden aan terrein wint. Zo wordt de voorkeur voor de aan-constructie alleen
maar sterker bij sommige werkwoorden, zoals verkopen en schenken, terwijl bij bepaalde
werkwoorden met een voorkeur voor de dubbelobjectconstructie, bijvoorbeeld geven en vragen, die
voorkeur aan kracht verliest.
Geleyn en Colleman (2014) besluiten dat de aan-constructie in het Vroegmoderne Nederlands nog
gemarkeerd is, maar wel al het volledige semantische spectrum van de hedendaagse aan-constructie
beslaat, dat de aan-constructie nu nog steeds heeft. Desalniettemin zijn er enkele semantische
verschuivingen waar te nemen in de evolutie van de aan-constructie, maar daarnaast zijn ook enkele !28
langdurige tendensen al zichtbaar. De resultaten van onze distinctieve collexeemanalyse zullen we
onder andere vergelijken met die van Geleyn en Colleman (2014) en zo zullen we nagaan of ook in
de zestiende eeuw de aan-constructie hetzelfde semantische bereik heeft.
2.3.5 Rens (2014)
Het Middelnederlands kent nauwelijks een aan-constructie, maar de Middelnederlandse
dubbelobjectconstructie kent wel twee objectvolgordes. Vergelijk hieronder (42) en (43):
(42) Maer God geeft dien corne enen lichame. [ZUIDNL~1.TXT] (43) Want die geest geeft getuge onsen geeste. [ZUIDNL~1.TXT]
(42) is een dubbelobjectconstructie waarin het indirect object het direct object voorafgaat, zoals nu
nog steeds gebruikelijk is. In (43) staat het direct object voor het indirect object. Die volgorde is in
het hedendaagse Nederlands niet meer mogelijk of klinkt minstens onnatuurlijk, zoals (44)
illustreert:
(44) *?Ik heb het cadeau mijn broer gegeven.
In eerder onderzoek (Rens 2014) is een kleinschalig corpusonderzoek uitgevoerd naar de
Middelnederlandse objectvolgordes. In dat corpusonderzoek zijn voor zes verschillende
werkwoorden de twee Middelnederlandse objectvolgordes geturfd. Die werkwoorden zijn geven,
vertellen, nemen, stelen, vergeven en onderwerpen. Om de frequenties te verkrijgen is met het
computerprogramma WordSmith (Scott 2012) een Middelnederlands corpus van ongeveer vier
miljoen woorden doorzocht op attestaties van elk werkwoord. Aan de hand van een manuele
analyse van de verkregen data zijn beide objectvolgordes geturfd. Die manuele analyse heeft
volgende resultaten opgeleverd:
Objectvolgorde per werkwoord Direct object - indirect object Indirect object - direct object Totaal
geven 50 (18,8%) 216 (81,2%) 266
vertellen 34 (19,1%) 144 (80,9%) 178
nemen 5 (20,8%) 19 (79,2%) 24
stelen 2 (11,8%) 15 (88,2%) 17
vergeven 63 (26,6%) 174 (73,4%) 237
onderwerpen 5 (45,5%) 6 (54,5%) 11
!29
Tabel 2.3.5 (Rens 2014:35, Tabel 4.1.b. Aangepast.). Objectvolgorde per werkwoord in het Middelnederlands.
Het is duidelijk dat beide objectvolgordes vrij frequent aanwezig zijn in het Middelnederlands, maar
dat de volgorde waarin het indirect object het direct object voorafgaat toch de voorkeur geniet. Het
is die objectvolgorde die vandaag ook nog gebruikelijk is. De meeste Middelnederlandse
werkwoorden kennen geen aan-constructie. Daarom bespreken we niet alle bevindingen. Twee
werkwoorden uit bovenstaande tabel verdienen echter wel iets meer toelichting. Die werkwoorden
zijn onderwerpen en nemen.
Onderwerpen komt in het hedendaagse Nederlands enkel voor in de aan-constructie. In het
Middelnederlandse corpus is onderwerpen echter louter aangetroffen in de dubbelobjectconstructie.
Het werkwoord onderwerpen is na het Middelnederlands dus mogelijk geworden in de aan-
constructie en volledig verdwenen in de dubbelobjectconstructie. Het is dan ook opmerkelijk te
noemen dat van de zes onderzochte werkwoorden onderwerpen relatief de grootste voorkeur heeft
voor de gemarkeerde objectvolgorde, wat ook de gebruikelijke volgorde is voor de (hedendaagse)
aan-constructie.
Nemen heeft ook een sterke verschuiving in constructioneel karakter gekend. Hoewel het
werkwoord nu niet meer voorkomt in de dubbelobjectconstructie en enkel nog met voorbeeld als
direct object in de aan-constructie (zie infra), komt nemen in het Middelnederlands wel in beide
constructies voor en dat als enige van de onderzochte werkwoorden. Zowel in de aan- als de
dubbelobjectconstructie is nemen 24 keer geattesteerd en beide constructies blijken een voorkeur te
tonen voor een specifieke objectvolgorde, respectievelijk direct object - indirect object en indirect
object - direct object (Rens 2014:39-40). Verder valt op dat het direct object in de helft van de
geattesteerde aan-constructies door oorlof/oerlof (45) wordt gerealiseerd, wat zoveel als ‘afscheid
nemen van iemand’ (MNW) betekent. In vier andere gevallen wordt het direct object gerealiseerd
door exempel, bilde en ghelikenesse (46 en 47). Hoewel er in het MNW niets vermeld wordt bij
exempel over een vaste constructie met nemen, is in die vier constructies wel de hedendaagse
constructie (48) te herkennen (Rens 2014:40):
(45) Doen si aen malcanderen oorlof genomen hadden. [HISTMA~2.TXT] (46) Ende aldus selen wi exempel nemen aen desen heilegen bisscop. [MARIAL~1.TXT]
Totaal 159 (21,7%) 574 (78,3%) 733
!30
(47) So sulwi bilde nemen an hare. [LIMBUR~1.TXT] (48) Een voorbeeld nemen aan iemand.
Bovenstaande voorbeelden tonen aan dat de aan-constructie wel degelijk in het Middelnederlands
bestaat, maar in beperkte mate. De aan-constructie is namelijk enkel bij het werkwoord nemen
geattesteerd. Het is echter ook opvallend dat onderwerpen met een relatief sterke voorkeur voor de
objectvolgorde waarin het direct object het indirect object voorafgaat, nu enkel nog in de aan-
constructie mogelijk is.
2.3.6 Geleyn en Colleman (te verschijnen)
De laatste studie die we bespreken is een semasiologische studie over de zeventiende-eeuwse aan-
constructie. Geleyn en Colleman (te versch.) gaan in hun onderzoek dieper in op het semantische
bereik van de zeventiende-eeuwse aan-constructie en vergelijken dat semantische bereik met data
uit de twintigste eeuw om semantische verschuivingen binnen de aan-constructie in kaart te
brengen.
Om zowel data uit de zeventiende als twintigste eeuw te verkrijgen, doorzoeken Geleyn en
Colleman (te versch.) de periodes 1600-1650 en 1900-1950 van hun zelf gecompileerde corpus
literair Nieuwnederlands op attestaties van aan en spellingsvarianten. De periode 1600-1650 is
speciaal gekozen om na te gaan of de stelling in de bestaande literatuur klopt dat de aan-constructie
in de zeventiende eeuw al een vrij gebruikelijk fenomeen is. Omdat niet alle zoekresultaten
daadwerkelijk aan-constructies zijn, voeren Geleyn en Colleman (te versch.) ook een manuele
analyse uit om zo enkel de constructies die beantwoorden aan de formele definitie [Su [V DO aan-
obj]] (zie ook 2.2.1.1), te turven. Na manuele analyse resteren nog 1.523 aan-constructies in de
periode 1600-1650 en 2.134 in de periode 1900-1950 (Geleyn en Colleman te versch.). Die aan-
constructies voorzien ze vervolgens van een semantisch label aan de hand van een radiaal
betekenisnetwerk van de Nederlandse aan-constructie . 5
Op basis van de resultaten van de semantische labeling stellen Geleyn en Colleman (te versch.) vast
dat de betekenisextensies die op basis van Colleman (2006, 2010) voor het hedendaagse Nederlands
onderscheiden worden, al terug te vinden zijn in de eerste helft van de zeventiende eeuw:
Zie bijlage 1 voor het radiale betekenisnetwerk van de aan-constructie (Geleyn en Colleman te versch.).5
!31
Tabel 2.3.6.a (Geleyn en Colleman te versch., Tabel 1). Verhouding tussen de subbetekenissen van de aan-constructie in 1600-1650 (N=1.523).
Geleyn en Colleman (te versch.) constateren dat zinnen waarin het subject actief handelt om contact
tussen het direct object en het aan-object te doen ontstaan, het frequentst zijn, wat hen niet verrast.
Binnen die groep onderscheiden ze nog eens vier subbetekenissen: concrete transfers, abstracte
transfers, handelingen en communicatieve overdrachten. Die subbetekenissen zijn allemaal vrij
frequent en er is niet meteen een overwicht van een bepaalde groep vast te stellen.
Een tweede groep die ook frequent vertegenwoordigd is in het zeventiende-eeuwse Nederlands, is
die van zinnen waarin het aan-object het uitgangspunt is van de ontstane contactrelatie tussen het
subject en het direct object, zoals hebben en zien (Geleyn en Colleman te versch.). De andere
betekenisgroepen hebben een veel lagere frequentie met percentages van 0,4 tot 2,3 procent. In
totaal hebben Geleyn en Colleman (te versch.) in de dataset van 1.523 aan-constructies (tokens) 293
verschillende werkwoorden (types) geturfd, waarvan 147 werkwoorden slechts één keer (hapaxen).
Daaruit leiden ze af dat de zeventiende-eeuwse aan-constructie productief is. In hun dataset zijn
ook enkele benefactieven (49) en possessieven (50) geattesteerd (Geleyn en Colleman te versch.):
Betekenisrelatie Aantal
1. Su handelt om contactrelatie tussen DO en aan-object te doen ontstaan 1.217 (79,9%)
1.1 Concrete transfer 349 (28,7%)
1.2 Abstracte transfer 276 (22,7%)
1.3 Handeling 234 (19,2%)
1.4 Communicatieve overdracht 358 (29,4%)
2. Su belooft of biedt mogelijkheid voor ontstaan contactrelatie tussen DO en aan-object 35 (2,3%)
3. Su handelt om contactrelatie tussen aan-object en DO te verbreken 8 (0,5%)
4. Su handelt niet om contactrelatie tussen aan-object en DO te verbreken 13 (0,9%)
5. Su verhindert ontstaan contact tussen DO en aan-object 12 (0,8%)
6. Su verhindert ontstaan contact DO - aan-object niet 6 (0,4%)
7. Su bevestigt een contactrelatie of neemt een houding in tegenover ontstaan van contactrelatie of bestaande contactrelatie
26 (1,7%)
8. Aan-object geldt als uitgangspunt voor contact Su - DO 186 (12,2%)
9. Aan-object geldt als norm/invloed waar DO door Su in contact mee komt 12 (0,8%)
10. Restcategorie 8 (0,5%)
!32
(49) O liefde die de poorte doed open aen mijn wensch, en laet mijn driften in. (J. van Heemskerck - De [verduytste] Cid) (50) Laet my toe te trouwen die aen Rodrigo sal de kop af konnen houwen. (J. van Heemskerck - De [verduytste] Cid)
(49) en (50) zijn in het hedendaagse Nederlands niet meer mogelijk; het moderne Nederlands
gebruikt andere voorzetsels voor benefactieven en possessieven, respectievelijk voor en bij. Omdat
benefactieven en possessieven in de zeventiende eeuw wel mogelijk zijn met het voorzetsel aan,
lijkt de zeventiende-eeuwse aan-constructie breder toepasbaar te zijn dan de huidige constructie.
Vervolgens labelen Geleyn en Colleman (te versch.) ook de 2.134 aan-constructies uit de eerste
helft van de twintigste eeuw volgens het radiale betekenisnetwerk van de aan-constructie, wat hun
volgende resultaten oplevert:
Tabel 2.3.6.b (Geleyn en Colleman te versch., Tabel 2). Verhouding tussen de subbetekenissen van de aan-constructie in 1600-1650 vs. 1900-1950.
Met behulp van een chikwadraattest tonen Geleyn en Colleman (te versch.) aan dat er een
significant verschil (χ2=68,14; df=8; p<0,001) is tussen de twee periodes in de verdeling van de
Betekenisrelatie 1600-1650 (N=1.523)
1900-1950 (N=2.134)
1. Su handelt om contactrelatie tussen DO en aan-object te doen ontstaan 1.217 (79,9%) 1.489 (69,8%)
Titel van de bron Genre Auteur Lokalisering Datering Verwijzing
Eerste kwarteeuw (1500-1525) (101.964 woorden)
Een scone leeringe om salich te sterven Proza anoniem ? 1500 [LEERINGE.TXT]
Copije oft vonnisse arbitrale des godshuijs van S(inte)r claes berghe der stadt van Aerschot
Non-fictie ? Brabant 1502 [AERSCHOT.TXT]
Hier begint een seer devoet boecxken van die passie ons liefs heeren Jhesu Christi tracterende
Proza Suster Bertken van Utrecht
Utrecht 1516 [DEVOTEN.TXT]
Dit is die viagie oft reyse geschiet by brueder Jan Want van der prekaren oorden in tzertogenbosch nae den Heylighen Lande, te weten tot Jerusalem met meer anderen pelgrims in alle manieren, als ick broeder Jan gereyst hebbe, et cetera
Proza Jan Want Noord-Brabant? 1519 [VIAGIE.TXT]
Die Evangelien vanden spinrocke Proza anoniem Brabant ca. 1520 [SPINROCK.TXT]
Costumen van Waasten Non-fictie ? Vlaanderen 1524 [WAASTEN.TXT]
Arent Willemsz, Bedevaart naar Jerusalem in 1525 Proza Arent Willemszoon Noord-Holland 1525 [JERUSALEM.TXT]
Openbare aanmaning van schuldeisers van een testamentaire nalatenschap Non-fictie ? Brabant 1525 [SCHULDEIS.TXT]
Tweede kwarteeuw (1526-1550) (279.195 woorden)
Ontwerpcostumen van Mechelen Non-fictie Jan Van Ophem Brabant 1528 [ONTWERP.TXT]
Dagboek van gebeurtenissen Proza Christiaan Munters Limburg 1529-1545 [DAGBOEK.TXT]
Ordonnantie ende Verhael vanden Stijl ende Maniere van Procederen voorAmptman, Borghemeester ende Schepenen der Stadt van Antwerpen
Non-fictie ? Brabant 1532 [AMPTMAN.TXT]
Costumen vanden hove van Beffere ende Putte Non-fictie ? Brabant 1533 [BEFFERE.TXT]
Costumen van Mechelen Non-fictie ? Brabant 1535 [MECHELEN.TXT]
Keuren ende statuuten van de stede, poorterie ende vrijdom van Waestene, volghende den ouden keuren ende ordonnantien van diere
Non-fictie ? Vlaanderen 1538 [KEUREN.TXT]
Brieven vanden Keyser aen den amptman, de burgermeesteren, scepenen ende raide der stadt van Antwerpen, aengaende doverbrenghen vanden costumen
Non-fictie ? Brabant 1545-1546 [ANTIQUISS.TXT]
Ontwerpscostumen van de Oudburg van Gent Non-fictie ? Vlaanderen 1546 [OUDBURG.TXT]
Ontwerpcostumen van St-Baafs Non-fictie ? Vlaanderen 1546-1551 [BAAFS.TXT]
Tabel 3.1. Corpus van zestiende-eeuwse teksten (1.105.336 woorden).
Titel van de bron Genre Auteur Lokalisering Datering Verwijzing
Ontwerpscostumen van de Oudburg van Gent, rubrica raadsheren Non-fictie ? Vlaanderen 1548 [RUBRICA.TXT]
Derde kwarteeuw (1551-1575) (225.054 woorden)
De wonderlijcke historie van de Noordersche landen Non-fictie Willem Silvius Brabant 1562 [HISTORIE.TXT]
Coustumen der stadt van Herentals, inhoudende de naervolghende capittelen. Non-fictie ? Brabant 1569 [HERENTALS.TXT]
Brieven in date vanden 21 july 1570, by welcken schouteth, amtman, borgemeesteren, schepenen ende raedt der stadt van Antwerpen de costuymenderselver stadt zyn overseyndende in handen vanden raede van Brabandt
Non-fictie ? Brabant 1570 [SCHOUTETH.TXT]
Costuymen onderhouden by die van der stadt van Bruessele, inden rade van Brabant overgedragen den xx may anno 1570
Non-fictie ? Brabant 1570 [BRUSSEL.TXT]
Coutumes de Cagevinne Non-fictie ? Brabant 1570 [KAGGEVINNE.TXT]
Coutumes de Neder-Assent Non-fictie ? Brabant 1570 [NEDER-AS.TXT]
Costuymen van de Vryheyt van Assche [ende van Assche op de Heyde] Non-fictie ? Brabant ca. 1570 [ASSCHE.TXT]
Vierde kwarteeuw (1575-1600) (499.123 woorden)
Tractaet van dyckagie Non-fictie Andries Vierlingh Noord-Brabant ca. 1576-1579 [DYCKAGIE.TXT]
Costuijmen van Deurne, overgesonden in ‚tjaer 1577 Non-fictie ? Brabant 1577 [DEURNE.TXT]
Apologie, ofte Verantwoordinghe Non-fictie Willem van Oranje Zuid-Holland 1581 [APOLOGIE.TXT]
Zedenkunst, dat is wellevenskunste Non-fictie Dirck Volckertsz. Coornhert
Noord-Holland 1585 [ZEDEKUNST.TXT]
De Thiende Non-fictie Simon Stevin West-Vlaanderen
1585 [THIENDE.TXT]
Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien, Eerste stuk 1579-1592
Proza Jan Huyghen van Linschoten
Noord-Holland 1596 [ITINERARIO.TXT]
Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt Proza Gerrit de Veer Noord-Holland 1598 [SEYLAGIEN.TXT]
Walvisch van Berckhey Proza anoniem ? 1599 [WALVIS.TXT]
41
Bij de selectie van de teksten zijn ook enkele eisen opgesteld waaraan de teksten dienen te voldoen
alvorens ze in het corpus zijn opgenomen. De factoren zijn:
• Datering: alle opgenomen werken zijn nauwkeurig gedateerd, zodat ze gemakkelijk te sorteren
zijn per kwarteeuw.
• Genre: de gekozen teksten zijn prozawerken of non-fictie. Er is bewust gekozen om geen poëzie
in het corpus op te nemen, omdat poëzie vaak een archaïsche structuur vertoont en ook metrum en
rijm de syntactische structuur van de tekst beïnvloeden (Van Kemenade en Los 2013:229).
Aangezien de aangetroffen dramateksten uit de zestiende eeuw ook op rijm staan en een metrum
volgen, zijn ook die teksten uit het corpus geweerd.
• Omvang: de teksten zijn gereduceerd tot een maximum van 150.000 woorden per tekst en auteur,
zodat het taalgebruik van een bepaalde auteur de data niet corrupt maakt. 11
3.2 Corpusonderzoek In deze paragraaf overlopen we de verschillende stappen die we in het proces hebben ondernomen
om de onderzochte data te bekomen. Eerst lichten we de zoekopdracht naar de aan-constructie toe
en vervolgens de zoekopdracht naar de dubbelobjectconstructie. Tot slot wordt een overzicht
gegeven van de geweerde attestaties.
3.2.1 De aan-constructie
Aangezien het corpus niet verrijkt is met taalkundige annotatie, wordt het proces van constructies
opsporen bemoeilijkt. Het is dus een tijdrovend proces om attestaties van zowel de aan-constructie
als de dubbelobjectconstructie te vinden. Met de functie Concordance van het programma
WordSmith (Scott 2012) wordt het corpus doorzocht op verschillende lemmata. Omdat het
standaardiseringsproces van het Nederlands in de tweede helft van de zestiende eeuw pas echt op
gang kwam (Janssens en Marynissen 2011:115), is er in ons corpus heel wat spellingsvariatie te
Niet alleen de auteur, maar ook het tekstgenre kan een vertekend beeld geven van het reële gebruik van de aan-11
constructie, zoals we zullen opmerken in 4.1.!42
vinden. Aan de hand van het MNW en WNT is een lijst opgesteld van mogelijke spellingsvormen 12
per lemma, die gebruikt wordt om het corpus te doorzoeken.
Omdat de aan-constructie steeds het voorzetsel aan bevat, is de zoekopdracht naar de aan-
constructie vrij eenvoudig. Het corpus wordt namelijk doorzocht op 53 varianten van het voorzetsel
De zoekopdracht levert in totaal 3.757 hits op, verdeeld over vier kwarteeuwen. In onderstaande
tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal hits per kwarteeuw.
Tabel 3.2.1. Aantal hits van aan per kwarteeuw in zestiende-eeuwse corpus.
Meteen valt op dat de vierde kwarteeuw meer hits oplevert dan de andere kwarteeuwen, zelfs als er
rekening gehouden wordt met het aantal woorden. De hits zijn echter nog niet manueel
geanalyseerd en zijn dus enkel ruwe cijfers. Toch zijn de voorlopige cijfers interessant om
voorspellingen te maken voor het verdere onderzoek. We nemen de proef op de som en voeren een
Goodness of Fit-test uit. De nulhypothese van onze test is dat in elke kwarteeuw relatief evenveel
varianten van aan worden geattesteerd. Het verschil tussen de vier kwarteeuwen blijkt zeer
significant te zijn (χ2=185,23; df=3; p<0,0001), waardoor we de nulhypothese mogen verwerpen.
Aantal hits Aantal woorden
1501-1525 325 (347) 101.964
1526-1550 740 (949) 279.195
1551-1575 589 (765) 225.054
1576-1600 2.103 (1.696) 499.123
Totaal 3.757 1.105.336
Hoewel het zestiende-eeuwse Nederlands beschouwd wordt als het eerste stadium van het Vroegmoderne Nederlands, 12
wordt ook het MNW gebruikt. Zo worden ook de resterende Middelnederlandse spellingsvarianten in de dataset opgenomen.
!43
Aan de hand van de verwachte celfrequenties (tussen haakjes) kunnen we vaststellen dat vooral de 13
vierde kwarteeuw reden geeft om de nulhypothese te verwerpen. In de vierde kwarteeuw zijn er
namelijk 407 meer hits aangetroffen dan verwacht, terwijl er in de andere kwarteeuwen er steeds
minder hits zijn aangetroffen dan verwacht. Of die stijging verklaard kan worden door een stijging
in het aantal geattesteerde aan-constructies, zal blijken in het eigenlijke corpusonderzoek.
3.2.2 De dubbelobjectconstructie
Omdat we willen nagaan bij welke werkwoorden de aan-constructie is beginnen concurreren met de
dubbelobjectconstructie, voeren we een distinctieve collexeemanalyse uit. Daarvoor hebben we niet
alleen gegevens nodig van de aan-constructie, maar ook van de dubbelobjectconstructie. Doordat de
dubbelobjectconstructie geen objecten heeft die gemarkeerd worden door een voorzetsel, is de
zoekopdracht naar dubbelobjectconstructies moeilijker. Daarom wordt aan de hand van vorige
studies (Colleman 2009a, Geleyn en Colleman 2014, te versch., Rens 2014) en de zoekopdracht
naar aan-constructies een lijst opgesteld van een dertigtal werkwoorden die de datiefalternantie
kennen en die we als lemma zullen opgeven bij onze zoekopdracht.
Een eerste grote categorie van werkwoorden die we in onze dataset opnemen, zijn werkwoorden die
geassocieerd worden met concrete transfers. Dat zijn werkwoorden uit de ‘geven’-, ‘brengen’- en
‘sturen’-klasse. We veronderstellen dat die werkwoorden als eerste transferwerkwoorden mogelijk
zijn in de aan-constructie. We onderzoeken zes ‘geven’-werkwoorden. Geven hoort daar uiteraard
bij, net zoals schenken en verkopen. Daarnaast brengen we eveneens de partikelwerkwoorden
meegeven, wedergeven en overdragen in rekening. De klasse van ‘brengen’-werkwoorden is in het 14
huidige Nederlands beperkt tot brengen zelf, maar het volgende voorbeeld toont aan dat dragen in
de achttiende eeuw nog mogelijk is in de dubbelobjectconstructie (WNT):
(52) De Britsche Veldheer, dien de tyding word gedraagen, Dat Luxenburg genaakt, om 't leger te belaagen (Rotgans, Wilhem de Derde 141, 1710)
De Goodness of Fit-test levert decimale verwachte celfrequenties op. Het is weliswaar niet mogelijk om bijvoorbeeld 13
een halve attestatie te hebben van aan. Daarom hebben we de verwachte celfrequenties afgerond naar een natuurlijk getal. Bij de afronding hebben we wel rekening gehouden met het totale aantal attestaties, opdat de optelsom van de verwachte celfrequenties klopt. Gries en Stefanowitsch (2004:102) doen hetzelfde in hun kruistabel van het werkwoord give (zie 3.3).
Wedergeven is het zestiende-eeuwse equivalent van teruggeven.14
!44
We nemen dus ook dragen op in onze zoekopdracht. Naast brengen en dragen gaan we ook de
frequenties van het partikelwerkwoord overbrengen na. Uit de klasse van ‘sturen’-werkwoorden
analyseren we de werkwoorden zenden en overzenden.
Een tweede categorie van werkwoorden die we in ons corpusonderzoek opnemen, bestaat uit
handelingen, ballistische bewegingen en communicatiewerkwoorden. Net zoals Geleyn en
Colleman (te versch.) beschouwen we dergelijke werkwoorden als een subtype van abstracte
transfers. Voor de handelingswerkwoorden kiezen we voor de werkwoorden doen, plegen en
bewijzen en voor de ballistische bewegingswerkwoorden kiezen we werpen. De
communicatiewerkwoorden zijn schrijven, verhalen, vertellen, verzoeken en zeggen. Tot slot van de
tweede categorie nemen we ook twee ‘tonen’-werkwoorden op in de telling, namelijk tonen en
wijzen.
De derde categorie bestaat uit werkwoorden van enkele uiteenlopende klassen, bijvoorbeeld
werkwoorden die een contactsituatie verhinderen of toelaten. Van die twee klassen kiezen we
respectievelijk weigeren, ontzeggen en toestaan om in onze dataset op te nemen. Daarnaast nemen
we ook nog het attributionele werkwoord toeschrijven op en het werkwoord onderwerpen.
De laatste categorie van werkwoorden verschilt van de vorige categorieën in de rol van het aan-
object. Terwijl in de vorige categorieën het aan-object de rol van recipiens of doel heeft (naast die
van contactee), is de rol van het aan-object bij deze werkwoorden de bron. Het meest prototypische
werkwoord uit deze categorie is het privatieve werkwoord nemen, waarvan we met zekerheid
kunnen zeggen dat het werkwoord ooit in zowel de dubbelobjectconstructie als de aan-constructie
heeft kunnen voorkomen (zie 2.3.5). We gaan echter ook na of dat zo is voor de werkwoorden
verdienen en verwerven. Indien zij in onze dataset niet in de dubbelobjectconstructie voorkomen,
betrekken we die niet in onze distinctieve collexeemanalyse.
In totaal telt de zoekopdracht 30 werkwoorden. De werkwoorden zijn in onderstaande tabel
geordend per semantische werkwoordklasse (zie Colleman 2006:314-315, 437):
Zie bijlage 2 voor een overzicht van de zoektermen per onderzocht werkwoord en het aantal hits die de zoekopdracht 15
oplevert per kwarteeuw.!46
a) Irrelevante hits (ruis)
Irrelevante hits zijn de hits die verkeerdelijk in de dataset zijn terechtgekomen en geen attestaties
zijn van het voorzetsel aan of van de onderzochte werkwoorden. Zulke hits worden ook wel ruis
genoemd. Volgende voorbeelden zijn duidelijk ruis:
(53) Op hed(en) vierentwintichsten dach augustij an(n)o xvc en(de) twee. [AERSCHOT.TXT] (54) De handen slaan opte dyen, de voeten stampen op d'aarde als de dolle stieren, ende de toorn verandert des anzichts ghedaante. [ZEDEKUNST.TXT]
b) Irrelevante constructies
Attestaties met daadwerkelijke hits van het voorzetsel aan of de onderzochte werkwoorden die niet
voldoen aan de formele afbakening van de aan- of dubbelobjectconstructie (zie respectievelijk
2.2.1.1 en 2.2.2.1) worden irrelevante constructies genoemd:
(55) Ghelijckt blijckt aen die teeckenen der victorien. [HISTORIE.TXT] (56) Door dat sy, duyckende int water veel visschen vanghen onder het ys, die sy wt halen ende brenghen aenden oeuer om die te eten en daerby te leuen. [HISTORIE.TXT] (57) Den 30. wast tamelijck weder, ende wy waren noch becommert wie die Ian Cornelisz. mocht zijn, die aen ons gheschreven hadde. [SEYLAGIEN.TXT]
(55) is geen ditransitieve constructie, maar een monotransitieve constructie (zie Colleman
2006:447-449) en wordt dus niet beschouwd als een aan-constructie. Plaatsbepalingen aangegeven
door aan, zoals (56), worden ook niet opgenomen in onze data. Ten slotte brengen we constructies
als (57) ook niet in rekening, omdat er geen (expliciet) direct object genoemd wordt. De
constructiegrammatica gaat namelijk uit van een ‘what you see is what you get’-principe (Goldberg
2003:219).
3.3 Distinctieve collexeemanalyse De distinctieve collexeemanalyse is een statistische methode geïntroduceerd door Gries en
Stefanowitsch (2004). De distinctieve collexeemanalyse is een uitbreiding van de collostructionele
analyse (Stefanowitsch en Gries 2003) “specifically geared to investigating pairs of semantically
similar grammatical constructions and the lexemes that occur in them” (Gries en Stefanowitsch
2004:97). De distinctieve collexeemanalyse is in staat om te berekenen welke lexemen in een
corpus significant vaker voorkomen in de ene constructie dan in de andere en omgekeerd. Op basis
!47
van die resultaten kunnen zogenaamde distinctieve collexemen van beide constructies worden
geïdentificeerd, dat wil zeggen lexemen die een duidelijke voorkeur tonen voor een van beide
constructies.
Gries en Stefanowitsch (2004:102-103) illustreren de werking van de distinctieve collexeemanalyse
aan de hand van het werkwoord give in de Engelse to-constructie en de dubbelobjectconstructie.
Om de distinctiviteit van een bepaald collexeem te berekenen, zijn vier frequenties nodig: (i) het
aantal attestaties van het lemma in constructie x, (ii) het aantal attestaties van het lemma in
constructie y, (iii) het aantal attestaties van constructie x zonder het lemma, (iv) het aantal attestaties
van constructie y zonder het lemma. De frequentiescores van het werkwoord give in het ICE-GB-
corpus (Greenbaum 1996) zijn te vinden in onderstaande tabel:
Tabel 3.3.a (Gries en Stefanowitsch 2004:102, Table 1). De distributie van het werkwoord give in de dubbelobjectconstructie en de to-constructie in ICE-GB.
Vervolgens wordt met de Fisher Exact-test berekend of de frequentieverdeling van give significant
verschilt van de frequentieverdeling bij alle andere werkwoorden samen. De frequenties tussen
haakjes geven de verwachte celfrequenties weer, dat zijn “de scores die worden voorspeld door de
nulhypothese dat er géén verschil is tussen give en de andere werkwoorden” (Colleman 2006:564).
Give blijkt in de praktijk tweemaal vaker in de dubbelobjectconstructie voor te komen dan door de
nulhypothese voorspeld wordt. Aan de hand van de p-waarde (p=1,84E-120), die beduidend lager is
dan het 0,05-significantieniveau, kan besloten worden dat het werkwoord give significant vaker
voorkomt in de dubbelobjectconstructie en dus een distinctief collexeem is van de
dubbelobjectconstructie.
De Fisher Exact-test wordt herhaald voor alle andere alternerende werkwoorden en zo bekomen we
een betrouwbare inventaris van alle werkwoorden die een significante voorkeur tonen voor een van
beide constructies. De p-waarde van elk lemma stelt de graad van ‘distinctiviteit’ weer: hoe kleiner
de p-waarde, hoe sterker de voorkeur voor een constructie. Tot slot wordt een tabel opgesteld
give Other verbs Row totals
DITRANSITIVE 461 (213) 574 (822) 1035
TO-DATIVE 146 (394) 1773 (1525) 1919
Column totals 607 2347 2954
!48
waarin de distinctieve collexemen per constructie worden gerangschikt volgens de graad van
‘distinctiviteit’ in dalende volgorde. Tabel 3.3.b geeft de distinctieve collexemen weer van
respectievelijk de Engelse dubbelobjectconstructie en de to-dative. Tussen haakjes staat bij elk
werkwoord de geobserveerde frequentieverdeling vermeld (aantal DOC-attestaties:aantal to-
attestaties).
Tabel 3.3.b (Gries en Stefanowitsch 2004:106, Table 2). Distinctieve collexemen voor de Engelse dubbelobjectconstructie en de to-constructie in ICE-GB.
Het onderzoek van Gries en Stefanowitsch (2004) levert slechts een beperkt aantal distinctieve
collexemen op. Dat komt ten eerste door de beperkte omvang van hun corpus (één miljoen
woorden). Ten tweede hebben ze zich ook beperkt tot werkwoorden die minstens één keer in beide
constructies zijn geattesteerd en tot constructies waarvan het direct object gerealiseerd wordt door
een nominale constituent. Zinnen met een deelzin als direct object zijn dus geweerd. Toch geeft
bovenstaande tabel een goed idee bij welke werkwoorden de verhouding afwijkt van de gemiddelde
verdeling. Voor ons onderzoek stellen we een soortgelijke tabel op.
3.4 Diachrone collexeemanalyse De distinctieve collexeemanalyse is door Gries en Stefanowitsch (2004) ingezet bij synchrone data,
maar Hilpert (2006) stelt voor om de methode uit te breiden naar diachrone data. Door de attestaties
van een enkele constructie op te splitsen in verschillende periodes kan vervolgens, op dezelfde
manier als de originele distinctieve collexeemanalyse, de distinctiviteit per werkwoord berekend
worden. De distinctiviteit van een werkwoord bij de diachrone collexeemanalyse slaat echter niet op
de voorkeur voor een bepaalde constructie, maar op de voorkeur voor een bepaalde periode. De
diachrone collexeemanalyse is namelijk handig om aan de hand van systematische verschillen bij
bepaalde (groepen van) werkwoorden hypotheses op te stellen over diachrone verschuivingen in de
constructionele semantiek (Hilpert 2006:243). Omdat de diachrone collexeemanalyse de
distinctiviteit vergelijkt van een lemma over tijdsperiodes heen, worden in de rijen (onafhankelijke
variabelen) de te vergelijken periodes genoteerd en in de kolommen (afhankelijke variabelen) het
aantal keren het lemma in die constructie voorkomt en het aantal keren andere lemmata in die
constructie voorkomen. Hilpert (2006:248-249) concretiseert zijn methode aan de hand van het
werkwoord say dat voorkomt als complement van shall (zie tabel 3.4.a). Zijn cijfers zijn gebaseerd
op het aantal attestaties in twee diachrone corpora: het PPCEME (Kroch, Santorini en Diertani
2004) en CLMET (De Smet 2005): 16
Tabel 3.4.a (Hilpert 2006:249, Table 6. Aangepast). Input voor een diachrone distinctieve collexeemanalyse van shall 17
say.
Hilpert (2006) gaat echter niet dieper in op de precieze berekening van de distinctiviteit van het
lemma say voorgegaan door shall, maar dat gebeurt op dezelfde manier als hierboven beschreven
bij de distinctieve collexeemanalyse. Vervolgens lijst Hilpert de tien meest distinctieve collexemen
op per onderzochte periode (zie tabel 3.4.b):
say Other verbs Total
1500-1640 48 4.527 4.575
1640-1780 36 3.298 3.334
1780-1920 87 5.989 6.076
Total 171 13.814 13.985
Het PPCEME, dat Hilpert (2006) gebruikt, is ondertussen vernieuwd. Omdat het originele corpus ondertussen niet 16
meer toegankelijk is, verwijzen we naar de nieuwe versie.
In het opstellen van de tabel heeft Hilpert (2006:249) enkele fouten gemaakt, die in de tabel in deze paper rechtgezet 17
zijn. Zo heeft hij de kolomtotalen van ‘other verbs’ en ‘total’ omgewisseld en zelfs na een omwisseling is het kolomtotaal van ‘other verbs’ niet 13.819, maar 13.814.
!50
Tabel 3.4.b (Hilpert 2006:249, Table 7). Top-10 distinctieve collexemen van shall verdeeld over drie tijdsperioden. 18
Om de graad van distinctiviteit te meten gebruikt Hilpert (2006) niet de p-waarde, maar de
collostructionele sterkte (CollStr); dat is de negatieve logaritme met grondtal 10 van de p-waarde
ofwel -log(p-waardeFisher-Exact, 10) (Gries, Hampe en Schönefeld 2005:648). In ons eigen onderzoek
hanteren we ook de CollStr, omdat die enkele voordelen heeft ten opzichte van de p-waarde. Het
grootste voordeel is de transparantie van de waarde: hoe groter de collostructionele sterkte, hoe
sterker het werkwoord “aangetrokken” wordt door die periode. De p-waarden moeten daarentegen
omgekeerd geïnterpreteerd worden: hoe kleiner de p-waarde, hoe sterker de voorkeur. Daarnaast
zijn er nog enkele voordelen die minder relevant zijn voor ons onderzoek (zie Gries, Hampe en
Schönefeld 2005:671-672).
De werkwoorden zijn, net zoals bij de distinctieve collexeemanalyse, gerangschikt volgens de graad
van distinctiviteit in dalende volgorde. In tegenstelling tot de distinctieve collexeemanalyse worden
de collexemen niet per constructie gerangschikt, maar per periode. Het werkwoord understand komt
48 keer voor in de periode 1500-1640 en is volgens de diachrone collexeemanalyse zeer distinctief
voor de shall-constructie in de eerste periode. In latere perioden komt understand dus minder voor
in die constructie: namelijk een keer in de tweede periode en zeven keer in de derde periode
(Hilpert 2006:249). Op basis van de resultaten van de diachrone collexeemanalyse kan Hilpert
(2006) een besluit vormen over de semantische evolutie van de shall-constructie. Zo zijn
Hilpert (2006:249) somt slechts 10 collexemen op, hoewel er in het onderschrift bij de tabel in zijn artikel naar een 18
top-15 verwezen wordt.!51
bijvoorbeeld de werkwoorden feel en forget distinctief voor de derde subperiode (Hilpert 2006:253).
Aangezien beide werkwoorden de persoonlijke emoties van de spreker onthullen, focussen ze sterk
op het subject. Onder andere die vaststelling gebruikt Hilpert (2006:254) om aan te tonen dat de
shall-constructie een proces van subjectivering heeft gekend.
Hoewel de diachrone collexeemanalyse zoals hierboven beschreven in staat is om constructionele
veranderingen op te sporen, verdienen ook enkele nadelen van de methode de aandacht. Zo houdt
een diachrone collexeemanalyse geen rekening met de totale frequentie van een lemma in het
corpus. Een werkwoord kan bijvoorbeeld in totale frequentie stijgen en daardoor distinctief zijn
voor een latere subperiode in de onderzochte constructie. In verhouding tot zijn totale frequentie
komt het werkwoord relatief echter nog steeds evenveel voor in de onderzochte constructie als
voordien. In dat geval is er geen sprake van een evolutie binnen de constructionele semantiek, maar
wel van een algemene toename in het gebruik van dat werkwoord. Een werkwoord kan ook
algemeen in gebruik afnemen, geheel verdwijnen of in een bepaalde betekenis in onbruik raken,
zoals Geleyn en Colleman (te versch.) vaststellen voor het werkwoord schikken (zie 2.3.6).
In een reactie op het artikel van Hilpert (2006) uit Stefanowitsch (2006) ook nog een ander punt van
kritiek. Terwijl constructies duidelijk afgebakend kunnen worden op basis van formele kenmerken,
moet de onderzoeker periodes arbitrair afbakenen. Een andere afbakening kan de resultaten
drastisch veranderen. Stefanowitsch (2006:260) stelt daarom voor om tijdsperiodes zo klein
mogelijk te onderscheiden. Omdat elk lemma echter voor slechts één enkele periode distinctief kan
zijn, zou een te kleine opdeling de resultaten zeer fragmentarisch en moeilijk te interpreteren
maken. Daarom is het belangrijk een evenwicht te vinden tussen te kleine en te grote opdelingen.
Met die beperkingen van de methode in het achterhoofd gaan we in deze paper aan de hand van een
diachrone collexeemanalyse na of er binnen de zestiende eeuw verschuivingen zijn met betrekking
tot de werkwoorden die voorkomen in de aan-constructie. We testen of bepaalde (groepen van)
werkwoorden distinctief zijn voor een van de vier subperiodes en we bespreken de implicaties
daarvan voor de semantiek van de aan-constructie. Vervolgens voeren we nog een distinctieve
collexeemanalyse uit op de tweede en de vierde subperiode om na te gaan of de verhouding tussen
de dubbelobjectconstructie en de aan-constructie enige verschuivingen heeft gekend in de zestiende
eeuw.
!52
4. Resultaten In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de resultaten van de uitgevoerde zoekopdrachten en
statistische tests. Eerst bespreken we de resultaten van de manuele analyse van de aan-attestaties en
de frequentie van de aan-constructies. Op de verkregen kwantitatieve data voeren we vervolgens
een diachrone collexeemanalyse uit. Op basis van de resultaten van de diachrone collexeemanalyse
gaan we na of er opvallende betekenisverschuivingen hebben plaatsgevonden in de zestiende eeuw.
Tot slot voeren we een distinctieve collexeemanalyse uit op de data van zowel de tweede als de
vierde kwarteeuw.
4.1 Manuele analyse aan-constructie De eerste zoekopdracht die we hebben uitgevoerd, is de zoekopdracht naar aan-constructies in ons
corpus. Na de manuele analyse van 3.757 zinnen zijn 724 aan-constructies (tokens) aangetroffen in
ons corpus met 135 verschillende werkwoorden (types). 65 van die 135 werkwoorden zijn slechts
één keer in de aan-constructie aangetroffen (hapaxen). Het grote aantal hapaxen wijst op een
Zipfiaanse distributie en geeft ook aan dat de aan-constructie in de zestiende eeuw productief is. De
type/token-frequenties worden in volgende tabel per kwarteeuw weergegeven, samen met het aantal
woorden per corpus:
Tabel 4.1. Type/token-frequenties van de aan-constructie per kwarteeuw. 19
In het vorige hoofdstuk hebben we opgemerkt hoe groot het aantal hits is van aan in de vierde
kwarteeuw. We hebben toen ook de voorspelling gemaakt dat er een significant verschil zou zijn in
het aantal daadwerkelijke aan-constructies en er dus in verhouding tot de andere kwarteeuwen,
meer aan-constructies zouden worden aangetroffen in de vierde kwarteeuw. Een Goodness of Fit-
Aantal constructies (tokens) Aantal werkwoorden (types) Aantal woorden in corpus
1501-1525 34 (66) 20 101.964
1526-1550 283 (183) 62 279.195
1551-1575 116 (147) 42 225.054
1576-1600 291 (327) 92 499.123
Totaal 723 135 1.105.336
Het totale aantal verschillende werkwoorden in de aan-constructie is niet gelijk aan de som van de vier kwarteeuwen, 19
om de logische reden dat bepaalde werkwoorden in meerdere kwarteeuwen geattesteerd zijn.!53
test toont een zeer significant verschil (χ2=81,56; df=3; p<0,0001) in de distributie over de vier
subperiodes. Wanneer we de verwachte frequenties (aangegeven tussen haakjes) observeren, lijkt de
tweede kwarteeuw voor het significante verschil te zorgen: er zijn namelijk honderd constructies
meer aangetroffen dan verwacht. Onze hypothese dat de vierde periode significant meer aan-
constructies zou bevatten, blijkt dus onjuist te zijn.
Een mogelijke oorzaak van die discrepantie kan gezocht worden in de corpusverzameling (zie 3.1).
Het subcorpus van de tweede kwarteeuw bestaat enkel uit non-fictie en het merendeel van de
teksten zijn zogenaamde costumen. Dat zijn rechterlijke teksten, waarin het gewoonterecht van de
stad wordt neergeschreven (GVD 2008). Bij een vlugge, handmatige doorneming van die
wetteksten valt op dat vele zinsneden herhaald worden, soms licht aangepast. Wanneer een bepaalde
zinssnede een aan-constructie bevat en herhaaldelijk wordt gebruikt, kan dat onze resultaten sterk
beïnvloeden. Datzelfde fenomeen is ook op te merken in de vierde kwarteeuw van ons corpus. Twee
van de drie prozawerken zijn reisverhalen en tellen zeer veel plaatsbepalingen met het voorzetsel
aan. Dat verklaart waarom het aantal attestaties van aan in de vierde kwarteeuw zo hoog ligt en het
significante verschil met de andere kwarteeuwen. Een dergelijk euvel is echter moeilijk te
vermijden met het beperkte zestiende-eeuwse tekstmateriaal dat online te vinden is. We moeten dus
rekening houden met mogelijke andere discrepanties in ons verder onderzoek.
Het is onbegonnen werk om alle geattesteerde werkwoorden te bespreken. Daarom bespreken we 20
in deze paragraaf de betekenissen van het radiaal betekenisnetwerk (zie 2.3.6) die we ook
terugvinden in ons corpus.
De eerste betekenis die we bespreken, is uiteraard die van transfers. Die betekenis lijkt sterk
aanwezig te zijn. Het prototypische transferwerkwoord geven kan zowel concrete transfers (58) als
abstracte transfers (59) benoemen:
(58) Eer de ghifte dair af gegeven es aenden amman. [ONTWERP.TXT] (59) Om van daer te varen naer Portugael, ende so voorts naer Roomen), om obedientie te gheven aenden paus. [ITINERARIO.TXT]
Zie bijlage 3 voor een kwantitatief overzicht van alle geattesteerde werkwoorden in de aan-constructie.20
!54
Bij een werkwoord zoals geven hangt de aard van de transfer vaak af van het direct object. Zo is in
(58) het direct object ghifte een concreet object, maar in (59) is het direct object obedientie een
abstract object. Overige abstracte transfers worden vertegenwoordigd door onder andere
handelingswerkwoorden, zoals doen en plegen, en communicatiewerkwoorden, zoals verkondigen
en schrijven. De eerste betekenisextensie van het radiale betekenisnetwerk vinden we dus met alle
subbetekenissen terug in ons corpus.
De tweede betekenisextensie (de conditionele transfers) lijkt ook al mogelijk in de aan-constructie,
maar is zeer infrequent. Het werkwoord bieden (60), dat de mogelijkheid aangeeft tot het ontstaan
van een contactrelatie tussen het aan-object en het direct object, komt slechts één keer voor in de
aan-constructie:
(60) (…) oft sy heuren pandt gehouden hebben [heeft] als recht (te wetene, ter vierscharen drie male gepresenteert) ende geboden hebben [heeft] als recht, te wetene, der partien presente, oft, in stede vanden absenten oft dooden, aenden heere; [ANTIQUISS.TXT]
In (60) is er dus de mogelijkheid dat er tussen het aan-object, aenden heere, en het direct object,
heuren pandt, contact ontstaat door het toedoen van het subject, sy.
De laatste betekenisextensie die we bespreken is 8, waarbij het aan-object als uitgangspunt geldt
voor het contact tussen het subject en het direct object. Die betekenisextensie wordt voornamelijk
vertegenwoordigd door het werkwoord nemen, zoals in volgende vaste constructie:
(61) Gij heeren, ghij dijckgraeff ende gesworens, neempt u exempel aen andere, want die hem aen een ander spiegelt die spiegelt hem wel. [DYCKAGIE.TXT]
Zoals eerder vastgesteld is in het Middelnederlands (Rens 2014), lijkt ook in de zestiende eeuw een
exempel/voorbeeld nemen aan iemand een vaste constructie. De constructie komt in totaal dertien
keer voor in onze dataset. Ook in andere constructies komt nemen in dezelfde betekenisextensie
voor:
(62) Dat men veule raets nemen wille aen timmerluijden. [DYCKAGIE.TXT]
!55
In (62) is timmerluijden niet het recipiens, maar de bron. Op het eerste gezicht zouden we van een
privatieve transfer spreken, maar bij nader inzien lijkt betekenisextensie 8 een logischere keuze.
Aen timmerluijden fungeert namelijk veeleer als het uitgangspunt van het contact tussen men en
veule raets, daarom beschouwen we ook (62) als een voorbeeld van betekenisextensie 8. Ook de
andere attestaties van nemen wijzen op diezelfde betekenisextensie.
Naast nemen zijn er nog werkwoorden met het aan-object als uitgangspunt voor het contact tussen
subject en direct object. Zo komen ook verschillende verba sentiendi in de aan-constructie voor:
(63) Hoe ons ghemoet was, dat dorstmen niet raden, want wy condet aen ons wel sien. [SEYLAGIEN.TXT] (64) Dit mercktmen licht an d'onwyze kindsheyd. [ZEDEKUNST.TXT]
Verba sentiendi of werkwoorden van perceptie zijn werkwoorden die refereren aan een fysieke of
mentale perceptie, zoals zien, smaken en horen. In het Nederlands komen de verba sentiendi met
een aan-object al voor in het Oudnederlands, zoals volgend voorbeeld uit het ONW aantoont:
(65) O synagoga, thu wunderost thich thero uirtutum ande thero profectuum, thie thu ane mir scouwest. (Leidse Willeram 1971:107) ‘O synagoge, je verwondert je over de deugden en de successen, die je aan me ziet.’
Het aan-object in het Oudnederlandse voorbeeld (65) en de twee bovenstaande corpusvoorbeelden
(63 en 64) is het uitgangspunt van de contactrelatie (de perceptie) die ontstaat tussen het subject en
het direct object. De verba sentiendi zijn dus duidelijke voorbeelden van betekenisextensie 8.
De overige betekenisextensies (3, 4, 5, 6, 7 en 9) lijken niet vertegenwoordigd te zijn in ons corpus.
Dit kan gedeeltelijk te wijten zijn aan de omvang van ons corpus, maar het lijkt waarschijnlijk dat
de zestiende-eeuwse aan-constructie zich qua betekenis vooral beperkt tot (potentiële) transfers en
constructies waarin het aan-object als uitgangspunt fungeert.
4.2 Diachrone collexeemanalyse De diachrone collexeemanalyse is uitgevoerd door het script Coll.Analysis 3.2 (Gries 2007) in R
(Ihaka en Gentleman 2014), een programma dat scripts voor statistische doeleinden automatisch
!56
uitvoert. Het R-script voert automatisch een exacte binominale test uit voor alle aangetroffen 21
werkwoorden, waardoor de berekening van de distinctieve collexemen per periode zeer efficiënt
kan gebeuren. De resultaten van een diachrone collexeemanalyse geven aan welke werkwoorden
een (significante) voorkeur tonen voor een bepaalde periode. Op een significantieniveau van p <
0,05 levert onze diachrone collexeemanalyse volgende distinctieve collexemen op: 22
Tabel 4.2. Distinctieve collexemen diachrone collexeemanalyse van de zestiende-eeuwse aan-constructie
Voordat we aan onze bespreking beginnen, wijzen we nogmaals op de discrepantie in ons corpus.
We stellen namelijk vast dat in de tweede kwarteeuw de werkwoorden verbeuren en hebben veel
vaker voorkomen in de aan-constructie dan in de andere kwarteeuwen en beide werkwoorden een
hoge collostructionele sterkte hebben, respectievelijk 11.62 en 5.51. Voor verbeuren is dat opnieuw
te wijten aan het rechterlijke tekstgenre: verbeuren is namelijk een werkwoord dat vaak terugkeert
in juridisch taalgebruik. Dat is ook af te leiden uit de betekenis van verbeuren in het WNT: “Door
eigen schuld iets waardevols, resp. het recht er op of het genot er van, rechtens verliezen”. Die
betekenis van verbeuren vinden we ook terug in volgend corpusvoorbeeld:
Ik wil graag prof. dr. Timothy Colleman bedanken voor de uitvoering van de R-scripts. Dankzij hem zijn mijn 21
statistische tests zeer vlot verlopen.
Een collostructionele sterkte groter dan 1.30103 heeft een p-waarde kleiner dan 0.05 en wordt dus beschouwd als 22
significant.!57
(66) (…) soe wie tegen de vonnissen oft terminatiën van scepenen seeght oft doet, dat die dair ane verbuert tweeentseventich pond, deen helft dair af den heere, ende dander helft der stadt. [ONTWERP.TXT]
Dat werkwoorden die tot het juridische jargon behoren, een voorkeur voor de tweede kwarteeuw
tonen, zegt dus meer iets over de opbouw van het corpus dan over eigenlijke semantische
verschuivingen in de constructie. Uiteraard zijn er buiten de discrepanties in ons corpus nog enkele
opvallende vaststellingen te doen.
In elke kwarteeuw is minstens één werkwoord waarbij het aan-object als uitgangspunt geldt van de
contactrelatie tussen het subject en direct object, significant meer aanwezig. Voor de eerste
kwarteeuw is dat smaken (1.33), voor de tweede kwarteeuw hebben (5.61), voor de derde gewaar
worden (2.39) en voor de vierde kwarteeuw tot slot zijn dat zien (3.35), bevinden (1.71) en merken
(1.52). Betekenisextensie 8 lijkt al in de eerste kwarteeuw van de zestiende eeuw relatief sterk
aanwezig, aangezien naast smaken ook hebben en bevinden elk eenmaal voorkomen en het
werkwoord zien zelfs vijf keer voorkomt. De betekenisextensie lijkt ook in de daaropvolgende
kwarteeuwen sterk vertegenwoordigd. In de laatste kwarteeuw merken we zelfs op dat meerdere
werkwoorden significant vaker voorkomen. Dat zou erop kunnen wijzen dat de betekenis in het
laatste kwart van de zestiende eeuw aan terrein wint.
Een andere betekenis van de aan-constructie die ook lijkt door te breken in de laatste kwarteeuw, is
die van transfers. Voordien vinden we ook al enkele transferwerkwoorden terug zoals voortkondigen
(1.33), aanleggen (1.63), verhalen (1.54), inbrengen (1.59), behouden (1.57) en zweren (1.50), maar
ze hebben allemaal een relatief lage collostructionele sterkte in vergelijking met bewijzen (3.56) en
geven (1.71), die significant zijn voor de laatste kwarteeuw. Daarnaast is ook schrijven (1.44)
significant voor de laatste kwarteeuw. De cijfers lijken er dus op te wijzen dat ook de
transferbetekenis van de aan-constructie een doorbraak kent in de laatste kwarteeuw van de
zestiende eeuw. In de transferbetekenis is de aan-constructie de voornaamste concurrent van de
dubbelobjectconstructie. De aan-constructie lijkt dus een volwaardige concurrent te worden van de
dubbelobjectconstructie in de laatste kwarteeuw van de zestiende eeuw, maar voordien overlappen
de constructies elkaar al op bepaalde vlakken, zoals bij het werkwoord nemen al in de veertiende
eeuw vastgesteld is (Rens 2014). We moeten wel in het achterhoofd houden dat de hele
betekenisevolutie van de aan-constructie een proces is dat na de zestiende eeuw nog lang zal
voortduren (zie 2.3.6).
!58
Voor we de resterende distinctieve werkwoorden bespreken, moeten we echter een kanttekening
maken bij het werkwoord verhalen. In de zestiende eeuw kent het werkwoord namelijk niet de
communicatieve betekenis die het vandaag heeft. Het MNW noemt onder andere volgende
betekenis voor verhalen:
(67) Een verzuim, herstellen, goedmaken, het verzuimde, inhalen.
Bovenstaande betekenis leunt niet aan bij onze corpusvoorbeelden, maar als we er ook het VMNW
bijhalen vinden we volgende betekenis terug:
(68) Herstellen, terugwinnen. Vorderen, (terug)eisen. In de verbinding iet verhalen ane enen. Genoegdoening halen bij iemand; (iets) op iemand verhalen.
Hoewel in de bovengenoemde verbinding het aan-object een persoon is, hoeft dat niet altijd het
geval te zijn, zoals het volgende voorbeeld uit het VMNW aantoont:
(69) Ware oec dat zake, dat die borghen, voerghenoemt, den.. bisscop noch hulpen noch leysten, alst voerscreuen es, zoe wilcore wi dat, ende onse borghen, dat die bisscop van vtrecht, dat verhalen mach, an onsen borghen, an haer lijf, ende an hare ghoet. (Corp. I, p. 1900, r. 41-44, 1293)
Het VNMW merkt op dat dergelijke betekenis vaak in juridisch taalgebruik voorkomt. Dat die
betekenis terugkomt in ons corpus is dus niet zo verwonderlijk, aangezien een deel van het corpus
bestaat uit juridische teksten. Het aan-object vervult dus een soort dubbele rol in zulke constructies,
wat ook duidelijk naar voren komt in volgende corpusvoorbeelden:
(70) Alsoo dat men se terstont mach verhalen aenden principalen oft aen zijnen borgen. [ONTWERP.TXT] (71) Alsdan mogen die rentieren meer dan twee jaeren tachter zynde heure tachterheyt aenden selven pandt verhaelen ende hebben. [SCHOUTETH.TXT]
Ook bij het werkwoord eisen vervult het aan-object een soort dubbele rol. Het aan-object is het
recipiens van de eis die gesteld wordt, maar er wordt duidelijk iets verwacht van het aan-object, wat
het aan-object de bron maakt van het direct object:
(72) Den officier aenden welcken wort vrede geeyscht. [SCHOUTETH.TXT]
!59
Dergelijke interpretatie is zeker voor discussie vatbaar en komt tijdens de distinctieve
collexeemanalyses nog ter sprake (zie 4.4).
Vervolgens hebben we het werkwoord slaan (2.51) dat distinctief is voor de eerste kwarteeuw. Bij
slaan gaat het duidelijk om een reële contactrelatie:
(73) Ende mede soe sloech hij sijn onwaerdighe handen an die baere ende meende sijn bose opset te volbrenghen. [JERUSALEM.TXT]
Sijn onwaerdighe handen komen in contact met die baere en het voorzetsel aan legt de nadruk op
de ontstane contactrelatie. Met vijf attestaties is het werkwoord slaan in de aan-constructie ook nog
frequent in de tweede kwarteeuw, maar daarna neemt het in frequentie af tot slechts één attestatie in
de laatste kwarteeuw. Het gebruik van reële contactsituaties in de aan-constructie lijkt af te nemen,
maar we moeten in het achterhoofd houden dat we op basis van slechts één werkwoord geen
generalisaties kunnen maken.
Tot slot zijn de werkwoorden koppelen (2.41), verbinden (3.19) en hangen (1.71) distinctief voor de
derde en vierde kwarteeuw. Tijdens het turven van die drie werkwoorden zijn we zeer strikt tewerk
gegaan: zodra er een constituent met een ander voorzetsel mogelijk is in plaats van de aan-
constituent, is de aan-constituent beschouwd als een plaatsbepaling. De overige attestaties zijn
geturfd als aan-constructies. De meeste van die attestaties wijzen op metaforisch contact. Volgende
voorbeelden geven aan wat we onder metaforisch contact verstaan:
(74) De teuen die aen dese woluen gecoppelt sijn gheweest, brenghen honden voorts. [HISTORIE.TXT] (75) K.M. Con. M. den D. Aerts-Hertoghe Alberto, den D. Vorst van Gulick (die door Swagherschap aen malcanderen verbonden zijn). [WALVIS.TXT] (76) Waeromme men bevinden ende considereren mach dat men niet en behoort veule costen aen sulcken aenwasschen te hangen. [DYCKAGIE.TXT]
In (75) en (76) gaat het ontegensprekelijk over een metaforisch contact, aangezien er tussen het
patiens en het aan-object nooit sprake is van een letterlijke contactrelatie. De teuen en woluen in
(74) zullen wel degelijk in contact met elkaar gekomen zijn, maar dat is niet de contactrelatie waar
het werkwoord koppelen in die zin op doelt. Net zoals (75) en (76) geeft (74) dus een metaforisch
!60
contact aan. De aan-constructie lijkt dus steeds meer open te staan voor metaforische contexten
naarmate de zestiende eeuw vordert. Dat kan ook gelinkt worden aan de transferbetekenis van de
aan-constructie die lijkt door te breken in de laatste kwarteeuw van de zestiende eeuw.
Overdrachten zijn namelijk ook een vorm van metaforisch contact. In de volgende paragrafen gaan
we dieper in op die transferbetekenis van de aan-constructie en gaan we na hoe de aan-constructie
zich verhoudt tot de dubbelobjectconstructie.
4.3 Manuele analyse dubbelobjectconstructie De volgende stap in ons onderzoek is de uitvoering van een distinctieve collexeemanalyse in twee
verschillende kwarteeuwen om zo na te gaan bij welke werkwoorden de constructies als eerste
beginnen te concurreren zijn. Om dat na te gaan, is het corpus doorzocht op een dertigtal
verschillende werkwoorden uit verschillende werkwoordklassen (zie 3.2.2). Vervolgens zijn alle
attestaties van de dubbelobjectconstructie en aan-constructie geturfd. Bij het werkwoord doen
hebben we ons beperkt tot duizend attestaties per kwarteeuw, zodat de te analyseren dataset niet te
omvangrijk zou zijn. De volgende tabel presenteert de resultaten van de manuele analyse:
Tweede kwarteeuw (1526-1550) Vierde kwarteeuw (1576-1600)
Tabel 4.3. Alfabetisch gerangschikte lijst van aangetroffen werkwoorden in de aan-constructie en/of dubbelobjectconstructie voor de tweede en vierde kwarteeuw van de zestiende eeuw.
Getallen aangegeven met een asterisk zijn aangepast aan de resultaten van de manuele analyse van
aan-constructies (zie 4.1), omdat met bepaalde factoren geen rekening gehouden is tijdens de
zoekopdracht. Een voorbeeld daarvan zijn twee woorden die aan elkaar geschreven worden, zoals in
onderstaande corpusvoorbeelden:
(77) Waeraen veel dijckgraven heur exempelnemen om zulcx te werenne. [DYCKAGIE.TXT] (78) Ende oock allede erffelijcke goeden die sijne huijsvrouwe aen hem te houwelijcke heeftgebracht. [DEURNE.TXT]
Bovenstaande zinnen zijn dus niet geattesteerd in de dataset, maar wel opgenomen in de telling van
aan-constructies.
Het werkwoord weigeren is tijdens de manuele analyse in geen van beide constructies geattesteerd.
Het werkwoord is dan ook niet opgenomen in onze distinctieve collexeemanalyse.
Tweede kwarteeuw (1526-1550) Vierde kwarteeuw (1576-1600)
Verder merken we ook op dat de werkwoorden verdienen en verwerven niet aangetroffen zijn in de
dubbelobjectconstructie en ook in het WNT geen voorbeelden te vinden zijn van een van beide
werkwoorden in de dubbelobjectconstructie. Zoals eerder aangegeven (zie 3.2.2) betrekken we die
werkwoorden niet in onze distinctieve collexeemanalyse, omdat we op basis van onze bevindingen
en het WNT ervan uitgaan dat beide werkwoorden niet kunnen voorkomen in de
dubbelobjectconstructie. Van de andere werkwoorden die slechts in een van beide constructies
voorkomen in de zestiende eeuw, hebben we in de literatuurstudie aangetoond dat ze door de
eeuwen heen in beide constructies zijn aangetroffen.
We gaan niet dieper in op de overige werkwoorden, aangezien die in onze bespreking van de
distinctieve collexeemanalyses aan bod zullen komen.
4.4 Distinctieve collexeemanalyses Net als de diachrone collexeemanalyse worden de distinctieve collexeemanalyses uitgevoerd door
Coll.Analysis 3.2 (Gries 2007). Het R-script voert een Fisher Exact-test uit voor elk onderzocht 23 24
werkwoord, waardoor de berekening van de distinctieve collexemen per constructie eenvoudig is
kunnen verlopen. We bespreken eerst de distinctieve collexeemanalyse van de tweede kwarteeuw,
vervolgens die van de vierde kwarteeuw. In onze bespreking van de resultaten zullen we vooral
focussen op de werkwoorden die een voorkeur tonen voor de aan-constructie, maar uiteraard komen
de werkwoorden met een voorkeur voor de dubbelobjectconstructie ook aan bod, zij het slechts
kort.
4.4.1 Tweede kwarteeuw
In de tweede kwarteeuw zijn de onderzochte werkwoorden in totaal 223 keer in de
dubbelobjectconstructie aangetroffen en 79 keer in de aan-constructie. De distinctieve
collexeemanalyse levert volgende resultaten op:
Opnieuw wil ik graag Timothy Colleman bedanken voor de uitvoering van de R-scripts. Dankzij hem zijn mijn 23
statistische tests zeer vlot verlopen.
In tegenstelling tot de diachrone collexeemanalyse, wordt bij onze distinctieve collexeemanalyses gebruik gemaakt 24
van de Fisher Exact-test, aangezien we met slechts twee nominale waarden werken.!63
Tabel 4.4.1. Resultaten distinctieve collexeemanalyse van de tweede kwarteeuw (1526-1550). De distinctieve collexemen op een significantieniveau van p < 0,05 zijn in vet gemarkeerd.
Wanneer we de werkwoorden bekijken die een voorkeur tonen voor de aan-constructie, merken we
twee groepen op. De eerste groep bestaat uit werkwoorden die een concrete overdracht benoemen.
Er vindt dus een ruimtelijke verplaatsing van het direct object plaats. Die werkwoorden zijn zenden
(4.11), brengen (2.01), overdragen (0.92), dragen (0.76) en overzenden (0.54). Enkel zenden en
brengen zijn ook distinctief, maar desalniettemin kunnen we ervan uitgaan dat vooral concrete
transferwerkwoorden een voorkeur tonen voor de aan-constructie. Dat betekent echter niet dat
andere werkwoorden die ook een concrete overdracht kunnen aangeven, geen voorkeur kunnen
hebben voor de dubbelobjectconstructie. Zo geven de drie distinctieve collexemen van de
dubbelobjectconstructie geven (19.68), schenken (2.22) en verkopen (1.93) zowel concrete als
abstracte transfers weer en daarnaast tonen ook wedergeven (0.54) en overbrengen (0.27) een
voorkeur voor de dubbelobjectconstructie. De overige werkwoorden die een voorkeur tonen voor de
dubbelobjectconstructie, zijn abstracte transfers. Geen van die werkwoorden is echter een distinctief
collexeem van de dubbelobjectconstructie.
Een tweede groep werkwoorden die de aan-constructie verkiezen, zijn werkwoorden waarbij het
aan-object een dubbele rol realiseert. Verhalen (7.80) en nemen (1.88) zijn daarvan duidelijke
Lammertyn, I. (2009). Historisch corpusonderzoek. Het gebruik van de dubbelobject-constructie
en de aan-constructie van de 17e eeuw tot nu [masterproef]. Gent: Universiteit Gent.
Leidse Willeram (1971). Geëditeerd door W. Sanders. München: Fink Verlag.
MNW = E. Verwijs & J. Verdam (red.). Middelnederlandsch woordenboek. 11 delen. ’s-
Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1885-1952.
Noël, D. (2007). ‘Diachronic construction grammar and grammaticalization theory’. Functions of
Language 14, 177-202.
Noël, D. (2013). ‘Diachronic construction grammar: A state of the art’. Paper gepresenteerd tijdens
het 3ème Colloque Bisannuel sur la Diachronie de l’Anglais (CBDA-3), Université de
Picardie Jules Verne, Amiens, Frankrijk, 6-8 juni 2013.
ONW = W. J. J. Pijnenburg, A. Quak et al (red.). Oudnederlands woordenboek. Leiden: Instituut
voor Nederlandse Lexicologie, 2009.
Rens, D. (2014). ‘Want die geest geeft getuge onsen geeste’. Een constructioneel en
corpusgebaseerd onderzoek naar de Middelnederlandse objectvolgorde en datiefalternantie
[bachelorproef]. Gent: Universiteit Gent.
Rohdenburg, G. (2007). ‘Functional constraints in syntactic change: The rise and fall of
constructions in Early and Late Modern English’. English Studies. A Journal of English
Language and Literature 88, 217-233.
Scott, M. (2012). WordSmith Tools Version 6 [computerprogramma]. Liverpool: Lexical Analysis
Software.
Stefanowitsch, A. (2006). ‘Distinctive collexeme analysis and diachrony: A comment’. Corpus
Linguistics and Linguistic Theory 2, 257-262. !73
Stefanowitsch, A. & S. T. Gries (2003). ‘Collostructions: On the interaction between verbs and
constructions’. International Journal of Corpus Linguistics 8, 209-243.
Ten Kate, L. H. (1723). Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche
sprake. Amsterdam: Rudolph en Gerard Wetstein.
Traugott, E. C. & G. Trousdale (2013). Constructionalization and constructional changes.
Oxford: Oxford University Press.
Trousdale, G. (2010). ‘Issues in constructional approaches to grammaticalization’. In: Stathi, K., E.
Gehweiler & E. König (red.), Grammaticalization: Current views and issues. Amsterdam -
Philadelphia: John Benjamins, 51-71.
Van Belle, W. & W. Van Langendonck (1996). ‘The indirect object in Dutch’. In: Van Belle, W. &
W. Van Langendonck (red.), The dative, volume I: Descriptive studies. Amsterdam -
Philadelphia: John Benjamins, 217-250.
Van Der Horst, J. M. (2008). Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis. Leuven: Universitaire
Pers.
Van Kemenade, A. & B. Los (2013). ‘Using historical texts’. In: Podesva, R. J. & D. Sharma
(red.), Research methods in linguistics. New York: Cambridge University Press, 216-232.
Vandeweghe, W. (2010). Grammatica van de Nederlandse zin. (7e dr.). Antwerpen - Apeldoorn:
Garant.
Von Eye, A. (2002). Configural frequency analysis. Methods, models, and applications. Hillsdale:
Lawrence Erlbaum Publications.
Weijnen, A. A. & A. M. J. Gordijn (1970). ‘Het binnendringen van het voorzetsel in het indirekt
objekt in het Nederlands’. Leuvense Bijdragen 59, 125-130.
WNT = M. De Vries, L. A. Te Winkel et al (red.). Woordenboek der Nederlandsche Taal. ’s-
Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1882-1998.
Ziegeler, D. (2004). ‘Grammaticalisation through constructions: The story of causative have in
English’. Annual Review of Cognitive Linguistics 2, 159-195.
!74
Bijlagen Inhoud Bijlage 1 Radiaal betekenisnetwerk van de aan-constructie 77
Bijlage 2 Zoektermen per onderzocht werkwoord 79
Bijlage 3 Kwantitatief overzicht van aangetroffen werkwoorden in de zestiende-eeuwse
aan-constructie 83
!75
!76
Bijlage 1 - Radiaal betekenisnetwerk van de aan-constructie Radiaal betekenisnetwerk van de Nederlandse aan-constructie (Geleyn en Colleman te versch., Figuur 1).
77
1. Su handelt om contactrelatie (tussen DO en aan-object) te doen ontstaan
1.1 concrete transfer
Hij gaf een bos bloemen aan zijn vrouw.
1.2 abstracte transfer
Hij schonk aandacht aan dat probleem.
1.3 handeling
Hij brengt schade toe aan het gebouw.
1.4 communicatie
Hij vertelde het verhaal aan zijn dochtertje.
2. Su belooft of biedt mogelijkheid voor ontstaan contactrelatie
Hij beloofde een auto aan zijn zoon.
Hij bood een drankje aan aan de bevallige dame aan de toog.
Su V Obj aan-Obj
3. Su handelt om contactrelatie tussen DO en aan-object te verbreken
Ze ontnam alle hoop aan de gevangenen.
7. Su bevestigt een contactrelatie of neemt een houding in t egenover on ts taan van contactrelatie of bestaande contactrelatie
Ze schreven een enorme werkkracht toe aan de professor.
Ze gunde het succes aan die tv-ster.
8. Aan-object als uitgangspunt voor contact Su-DO
Ze begreep het aan zijn reactie.
Hij ontleende dat aan zijn voorganger.
9. Aan-object geldt als norm/invloed waar DO door Su in contact mee komt
Ze toetste dat aan de reglementen.
4. Su handelt niet om contactrelatie DO – aan-object te verbreken
Hij liet het leven aan zijn vijand.
5. Su verhindert ontstaan contact DO – aan-object
Hij weigerde bier aan de minderjarigen.
6. Su verhindert ontstaan contact IO-DO niet
Hij stond de toegang toe aan de supporters.
!78
Bijlage 2 - Zoektermen per onderzocht werkwoord Overzicht van zoektermen per onderzocht werkwoord en het aantal hits per zoekopdracht.