Soldaat aan boord Een scriptie over de conservering en restauratie van twee 17 de -eeuwse haardplaten 29 mei 2015 Nicole Schoute 315471 DAR4VB
Soldaat aan boord
Een scriptie over de conservering en restauratie
van twee 17de-eeuwse haardplaten
29 mei 2015
Nicole Schoute
315471
DAR4VB
Colofon
~ 1 ~
Titel
Soldaat aan boord. Een scriptie over de conservering en restauratie van twee 17de-eeuwse
haardplaten.
Auteur
Nicole Schoute
Onder begeleiding van
Laura Koehler, Kim Pollmann & Margje Vermeulen-Bekkering
Foto’s Vormgeving
IFMAF, Nicole Schoute Nicole Schoute
Versie
Definitieve versie, mei 2015
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Saxion
Oostvaardersdijk 01-04 Handelskade 75
8244 PA Lelystad 7417 DH Deventer
Copyright © Nicole Schoute, 2015.
Colofon
De auteur aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade uit het gebruik van de resultaten van dit on-
derzoek of de toepassing van de adviezen.
Deze publicatie zal beperkt worden verspreid naar de opdrachtgever en opdrachtnemer. Op aanvraag is deze pu-
blicatie digitaal beschikbaar.
Niets van deze publicatie mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie,
microfilm of welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemmingen van de auteur.
Voorwoord
~ 2 ~
Deze scriptie is geschreven in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Lely-
stad. Het gehele afstudeerproject duurde van september 2014 tot en met mei 2015. Deze scrip-
tie is geschreven met als doel de best mogelijke conserverings- en restauratiemogelijkheid toe
te passen op twee haardplaten die zijn gevonden in scheepswrak OR49. Dit scheepswrak is in
augustus 2014 opgegraven in het kader van de IFMAF (International Fieldschool for Mari-
time Archaeology). Het onderzoek bestond uit de opgraving van scheepswrak OR49, een in-
terpretatie opstellen van de vondsten en literatuuronderzoek naar conserverings- en restaura-
tiemethoden en degradatie voor de objecten van de twee haardplaten uit scheepswrak OR49.
Bovendien zijn verschillende conserveringsmethoden toegepast op de aangetroffen haardpla-
ten. De objecten die zaten vastgekoekt in de corrosie zijn ook op de best mogelijke manier ge-
conserveerd en indien nodig gerestaureerd. In augustus 2014 is gestart met het opgravingspro-
ces, waarbij de haardplaten goed zijn gelicht en geborgen, waardoor het uiteindelijke conser-
verings- en restauratieproces goed heeft kunnen verlopen.
Het schrijven van deze scriptie en de afstudeerstage bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erf-
goed te Lelystad zijn voor mij zeer leerzaam geweest. Dit was een kans om kennis te maken
met de maritieme archeologie en met conserverings- en restauratiemethoden binnen het mari-
tieme archeologische werkveld. Door het uitwerken van dit onderzoek heb ik mij kunnen ver-
diepen in deze richtingen en belangrijke contacten kunnen leggen binnen het werkveld. Daar-
naast zijn er door de gekozen methoden ook nog eens verrassende en bijzondere uitkomsten
uit dit onderzoek naar voren gekomen. Nu mijn bachelor is afgerond en ik daarmee de bache-
loropleiding Archeologie heb afgesloten, is het tijd voor mijn volgende stap: de master Mari-
time Archaeology aan de University of Southern Denmark te volgen.
Bij deze wil ik Laura Koehler van de RCE-Lelystad heel erg bedanken voor alle hulp, advie-
zen en begeleiding gedurende dit onderzoek. Zonder haar was deze scriptie niet tot stand ge-
komen. Daarnaast wil ik ook Kim Pollmann van Saxion bedanken, voor de goede begeleiding
en het vele nakijkwerk. Margje Vermeulen-Bekkering wil ik bedanken voor de begeleiding
tijdens de afstudeerintervisies. Verder wil ik ook Lucas van Dijk, Joke Nientker, Jaap Morel,
Arent Vos en Yardeni Vorst van de RCE-Lelystad bedanken voor het delen van hun kennis
over conservering, literatuur en hun zienswijze op de haardplaten. Tevens wil ik Michiel Bar-
tels en Wytze Stellingwerf bedanken voor het verlenen van informatie over keramiek. Tot slot
wil ik nog Mariska de Vos-van der Velde bedanken met het helpen een overzicht te creëren
van de overige vondsten uit scheepswrak OR49.
Hierbij wens ik u veel leesplezier toe.
Nicole Schoute
Voorwoord
Inhoudsopgave
~ 3 ~
SAMENVATTING................................................................................................................................................................... 6
1. INLEIDING.................................................................................................................................................................... 8
1.1 AANLEIDING ................................................................................................................................................................................. 8 1.2 DOELSTELLING ............................................................................................................................................................................. 8 1.3 PROBLEEMSTELLING ................................................................................................................................................................... 9
1.3.1 Micro-, meso- en macroniveau ............................................................................................................................. 10 1.4 DE RELEVANTIE VAN HET ONDERZOEK .................................................................................................................................. 10 1.5 RELATIE MET RELEVANTE ARCHEOLOGISCHE THEORIEËN ................................................................................................. 10
1.5.1 Conservering en restauratie van vondstmateriaal uit mariene context ............................................. 10 1.5.2 Beste methode conserveren ................................................................................................................................... 11 1.5.3 Het opgraven van scheepswrakken .................................................................................................................... 12
1.6 RELATIE MET NATIONALE EN INTERNATIONALE ONDERZOEKEN ...................................................................................... 12 1.6.1 Literatuuronderzoek ................................................................................................................................................ 12 1.6.2 IFMAF ............................................................................................................................................................................. 13
1.7 PROJECTKADER .......................................................................................................................................................................... 13 1.8 LEESWIJZER ................................................................................................................................................................................ 15
2. ONDERZOEKSMETHODIEK ................................................................................................................................. 16
2.1 WERKWIJZE ................................................................................................................................................................................ 16 2.2 UITWERKING VAN DE PROBLEEMSTELLING ........................................................................................................................... 16 2.3 ACTIVITEITEN TIJDENS HET AFSTUDEERONDERZOEK .......................................................................................................... 20 2.4 KWALITEITSVERANTWOORDING ............................................................................................................................................. 21
3. VELDONDERZOEK.................................................................................................................................................. 23
3.1 INPOLDERING OOSTELIJK FLEVOLAND ................................................................................................................................... 23 3.2 GEOLOGIE .................................................................................................................................................................................... 24 3.3 VERANDERING VAN HET OMGEVINGSMILIEU ......................................................................................................................... 27 3.4 EERDER ONDERZOEK ................................................................................................................................................................. 28 3.5 HET OPGRAVEN VAN EEN SCHEEPSWRAK .............................................................................................................................. 29 3.6 OPGRAVINGSRESULTATEN VAN SCHEEPSWRAK OR49 ....................................................................................................... 31
3.6.1 De opgraving van scheepswrak OR49 ............................................................................................................... 31 3.6.1 Mogelijke oorzaken van het vergaan ................................................................................................................. 35 3.6.2 Scheepsinventaris ...................................................................................................................................................... 36 3.6.3 Gaafheid ........................................................................................................................................................................ 39
4. DE VONDSTEN ......................................................................................................................................................... 40
4.1 VONDSTOMSTANDIGHEDEN ..................................................................................................................................................... 40 4.2 DE SCHOONMAAK VAN DE HAARDPLATEN ............................................................................................................................. 42
4.2.1 Voor de schoonmaak ................................................................................................................................................ 42 4.2.2 De schoonmaak .......................................................................................................................................................... 47 4.2.3 Na de schoonmaak .................................................................................................................................................... 53
4.3 DE OBJECTEN .............................................................................................................................................................................. 55 4.3.1 Gietijzer ......................................................................................................................................................................... 55 4.3.2 Smeedijzer .................................................................................................................................................................... 59 4.3.3 Tin .................................................................................................................................................................................... 61 4.3.4 Keramiek ....................................................................................................................................................................... 64 4.3.5 Textiel ............................................................................................................................................................................. 72
5. CORROSIE- EN DEGRADATIEPROCESSEN...................................................................................................... 74
5.1 IJZER ............................................................................................................................................................................................ 75 5.1.1 Zuurstofrijke bodems ............................................................................................................................................... 76
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
~ 4 ~
5.1.2 Zuurstofarm (gereduceerd), sulfaatrijke bodems ........................................................................................ 77 5.1.3 Zuurstofarm (gereduceerd), sulfaatarm milieu ............................................................................................ 78
5.2 TIN ............................................................................................................................................................................................... 79 5.3 KERAMIEK ................................................................................................................................................................................... 80 5.4 TEXTIEL ....................................................................................................................................................................................... 81
6. CONSERVERING EN RESTAURATIE .................................................................................................................. 84
6.1 VERSCHILLENDE CONSERVERINGSMETHODEN ...................................................................................................................... 84 6.1.1 Conservering van (giet)ijzer ................................................................................................................................. 84 6.1.2 Voor- en nadelen van de conserveringsmethoden van ijzer ..................................................................... 92 6.1.3 Conservering van tin ................................................................................................................................................ 95 6.1.4 Voor- en nadelen van de conserveringsmethoden van tin ........................................................................ 96 6.1.5 Conservering van keramiek ................................................................................................................................... 97 6.1.6 Voor- en nadelen van de conserveringsmethoden van keramiek ........................................................ 100
6.2 VERSCHILLENDE RESTAURATIEMETHODEN ....................................................................................................................... 103 6.2.1 Restauratie van (giet)ijzer.................................................................................................................................. 103 6.2.2 Voor- en nadelen van de restauratiemethoden van ijzer .............................................................................. 103 6.2.2 Restauratie van tin ................................................................................................................................................ 104 6.2.3 Restauratie van keramiek ................................................................................................................................ 1044 6.2.4 Voor- en nadelen van de restauratiemethoden van keramiek ............................................................. 105
6.3 TOEGEPASTE CONSERVERINGS- EN RESTAURATIEMETHODE .......................................................................................... 106 6.3.1 Gietijzeren haardplaten ....................................................................................................................................... 106 6.3.2 Smeedijzer ................................................................................................................................................................. 118 6.3.3 Tinnen kan ................................................................................................................................................................ 122 6.3.4 Keramiek .................................................................................................................................................................... 123 6.3.5 Bewaarcondities ..................................................................................................................................................... 130
7. INTERPRETATIE VONDSTCOMPLEX ............................................................................................................ 131
7.1 DE GIETIJZEREN HAARDPLATEN ............................................................................................................................................ 131 7.2 DE TINNEN KAN........................................................................................................................................................................ 133 7.3 KERAMIEK ................................................................................................................................................................................. 134
7.3.1 Steengoed ..................................................................................................................................................................... 134 7.3.2 Roodbakkend aardewerk ....................................................................................................................................... 135 7.3.3 Faience en majolica .................................................................................................................................................. 137 7.3.4 Wandtegel .................................................................................................................................................................... 141 7.3.5 Overzicht ...................................................................................................................................................................... 141
8. CONCLUSIE & DISCUSSIE .................................................................................................................................. 144
8.1 DEELVRAGEN ........................................................................................................................................................................... 144 8.2 HOOFDVRAAG .......................................................................................................................................................................... 148 8.3 DISCUSSIE................................................................................................................................................................................. 150
8.3.1 Literatuuronderzoek .............................................................................................................................................. 150 8.3.2 Het scheepswrak........................................................................................................................................................ 151 8.3.3 Conservering en restauratie ................................................................................................................................. 153
9. AANBEVELINGEN ................................................................................................................................................ 155
9.1 ONDERZOEK ............................................................................................................................................................................. 155 9.1.1 Conservering en restauratie ................................................................................................................................ 155 9.1.2 Literatuur .................................................................................................................................................................... 156 9.1.3 Opgraving ................................................................................................................................................................... 157
9.2 VERDERE CONSERVERING EN RESTAURATIE ...................................................................................................................... 158
BRONNENLIJST ............................................................................................................................................................... 159
BOEKEN EN RAPPORTEN ................................................................................................................................................................... 159 INTERNETBRONNEN ........................................................................................................................................................................... 162 PERSOONLIJKE COMMUNICATIE ....................................................................................................................................................... 164 AFBEELDINGEN ................................................................................................................................................................................... 165
Bijlagen ........................................................................................................................................................................................ 168 GRAFIEKEN .......................................................................................................................................................................................... 168
Inhoudsopgave
~ 5 ~
BIJLAGE I. VERKLARENDE WOORDENLIJST ......................................................................................................... 169
BIJLAGE II. BASISGEGEVENS SCHEEPSOPGRAVING OR49 .............................................................................. 172
BIJLAGE III. SCHEEPSCONSTRUCTIE ....................................................................................................................... 174
BIJLAGE IV. VONDSTENLIJST HAARDPLATEN ..................................................................................................... 175
BIJLAGE V. OBJECTTEKENINGEN ............................................................................................................................. 176
BIJLAGE VI. EXTRA FOTOMATERIAAL ................................................................................................................... 179
OPGRAVING OR49 ............................................................................................................................................................................. 179 BERGEN TINNEN KAN ......................................................................................................................................................................... 180 OVERZICHT INVENTARIS SCHEEPSWRAK OR49 ............................................................................................................................ 181
Samenvatting
~ 6 ~
Deze scriptie is geschreven voor de opleiding Archeologie van Saxion te Deventer. Het be-
treft een onderzoek naar de best mogelijke conserverings- en restauratiemethoden voor twee
17de-eeuwse gietijzeren haardplaten en de daaraan vastgekoekte objecten die tijdens de opgra-
ving van de International Fieldschool for Maritime Archaeology in augustus 2014 in de buurt
van Dronten zijn aangetroffen. Beide haardplaten waren zwaar gecorrodeerd door de hoge lig-
ging in de bodem. Na de opgraving dienden de haardplaten zo snel mogelijk te worden gecon-
serveerd voordat alle informatie verloren zou gaan door het toenemen van de corrosie. In ja-
nuari 2015 is gestart met het onderzoek naar de twee haardplaten. Het onderzoek is uitge-
voerd bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, bij de afdeling Scheepsarcheologie in Le-
lystad. Gedurende het onderzoek zijn verschillende conserverings- en restauratiemethoden on-
derzocht door middel van literatuuronderzoek en door testen uit te voeren op enkele aange-
troffen materialen. Hierbij werd gelet op de voor- en nadelen van iedere methode. Het litera-
tuuronderzoek is niet alleen voor de haardplaten gedaan, maar ook voor de andere objecten
die afkomstig waren uit de corrosie. De meeste objecten die zijn aangetroffen zijn van kera-
miek, maar er is ook een tinnen kan aangetroffen, geconcretiseerd textiel, afdrukken van za-
den en van een vijl, touw, haren van een borstel, een smeedijzeren vuurtreeft en vuurtang en
een langwerpig object van smeedijzer waarvan de functie niet is achterhaald.
Voor de uiteindelijke keuze van de geschikte conserverings- en restauratiemethoden voor de
keramiek, de tinnen kan, de gietijzeren haardplaten en andere aangekoekte objecten, is gelet
op verschillende aspecten, zoals de vondstomstandigheden in het veld, de voor- en nadelen
van de verschillende onderzochte methoden, beschikbare apparatuur en de tijdsperiode waarin
het onderzoek diende plaats te vinden. Uiteindelijk bleek, na alle gegevens tegen elkaar te
hebben afgewogen, dat gloeien de beste methode zou zijn voor de conservering van de haard-
platen. Bij gloeien wordt het materiaal in een oven gelegd en gelijkmatig en gereduceerd ver-
warmd tot 800°C. Na het behalen van deze temperatuur, wordt de oven langzaam weer afge-
koeld, tot op kamertemperatuur, waarna het object uit de oven kan worden gehaald en verder
kan worden behandeld. Door het gloeiproces kan de corrosie eenvoudig worden verwijderd,
door een verschil in uitzettingscoëfficiënt tussen de corrosie en de haardplaat, waarna de giet-
ijzeren objecten kunnen worden geïmpregneerd. Voor de tinnen kan bleek handmatig schoon-
maken de beste methode te zijn en hetzelfde gold voor de keramiek. Sommige keramiekfrag-
menten die waren voorzien van chloriden zijn eerst ontzout. Andere fragmenten, die niet wa-
ren aangetast door chloriden, hebben een speciale behandeling van rotyleen gehad om ijzer-
vlekken te verwijderen. De keramiek is nog niet geplakt, omdat de opgraving in juli 2015 pas
wordt afgerond. Eventuele nieuwe fragmenten van nog niet complete keramiekobjecten, kun-
nen dan nog worden toegevoegd.
De haardplaten zijn na het gloeien geïmpregneerd met epoxy Primer SR4. Dit impregneren is
gedaan om de haardplaten te versteviging en vormen tegelijk een beschermlaag tegen invloe-
den van buitenaf. Voor de restauratie van de rechthoekige haardplaat is gekozen om deze te
lijmen met een andere epoxy, Poly-Pox. Hierna is deze haardplaat opnieuw ingesmeerd met
de Primer SR4, die tevens was voorzien van het pigment vlamroet, om de haardplaat een au-
thentieker uiterlijk te geven.
Samenvatting
Samenvatting
~ 7 ~
De andere haardplaat, met de bolle bovenzijde, is ook ingesmeerd met epoxy Primer SR4. Tij-
dens het verwijderen van de corrosie bleek op de haardplaat een soldaat te zijn afgebeeld met
naast zijn hoofd het woord ‘ANNO’ en het jaartal 1638. Zoals tijdens de opgraving al bleek,
is deze haardplaat afgebroken, waardoor de benen van de soldaat niet zichtbaar zijn. Nadat de
haardplaat was geïmpregneerd, is deze tot slot afgedekt met drie laagjes matte polyurethaan-
lak voor optimale bescherming en vermindering van de glans, waardoor de afbeelding beter
zichtbaar werd. De afbeelding bleek in zeer goede staat te verkeren. Hieruit blijkt dat het
gloeien de juiste methode is geweest voor de conservering van deze haardplaten. Wanneer een
andere conserveringsmethode zou zijn gebruikt, was de afbeelding waarschijnlijk minder
goed zichtbaar geweest. Dit heeft bijgedragen aan het onderzoek naar scheepswrak OR49,
omdat het iets kan zeggen over de datering, het gebruik van de haardplaat en eventuele ideo-
logieën van de kapitein en/of bemanning.
Gedacht werd dat de soldaat, afgebeeld op haardplaat A, Gaius Julius Civilis voorstelde, maar
na literatuuronderzoek kon worden geconcludeerd dat dit niet het geval was. Wel kan met
enige zekerheid worden gezegd dat het om een Romeinse soldaat gaat. Dit kan worden vast-
gesteld vanwege de kleding en omdat onder andere op een 17de-eeuwse wandtegel in het boek
van Jan Pluis over Nederlandse tegels een soortgelijke soldaat stond afgebeeld. Of 1638 het
jaartal van vervaardiging is, of dat dit een belangrijk jaartal was voor de koper, is niet achter-
haald.
Behalve de Romeinse soldaat op de haardplaat, bleek ook het steengoed belangrijk te zijn
voor verder onderzoek naar scheepswrak OR49. Mogelijk gaat het hier om Martincamp steen-
goed uit Frankrijk of Duingen steengoed uit Duitsland. Beide soorten steengoed komen zeer
sporadisch voor in Nederland. Dit houdt in dat het steengoed in de Nederlandse archeologie
zeldzaam is en waarschijnlijk vrij duur was in de 17de eeuw. Tevens is er ook een tinnen kan
aangetroffen, die waarschijnlijk rond 1600 in Amsterdam is geproduceerd. De dikke buik, ge-
prononceerde hals en geknikte voet zijn hier kenmerkend voor.
De belangrijkste aanbevelingen die voortkomen uit deze scriptie, zijn dat vooraf aan de con-
servering en restauratie altijd goed moet worden gekeken naar het desbetreffende object. Ieder
object heeft een eigen verhaal en dit moet zo goed mogelijk bewaard blijven en/of zichtbaar
worden gemaakt. Voor de conservering van de keramiek wordt aangeraden dit te spoelen met
kraanwater, om alle vuiligheden van en uit de fragmenten te krijgen. Voor het verwijderen
van ijzeroxide wordt rotyleen aangeraden en voor het verwijderen van kalk op de tegels een
5% EDTA oplossing.
Uit dit onderzoek is gebleken dat er zeer weinig Nederlandse literatuur is te vinden over de
conservering van archeologisch vondstmateriaal. Bovendien is de literatuur die is aangetrof-
fen, zowel Nederlandstalig als anderstalig, over het algemeen gedateerd. Nieuw onderzoek
naar verschillende conserveringsmethoden zal mogelijk nieuw licht werpen op de bestaande
conserveringsmethoden en mogelijk kunnen nieuwe en betere methoden worden uitgevonden.
Voor restauratie is er nog minder literatuur beschikbaar, terwijl dit minstens zo belangrijk is
als conservering. Hiervoor kan worden aanbevolen om een uitgebreid en overzichtelijk onder-
zoek te doen, zodat de archeologische objecten nog honderden jaren mee kunnen gaan.
Inleiding
~ 8 ~
1.1 Aanleiding
Deze scriptie is geschreven als afstudeeronderzoek voor de opleiding Archeologie van Saxion
te Deventer. De scriptie gaat over het onderzoeken, conserveren en restaureren van twee
haardplaten en de hieraan vastgekoekte materialen uit scheepswrak OR49. De naamgeving
komt doordat het scheepswrak is aangetroffen op kavel R49 in Oostelijk Flevoland. Dit
scheepswrak is in augustus 2014 tijdens de International Fieldschool for Maritime Archaeo-
logy Flevoland (IFMAF) gedeeltelijk opgegraven. De haardplaten bestaan uit gietijzer. Op de
haardplaten zaten verschillende objecten vastgekoekt in de corrosie: majolica tegels, een ijze-
ren vuurtreeft (waarop de pannen boven het vuur stonden), een tinnen kan en nog verschil-
lende objecten van keramiek. De haardplaten waren bedekt met een laag actieve corrosie en
dienden snel te worden behandeld. Het onderzoek, de conservering en restauratie, hebben
plaatsgevonden bij de afdeling Scheepsarcheologie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erf-
goed te Lelystad (hierna RCE genoemd). De opdrachtgever van dit onderzoek is Laura Koeh-
ler, conserveringsspecialist maritieme materialen bij de RCE. Het afstudeerproject is begon-
nen op 11 augustus 2014 met de opgraving en op 5 januari 2015 is begonnen met het prakti-
sche onderzoek in het restauratieatelier in Lelystad. Het onderzoekstraject duurde tot en met
juni 2015.
De IFMAF is een samenwerkingsverband van de provincie Flevoland, de gemeente Lelystad,
de Rijksuniversiteit Groningen, het Nieuw Land Erfgoedcentrum en de RCE. Samen organi-
seren zij sinds 2008 in de provincie Flevoland jaarlijks een opgravingscampagne voor studen-
ten die praktijkervaring in de scheepsarcheologie willen opdoen. Het conserverings- en res-
tauratieproces heeft plaatsgevonden bij de afdeling Scheepsarcheologie bij de RCE te Lely-
stad. Op deze locatie van de RCE wordt aandacht besteed aan scheepsarcheologie. Scheeps-
wrakken en scheepsonderdelen worden hier onderzocht en indien mogelijk geconserveerd.
Verder wordt hier aandacht besteed aan modelbouw van schepen en het conserveren en res-
taureren van maritiem vondstmateriaal. In dit pand bevindt zich ook het Nationaal Depot voor
Scheepsarcheologie, waar meer dan 33.000 objecten bewaard zijn, wat een uitgebreide verge-
lijkingscollectie oplevert.
1.2 Doelstelling
Het uiteindelijke doel van het onderzoek is om de meest geschikte conserverings- en restaura-
tiemethoden te kiezen en toe te passen op de gietijzeren haardplaten. Alle verzamelde infor-
matie over materialen, conservering en restauratie is verwerkt in deze scriptie, net als de be-
vindingen, zoals de zeldzaamheid van bepaalde vondsten, die in de praktijk zijn vastgesteld.
Deze scriptie geeft informatie over verschillende conserverings- en restauratiemethoden die
niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland op mariene vondsten worden toegepast.
Van al deze methoden worden de voor- en nadelen besproken, waardoor een goed overzicht
ontstaat en een weloverwogen keuze kan worden gemaakt voor de best toepasbare methode.
Voor alle te conserveren objecten zijn deze beste methoden toegepast. Voor de objecten die
niet binnen de beschikbare tijd konden worden geconserveerd, wordt een advies gegeven voor
1. Inleiding
Inleiding
~ 9 ~
de methode die het best kan worden aangewend. Alle informatie die in deze scriptie wordt
vrijgegeven zal van belang zijn om de objecten goed te behouden. Tevens wordt deze infor-
matie gebruikt voor de uitwerking van scheepswrak OR49. De uitwerking van het scheeps-
wrak zal vanaf augustus 2015 plaatsvinden, als het tweede deel van het scheepswrak is opge-
graven.
1.3 Probleemstelling
Aan de haardplaten zijn verschillende objecten vastgekoekt, gemaakt van verschillende mate-
rialen. Iedere materiaalcategorie heeft een eigen conserveringsbehandeling nodig. Om tot de
beste keuzes te komen voor de conservering en restauratie van de objecten, is een aantal on-
derzoeksvragen opgesteld, die bestaan uit een hoofdvraag en een aantal deelvragen. De deel-
vragen dienen te worden beantwoord, om uiteindelijk de hoofdvraag te kunnen beantwoorden.
De hoofdvraag van dit onderzoek luidt:
Op welke wijze kunnen de haardplaten het best worden geconserveerd en gerestau-
reerd zodat ze een zo groot mogelijke bijdrage kunnen leveren aan het onderzoek
van scheepswrak OR49?
De deelvragen luiden:
1. Wat waren de vondstomstandigheden van de haardplaten en welke invloed hebben
deze gehad op het materiaal?
2. Wat voor objecten zijn er verder nog aangetroffen tijdens de opgraving van scheeps-
wrak OR49 en wat is de betekenis van de haardplaten in relatie tot de rest van de
scheepsinventaris?
3. Welke bergingsmaatregelen en behandeling hebben de haardplaten en de overige
vondsten in het veld moeten ondergaan tijdens de opgraving?
4. Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig op de haardplaten?
5. Hoe zijn de haardplaten vervaardigd, welke hulpmiddelen zijn hierbij gebruikt en
welke bewerking moesten de grondstoffen ondergaan voordat ze gebruikt konden
worden?
6. Wat is de functie van de haardplaten en de aangekoekte objecten en welke betekenis
kunnen de objecten voor de bemanning hebben gehad?
7. Wat is de toestand (gaafheid) van beide haardplaten en heeft dat invloed op de be-
handelwijze?
8. Zijn de haardplaten afkomstig uit een zoet-, zout- of brakwatermilieu en welke in-
vloed heeft dit op de behandelwijze?
9. Welke verschillende conserverings- en restauratietechnieken zijn er voor de aange-
troffen objecten, zowel nationaal als internationaal, en welke techniek heeft het beste
resultaat op dit object?
Inleiding
~ 10 ~
1.3.1 Micro-, meso- en macroniveau Deze scriptie bevat informatie die van belang is om een weloverwogen keuze te maken voor
de toe te passen conserverings- en restauratiemethoden op een object. Niet alleen voor de
Rijksdienst kan deze informatie als leidraad dienen, maar ook voor instellingen met een con-
serverings- en restauratieafdeling.
Bij de probleemstelling is onderscheid gemaakt in micro-, meso- en macroniveau. De vragen
op microniveau hebben betrekking op de haardplaten zelf. Op mesoniveau wordt naar
scheepswrak OR49 en de scheepsinventaris gekeken. Voor het macroniveau is gekeken welke
conserverings- en restauratiemethoden in en buiten Nederland worden gebruikt. In deze scrip-
tie wordt eerst ingegaan op de haardplaten, de vondstomstandigheden van de objecten in het
veld en de opgraving te Dronten. Vervolgens worden de verschillende conserverings- en res-
tauratiemethoden behandeld voor de materiaalcategorieën die zijn aangetroffen in de corrosie
van de opgegraven haardplaten. Tot slot wordt er gekeken naar de verschillende conserve-
rings- en restauratiemethoden die buiten Nederland worden toegepast op materiaalcategorieën
die ook op de haardplaten zijn aangetroffen.
1.4 De relevantie van het onderzoek
De relevantie van dit onderzoek is aan te tonen op lokaal (micro) niveau, nationaal (meso) ni-
veau en internationaal (macro) niveau. In de conservering en restauratie wordt vaak gebruik
gemaakt van dezelfde en in veel gevallen traditionele conserverings- en restauratiemethoden.
Dit wordt gedaan omdat deze methoden al jarenlang met een goed resultaat worden toegepast.
In deze scriptie worden verschillende conserverings- en restauratiemethoden met elkaar ver-
geleken en wordt uitgelegd waarom een methode wel of niet geschikt is voor de uiteindelijke
toepassing op het materiaal. Aan sommige veel gebruikte methoden zijn meer nadelen ver-
bonden dan aan minder toegepaste methoden. Iedere conservator en restaurator heeft zo zijn
of haar eigen voorkeur, maar aan de hand van deze scriptie kunnen bepaalde keuzes wellicht
worden heroverwogen.
1.5 Relatie met relevante archeologische theorieën
1.5.1 Conservering en restauratie van vondstmateriaal
uit mariene context Voordat met het onderzoek kan worden gestart, is het van belang te weten wat de verschillen
zijn tussen conservering en restauratie. Conservering is het geheel aan maatregelen en hande-
lingen dat erop is gericht de toestand van een object te stabiliseren. Hierbij wordt zo min mo-
gelijk ingegrepen op het object. Bij restauratie gaat het om het herstellen van het oorspronke-
lijke, van te voren gedefinieerde, object. Hierbij wordt direct op het object ingegrepen. Het
doel van restaureren is de conditie van het object te verbeteren en het object in een zodanige
staat te brengen dat zijn functie weer betekenis krijgt.1
1 http://www.restauratoren.nl/over-restauratie/conservering-restauratie/item21 - geraadpleegd op 17-03-2015.
Inleiding
~ 11 ~
Scheepsopgravingen vormen een unieke bron van informatie, doordat gezonken schepen een
tijdscapsule zijn waarin zich een zeer geconcentreerde groep vondstmateriaal bevindt. Dit
vondstmateriaal, vaak in de vorm van keramiek en hout, maar ook metaal, glas en organische
resten, biedt een bijzonder inzicht in het dagelijks leven van een zeeman uit die tijd. Aan
boord van een schip nam de bemanning vaak allerlei gebruiksvoorwerpen mee, zoals keuken-
gerei en gereedschap, maar ook kleding. Deze groep vondsten is relevant voor dit onderzoek,
omdat ze het totale assemblage van dagelijks gebruikte voorwerpen vertegenwoordigen van
een bepaalde groep personen. Daarnaast zijn deze vondsten vaak zeer strak te dateren. Andere
archeologische vondstcomplexen zijn namelijk vaak incompleet of verstoord. Door al het
vondstmateriaal te bestuderen, kan in de meeste gevallen de leefwijze en uiteindelijk de soci-
ale status van een kapitein met zijn bemanning worden achterhaald. Door het scheepswrak
hierbij te betrekken, kan mogelijk zelfs de ondergang van het schip worden verklaard. Het
vondstmateriaal uit deze scheepswrakken dient natuurlijk zo goed mogelijk te worden be-
waard. Conservering en restauratie van vondstmateriaal uit mariene context heeft vanwege
verschillende vondstomstandigheden in de verschillende bodems, een andere behandeling no-
dig dan vondstmateriaal uit een landbodem. Vondstmateriaal uit de Flevopolder heeft een
aparte behandeling nodig, omdat hier de vondstomstandigheden in de bodem enorm zijn ver-
anderd door de eeuwen heen en de verschillende materialen hierop reageren.
Vondsten uit mariene context worden over het algemeen toegewezen aan het scheepsarcheo-
logisch depot in Lelystad, waar ze worden geconserveerd en indien nodig gerestaureerd. De
objecten die tijdens dit onderzoek worden behandeld, zijn vergeleken met objecten uit de col-
lectie van de RCE. Bovendien zijn de verschillende conserverings- en restauratiemethoden die
in deze scriptie worden behandeld, ook vergeleken met de methoden die worden toegepast bij
de RCE in Lelystad en andere bedrijven en instellingen in Nederland en in het buitenland.
1.5.2 Beste methode conserveren In de wereld bestaan veel verschillende opvattingen over de beste methode voor het conserve-
ren van maritiem archeologisch vondstmateriaal. Voornamelijk over het conserveren van me-
taal bestaan veel verschillende opvattingen, aangezien dit één van de lastigste materiaalcate-
gorieën is om te conserveren. Dit komt doordat veel metalen snel reageren op invloeden van-
uit de atmosfeer door bijvoorbeeld te gaan roesten. Veel instellingen werken met chemica-
liën2, zoals het ADC maar andere instellingen prefereren het om zo min mogelijk met chemi-
caliën in aanraking te komen, zoals de RCE3. Naar de verschillende conserveringsmethoden
van metaal zijn veel onderzoeken gedaan, maar de meeste hiervan zijn al enkele decennia oud
en sommige methoden zijn wellicht al wat achterhaald. Over de beste methode van conserve-
ring van maritiem archeologisch vondstmateriaal is men het nog niet eens geworden. Moge-
lijk dat nieuw onderzoek dit kan uitwijzen.
2 Abelskamp 2013, 5. 3 Bijvoorbeeld de RCE te Lelystad.
Inleiding
~ 12 ~
1.5.3 Het opgraven van scheepswrakken Scheepsarcheologie op land is een aparte discipline binnen de archeologie. In Nederland is er
een aparte Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) opgesteld, de KNA Wa-
terbodems. Hierin worden onder andere de toe te passen methoden van opgraven van een
scheepswrak uitgelegd, voor zowel op land als onder water. Verder verschilt de KNA Water-
bodems niet zo veel met de KNA Landbodems. Bij het opgraven van een scheepswrak op het
droge (op land) dienen er in ieder geval een (Senior) KNA Scheepsarcheoloog aanwezig te
zijn, een Archeologisch Specialist, een grondwerker en een landmeter. In hoofdstuk 3 wordt
er verder ingegaan op het opgraven van een scheepswrak op het land. Voor alsnog blijft de
beste methode voor het opgraven van een scheepswrak het werken met rond materiaal. Dit
houdt in dat er niet met scherpe materialen wordt gewerkt, omdat deze het hout kunnen be-
schadigingen. Van het hout dienen nauwkeurige opmetingen en tekeningen te worden ge-
maakt. Tijdens de opgraving moet ervoor worden gezorgd dat het hout vochtig blijft en dat er
zo min mogelijk over wordt gelopen.
1.6 Relatie met nationale en internationale onderzoeken
1.6.1 Literatuuronderzoek Tijdens het zoeken naar literatuur is weinig Nederlands bronmateriaal gevonden, waarin ver-
schillende conserverings- en restauratiemethoden tegen elkaar worden afgewogen. Daarom is
voornamelijk gekeken naar onderzoeken in het buitenland. Vooral in de Verenigde Staten en
Canada is onderzoek gedaan naar de verschillende conserverings- en restauratiemethoden die
worden toegepast op archeologisch vondstmateriaal. Deze onderzoeken hebben voornamelijk
eind vorige eeuw en begin deze eeuw plaatsgevonden, maar ook dateert een aantal onder-
zoeken al van enkele decennia eerder, toen men het belang van conservering wat beter begon
te begrijpen. Historische objecten representeren de geschiedenis van een samenleving of cul-
tuur. Na de Tweede Wereldoorlog, waarbij veel historische objecten verloren zijn gegaan,
vond men het belangrijk dat de overige objecten zo goed mogelijk bewaard bleven. Hierdoor
begon men na de wederopbouw met het testen en onderzoeken van verschillende conserve-
rings- en restauratiemethoden.4
Eens in de drie jaar is er een bijeenkomst van conservatoren en restauratoren van over de hele
wereld. Tijdens deze bijeenkomst worden nieuwe methoden uitgewisseld, onderzoeken wor-
den besproken en interpretaties over objecten worden besproken. Deze conferenties worden
georganiseerd door de International Council of Museums (ICOM). Voor iedere materiaalcate-
gorie is er een aparte groep binnen de ICOM. Zo is er bijvoorbeeld een Wet Organic Archaeo-
logical Materials (WOAM) werkgroep en een Metals werkgroep. Alle lezingen en presenta-
ties worden uiteindelijk in een bundel gepubliceerd.5 Deze bundels zijn dan ook gebruikt tij-
dens het maken van deze scriptie.
4 Persoonlijke communicatie, René Hoppenbrouwers, 28-10-2014. 5 http://www.icom-cc.org/9/working-groups/ - geraadpleegd op 20-03-2015.
Inleiding
~ 13 ~
1.6.2 IFMAF Voor het schrijven van deze scriptie is gestart met de opgraving van scheepswrak OR49. Deze
opgraving maakte deel uit van de IFMAF, de International Fieldschool for Maritime Archae-
ology. Niet alleen studenten participeren tijdens deze opgravingen, maar ook leden van de Al-
gemene Werkgroep Nederland (AWN) helpen mee, evenals vrijwilligers van de Rijksuniver-
siteit Groningen (RUG) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Lelystad (RCE). Voor
studenten, AWN-ers en vrijwilligers is dit een uitermate geschikte kans om kennis te maken
met de scheepsarcheologie.
De IFMAF vindt sinds acht jaar jaarlijks plaats in Flevoland. Ieder jaar wordt een nieuw schip
opgegraven, maar soms wordt er meerdere jaren over een opgraving gedaan. Dit is ook het
geval bij scheepwrak OR49. De opgravingen van de schepen worden zorgvuldig uitgezocht.
Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de kwaliteit van het scheepswrak. Over het alge-
meen hebben scheepswrakken die in zeer slechte staat verkeren de voorkeur boven scheeps-
wrakken die nog vrij stabiel zijn. Veel locaties van de bekende scheepswrakken komen door
meldingen die zijn gedaan tijdens de inpoldering van Flevoland. Daarnaast stuitten boeren tij-
dens werkzaamheden op scheepswrakken. In Flevoland zijn zeker 425 schepen vergaan,
waarvan er nog slechts 80 aanwezig zijn in de bodem. Hiervan zijn er maar liefst meer dan
300 opgegraven. Van de scheepswrakken die nu nog in de bodem liggen, zijn er 12 een be-
schermd Rijksmonument en 18 worden fysiek beschermd binnen een wand van plasticfolie.
Slechts 4 scheepswrakken zijn in hun geheel geborgen. Met dit aantal vergane schepen, is Fle-
voland het grootste scheepskerkhof ter wereld.6
1.7 Projectkader
De komst van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft ervoor gezorgd
dat de verstoorder van de bodem verantwoordelijk is voor de kosten van archeologisch onder-
zoek. Dit houdt in dat niet alleen de kosten voor de opgraving bij de verstoorder liggen, maar
ook de kosten voor het verdere onderzoeksproces, waaronder de conservering van archeolo-
gische objecten. In de regel geldt dat de provincie, waarin de opgraving heeft plaatsgevonden,
eigenaar is van de vondsten, tenzij een gemeentelijk archeologisch depot aanwezig is in de
gemeente, waarin de opgraving heeft plaatsgevonden. Voor de scheepsarcheologie gelden net
iets andere regels. De minister heeft namelijk het Nationaal Scheepsarcheologisch Depot van
de Rijksdienst te Lelystad en Zeewolde aangewezen als depot dat geschikt is voor de opslag
van scheepsarcheologische monumenten. Dit heeft consequenties voor scheepsarcheologische
vondsten die een specialistische behandeling nodig hebben. De minister kan bepalen of deze
vondsten worden opgeslagen in het scheepsarcheologisch depot.7
Voor de vondsten die worden gevonden tijdens de IFMAF, geldt dat deze worden onderge-
bracht bij de RCE in Lelystad. Hier worden de vondsten ook geconserveerd en indien nodig
gerestaureerd.
6 Waldus/Overmeer 2014, 27. 7 de Bruijn 2007, 5-6.
Inleiding
~ 14 ~
Tijdens dit project is gericht onderzoek gedaan naar de objecten die afkomstig zijn van de
haardplaten uit scheepswrak OR49. Alle objecten die zijn behandeld verkeerden in een zoda-
nige staat, dat het materiaal en de vorm herkenbaar waren. Objecten die volledig waren ge-
concretiseerd, zijn verder niet behandeld.
De gebruikte conserverings- en restauratietechnieken zijn toegepast totdat het object geschikt
was voor museale expositie. Voor alle objecten is getracht de herkomst, bruikbaarheid, func-
tie en de waarde te achterhalen.
De objecten die in bijlage IV staan beschreven zijn allemaal objecten die in de directe omge-
ving van de haardplaten zijn aangetroffen. Sommige objecten zaten licht vastgekoekt aan de
buitenste laag van de concretie van de haardplaat, maar deze zijn in het veld losgehaald, zoda-
nig dat dit geen beschadigingen opleverde aan de objecten. Niet al de objecten die tijdens de
opgraving zijn gevonden, zijn behandeld gedurende dit onderzoek. Dit komt omdat er te wei-
nig tijd beschikbaar was om alle objecten te behandelen. In het restauratieatelier zijn daarom
uiteindelijk alleen die objecten behandeld die ook daadwerkelijk nog aan de haardplaten zaten
vastgekoekt.
De conserverings- en restauratiemethoden zijn niet per land opgenoemd, omdat voor de con-
servering en restauratie van de materialen die worden behandeld wereldwijd ongeveer de-
zelfde methoden worden toegepast. Wel is gebleken tijdens literatuurstudie, dat in sommige
landen de ene methode geprefereerd wordt boven de andere. Meestal ligt de uiteindelijke
keuze voor de conserverings- en/of restauratiemethode bij de instelling waar de objecten wor-
den geconserveerd en gerestaureerd. Verder hangt deze keuze ook af van de persoonlijke
voorkeuren van de conservators en restaurateurs en de middelen die zij tot hun beschikking
hebben.
Niet alle bestaande conserverings- en restauratiemethoden zijn toegepast op de materialen. Dit
is gedaan omdat niet alle middelen daarvoor beschikbaar waren, of omdat dit teveel tijd zou
innemen van het totale onderzoek. In hoofdstuk 6 is vermeld welke conserverings- en restau-
ratiemethoden wel zijn toegepast op de betreffende objecten. De keramiek is niet gerestau-
reerd, omdat de opgraving nog niet is afgerond. Vanaf juli 2015 zal het tweede deel van de
opgraving van scheepswrak OR49 plaatsvinden, waarbij mogelijk de ontbrekende fragmenten
kunnen worden aangetroffen. Wanneer de keramische objecten al geplakt zouden zijn en er
zouden nieuwe fragmenten worden aangetroffen, is de kans groot dat deze niet meer kunnen
worden toegevoegd en de restauratie opnieuw moet worden gedaan.
Het onderzoek concentreert zich hoofdzakelijk op de twee haardplaten. In deze scriptie is ech-
ter ook aandacht besteed aan de opgraving zelf. Dit is van belang om meer achtergrondinfor-
matie te verkrijgen over de toestand van de objecten. Uitgebreide dagrapporten van de opgra-
ving worden niet behandeld, omdat dit verder niet van belang is voor dit onderzoek. Alleen de
onderdelen van de opgraving die wel van toepassing zijn voor dit onderzoek worden bespro-
ken. De berging van de overige vondsten wordt ook kort behandeld, om een vergelijking tus-
sen de haardplaten en de overige vondsten te maken. Verder wordt kort ingegaan op de inpol-
dering en de geschiedenis van de site, omdat dit van belang is om de conserveringsomstandig-
heden van het scheepswrak en de inventaris in beeld te brengen.
Inleiding
~ 15 ~
1.8 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de onderzoeksmethodiek behandeld. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet
welke onderzoeksmethode is toegepast om de deelvragen te kunnen beantwoorden. Tevens
wordt in hoofdstuk 2 uitgelegd waarom de deelvragen van belang zijn voor het beantwoorden
van de hoofdvraag. Hierna volgt hoofdstuk 3, waarin het veldonderzoek ter sprake komt. In
dit hoofdstuk wordt de inpoldering van Flevoland beschreven, de gevolgen van deze inpolde-
ring, de geologie van Flevoland, de ontdekking van het scheepswrak en de huidige toestand
van het schip. Verder wordt ingegaan op de werkwijze, de inventaris en de berging van de
overige objecten in het veld tijdens de opgraving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de twee
aangetroffen haardplaten en de daaraan vastgekoekte objecten. Over al deze materialen wordt
verteld hoe ze zijn geproduceerd, wat de datering is en in welke conditie ze verkeerden voor
de conservering en restauratie. Om te kunnen begrijpen door welke invloeden de objecten zijn
aangetast in het veld, wordt in hoofdstuk 5 het ontstaan van schade- en corrosieproducten be-
handeld. Hierop volgend worden in hoofdstuk 6 de verschillende conserverings- en restaura-
tiemethoden besproken, die lokaal, nationaal en internationaal worden toegepast. Hierbij
wordt voornamelijk ingegaan op de conservering en restauratie van mariene vondsten. Tevens
worden in dit hoofdstuk de voor- en nadelen van alle methoden behandeld en het wordt afge-
sloten met de toegepaste methoden op de objecten en de resultaten hiervan. In hoofdstuk 7
wordt een interpretatie gegeven van enkele vondsten, zoals de haardplaten en de keramiek.
Hoofdstuk 8 behandelt de conclusie en discussie naar aanleiding van het onderzoek. In dit
hoofdstuk worden de deelvragen één voor één beantwoord, met tot slot het antwoord op de
hoofdvraag. In de discussie worden verbeteringen besproken, maar ook de punten die goed
zijn gegaan. Hierbij volgen in het laatste hoofdstuk de aanbevelingen, waarin de belangrijkste
recommandaties voor toekomstig onderzoek worden gegeven. Tot slot volgen de bronnenlijst
en de bijlagen, met daarin de begrippenlijst, opgravingsgegevens, vondstenlijst van de haard-
platen, objecttekeningen en extra fotomateriaal. De bronnen voor de afbeeldingen worden niet
bij de afbeeldingen vermeld, maar bij de afbeeldingverantwoording in de bronnenlijst.
Onderzoeksmethodiek
~ 16 ~
Voor dit onderzoek zijn een hoofdvraag en een aantal deelvragen opgesteld. De deelvragen
dienen te worden beantwoord, om uiteindelijk de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Bij de
deelvragen is onderscheid gemaakt in micro-, meso- en macroniveau. In dit hoofdstuk worden
per deelvraag de geraadpleegde bronnen en toegepaste methoden behandeld. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt in archeologische, historische, landschappelijke en conserverings- en
restauratiebronnen. Bij iedere bron wordt aangegeven waarom hier gebruik van is gemaakt.
Tot slot wordt een kwaliteitsverantwoording afgelegd.
2.1 Werkwijze
In augustus 2014 is gestart met de opgraving van scheepswrak OR49. Uit dit scheepswrak
zijn de te conserveren en restaureren objecten tevoorschijn gekomen, namelijk de twee haard-
platen. Na dit onderzoek konden al enkele deelvragen worden beantwoord. Na het bepalen
van de te conserveren en te restaureren objecten is gestart met het literatuuronderzoek. Dit li-
teratuuronderzoek is gedaan naar de verschillende conserverings- en restauratiemethoden
voor de haardplaten en de objecten waarvan al bekend was dat deze aan de haardplaten zaten
vastgekoekt. Het gaat om de materiaalcategorieën gietijzer, tin en keramiek. Naast het zoeken
naar deze methoden is ook gezocht uit welke bestanddelen het materiaal bestaat. Diverse boe-
ken zijn bestudeerd om onderzoek te doen naar de verschillende elementen die deel uit maken
van een object van een bepaalde materiaalcategorie. Tevens is onderzoek verricht naar de ver-
schillende degradatieprocessen van ijzer, tin en keramiek. De degradatie heeft namelijk in-
vloed op de uiteindelijk toe te passen conserveringsmethode. De degradatie en de invloed
hiervan op de conserveringsmethode wordt in hoofdstuk 5 en 6 besproken. De haardplaten
zijn voorzichtig schoongemaakt, waarbij nieuw materiaal tevoorschijn kwam, zoals het tex-
tiel, waar later onderzoek naar is gedaan.
Het praktische deel bestond naast het veldwerk en het schoonmaken van de haardplaten uit
het testen van enkele conserveringsmethoden en het toepassen van de uiteindelijk gekozen
methoden op de objecten.
2.2 Uitwerking van de probleemstelling
De hoofdvraag voor dit onderzoek luidt:
Op welke wijze kunnen de haardplaten het best worden geconserveerd en gerestau-
reerd zodat ze een zo groot mogelijke bijdrage kunnen leveren aan het onderzoek
van scheepswrak OR49?
De deelvragen die zijn opgesteld om de hoofdvraag van dit onderzoek te kunnen beantwoor-
den zijn:
2. Onderzoeksmethodiek
Onderzoeksmethodiek
~ 17 ~
1. Wat waren de vondstomstandigheden van de haardplaten en welke invloed hebben
deze gehad op het materiaal?
Voor het beantwoorden van deze deelvraag is meegewerkt aan het vrijleggen en bergen
van de haardplaten tijdens de opgraving van scheepswrak OR49. Verder zijn de dagrap-
porten gelezen en zijn veldfoto’s gebruikt. Tevens zijn bronnen geraadpleegd waaronder
Huisman 2009 en Kars 2003, waarin de degradatie van verschillende materiaalcategorieën
in de bodem wordt behandeld en welke processen hierbij een rol spelen.
Beantwoording van deze deelvraag heeft inzicht gegeven in de vondstomstandigheden en
heeft een verwachting geschept voor de gaafheid van het materiaal dat nog opgegraven zal
worden. Daarnaast heeft dit ook een invloed gehad op de keuze voor de toe te passen con-
serverings- en restauratiemethoden.
Dit betreft een vraag op microniveau, omdat de vraag enkel betrekking heeft op de twee
haardplaten die zijn aangetroffen in Dronten.
2. Wat voor objecten zijn er verder nog aangetroffen tijdens de opgraving van scheeps-
wrak OR49 en wat is de betekenis van de haardplaten in relatie tot de rest van de
scheepsinventaris?
Voor deze vraag is gekeken naar de scheepsinventaris, hierbij is gebruik gemaakt van de
vondstenlijst, veldfoto’s en dagrapporten. Door literatuur te gebruiken van onder andere
Gawronski 2012 en Dubbe 1978, was het mogelijk een relatie te leggen tussen de aange-
troffen haardplaten en de rest van de inventaris. Hierbij is gekeken naar de afbeelding op
de haardplaat en wat dit mogelijk betekende, voor zowel de bemanning als de rest van de
inventaris. Daarnaast is een vergelijking gemaakt tussen de objecten en is onderzocht of
de objecten bijvoorbeeld zeldzaam of duur waren in vergelijking met andere objecten, of
juist werden gebruikt door de laagste stand van de bevolking. Uiteindelijk is na de conser-
vering van de haardplaten een interpretatie van het tot nu toe bekende vondstencomplex
gedaan.
Door de beantwoording van deze deelvraag, is een beeld geschetst van het vondstcom-
plex. De informatie kan worden gebruikt voor de verdere uitwerking van het scheepswrak,
dat vanaf juli 2015 zal plaatsvinden.
Dit is een vraag op microniveau en mesoniveau, omdat de vraag betrekking heeft op de
scheepsinventaris die is aangetroffen tijdens de opgraving te Dronten.
3. Welke bergingsmaatregelen en behandeling hebben de haardplaten en de overige
vondsten in het veld moeten ondergaan tijdens de opgraving?
Voor de beantwoording van deze vraag, is gesproken met Laura Koehler, één van de op-
gravingsleiders van de IFMAF. Tevens is tijdens de opgraving meegeholpen met de ber-
ging van de haardplaten en enkele andere objecten, waardoor deze deelvraag ook kon
worden beantwoord.
Deze vraag is van belang voor de hoofdvraag, omdat door beantwoording van deze deel-
vraag de context wordt beschreven waaruit de haardplaten komen. Daarnaast hebben de
bergingsmaatregelen invloed op de conserveringsmethoden van de objecten, wat weer ge-
volgen heeft op het eindresultaat. Dit eindresultaat is van belang voor de beantwoording
Onderzoeksmethodiek
~ 18 ~
van de hoofdvraag: hoe beter de haardplaten zijn behandeld tijdens en na de opgraving,
hoe beter de geschikte conserverings- en restauratiemethode kan worden toegepast. Door
de conservering en restauratie zo volledig mogelijk toe te passen, kan een goed en herken-
baar eindresultaat tevoorschijn komen. Dit resultaat kan vervolgens zoveel mogelijk infor-
matie verschaffen over het gebruik van deze objecten.
Dit is een vraag op micro- en mesoniveau, omdat de vraag specifiek over de aangetroffen
objecten gaat, waaronder de haardplaten en de rest van de inventaris.
4. Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig op de haardplaten?
Bij deze vraag is gebruik gemaakt van een microscoop, om de herkomst en vezelstructuur
van het textiel te achterhalen. De overige materiaalcategorieën zijn met het blote oog te
onderscheiden.
Door beantwoording van deze deelvraag is een beter overzicht gecreëerd van de scheeps-
inventaris en kan meer informatie worden verschaft over de gaafheid van de vondsten uit
het veld. Deze informatie is nodig voor de uiteindelijke uitwerking en interpretatie van
scheepswrak OR49, dat na juli 2015 zal plaatsvinden Aan de hand van informatie over de
gaafheid kan een verwachting worden opgesteld voor de aan te treffen materiaalcatego-
rieën en de gaafheid hiervan.
Dit is een vraag op micro- en mesoniveau, omdat het betrekking heeft op de aanwezige
materiaalcategorieën op de haardplaten. Dit zijn dus meer materialen dan alleen de gietij-
zeren haardplaten zelf.
5. Hoe zijn de haardplaten vervaardigd, welke hulpmiddelen zijn hierbij gebruikt en
welke bewerking moesten de grondstoffen ondergaan voordat ze gebruikt konden
worden?
Om deze vraag te beantwoorden is nauwkeurig gekeken naar het oppervlak van de haard-
platen. Dit is gedaan om eventuele hamerslagen of andere bewerkingssporen op te mer-
ken. Vervaardigingstechniek, bewerking en corrosie laten namelijk karakteristieke sporen
na op het object. Verder is literatuur over de haardplaten geraadpleegd. Eén van de bron-
nen die hiervoor werd gebruikt is Huisman 2009, waarin de eigenschappen van ijzer wor-
den beschreven. Andere bronnen zijn Selwyn 2004 en Scott 2009, waarin de karakteris-
tieke eigenschappen van (giet)ijzer worden behandeld en enkele internetbronnen met als
onderwerp gietijzer.8 Tevens is literatuur bestudeerd die is gebruikt voor de colleges Ma-
teriaalkennis Vroege Middeleeuwen van Annelies Berends, Materiaalkennis II, die werd
gecoördineerd door Wilko van Zijverden en Materiaalkennis III van Karin Abelskamp. Al
deze colleges zijn onderdeel van modulen van de opleiding Archeologie van Saxion. Ver-
der is ook literatuur geraadpleegd die werd voorgeschreven voor de colleges Specialisaties
Metaal, die werden gegeven op de Universiteit van Amsterdam tijdens de minor Conser-
vering en Restauratie.
8 http://wetenschap.infonu.nl/techniek/108091-grijs-en-wit-gietijzer.html. - geraadpleegd op 05-11-2014;
http://www.sn-castiron.nl/gietijzer/lamellair_gietijzer.html – geraadpleegd op 03-12-2014..
Onderzoeksmethodiek
~ 19 ~
Deze deelvraag is van belang voor de beantwoording van de hoofdvraag, omdat de ver-
vaardiging een idee geeft over de functie, het gebruik en de betekenis van een object.
Deze achtergrond is van belang om een bepaalde keuze te kunnen maken voor de toe te
passen conserverings- en restauratiemethode op de haardplaten.
Dit is een vraag op zowel micro-, meso- als macroniveau, omdat een algemeen beeld
wordt geschetst over de vervaardiging van haardplaten, dat wereldwijd werd toegepast
(micro- en macroniveau). Daarnaast kunnen de haardplaten mogelijk informatie verschaf-
fen die van toepassing is voor de interpretatie van scheepswrak OR49 (mesoniveau).
6. Wat is de functie van de haardplaten en de aangekoekte objecten en welke betekenis
kunnen de objecten voor de bemanning hebben gehad?
Voor deze vraag zijn de haardplaten zelf onderzocht. Door de objecten te bestuderen kon
worden achterhaald welke gebruikssporen op de haardplaten aanwezig waren en welke
functie de haardplaten hebben gehad. Naar de afbeelding die op het oppervlak van één van
de twee haardplaten aanwezig was, is literatuuronderzoek gedaan. Hiervoor zijn onder an-
dere bronnen over haardplaten (van het Haardplatenmuseum) geraadpleegd. Verder is de
afbeelding vergeleken met een tegel uit het boek van Pluis 2013 over Nederlandse tegels.
Door beantwoording van deze vraag is een beeld geschetst over het leven van de beman-
ning en wat dit voor invloed heeft gehad op de rest van de inventaris, zoals gebruiksspo-
ren op de objecten.
Dit is een vraag op micro- en mesoniveau, omdat de vraag betrekking heeft op de haard-
platen en de bemanning van schip.
7. Wat is de toestand (gaafheid) van beide haardplaten en heeft dat invloed op de be-
handelwijze?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden is gekeken naar de veld- en objectfoto’s van de
haardplaten, om op deze manier de gaafheid en vondstomstandigheden van de objecten
vast te stellen. Verder is ook gekeken naar de objecten zelf, omdat dit het meest duidelijke
beeld geeft van de gaafheid van een object. Daarnaast is gebruik gemaakt van literatuur,
waaronder Cronyn 1991, Hamilton 1997, Huisman 2009 en Selwyn 2004. Deze bronnen
zijn gebruikt om te bepalen welke conserveringsmethoden geschikt zouden kunnen zijn
voor gietijzer dat in deze toestand verkeert.
Na beantwoording van deze vraag is een relatie gelegd tussen de bodemomstandigheden
en de corrosieproducten. Dit heeft mede de keuze bepaald voor de toepasbare conserve-
ringsmethode op de haardplaten.
Dit is een vraag op zowel microniveau, als meso- en macroniveau. De haardplaten betref-
fen hier het microniveau, maar de te onderzoeken conserveringsmethoden hebben betrek-
king op zowel binnenlandse als buitenlandse (macroniveau) methoden. Voor gietijzer dat
in 2015 op de scheepsopgraving wordt aangetroffen en vergelijkbaar is met de toestand
van de haardplaten van 2014, zouden dan dezelfde (succesvolle) conserverings- en restau-
ratiemethoden kunnen worden gebruikt (mesoniveau).
Onderzoeksmethodiek
~ 20 ~
8. Zijn de haardplaten afkomstig uit een zoet-, zout- of brakwatermilieu en welke in-
vloed heeft dit op de behandelwijze?
Voor deze deelvraag is gebruik gemaakt van historische bronnen, zoals kaartmateriaal en
websites.9 Hier is ook gebruik gemaakt van geologische bronnen, zoals Berendsen 2004
en Van Zijverden 2014. Daarnaast is gebruik gemaakt van conserverings- en restauratieli-
teratuur en dan voornamelijk betreffende de conservering en restauratie van marien
vondstmateriaal. Hiervoor zijn onder andere Cronyn 1991, Hamilton 1997, Huisman 2009
en Selwyn 2004 bestudeerd.
Door beantwoording van deze vraag is een relatie gelegd tussen de vondstomstandigheden
en de toe te passen conserverings- en restauratiemethode. Hierdoor kon worden geanaly-
seerd welke methode beter geschikt was voor het conserveren van objecten.
Dit is een vraag op zowel micro-, meso- als macroniveau, aangezien de haardplaten af-
komstig zijn een akker uit Dronten (micro- en mesoniveau), maar de methoden in zowel
Nederland als het buitenland (macroniveau) gebruikt kunnen worden.
9. Welke verschillende conserverings- en restauratiemethoden zijn er voor deze materi-
aalsoorten, zowel nationaal als internationaal, en welke methode heeft het beste eind-
resultaat op de verschillende materialen van dit object?
Voor de beantwoording van deze deelvraag zijn conserverings- en restauratiebronnen ge-
bruikt, evenals interne verslagen van de RCE te Lelystad. Als bronnen zijn onder andere
Hamilton 1997, Huisman 2009, Eriksen 1966, Organ 1963, Pearson 1987 en Vos 2008 ge-
bruikt. Dit betreffen bronnen die een overzicht geven van verschillende conserverings- en
restauratiemethoden, maar ook rapporten, waarin verschillende methoden zijn toegepast
op objecten en de resultaten hiervan. Daarnaast zijn ook nog testen uitgevoerd op referen-
tiemateriaal.
Door beantwoording van deze deelvraag is aan de hand van de literatuur en de praktijk
een weloverwogen keuze gemaakt inzake de toe te passen conserverings- en restauratie-
methode op de haardplaten.
Dit is een vraag op micro-, meso- en macroniveau, omdat het om de verschillende conser-
verings- en restauratiemethoden gaat in zowel binnen- als buitenland (macroniveau) en
het uiteindelijke resultaat van de toegepaste methoden op de haardplaten (microniveau) en
de overige objecten (mesoniveau).
2.3 Activiteiten tijdens het afstudeeronderzoek
Het afstudeeronderzoek bestond uit de volgende projectactiviteiten. Ten eerste is een afstu-
deeropdracht gezocht, dit werd uiteindelijk het conserveren en restaureren van de twee haard-
platen. Vervolgens vond zowel mondeling als schriftelijk contact met Laura Koehler plaats en
werden de lessen van Onderzoeksmethoden 2 gevolgd, waarin een Plan van Aanpak werd op-
gesteld en een bronnencontrole is uitgevoerd. Hierna werd het afstudeervoorstel ingeleverd,
waarna kon worden gestart met het onderzoek. Hetzelfde gold ook voor de goedkeuring van
9 http://www.zuiderzeemuseum.nl/nl/234/bezoek/museum/.
Onderzoeksmethodiek
~ 21 ~
het Plan van Aanpak. Na de goedkeuring vond er opnieuw een gesprek plaats met Laura
Koehler, waarbij de laatste stand van zaken werd besproken en de kaders van het onderzoek
nogmaals werden behandeld. Vervolgens vond in augustus 2014 de scheepsopgraving plaats.
Tijdens deze opgraving werden de twee haardplaten aangetroffen die mijn afstudeerproject
zouden worden. Voor de opgraving was dus nog niet bekend welke objecten ik zou conserve-
ren en indien nodig restaureren. Wanneer uit deze scheepsopgraving geen geschikt object zou
worden aangetroffen (een samengesteld object of een object zoals deze haardplaten), zou wor-
den teruggevallen op een koperen ketel (aker) met een ijzeren hengsel en vastgekoekt stuk
hout en smeedijzeren vuurtreeft. Dit object is afkomstig uit het scheepswrak OL79, dat in
2013 te Dronten is opgegraven. De uiteindelijk opgegraven haardplaten zijn in het veld gefo-
tografeerd, aangegeven op de veldtekening en gedocumenteerd in de vondstenlijst.
Vanaf september 2014 tot en met januari 2015 is de minor ‘Conserveren en Restauratie’ aan
de Universiteit van Amsterdam (UvA) gevolgd. Gedurende deze periode is literatuuronder-
zoek verricht. Dit werd enkele malen per week uitgevoerd, zowel thuis als in de Universiteits-
bibliotheek van Amsterdam en de bibliotheken in Amersfoort, Amsterdam en Lelystad van de
RCE. Nadat de juiste literatuur was verzameld, is er gestart met schrijven van enkele hoofd-
stukken. In deze hoofdstukken zijn de materialen en de scheepsinventaris beschreven. Bij het
schrijven over degradatie van vondstmateriaal in de bodem en voor de verschillende conser-
verings- en restauratiemethoden van archeologisch vondstmateriaal, is gebruik gemaakt van
de literatuur van de minor Conserveren en Restauratie aan de UvA, van de colleges Materiaal-
kennis III aan Saxion en het werk van Cronyn 1990, Kars 2003 en Huisman 2009.
Nadat diverse onderdelen waren onderzocht en beschreven, kon in januari 2015 al worden ge-
start met het praktijkgedeelte in het restauratieatelier bij de RCE te Lelystad. Als eerste werd
de invloed van de vondstomstandigheden op de objecten geïnterpreteerd, door te kijken naar
de corrosie en de gaafheid van alle objecten. Vervolgens zijn alle objecten losgemaakt van el-
kaar en zijn voor, tijdens en na het schoonmaken van de haardplaten foto’s gemaakt. Voor de
conservering van alle objecten is uitvoerig onderzoek gedaan naar alle methoden, zijn de
voor- en nadelen beschreven en zijn enkele methoden toegepast op referentiemateriaal. Hier-
voor zijn ook specialisten van de RCE te Lelystad geïnterviewd over de conservering en res-
tauratie van (maritiem) vondstmateriaal, waaronder Lucas van Dijk, Laura Koehler en Joke
Nientker. Vervolgens zijn de meest geschikte conserverings- en restauratiemethoden toege-
past op de haardplaten en verschillende overige objecten die hieraan zaten vastgekoekt.
2.4 Kwaliteitsverantwoording
Deze scriptie betreft een onderzoek naar de best toepasbare conserverings- en restauratieme-
thode voor de haardplaten en de daaraan vastgekoekte materialen. Het onderzoek is gedeelte-
lijk opgesteld volgens de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)
versie 3.3. In feite wordt alleen van deze richtlijnen afgeweken door een onderzoek te doen
naar de verschillende conserverings- en restauratiemethoden en hiervan de voor- en nadelen
tegen elkaar op te wegen. Tevens zijn ook het boek van Roel Grit, Projectmanagement en de
Handleiding Afstuderen gebruikt, voor controle op projectmatig inhoudelijke zaken. Voor de
beschrijving van de keramiekfragmenten is het Deventer Systeem aangehouden, omdat dit de
meest toegepaste methode is voor het determineren van keramiek vanaf de Middeleeuwen.
Onderzoeksmethodiek
~ 22 ~
Tijdens de module Onderzoeksmethoden 2, dat in het studiejaar 2013-2014 door Peter Jongste
werd gegeven, werd een bronnencontrole uitgevoerd. Hierbij werd voor enkele bronnen ach-
tergrondinformatie over de auteurs en een aantal reviews opgezocht. Om de kwaliteit van dit
onderzoek te kunnen waarborgen, is tijdens het onderzoek bij elke nieuwe bron gekeken naar
de betrouwbaarheid daarvan.
Getracht is om de meest recente bronnen te gebruiken voor dit onderzoek. Alle auteurs van de
geraadpleegde rapporten, verslagen of onderzoeken zijn bekende specialisten in hun vakge-
bied, of dit nu om conservering, restauratie, degradatie, archeologie of geologie gaat.
De boeken zijn allemaal uitgegeven door bekende academische uitgevers, zoals Butterworths,
Routledge en SdU uitgevers. Verder hebben ook universiteiten, zoals de Vrije Universiteit
van Amsterdam en Texas A&M University, en instituten, zoals het Canada Conservation In-
stitute en The Getty Conservation Institute, gefungeerd als uitgever. Enkele geraadpleegde
onderzoeken zijn gedaan in opdracht van een universiteit, zoals Hamilton 1997 en Kars 2003
en andere in opdracht van de RCE, zoals Huisman 2009. De meeste van deze boeken worden
ook voorgeschreven als (vak)literatuur voor en door veel universiteiten in Nederland en daar-
buiten. Enkele bronnen zijn ook gepeer-reviewd, zoals Cronyn 1991.
Alle gebruikte boeken zijn afkomstig uit bibliotheken, waardoor volgens de reader van Sto-
rage & Retrieval de kwaliteit van de informatie al grotendeels is gegarandeerd. Boeken wor-
den namelijk al door de bibliotheken geselecteerd.10 De boeken die zijn geraadpleegd zijn af-
komstig uit de bibliotheken van de RCE te Amersfoort, Lelystad en Amsterdam en de Univer-
siteit van Amsterdam. Voor de websites is gekeken naar de auteur en het jaar waarin de web-
site of het artikel is aangemaakt of geplaatst. De websites die zijn geraadpleegd, zijn ontwor-
pen door bedrijven of musea. Getracht is om zoveel mogelijk terug te gaan naar de originele
bron. Daarnaast is door het volgen van de minor Conservering en Restauratie aan de UvA ge-
bruik gemaakt van enkele boeken van de voorgeschreven literatuur voor diverse disciplines
binnen deze minor.
Enkele objecten zijn getekend, zoals de tinnen kan, de smeedijzeren vuurtreeft en de smeedij-
zeren vuurtang. De objecten zijn op schaal 1:1 getekend. Alle tekeningen zijn getekend op
millimeterpapier met een P1 potlood. De potloodtekeningen zijn overgetrokken met een 0,5
en 0,25 mm vulpen, waarna de tekeningen zijn gescand en bewerkt in Adobe Illustrator en
Adobe Photoshop. De tekeningen zijn voorzien van materiaaltype, objecttype, datering en
vondstnummer. De objecttekeningen zijn in sommige gevallen voor (zoals bij de vuurtreeft en
–tang) en in andere gevallen na de conservering gemaakt (zoals bij de tinnen kan).
Alle maten van de objecten zijn in millimeters beschreven, omdat deze maateenheid wordt ge-
hanteerd bij de RCE.
10 van de Pas/van Schijndel/Vermeulen-Bekkering 2010, 10.
Veldonderzoek
~ 23 ~
De twee haardplaten zijn aangetroffen tijdens de opgraving van scheepswrak OR49. De op-
graving van het wrak vond plaats op een perceel bij Rietweg 17 te Dronten (zie afbeelding 3.1
en bijlage II voor de basisgegevens).
3.1 Inpoldering Oostelijk Flevoland
De aanleg van de polder Oostelijk Flevoland begon in 1950 met ‘perceel P’, een eiland, dat nu
Lelystad Haven is.11 In 1956 werd de ringdijk rondom Oostelijk Flevoland gesloten en kon
worden begonnen met droogleggen. De verkaveling vond plaats in 1957, waarbij de dorpen
Biddinghuizen, Swifterbant, en Dronten ontstonden en de stad Lelystad. Oostelijk Flevoland
was na de Noordoostpolder het tweede gebied dat werd ingepolderd.12 Dit deel van de provin-
cie is in 1957 ingepolderd en zou oorspronkelijk de bevolking van de overvolle Randstad op-
vangen.
11 http://www.flevoland.nl/flevoland-in-beeld-en-cij/schatkaart/ontstaan-van-flevoland/15.-perceel-p/ - geraad-
pleegd op 14-03-2015. 12 http://dronten.flevoland.to/geschiedenis/- geraadpleegd op 14-03-2015.
3. Veldonderzoek
Afbeelding 3.1 Locatie scheepswrak.
Veldonderzoek
~ 24 ~
De inpoldering van Flevoland is de grootste inpoldering ter wereld. Bij de inpoldering van
Oostelijk Flevoland is eerst een werkeiland aangelegd. Dit is gedaan door een dijk aan te leg-
gen in open water: de Zuiderzee. Hieromheen werden twee dammen aangelegd, waartussen
voor de stevigheid zand, steen, puin en basaltblokken werden geplaatst. Vervolgens werd er
een gemaal op de dammen geplaatst. Naar het gemaal toe werden grote, afgezette kanalen ge-
graven, zodat het land kon worden leeggepompt. Na het leegpompen bleef een drassige grond
over. Om het laatste water weg te krijgen, werd er riet gezaaid en hierna koolzaadvelden, om
het onkruid te verwijderen. Op deze manier werd de landbouwgrond verkregen en kwamen
ook de scheepswrakken aan het licht.13
Tijdens de inpoldering van heel Flevoland, werden tientallen scheepswrakken per jaar aange-
troffen, die allen dateren tussen 1200 en 1900.14 In de bodem lagen maar liefst 425 scheeps-
wrakken, waarmee Flevoland het grootste scheepskerkhof ter wereld is. Ruim 300 van deze
scheepswrakken zijn opgegraven en onderzocht. De inventaris van deze wrakken, ongeveer
33.000 voorwerpen in totaal, is tentoongesteld in het Nationaal Depot voor Scheepsarcheolo-
gie bij de RCE in Lelystad. Ongeveer 80 wrakken liggen nog in de bodem. Twaalf van deze
wrakken zijn een beschermd Rijksmonument en achttien wrakken worden fysiek beschermd
binnen een wand van plasticfolie. Vier scheepswrakken zijn in hun geheel geborgen.15 Tegen-
woordig wordt de polder nog steeds drooggehouden met behulp van gemalen.16
3.2 Geologie
De onderkant van het scheepswrak OR49 ligt op het pleistocene zand. Dit is een compacte
laag, waardoor het niet verder kan wegzakken in de bodem. Bovenop het pleistocene zand ligt
een kleilaag die is gevormd in het Holoceen (11.700 voor Chr. tot heden). Tussen deze twee
lagen ligt het scheepswrak. Deze holocene afzetting wordt gerekend tot de Formatie van
Naaldwijk.17 Deze formatie is onderverdeeld in een aantal laagpakketten en lagen. Het Laag-
pakket van Wormer is in de kustvlakte afgezet, voordat de kust volledig was gesloten. Dit
laagpakket is vervolgens afgedekt met een pakket veen. Hier bovenop bevindt zich een
tweede pakket afzettingen, dat zich heeft gevormd in de kustvlakte en wordt gerekend tot het
Laagpakket van Walcheren. Binnen dit laagpakket worden weer lagen onderscheiden die spe-
cifiek voorkomen in of rond de Almere lagune. Deze Almere Laag bestaat uit afzettingen die
zijn gevormd in de fase dat er sprake was van een grote binnenzee met een beperkte opening
naar zee (800 – 1250 na Chr.). De afzettingen zijn gevormd in een brak lagunair milieu. Een
lagunair milieu is een milieu waarin één of meer lagunes aanwezig zijn. Een lagune is een
soort meer dat ontstaat tussen een strand en een strandwal. De Almere Laag wordt afgedekt
door de Zuiderzee Laag. Deze laag is gevormd in een brak tot zout lagunair milieu.18
13 van der Heijden 2014: http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20131029_nieuwland01/ - geraadpleegd op
15-03-2015. 14 Bechtold s.a.: http://www.verganeschepen.nl/info.php - geraadpleegd op 15-03-2015. 15 Waldus/Overmeer 2014, 27. 16 van der Heijden, 2014: http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20131029_nieuwland01/ - geraadpleegd
op 15-03-2015. 17 Berendsen 2004 252-262. 18 van Zijverden/de Moor 2014, 35.
Veldonderzoek
~ 25 ~
Voor het bepalen van de infiltratiesnelheden van water door de bodem, is het van groot belang
om inzicht te verkrijgen in de karakteristieken van de deklaag, de laag tot de pleistocene zand-
grond. Dit inzicht is nodig, omdat dit een indicatie geeft van de porositeit van de deklaag. De
deklaag is namelijk de enige laag die de objecten van de buitenlucht scheidt en is dus van in-
vloed op de vondstomstandigheden in de bodem. Wanneer de deklaag erg poreus is, kan het
bijvoorbeeld veel water en lucht doorlaten. Dit creëert ideale leefomstandigheden voor micro-
organismen en schimmels. Wanneer de bodem erg compact is, kunnen water en lucht al lasti-
ger de bodem doordringen en zal het materiaal bij voorbaat minder zijn aangetast door micro-
organismen en schimmels.19 Hierbij is het ook van belang om te kijken uit welke grondsoort
de bodem bestaat en hoe dik deze laag is.
Afbeelding 3.3 op de volgende pagina geeft niet de opeenvolging van verschillende litholo-
gische lagen weer, maar juist de dikte van het voorkomen van veen, klei en zand in de dek-
laag. Op deze manier kan een inschatting worden gemaakt van de weerstand van de deklaag,
die van belang is voor de conserveringsomstandigheden in de bodem. In Oostelijk Flevoland
is de deklaag erg dun (1 tot 2 meter, zie hiervoor afbeelding 3.2). De rode pijl geeft de locatie
van het scheepswrak te Dronten aan. De deklaag bestaat hier voornamelijk uit klei, dat wordt
afgewisseld met dunne veenlagen. Uit afbeelding 3.3 is af te leiden dat bij Dronten de holo-
cene bodem wel uit klei bestaat, maar niet uit veen en nauwelijks uit zand of zandige klei. Op
afbeelding 3.4 is te zien dat de weerstand van de bodem ten opzichte van de neerslag vrij laag
is, ongeveer 50-200 dagen. Dit houdt in dat het water snel door de bodem zakt en de archeolo-
gische vondsten kan aantasten. In dit deel van Dronten waar vrijwel de laagste holocene dek-
laag ligt (zoals te zien op afbeelding 3.2), is ook de laagste weerstand aanwezig (afbeelding
3.4).20 Bij alle afbeeldingen geeft de rode pijl de locatie weer van het scheepswrak te Dronten.
19 Kars/Smit 2003, 79-84. 20 Oude Essink 2008, 23-25.
Afbeelding 3.2 Dikte van de deklaag (in meters). De rode pijl geeft de locatie van
het scheepswrak weer.
Veldonderzoek
~ 26 ~
Afbeelding 3.4 De weerstand van de deklaag (in dagen). De rode pijl geeft de locatie van het
scheepswrak neer.
Afbeelding 3.3 Dikte van de holocene deklaag (in meters). De rode pijlen geven de locatie van
het scheepswrak weer.
Veldonderzoek
~ 27 ~
3.3 Verandering van het omgevingsmilieu
Op het moment dat het schip (OR49) verging, voer het op de Zuiderzee. In deze periode was
het zeewater dus brak. Toen in 1932 de Afsluitdijk werd aangelegd, veranderde de zee in een
groot meer: het IJsselmeer.21 Vanaf dit moment veranderde het brakke zeewater in zoetwater.
De overgang van zout- naar zoetwater heeft gezorgd voor veranderingen in de sedimenten en
microfossielen. Dit komt uit boringen die zijn gedaan in het IJsselmeer duidelijk naar voren.
Het sediment is veranderd van zand naar kleiig slib, dat ook wel gyttja wordt genoemd. In
plaats van marien-brakke diatomeeën, komen na 1932 juist zoetwater diatomeeën voor. An-
dere typisch mariene algensoorten, zoals foraminiferen, verdwijnen nadat de Afsluitdijk is
aangelegd. De diatomeeën laten zien dat de waterkwaliteit sinds 1932 sterk is veranderd. Tus-
sen 1932 en 1960 was het water vrij voedselrijk (eutroof) en dit nam tot 1990 alleen maar (hy-
pertrofie) toe door de bemesting van het omliggende land. Vanaf 1990 is het water bezig met
een natuurlijk herstel, naar een sterke eutrofie (zie afbeelding 3.5).22
21 http://www.zuiderzeemuseum.nl/nl/234/bezoek/museum/ - geraadpleegd op 14-03-2015. 22 Cremer/Bunniks 2006, 3.
Afbeelding 3.5 Analyse van de sedimentkern uit het IJsselmeer laat goed zien hoe de condities zijn veranderd de afgelopen
eeuw. De microfossielen geven de ontwikkeling van zout naar zoet goed weer.
Veldonderzoek
~ 28 ~
De site bevindt zich aan de Rietweg 17 in Dronten, op kavel R 49 in Oostelijk Flevoland, van-
daar de toponiem OR49. De grond op en rondom het scheepswrak is in overleg met de heer
Meijering, eigenaar van de kavel, ingezaaid met gras. De omliggende akkers zijn bebouwd
met verschillende soorten groenten. Het wrak ligt 35 tot 95 cm onder het maaiveld. Op deze
diepte is de bodem niet zout, omdat in dit deel van Flevoland de tweede, scheidende laag tus-
sen de zoute en zoete afzettingen in de bodem zeer dun en poreus is, waardoor chloriden (zou-
ten) eenvoudig dieper in de grond kunnen dringen. Uit testen van de Nederlandse Organisatie
voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) is gebleken dat de grond en het
grondwater pas vanaf 40 m onder N.A.P. brak tot matig zout zijn.23 Wel is dit gebied een stuk
zouter dan de Noordoostpolder, omdat er verzilting vanuit de Zuiderzee heeft plaatsgevonden
voor 1932.24 Voor het onderzoek is het van belang te weten hoe zout de bodem is, omdat hier
rekening mee moet worden gehouden bij het conserveren van de objecten. Hoe meer chlori-
den er in de bodem aanwezig zijn, hoe meer chloriden zich in de objecten kunnen bevinden.
De tijdsduur van het conserveren kan vele malen langer zijn voor een object, naarmate de
grond zouter is.
3.4 Eerder onderzoek
Scheepswrak OR49 is gemeld bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders in februari 1960
en in maart 1964. Het scheepswrak is aangetroffen tijdens het leggen van drainagebuizen. In
1964 is een archeologische verkenning uitgevoerd, waardoor duidelijk werd dat het wrak on-
der slagzij in de bodem lag. Dit had als gevolg dat het hoogst gelegen boord slechts tot aan de
kim bewaard was gebleven. Het schip lag met het linker boord (bakboord) 50 cm onder het
maaiveld en het rechter boord (stuurboord) 200 cm onder het maaiveld. Op basis van de
vondst van Mya arenarea schelpen bij de hoogst gelegen kim, kon worden vastgesteld dat het
schip in de zoute Zuiderzeefase zou zijn vergaan, vermoedelijk na 1700 na Christus.25
In 1989 is opnieuw een verkenning uitgevoerd. Tijdens deze verkenning is vastgesteld dat het
schip was gezonken op 11 km ten noordwesten van de haven van Elburg. Het is nog niet be-
kend waarom het schip is gezonken. In paragraaf 3.6 worden de mogelijke oorzaken van ver-
gaan besproken. Afgaande op het bodemprofiel kwam men tot de conclusie dat het schip niet
na 1700 was vergaan, maar in de tweede helft van de 17de eeuw. De hoger gelegen delen van
het scheepswrak, zoals het omgevallen boord, waren van zeer slechte kwaliteit en het dieper
gelegen hout was van matige kwaliteit. Het wrak lag met zijn kiel op het pleistocene zand.
Door de compacte structuur van dit zand was het niet mogelijk dat het wrak dieper de in bo-
dem zou zakken. De hoogst gelegen delen van het wrak liggen 35 cm onder het maaiveld en
de diepst gelegen delen op 140 cm. Het wrak ligt minder diep dan in 1964, dat komt door het
inklinken van de bodem door de verlaging van de grondwaterstand.26
In 2013 is besloten het scheepswrak op te graven. Hiervoor is gekozen omdat het wrak dicht
onder het maaiveld was komen te liggen, daardoor in slechte staat verkeerde en steeds verder
zou degraderen. Verder wilde de heer Meijering, de eigenaar van het land, graag diepploegen,
maar dit was niet mogelijk vanwege de hoge ligging van het scheepswrak. Zowel de ploeg als
het scheepswrak zouden dan beschadigd raken. Vooraf werd vastgesteld dat het wrak met de
23 Oude Essink 2008, 3. 24 Oude Essink 2008, 5. 25 van Holk 2014, 1. 26 van Holk 2014, 1-3.
Veldonderzoek
~ 29 ~
bakboordzijde over de stuurboordzijde geklapt
zou zijn. Tijdens het booronderzoek op 5 maart
2014 (zie afbeelding 3.6) is gebleken dat de
hoogst gelegen zijde 25 cm onder het maaiveld
ligt en het diepst gelegen deel op 95 cm onder
maaiveld. Diezelfde dag is met behulp van jalons
een werkput uitgezet van 20 x 40 m waarbinnen
het wrak zou worden opgegraven, zodat de heer
Meijering hier tijdens zijn werkzaamheden reke-
ning mee kon houden.27 De opgraving is op 4 au-
gustus 2014 gestart en eindigde op 28 augustus
2014. Het scheepshout is toen afgedekt met een
laag geotextiel (doorlaatbare stukken textiel, ge-
schikt als filter-, drainage- of scheidingsma-
teriaal), waarna de put werd afgedicht met zand.
In juli 2015 zal de opgraving worden hervat.
3.5 Het opgraven van een scheepswrak
In deze paragraaf wordt de algemene werkwijze voor een scheepsopgraving besproken. Hier-
bij wordt ingegaan op de werkwijze in en naast de put, welk materiaal wordt gebruikt en hoe
de documentatie verloopt. In de volgende paragraaf wordt vervolgens een beeld geschetst van
het verloop van de opgraving van OR49.
Een scheepsopgraving is anders dan een landopgraving. Bij een scheepsopgraving is er sprake
van een driedimensionaal houten object. Het hout moet te allen tijde voorzichtig worden be-
handeld, aangezien archeologisch hout over het algemeen zeer kwetsbaar is. In principe kan
er niet over de houten constructie worden gelopen. Dit is alleen mogelijk indien het hout sterk
genoeg is en alleen toegestaan op vooraf in overleg vastgestelde plekken in het schip. Het
hout is door het eeuwenlange verblijf in de bodem verzadigd met water en daardoor in de bo-
dem geconserveerd gebleven. Tijdens de opgraving wordt het hout de hele dag blootgesteld
aan de weersomstandigheden, waardoor het snel kan uitdrogen en het hout degradeert. Het is
van groot belang om het hout nat te houden door er regelmatig water overheen te sproeien en
zo verdere degradatie te voorkomen. Om het wrak ook na werktijd vochtig te houden, wordt
aan het eind van de werkdag geotextiel over het wrak gelegd. Tijdens de werkzaamheden
worden de delen waar niet aan wordt gewerkt ook afgedekt met hetzelfde doek (zie afbeelding
3.7 op de volgende pagina).28
27 van Holk 2014, 1. 28 van Holk 2014, 2.
Afbeelding 3.6 Booronderzoek op 05-03-2014.
Veldonderzoek
~ 30 ~
Het opgravingsgereedschap verschilt ook enigszins van het gereedschap dat wordt gebruikt
bij de landarcheologie. Bij een scheepsopgraving wordt geen gebruik gemaakt van de traditio-
nele troffel met scherpe punt en driehoekskrabber. Deze gereedschappen kunnen het hout be-
schadigen en zo onbedoelde bewerkingssporen achterlaten. Wel wordt er gebruik gemaakt
van metselgereedschap, zoals voegspijkers, troffels met afgeronde hoeken en de zogenaamde
bietenhak, een soort krabber. Met de bietenhak kan tot zeer dicht op het hout worden gewerkt
zonder het hout te beschadigen. Door voorzichtig met de krabber te werk te gaan, kan ook
zeer kwetsbaar materiaal als touw of leer op tijd worden herkend. Dit touw of leer is vaak he-
lemaal vergaan en wordt dan slechts als een verkleuring in de bodem gezien. Kwetsbare
vondsten worden voorzichtig losgemaakt met behulp van een Gardena sproeier. Objecten
worden zo snel mogelijk geborgen nadat ze zijn voorzien van een vondstkaartje, zijn ingeme-
ten, gefotografeerd en eventueel (in)getekend. Het is per vondst verschillend of het object in
een vondstzak of op een op maat gemaakte ondersteuning wordt geborgen. De vondsten wor-
den vervolgens in een keet geplaatst. De kwetsbare vondsten worden dezelfde dag naar de af-
deling Scheepsarcheologie van de RCE in Lelystad getransporteerd voor tijdelijke conserve-
ringsmaatregelen (nat houden), omdat daar in de keet geen mogelijkheid toe is. De vondst
wordt na het bergen nat gehouden en/of afgedekt. Dit geldt ook voor de losse onderdelen van
het schip. Het hele wrak en alle losse onderdelen worden buiten de werkput getekend en ver-
der gedocumenteerd. De te tekenen en te documenteren losse, houten onderdelen worden op
Afbeelding 3.7 Scheepsopgraving IFMAF 2014. Het geotextiel is over delen van het scheepswrak gelegd om uitdroging te
voorkomen.
Veldonderzoek
~ 31 ~
passend ondersteuningshout geplaatst en op tafels uitgelegd. De niet kwetsbare vondsten, zo-
als aardewerk, worden in de keet op de site zelf bewaard tot aan het eind van de opgraving.29
De documentatie verschilt niet veel van de landarcheologie. Naast de teken- en fotolijsten, te-
keningen en foto’s, dag- en weekrapporten, vondstformulieren en een beschrijving van het bo-
demprofiel, worden er echter nog een Wood record sheet (waarin het hout wordt beschreven),
een beschrijving per scheepsonderdeel en een hoogtemetingenformulier gebruikt.30
Het wrak wordt in zijn geheel getekend op schaal 1:50. Afhankelijk van de mate van detaille-
ring van de onderdelen van het wrak en het formaat, worden details en aparte delen in het
schip getekend op schaal 1:10 of 1:20. In de meeste gevallen wordt er getekend op schaal
1:10.31
Net als bij landarcheologie worden de foto’s van de site voorzien van jalons, een noordpijl en
meetlatten of schaalbalken. Van de losse onderdelen van het wrak en van de vondsten worden
aparte foto’s gemaakt. Bij de officiële foto’s voor in het rapport wordt een fotobordje met uit-
gebreide gegevens geplaatst, bij de werkfoto’s volstaat een kaartje met vondstnummer.32
3.6 Opgravingsresultaten van scheepswrak OR49
In deze paragraaf wordt de opgraving van OR49 besproken. Verder worden enkele resultaten
behandeld en wordt ingegaan op de interpretatie van het scheepswrak. Voor een uitgebreide
interpretatie met betrekking tot het vondstmateriaal wordt verwezen naar hoofdstuk 7.
3.6.1 De opgraving van scheepswrak OR49 De opgraving van scheepswrak OR49 vindt in twee campagnes plaats. De eerste campagne
liep van 4 tot en met 28 augustus 2014.33 De tweede campagne staat gepland voor 24 juni tot
en met 31 juli 2015. Het scheepswrak dateert waarschijnlijk uit de tweede helft van de 17de
eeuw. Na dendrochronologisch onderzoek, dat wordt uitgevoerd in de tweede campagne, kan
de datering mogelijk nauwkeuriger worden bepaald. Het wrak ligt oost-west georiënteerd,
vrijwel parallel aan de kavelsloot. De achtersteven ligt richting het oosten, de voorsteven rich-
ting het westen. Op het eerste gezicht leek de stuurboordzijde naar binnen te zijn geklapt,
maar na het schoonmaken van alle planken bleek dat juist de bakboordzijde naar binnen is ge-
klapt. De afmetingen van het schip bedragen ongeveer 20 x 7m (zie afbeelding 3.8 op de vol-
gende pagina). De exacte afmetingen zijn niet bekend, aangezien het wrak niet meer geheel
intact was. Tijdens het vervolgonderzoek in juli 2015 kunnen de afmetingen nauwkeuriger
worden opgemeten, maar mogelijk zijn de exacte afmetingen niet meer vast te stellen.
De werkput is op 4 augustus 2014 aangelegd door een graafmachine. Deze heeft de put in
twee delen verdeeld. Een wand in de put van ongeveer één meter breed scheidde deze twee
delen (zie afbeelding 3.8). In één deel lagen het voor- en middenschip en in het andere deel
29 van Holk 2014, 2-3. 30 van Holk 2014, 3. 31 van Holk 2014, 3. 32 van Holk 2014, 2-3. 33 Zie voor extra informatie en interviews de blog van de IFMAF. Deze is te raadplegen via http://ifmaffield-
school.blogspot.nl/.
Veldonderzoek
~ 32 ~
lag het achterschip. De wand heeft ruim een week gestaan en heeft voornamelijk gediend als
wand om monsters uit te nemen. Mede aan de hand van deze monsters kan een datering wor-
den opgesteld, van het vergaan van het schip. Een andere reden van deze monstername is om
het verloop van de inpoldering te onderzoeken. De resultaten van het onderzoek zijn op het
moment van schrijven van deze scriptie nog niet bekend.
De graafmachine heeft het scheepswrak tot vlak boven het hout vrijgelegd. De laatste 10 cm
is handmatig door de studenten, amateurarcheologen en scheepsarcheologen vrijgelegd met
scheppen en krabbers. Op het moment dat de constructie zichtbaar werd, is het scheepswrak
op schaal 1:50 getekend. Hiervoor werden eerst twee meetlinten gespannen over het scheeps-
wrak (de twee hoofdmeetlijnen, zie afbeelding 3.8). Vanaf deze hoofdmeetlijnen werd het
schip ingemeten. Deze handeling is hetzelfde als bij de landarcheologie.
Op het moment dat het hele schip was vrijgelegd en getekend, konden de spanten (een dwars-
scheeps geplaatste verbanddeel van het geraamte van de scheepsromp) en knieën (een L-vor-
mig, soms V-vormig gegroeid stuk hout, dat wordt gebruikt om twee verbanddelen met elkaar
te verbinden) worden gelicht (zie afbeelding 3.9 op de volgende pagina). Het lichten van de
spanten en knieën is gedaan om schaaltekeningen te maken, houtmonsters te nemen en om
een overzicht te krijgen van de onderliggende constructie en eventuele vondsten van het
Afbeelding 3.8 Overzichtsfoto vanaf het voorschip van de werkput. De put wordt gescheiden door de damwand. In de put ligt
het gebruikte materiaal.
Veldonderzoek
~ 33 ~
scheepswrak. Het hout wordt uiteindelijk allemaal verwijderd en gedocumenteerd, zodat een
compleet 3-D overzicht ontstaat van het scheepswrak.
Na het lichten werden de spanten en knieën de tent ingebracht, waar ze werden uitgelegd op
tafels. Deze scheepsonderdelen werden op schaal 1:10 getekend. Op een formulier, genaamd
Wood record sheet werden deze scheepsonderdelen verder gedetailleerd beschreven. Op dit
formulier werd bijvoorbeeld genoteerd of er bewerkingssporen aanwezig waren, uit welk deel
van de boom het onderdeel afkomstig was en wat de kwaliteit van het hout was. Het tekenen
van de spanten en knieën gebeurde vanaf de derde week. In deze week werd ook het mastgat
aangetroffen (zie afbeelding 3.10 op de volgende pagina).
Afbeelding 3.9 Het lichten van een knie op een draagbaar.
Veldonderzoek
~ 34 ~
Wanneer een vondst werd aangetroffen, werd deze eerst ingemeten met behulp van een Total
Station. Hiervoor werd een vondstnummer uitgeschreven, zodat deze kon worden ingevoerd
in de Total Station en de meting kan worden gekoppeld aan de vondst. Wanneer het regende
werd boven de Total Station een grote paraplu gezet, zodat kon worden doorgewerkt (zie af-
beelding 3.11 op de volgende pagina). Na het inmeten werd de vondst onder hetzelfde vondst-
nummer toegevoegd aan de vondstenlijst en kon de vondst worden ingetekend en gefotogra-
feerd. Wanneer de vondst was gedocumenteerd kon deze worden gelicht en werd met vondst-
nummer voorzien van een geschikte verpakking. De grote en fragiele vondsten werden met
een ondersteuning gelicht. Alle vondsten werden tijdelijk in de vondstcontainer gedeponeerd.
De kleine vondsten werden meestal in plasticfolie verpakt en in een vondstzakje gedaan, ter-
wijl de grote vondsten werden bedekt met bubbeltjesplastic en plasticfolie. Alle vondsten
werden aan het eind van de werkdag naar het restauratieatelier van de RCE te Lelystad ge-
bracht. Hier werden de vondsten in een gecontroleerd klimaat bewaard (organische materialen
werden in water gelegd en de overige objecten werden koel en droog bewaard).
Afbeelding 3.10 Overzicht van scheepswrak OR49. Het mastgat is met rood omcirkeld.
Veldonderzoek
~ 35 ~
3.6.1 Mogelijke oorzaken van het vergaan Vaak is het niet meteen te achterhalen waarom een schip is vergaan. Eén van de weinige uit-
zonderingen is scheepswrak OK45 (bij Zeewolde). Dit schip is vermoedelijk in het rampjaar
1672-1673 ontploft. In 1976 is dit schip opgegraven bij Zeewolde. Het gehele achterschip
werd pas zes jaar later aangetroffen op kavel ZM8, zes kilometer verder.34 Aan de hand van
dezelfde opvallende versieringsgroef in het midden van elke huidgang kon dit worden vastge-
steld.35 Voor scheepswrak OR49 is de oorzaak van het vergaan tot nog toe niet bekend. Hier-
voor zijn verschillende mogelijkheden. Het kon bijvoorbeeld gebeuren dat de schipper een
fout maakte. Wanneer de lading slecht was gestouwd kon deze gaan schuiven, waardoor het
schip slagzij ging maken. Hierdoor kon er dan zoveel water naar binnen stromen dat het schip
niet meer te redden viel. Een andere mogelijkheid is dat het schip door achterstallig onder-
houd is gaan lekken of dat het schip is vergaan tijdens een van de noordelijke stormen. Tij-
dens deze noordelijke stormen kon de waterstand enkele meters stijgen, waardoor strekdam-
men bij haveningangen onder de golven verdwenen en de schipper zich niet meer kon oriënte-
ren en aan de grond kon lopen. Een ander voorbeeld is de onregelmatige bodem van de toen-
malige Zuiderzee. Bij een aanhoudende zuidelijke wind daalde het waterpeil aanzienlijk,
waardoor het aantal ondiepe plaatsen steeg. Dit gebeurde voornamelijk bij storm. Tijdens een
storm konden de zogenaamde grondzeeën (sterke golfslag die ontstaat op de overgang van
34 http://www.scheepsarcheologischnieuws.nl/artikel_01.html - geraadpleegd op 19-05-2015. 35 Gijsbers/Koehler/Morel 2010, 163.
Afbeelding 3.11 Inmeten met de Total Station. De paraplu voorkomt dat de regen de Total Station kapot maakt.
Veldonderzoek
~ 36 ~
diep naar ondiep water) kleinere schepen volledig uit elkaar slaan. De mogelijkheid dat de
grondzeeën scheepswrak OR49 hebben doen vergaan lijkt niet erg aannemelijk, aangezien het
schip nog vrijwel intact is.36 De meest aannemelijke theorie is dat het vergaan van het schip te
wijten is aan een combinatie van extreme weersomstandigheden en menselijk falen. De Zui-
derzee wekte bij veel schippers de illusie ongevaarlijk te zijn door zijn relatief geringe om-
vang, maar was in werkelijkheid misschien wel gevaarlijker dan menig ander vaarwater. De
Zuiderzee was als geheel erg ondiep, gemiddeld ongeveer vier meter. Bij storm veroorzaakte
deze ondiepte in verhouding tot het wateroppervlak een steile en korte golfslag. De schepen
gleden daardoor niet over de golven heen, maar gingen eraan kapot, doordat de golven tegen
de schepen aansloegen. Als gevolg hiervan konden naden en kieren van het schip open gaan
staan en kon er water naar binnen lopen. Als de luiken van het ruim niet goed waren gesloten,
kon overslaand buiswater het schip doen vollopen en zinken.37 Mogelijk was scheepswrak
OR49 (deels) geladen met turf. Bij een turfschip kon, wanneer de turflading niet goed genoeg
was afgedekt, de regen de turf zwaarder maken. Turf werkt namelijk als een soort spons en
houdt dus al het water vast. Hierdoor werd niet alleen de turf zwaarder, maar ook schip. Eén
van bovenstaande factoren of een combinatie ervan kunnen er voor hebben gezorgd dat het
schip OR49 is vergaan.
3.6.2 Scheepsinventaris Tijdens de opgraving zijn in de eerste week de twee gietijzeren haardplaten aangetroffen.
Beide haardplaten zijn echter pas in de tweede week geborgen, omdat delen van de scheeps-
constructie over de twee objecten lagen. Nadat de documentatie van de scheepsconstructie
was afgerond, konden de balken die over de haardplaten lagen worden verwijderd en konden
de haardplaten pas worden geborgen. In paragraaf 4.1 wordt hier verder op ingegaan. Behalve
de twee haardplaten zijn nog meer objecten geborgen. Voornamelijk in het voorschip zijn veel
vondsten aangetroffen, omdat zich hier de kombuis (keuken) bevond. In dit deel van het schip
zijn ook enkele wandborden van keramiek aangetroffen, waaronder één faiencebord met de
tekst: ‘Maer en bort van porseleijn’ (zie afbeelding 3.12 op de volgende pagina). Dit bord
blijkt onderdeel te zijn van een serie van 6 borden. Op ieder bord staat een andere regel uit
een versje. Dit bord is het derde bord uit deze serie. In hoofdstuk 7 wordt een uitgebreide in-
terpretatie gegeven van dit bord. Een ander object betreft een majolicabord met een blauw
fond (ondergrond) met de afbeelding van een vogel (zie afbeelding 3.13). Dit bord is waar-
schijnlijk geproduceerd in Haarlem tussen 1600 en 1650.38 In de Nederlandse scheepsarcheo-
logie is dit een unieke vondst, omdat een soortgelijk bord nog niet eerder is aangetroffen in de
scheepsarcheologie. In de Nederlandse landarcheologie zijn al vaker dit soort borden gevon-
den. Deze borden zijn voor een groot deel afkomstig uit Haarlem, één van de grootste produc-
tiecentra van majolicaborden met een blauw fond.39 Aan de hand van het spijkergat dat aan de
bovenzijde van de borden zichtbaar is, kon worden vastgesteld dat het wandborden betrof (zie
afbeelding 3.13 op de volgende pagina).
36 Bulk 1985, 7, 9. 37 Bulk 1985, 6. 38 Korf 1981, 216. 39 Korf 1981, 216.
Veldonderzoek
~ 37 ~
Nabij haardplaat OR49-34 lag een stapel van drie borden van roodbakkend aardewerk omge-
keerd in de bodem. De borden waren gebroken, maar wel compleet. In het wrak zijn ook twee
grote textielloden aangetroffen. Deze loden dragen het merkteken van Amsterdam (drie maal
X) en op één van de twee staat het jaartal 1661. Verder is er ook een koperen koekenpan aan-
getroffen, waarvan het houten handvat ontbreekt. In de pan lag een pokhouten schijf van een
scheepsblok (zie afbeelding 3.14). Pokhouten schijven werden gemaakt van de hardste hout-
soort ter wereld. Het is vanuit het tropisch gebied naar Nederland geïmporteerd. De lichtsme-
rende eigenschappen van dit hout maakte het uitermate geschikt om te gebruiken als katrollen.
De touwen gleden makkelijker langs de schijven, waardoor het werk minder zwaar werd en
de touwen minder snel sleten.40 In de buurt van deze pan met pokhouten schijf, was een aantal
gele IJsselsteentjes met mortel aangetroffen en zwavel. De zwavel kleurde geelgroen in de bo-
dem. Met behulp van zwavel en een houten stokje werd het vuur aangestoken.
40 http://www.af.nl/voorraad/massief/pokhout/ - geraadpleegd op 15-03-2015.
Afbeelding 3.12 Faiencebord 'Maer een bort van porse-
leijn.'
Afbeelding 3.13 Blauwe majolicabord zoals aangetroffen in
het veld. Links bovenin is het spijkergat zichtbaar, aangege-
ven met de rode pijl.
Afbeelding 3.14 Close-up van de pokhouten schijf in de koperen koekenpan bovenin. Een deel van
haardplaat A loopt nog over de pokhouten schijf. Aan de rechterzijde van de haardplaat is een
wandtegelfragment vastgekoekt in de concretie.
Veldonderzoek
~ 38 ~
Bij de koperen ketel (aker), die ook in de kombuis lag, ontbreekt het ijzeren hengsel groten-
deels. Alleen de afdruk is achtergebleven in de corrosielaag. Een opvallende vondst is een
bronzen passer, waarvan de ijzeren benen ontbreken.
Aan de bakboordzijde van het wrak is nog een compleet steengoed baardman kannetje aange-
troffen. Zelfs de kurk was nog aanwezig (zie afbeelding 3.15). Verder zijn er in corrosielagen
afdrukken van textiel gevonden. Het textiel zelf verkeerde in een zodanig slechte staat, dat dit
niet kon worden geconserveerd. Uiteraard is veel ijzer geborgen, dat vrijwel allemaal afkom-
stig is van de nagels van het schip.
1
2
3
Afbeelding 3.15 Enkele vondsten uit scheepswrak OR49. 1: Pokhouten schijf. 2: Brokjes turf. 3: Steengoed-
kruikje met kurk.
Veldonderzoek
~ 39 ~
Tot slot is er in en rondom het schip een grote hoeveelheid turf aangetroffen, waarvan het
grootste gedeelte vermoedelijk lading is. De turf werd in grote brokken bij elkaar aangetrof-
fen, verspreid over de hele site. Deze hoeveelheid turf kan mogelijk wijzen op een turfschip,
hoewel dit nog niet zeker is. Schepen hadden vaker een behoorlijke hoeveelheid turf aan
boord. Zeker in de wintermaanden was er meer turf aan boord van schepen. In deze maanden
werd er namelijk dag en nacht gestookt. De exacte hoeveelheid is niet bekend, omdat een deel
te ver was vergaan of was vervormd, waardoor aparte stukken niet meer als zodanig waren te
herkennen. Turfschepen werden altijd hoog geladen. Turf is relatief licht, waardoor de lading
vaak tot ver boven het potdeksel (de rand van het schip) werd opgestapeld. Door de hoge la-
ding moest de giek (rondhout aan de achterzijde van de mast, waaraan het zeil aan de onder-
zijde is vastgemaakt) een heel stuk boven het dek worden bevestigd. Vervolgens werd het zeil
gereefd en werd er op deze manier met een klein tuig (systeem van riemen, koorden en tou-
wen) gevaren. Het is zeker dat niet alle turf is aangetroffen, veel zal overboord zijn geslagen
of is vergaan.41 De opgraving in 2015 zal waarschijnlijk uitsluitsel geven of het hier een turf-
schip betreft.
3.6.3 Gaafheid Van alle vondsten die zijn gedaan, zijn de keramiek en het koper het best bewaard gebleven.
De objecten zijn grotendeels intact. De overige vondsten verkeren over het algemeen in min-
der goede staat. Aangezien het wrak nog geen meter onder het maaiveld lag, is het ook niet
vreemd dat zeker metalen objecten niet puntgaaf de bodem uit zijn gekomen. De kwaliteit van
deze metalen voorwerpen is matig tot slecht. In sommige gevallen is het ijzer totaal verdwe-
nen. Zoals op afbeelding 3.2 en 3.4 in paragraaf 3.2 is te zien, zijn de dikte en weerstand van
de bodem in Dronten zeer laag. Hierdoor kunnen onder andere water en zuurstof makkelijk de
bodem doordringen. Metalen objecten corroderen over het algemeen vrij snel wanneer ze in
aanraking komen met water en zuurstof. Goud en zilver zijn hierop echter een uitzondering,
omdat dit edelmetalen zijn. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op de verschillende degra-
datieprocessen van metaal en keramiek. Vrijwel alle metalen objecten die tot nu toe zijn ge-
borgen zijn incompleet: de houten steel van de pan ontbreekt, er zijn gaten ontstaan in de ko-
peren aker en beide haardplaten lijken te zijn afgebroken. Vooral de ijzeren objecten zijn be-
dekt met een dikke laag corrosie. De koperen objecten zijn ook onderhevig aan corrosie, maar
deze objecten zijn nog goed herkenbaar en in redelijke conditie. Het hout, behalve het pok-
hout, van het scheepswrak en de scheepsinventaris verkeert in niet al te goede staat. Zeker de
bovenste laag van het hout van het scheepswrak was erg poreus. Hoe dieper werd gegraven,
hoe beter de houtkwaliteit werd. Dit komt omdat het hout verder van de oppervlakte is verwij-
derd, waardoor water minder snel verdampt uit het hout. Daarnaast komen ook micro-organis-
men minder voor op grotere diepte. In een zuurstof- en waterdoorlatende bodem kunnen deze
micro-organismen eenvoudig overleven doordat ze van alle levensmiddelen zijn voorzien:
eten (hout), water en zuurstof.
41 http://ifmaffieldschool.blogspot.nl/2014/08/turfschip-ten-onder.html - geraadpleegd op 15-03-2015.
De vondsten
~ 40 ~
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op alle objecten die op en rondom de haardplaten zijn aange-
troffen tijdens de opgraving. Deze vondsten zaten zo vast in de corrosie, dat ze pas in het res-
tauratieatelier onder gecontroleerde omstandigheden konden worden verwijderd. De objecten
die rondom de haardplaat lagen, maar apart zijn geborgen, konden niet binnen de beschikbare
tijd voor deze scriptie worden geconserveerd. Tevens worden in dit hoofdstuk de vondstom-
standigheden besproken. Deze zijn van belang voor de toegepaste conservering en verklaren
waarom de objecten zich in deze toestand bevinden. Dit hoofdstuk behandelt alleen de gecon-
serveerde objecten. Voor het eindresultaat wordt verwezen naar paragraaf 6.3, waarin de con-
servering en restauratie van de objecten wordt besproken.
4.1 Vondstomstandigheden
Haardplaat OR49-34 (hierna haardplaat A genoemd) is in de eerste week van de opgraving
aangetroffen (08-08-2014). De haardplaat lag in het midden van het voorschip. Hier bevond
zich de kombuis. De haardplaat is ontdekt tijdens het vrijleggen van de constructie van het
scheepswrak, dus feitelijk bij het aanleggen van een nieuw vlak. De afmetingen van haard-
plaat A met de daaraan vastgekoekte objecten betroffen 415 x 460 x 60 mm. De haardplaat is
aan de onderzijde afgebroken en was oorspronkelijk dus langer. Precies over het midden van
de haardplaat lag een dikke balk (zie afbeelding 4.1).
4. De vondsten
Afbeelding 4.1 Haardplaat A in het veld. De balk van de scheepsconstructie ligt nog over de
haardplaat heen.
De vondsten
~ 41 ~
De balk moest eerst worden ingetekend en gefotografeerd voordat deze kon worden verwij-
derd. Al voor het verwijderen van de balk bleek dat er een grote hoeveelheid ander vondstma-
teriaal aan de haardplaat zat vast gecorrodeerd. De zichtbare materialen waren een langwer-
pige ijzeren vuurtang (tang waarmee voorwerpen van het vuur konden worden gepakt), een
ijzeren vuurtreeft (een onderzetter voor op het vuur waar pannen op kunnen worden gezet),
een baksteen, enkele gebroken wandtegels, aardewerk en twee pokhouten schijven (zie af-
beelding 4.2).
Eén van de pokhouten schijven stak uit de corrosielaag en de andere leek vast te zitten aan de
onderzijde van de haardplaat in een koperen pan. Van deze koperen pan ontbrak de houten
steel. Tijdens het verder vrijleggen van de haardplaat in het veld, bleken de pokhouten schij-
ven uiteindelijk niet zo vast te zitten als gedacht, net als enkele stukken aardewerk. Het over-
grote deel van de vastgekoekte objecten zat echter nog muurvast. Deze objecten konden niet
zonder beschadiging apart worden geborgen en zijn pas later in het restauratieatelier onder ge-
controleerde omstandigheden losgemaakt. Naast en onder de haardplaat is nog een grote hoe-
veelheid aardewerkfragmenten aangetroffen, waaronder drie borden van roodbakkend aarde-
werk. Deze drie borden waren keurig gestapeld en lagen ondersteboven in de klei. Verder zijn
op deze plaats nog enkele fragmenten van wandtegels aangetroffen. Door de klei rondom en
onder de haardplaat zoveel mogelijk te verwijderen kwam de haardplaat los van de onder-
grond. Bij het lichten bleek dat er aan de onderzijde ook objecten waren vastgekoekt, zoals
een tinnen kan en enkele aardewerkfragmenten. Vanwege de fragiliteit van de tinnen kan, is
besloten de haardplaat ondersteboven op een ondersteuningsplaat te leggen. Door twee balken
onder de plaat te schuiven werd een geïmproviseerde drager gemaakt en kon de zware haard-
plaat van ruim 20 kg uit de put worden getild. In de keet werd de haardplaat meteen afgedekt
met bubbeltjesplastic, zodat deze vochtig zou blijven en beschermd werd tegen uitdroging.
De andere haardplaat, OR49-56, hierna haardplaat B genoemd, werd dezelfde dag aangetrof-
fen. Deze was ook bedekt met een dikke laag corrosie. In tegenstelling tot de eerste haard-
plaat, leek in het veld dat aan haardplaat B geen andere materialen zaten vast gecorrodeerd.
De vorm van haardplaat B is rechthoekig en deze haardplaat is een stuk minder breed dan
Afbeelding 4.2 De ligging van haardplaat A in het veld na verwijdering van de balk.
De vondsten
~ 42 ~
haardplaat A (circa 500 x 370 x 30 mm). Haardplaat B bevond zich op ongeveer 70 cm ten
zuiden van plaat A. In het veld bleek dat deze haardplaat in twee stukken was gebroken. De
haardplaat is met een draagbaar in twee stukken geborgen en in de vondstcontainer gelegd,
waar deze stukken zijn verpakt in bubbeltjesplastic en plasticfolie. Beide haardplaten zijn de-
zelfde dag nog naar Lelystad gebracht, waar ze in het restauratieatelier werden neergelegd in
een stabiel klimaat.
De haardplaten werden herkend aan de kenmerkende vorm. Haardplaten maken onderdeel uit
van een stookplaats. De stookplaats bestaat altijd uit twee haardplaten: één rechthoekige
haardplaat die op de grond of een verhoging ligt en één haardplaat met een bolle bovenzijde.
Haardplaten met een bolle bovenzijde waren in de 17de eeuw vaak rijkelijk versierd met Bij-
belse taferelen, vruchten en dieren. Deze haardplaat stond tegen de wand aan en diende als
warmtegeleider en bescherming, zodat de achterliggende houten wand niet zou verbranden.
De rechthoekige haardplaat lag zoals gezegd op de grond of op een verhoging. Hierop werd
het vuur gestookt, waarop vaak werd gekookt. Rondom de haardplaten waren soms tegels ge-
plaatst, voor zowel versiering als om te voorkomen dat de houten constructie van een schip in
brand zou vliegen. In paragraaf 4.3.1 en hoofdstuk 7 wordt hier verder op ingegaan. Ondanks
de hevige corrosie op de haardplaten, waren deze vormen nog steeds te herkennen.
4.2 De schoonmaak van de haardplaten
De twee haardplaten waren in het veld volledig bedekt met een dikke laag corrosie. In het res-
tauratieatelier bleek dat de corrosie op sommige plekken wel 5 cm dik was. De ovale haard-
plaat, haardplaat A, is aan de onderzijde afgebroken. Dit bleek al het geval te zijn in het veld.
De rechthoekige haardplaat B is grotendeels compleet, op een hoek en een stuk van een kant
na. Deze haardplaat was in het veld al gebroken, waardoor het tweede deel van deze haard-
plaat apart moest worden gelicht. Tijdens het schoonmaakproces bleek dat haardplaat B veel
fijne haarscheuren bevatte en dat de haardplaat op sommige delen slechts door de corrosie bij-
een werd gehouden. In deze paragraaf worden haardplaat A en B voor, tijdens en na de
schoonmaak besproken.
4.2.1 Voor de schoonmaak
Haardplaat A
In het restauratieatelier van de RCE in Lelystad zijn beide haardplaten uitvoerig bekeken en
gefotografeerd alvorens met de behandeling werd gestart. Haardplaat A werd als eerste be-
handeld (zie afbeelding 4.3, 4.4 en 4.6). De corrosie op de onderste helft van de haardplaat
was slechts 5 mm dik. Vanaf halverwege de plaat werd de corrosie dikker en mengde het zich
met de klei. Op de breuk van de haardplaat werd de concretie steeds dikker. Op de plek waar
de haardplaat was afgebroken, was zelfs de haardplaat niet meer te onderscheiden. Hierdoor
kon de dikte van deze afgebroken zijde niet worden opgemeten (zie afbeelding 4.5). In het
restauratieatelier is de haardplaat ondersteboven gelegd, dus met de vuurtreeft en andere ma-
terialen die in het veld als eerst zichtbaar waren naar beneden gericht. Hierdoor kwamen de
vondsten met de tinnen kan en keramiekfragmenten bovenop te liggen. Zoals in het vorige
hoofdstuk ‘Veldonderzoek’ werd vermeld, is dit gedaan om verdere beschadiging van de tin-
nen kan te voorkomen. Op de volgende twee pagina’s, pagina 43 en 44, zijn de voor-, achter-
en zijkant van haardplaat A weergeven. Bij de achterzijde is, voor de duidelijkheid, een
afbeelding van een 17de-eeuwse vuurtreeft bijgevoegd.
De vondsten
~ 43 ~
Afbeelding 4.3 Haardplaat A. De voorzijde. 1: Een steengoedfragment van een kruikje. 2: Houten planken van de scheepscon-
structie. 3: De tinnen kan. 4: Twee fragmenten roodbakkend aardewerk van waarschijnlijk een grape.
1 2
1
1
3
4
1
1
De vondsten
~ 44 ~
Afbeelding 4.6. Haardplaat A, corrosie, keramiek (1) en touw (2) steken uit aan de breukzijde van de
haardplaat.
Afbeelding 4.4 Voorbeeld van een vuurtreeft.
1
2
Afbeelding 4.5 Haardplaat A. De originele achterzijde. Deze zijde lag in het res-
tauratieatelier onderop. Aan de rechterzijde is de vuurtreeft zichtbaar. De vuur-
treeft is met rood omcirkeld.
De vondsten
~ 45 ~
Vrijwel alle vondsten op de haardplaat
waren behalve door corrosie, ook door
de klei vastgekoekt. Aan één zijde van
de haardplaat zaten twee fragmenten
roodbakkend aardewerk (OR49-132),
een ijzeren bout (OR49-144) en een tin-
nen kan (OR49-69) vastgekoekt. De
tinnen kan verkeerde in slechte staat.
Hier wordt in paragraaf 4.3.3 verder op
ingegaan. Een poot van een roodbak-
kend aardewerk fragment van waar-
schijnlijk een grape, liep onder de kan
door, waardoor de voet van de kan op
deze poot rustte (zie afbeelding 4.7).
Het langwerpig object liep weer onder
het aardewerk door, waardoor er een
scheur is ontstaan in het aardewerk (zie
afbeelding 4.8).
Aan de rechterzijde van de haard-
plaat staken drie planken hout uit de
corrosie. Deze planken waren nog
afkomstig van het scheepswrak. Iets
boven de houten planken zat een
fragment van een steengoed kruikje
stevig vastgekoekt aan een baksteen.
Nog iets lager zijn restanten van
touw aangetroffen. Het touw was
door de hoge ligging in het schip al
uitgedroogd toen het werd gevonden.
Op het punt waar de haardplaat is af-
gebroken, zaten verschillende frag-
menten aardewerk vastgekoekt in de
concretie.
Afbeelding 4.7 De poot van het fragment roodbakkend aardewerk (2)
loopt onder de tinnen kan door (3). Aan de linkerzijde, onder het aarde-
werkfragment, is het langwerpig object zichtbaar.
Afbeelding 4.8 De ijzeren bout loopt onder het roodbakkend aardewerk
door, wat een scheur heeft veroorzaakt
1
2
3
De vondsten
~ 46 ~
Haardplaat B
Haardplaat B is meteen vanuit het veld in een bak met water gelegd. In het veld leek het alsof
aan de haardplaat geen objecten zaten vastgekoekt. Vlak voor het conserveringsproces is deze
haardplaat in het restauratieatelier gelegd en bleek dat er aan één zijde een wandtegel zat vast-
gekoekt in de corrosie (zie afbeelding 4.9 tot en met 4.11).
Afbeelding 4.11 Afgebroken deel van haardplaat B.
Afbeelding 4.10 Haardplaat B, achterzijde. Links (1) is de wandtegel
zichtbaar. De concretiebult rechts (2) is het geconcretiseerde textiel. Afbeelding 4.9 Haardplaat B, voorzijde.
2
1
De vondsten
~ 47 ~
4.2.2 De schoonmaak In de nu volgende paragrafen wordt de schoonmaak van haardplaat A en B besproken. Het
schoonmaken van de haardplaten was van belang voor het conserveringsproces. Het schoon-
maken van de haardplaten houdt in dat de concretie zoveel mogelijk is verwijderd. Hierdoor
is het voor de chloriden (zouten) eenvoudiger om het gietijzer te verlaten. Tevens was het
schoonmaken van belang, omdat in de concretie nog een groot aantal vondsten aanwezig was.
Zonder het laagsgewijs verwijderen van de concretie, waren kleine, maar belangrijke vond-
sten niet aangetroffen. Deze vondsten worden ook in de komende paragrafen behandeld.
Haardplaat A
De op haardplaat A aanwezige concretie is verwijderd met behulp van twee verschillende bei-
tels en hamers. Een kleine, wat dikkere beitel is gebruikt voor de kleinere gedeeltes en een
grote, platte beitel voor de grotere oppervlaktes en om vondsten te lichten. Daarnaast is ge-
bruik gemaakt van tandartshaakjes, een zachte borstel en een stofzuiger. Met de borstel en
stofzuiger zijn de meeste brokjes concretie, die geen andere materialen bevatten, opgeruimd
en werd beter zichtbaar waar de overige vondsten zaten vastgekoekt.
Voor het lichten van alle vondsten uit de concretie is gekozen om aan de linkerkant te begin-
nen en de concretie laag voor laag te verwijderen. Hiervoor is gekozen, om de fragiele tinnen
kan die aan de rechterzijde van de haardplaat zat vastgekoekt, zo lang mogelijk stabiel te laten
liggen. Tijdens het verwijderen van de concretie bij het touw, bleek dat er veel meer touw
aanwezig was dan vooraf gedacht. Van sommige stukjes waren de vezels nog intact, ondanks
de volledige uitdroging. Van de grote, stevigere stukjes touw is een monster genomen zodat
eventueel kan worden geanalyseerd van welk (plantaardig materiaal) het touw is gemaakt (zie
afbeelding 4.12 tot en met 4.14).
Afbeelding 4.12 Detail van het touw. Bovenin is nog goed de
structuur van het touw te zien. Onderin is het touw al hele-
maal broos en verbrokkeld.
Afbeelding 4.13 De grote hoeveelheid uitgedroogd
touw.
Afbeelding 4.14 Touwmonster.
De vondsten
~ 48 ~
Vlak naast de plek waar het touw is verwijderd, is in een brokje concretie de afdruk van een
vijl aangetroffen (OR49-133). Het gaat hier zeer waarschijnlijk om de afdruk van een ‘half-
zoete vijl’ (zie afbeelding 4.15). Dit is een vijl waarvan de randen vrij grof in ruitvorm zijn
aangebracht. Aan de hand van de afdruk kan de breedte van de vijl worden gereconstrueerd
tot een kleine 20 mm breed. De lengte van de vijl kon niet worden vastgesteld, omdat de af-
druk niet compleet was. Aan de vorm te zien loopt de vijl waarschijnlijk uit in een punt, waar-
door deze doorsnede ontstaat:
Behalve de vijlafdruk, zijn ook afwijkende vezels aangetroffen bij het touw in de concretie.
Dit zijn vermoedelijk haren van een (heide)borstel (OR49-134). De maximale lengte van de
haren is 70 mm. De breedte van de borstel bedraagt 65 mm (zie afbeelding 4.16).
Voordat met het verwijderen van de houten planken werd begonnen, zijn hiervan eerst de ma-
ten opgenomen. De planken hebben een afmeting van 450 x 135 x 3 mm. Ze zijn gedeselec-
teerd, omdat ze dermate waren vergaan dat ze geen informatiewaarde meer bevatten. Waar-
schijnlijk behoorden de planken bij de constructie van de haardplaat. Tijdens het verwijderen
van de planken is zoveel mogelijk getracht deze geheel te verwijderen.
Tijdens het bergen van het fragment steengoed,
die op de baksteen was vastgekoekt, bleek de
baksteen eigenlijk een plavuis te zijn. De pla-
vuis (OR49-131) is doormidden gebroken,
waardoor deze de afmetingen had gekregen van
een baksteen (zie afbeelding 4.17). Op de pla-
vuis was nog een aantal spatjes glazuur aanwe-
zig. Nadat de plavuis en de scherf waren gebor-
gen, bleek dat een ander deel van de eerder ge-
noemde vijlafdruk hier nog aanwezig was.
Afbeelding 4.17 De plavuis.
Afbeelding 4.15 Deel van de afdruk van de vijl. Afbeelding 4.16 De haren van de borstel in de corrosie.
De vondsten
~ 49 ~
Aangezien de twee gedeeltes van de vijl in andere posi-
ties lagen, kan hieruit worden geconcludeerd dat deze al
was gebroken voordat deze op de zeebodem terecht
kwam. De dikte van de vijl loopt van 4 mm uit in een
punt van 1 mm en is in totaal 19 mm breed. De lengte
van de vijl kan met de vijlafdruk helaas niet worden
vastgesteld (zie afbeelding 4.18)
De fragmenten van de wandtegels en de borden die op de breuk van de haardplaat aanwezig
waren, konden niet worden geborgen zonder de tinnen kan te beschadigen. Daarom is ervoor
gekozen om de kan eerst uit de concretie te halen. Geprobeerd is om de kan met zoveel moge-
lijk concretie te lichten voor de stabiliteit. Hiervoor werden eerst twee grote aardewerkfrag-
menten aan de onderkant van de kan geborgen. Het leek er namelijk op dat deze fragmenten
de kan stabiel lieten liggen. Uiteindelijk bleek dat de kan steviger vast zat in de concretie dan
in eerste instantie leek. Eerst is er voorzichtig met de grote beitel onder de kan geslagen, om
deze los te wrikken. Dit bleek niet effectief te zijn, waarna is besloten om zoveel mogelijk
concretie om de kan heen te verwijderen. Na een dag werk is met behulp van de eerder ge-
noemde beitels en tandartshaakjes de tinnen kan gelicht en op een stevige houten plaat gezet.
De rest van de kan bleek in betere conditie te zijn dan de zichtbare bovenkant van de kan. De
conservering van de kan wordt behandeld in paragraaf 6.3.3.
Na het lichten van de kan zijn nog delen van houten planken verwijderd en is een tweede pla-
vuis geborgen. Vervolgens zijn veel van de keramiekfragmenten verwijderd uit de concretie,
maar door de ongunstige ligging kon niet alles worden verwijderd. Een paar fragmenten kon-
den worden losgehaald, maar het merendeel kon vanaf deze zijde niet worden bereikt.
Daarom is er voor gekozen de haardplaat om te draaien en vanaf de andere zijde verder te
werken (zie afbeelding 4.5 op pagina 44). De vuurtreeft en de vuurtang, die zich beide aan
deze zijde van de plaat bevonden, verkeerden in zeer slechte staat. Aangezien beide objecten
uit niet meer dan brokken corrosie bestonden, is er bij deze objecten ook voor gekozen ze op
de haardplaat te laten zitten. Echter was het wel van belang de objecten goed te documente-
ren. De vuurtreeft en de vuurtang zijn beide gefotografeerd en getekend (op schaal 1:1. Zie
afbeelding 4.21 en 4.22 op de volgende pagina en bijlage V Objecttekeningen). Het bleek dat
de vuurtang eenvoudig kon worden verwijderd, maar de vuurtreeft zat erg goed vast. Aan de
andere zijde zat het langwerpige object ook nog stevig vast en ook op de haardplaat blijven
zitten. Hoewel de vuurtreeft en het langwerpig object uit smeedijzer bestaan en smeedijzer
een andere conserveringsmethode nodig heeft dan gietijzer, is er voor gekozen om deze te la-
ten zitten tijdens het conserveringsproces. Verwijdering van de objecten zou alleen maar meer
schade aanrichten aan de haardplaat. Smeedijzer kan anders reageren dan gietijzer gedurende
hetzelfde conserveringsproces, waardoor fysiek schade op het object kan ontstaan.42
42 Vos/Van Dijk 2007, 1.
Afbeelding 4.18 De vijlafdruk en vorm in de con-
cretie.
De vondsten
~ 50 ~
Afbeelding 4.20 De vuurtang. Afbeelding 4.19 De vuurtreeft.
Afbeelding 4.22 Getekende vuurtang met corrosie. Afbeelding 4.21 Getekende vuurtreeft met corrosie.
De vondsten
~ 51 ~
Wanneer de vuurtreeft zou worden verwijderd, zou het delen van de corrosie van de haard-
plaat kunnen meenemen. De corrosie zorgt juist voor een beschermlaag tijdens het conserve-
ringsproces. Op het conserveringsproces wordt verder ingegaan in hoofdstuk 6.
Op de vuurtreeft zaten nog een plavuis en een fragment van een wandtegel vastgekoekt. Deze
zijn na documentatie verwijderd. Tijdens het loshalen hiervan, is één van de vijf tanden van
de vuurtreeft mee losgekomen. Hieruit bleek ook dat het smeedijzer zwak was en er inderdaad
niet veel meer over was van de metalen kern. Dit was een tweede reden waarom is besloten
om de vuurtreeft mee te nemen in het conserveringsproces. Alles wat na de conservering van
haardplaat A zou overblijven van de vuurtreeft, is positief en zou kunnen worden gebruikt
voor verder onderzoek naar scheepswrak OR49. Indien de vuurtreeft volledig zou zijn ver-
gaan na de conservering, zou dit voor dit onderzoek en het vervolgonderzoek geen verdere
gevolgen hebben, omdat deze goed is gedocumenteerd.
Na het vrijmaken van deze zijde
van haardplaat A, is deze weer
omgedraaid en is de bult concre-
tie, waar de houten planken op la-
gen, laagsgewijs verwijderd. In
deze bult is een aantal brokjes
concretie aangetroffen die afdruk-
ken van textiel vertoonden. Te-
vens zijn ook nog enkele stukjes
van het textiel zelf aangetroffen
(zie afbeelding 4.23). Bij het tex-
tiel waren ook nog enkele afdruk-
ken van zaden aanwezig. Deze za-
den waren net als het textiel volle-
dig geconcretiseerd, waardoor het
niet mogelijk was om de soort te
achterhalen.
Door het laagsgewijs verwijderen van de bult concretie konden de keramiekfragmenten een-
voudiger worden verwijderd. De keramiekfragmenten zijn tijdens het vrijleggen meteen ge-
sorteerd. Het witbakkend aardewerk is bij elkaar gevoegd, evenals het roodbakkend aarde-
werk. Eén geglazuurd fragment roodbakkend aardewerk kon niet worden verwijderd zonder
veel schade aan de haardplaat te veroorzaken. Dit fragment is daarom in het conserverings-
proces worden meegenomen. Op deze manier kan de uitwerking van het conserveringsproces
worden onderzocht en vergeleken met de overige roodbakkende fragmenten, die niet op de-
zelfde manier zijn behandeld.
Afbeelding 4.23 Textiel met een dunne laag corrosie..
De vondsten
~ 52 ~
Haardplaat B
Haardplaat B is net als haardplaat A voorzichtig laags-
gewijs schoongemaakt. Tijdens het verwijderen van de
grote bulten concretie, die aan weerszijden van de
haardplaat zaten, bleek dat deze zeer veel geconcreti-
seerd textiel bevatten (zie afbeelding 4.25). Hiervan zijn
enkele microscopiefoto’s gemaakt. De uitkomsten hier-
van worden besproken in paragraaf 4.3.5. De corrosie
aan de zijde waar deze bulten geconcretiseerd textiel
aanwezig waren, bestond uit een andere vorm dan de
corrosie aanwezig op haardplaat A en de achterzijde van
haardplaat B (zie afbeelding 4.24). Dit kan liggen aan
de omgevingsfactoren en ligging in het veld. Hier wordt
uitgebreider op ingegaan in paragraaf 5.1.3 en 6.3.1. De
wandtegel die op de haardplaat zat vastgekoekt, bleek met de afbeelding naar beneden te lig-
gen. Tijdens het bergen van de wandtegel bleek dat hij in drie stukken was gebroken, maar
wel compleet was. De afbeelding was niet zichtbaar, omdat deze zijde onder de ijzeroxide en
klei zat (zie afbeelding 4.26).
Afbeelding 4.24 Corrosiebrokjes van haardplaat B.
Afbeelding 4.26 De tegel die op haardplaat B
zat. Door de klei en ijzeroxide is de afbeelding
niet zichtbaar.
Afbeelding 4.25 Geconcretiseerd textiel. De plooien van het oorspronkelijke materiaal zijn
nog goed zichtbaar.
De vondsten
~ 53 ~
4.2.3 Na de schoonmaak
Haardplaat A
Haardplaat A was na de schoonmaak alleen nog bedekt met een laag corrosie. In de corrosie
van haardplaat A waren nog een smeedijzeren bout (OR49-144), een smeedijzeren vuurtreeft
(OR49-46), een klein deel van een fragment van een wandtegel (OR49-136) en een fragment
roodbakkend aardewerk (OR49-135) aanwezig (zie afbeelding 4.27 en 4.28). De smeedijzeren
objecten bleven op de haardplaat liggen, om schade te voorkomen, hoewel smeedijzer eigen-
lijk een andere conserveringsbehandeling nodig heeft dan gietijzer. De keramiekfragmenten
konden ook niet worden verwijderd zonder al te veel schade toe te brengen aan de haardplaat.
Verondersteld werd dat de fragmenten tijdens het conserveringsproces los zouden raken uit de
concretie. Op het conserveringsproces wordt uitgebreider ingegaan in paragraaf 6.3.
Afbeelding 4.28 De schoongemaakte achterzijde van haardplaat
A. De vuurtreeft met een wandtegelfragment zijn overgebleven en
gaan mee in het conserveringsproces.
Afbeelding 4.27 De schoongemaakte voorzijde van haardplaat A. Het
langwerpige object en het fragment roodbakkend aardewerk gaan mee in
het conserveringsproces
De vondsten
~ 54 ~
Haardplaat B
Op haardplaat B is alleen nog een dunne
laag corrosie overgebleven, met een paar
kleine bulten corrosie aan de zijkant van de
plaat, omdat deze niet verwijderbaar waren.
De bulten bevatten nog een zeer kleine hoe-
veelheid geconcretiseerd textiel. Dit gecon-
cretiseerde textiel zat zo vast, dat besloten is
om dit te laten zitten (zie afbeeldingen 4.29
en 4.30). Een andere reden om dit textiel op
de haardplaten te laten zitten, was omdat
verder niets meer met het materiaal gedaan
kon worden. Van het geconcretiseerde tex-
tiel is een deel bewaard gebleven als refe-
rentiemateriaal, wat is opgeborgen in
vondstzakjes met een apart vondstnummer.
Afbeelding 4.30 De schoongemaakte achterzijde van haardplaat B.
De afdruk van de tegel is nog zichtbaar, net als de delen geconcre-
tiseerd textiel.
Afbeelding 4.29 De schoongemaakte voorzijde van haardplaat B. Aan
deze zijde zijn op delen geconcretiseerd textiel geen andere objecten
meer vastgekoekt.
De vondsten
~ 55 ~
4.3 De objecten
In deze paragraaf worden de objecten behandeld die zijn aangetroffen in de concretie van de
haardplaten en de haardplaten zelf. Deze paragraaf behandelt alleen de herkenbare en te con-
serveren en te restaureren objecten en niet de geconcretiseerde objecten of objecten waaraan
niets meer kan worden gedaan. Het touw, de haren van de borstel en de houten planken wor-
den dus niet behandeld. Het textiel wordt wel kort besproken, ondanks dat het volledig was
geconcretiseerd. Dit is gedaan omdat textiel in een zodanige hoeveelheid is aangetroffen dat
het niet kon worden genegeerd. Aangezien het soort textiel niet kon worden bepaald, is dit
niet gedetailleerd beschreven.
4.3.1 Gietijzer Gietijzer komt in Nederland voor vanaf de
17de eeuw, maar werd toen nog niet groot-
schalig gebruikt. Pas vanaf de 19de eeuw
werd er veelvuldig gietijzer toegepast in de
bouw.43 Gietijzer heeft een vrij ruw uiterlijk,
waardoor het met het blote oog is te onder-
scheiden van gewoon ijzer en staalijzer.44
De haardplaten uit scheepswrak OR49 be-
staan beide uit gietijzer. Het verschil tussen
smeed- en gietijzer is dat aan gietijzer meer
dan 2% koolstof is toegevoegd. Bij smeedij-
zer wordt er geen koolstof toegevoegd. Het
koolstof wordt gebruikt om een hoge trek-
sterkte en hardheid te krijgen. De toevoeging
van koolstof wordt gedaan tijdens de om-
smelting van ruw ijzer. Uiteindelijk wordt
aan gietijzer 2 – 5% koolstof toegevoegd, 1,5
– 3,5% silicium en maximaal 1% mangaan.
De smelttemperatuur ligt tussen de 1200 en
1400˚C, afhankelijk van het koolstofge-
halte.45
IJzer wordt gewonnen uit ijzeroer of klapper-
stenen door middel van delven of afgraven,
zie het tekstvak hiernaast.46 Tijdens het pro-
ductieproces wordt de ijzeroxide, die in het
erts aanwezig is, in een oven gereduceerd tot
een metallisch ijzer. Het metallische ijzer
wordt vervolgens gescheiden van onge-
wenste bestanddelen, zoals zand. In deze fase
43 http://www.architectenweb.nl/aweb/archipedia/archipedia.asp?ID=7184 - geraadpleegd op 30-01-2015. 44 http://www.encyclo.nl/begrip/gietijzer - geraadpleegd op 30-01-2015. 45 http://wetenschap.infonu.nl/techniek/108091-grijs-en-wit-gietijzer.html - geraadpleegd op 05-11-2014. 46 http://www.mijngelderland.nl/files/verhalen_pdf/IJzer_in_Gelderland.pdf - geraadpleegd op 30-03-2014.
Klapperstenen
IJzer werd uit de bodem gewonnen
in de vorm van ijzeroer of klapper-
stenen. Klapperstenen zijn vermoe-
delijk ontstaan voor de laatste ijstijd
in de rivieren in het oosten van Ne-
derland. Om een kluitje leem zette
zich ijzererts af, een verbinding van
ijzer, zuurstof en silicium. Wanneer
de leem droogde, ontstond ruimte
tussen de leem en de ijzererts, waar-
door de leem kon klapperen.
In de middeleeuwen was op de Ve-
luwe een grootschalige ijzerindu-
strie. Vanaf de 17de eeuw werd er
ook ijzer langs de Oude IJssel ge-
wonnen en verwerkt. Dit gebeurt
nog steeds op kleine schaal.
Klapperstenen
De vondsten
~ 56 ~
wordt de koolstof toegevoegd aan het ijzer. De ongewenste bestanddelen vormden uiteindelijk
de slak. De scheiding van metallisch ijzer en slak vindt plaats bij een temperatuur van onge-
veer 1200°C. Bij deze temperatuur wordt de slak vloeibaar, terwijl de metallische ijzermassa
zich nog wel in vaste toestand bevindt. IJzer zelf smelt namelijk pas bij een temperatuur van
1539°C. De slak die zich in dit stadium afscheidt, bevat dan nog een aanzienlijke hoeveelheid
ijzer. De overgebleven sponsachtige massa metallisch ijzer, ook wel wolf genoemd, bevat
omgekeerd nog resten slak en houtskool. Om de wolf te zuiveren wordt deze opnieuw verhit
tot een temperatuur van 1200°C. Voor gietijzer gebeurt dit door het ijzer in een cupel, smelt-
kroes of hittebestendige kom opnieuw te verhitten in de smeltoven. In de smeltoven wordt het
verhit tot een vloeibare substantie. Tijdens het verhitten vormt zich bovenop het metaal een
laag vuil, dit wordt ook wolf genoemd. De wolf wordt verwijderd, zodat de inhoud van de cu-
pel vervolgens kan worden leeggegoten in een mal met de gewenste vorm.47 Om gietijzer
vloeibaar te houden, moet het ijzer constant op een temperatuur van 1150°C worden gehou-
den. Daarnaast moet het ijzer ook onder reducerende omstandigheden worden gesmolten.
Wanneer deze condities zijn behaald, zal een deel van de koolstof van de houtskool opgaan in
het ijzer, waardoor het smeltpunt van het ijzer met enkele honderden graden wordt verlaagd.
Door de verlaging van de temperatuur kan het vloeibare ijzer worden afgetapt van de oven en
in mallen worden gegoten. Het ijzer bevat in vloeibare toestand tussen de 2 en 5% koolstof.
Zolang de temperatuur daalt, kan de oplossing van de koolstof in het ijzer reduceren en ver-
schijnt het in het ijzer als cementiet of als grafiet.48 Vaak worden gietijzeren objecten gegoten
in mallen van zand, omdat deze eenvoudig te vormen zijn.49 Als het ijzer relatief puur is zal
het type van het gietijzer dat zich dan vormt afhangen van de afkoelingssnelheid. Indien het
gietijzer snel afkoelt, ontstaat wit gietijzer en wanneer het langzaam afkoelt ontstaat er grijs
gietijzer.50 Na het verwijderen van de mal wordt het gietijzeren object verder afgewerkt met
beitels en vijlen, om gietproppen en andere onregelmatigheden te verwijderen.51
Van gietijzer bestaan drie verschillende typen: grijs gietijzer, wit gietijzer en een mix van
beide. 52 In grijs gietijzer zijn vrije, ongebonden koolstoffen in de vorm van lamellen aanwe-
zig in het gestolde gietijzer. In wit gietijzer is alle koolstof gecombineerd in de vorm van ce-
mentiet. Het gemengde gietijzer, ook wel gevlekt gietijzer genoemd, bevat zowel de koolstof-
fen in de vorm van lamellen als cementiet (zie afbeelding 4.31).53
47 Vermeulen/Berends 2013, 5-6. 48 Scott 2009, 10. 49 Braskamp, 2002: http://www.brascamp.com/hpl_geschiedenis.htm - geraadpleegd op 08-03-2015. 50 Scott 2009, 10. 51 Vermeulen/Berends 2013, 5-6. 52 Scott 2009, 10. 53 Selwyn 2004, 99.
A B C Afbeelding 4.31 Verschillende microstructuren van gietijzer. A) Grijs gietijzer, B) Wit gietijzer C) Het gemengde gietijzer.
De vondsten
~ 57 ~
Grijs gietijzer wordt onderverdeeld in twee groepen: lamellair en nodulair gietijzer. Lamellair
gietijzer bestaat uit een legering van ijzer, koolstof en silicium. Tijdens het afkoelen van het
gegoten gietstuk scheidt de koolstof zich uit als grafiet lamellen. Deze grafiet lamellen zijn
platte plakken koolstof die verspreid aanwezig zijn in het gietijzer (zie afbeelding 4.31A). La-
mellair gietijzer is zeer goed bewerkbaar en werd niet alleen vroeger, maar nu nog steeds,
veel gebruikt.54 Bij nodulair gietijzer is de vrije, ongebonden koolstof in de vorm van nodulen
(bolvormen) aanwezig in het gestolde gietijzer.55 Deze nodulen komen onder andere door de
toevoeging van 0,1% magnesium.56 Nodulair gietijzer wordt veel toegepast in de grondverzet-
en machine-industrie.57 Tevens worden bovenassen voor windmolens van deze soort gietijzer
gemaakt.58 De aangetroffen haardplaten bestaan beide uit grijs lamellair gietijzer.
De aangetroffen haardplaten
De haardplaten die zijn aangetroffen tijdens
de opgraving van scheepswrak OR49 zijn
afkomstig uit de 17de eeuw. Deze datering is
gebaseerd op het jaartal dat op haardplaat A
staat. Over de datering en de afbeelding op
deze haardplaat wordt in de hoofdstukken 6
en 7 verder ingegaan. Kenmerkend voor
haardplaten uit deze eeuw is de uitbundige
versiering, die voornamelijk is toegepast op
de haardplaten die tegen de wand aan ston-
den.59 Veel voorkomende decors zijn bij-
belse taferelen, allegorische voorstellingen,
wapenschilden, portretten en politieke ge-
beurtenissen.60 Veel haardplaten in het de-
pot in Lelystad uit de 17de eeuw zijn dan
ook rijkelijk versierd. Zeker de zogenaamde
‘Hollandse’ haardplaten waren wat versie-
ring betreft opmerkelijk. Deze haardplaten
hebben veel versieringen rondom het mid-
dentafereel. Aan de bovenkant zijn ze veelal
afgewerkt met dolfijnen, slangen, tritionen
(watersalamanders) en zeenimfen met
schelpen. De zijkanten waren veelvuldig
versierd met bloem- en bladmotieven of
vruchten (zie afbeelding 4.32).61
54 http://www.sn-castiron.nl/gietijzer/lamellair_gietijzer.html - geraadpleegd op 03-12-2014. 55 http://www.sn-castiron.nl/gietijzer/nodulair_gietijzer.html - geraadpleegd op 29-01-2015. 56 http://rossa.nl/gietijzer.htm - geraadpleegd op 27-02-2015. 57 http://www.sn-castiron.nl/gietijzer/nodulair_gietijzer.html - geraadpleegd op 29-01-2015. 58 http://www.sn-castiron.nl/gietijzer/nodulair_gietijzer.html - geraadpleegd op 29-01-2015. 59 Persoonlijke communicatie, Laura Koehler 03-11-2014. 60 Braskamp, 2002: http://www.brascamp.com/hpl_geschiedenis.htm - geraadpleegd op 09-03-2015. 61 Braskamp, 2002: http://www.brascamp.com/hpl_geschiedenis.htm - geraadpleegd op 09-03-2015.
Afbeelding 4.32 Een voorbeeld van een 17de-eeuwse haard-
plaat.
De vondsten
~ 58 ~
De haardplaten waren in het schip in de kombuis bevestigd. Hier werd gekookt, maar ook kon
hier vandaan warmte worden verspreid door het schip. De haardplaat die tegen de wand aan-
stond diende als een warmtegeleider.62 De bemanning kan in de kombuis hebben gezeten tij-
dens etenstijd, maar ook om zich tijdens koude dagen op te warmen bij het vuur. Tegen een
wand van het schip was waarschijnlijk een stookplaats gemaakt. De stookplaats bestond uit de
rechthoekige haardplaat B, die waarschijnlijk op een verhoging lag. Op deze plaat werd het
vuur gemaakt. De haardplaat met de halfronde bovenkant stond rechtop tegen de achterwand.
De wand hieromheen was waarschijnlijk voorzien van wandtegels en misschien de eerder ge-
noemde IJsselsteentjes, zodat de houten binnenwand niet zou aantasten en er daardoor geen
brand zou ontstaan op het schip (zie afbeelding 4.33).
62 Claus 2005, 1, 7.
Afbeelding 4.33 Impressie van een haardplaats in een huis. Deze haardplaats is vergelijk-
baar met een haardplaats op een schip. Waarschijnlijk zouden de tegelrijen minder breed
zijn, maar breed genoeg om te zorgen dat het hout van de wanden geen vlam vatte.
De vondsten
~ 59 ~
4.3.2 Smeedijzer Het produceren van smeedijzer volgt grotendeels dezelfde procedure als van gietijzer. Toch
zijn er enkele verschillen. Smeedijzer bevat uiteindelijk minder dan 0,3% koolstof, terwijl
gietijzer 2-5% koolstof bevat. Bovendien wordt gietijzer vloeibaar gehouden, terwijl smeedij-
zer alleen opnieuw wordt verhit. Door ijzer opnieuw te verhitten wordt het buigzaam en kan
het door hameren in de juiste vorm worden gebracht. Tijdens het hameren worden verschil-
lende soorten ijzer en het minder koolstof bevattende staal door elkaar geslagen, om zo de
taaiheid en sterkte van het metaal te bevorderen. Verschillende losse onderdelen worden tij-
dens het smeden aan elkaar gezet.63 Smeedijzer bevat uiteindelijk minder dan 0,3% koolstof.
De strakke lijnen in het ijzer zijn kenmerkend voor het smeedijzer (zie afbeelding 4.34).64
Op haardplaat A zijn drie objecten aangetroffen die uit smeedijzer bestaan. Het gaat om de
vuurtreeft (OR49-46), de vuurtang (OR49-47) en een langwerpig object (OR49-144). De
vuurtreeft en het langwerpig object zaten beide zo stevig vastgekoekt in de corrosie, dat be-
sloten is ze mee te nemen in het conserveringsproces. Deze objecten loshalen zou namelijk de
haardplaat hebben beschadigd. De vuurtang kon daarentegen eenvoudig worden verwijderd
van de haardplaat.
Vuurtreeft
Op een vuurtreeft werden pannen boven het vuur gezet. De aangetroffen vuurtreeft zat direct
naast de vuurtang op haardplaat A vastgekoekt. De treeft heeft vijf tanden en was net als de
overige ijzeren objecten erg gecorrodeerd. Voor het verwijderen van de corrosie was het niet
goed zichtbaar of er nog een metallische kern in de corrosie aanwezig was. De corrosie kon
voor de conservering niet worden verwijderd, omdat dit de vuurtreeft teveel zou aantasten.
Aangezien het niet bekend was hoeveel nog van de kern over zou zijn, is besloten de vuur-
treeft mee te nemen in het conserveringsproces. Een andere reden om de vuurtreeft mee te ne-
men in het conserveringsproces, is dat verwijdering hiervan teveel schade zou opleveren aan
de haardplaat zelf. De onderzijde van de vuurtreeft, waar het handvat zat, leek in slechtere
staat dan de bovenzijde. Verder zijn enkele delen van de vuurtreeft afgebroken, waardoor het
lastig was om de exacte afmetingen te bepalen voor het verwijderen van de corrosie. De toen
gemeten maten betroffen: 250 mm lang en 160 mm breed. De tanden leken allemaal ongeveer
5 mm dik.
63 Vermeulen/Berends 2013, 6. 64 Selwyn 2004, 91, 96.
Afbeelding 4.34 Detail van de smeedijzeren vuurtreeft. De
strakke lijnen zijn kenmerkend voor smeedijzer.
De vondsten
~ 60 ~
Vuurtang
De vuurtang zat vast gecorrodeerd aan de achterzijde
van de haardplaat en lag haaks tegen de vuurtreeft aan.
Eén tand van de vuurtang ontbrak en van de andere
tand was de punt afgebroken. Daardoor konden de ma-
ten niet exact worden opgemeten. De maten van het
deel van de vuurtang dat wel kon worden gemeten be-
droegen 245 x 10 x 10 mm (zie afbeelding 4.35). De
vuurtang zat niet stevig vast in de corrosie zoals de
vuurtreeft. Met behulp van de kleine beitel kon de
vuurtang eenvoudig worden geborgen. Voor het verwij-
deren van de vuurtang was al zichtbaar dat deze was
gebroken op meerdere plekken. Hieruit bleek dat bij
sommige delen geen sprake meer was van een metalli-
sche kern, waarna is besloten deze niet verder te con-
serveren en te restaureren.
Langwerpig object
Aan de voorzijde van haardplaat A zat een langwerpig object vastgekoekt in de corrosie (zie
afbeelding 4.36). Aanvankelijk werd gedacht dat het een bout betrof, maar na de conservering
bleek dat dit waarschijnlijk iets anders is geweest. Het is echter nog niet bekend wat de exacte
functie van het object is, daarvoor is het object te zwaar gecorrodeerd. Het is een langwerpig
object, met een bolletje aan het uiteinde. De onderzijde lijkt afgebroken. Het doet enigszins
denken aan een pook, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. Voor het verwijderen van de
corrosie was het voorwerp 550 mm lang en ongeveer 20 mm dik. Het object verbreedde naar
beneden toe naar ongeveer 15 mm. Hoe de punt eruit zag was voor de conservering niet be-
kend, omdat die leek afgebroken. De dikte was niet exact te meten, in verband met de hevige
corrosie. Hetzelfde gold voor de lengte. Na de conservering zijn de lengte en breedte wel
vastgesteld, zie paragraaf 6.3.2. De vorm van de punt kon ook na conservering niet worden
vastgesteld.
Afbeelding 4.35 De vuurtang, wit omlijnd.
Afbeelding 4.36 Het langwerpig object.
De vondsten
~ 61 ~
4.3.3 Tin Tin heeft een belangrijke rol gespeeld in het dagelijks leven van de mens. Eeuwenlang is dit
metaal gebruikt voor huishoudelijke objecten en in de industrie. Tegenwoordig worden huis-
houdelijke objecten nauwelijks meer van tin vervaardigd, maar dit was in de 17de eeuw wel
anders.65
Tin werd gesmolten in vrij eenvoudige ovens. De ovens waren aanvankelijk uit bakstenen op-
gebouwd, maar later werd het steen vervangen door ijzer. In een rond gat in de bovenplaat
van de oven werd een ijzeren ketel of pan geplaatst, waarin het tin werd gesmolten.66 Tin
smelt op een vrij lage temperatuur van 230°C.67 IJzer smelt op een veel hogere temperatuur
van 1536°C,68 waardoor de ketel of pan geen schade opliep. Het gat in de bovenplaat van de
oven was zeer groot, waardoor de pan er gedeeltelijk in zakte.
Het was van groot belang om gesmolten tin op een juiste, constante temperatuur te houden
(±400°C). Indien de tin op een veel lagere temperatuur werd gegoten, kregen de objecten een
dof uiterlijk en werd het materiaal poreus.69
Bij het gieten van tin zit een verschil tussen de periode voor en na het midden van de 16de
eeuw. In deze scriptie zal alleen de methode van na het midden van de 16de eeuw worden be-
sproken, omdat die van belang is voor het gietproces van de aangetroffen kan.
Na het midden van de 16de eeuw bestonden de gietmallen meestal uit koper of brons. Kannen
werden in onderdelen gegoten. Ieder onderdeel werd in een aparte mal gegoten, die uit ver-
schillende stukken was opgebouwd. Voor het lichaam van de kan werd meestal wel een twee-
delige mal gebruikt. Het handvat met een deel van het scharnier, het deksel, de duimrust met
de kaak van het scharnier (het gedeelte waar je je duim oplegt om het deksel te openen) en af-
zonderlijke versieringen zoals torentjes op het deksel, werden in verschillende mallen ge-
maakt. De onderdelen werden na het gietproces aan elkaar bevestigd. De twee vormen voor
de romp bestonden uit een voet- en halsstuk, die samen het lichaam van de kan vormden.70 Bij
sommige oude kannen kan de soldeernaad nog op verschillende plaatsen worden waargeno-
men. Bij de aangetroffen kan is dit niet het geval.
Wanneer het gietstuk uit de mal was genomen, werd met de afwerking begonnen. Deze nabe-
werking bestond uit het verwijderen van giettappen, gietbramen en andere oneffenheden. Om
deze oneffenheden te verwijderen werden onder andere vijlen, beitels, raspen, schrapmessen
en de draaibank gebruikt. Op de draaibank werden voornamelijk ronde objecten afgewerkt die
op een passende houten klos werden geklemd om te worden bewerkt. De draaibank werd aan-
gedreven door een groot rad, dat het jachtwiel wordt genoemd. De persoon die verantwoorde-
lijk was voor het draaien, moest zorgen dat het jachtwiel op een constante snelheid draaide,
zodat de tinnegieter mooi en regelmatig werk kon leveren. De tinnegieter bewerkte het giet-
stuk tijdens dit proces met behulp van beitels.71
65 Dubbe 1978, 9. 66 Dubbe 1978, 151. 67 Dubbe 1978, 9. 68 http://www.lenntech.nl/periodiek/elementen/fe.htm - geraadpleegd op 23-01-2015. 69 Dubbe 1978, 151, 153. 70 Dubbe 1978, 157-158. 71 Dubbe 1978, 154.
De vondsten
~ 62 ~
Nadat het lichaam was voltooid, kon de duimrust met de kaak aan het deksel worden beves-
tigd en het hengsel aan de kan worden gezet. Op het lichaam van de kan werd de mal van het
hengsel geplaatst, die vervolgens werd volgegoten. Voordat de mal tegen het lichaam werd
geplaatst, had de kannengieter op de plaatsen waar het hengsel tegen het lichaam zou worden
bevestigd een tweetal gaatjes gemaakt. De vloeibare tin in de hengselvorm stroomde door
naar de gaatjes, die werden opgevuld en het hengsel stevig aan het lichaam verbond. In som-
mige gevallen zijn de gaatjes nog zichtbaar, omdat ze niet helemaal zijn opgevuld. Op de-
zelfde manier werd de duimrust met de kaak vastgezet aan het deksel.72 Bij kannen werden
alle losse onderdelen na het gieten en bewerken op de draaibank aan elkaar gesoldeerd.73 De
onderdelen die aan de kan werden gegoten, zoals de hengsels, werden na het gieten en koelen
met een schrapmes bijgewerkt.74
De aangetroffen tinnen kan
De tinnen kan (OR49-69) leek in vrij slechte staat. Onderin waren aan een zijde van de buik
veel scheuren en een klein gat zichtbaar. Vooral dit gedeelte was zeer fragiel. De kan lag dia-
gonaal (schuin omhoog) in de corrosie en klei. De voet van de kan steunde op de haardplaat
en de hals lag ongeveer 100 mm hoger en lag in de concretie. De kan is 155 mm hoog. De di-
ameter van de voet is 10 mm, van de
buik 145 mm, van de hals 9 mm en
van de bovenrand 115 mm. De buik
van de kan was bedekt met een dunne
laag klei. In de kan zelf bevond zich
klei doordat de klep is ingedeukt.
Hierdoor is een opening aan de bo-
venzijde ontstaan. Op de kan waren
verschillende typen aantasting aanwe-
zig. Niet alleen waren scheuren en ga-
ten aanwezig, ook zat veel corrosie
van de haardplaat aan de buitenzijde
van de kan. Deze oranjeachtige corro-
sie bevond zich voornamelijk op de
voet en de hals van de kan. Verder
was er ook een witte corrosie waarge-
nomen. Deze corrosie was voorname-
lijk zichtbaar op de buik en op de rand
en is afkomstig van het tin zelf (zie af-
beelding 4.37).
72 Dubbe 1978, 162. 73 Dubbe 1978, 155. 74 Dubbe 1978, 163.
Afbeelding 4.37 De tinnen kan vastgekoekt in de concretie. Aan de onderzijde
van de buik is de witte corrosie van de kan zichtbaar. Over de hele kan ligt
een laag klei. De oranje-bruine vlekken is de corrosie van de haardplaat.
De vondsten
~ 63 ~
Nadat de kan werd verwijderd uit de corrosie,
bleek deze in betere staat te verkeren dan
vooraf gedacht. De belangrijkste kenmerken
van de kan zijn nog aanwezig: het scharnier,
de buik, het handvat en de voet. In de buik
zijn drie gaten zichtbaar en op de onderkant
van de voet één. Het deksel is gespleten op de
rand (zie afbeelding 4.38). Dit komt waar-
schijnlijk door de druk van de klei toen de kan
op de zeebodem was beland.
De duimrust of dekselgreep van de kan is af-
gebroken. Waarschijnlijk was deze deksel-
greep haakvormig. Het scharnier is
tweekakig. Zowel de dekselgreep als het
scharnier zijn kenmerkend voor de 17de eeuw
(zie afbeelding 4.39).75 In hoofdstuk 7 wordt
verder ingegaan op de interpretatie van de tinnen kan.
75 Dubbe 1978, 162.
Afbeelding 4.38 Het gespleten deksel van de tinnen kan. Waarschijn-
lijk is het deksel door de druk van de bodem gespleten.
Afbeelding 4.39 Detail van het tweekakig scharnier.
De vondsten
~ 64 ~
4.3.4 Keramiek Keramiek is een verzamelnaam voor alle ob-
jecten die zijn gemaakt van gebakken klei.
Klei werd gewonnen uit gebieden waar niet al-
leen klei voorhanden was, maar ook brandstof,
zoals hout of turf. Wanneer de klei werd ge-
wonnen werd hier een magering (hulpstof) aan
toegevoegd, die zorgde voor stevigheid en de
plasticiteit. Tevens werd de klei door de mage-
ring beter bestand tegen de hitte van de
oven.76 Verschillende soorten magering die
werden gebruikt waren zand, fijngestampt gra-
niet, schelpgruis, fijngestampt aardewerk (cha-
motte), kalkgruis en zelfs fijngestampt bot.
Het eindresultaat van de grondstoffenberei-
ding en het bakken wordt het baksel genoemd.
Binnen keramiek kunnen verschillende baksel-
groepen worden onderscheiden. Het onder-
scheid wordt gemaakt op basis van de korrel-
grootte, de korrelgrootteverdeling, de porosi-
teit, de hardheid en de kleur van het baksel.
Soms is er een oppervlaktelaag aangebracht
(slib) die glazig kan zijn (glazuur).77In deze
paragraaf wordt alleen ingegaan op het indu-
striële proces van keramiek ontwikkelen en
niet op het handgevormde aardewerk.
Voordat er objecten uit de klei konden worden
gemaakt, moest de klei worden gezuiverd. Het
zuiveren van de klei werd gedaan door de klei
in een grote kuip te storten en te vermengen
met water. Hierdoor werd een dunne kleipap
verkregen die op een koperen zeef werd geschept, waarin allerlei vervuilingen achterbleven.
De gezuiverde klei kwam via een goot in een andere bak terecht. Na het bezinken van de klei
werd het overtollig water afgevloeid door een soort sluisje aan een houten zijkant van de bak.
Vervolgens moest de klei indrogen totdat er een deegachtige samenstelling was ontstaan. De
massa kon dan in stukken worden verdeeld en naar grote gemetselde bakken of kelders in de
fabriek worden gebracht. Hier werd het mengsel opnieuw met water vermengd, waarna het
een tijd met rust werd gelaten om te rotten. Het rotten was nodig voor de kneedbaarheid van
de klei. Veel onopgeloste kleideeltjes namen bij dit rottingsproces water op, om de ingesloten
luchtdeeltjes te vervangen. Na het rottingsproces werd de klei op een met fijn zand bestrooide
houten vloer door elkaar gekneed. Hierna werd de klei naar de vormer gebracht, die de kleiba-
len handmatig nogmaals bewerkte.78
76 Buys 1994, 3-4. 77 Kars 2003, 7. 78 Korf 1981, 10-11.
Keramiek benaming
Aardewerk wordt doorgaans tus-
sen de 800˚C en 1100°C gebak-
ken. Steengoed wordt gebakken
op temperaturen boven de
1100°C (Vermeulen/Berends
2013, 3). De temperatuur bepaalt
naast de grondstoffen in hoge
mate de kwaliteit van de kera-
miek. Dit komt omdat er bij be-
paalde temperaturen chemische
reacties optreden, waarbij de
kleimineralen door andere mine-
ralen worden vervangen, waar-
door het materiaal een harder en
steniger karakter krijgt. Wanneer
de temperatuur nog hoger wordt,
wordt het smeltpunt van som-
mige mineralen bereikt en treden
versintering en een begin van
verglazing op. In dit geval wordt
dus gesproken van steengoed of
porselein (Kars 2003, 7).
De vondsten
~ 65 ~
Na alle voorbewerkingstechnieken, kon worden gestart met de vormgeving. Dit kon op twee
manieren gebeuren: met behulp van een draaischijf die met de voet werd aangedraaid, of door
het vormen in vooraf klaargemaakte matrijzen of gipsvormen. Na het vormen van de klei
werd het object te drogen gezet, waarbij het kon krimpen tot de juiste grootte.79 Soms werden
in de klei versieringen gekerfd of gedrukt met behulp van objecten. Voor het bakken werd
soms een sliblaag of engobe op het half-gedroogde object aangebracht, maar vaker werd de
glazuurlaag na het bakken pas aangebracht.80 Na het drogen werden de objecten in de oven
gedaan en begon het bakproces. Hierbij werd de gedroogde klei samengesmolten tot een vrij
poreuze, maar goed samenhangende massa. Na het bakken werd de oven geleidelijk afgekoeld
en vervolgens werden de objecten uit de oven gehaald.81 Wanneer de objecten uit de oven
werden gehaald, werden eerst de misbaksels verwijderd, alvorens de goed gebakken pro-
ducten werden geglazuurd. De glazuurlaag had als voornaamste reden een object ondoor-
dringbaar te maken voor bijvoorbeeld water. Bovendien vormde het (tin- of lood)glazuur vaak
ook een mooie versiering82 en zorgde het voor versteviging van het object.83 Nadat het gla-
zuur op de keramiek was ‘gebrand’, was een aantal keer bakken op een lage temperatuur
noodzakelijk om bepaalde effecten te creëren, zoals email, vergulding en glans.84
Aangetroffen keramiek
De keramiek die is aangetroffen op haardplaat A bestaat uit roodbakkend aardewerk, steen-
goed en faience. In deze paragraaf worden de verschillende keramieksoorten apart behandeld.
Steengoed
De steengoedfragmenten die zijn aangetroffen op en
rondom haardplaat A behoren tot hetzelfde kruikje. Het
kruikje bleek in vele stukken te zijn gebroken en het frag-
ment op de haardplaat bleek te horen bij eerder gedane
vondsten die allemaal onderdeel bleken te zijn van een
kruikje. Op sommige fragmenten is een laag met ijzercorro-
sie aanwezig. Deze ijzercorrosie is afkomstig van de haard-
plaat en niet van het steengoed zelf. De kruik is nog niet he-
lemaal compleet en zal daarom dit jaar nog niet worden ge-
restaureerd. Wanneer de opgraving is afgerond in juli 2015,
zal de kruik pas worden geplakt. De mogelijk aangetroffen
fragmenten die tijdens deze opgraving nog worden aange-
troffen, zouden dan ook kunnen worden geplakt. Wel is de
kruik voor een week in elkaar gezet met schilderstape om
het steengoed te kunnen determineren (zie afbeelding 4.40).
Mogelijk betreft het Martincampsteengoed85 of Duin-
gensteengoed86. Op dit steengoed wordt uitgebreider inge-
gaan in hoofdstuk 7. Het tape is na een week weer verwij-
derd, om eventuele schade aan de kruik te voorkomen.
79 Korf 1981, 10-12. 80 Buys/Oakley 1994, 7-8. 81 Korf 1981, 12-13. 82 Korf 1981, 13. 83 Buys/Oakley 1994, 11. 84 Buys/Oakley 1994, 8. 85 Persoonlijke communicatie, Michiel Bartels, 28-01-2015. 86 Lenting/Van Gangelen 1993, 325.
Afbeelding 4.40 De steengoedkruik, in elkaar gezet
met schilderstape.
De vondsten
~ 66 ~
Roodbakkend aardewerk
Roodbakkend aardewerk bestaat uit ijzerhoudende klei. De rode kleur ontstaat tijdens het oxi-
derend bakproces, waarin het ijzer reageert met zuurstof en water. Dit leidt tot een roestproces
in de scherf, waardoor het een rood uiterlijk krijgt.87 De meest voorkomende vormen van
roodbakkend aardewerk zijn kookpotten, pannen en borden.88
De meeste fragmenten roodbakkend aardewerk bevonden zich op het breukvlak van haard-
plaat A. Deze fragmenten zijn aan beide zijden voorzien van loodglazuur. Onder de tinnen
kan waren twee grote fragmenten roodbakkend aardewerk van een pan aangetroffen. Dit aar-
dewerk is echter alleen aan de buitenzijde voorzien van loodglazuur.89
Op basis van de kleur van de klei, de dikte van alle roodbakkende aardewerkfragmenten en
het glazuur op de objecten kan worden geconcludeerd dat het om minimaal twee verschil-
lende objecten gaat. De kleine, gefragmenteerde scherven kunnen nog niet worden gedetermi-
neerd, maar de twee grote fragmenten, voorzien van een goed dekkende glazuurlaag aan de
binnenzijde, maken mogelijk deel uit van een grape of een steelkom (zie afbeeldingen 4.41 en
4.42).90 Dit is onder andere gebaseerd op de vorm en dikte van het fragment. Bovendien is het
aangetroffen fragment zwart aan de buitenzijde en, zoals te zien op afbeelding 4.42, is dit ook
vaak het geval bij de grotere grapen. In hoofdstuk 7 wordt verder ingegaan op de interpretatie
en datering van het roodbakkend aardewerk.
87 Vermeulen/Berends 2013, 25-26. 88 Vermeulen/Berends 2013, 25-27. 89 http://hobbyarcheologie.weebly.com/roodbakkend-aardewerk-oxiderend-gebakken.html - geraadpleegd op 22-
03-2015. 90 Gawronsky 2012, 219-220; http://www.geschiedenisvanvlaardingen.nl/collectie/archeologie/vondsten-zwarte-
paard-kortedijk-119/grape-op-drie-poten - geraadpleegd op 24-05-2014.
Afbeelding 4.42 Deel van een 17de-eeuwse grape. Afbeelding 4.41 Het aangetroffen fragment rood-
bakkend aardewerk.
De vondsten
~ 67 ~
Faience
Algemeen
Faience bestaat uit kalkrijke klei, waardoor de witte kleur ontstaat. De klei is op een lage tem-
peratuur (1150°C) gebakken. Het baksel is erg poreus en aan beide zijden voorzien van een
laag tinglazuur.91 Tinglazuur bestaat uit verschillende metaaloxiden en masticots (versinterde
massa van tinoxide, loodoxide, zand, soda en zout). Voor de kleuren op majolica werden me-
taaloxiden gebruikt. Voor blauw werd een kobalt bevattend mineraal gebruikt. Groen werd
met behulp van koperoxide verkregen, maar kon ook worden gemaakt door blauw en geel met
elkaar te mengen. Voor paars werd mangaan of bruinsteen gebruikt en voor geel antimoon- en
loodverbindingen. Oranje en bruin werden samengesteld uit ijzerhoudende mineralen, zoals
oker, omber en ijzeroxide. Veel van deze grondstoffen waren niet verkrijgbaar in Nederland.
Zij werden voor het grootste deel ergens anders vandaan gehaald. Dit gebeurde meestal per
schip. Bij de bereiding van de kleurstoffen vormde het masticot een zeer belangrijk onderdeel,
omdat dit voor een betere hechting aan de witte ondergrond zorgde.92
Borden
Tijdens het bakproces werden de faienceborden in kokers op ijzeren pennen gelegd. Zo ont-
stonden geen proenlittekens op de bovenzijde van de voorwerpen, zoals wel het geval is bij
majolicaborden. Majolicaborden onderscheiden zich van faience doordat zij alleen aan de bo-
venzijde zijn voorzien van tinglazuur. De onderzijde is voorzien van loodglazuur. De eerder
genoemde proenlittekens, die ook een duidelijk kenmerk zijn van majolicaborden, komen
doordat tijdens het bakken de borden door proenen werden gescheiden (driehoekige voorwer-
pen van klei, zie afbeelding 4.43).93
91 Buys/Oakley 1994, 13, 15. 92 Korf 1981, 14-15. 93 Bartels 1999, 207.
Afbeelding 4.43 Een proen.
De vondsten
~ 68 ~
Op een faience spreukenbord dat in meerdere delen is gebroken, is een verkleuring van de klei
zichtbaar (zie afbeelding 4.44). In eerste instantie werd verondersteld dat het was aangetast
door chloriden (zouten).
De rest van de keramiek heeft te maken met vastgekoekte corrosie of is afgebroken. Vaak is
keramiek dat wordt aangetroffen in mariene omstandigheden aangetast door chloriden. Dit
geldt voornamelijk voor zachtbakkend aardewerk (tot 1100°C).94 Keramiek dat bij scheepsop-
gravingen in de voormalige Zuiderzee wordt aangetroffen, is zelden aangetast. Het brakke
water van de Zuiderzee heeft veel minder invloed op het aardewerk, dan bijvoorbeeld het
zoute water van de Noordzee. Een andere oorzaak waardoor keramiek minder wordt aangetast
door chloriden in de provincie Flevoland, is omdat de objecten zich weer in landbodems be-
vinden en niet meer in waterbodems door de inpoldering.95 De meeste keramiek die wordt
aangetroffen in maritieme bodems wordt bedekt door oplosbare (chlorides, fosfaten en nitra-
ten) en onoplosbare zouten (calcium carbonaten en calcium sulfiden). De oplosbare zouten
zijn het meest desastreus en moeten daarom worden verwijderd om de keramiek stabiel te
krijgen. De oplosbare zouten zijn hygroscopisch, dat wil zeggen dat ze vocht aantrekken. Als
de relatieve luchtvochtigheid (RV) sterk wisselt, zullen de chloriden herhaaldelijk oplossen en
kristalliseren. Uiteindelijk zullen deze chloriden het oppervlakte van de keramiek bereiken,
waardoor het oppervlak gaat schilferen. Door de afschilfering zal de keramiek uiteindelijk
barsten door druk van binnenuit. Om dit te voorkomen worden de chloriden uit de keramiek
verwijderd.96 Over het degradatieproces van keramiek wordt verder ingegaan in hoofdstuk 5.
94 Hamilton 1997, 26. 95 Persoonlijke communicatie Laura Koehler, 11-02-2015. 96 Hamilton 1997, 26.
Afbeelding 4.44 De aangetaste faiencefragmenten.
De vondsten
~ 69 ~
Zoals eerder gezegd werd gedacht dat de
verkleurde fragmenten waren aangetast door
chloriden. Uit testen in demiwater met een
geleidbaarheidsmeter (apparaat dat het zout-
gehalte berekend) bleek dit toch niet zo te
zijn. Het zoutgehalte was namelijk veel te
laag om zout te zijn (0,3%. Tussen de 0,3 en
0,5 % is er sprake van brak water. Bij lager
dan 0,1% is er sprake van zoetwater en ho-
ger dan 0,5% is er sprake van zoutwater97).
Voor de zekerheid hebben de fragmenten
toch enige tijd in het water gelegen, zodat ze
wel goed schoon gespoeld zouden zijn (zie
paragraaf 6.3.4). Waarschijnlijk is de toe-
stand van dit gefragmenteerde faiencebord
ontstaan tijdens zure omstandigheden in de
bodem. Hierbij spelen bepaalde bacteriën
een rol die vaak aanwezig zijn in combinatie
met hout en ijzer. Deze bacteriën tasten het
faience aan, waardoor de klei verkleurt.
Voor de degradatie van keramiek wordt ver-
wezen naar paragraaf 5.3.
Het faiencebord spreukenbord met de tekst:
‘Maer en bort van poseleijn’ is een bord uit
een zesdelige bordenset, dat waarschijnlijk
in Delft is geproduceerd.98 Op de interpreta-
tie van dit faiencebord wordt in hoofdstuk 7
verder ingegaan.
Wandtegels
De Nederlandse tin-glazuurtegel komt voor
vanaf omstreeks 1560.99 Geglazuurde tegels
komen voor het eerst voor in de eerste helft van de 16de eeuw. Hier ging het om roodbakkend
aardewerk in de vorm van plavuizen of vloertegels, die het hout vervingen of op het hout wer-
den geplaatst in verband met brandgevaar. Aangezien de tegels poreus en weinig slijtvast wa-
ren, werden ze voorzien van een laag glazuur. Dit kon groen glazuur (koperoxide) of bruin
glazuur (mangaanoxide) zijn. In Vlaanderen werkten in de 16de eeuw al veel mensen in de te-
gelindustrie, maar door een economische crisis rond 1560 emigreerden veel Vlamingen naar
Holland. Hier kwam de majolicatechniek snel opzetten en deze was al gauw net zo groot als
in Antwerpen twintig jaar eerder. Eerst werden er voornamelijk vloertegels, borden, schotels
en potten gemaakt, maar na 1600 kwamen de wandtegels opzetten. De tegels konden pas in de
muur worden gezet, wanneer alle buitenmuren van baksteen waren. Tevens dienden de wand-
tegels als een fundament waardoor grondwater kon worden opgezogen. In de provincie Hol-
land lagen de meeste steden aan water, waardoor de huizen altijd vochtig waren. Met maar
één stookplaats in huis werd niet genoeg warmte gecreëerd om het hele huis te verwarmen.
97 http://www.encyclo.nl/begrip/Brak%20water – geraadpleegd op 24-05-2015. 98 https://www.rijksmuseum.nl/en/collection/BK-NM-11914 - geraadpleegd op 27-02-2015. 99 van Dam 1988, 7.
Tegelversiering
De hoekversiering bestond voor-
namelijk uit een ossenkop, de
Franse lelie of bladmotief. Na
1650 kwamen meer thema’s
voor op de wandtegels, zoals
ambachten, kinderspelen, sche-
pen en landschappen. Soldaten
komen veelvuldig voor op
wandtegels voor 1650. Uit het
aantal overgebleven wandtegels
met soldaten en uit het grote
aantal verschillende typen, mag
worden geconcludeerd dat de
mensen in de 17de eeuw erg ge-
ïnteresseerd waren in het mili-
taire bedrijf (van Dam 1988, 43,
45).
Hoekversiering Franse Lelie
De vondsten
~ 70 ~
De geglazuurde wandtegels boden een decoratieve oplossing voor het vochtprobleem.100
Rond 1600 werd het ornamentele gedeelte van de decoratie beperkt en het figuratieve ge-
deelte vergroot. Deze verandering duurde tot omstreeks 1650. Vanaf 1650 bestonden de
wandtegels uit één figuratief plaatje per wandtegel en een minuscuul hoekornament.101
De eerste wandtegels waren zeker 20 mm dik. Na 1620 waren de wandtegels gemiddeld nog
15 mm dik en werd er geen roodbakkende klei meer gebruikt voor de wandtegels, maar wit-
bakkende klei. Hierdoor konden de wandtegels beter worden gevormd en was er ook minder
klei nodig. Na 1650 waren de wandtegels gemiddeld nog maar 9 mm en na 1700 waren de
wandtegels gemiddeld slechts 6 tot 7 mm dik.102
De aangetroffen wandtegels
De wandtegels die zijn aangetroffen zaten voor-
namelijk op het breukvlak van de haardplaat
vast en zijn allemaal gebroken. Op haardplaat A
zaten twee stukken van wandtegels vastgekoekt.
Op beide wandtegels staat een klein gedeelte
van de afbeelding. Op OR49-136 staan drie bol-
len afgebeeld, maar het is niet duidelijk waar
deze onderdeel van hebben uitgemaakt. In de
hoek is een versiering aangebracht in de vorm
van een spinnenkop (zie afbeelding 4.45). De
spinnenkop werd aanvankelijk ‘bijtje’ genoemd
en later ‘spinnenkop’, ‘spin’ of ‘spinnetje’. Het
is een vierbladig bloempje met twee krulletjes
(zie afbeelding 4.45).103 Deze wandtegelfrag-
menten lagen onder de vuurtreeft. Het andere
fragment (OR49-137) was vastgekoekt aan de
vuurtreeft. Hierop zijn een arm, buik en been
zichtbaar van een mannetje dat een object in
zijn handen houdt. Waarschijnlijk gaat het om
een soldaat, maar omdat het overgrote deel van
de wandtegel mist, kan dit niet met zekerheid
worden gezegd (zie afbeelding 4.46 op de vol-
gende pagina). Andere mogelijke afbeeldingen
kunnen een visser of een kinderspel zijn. In de hoek van deze wandtegel is ook een spinnen-
kop aangebracht. Beide wandtegelfragmenten zijn gecraqueleerd (barsten in het glazuur),
maar het glazuur zit nog goed vast aan de gebakken klei.
100 van Dam 1988, 21-22. 101 van Dam 1988, 23, 26. 102 van Dam 1988, 41-43. 103 Pluis 2013, 538.
Afbeelding 4.45 Spinnekop als hoekversiering
De vondsten
~ 71 ~
Op haardplaat B zat een complete wandtegel
vastgekoekt, met de afbeelding tegen de
haardplaat aan. Op het moment dat de tegel
uit de concretie werd gehaald, was deze be-
dekt met een laag corrosie van de haardplaat
en stukken opgedroogd klei van de bodem.
Hierdoor was de afbeelding niet goed zicht-
baar (zie afbeelding 4.47). Na het verwijde-
ren van de concretie op de wandtegel, bleek
dat er enkele stukjes glazuur ontbraken. Ver-
der ontbreekt ook een klein stukje van de te-
gel in de linkerbovenhoek, maar verder is de
wandtegel compleet. De wandtegel is in
drieën gebroken, maar het glazuur is niet ge-
craqueleerd. De afbeelding betreft een man
met een hand in zijn zij. In zijn andere hand
houdt hij een stok vast en hij kijkt ergens
naar. In de vier hoeken zijn spinnenkoppen
als versiering geplaatst (OR49-139). De af-
beelding van deze tegel wordt in paragraaf
7.3.4 bij de interpretatie verder behandeld.
Afbeelding 4.46 Fragment wandtegel met soldaatfiguur. In de hoek is een spinnenkop aangebracht.
Afbeelding 4.47 Tegel OR49-139 na de verwijdering uit de concretie.
De klei en corrosie zijn nog aanwezig op de afbeelding.
De vondsten
~ 72 ~
4.3.5 Textiel Het textiel is in hopen op elkaar aangetroffen: bulten concretie die waren gevuld met wat ooit
textiel was. Op slechts één klein stukje concretie waren de vezels nog licht te zien. Deze ve-
zels zijn in een zodanig slechte staat, dat de herkomst van het materiaal niet meer kan worden
achterhaald. Het zou mogelijk om linnen kunnen gaan, aangezien de lappen textiel waar-
schijnlijk poetslappen zijn geweest. De poetslappen werden over het algemeen gemaakt van
oude kleren die weer waren gemaakt van linnen.104 Naast deze vezels, zijn ook de afdrukken
van het textiel zo goed bewaard gebleven, dat de insteek (horizontaal gespannen draden) en
schering (verticaal gespannen draden, ook wel kettingdraden genoemd) per vierkante centi-
meter nog zijn te achterhalen. Door deze steken te tellen,
kan iets over de dichtheid van het textiel worden gezegd.
De dichtheid van het textiel is 17 scheringen om 17 inste-
ken per cm2, dit betekent dat het vrij fijn is geweven. Al
het textiel is 1 op 1 geweven, wat inhoudt dat het om een
platbinding gaat (zie afbeelding 4.48). Het textiel op de
haardplaten is vermoedelijk zeer dun geweest. Aan de af-
drukken valt te herleiden dat de lappen, geconcretiseerd,
minimaal een afmeting hebben van 220 x 165 mm die vari-
eert van 0,7 tot 0,9 mm dikte (zie de afbeeldingen 4.49 en
4.50 op de volgende pagina).
De staat van de bulten concretie met textiel is zo slecht, omdat deze hoog in de grond hebben
gelegen. De veronderstelling is dat er meer textiel zal worden aangetroffen tijdens de opgra-
ving in juli 2015. Dit textiel zal zich dieper in de grond bevinden dan tijdens de opgraving van
augustus 2014, waardoor de conserveringscondities in de bodem voor het vondstmateriaal
waarschijnlijk beter zullen zijn.
104 Joke Nientker, specialist organisch (maritieme) materialen. 04-02-2015.
Afbeelding 4.48 Voorbeeld van een
platbinding.
De vondsten
~ 73 ~
Afbeelding 4.49 Textielafdrukken op haardplaat A.
Afbeelding 4.50 Textielafdrukken op haardplaat B. De plooien zijn duidelijk zichtbaar.
Corrosie- en degradatieprocessen
~ 74 ~
Het verval van een materiaal start al vanaf het moment dat een object is vervaardigd. IJzer zal
vanaf dat moment gaan corroderen en textiel begint te verbrozen. Wanneer een object in de
bodem belandt, is het verval dus al begonnen. In de bodem zijn de omstandigheden niet sta-
biel, waardoor het desbetreffende object uiteindelijk zal vergaan. Het verval is niet voor alle
materiaalsoorten gelijk en de vervalsnelheid zal in verschillende bodems anders zijn. In theo-
rie begint verval in een hoog tempo. Later vertraagt het verval enigszins, bijvoorbeeld door
het ontstaan van een beschermende corrosielaag. Na een bepaalde tijd ontstaat er min of meer
een evenwicht tussen het object en de bodem. Vanaf dit punt gaat het verval nog maar heel
langzaam, zoals te zien in grafiek 5.1.105 Vanaf het moment dat het object wordt opgegraven,
wordt het evenwicht weer verbroken. Het object zal vanaf dit moment opnieuw in verval ra-
ken, totdat er een nieuw evenwicht is bereikt.106
De verschillende factoren die een rol spelen bij het verval van objecten in de bodem zijn wa-
ter, gassen (zuurstof, kooldioxide), chloriden (zouten), temperatuur, mechanische beschadi-
ging, organismen en de structuur van de bodem.107 De factoren die een rol spelen bij het ver-
val van objecten aan de lucht zijn water, temperatuur, licht, gassen in de atmosfeer en de aan-
raking met chemische stoffen.108 Bij het verval van de objecten uit scheepswrak OR49 hebben
deze factoren zich ook (in zekere mate) voorgedaan. Op het moment dat het schip verging,
belandde het schip inclusief inventaris op de zeebodem. Vanaf dit moment begon het verval,
105 Meijers 2013, 1. 106 Meijers 2013, 1. 107 Meijers 2013, 1-3. 108 Meijers 2013, 1-4.
5. Corrosie- en degradatieprocessen
Grafiek 5.1 Voorbeeld van de snelheid van het verval in de bodem.
Corrosie- en degradatieprocessen
~ 75 ~
maar bereikte na enige jaren een zeker evenwicht. In 1932 ontstond opnieuw verval, ditmaal
omdat, met de aanleg van de Afsluitdijk, het water van de Zuiderzee veranderde van brak naar
zoet water. Na een bepaalde periode bereikten de objecten (en ook het scheepswrak) opnieuw
een evenwicht, maar ook dit werd weer verstoord. Ditmaal in 1957, tijdens de inpoldering van
Oostelijk Flevoland. Opnieuw kwamen de objecten tot een zeker evenwicht in de bodem,
maar werden voor de vierde keer verstoord, tijdens de scheepsopgraving van de IFMAF. Tij-
dens al deze verstoringen is het mogelijk dat het verval ineens zeer snel heeft plaatsgevonden.
Waarschijnlijk was de verandering van een milieu met maritieme omstandigheden naar een
milieu met landschappelijke omstandigheden het grootst (door de inpoldering van Oostelijk
Flevoland). Van een natte, zuurstofarme omgeving veranderde de bodem nu naar een droge,
zuurstofrijke omgeving. Doordat de vondsten zeer dicht onder het oppervlak lagen, was het
eenvoudig voor de eerder genoemde factoren om zich door de bodem heen te dringen en de
objecten aan te tasten.
In dit hoofdstuk zullen alle factoren die een rol spelen bij het verval van materialen worden
behandeld per materiaalcategorie. Alleen de materialen van de objecten die vastgekoekt zaten
aan de haardplaten zullen worden behandeld. Andere materialen, zoals lood, koper en bot, die
niet zijn aangetroffen, worden in dit hoofdstuk daarom niet behandeld.
5.1 IJzer
In de regel geldt dat ijzer alleen stabiel is in de bodem wanneer geen zuurstof aanwezig is, de
pH-waarde meer dan 8 is, er geen chloriden in de bodem aanwezig zijn en de bodem zeer ho-
mogeen is. IJzer corrodeert snel wanneer er zuurstof in de bodem aanwezig is en de pH min-
der dan 8 bedraagt. Verder kan ijzer ook corroderen wanneer er geen zuurstof aanwezig is,
maar dit gebeurt langzamer dan wanneer zuurstof wel aanwezig is. Een speciale vorm van ij-
zercorrosie kan worden veroorzaakt door sulfaatreducerende bacteriën. Deze bacteriën kun-
nen actief zijn wanneer er geen zuurstof aanwezig is, terwijl sulfaat wel beschikbaar is.109 In
deze paragraaf wordt dieper ingegaan op het verval van ijzer.
Verschillende bodemfactoren hebben invloed op de snelheid van degradatie van ijzer door
zuurstof, namelijk:
De toevoer van zuurstof
Indien de toevoer van zuurstof laag is, zal het oxidatieproces van ijzer langzaam verlo-
pen. In theorie houdt dit in dat de oxidatie van ijzer in poreuze bodems, bijvoorbeeld
zandgronden, sneller verloopt dan in niet poreuze bodems, zoals kleigronden.
pH
In een zure omgeving vergaat ijzer sneller dan in een basische omgeving.
109 Kars 2003, 80.
Corrosie- en degradatieprocessen
~ 76 ~
Zoutgehalte
Zout maakt water meer geleidend. Dit versnelt het transport van de elektrische lading.
Dit is een essentieel onderdeel van het corrosieproces. Het chloride ion, een bestand-
deel van zout in een oplossing, versnelt ook de corrosie van ijzer en maakt het moeilij-
ker om ijzer na de opgraving te stabiliseren.
IJzer heeft slechts een zeer kleine neiging om in neutraal water (pH 7) te corroderen. Het
roesten zal pas plaatsvinden wanneer het ijzer wordt blootgesteld aan vochtige lucht, waarin
zowel zuurstof als water aanwezig zijn.110 Dit houdt in dat het ijzeratoom (Fe) verscheidene
elektronen (negatief geladen deeltjes van een atoom) verliest, waardoor corrosie ontstaat. Iets
moet reduceren (elektronen verzamelen) door een tegenreactie (een electron acceptor). Vaak
fungeert zuurstof als reducerende factor in combinatie met het oxiderende ijzer. Water is
meestal aanwezig in de bodem, waardoor de beschikbaarheid van zuurstof en sulfaat bepaalt
welke reductie-reactie plaatsvindt. Elke reductie-reactie veroorzaakt een andere vorm van cor-
rosie en een ander type van degradatie. Deze reactie is dus ook in iedere bodem anders. De
bodem kan in verschillende typen worden ingedeeld: zuurstofrijke bodems, zuurstofarme,
maar sulfaatrijke bodems en zuurstof- en sulfaatarme bodems.111
5.1.1 Zuurstofrijke bodems Zuurstofrijke bodems zijn bodems of bodemlagen die ten minste een deel van het jaar niet
zijn verzadigd met water en die lucht laten doordringen, waardoor zuurstof in de bodem te-
recht kan komen. Bodems die poriën bevatten en zuurstof doorlaten behoren tot deze groep
zuurstofrijke bodems. Verder worden ook ploeggronden, goed gedraineerde grondlagen en
bodems met zuurstofrijk water tot deze groep gerekend. 112
Corrosie ontstaat in de bodem rondom het originele object. In sommige gevallen is de korst
stevig, terwijl in andere gevallen de corrosiekorst zacht of kruimelig is. Het lijkt dan meer op
een stuk roest in de bodem, dan een korst of concretie. Het originele object is echter wel aan-
wezig: dat bevindt zich onder de korst. Rondom deze concretie kan soms een dunne korst van
kalk of kalkcement met bodemmateriaal worden aangetroffen. In sommige gevallen kunnen
holle blaasjes van magnetiet zich op het originele oppervlak vormen. Indien het oxidatiepro-
ces lang genoeg doorgaat, zal al het metallische ijzer verdwijnen van de binnenzijde. Hierdoor
blijft een holte of een serie van holtes achter, met een dunne wand van magnetiet. In smeedij-
zer zal deze vorm van corrosie verschijnen als delen met fragiel materiaal, dat lijkt op hout
(zie afbeelding 5.1). Op de haardplaat is dit ook voorgekomen. Dit soort fenomenen komen
echter niet voor op gietijzer.113
110 Atkins 2002, 562, 597, 598 111 Huisman 2009, 92-93. 112 Huisman 2009, 93. 113 Huisman 2009, 96-98..
Corrosie- en degradatieprocessen
~ 77 ~
Wanneer ijzer corrodeert in een zuurstofrijk milieu, blijft het originele oppervlak bewaard in
de corrosielaag. De corrosie dient als grens tussen magnetiet en de omliggende concretie van
ijzer hydroxides en oxyhydroxides. Het originele oppervlak kan worden vrijgelegd uit de cor-
rosie. Het is in veel gevallen mogelijk om de grenzen van de magnetiet en de omliggende
concretie te observeren door gebruik te maken van röntgenstralingen. De enige mogelijke sto-
ring is de blaarvorming van magnetiet, die het originele oppervlak kan hebben beschadigd.
Aangezien de magnetietlaag, waarin het originele oppervlak wordt behouden zeer dun en erg
fragiel is in zeer gecorrodeerde objecten, is het moeilijk om het originele oppervlak onbescha-
digd te behouden. 114
5.1.2 Zuurstofarm (gereduceerd), sulfaatrijke bodems Binnen deze groep vallen de bodems of bodemlagen die permanent zijn verzadigd met water,
geen opgeloste zuurstof in hun waterporiën bevatten en daardoor rijk zijn aan sulfaat. Dit is
kenmerkend voor mariene sedimenten en gebieden waar zoutoplossingen in de bodem aanwe-
zig zijn.115
In de afwezigheid van zuurstof, is sulfaat de meest relevante electron acceptor (reducerende
factor) tijdens de oxidatie van ijzer. Het geoxideerde ijzer lost vervolgens op en wordt uit het
object getransporteerd. Sulfide (HS-) vormt zich aan de buitenzijde van het object als een te-
genreactie.
114 Huisman 2009, 94-98, 104. 115 Huisman 2009, 93.
Afbeelding 5.1 Het metallische ijzer van dit smeedijzeren voorwerp is vrijwel volledig vergaan. Hier
lijkt het op uitgedroogd hout.
Corrosie- en degradatieprocessen
~ 78 ~
In deze zuurstofarme, maar sulfaatrijke milieus, is de kans groot dat het object niet langer
aanwezig is. Dit heeft tot gevolg dat er geen verder onderzoek, zoals archeometrische en me-
tallurgische analyse, kan worden gedaan naar het materiaal zelf. Het enige dat overblijft, is
een afdruk van het originele object. De enige manier om iets te weten te komen over de vorm
van het object, is door een gietmodel van deze afdruk te maken.116
Verder wordt niet ingegaan op de degradatie van objecten in deze bodems, omdat dit niet van
toepassing is op de corrosievorming van de aangetroffen ijzeren voorwerpen.
5.1.3 Zuurstofarm (gereduceerd), sulfaatarm milieu Tot deze groep worden de bodems of bodemlagen gerekend die permanent zijn verzadigd met
water en geen zuurstof of sulfaat in hun waterporiën bevatten. Dit zijn voornamelijk bodemla-
gen die onder de diepste watertabel liggen (zoetwater).117
Wanneer zuurstof en sulfaat niet aanwezig zijn, kan ijzer oxideren door een resultaat van te-
genreacties met water of zuren. Wanneer de pH-waarde hoog is, wat voornamelijk het geval is
in gereduceerd, ijzerrijk en kalkrijk grondwater, kan zich een korst van ijzercarbonaat (side-
riet) vormen op het ijzer. Deze korst ontstaat niet uit het ijzer in het object zelf, maar uit ijzer
uit zijn directe omgeving, voornamelijk grondwater. Dergelijke ijzeren objecten zijn vaak in
uitstekende staat van conservering. Als een erg kleine hoeveelheid ijzer beschikbaar is in het
grondwater, zal zich geen korst vormen en blijft het ijzer ook goed behouden.118
In zure, sulfaatarme bodems is het degradatie-
proces anders. IJzeren objecten in zure, poreuze
bodems worden omgezet naar sideriet. In som-
mige gevallen blijkt dat het object van buiten
naar binnen verdwijnt, terwijl in andere geval-
len de vorm bewaard is gebleven en het metaal
is omgezet. Een korst van sideriet heeft een ty-
pische grijs-witte kleur en is zacht en kneedbaar
wanneer deze nat is. De siderietkorst voelt aan
als zware klei. Wanneer deze in contact komt
met zuurstof, verandert de buitenzijde van het
ijzeren object in een bruin tot roodbruine kleur
(zie afbeelding 5.2). Dit kan zelfs binnen enkele
uren gebeuren. Wanneer de sideriet korst is op-
gedroogd, wordt het materiaal hard en verkleurt
naar geel tot bruin aan de binnenzijde. Dit pro-
ces vindt plaats wanneer de sideriet oxideert naar een ijzer oxyhydroxide. Dit omzettingspro-
ces kan zichtbare effecten opleveren in slechts enkele uren.119
116 Huisman 2009, 104. 117 Huisman 2009, 93. 118 Huisman 2009, 100-102. 119 Huisman 2009, 102.
Afbeelding 5.2 Eén brok bruin tot roodbruine corrosie tussen gele
corrosie.
Corrosie- en degradatieprocessen
~ 79 ~
In tegenstelling tot de corrosie in zuurstofrijke of sulfaatrijke milieus, is de ijzercorrosie in
zuurstof- en sulfaatarm milieu niet erg bekend. Tevens zijn de processen en condities hiervan
nog niet volledig gekenmerkt. Het is daarom niet mogelijk om aan te geven wanneer de corro-
sie wel en wanneer niet plaatsvindt.120
De ijzeren objecten uit het gereduceerde, sulfaatarme milieu met een hoge pH, waar de side-
riet korst zich op heeft gevormd, verkeren over het algemeen in zeer goede staat. Alle soorten
testen kunnen worden uitgevoerd op het object, mits het is schoongemaakt. Het grootste pro-
bleem ligt hier bij de herkenning van het materiaal, aangezien de sideriet concretie erg op klei
lijkt en daardoor moeilijk is te onderscheiden van natuurlijk sediment. IJzeren objecten uit
met water verzadigde, zure turfgronden, zijn vaak gedeeltelijk of geheel omgeven van side-
riet. In deze omstandigheden is het mogelijk dat slechts één deel van het object overleeft en
dat het oppervlak verloren gaat. In het slechtste geval is het object in zijn geheel verdwe-
nen.121 Het lijkt namelijk zo te zijn dat de onderzijde van haardplaat B, wel is aangetast door
deze corrosie. De corrosie die zich aan deze zijde van de haardplaat had gevormd, week
enorm af in vergelijking tot de rest van de corrosie. In hoofdstuk 4 en hoofdstuk 6 is hier meer
over geschreven. Tevens is het zo dat deze achterzijde ook minder goed bewaard is gebleven
dan de voorzijde.
5.2 Tin
Het hoofdbestanddeel van tinerts is cassiteriet (SnO2). Cassiteriet is een hoog dekkend mine-
raal dat is bestand tegen verwering en wordt daarom vaak gevonden en gewonnen in alluviale
afzettingen.122 Alluviale afzettingen zijn sedimenten die zijn afgezet door een rivier of beek,
zoals rivierbedden, delta’s en stroomvlaktes.123 Tin is bestand tegen gedestilleerd water, zee-
water en kraanwater, maar kan wel worden beschadigd door zuren, basen en zure zouten. Op-
geloste zuurstof kan de degradatie van tin versnellen. Wanneer tin wordt verhit naar tempera-
turen boven de 300°C, vormt het tindioxide (SnO2). Op het moment dat tindioxide in contact
komt met een zuur, wordt het tin aangetast. Tindioxide verdwijnt weer wanneer tin in contact
komt met chloride (CL-), een zout. Hierdoor blijft het tin stabiel. Als tin met lood is gemengd,
is het beschermd tegen verdere degradatie door een beschermende laag van loodoxide of
loodcarbonaat.124
Een van de bekendste schadefenomenen van tin is tinpest. Tinpest kan ontstaan bij langdurige
blootstelling van tin aan temperaturen onder de 13°C. Bij deze temperaturen ontstaat een
transformatie, die een volumeverandering tot gevolg heeft. Door de volumeverandering kan
het tin worden verpulverd. Door tin te mengen met een ander metaal, bijvoorbeeld lood, bis-
mut, arseen of antimoon, kan tinpest worden voorkomen.125
120 Huisman 2009, 102. 121 Huisman 2009, 100-102, 104. 122 Huisman 2009, 125, 126. 123 http://www.vliz.be/vmdcdata/faq/keywords.php?id=12 - geraadpleegd op 02-02-2015. 124 Huisman 2009, 125. 125 Huisman 2009, 125.
Corrosie- en degradatieprocessen
~ 80 ~
Lood-tin legeringen zijn over het algemeen stabiel in de meeste bodemcondities, zelfs op de
zeebodem, omdat ze een loodoxide- of loodcarbonaat laag aanmaken. Zowel loodoxide als
loodcarbonaat zijn vrijwel onoplosbaar in water en beschermen hierdoor het object. Wanneer
het water erg zacht is, dat wil zeggen een lage concentratie carbonaat en andere ionen bevat,
kunnen lood-tin legeringen oplossen onder invloed van organische zuren. Dit komt doordat
het zachte water het moeilijk maakt om een beschermde zoutlaag te vormen. Deze condities
komen onder andere voor in voedselarme (hoogland) veengebieden. Tin dat diep in de grond
zit heeft een lage oplosbaarheid. De formatie van tinoxide in haarscheurtjes en poriën zal het
materiaal echter uiteen doen laten vallen door
de volumeverandering. Blaarvorming en an-
dere onregelmatigheden kunnen ook ontstaan
in scheuren en poriën. In anaerobe condities
(zuurstofarme condities) kan een laag van tin-
sulfide zich ontwikkelen, wat een conserve-
rende werking heeft.126
In de IJsselmeerpolders, tijdens omstandighe-
den zoals bij scheepswrak OR49, kan de ge-
oxideerde laag op tin zo dik worden dat het
originele materiaal niet langer zichtbaar is. Dit
kan zorgen voor het verlies van de zichtbaar-
heid van de vervaardiging van het object, het
gebruik en eventuele reparaties (zie afbeel-
ding 5.3).127
5.3 Keramiek
Objecten van keramiek kunnen in verschillende condities worden aangetroffen in mariene mi-
lieus. Steengoed en porselein verkeren vaak in uitstekende conditie. Dit komt doordat de klei
volledig is gesinterd (bij temperaturen van boven de 1200°C) en daardoor ondoordringbaar is
geworden voor onder andere chloriden. Aardewerk dat op een lagere temperatuur is gebakken
(1000-1200°C) en zachtgebakken aardewerk (tot 1000°C) met slecht gevormd glazuur, zijn
vaak in slechtere conditie. Vaak is het glazuur gebarsten en afgebladderd, waardoor schade is
ontstaan aan de gebakken klei. De meest voorkomende vorm van schade is fragmentatie. Dit
kan zijn gebeurd tijdens het vergaan van het schip of door de beweging van het water en schu-
ren van zand of sediment langs de objecten nadat het schip is vergaan. Daarnaast is er een
aantal organismen dat schade aan keramiek kan veroorzaken. Hun aanwezigheid zal afhangen
van de verschillende milieucondities. Niet alle micro-organismen komen op dezelfde dieptes
voor en sommige organismen komen alleen voor in rustig water, andere organismen juist in
zout of in warm water. Onder deze organismen komen ook de zogenaamde steenboorders
voor. Steenboorders kunnen zich door zachtgebakken aardewerk heen vreten en soms zelfs
door steengoed. Hierdoor ontstaan gaten en gangetjes in het baksel.128
126 Huisman 2009, 130. 127 Huisman 2009, 130. 128 Pearson 1987, 100.
Afbeelding 5.3 De tinnen kan vastgekoekt in de corrosie van
de gietijzeren haardplaat A.
Corrosie- en degradatieprocessen
~ 81 ~
Als keramiek in de zeebodem is begraven, ontstaat er vaak schade door het aanwezige milieu.
Dit kunnen soms zure omstandigheden zijn. Indien de fragmenten zich in zure omstandighe-
den bevinden, kan vervorming optreden van het uiterlijk van het object. Bij zure omstandig-
heden is vaak sprake van de aanwezigheid van bepaalde bacteriën. De bacteriën kunnen, in de
aanwezigheid van hout en ijzer, de keramiek zo aantasten dat de scherf verkleurt. Deze ver-
kleuringen kunnen bij zachtgebakken en fragiel geglazuurde aardewerkfragmenten diep in de
kern doordringen.129
Geglazuurd aardewerk wordt voorname-
lijk aangetast door de bewegingen van
water en de verplaatsing van zand en se-
diment, door mariene organismen en door
verkleuringen. Zeker majolica en faience
zijn hiervoor gevoelig. Majolica en fai-
ence zijn zachtbakkend, geel/wit aarde-
werksoorten. Door de hiervoor genoemde
schadefactoren kan het aardewerk snel
schuren en verkleuren. Hierdoor bladdert
het glazuur, dat ook is verkleurd, eerder
af.130 Dit is dus ook gebeurd op het fai-
encebord met de tekst ‘Maer en bort van
porseleijn’ (zie afbeelding 5.4).
Het laatste probleem met betrekking tot keramiek, en dat geldt zeker voor zachtbakkend aar-
dewerk, is het doorgedrongen zeewater. Wanneer de keramiek droog komt te liggen, kan er
kristallisatie ontstaan van de chloriden. Dit resulteert in schade in zowel het glazuur als in de
klei zelf. 131 Zoals in hoofdstuk 4 al vermeld, is de meeste keramiek die wordt aangetroffen in
mariene bodems bedekt door oplosbare en onoplosbare zouten. De oplosbare zouten zijn het
meest desastreus en moeten worden verwijderd om de keramiek stabiel te krijgen. De oplos-
bare zouten zijn hygroscopisch, dat wil zeggen dat ze vocht aantrekken. Wanneer de scherven
worden geborgen zonder dat ze zijn geconserveerd, kan het zijn dat de chloriden door een
wisselende relatieve luchtvochtigheid (RV) herhaaldelijk oplossen en kristalliseren. Uiteinde-
lijk zullen deze chloriden het oppervlak van de keramiek bereiken, waardoor het oppervlak
gaat schilferen. Door de afschilfering zal de keramiek uiteindelijk barsten door druk van bin-
nenuit.
5.4 Textiel
Het proces van verval van textiel is verschillend voor plantaardige en dierlijke vezels. In deze
paragraaf zal alleen worden ingegaan op het verval van plantaardige vezels. Hiervoor is geko-
zen, omdat de vezels van het aangetroffen textiel niet dierlijk zijn. Plantaardige vezels bestaan
hoofdzakelijk uit cellulose. De glucose in de polymeren raakt los, dit gebeurt snel in zure bo-
demcondities. De hydrolyse (splitsing van chemische verbindingen onder het opnemen van
water) zorgt voor een ketenbreuk. Dit is het breken van de binding tussen twee glucoseringen.
129 Pearson 1987, 100. 130 Pearson 1987, 100. 131 Pearson 1987, 100.
Afbeelding 5.4 De verkleurde faiencefragmenten met het afgeblad-
derde glazuur.
Corrosie- en degradatieprocessen
~ 82 ~
Door de ketenbreuk wordt het textiel zwakker.132 De reactie wordt door waterstofionen geka-
talyseerd, welke altijd aanwezig zijn in het vocht in de omgeving en in het textiel. Waterstof-
ionen kunnen tevens aanwezig zijn in zuren, die vrijkomen door oxidatiereacties, of zijn aan-
wezig in de al zure bodem.133
Bij oxidatie worden de vezels hard en broos.134 Daarnaast vergelen de vezels van katoen en
linnen in de loop van de tijd, door bepaalde kleurdragende groepen in de vezels. Het verou-
derde cellulosemateriaal heeft vaak een verzuurde lucht, dat ontstaat bij de ketenbreuk. Wan-
neer de ketenbreuk zeer ver is gevorderd, worden de vergeelde vezels weer lichter. Dit komt
doordat de kleurdragende groepen worden geoxideerd naar niet-kleurdragende groepen. Een
laatste nadeel van oxidatie is de afname van de polymerisatie-graad (aantal monomeren, en-
kelvoudig chemische verbinding, in een molecuul). Dit zal de treksterkte van het materiaal
doen dalen, wat inhoudt dat het materiaal verzwakt.135 Een andere vorm van degradatie is de
aantasting van het vezelmateriaal door micro-organismen. Door deze micro-organismen kan
het glucosemateriaal volledig worden afgebroken.136
Degradatie van textiel in de bodem ontstaat door verschillende factoren: chemisch, fysisch en
biologisch. Hieronder vallen het vochtigheidsgehalte van de bodem, de zuurstof, de pH-
waarde, het zoutgehalte, de invloeden van metalen objecten en de handelingen waaraan het
textiel is blootgesteld.137
Over het algemeen blijft textiel het best behouden in zeer natte context, zoals zeebodems
(vanwege de afwezigheid van zuurstof), en in zeer droge condities, zoals woestijnen (geen le-
ven). Wanneer zuurstof aanwezig is in de bodem, biedt dit een gunstige leefomgeving voor
micro-organismen die het textiel sneller aantasten. De pH-waarde is ook van belang voor het
behoud van textiel.138 Voor wol geldt dat degradatie optreedt bij een pH-waarde van boven de
7. Zijde zal degraderen bij een pH-waarde lager dan 4 of hoger dan 8, terwijl katoen en linnen
degraderen bij een pH-waarde van minder dan 7.139 Tevens is de pH-waarde van belang voor
de kleuren van het textiel. Kleurveranderingen vinden plaats door een uitwisseling van me-
taalionen tussen het textiel en de bodem. Hierdoor ontstaat niet alleen kleurverandering van
de verf die is gebruikt, maar ook het ongeverfde textiel kan verkleuren.140
Wanneer metalen objecten corroderen in de bodem in de aanwezigheid van textiel, kan het
textiel, of een impressie hiervan, bewaard blijven in de corrosie.141 In sommige gevallen is
niet het originele textiel aanwezig, maar een pseudomorf, dat stabiel is. Een pseudomorf
houdt in dat de corrosie van ijzer een organisch materiaal kan vervangen, die de vorm van het
object behoudt, maar niet de compositie. Vorming van een pseudomorf vindt plaats in neu-
trale tot alkalische zuurstofrijke milieus, waarin textiel meestal vergaat en metalen een onop-
losbare corrosielaag produceren (zie afbeelding 5.5 op de volgende pagina).142
132 Huisman 2009, 83. 133 Boersma 2000, 48. 134 Huisman 2009, 83. 135 Boersma 2000, 47-48. 136 Huisman 2009, 83. 137 Huisman 2009, 83. 138 Huisman 2009, 83-84. 139 Kars 2003, 84. 140 Huisman 2009, 84-85. 141 Huisman 2009, 85. 142 Cronyn 1990, 172.
Corrosie- en degradatieprocessen
~ 83 ~
Tot slot hebben ook de vervaardiging en het gebruik
van textiel een grote invloed op het verval. Het toe-
voegen van metaaldraad kan bijvoorbeeld dienen als
katalysator. Het bleken van kleding, dat niet alleen
het materiaal tijdens het proces zelf al verzwakt, zorgt
ook voor een sneller verval in de bodem door een te-
veel aan zuren.143
Aangezien het in het scheepswrak aangetroffen tex-
tiel alleen uit afdrukken van het materiaal in een sta-
biele conditie bestaat, is verder geen onderzoek ge-
daan naar de conserveringsmethoden van textiel.
143 Huisman 2009, 87.
Afbeelding 5.5 Voorbeeld van een pseudomorf, aange-
troffen op beide haardplaten.
Conservering en restauratie
~ 84 ~
Voor de conservering en restauratie van archeologische objecten zijn veel verschillende me-
thoden ontwikkeld. Iedere methode heeft zo zijn voor- en nadelen. Om een overzicht te geven
van de verschillende conserverings- en restauratiemethoden, worden in dit hoofdstuk de ver-
schillende methoden per materiaalcategorie behandeld. Per behandelde materiaalcategorie,
volgt een opsomming van de voor- en nadelen van de besproken methoden. Tot slot worden
in dit hoofdstuk de toegepaste conserverings- en restauratiemethoden op de objecten uitge-
breid behandeld.
6.1 Verschillende conserveringsmethoden
Eerst worden de verschillende conserveringsmethoden van de materiaalcategorieën behandeld
die zijn aangetroffen op de twee haardplaten. Per methode wordt uitgelegd hoe deze werkt en
moet worden toegepast. Voordat deze methode worden uitgelegd, wordt eerst kort de opbouw
van een atoom behandeld. Dit is belang voor de rest van het hoofdstuk, omdat hier vaak over
elektronen en dergelijke wordt gesproken.
Een atoom maakt onderdeel uit van
een materie, een element. Een atoom
bestaat uit positief geladen deeltjes
(protonen) en niet geladen deeltjes
(neutronen). Daaromheen is een wolk
van negatief geladen deeltjes (elektro-
nen). Deze elektronen wolk blijft
rondom de kern zitten door de elektri-
sche aantrekking tussen de positief ge-
laden kern en de negatief geladen
elektronen. In afbeelding 6.1 is een
(vereenvoudigd) model hiervan te zien.144
6.1.1 Conservering van (giet)ijzer
Reiniging
Voor de jaren ’70 van de vorige eeuw werd, onder andere in Duitsland, voor de conservering
van grote, ijzeren platen de corrosie verwijderd door gebruik te maken van zwavelzuur. Het
grote probleem was dat door het aanbrengen van zwavelzuur niet alleen de roest oploste, maar
dat ook een deel het object zelf werd aangetast. Daarnaast tastte het ook nog de plekken aan
die daarvoor al waren behandeld met lijnolie of vettige poetsmiddelen. Door deze nadelen is
in de jaren ‘70 van de vorige eeuw besloten deze methode niet meer te gebruiken. Een nieuwe
methode die vanaf eind jaren ’60, begin jaren ’70 van de 20ste eeuw werd toegepast is het ont-
144 Persoonlijke communicatie Rene Peschar op 01-09-2014.
6. Conservering en restauratie
Afbeelding 6.1Vereenvoudigd model vn de opbouw van een atoom.
Conservering en restauratie
~ 85 ~
roesten met 20% natronloog, waarbij het ijzeren object in een bad met warmwater wordt ge-
legd.145 Deze methode tast het ijzer zelf niet aan, omdat natronloog een pH-waarde heeft van
14. Deze pH-waarde houdt in dat het erg alkalisch is. Alkalische middelen tasten ijzer niet
aan.146 Natronloog ontroest het ijzer volledig door de reductie van de kathode (negatief gela-
den atoom147). Na enige tijd wordt het ijzer uit het bad gehaald en afgespoeld met water. Tij-
dens het afspoelen wordt de overige roest met een handstaalborstel afgekrabd. In totaal duurt
deze behandeling ongeveer een week. Vervolgens wordt het ijzer grondig gewassen om even-
tuele sporen van de natronloog te verwijderen. Dit is noodzakelijk, omdat na verloop van tijd
witte uitslag kan ontstaan. Met behulp van pH-papier kan de pH-waarde worden bijgehouden
tijdens het uitspoelen van de natronloog uit het ijzeren object.148
Tegenwoordig worden wereldwijd ongeveer dezelfde methoden gebruikt voor de conserve-
ring van ijzer. Toch kan het wel per instelling, persoonlijke voorkeur van de restaurator en be-
schikbare middelen, zoals geld, afhangen welke methode wordt toegepast bij de conservering
van ijzer. Voor de conservering van (giet)ijzer zijn de volgende technieken tegenwoordig be-
schikbaar:
1. Elektrochemische reiniging;
a. Galvanische reiniging;
b. Elektrolytische reductie;
2. Reiniging met alkaline sulfiet;
3. Waterdiffusie in alkalische oplossingen;
4. Gloeien;
5. Chemische reiniging.
Al deze methoden worden hieronder uitgelegd.
Elektrochemische reiniging
Elektrochemische reiniging was tot niet heel lang geleden wereldwijd de meest gebruikte me-
thode voor het schoonmaken van ijzer. Deze vorm van reinigen wordt in twee groepen onder-
verdeeld: de galvanische reiniging en de elektrolytische reductie.149
Galvanische reiniging
Galvanische reiniging wordt voornamelijk toegepast op objecten uit mariene context. Voor de
reiniging met behulp van deze methode, dient de metalen kern nog zo goed als intact te zijn.
Allereerst wordt het ijzeren object omgeven door een actief anodisch metaal (een negatief ge-
laden atoom waaruit de elektroden vrijkomen: elektrische geleiders die functioneren als trans-
portmiddel van stroom150) zoals zink of aluminium. Het object wordt vervolgens in een bak
gelegd die is gevuld met een elektrolyt (chemische verbinding die in waterige oplossing in io-
nen wordt gesplitst), waardoor waterstof ontstaat op het oppervlak van het metaal. Tijdens dit
proces reageert de waterstof als reducerende stof (zie afbeelding 6.2 op de volgende pagina).
145 Schiereck 1969, 18. 146 http://www.schonevijver.nl/contents/nl/d33_pH-waarde-vijverwater.html - geraadpleegd op 14-05-2015. 147 http://www.encyclo.nl/lokaal/10571 - geraadpleegd op 29-01-2015. 148 Schiereck 1969, 18. 149 Hamilton 1997, 69. 150 http://www.energiewereld.nl/veelgestelde-vragen/woordenlijst - geraadpleegd op 03-02-2015.
Conservering en restauratie
~ 86 ~
De chloriden die zich in het ijzer bevinden, worden op deze
manier verwijderd en laten alleen het gereduceerde metaal
over.151
De eenvoudigste vorm van galvanische reiniging bestaat uit
het omwikkelen van het ijzer met aluminiumfolie en dit ver-
volgens in een glazen beker te leggen met 10% natriumhy-
droxide (NaOH) of een 10 tot 20% oplossing van natrium-
carbonaat (NaHCO3). Het object blijft in deze oplossing lig-
gen, totdat het aluminiumfolie volledig is geoxideerd. De
aluminiumfolie werkt in dit geval dus als het anodisch me-
taal. De reactie kan worden versneld door de oplossing te
verhitten. Het object is dan gereinigd en het proces kan wor-
den herhaald totdat het gewenste resultaat is bereikt. Alleen
kleine, licht gecorrodeerde objecten kunnen volgens deze me-
thode worden behandeld.152
Een meer algemene vorm van galvanische reiniging vindt plaats door in plaats van alumini-
umfolie zink- of aluminiumkorrels te gebruiken om het object te bedekken en dit vervolgens
in een oplossing van 10 tot 20% van natriumhydroxide te leggen. Verhitten versnelt ook hier
het proces. Ideaal is zelfs om de oplossing te laten koken en de samenstelling van de oplos-
sing te behouden door gedestilleerd water toe te voegen. De reiniging gaat door totdat de elek-
trolyt stopt of de activiteit van het zink of aluminium is geslonken. Het reinigingsproces
wordt herhaald met nieuwe of schoongemaakte zink of aluminium en nieuwe natronloog tot-
dat alle materialen zijn gereduceerd en alle sporen van chloriden zijn verdwenen. Indien het
niveau van chloriden te hoog is, is de kans op nieuwe corrosie onvermijdelijk. De zink en na-
tronloog moeten toegevoegd blijven worden totdat alle chloriden zijn verwijderd.153
Elektrolyse
Elektrolyse is een chemische reactie, waarbij twee
elektroden, de kathode (positief) en de anode (nega-
tief), door middel van een elektrische spanning, de
elektrolyt, gaan bewegen. De kationen bewegen naar
de anionen en de anionen bewegen naar de kationen.
Oftewel: het positieve en negatieve trekken elkaar aan.
Bij de kathode, in dit geval het object, vindt reductie
plaats. Dit houdt in dat de kathode elektronen afstaat
aan stoffen in de oplossing. Bij de anode vindt oxidatie
plaats en hier worden de elektronen opgenomen uit de
stoffen in de oplossing (zie afbeelding 6.3). Als anode-
materiaal kan een object van roestvrijstaal of alumini-
umfolie worden gebruikt. De energie die nodig is voor
het scheiden van de elektronen, is afhankelijk van de
concentratie van de oplossing. Naarmate de concentra-
151 Hamilton 1997, 69. 152 Hamilton 1997, 70. 153 Hamilton 1997, 69-70.
Afbeelding 6.2 Bij de anode (links) vindt
oxidatie plaats. De elektronen die tijdens
de oxidatie vrijkomen, transporteren naar
de kathode, waar reductie plaatsvindt.
Afbeelding 6.3 Een schematische weergave van de
elektrolyse van koper. De anode is pure koper. De
ionen (Cu2+) die tijdens de oxidatie aan deze zijde
worden geproduceerd migreren naar de kathode.
Bij de kathode worden zij gereduceerd tot puur ko-
per. Hetzelfde geldt voor andere metalen, zoals ij-
zer.
Conservering en restauratie
~ 87 ~
tie van de oplossing hoger wordt, neemt ook de energieconcentratie toe.154 De twee elektroly-
ten die veelal worden gebruikt in de conservering zijn basische oplossingen zoals natriumcar-
bonaat (Na2CO3) en natriumhydroxide (NaOH). Het is belangrijk om nooit meer dan de pre-
cieze hoeveelheid alkalische oplossingen (en zuren) te gebruiken dan nodig is voor het
schoonmaken van het object, want anders zouden belangrijke elementen verloren kunnen
gaan. Zowel voor natriumcarbonaat als voor natriumhydroxide wordt een 5% oplossing in
water aanbevolen.155 De alkalische oplossing zorgt ervoor dat bij het metaal waterstof wordt
ontwikkeld door de elektrolyse. Daardoor laat het vuil het metaaloppervlak los.156
Reiniging met alkaline sulfiet
Bij het gebruik van deze methode wordt de porositeit van de corrosie verhoogd, waardoor de
chloriden (zouten) eerder vrijkomen uit het object en in de oplossing terecht komen. De op-
lossing bestaat uit demiwater (gedemineraliseerd water) met 6% natriumsulfide (Na2SO3) en
2% natriumhydroxide (NaOH). In deze oplossing wordt het object geplaatst, waarna de bak
luchtdicht wordt afgedekt en vervolgens gelijkmatig wordt opgewarmd tot 60-90°C.157 De
bak moet zoveel mogelijk gevuld zijn met water, om zo contact met lucht te voorkomen. Dit
proces moet enkele malen worden herhaald (ongeveer iedere twee maanden). Na ongeveer
acht weken in het laatste bad kan het object worden verwijderd en verder worden behandeld
door het af te spoelen met demiwater (gedemineraliseerd water waarin geen chloriden of an-
dere mineralen meer aanwezig zijn).158 Het grootste gedeelte van de corrosie dient vooraf-
gaand aan de behandeling te worden verwijderd.159 Wanneer een object uit een mariene con-
text wordt ondergedompeld in deze hete reducerende oplossing, worden de verbindingen van
de ijzercorrosie omgezet in magnetiet. De chloriden worden overgebracht naar de oplossing,
waar ze worden verwijderd tijdens ieder nieuw bad. De objecten komen erg donker uit deze
behandeling. De oplossing is ook erg alkalisch, wat gevaarlijk kan zijn bij direct huidcontact.
Wanneer het object is gespoeld met demiwater wordt het in een bariumhydroxide (Ba(OH)2)
oplossing gelegd (32 gram per liter water). Bariumhydroxide is enigszins giftig, dus wordt het
aangeraden om contact met de huid te vermijden.160
Waterdiffusie in alkalische oplossingen.
In sommige gevallen zullen er objecten zijn die niet op één van bovenstaande manieren zijn te
conserveren, bijvoorbeeld wanneer een ijzeren object enorm is gecorrodeerd. Een elektroche-
mische of chemische behandeling zou er dan voor zorgen dat er nauwelijks of geen metaal
meer overblijft. In dit geval zouden de chloriden kunnen worden verwijderd door waterdiffu-
sie. Het object wordt in een bak met water gelegd, zodat de oplosbare zouten uit het metaal
gaan en in de oplossing terecht komen. Het water wordt minimaal één keer per week ververst.
In het water worden alkalische chemicaliën gedaan: 5% natriumsesquicarbonaat NaH(CO3)2,
5% natriumcarbonaat (Na2CO3) of 2% natriumhydroxide (NaOH) oplossing. Deze chemica-
liën voorkomen dat het metaal gaat roesten, het water zelf zorgt ervoor dat de chloriden uit
het metaal worden verwijderd. Voor ijzer dat veel chloriden met zich meedraagt wordt over
het algemeen kraanwater gebruikt, omdat demiwater tot corrosie kan leiden.161 Door het water
154 Atkins 2013, 570. 155 Hamilton 1997, 81. 156 Kenteq 2013, 20. 157 North 1987, 223. 158 Hamilton 1997, 96. 159 North 1987, 223. 160 Hamilton 1997, 95-96. 161 Hamilton 1997, 100.
Conservering en restauratie
~ 88 ~
afwisselend warm en koud te maken zou het verwijderen van de chloriden sneller gaan dan
een constante temperatuur van het water. Dit zou volgens Organ komen door een klein ver-
schil in uitzettingscoëfficiënt (mate van uitzetten) van de corrosielaag, waardoor de chloriden
sneller het metaal verlaten162. Uit testen van Oddy en Hughes is gebleken dat er geen verschil
was in de tijdsperiode. Wanneer het water op een gelijkmatige temperatuur blijft (50°C),
werkt deze methode het best.163 In totaal kan een object maanden tot jaren in een waterbak
blijven liggen, voordat alle chloriden eruit zijn gespoeld.164 In Nederland wordt deze methode
veel gebruikt voor de conservering van ijze-
ren objecten afkomstig van landbodems.165
Gloeien
In deze paragraaf wordt voornamelijk inge-
gaan op het gloeien van gietijzer, aangezien
dit één van de meest gegloeide metalen is.
Het gloeiproces gebeurt in een oven (zie af-
beelding 6.4). In de oven wordt het ijzeren
object geplaatst met hier bovenop enkele
houtblokken. Door het ijzer te verhitten, ver-
dampen de chloriden uit het ijzer en tijdens
de afkoeling slaan deze neer op het hout. De
oven wordt luchtdicht afgesloten, waardoor
alle zuurstof tijdens het gloeien wordt opge-
brand en volledig wordt omgezet in koolmo-
noxide. Doordat er geen zuurstof meer in de
oven aanwezig is, kunnen zowel het hout als
het ijzer niet verbranden. Het hout raakt zo
niet verast, maar wel verkoold.166 Door het
gloeien raakt de concretie los van het object,
door een verschil in uitzettingscoëfficiënt. De
corrosie krimpt, terwijl het ijzer iets uitzet. Door deze tegengestelde werking zal de concretie
breken.167
De oven wordt minimaal op 800°C ingesteld.
In Denemarken is in 1955 voor het eerst het gloeien van objecten getest. De gietijzeren objec-
ten betroffen voornamelijk kanonnen en grote ladingen kanonskogels. De temperatuur werd
meestal vastgesteld op 850°C, maar soms waren de temperaturen lager of hoger, afhankelijk
van de massa van al het ijzer. Wanneer de oven de juiste temperatuur heeft bereikt, wordt de
temperatuur een aantal uur vastgehouden en vervolgens gecontroleerd omlaag gebracht. De
temperatuur mag niet te snel omlaag gaan, omdat het ijzer dan kan barsten, zoals gebeurde tij-
dens de eerste proef in een zuurstofrijke omgeving in Denemarken.168 In een reducerende
(zuurstofarme) omgeving is het niet tot nauwelijks mogelijk voor de oven om te snel af te
162 Organ 1963, 129-132. 163 Oddy 1970, 187. 164 Hamilton 1997, 101. 165 Abelskamp 2013, 5. 166 van Dijk/Vos 2008, 1. 167 Vos/van Dijk 2007, 1. 168 Eriksen 1966, 31.
Afbeelding 6.4 Voorbeeld van een oven. Deze oven wordt ge-
bruik voor het gloeien van metalen objecten in het restauratie-
atelier van de RCE in Lelystad.
Conservering en restauratie
~ 89 ~
koelen. Uit eerdere testen van de RCE is gebleken dat de juiste temperatuur voor het gloeien
van gietijzer plusminus 800°C bedraagt. Wanneer de hoeveelheid gietijzer een groot deel van
de oven in beslag neemt, wordt de temperatuur opgevoerd naar 850°C.169 North vermeldt al in
1987 dat gietijzer gloeien rond de 800°C het beste effect heeft170; ook Hamilton vermeldt tien
jaar later dat voor gietijzer de temperatuur op 800°C het beste resultaat geeft171. In alle bron-
nen die zijn gebruikt voor informatie over het gloeien van gietijzer, staat vermeld dat de juiste
gloeitemperatuur, in dit geval 800°C, enkele uren moet worden aangehouden. Niet alle meta-
len kunnen tegen het gloeiproces van 800°C. Indien een object op de verkeerde temperatuur
wordt gestookt, kan dit materiaal doen vervormen en het buffermateriaal, de houtblokken,
doen verassen, waardoor de chloriden hier niet in kunnen neerslaan.172
In een rapport van Delta Heat Services B.V. uit 2007, staat vermeld dat aan het gloeien van
een kanon ongeveer 34 uur is besteed. De te behalen eindtemperatuur, 800°C, is iets meer dan
twee uur aangehouden en daarna geleidelijk afgekoeld. Zowel het opwarmen als afkoelen
duurde ongeveer 16 uur. De massa van het kanon bedroeg iets meer dan 200 kg.173 Een jaar
later zijn zeven gietijzeren kogels en een gietijzeren kookpot gegloeid. Het totale gewicht lag
boven de 50 kg. Bij de objecten werden houtblokken toegevoegd, waardoor een grote, com-
pacte berg in de oven ontstond. De oven is vervolgens in vier uur tijd opgewarmd naar 800°C.
De temperatuur bleef daarna anderhalf uur gelijk en is vervolgens langzaam afgekoeld tot op
kamertemperatuur. Omdat de massa van de gietijzeren kogels en de gietijzeren pot vier keer
minder was dan van het kanon, werd besloten de maximum temperatuur van 800°C minder
lang vast te houden. Het eindresultaat van het gloeien van deze voorwerpen was zoals ge-
hoopt: de corrosie was eenvoudig te verwijderen en de objecten verkeerden nog in prima
staat. 174 Zelfs nu is er op deze objecten nog geen spoor van corrosie te zien.175
Chemische reiniging
Chemische reiniging wordt over het algemeen niet gebruikt voor conservering van mariene
objecten. Dit komt doordat chemicaliën als citroenzuur, fosforzuur en ethyleendiamine tetra-
azijnzuur (EDTA) de mariene chloriden niet verwijderen uit objecten. Voor de conservering
van objecten uit landbodems wordt deze techniek wel vaak toegepast. Twee chemicaliën wor-
den echter wel veel gebruikt om een anti-corrosielaag aan te brengen op ijzeren objecten.
Deze chemicaliën zijn fosforzuur en tannine oplossingen. Fosforzuur wordt ook bij chemische
reiniging gebruikt, tannine niet. Deze chemicaliën kunnen alleen worden aangebracht als de
ijzeren objecten eerst zijn behandeld met een andere methode, zoals elektrolyse, waterdiffu-
sie, gloeien of reinigen met alkaline sulfiet, omdat de mariene objecten dan vrij zijn van chlo-
riden.176 Aangezien het chemisch reinigingen van ijzeren objecten niet van toepassing is op
mariene objecten, wordt hier verder niet op ingegaan.
169 Vos 2007, 1. 170 North 1987, 227. 171 Hamilton 1997, 99. 172 Persoonlijke communicatie van Dijk, 15-01-2015. 173 Vos 2007, 1. 174 Vos 2008, 1. 175 Dit is te bezichtigen in het Nationaal Depot voor Scheepsarcheologie. 176 Hamilton 1997, 96.
Conservering en restauratie
~ 90 ~
Reiniging na de behandeling
Na elektrochemische reiniging, chemische reiniging, waterdiffusie en gloeien is het van be-
lang de objecten na behandeling nogmaals goed te reinigen om eventuele sporen en resten van
chloriden, corrosie, zuren of basen te verwijderen. Bij elektrolyse en waterdiffusie wordt het
object uit het water gehaald, nadat de chloriden verwijderd zijn uit het object. Hierna wordt
het object grondig gereinigd in afwisselend hete en koude baden van demiwater om sporen
van elektrolyse en chloriden te verwijderen. Door het object in kokend water te leggen, oxi-
deert het oppervlak van het object en krijgt het een matte, donkere kleur. Grote objecten moe-
ten langer in het water liggen, namelijk twee tot vier weken. Hierdoor kan het object weer
gaan roesten. Het roesten kan worden voorkomen door gluconzuur, natriumgluconaat of natri-
umglucoheptanaat toe te voegen. De gluconaten werken als roestremmers tijdens het reini-
gingsproces en blijven zelfs hun werk doen wanneer het object wordt gedroogd. Het object
moet in het laatste bad, dat is gevuld met demiwater, rechtop staan voor minimaal 24 uur. Van
dit water wordt een monster genomen, waarin salpeterzuur wordt gedaan en met zilvernitraat
op de aanwezigheid van chloriden wordt getest. Het zilvernitraat wordt aanbevolen, omdat dit
een snelle en effectieve manier is om zelfs de kleinste zoutgehalten te detecteren. Wanneer de
test positief is, wordt het object weer gereinigd door elektrolyse, of wordt het opnieuw in de
reinigingsbaden gelegd. Wanneer de test negatief is, is het object klaar om gedroogd te wor-
den en te worden ingesmeerd met microkristallijne was.177
Voor waterdiffusie geldt grotendeels dezelfde behandeling, alleen wordt kokend water afgera-
den in verband met de fragiele onderdelen. Het water wordt in dit geval wel verwarmd. Aan
deze baden wordt natriumglucoheptanaat toegevoegd als roestremmer.178
Drogen
Na reiniging van het object moet het worden gedroogd, waarna een consolidatiemiddel op het
ijzer kan worden aangebracht dat ervoor zorgt dat het object wordt beschermd voor invloeden
vanuit de atmosfeer. Drogen kan op verschillende manieren gebeuren: verwarmen, vacuüm
droging of dehydratie in water mengbare alcohol of aceton. Na het behandelen van ijzer is het
oppervlak gevoelig, waardoor snel roest ontstaat. Daarom dient het contact met de lucht zo-
veel mogelijk te worden vermeden totdat een consolidatiemiddel kan worden aangebracht op
het object of tot het object de juiste zwarte kleur heeft gekregen tijdens het reinigingsproces
dat in de vorige paragraaf staat beschreven. Het is niet mogelijk om elk contact met de lucht
te vermijden. Dit contact is eigenlijk alleen erg wanneer het object wordt gedroogd door hitte,
door middel van ovens of infrarood lampen, of tijdens vacuüm uitdroging. Door tijdens het
reinigen al gluconaat te gebruiken, is de roest wel tegen te gaan.179
Een andere mogelijkheid is om een met water vermengbare oplossing te gebruiken, zoals
ethanol, isopropanol, methanol of aceton. Ethanol, isopropanol en methanol zijn soorten alco-
hol die ook worden gebruikt in (chemische) oplossingen.180 Aceton is een ontsmettingsmid-
del, dat ook veel wordt gebruikt in oplossingen.181 Bij deze vermengbare oplossingen wordt
het aangeraden om isopropanol te gebruiken om het roesten van de ijzeren objecten tegen te
177 Hamilton 1997, 101. 178 Hamilton 1997, 101. 179 Hamilton 1997, 102. 180http://www.encyclo.nl/begrip/ethanol, http://www.encyclo.nl/begrip/isopropanol, http://www.encyclo.nl/be-
grip/Methanol – allen geraadpleegd op 14-05-2015. 181 http://www.encyclo.nl/begrip/aceton - geraadpleegd op 14-05-2015.
Conservering en restauratie
~ 91 ~
gaan. Isopropanol is niet giftig, heeft een hoger ontvlammingspunt en heeft geen onaange-
name geur. Ethanol en aceton zijn even effectief als isopropanol, maar hebben één of meer
van de genoemde nadelen. Wel beschermen al deze oplossingen tegen het roesten van het ij-
zer, wanneer het object aan lucht wordt blootgesteld. Om het reinigen met water compleet te
maken, wordt het object, nadat het is verwijderd uit het warme water, afgedept met een doek.
Hierdoor wordt al een deel van het water opgenomen, voordat het in de isopropanol wordt ge-
legd om te drogen voor minimaal 24 uur.182
Voor de consolidatie (stabiel maken en houden van een object) zijn ook verschillende tech-
nieken beschikbaar. Deze technieken worden hieronder behandeld.
Consolidatie
Epoxy
Een epoxy bestaat uit polymeren, die zijn geproduceerd als vloeistof en door een chemische
reactie vervolgens uitharden tot een vaste stof. Epoxy is mechanisch sterk, bestand tegen che-
micaliën en heeft een zeer groot hechtingsvermogen. Epoxies bestaan uit twee componenten:
een hars en een harder. De hars component is het epoxy gedeelte. De harder is het gedeelte
dat reageert met de hars (gebruikelijk een amine, een organische ammoniakverbinding183). De
hars is kleur- en geurloos. De harder is donkerder van kleur en heeft een lichte ammoniakach-
tige geur. Na het afwegen van de twee componenten dienen zij grondig met elkaar te worden
vermengd. Door het mengen zullen de componenten met elkaar reageren en een onomkeer-
bare verbinding aangaan. Wanneer de volledige reactie heeft plaatsgevonden, ontstaat een
stijf, plastic-polymeer materiaal, dat thermoset plastic wordt genoemd.184 Iedere restaurator
heeft zijn of haar eigen voorkeur voor een bepaald soort epoxy, aangezien er veel verschil-
lende soorten zijn. Epoxy wordt gebruikt als consolidatiemiddel, coating, lijm en opvulmid-
del.185
Tannine
Tannine is een conserveringsmiddel dat ervoor zorgt dat het ijzeren object stabiel wordt en
blijft. Tannine zorgt ervoor voor dat corrosie-reagerende inwerkingen uit de atmosfeer niet in
het object kunnen doordringen.186 Het conserveringsmiddel wordt gemaakt door 200 gram
tannine aan 1 liter gedestilleerd water toe te voegen en dit vervolgens te mengen. Na het men-
gen wordt er 150 ml ethanol toegevoegd, voor conserverende werking.187 Tannine is een looi-
zuur dat onder andere voorkomt in de bast van eiken en de boom beschermt tegen insecten-
vraat en aantasting door bacteriën.188 Tannine wordt met een kwast aangebracht op het object.
Het heeft een donkere kleur en is enigszins kleverig. Bij de behandeling treedt een kleurver-
andering op van het metaal. De zeer ongelijkmatige en onrustig werkende kleuren van roest
worden donkerder en meer één geheel met elkaar, waardoor een rustiger beeld ontstaat. Dit is
ook een doel van dit conserveringsmiddel. Het object krijgt een donkerbruine tot zwarte kleur.
De tannine kan eventueel van het object worden verwijderd door een zwak zuur toe te passen
of een zwakke oplossing van de alkalische natronloog.189
182 Hamilton 1997, 102. 183 http://www.encyclo.nl/begrip/AMINE - geraadpleegd op 14-05-2015. 184 Horie 1987, 170-175. 185 http://www.macboat.nl/werken_met_epoxy.htm - geraadpleegd op 19-02-2015. 186 Emmerling 1991, 15. 187 Emmerling 1991, 13. 188 http://www.robkalmeijer.nl/voedingsleer/probleemstoffen/looizuur.html - geraadpleegd op 15-03-2015. 189 Emmerling 1991, 14.
Conservering en restauratie
~ 92 ~
6.1.2 Voor- en nadelen van de conserveringsmethoden van ijzer In deze paragraaf worden de voor- en nadelen van de besproken conserveringsmethoden van
ijzer behandeld.
Ontzouten
Voordeel galvanische reiniging
Het voordeel van deze methode is dat alleen de oplosbare zouten zullen reduceren tot metaal
en de ijzeren of onoplosbare mineralen niet worden aangetast.190
Nadeel galvanische reiniging
Voor ijzeren en andere metalen objecten is dit proces vrij onpraktisch. Het object is niet goed
zichtbaar doordat het is bedekt met zink en aluminium, wat het onmogelijk maakt om het ver-
loop van het proces te volgen. Zelfs onder ideale condities vereist het proces constant toe-
zicht. De vrijkomende dampen zijn niet goed voor de gezondheid: ze irriteren de huid, de
ogen en de keel. Het is ook moeilijk om voor een constante ventilatie en warmte te zorgen.
Ieder groot object, voornamelijk de objecten die veel chloriden bevatten, vergen een lang pro-
ces en een grote hoeveelheid zink, dat continu verschoont en aangevuld moet worden. Hier-
door lopen de kosten enorm op. Daarnaast dienen de objecten nog een goede, intacte kern te
hebben, anders blijft er niets van over.191
Voordeel elektrolyse
Het grootste voordeel van elektrolytische reductie is dat de uitwendig aangebrachte elektro-
motorische kracht, of de elektrische stroom, de conservator vrij veel flexibiliteit biedt. Het
stelt hem in staat om de stroomdichtheid te beheren en te controleren. Daarnaast is uit testen
van North en Pearson gebleken dat deze methode beter werkt dan de alkalische-sulfiet reduc-
tie.192
Nadeel elektrolyse
Met elektrolyse kan alles wat op het metaaloppervlak zit worden verwijderd. Dit is dus niet
alleen de corrosie, maar zou ook de patina kunnen zijn. Verder is dit ook een vrij gevaarlijke
methode door de combinatie van elektriciteit en vocht.193 Tijdens de elektrolyse ontstaan wa-
terstof en zuurstof, ook dit is een gevaarlijke combinatie. Wanneer deze twee gassen met el-
kaar mengen, ontstaat namelijk een zeer explosieve mix. Daarom moet goed worden getest of
de bakken, waarin de ijzeren objecten worden gelegd, goed luchtdicht kunnen worden afge-
sloten. Na de elektrolyse is het object niet helemaal ontzout, waardoor er een conserverende
laag over het oppervlak moet worden gedaan. Dit kan uit verschillende producten ontstaan
(zie paragraaf 6.1.1).194
Voordeel reinigen met alkaline sulfiet
Deze methode vergroot niet alleen de hoeveelheid van de vrijkomende chloriden, maar zorgt
ook voor een harder en steviger grafiet (in plaatjes gekristalliseerde koolstof, grauwzwart,
190 Pickard 2005, 3. 191 Hamilton 1997, 70. 192 North 1987, 223. 193 Oostrijck, J., s.a.: http://jeroen.oostrijck.nl/ontroesten/index.html - geraadpleegd op 13-02-2015. 194 North 1987, 229.
Conservering en restauratie
~ 93 ~
zacht, vettig, warmte en elektriciteit geleidend195) in het gietijzer. Tevens behoudt het object
zijn originele oppervlak. De alkalische-sulfiet reductiemethode is relatief simpel en geeft een
beter resultaat dan wanneer het object wordt gespoeld in demiwater.196
Nadeel reinigen met alkaline sulfiet
De methode is relatief kostbaar en daardoor beter geschikt voor grote objecten. Ten tweede
verstoort de sulfide de chlorideanalyse, waardoor de analyse een stuk minder nauwkeurig en
langzamer wordt. Tevens blijkt deze methode beter te werken op objecten afkomstig uit land-
bodems dan uit waterbodems. Tot slot kunnen er giftige gassen ontstaan wanneer er zuur aan
de oplossing wordt toegevoegd voordat de sulfide is opgelost197 en is de bariumhydroxide op-
lossing ook giftig.198
Voordeel waterdiffusie in alkalische oplossingen
Waterdiffusie is de laatst onderzochte mogelijkheid voor het conserveren van ijzer. De water-
diffusie methode is een milde vorm van chemisch reinigen. De chloriden worden gecontro-
leerd onttrokken aan het ijzeren object. Een kleine hoeveelheid alkalische oplossing wordt
toegevoegd aan kraanwater. Het water wordt op een constante temperatuur van 50°C gehou-
den en wordt eens in de maand ververst.199
Nadeel waterdiffusie in alkalische oplossingen
Bij conservering door middel van waterdiffusie kan het maanden tot jaren duren, voordat de
chloriden uit het ijzer zijn verwijderd. Het is tevens geen optie voor vondsten uit een mariene
context, omdat het de chloriden zo langzaam verwijdert. Hierdoor kan het jaren duren voordat
de chloriden uit het ijzer zijn verwijderd. Het is alleen een mogelijkheid, bijvoorbeeld voor
objecten die al zover zijn vergaan, wanneer alle andere methoden de objecten nog meer zou-
den kunnen aantasten.200
Voordeel gloeien
Het gloeien heeft als voordeel dat het een vrij snel proces is. Uit testen van het Deense
TØjhusmuseet is gebleken dat het gloeien de beste methode is voor gietijzer, omdat er jaren
later nog steeds geen sporen van corrosie aanwezig zijn op de objecten. Bovendien is het (re-
latief) goedkoop.201 Een ander voordeel van het gloeien is dat er geen chemicaliën worden ge-
bruikt.
Nadeel gloeien
Door het gietijzer te verhitten tot een temperatuur van 800°C, zal de microstructuur van het
gietijzeren object veranderen. De macroscopische structuur blijft echter wel gelijk. Voor me-
tallurgisch onderzoek zal het object na gloeien dus niet meer geschikt zijn.
195 http://www.encyclo.nl/begrip/grafiet - geraadpleegd op 18-05-2015. 196 North 1987, 223. 197 Northe 1987, 223. 198 Hamilton 1997, 96. 199 Hamilton 1997, 100. 200 Hamilton 1997, 100. 201 Eriksen 1966, 95.
Conservering en restauratie
~ 94 ~
Voordeel chemische reiniging
In de landarcheologie wordt deze methode veel gebruikt, omdat de chemicaliën de chloriden
uit het ijzer halen en het water maar eens in de maand ververst moet worden.202
Nadeel chemische reiniging
Voor de conservering van ijzer uit mariene contexten is deze methode niet geschikt, omdat
hier teveel chloriden in aanwezig zijn. Op deze manier zou het jaren duren voordat het ijzer
geschikt wordt voor verdere behandeling.203 Chemische reiniging is bovendien niet milieu-
vriendelijk.
Consolidatie
Na de conservering zijn er diverse middelen die kunnen worden toegepast om een object te
consolideren, zoals epoxy en tannine.
Voordeel epoxy
Epoxy is een sterke stof die niet krimpt of krom trekt bij uitharding. Epoxy hecht aan vrijwel
elke ondergrond, maar tast deze niet aan. Een ander groot voordeel van epoxyhars is dat het
oplosmiddelvrij is en daarmee milieuvriendelijker dan andere kunstharsen. Daarnaast heeft
epoxy een onbeperkte levensduur en is 100% waterdicht.204 Aan de epoxy kunnen andere ma-
terialen worden toegevoegd, waardoor de kleur en de dikte kunnen worden aangepast.
Nadeel epoxy
De epoxy heeft als nadeel dat het chemicaliën betreft, die schadelijk zijn voor de gezondheid.
Dit effect zal echter alleen plaatsvinden wanneer er direct contact plaatsvindt met de epoxy.
Hierdoor kunnen irritaties ontstaan, maar ook allergieën.205 Verder kan epoxy onder invloed
van Uv-licht verkleuren en is het niet elastisch.206 Bovendien duurt het erg lang voordat de
epoxy is opgedroogd. Dit droogproces kan tot wel 24 uur duren, afhankelijk van de dikte van
de epoxy die op het object wordt aangebracht.
Voordeel tannine
Tannine heeft als voordeel dat het niet roest en dat het oppervlakten een authentieker uiterlijk
kan geven. Het conserveringsmiddel zorgt ervoor voor dat corrosie-reagerende inwerkingen
uit de atmosfeer niet in het object kunnen doordringen. 207
Nadeel tannine
Tannine is een zuur middel. Op ijzeren objecten kan dit geen kwaad, maar het mag niet in de
buurt van tin of lood komen, omdat het zuur deze metalen aantast.208
202 Hamilton 1997, 96. 203 Hamilton 1997, 96. 204 http://www.macboat.nl/werken_met_epoxy.htm - geraadpleegd op 19-02-2015. 205 Gurit 2002, 1. 206 http://buurmanvt.nl/wat-is-rubriek/wat-is-epoxy/ - geraadpleegd op 19-02-2015. 207 Emmerling 1991, 15. 208 North 1987, 245.
Conservering en restauratie
~ 95 ~
6.1.3 Conservering van tin
Conservering
Elektrolyse
Wanneer tin is geborgen uit een marien milieu, zijn de corrosieproducten hiervan stabiel. De
corrosieproducten misvormen het uiterlijk van het object, maar zorgen niet voor chemische
reacties die de rest van het metaal aantasten. De corrosiematerialen die op het tin aanwezig
zijn, zijn dus eigenlijk niet schadelijk voor het object zelf. Tijdens het schoonmaken is het be-
langrijk geen zuren te gebruiken, omdat dit het tin kan aantasten.209
Eventueel kan zwaar aangetast tin, maar wat nog wel een metalen kern bevat, door middel
van elektrolyse worden behandeld. Aan dit warmwaterbad wordt dan 5% natriumhydroxide
(NaOH) toegevoegd. De elektrolyse zal het best werken wanneer er lood of koper in de corro-
sieproducten aanwezig is. Voor de elektrolyse zijn twee mogelijkheden: de ‘normale’ vorm
van elektrolyse en de consolidatieve elektrolyse. De normale elektrolyse wordt toegediend op
4 tot 6 volt. Met deze stroomspanning ontstaat vrij snel waterdamp op het metalen oppervlak
en worden de corrosieproducten losgemaakt. Normale elektrolyse is een soort ‘strip-effect’.
Het werkt hetzelfde als voor ijzer (zie paragraaf 6.1.1).210
Bij consolidatieve elektrolyse wordt gebruik gemaakt van een toegepaste stroomspanning die
gelijk is met normale elektrolyse. Dit zorgt voor reductie van de tincorrosie naar metallisch
tin, waarbij zeer weinig waterstofgasbubbels ontstaan. Deze methode werd oorspronkelijk ge-
bruikt om het oppervlak van gecorrodeerde loden en tinnen objecten te consolideren. Bij con-
solidatieve elektrolyse wordt het object stevig tussen polyurethaanschuim gelegd. Dit schuim
zorgt ervoor dat het object wordt ondersteund en dat de corrosieproducten in positie blijven.
Vervolgens wordt het elektrolyseproces gestart in een oplossing van 10% zwavelzuur
(H2SO4) of een 5% natriumhydroxide (NaOH) oplossing. Uit testen is gebleken dat zwavel-
zuur een beter resultaat geeft, maar dit proces is ook langzamer dan wanneer natriumhy-
droxide wordt toegevoegd. In natriumhydroxideoplossingen zijn de anodes van roestvrij staal.
Bij zwavelzuuroplossingen dienen loden of tinnen anodes te worden gebruikt.
Na het elektrolyseproces dient het object grondig te worden gereinigd, om residuen van de
elektrolytische oplossingen weg te spoelen. Wanneer zwavelzuur is gebruikt, kan dit worden
verwijderd door onderdompeling in baden met kraanwater te maken, totdat de pH-waarde van
het bad waarin het object ligt gelijk blijft. Wanneer natriumhydroxide is gebruikt, dient er in
verschillende baden die zijn gevuld met kraanwater zwavelzuur te worden toegevoegd (15
druppels per liter water). Het object wordt verschillende malen verplaatst naar andere baden,
totdat de pH-waarde constant blijft. Vervolgens wordt het object opnieuw in verschillende ba-
den met kraanwater gelegd, om het zwavelzuur weg te wassen. Dit gebeurt ook net zo lang
totdat de pH-waarde van het water constant blijft.211
Mechanisch reinigen
Vaak wordt voor het conserveren van tin het mechanisch reinigen toegepast. Dit houdt in dat
de conservator het tinnen object handmatig (met enkele hulpmiddelen) vrijmaakt van corrosie
en andere degradatiesporen.
209 Hamilton 1997, 123. 210 North 1987, 244-246. 211 North 1987, 244-245.
Conservering en restauratie
~ 96 ~
Consolidatie
Ondanks het feit dat tin relatief immuun is voor invloeden van buitenaf, is het wel gevoelig
voor organische zuren. Voor opslag of een tentoonstelling kan er een beschermlaag over het
object worden aangebracht. Dit gebeurt door een microkristallijne was aan te brengen. Dit
biedt echter niet voldoende bescherming en er moet voor worden gezorgd dat het tinnen ob-
ject zoveel mogelijk uit de buurt blijft van organische zuren. De meest voorkomende zuren
zijn tannine, azijnzuur en humuszuur.212
6.1.4 Voor- en nadelen van de conserveringsmethoden van tin
Verwijderen corrosie
Voordeel mechanisch reinigen
Door middel van klein gereedschap kan de corrosie gecontroleerd worden verwijderd. Hier-
door behoudt de conservator een goed overzicht van wat er met het object gebeurt en ziet op
tijd eventuele beschadigingen, details (zoals merken) en zwakkere delen van het materiaal. De
conservator kan door de corrosie handmatig te verwijderen zelf beslissen wanneer het object
schoon is. Daarnaast is de kans dat de patina wordt aangetast of verwijderd zeer klein.
Nadeel mechanisch reinigen
Doordat met scherpe mesjes en haakjes wordt gewerkt, is het mogelijk dat hiervan sporen
achterblijven op het tinnen object. Tin is een zacht metaal, dus krassen zijn snel gemaakt. Om
schade te voorkomen, dient zeer nauwkeurig en voorzichtig de corrosie te worden verwijderd.
Voordeel elektrolyse
Deze vorm van elektrolyse is vrij eenvoudig en biedt de conservator vrij veel flexibiliteit voor
wat betreft de snelheid van dit proces. Een bepaalde hoeveelheid elektriciteit zorgt voor een
bepaalde snelheid van de elektrolyse.213
Nadeel elektrolyse
Niet alleen de corrosie, maar ook de patina en eventuele details die zijn aangebracht, zoals
merken, kunnen verloren gaan. Bovendien blijft de combinatie van elektriciteit en water altijd
gevaarlijk.214
Voordeel consolidatieve elektrolyse
Doordat het tinnen object in polyurethaanschuim wordt gelegd, krijgt het enige stevigheid.
Niet alleen wordt de tincorrosie gereduceerd tot metallisch tin, het werkt ook meteen als een
consolidatie.215
212 North 1987, 245. 213 North 1987, 244-245. 214 North 1987, 244-245. 215 North 1987, 244-245.
Conservering en restauratie
~ 97 ~
Nadeel consolidatieve elektrolyse
Consolidatieve elektrolyse is een zeer langdurig proces. Nadat het is verwijderd uit de zwa-
velzuur of natriumhydroxide oplossing, dient het nogmaals in verschillende baden te worden
gespoeld. Dit proces kan weken duren.216
Consolidatie
Voordeel microkristallijne was
Microkristallijne was biedt enige bescherming tegen invloeden van buitenaf. Hierdoor zal het
tinnen object minder snel worden aangetast door gassen en vocht. 217
Nadeel microkristallijne was
De microkristallijne was biedt geen optimale bescherming. Zuren als bijvoorbeeld tannine,
azijnzuur en humuszuur kunnen nog altijd door de beschermlaag heen dringen en het tin aan-
tasten. 218
6.1.5 Conservering van keramiek De keramiek die op de haardplaat is aangetroffen, is op een erg hoge temperatuur gebakken
(minimaal op 1000-1200°C). Dit geldt zeker voor het steengoed (1000-1400˚C). Door deze
hoge temperaturen is de keramiek bestand tegen vloeistoffen en absorbeert daarom niet tot
nauwelijks chloriden uit de omgeving. Daarom is het over het algemeen niet nodig om de ke-
ramiek een lange behandeling van ontzoutingsbaden te geven. Dit geldt echter niet voor alle
soorten keramiek.219 Het faience dat in de corrosie van de haardplaat is aangetroffen, lijkt aan-
getast door chloriden. Het glazuur brokkelt langzaam af en er ontstaat een kleurverandering:
de witte klei verandert langzaam naar een grijsgroene klei. Deze aantasting van chloriden ont-
staat doordat de chloriden zich tussen het glazuur en de klei bevinden. Het gaat hier om de zo-
genaamde oplosbare zouten (chloriden, fosfaten en nitraten), zoals beschreven in hoofdstuk 5.
Keramiek dat op hogere temperaturen is gebakken hoeft alleen te worden gewassen in een
zacht wasmiddel. De randen en het oppervlak kunnen met een zachte borstel verder worden
schoongemaakt. Hierbij is het, in verband met verder onderzoek, belangrijk te letten op even-
tuele etensresten, verf, glazuur, pigmenten of roet dat nog aanwezig is op of in het opper-
vlak.220
De methoden om keramiek schoon te maken kunnen zowel droog als nat worden toegepast.
Bij droge schoonmaak wordt veelal tandartsapparatuur gebruikt, zoals haakjes. Daarnaast
worden ook zachte borstels gebruikt, om het oppervlak niet aan te tasten. Bij schoonmaken in
water kan een stoomreiniger worden gebruikt of gedestilleerd water.221 Voor het schoonma-
ken wordt bij sommige instellingen geen gewoon kraanwater gebruikt, omdat hierin chloriden
aanwezig kunnen zijn, die de keramiek kunnen aantasten.222 Bij de RCE wordt wel kraanwa-
ter gebruikt voor het reinigen van keramiek dat is geborgen uit de voormalige Zuiderzee. Het
216 North 1987, 244-245. 217 North 1987, 245. 218 North 1987, 245. 219 Aripdjanov 2013, 16. 220 Aripdjanov 2013, 16. 221 Aripdjanov 2013, 16. 222 Powerpoint Dooijes, 23-10, 34.
Conservering en restauratie
~ 98 ~
water uit de Zuiderzee was brak en door het lange verblijf in de grond zijn de meeste chlori-
den al uitgespoeld.223
In onder andere België, Nederland, Groot-Brittannië, Canada en Verenigde Staten wordt
zachtgebakken aardewerk niet gewassen. Dit gaat voornamelijk om prehistorisch aardewerk,
maar ook om keramische objecten met een poederig of afschilferend oppervlak of met een
zachte structuur. Verder wordt ook keramiek met een afschilderende glazuur- of sliblaag niet
gewassen, evenals de keramiek dat is voorzien van resten verf, inkt of pigmenten. Wanneer
deze objecten zijn vervuild, worden ze veelal mechanisch schoongemaakt. Een methode is om
de fragmenten te deppen met een vochtig doekje met water of alcohol, om de binding tussen
het vuil en het object te verzwakken.224 Versieringen daarentegen mogen enkel mechanisch
worden gereinigd, omdat water en oplosmiddelen de pigmenten kunnen oplossen of verwijde-
ren. Versierde keramiek geeft over het algemeen de meeste problemen. Deze problemen wor-
den veroorzaakt door oplosbare en onoplosbare zouten. Het organisch bindmiddel in de verf is
meestal verdwenen in de grond, waardoor enkel nog poederige pigmentdeeltjes op het opper-
vlak liggen. Keramiek waarbij de decoratie werd aangebracht voor het bakken krijgt meer sta-
biliteit door deze eerst te drogen. Decoraties die zijn aangebracht na het bakken, gaan echter
nog meer verpoederen bij het drogen.225
Ontzouten
Om keramiek dat is aangetast door chloriden schoon te maken, wordt als standaardmethode
demiwater gebruikt. De keramiekfragmen-
ten worden in een bak gelegd die is gevuld
met demiwater (zie afbeelding 6.5).226 In
deze bak wordt een geleidbaarheidsmeter
geplaatst, die bijhoudt hoeveel chloriden er
nog aanwezig zijn in het water. 227 Het water
dient daarom dagelijks te worden ververst,
zodat de chloriden sneller uit de keramiek
komen. Eventueel kan de keramiek ook nog
in gedestilleerd water worden gelegd, maar
dit is alleen nodig wanneer het object heel
erg is aangetast door chloriden. 228 Dit geldt
dus alleen voor keramiek dat niet is versierd
met wateroplosbare slib of verf en dat nog
niet te sterk is gedegradeerd, zodat het bij
contact met water niet ontbindt.229
223 Persoonlijke communicatie, Laura Koehler, 10-03-2015. 224 Cronyn 1990, 148. 225 Verbruggen 2009, 60. 226 Hamilton 1997, 25. 227 Kamermans 2012, 1. 228 Hamilton 1997, 25. 229 Verbruggen 2009, 77.
Afbeelding 6.5 De faiencefragmenten liggen in een bak met demi-
water.
Conservering en restauratie
~ 99 ~
Om het verlies van losse schilfers tegen te gaan is het van belang dat de onderdompeling van
de keramiek langzaam gebeurt. Op deze manier krijgt de lucht die zich in poreus aardewerk
heeft kunnen penetreren, kans om te ontsnappen uit de klei, in plaats van er met kracht te wor-
den uitgedreven en schilfers mee te nemen. Daarnaast is het aan te raden de hoeveelheid frag-
menten per bak te beperken en deze op een rooster te leggen of in een nylonzak te stoppen. Zo
wordt de keramiek gescheiden van de zwaardere zoutoplossing die op de bodem van de tank
zal neerslaan.230 Bij keramiek uit een mariene context, kan het best eerst een aantal spoelingen
met zoutwater worden uitgevoerd, aangevuld met kraanwater om de osmotische druk tussen
het zout bevattende aardewerk en het water te beperken. 231 Osmotische druk is de druk die
moet worden uitgeoefend op de meer geconcentreerde oplossing om de doorvoer van water-
moleculen vanuit de minder geconcentreerde oplossing te voorkomen. Na het spoelen van de
keramiek kan worden overgegaan op het gebruik van gedestilleerd water.232
Als de keramiek te fragiel is voor het reinigingsproces, kan het oppervlak worden geconsoli-
deerd met Paraloid B-72 (ook Acryloid B-72 genoemd). De Paraloid B-72 is enigszins water-
doorlatend, waardoor chloriden het object kunnen verlaten. Het uittreden van de chloriden uit
het object zal langzamer verlopen als een object is behandeld met een consolideermiddel zo-
als de Paraloid B-72 of Polyvinylacetaat (PVA). PVA is een polymeer dat vooral wordt ge-
bruikt voor coatings en kleefstoffen en niet voor gegoten onderdelen. Het wordt voornamelijk
als houtlijm gebruikt, maar kan ook worden toegepast op textiel en aardewerk.233
Naast het werken met chemische middelen, kan ook worden gekozen voor één van de veilig-
ste methoden: handmatig schoonmaken met gereedschappen. Dit geldt voornamelijk voor de
onoplosbare zouten. De meeste kalkrijke concreties kunnen eenvoudig worden verwijderd
wanneer ze nat zijn, door hier overheen te schrapen met een scalpel, tandartshaakje of een
vergelijkbaar instrument.234
De onoplosbare zouten kunnen ook chemisch worden verwijderd. Hierbij is het belangrijk om
de keramiek vooraf te bevochtigen. Door de fragmenten nat te maken worden de chemicaliën
door de keramiek geabsorbeerd. Als chemische middelen worden voornamelijk salpeterzuur,
zoutzuur of oxaalzuur gebruikt.235
Schoonmaken van vlekken
IJzervlekken
Op veel van de fragmenten die op de haardplaten en in het veld zijn aangetroffen, zijn ijzer-
vlekken zichtbaar. Deze vlekken kunnen worden verwijderd door 10% oxaalzuur aan te bren-
gen op de vlekken. Dit zuur kan het best met een katoenen wattenstaafje op het oppervlak van
de vooraf natgemaakte scherf gedept worden.236 Oxaalzuur ontstaat door een combinatie van
salpeterzuur en suikerriet. Door deze twee bestanddelen met water te mengen, te verhitten en
vervolgens in een ijsbad te zetten, ontstaat uiteindelijk oxaalzuur.237 Een andere manier is om
230 Verbruggen 2009, 77. 231 Cronyn 1990, 151. 232 Hamilton 1997, 28. 233 Hamilton 1997, 25. 234 Hamilton 1997, 25. 235 Hamilton 1997, 25. 236 Hamilton 1997, 26. 237 https://www.ehow.com/how_5328735_make-oxalic-acid.html - geraadpleegd op 03-02-2015.
Conservering en restauratie
~ 100 ~
een oplossing van 5% EDTA (ethyleen-diaminetetra zuur) in water te gebruiken. Deze me-
thode wordt veel gebruikt om de ijzervlekken in het glazuur of in de klei van fragmenten te
verwijderen en zo min mogelijk ijzeroxide te verwijderen uit de klei zelf. De EDTA tast niet
meteen de ijzervlekken aan, maar bindt zich met de kalk, waardoor het ijzer, dat op de kalk
zit, loslaat. Hier wordt later in dit hoofdstuk meer over verteld. Beide methoden zijn geschikt,
er moet alleen rekening worden gehouden een object niet ‘te schoon’ te maken, waardoor in-
formatie verloren kan gaan. Na het reinigen is het belangrijk om de chemicaliën goed te ver-
wijderen. Dit kan worden gedaan door de fragmenten met water schoon te spoelen.238
Sulfidevlekken
Naast ijzervlekken, zijn ook zwarte, metaalkleurige sulfidevlekken vaak aanwezig op kera-
miek uit scheepswrakken. De sulfidevlekken kunnen worden verwijderd door de fragmenten
onder te dompelen in een 10-25% waterstofperoxide oplossing, totdat de vlekken verdwijnen.
De tijd die voor de verdwijning van de vlekken staat, kan verschillen van enkele seconden tot
enkele uren. Waterstofperoxide kan direct worden aangebracht op de fragmenten. Tevens kan
waterstofperoxide ook worden gebruikt voor het verwijderen van organische vlekken. Tijdens
dit proces moet de keramiek goed worden gemonitord, voornamelijk majolica en faience, om-
dat bij dit soort keramiek het glazuur vaak erg is gecraqueleerd. De bubbels die tijdens dit
proces ontstaan, kunnen namelijk het slecht vastzittende glazuur losmaken. Het reinigen van
de fragmenten na de behandeling is niet nodig.239
Kalkaanslag
Op het aardewerk kan ook kalkaanslag aanwezig zijn. Dit kan volgens Hamilton worden op-
gelost in een oplossing van 5% EDTA in water240, maar volgens Luka werkt dit het best in
een 10 tot 15% oplossing van EDTA in water, om daarna mechanisch te worden verwij-
derd241. EDTA is een tetra natriumzout, met een pH van 11,5. Dit werkt het beste voor het
verwijderen van kalkrijk materiaal, zonder dat het ijzergehalte van de keramiek wordt aange-
tast. Het ijzer dat op de fragmenten zit wordt wel verwijderd. IJzer is oplosbaar met een zuur,
dit werkt het beste wanneer de pH 4 is. Kalkrijke aanslag wordt het best verwijderd met mid-
delen die een pH van 13 hebben. Tijdens het aanbrengen van de EDTA op de keramiek, wordt
het kalkrijke materiaal aangepakt. Deze procedure dient meerdere malen te worden herhaald.
Na het aanbrengen wordt de kalk losgeweekt en de ijzervlekken die meestal zijn gebonden
aan de kalk, worden samen met de kalk verwijderd.
6.1.6 Voor- en nadelen van de conserveringsmethoden van keramiek
Ontzouten
Voordeel weken
Het voordeel van het weken van keramiek, is dat het erg eenvoudig is om uit te voeren en het
gebruik van chemicaliën niet nodig is. Door een geleidbaarheidsmeter toe te voegen, kan een-
voudig worden nagegaan wanneer de chloriden uit de keramiek en water zijn opgelost.
238 Hamilton 1997, 27. 239 Hamilton 1997, 27. 240 Hamilton 1997, 26. 241 Luka et al. 2011, 32.
Conservering en restauratie
~ 101 ~
Nadeel weken
Het weken van keramiek is niet bruikbaar bij fragiel aardewerk. Daarnaast is de tijdsduur erg
verschillend, het proces kan namelijk enkele dagen tot enkele weken duren. Door deze lange
tijdsduur kunnen ook andere elementen worden aangetast, zoals ijzeroxide, calsiet, kwarts en
aluminiumsilicaten. Deze elementen komen in het kleilichaam zelf voor en wanneer deze
worden aangetast, zorgt dit voor een zekere structurele schade. Een ander probleem is dat het
niet zeker is wanneer de chloriden niet meer schadelijk zijn. Dit is niet alleen afhankelijk van
de soorten chloriden, maar verschilt ook van object tot object. Vaak blijkt dat de keramiek
niet goed genoeg is gereinigd, waardoor zoutbloei alsnog voorkomt. Daarnaast kunnen niet
verschillende soorten keramiek in één weekbak worden gelegd, omdat de chloriden het zwak-
kere aardewerk kunnen aantasten.242
Vlekken
Voordeel oxaalzuur
Het deppen met 10% oxaalzuur met wattenstaafjes op ijzer is over het algemeen een succes-
volle methode om ijzervlekken uit keramiek te verwijderen. Oxaalzuur verwijdert en verkleurt
het glazuur niet. Na het aanbrengen kan het oxaalzuur enkele uren (10 tot 20 uur) blijven zit-
ten, waardoor er niet continu hoeft te worden gemonitord.243
Nadeel oxaalzuur
Het nadeel van ijzervlekken verwijderen met behulp van oxaalzuur, is dat het vaak een kleine
hoeveelheid van het ijzeroxide, dat standaard in de klei zit, met zich meeneemt. Bovendien is
oxaalzuur zeer giftig en daarom dient er dus voorzichtig met het zuur te worden omgegaan.
Tot slot duurt het ook zeer lang voordat het oxaalzuur de ijzervlekken aanpakt (10 – 20
uur).244 Het ijzeren object met oxaalzuur is in theorie dus hoe dan ook één nacht onbemand,
waarin niet kan worden ingegrepen mocht er iets verkeerd gaan.
Voordeel EDTA
EDTA is de minst chemisch aantastende methode om kalk en ijzer te verwijderen. Deze me-
thode tast het ijzergehalte in de scherf niet aan, iets wat oxaalzuur bijvoorbeeld wel doet.245
EDTA kan voor meerdere doeleinden worden gebruikt. Het is de beste methode voor het ver-
wijderen van kalkaanslag, maar ook voor het verwijderen van zwarte vlekken in steen, ijzer
en koper.246
Nadeel EDTA
Het enige nadeel van het gebruik van EDTA is de tijdsduur. Dit proces kan namelijk enkele
uren duren. De tijdsduur is verschillend per keramiekfragment.247
Consolidatiemiddelen
In de nu volgende paragraaf worden de voor- en nadelen van de onderzochte consolidatiemid-
delen beschreven.
242 Verbrugge 2009, 77. 243 Hamilton 1997, 26. 244 Hamilton 1997, 26. 245 Hamilton 1997, 26. 246 Luka et al. 2011, 32, 33. 247 Luka et al. 2011, 32.
Conservering en restauratie
~ 102 ~
Voordeel polyvinylacetaat
Polyvinylacetaat (PVA) kan ook als een consolidatiemiddel worden gebruikt. Het is beschik-
baar in een groot bereik van viscositeit (stroperigheid), dat kan uitlopen van V1.5 tot V60.
Hoe lager het getal, hoe beter het consolidatiemiddel kan doordringen. PVA kan ook op vrij-
wel alle niet-metalen worden toegepast. Daarnaast blijft PVA stabiel in licht en vergeelt het
niet. Het blijft oplosbaar en gaat niet cross-linken met het object, wat onomkeerbaar zou zijn.
PVA is reversibel in een ruim aantal oplosmiddelen, waaronder benzeen, ethanol, aceton, xy-
leen en tolueen. Aceton en ethanol zijn hiervan de meest gebruikte oplosmiddelen.248
Nadeel polyvinylacetaat
De enige twee nadelen van PVA als consolidatiemiddel, zijn dat het vrij veel glanst wanneer
het is opgedroogd en dat het krimpt tijdens het droogproces. Tijdens het drogen zorgt dit voor
druk op het te behandelende object, waardoor het schade hierop kan veroorzaken.249
Voordeel Paraloid B-72
Paraloid B-72 heeft verschillende voordelen: het is duurzaam en vergeelt niet. Daarnaast is
het onzichtbaar en glanst bijna niet. Het verkleurt niet en is bestand tegen temperaturen tot
40°C. Verder is het bestand tegen water, alcohol, basen, zuren, mineraaloliën, groenteoliën en
vet en blijft het flexibel. Paraloid B-72 kan worden toegepast in doorzichtige of gepigmen-
teerde deklagen en het kan worden gedroogd aan de lucht of in de oven. Het consolidatiemid-
del is reversibel (omkeerbaar) en kan worden opgelost in aceton, ethanol, tolueen en xyleen.
250 Tot slot kan Paraloid B-72 ook als een lijm worden gebruikt.251
Nadeel Paraloid B-72
De omgevingstemperatuur mag alleen niet boven de 40°C uitkomen, omdat Paraloid B-72 dan
gaat smelten. Om deze reden kan het beter niet in landen met een warm klimaat worden ge-
bruikt. 252
248 http://nautarch.tamu.edu/CRL/conservationmanual/File2.htm - geraadpleegd op 09-02-2015. 249 http://nautarch.tamu.edu/CRL/conservationmanual/File2.htm - geraadpleegd op 09-02-2015. 250 Koob 1985, 7-14. 251 http://nautarch.tamu.edu/CRL/conservationmanual/File2.htm - geraadpleegd op 09-02-2015. 252 Koob 1985, 7.
Conservering en restauratie
~ 103 ~
6.2 Verschillende restauratiemethoden
In deze paragraaf worden de verschillende restauratiemethoden uitgelegd. Voor de restauratie
zijn meer mogelijkheden dan hier zijn beschreven, maar de reden waarom een bepaalde tech-
niek wordt behandeld, wordt per subparagraaf uitgelegd. Na de restauratiemethoden worden
per materiaalcategorie de voor- en nadelen van de methoden besproken.
6.2.1 Restauratie van (giet)ijzer Haardplaat B was, zoals vermeld, in stukken gebroken. Daarom is besloten deze te restaureren
en weer tot één geheel te maken (zie paragraaf 6.3). Voor de restauratie van gietijzer zijn ver-
schillende soorten lijm en epoxy ter beschikking. In dit geval is gekozen voor Poly-Pox lijm
700, een pasteuze, oplosmiddelvrije epoxyhars. Deze epoxy is goed geschikt als lijm voor wat
zwaardere en grotere objecten. Zo wordt het bijvoorbeeld gebruikt bij het verlijmen van hout
en polyester of een combinatie hiervan. Aan de epoxy kunnen andere stoffen worden toege-
voegd, zoals een verdikkingsmiddel. Om de epoxy minder doorzichtig te maken kunnen bij-
voorbeeld houtkrullen worden toegevoegd voor het lijmen van een houtconstructie, of ijzer-
poeder voor het lijmen van ijzer. De Poly-Pox wordt vermengd met een harder (Poly-Pox
Harder 355), voor het uitharden van de lijm. De mengverhouding voor Hars:Harder is 2:1.253
Andere epoxies hebben dezelfde eigenschappen en worden daarom verder niet behandeld. De
keuze voor het gebruik van een bepaalde epoxy, is geheel afhankelijk van de restaurator of in-
stelling.
6.2.2 Voor- en nadelen van de restauratiemethoden van ijzer In deze paragraaf worden de voor- en nadelen van de restauratiemethoden behandeld.
Voordeel Poly-Pox lijm 700
Poly-Pox kan voor fragiele materialen worden gebruikt. Het is stevig, waterdicht en de dikte
en opvulmiddelen kunnen zelf worden bepaald.254
Nadeel Poly-Pox lijm 700
De Poly-Pox moet in de juiste verhouding worden gemengd, anders is de bindingssterkte tus-
sen de twee gelijmde stukken niet sterk genoeg. Dit kan komen door te weinig harder, waar-
door de lijm niet goed uithard, of teveel harder, waardoor de lijm niet goed kan hechten en de
stukken eenvoudig los te maken zijn. Daarnaast is het vrij duur in aanschaf.255
253 http://www.polyservice.nl/Poly-Pox-Lijm-700-5-kg-pasteuze-epoxyhars---p-16190.html - geraadpleegd op
22-02-2015. 254 http://www.polyservice.nl/Poly-Pox-Lijm-700-5-kg-pasteuze-epoxyhars---p-16190.html - geraadpleegd op
22-02-2015. 255 http://www.polyservice.nl/Poly-Pox-Lijm-700-5-kg-pasteuze-epoxyhars---p-16190.html - geraadpleegd op
22-02-2015.
Conservering en restauratie
~ 104 ~
6.2.2 Restauratie van tin Restauratie van tin kan bestaan uit uitdeuken, ontbrekende delen reconstrueren, solderen,
scheuren en gaten herstellen. Hoewel de tinnen kan gedeukt en incompleet is, is ervoor geko-
zen geen restauratie uit te voeren, omdat het oorspronkelijke model nog steeds zichtbaar is en
de deuken deel uitmaken van de degradatie geschiedenis van het object. Hiernaast geeft de
kan ook weer hoe het te lijden heeft gehad onder de druk van de haardplaat. De voor- en na-
delen van deze methoden worden niet besproken, omdat deze methoden vrijwel nooit worden
toegepast op tin. Wanneer een restauratie aan tin wordt uitgevoerd, zal dit altijd zichtbaar blij-
ven en de kans bestaat zelfs dat het tin nog erger beschadigd raakt, omdat tin zeer zacht mate-
riaal is. Dit is de reden waarom vrijwel alle conservators en restaurators tin alleen conserveren
en niet restaureren.
6.2.3 Restauratie van keramiek Restauratie van keramiek betekent het weer in elkaar lijmen van aardewerk, steengoed en fai-
ence en indien nodig aanvullen met gips. De restauratie van de keramiek van OR49 kan alleen
als alle fragmenten aanwezig zijn, zoals bij wandtegel OR49-139. In juli 2015 wordt de rest
van het scheepswrak opgegraven en de kans is groot dat dan nog ontbrekende fragmenten
worden teruggevonden van alle roodbakkend aardewerkfragmenten, tegels en faience- en ma-
jolicaborden. Om deze reden is de keramiek niet in elkaar gelijmd. De verschillende metho-
den voor het plakken van de keramiek worden wel besproken, omdat dit van belang is voor de
restauratie van objecten tijdens het tweede deel van de opgraving.
Eén van de meest gangbare lijmen die wordt toege-
past bij het restaureren van keramiek, zowel in Ne-
derland als in het buitenland, is Paraloid B-72. Pa-
raloid B-72 is een lijm op acrylbasis die niet van
kleur verandert en goed reversibel is. Vaste Paraloid
B-72 wordt vloeibaar vanaf 40˚C. In landen met een
erg warm klimaat wordt deze lijm daarom niet toe-
gepast, maar wordt er gewerkt met alternatieven, om
zo het ineen storten van de gelijmde objecten te ver-
mijden. Paraloid B-72 is oplosbaar in aceton, etha-
nol, tolueen en xyleen.256 Een andere lijm die veel
wordt gebruikt is Polyvinylacetaat (PVA). In prin-
cipe geldt voor PVA lijmen hetzelfde als voor de Pa-
raloid B-72.257 PVA lijmen worden al vanaf de jaren
’50 van de vorige eeuw toegepast op keramiek.258
Het is overal te koop en wordt onder vele merkna-
men verkocht. Vooral het merk UHU-hart is erg be-
kend (zie afbeelding 6.6). PVA is in aceton oplos-
baar en dus reversibel.
256 Aripdjanov 2013, 17. 257 http://nautarch.tamu.edu/CRL/conservationmanual/File2.htm - geraadpleegd op 09-02-2015. 258 Horie 1987, 92.
Afbeelding 6.6 De PVA lijm UHU Hart (rechts) wordt op de
breuklijnen gesmeerd. De tegelfragmenten worden tegen elkaar
gedruk door de verzwaarders (links).
Conservering en restauratie
~ 105 ~
Voor het opvullen van ontbrekende fragmenten kan gips worden gebruikt. Hiervoor wordt het
object eerst nagemaakt. Vervolgens wordt het keramieken object ondergedompeld in demiwa-
ter, voordat het ontbrekende stuk van gips wordt toegevoegd. Het onderdompelen vindt plaats
om te vermijden dat het droge keramiek vocht uit het gips trekt. Wanneer het gips op het
droge keramiek wordt aangebracht, kan dit schade opleveren aan het originele materiaal, door
bijvoorbeeld te gaan scheuren. Voordat het gips wordt aangebracht, wordt het voorzien van
een laagje Paraloid B-72. Dit laagje beschermt het oppervlak van de keramiek tegen het gips.
Wanneer het ontbrekende gedeelte is opgevuld, wordt de Paraloid B-72 weer verwijderd. Het
verwijderen van de Paraloid B-72 gebeurt door gebruik te maken van bijvoorbeeld aceton.
Wanneer de gips is gedroogd, kan het worden geretoucheerd. Hierbij is het ook van belang
precies aan te geven in de documentatie waar de restauratie is aangebracht en welke methode
hiervoor is gebruikt.259
6.2.4 Voor- en nadelen van de restauratiemethoden van keramiek
Voordeel Polyvinylacetaat
PVA is goed bestand tegen water en resulteert in een harde, sterke hechting van het materiaal.
Het wordt niet aangetast door schimmels.260 Zie verder paragraaf 6.1.5.
Nadeel Polyvinylacetaat
PVA is niet erg goed bestand tegen warme, vochtige condities. Keramiekfragmenten die met
PVA aan elkaar zijn gelijmd hebben dan grote kans om los te laten.261
Voordeel Paraloid B-72
Paraloid B-72 kan op verschillende manieren worden toegepast. De lijm kan in de lucht zelf
drogen of geforceerd drogen, hieraan zijn geen nadelen verbonden. De lijm blijft jarenlang
goed en vergeelt niet.262 Zie verder paragraaf 6.1.5.
Nadeel Paraloid B-72
Het enige nadeel is dat de Paraloid B-72 niet aan temperaturen boven de 40°C moet worden
blootgesteld, omdat het dan kan smelten en dus minder geschikt is in warme landen waar deze
temperatuur soms wordt gehaald.
Voordeel gips
Gips heeft dezelfde eigenschappen als klei en is daardoor zeer eenvoudig te vormen zoals het
originele object. Het gips hecht perfect op het vochtige oppervlak van de breuken.263
Nadeel gips
Gips is erg poreus en fragiel. Het vervuilt snel en bij iedere (toekomstige) ingreep, wordt het
gips beschadigd. In principe wordt iedere keer namelijk een laagje van het gips afgehaald,
259 Rettel 2004, 101-103. 260 http://www.dotpsd.com/de-voordelen-van-pva/ - geraadpleegd op 15-03-2015. 261 http://nautarch.tamu.edu/CRL/conservationmanual/File2.htm - geraadpleegd op 09-02-2015. 262 http://www.dow.com/products/product/paraloid-b-72-50/ - geraadpleegd op 15-03-2015. 263 Rettel 2004, 101-103.
Conservering en restauratie
~ 106 ~
zelfs als het gips met een zachte kwast wordt behandeld. Op microscopisch niveau is de
schade altijd zichtbaar. Stof wordt daarnaast ook eerder in de poriën geveegd, dan eraf.264
6.3 Toegepaste conserverings- en restauratiemethode
In deze paragraaf worden de toegepaste conserverings- en restauratiemethoden uitgebreid be-
handeld. Voor iedere materiaalcategorie die op de haardplaat aanwezig was en die is behan-
deld, wordt uiteen gezet waarom bepaalde methoden wel en niet zijn gekozen. Vervolgens
wordt gedetailleerd beschreven hoe deze methoden zijn toegepast. Iedere beschrijving wordt
afgesloten met het resultaat van de conservering en eventuele restauratie.
6.3.1 Gietijzeren haardplaten
Motivatie
Conserveringsmethode
Voor de gietijzeren haardplaten is gekozen voor gloeien van de objecten. Deze keuze is geba-
seerd op het feit dat er in zowel de Deense en de Amerikaanse literatuur zeer positief over
deze methode wordt geschreven. In Denemarken bleek dat deze methode het meest geschikt
was, omdat er na elf jaar nog geen sporen van corrosie zichtbaar waren op de gietijzeren ob-
jecten, wat met andere behandelmethoden wel het geval was. Bij de RCE wordt deze methode
al jaren met succes toegepast. Eén van de twee haardplaten was erg uitgedroogd en verkeerde
in zeer slechte staat, waardoor er snel iets mee moest worden gedaan. Bij de keuze is ook de
verandering van de microstructuur meegenomen, maar deze woog minder zwaar dan de voor-
delen van het gloeien. Het behoud van de objecten en de mogelijkheid deze samen met de rest
van de inventaris van scheepswrak OR49 op te nemen in het scheepsarcheologisch depot
weegt in dit geval zwaarder.
Nog een reden waarom er niet voor de andere methoden is gekozen, is het feit dat de haard-
platen slecht zichtbaar zouden zijn door aluminium en zink (galvanische reiniging) en de
dampen slecht zijn voor de gezondheid (galvanische reiniging en alkalische sulfietmethode).
Bij de alkalische sulfietmethode zijn de metingen niet geheel nauwkeurig en het proces duurt
erg lang (langer dan de tijd die beschikbaar was voor dit onderzoek). Bij elektrolyse zou de
kans zeer groot zijn dat een deel van de patina zou worden verwijderd. Verder zijn water en
elektriciteit een zeer gevaarlijk combinatie, met kans op explosiegevaar. De haardplaten zou-
den na de elektrolyse niet helemaal zijn ontzout, waardoor er veel consolidatiemiddelen opge-
smeerd zouden moeten worden om te zorgen dat de chloriden niet gaan uitbloeien.
Voor het chemisch reinigen van de haardplaten geldt dat deze methode niet goed werkt wan-
neer objecten uit een marien milieu komen, omdat de chemicaliën de chloriden niet goed ge-
noeg onttrekken. Wanneer gebruik zou worden gemaakt van waterdiffusie in alkalische oplos-
singen, zouden de objecten zeker meer dan een jaar in het ontzoutingsbad moeten liggen
voordat alle chloriden de haardplaten hebben verlaten. Dit paste niet binnen de tijd die voor
dit onderzoek beschikbaar is. Tot slot wordt bij alle methoden gebruik gemaakt van vrij veel
264 http://www.nai.nl/museum/tentoonstellingen/digitaal/rotterdamse_raadhuismaquettes/item/_pid/kolom2-
1/_rp_kolom2-1_elementId/1_73531 - geraadpleegd op 22-03-2015.
Conservering en restauratie
~ 107 ~
chemicaliën. Bij de RCE wordt het gebruik van chemicaliën zoveel mogelijk vermeden omdat
dit vaak slecht is voor de gezondheid en het milieu.
Conservering en restauratie
De corrosielaag is verwijderd met behulp van tandartshaakjes en een mesje. Voor deze ge-
reedschappen is gekozen, omdat deze zeer geschikt zijn voor het controleerbaar verwijderen
van hardnekkige corrosie en ook de kleine delen die moeilijk bereikbaar zijn. Tevens kan met
deze gereedschappen zeer nauwkeurig worden gewerkt. Voor de conservering van de haard-
platen is gekozen voor impregnatie met Primer SR4 epoxy. Deze waterdunne epoxy is in di-
verse lagen op beide platen aangebracht en vormt een beschermlaag tegen invloeden van bui-
tenaf. Aangezien deze epoxy zeer glanzend opdroogt en dit een plasticachtig effect geeft, is
als afdeklaag gekozen voor een matte polyurethaanlak, de Pantser lak van het merk Rambo.
Bij de restauratie van haardplaat B is een pasteuze epoxyhars gebruikt van het merk Poly-Pox,
omdat dit een sterke verbinding heeft tussen twee breukvlakken en zorgt voor een naadloze
aansluiting. Tannine is niet toegepast op de haardplaten, omdat de haardplaten door middel
van de epoxy met een pigment niet alleen al gestabiliseerd zijn, maar ook een donkere kleur
hebben gekregen, wat tannine ook zou doen. Haardplaat A is niet gerestaureerd, omdat de
plaat in één stuk was gevonden. Het aanvullen van het onderste deel zou gebaseerd zijn op ei-
gen vormgeving en interpretatie. De vorm van de benen van de soldaat is namelijk niet be-
kend en aanvullen zou dan ook leiden tot geschiedvervalsing.
Toepassing
Gloeien
Op 11 februari 2015 zijn de haardpla-
ten samen met zes kanonskogels van
een ander wrak (het watervatenwrak
BZN 4) in de oven geplaatst (zie af-
beeldingen 6.8A tot en met C op pa-
gina 109 en 6.9A en B op pagina
110). Bovenop de objecten zijn di-
verse eikenhouten blokken, met af-
metingen van 200 x 170 x 50 mm,
geplaatst, die dienden als buffermate-
riaal waar de chloriden in konden
slaan. Normaal gesproken wordt de
oven via de computer aangestuurd,
maar de computer werkte niet. Ge-
lukkig kon de oven alsnog om 9.30
uur handmatig worden gestart. De
starttemperatuur bedroeg 27°C. De
oven warmde de eerste paar uur zeer
snel op (zie afbeelding 6.7). Slechts
70 minuten later had de oven al een
temperatuur bereikt van 500°C.
Vanaf deze temperatuur verliep de
opwarming een stuk langzamer. Hoe-
wel de afdichting van de ovendeur
niet helemaal in orde bleek te zijn,
heeft dit geen verdere invloed op het
stookproces gehad. Om 12.30 uur had
Afbeelding 6.7 De temperatuur van de oven. De temperatuur is nu 29°C en
gaat door tot de 800°C.
Conservering en restauratie
~ 108 ~
de oven de 800°C bereikt en kon met het koelingsproces worden begonnen. De oven koelde
zeer langzaam af. Om het uur is bijgehouden hoeveel de oven was gekoeld. De temperatuur
van de oven bedroeg om 17.00 uur 490°C. Op 12 februari 2015 om 8.00 uur was de tempera-
tuur 264°C en koelde verder geleidelijk af met ongeveer 15°C per uur. Vanaf 13 februari
daalde de temperatuur gelijkmatig met 3°C per uur. Om 14.00 bedroeg de temperatuur nog
67°C. De oven werd deze dag nog niet geopend, omdat de temperatuur nog iets te hoog was.
De oven is uiteindelijk geopend op 18 februari 2015, omdat de oven op dat moment genoeg
was afgekoeld, maar ook omdat op die dag de betrokkenen bij het gloeiproces van de gietijze-
ren objecten aanwezig waren (zie afbeelding 6.8D en E en 6.9C tot en met E). Gezien de snel-
heid van het afkoelen van de oven, had de oven zaterdag (14 februari 2015) al geopend kun-
nen worden. Voor het afkoelingsproces kan dus rekening worden gehouden met ongeveer drie
dagen.
Aangezien het computerprogramma niet reageerde op de oven, kon geen digitale grafiek wor-
den bijgehouden. Daarom zijn de temperaturen handmatig bijgehouden en verwerkt in een
grafiek (zie grafiek 6.1).
26
500
640
745803
663600
558
264 247 231 219 206 196 186 177
86 82 79 76 73 70 6718
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
9.3
0
10
.40
11
.30
12
.00
12
.30
13
.00
14
.00
15
.00
8.0
0
9.3
0
11
.00
12
.00
13
.30
14
.30
15
.30
16
.30
8.0
0
9.0
0
10
.00
11
.00
12
.00
13
.00
14
.00
8.0
0
11-feb 12-feb 13-feb 16-feb
Gra
den
Cel
ciu
s
Datum, tijd
Grafiek van het gloeiproces
Grafiek 6.1 Verloop van de temperatuur in de oven tijdens het conserveringsproces.
Conservering en restauratie
~ 109 ~
A B
C
D E
Afbeelding 6.8 Conserveringsproces van haardplaat A. A). De voorzijde voor het gloeien. B) De achterzijde van de haardplaat voor
het gloeien. C) De haardplaten liggen in de oven met houtblokken. D) Voorzijde na het gloeien. E) Achterzijde na het gloeien.
Conservering en restauratie
~ 110 ~
A
B
C
D
E Afbeelding 6.9 Conserveringsproces haardplaat B.
A) Voorzijde voor gloeien. B) Achterzijde voor gloeien. C) Wit uitgeslagen houtblokken zijn een teken dat de chloriden hierin zijn neerge-
slagen. D) Voorzijde na gloeien. E) Achterzijde na gloeien.
Conservering en restauratie
~ 111 ~
Conservering en restauratie
Nadat de haardplaten en de kanonskogels uit de oven waren gehaald, is haardplaat B als eerste
behandeld. Daarom wordt haardplaat B ook als eerst behandeld in deze paragraaf.
Haardplaat B
De overtollige corrosie is op 18 februari 2015 verwijderd door voorzichtig handmatig plakken
corrosie van de plaat te krabben. Stukken die steviger op de haardplaat zaten, zijn verwijderd
door voorzichtig met een beitel stukjes los te wippen. Bij de zijde die naar beneden was ge-
richt in de oven (de onderzijde), was de corrosie makkelijker te verwijderen dan van de an-
dere zijde. Tevens is diezelfde zijde grijzer en gladder dan de zijde die naar boven toe was ge-
richt. De zijde die in het restauratieatelier onderop lag, bevatte veel rode corrosie, terwijl de
andere zijde vergelijkbaar was met de corrosieproducten van haardplaat A. Deze rode corrosie
kan komen doordat deze corrosiekorst aan deze zijde van de haardplaat eerst lange tijd niet in
contact is geweest met zuurstof. Op het moment dat deze corrosiekorst in contact kwam met
zuurstof, is deze verkleurd van grijswit naar roodbruin. Voor alsnog blijft dit een vreemd ver-
schijnsel, aangezien de corrosieproducten van deze zijde van de haardplaat totaal anders zijn
dan die van de andere zijde en van haardplaat A. Wel zou wat net is uitgelegd gebeurd kunnen
zijn, aangezien de binnenzijde van de corrosiekorst van beide haardplaten is verkleurd van
roodbruin naar geelbruin. Dit is kenmerkend voor objecten afkomstig uit een zuurstofarm (ge-
reduceerd) sulfaatarm milieu (zie 5.1.3) die in aanraking komen met zuurstof.265 De objecten
lagen eerst in een zuurstofarm milieu (de Zuiderzee), maar met de inpoldering van Oostelijk
Flevoland kon op sommige plekken de zuurstof makkelijker de bodem doordringen en de
vondsten aantasten. Zoals in paragraaf 3.2 al is besproken, ligt het scheepswrak hoog in de
bodem. Hierdoor is het eenvoudig voor de zuurstof om door te dringen in de bodem.
Een zeer aanneembare theorie is dat het verschil in corrosieproducten is ontstaan door het ver-
schil in ligging in de bodem. Verder zaten er bij haardplaat A veel objecten vastgekoekt in de
corrosie. Deze materialen hebben natuurlijk ook invloed op het uiteindelijke corrosieproduct.
Tijdens het verwijderen van de corrosie is
gebleken dat de dikte van de corrosiekorst
geen invloed heeft op hoe eenvoudig deze
loslaat na het gloeiproces. Meestal waren de
dikke delen, die nog voorzien waren van de
afdrukken van textiel, lastiger te verwijderen
dan de dikke corrosiedelen die verder niets
bevatten. Geconcludeerd kan worden dat de
moeilijkheidsgraad van het verwijderen van
de corrosielaag ligt aan de samenstelling van
de corrosie, die is ontstaan door diverse om-
gevingsfactoren in de bodem.
Een andere waarneming die is gedaan tij-
dens het schoonmaken van haardplaat B, is
dat er veel haarscheuren onder de corrosie
vandaan kwamen. Bij het verwijderen van
265 Huisman 2009, 102.
Afbeelding 6.10 De haardplaat is op een haarscheur gebroken tijdens het
verwijderen van de overtollige corrosie.
Conservering en restauratie
~ 112 ~
de corrosie, brak de plaat in sommige gevallen ook precies op deze punten, zoals te zien op
afbeelding 6.10 op de vorige pagina. Deze fragiliteit is zeer waarschijnlijk ontstaan door de
hoge ligging van de haardplaat in de bodem en doordat de haardplaat na berging is gedroogd.
Sommige van de afgebroken delen voelen zeer licht aan, terwijl andere stukken juist erg
zwaar zijn. De structuur is bij alle stukken op de breuklijn gelijk: erg bros en grof. De kleur is
donkergrijs, met een soort zilverachtige waas eroverheen.
De afmetingen van haardplaat B bedragen na conservering 490 x 350 mm. De dikte verschilt
aan de uiteinden en in het midden. De uiteinden van de plaat zijn 7 mm dik, terwijl het mid-
den 14 mm dik is. De haardplaat is erg bros en heeft een onregelmatig oppervlak, doordat en-
kele delen op de haardplaat in betere staat verkeren dan andere delen. Op deze haardplaat is
geen decor afgebeeld, maar dat is voor dit soort grondplaten ook niet verrassend. Deze recht-
hoekige haardplaat werd namelijk gebruikt als stookvloer, een afbeelding zou hier nooit op-
vallen door de as, het hout en het vuur.
Na het gloeiproces en het verwijderen van de overtollige corrosie, is de haardplaat op 18 fe-
bruari 2015 in de epoxy gezet. Deze epoxy, Primer SR4, is een waterdunne epoxy die de
haardplaat afdekt voor invloeden van buitenaf. De epoxy bestaat uit twee componenten: com-
ponent A en component B. De verhouding hiervan is 7 staat tot 3. De hoeveelheid die is aan-
gebracht voor de haardplaat was 42 ml van component A en 18 ml van component B. In eer-
ste instantie zijn alle stukken van de haardplaat zo dicht mogelijk tegen elkaar aan gelegd op
Melinex, een plastic waar geen materiaal aan vasthecht. Waar nodig zijn de stukken in de
juiste positie gebracht met houten wigjes. Eerst zijn de breuklijnen goed ingesmeerd (op 18
februari) met epoxy. De epoxy liep gemakkelijk tussen de scheuren. Wanneer de epoxy begint
uit te harden, werkt het ook als een soort lijm, waardoor de stukken aan elkaar blijven plak-
ken. Het uitharden duurt enkele uren. De volgende dag (19 februari) is de hele plaat geïm-
pregneerd met deze epoxy. Hiervoor is dezelfde hoeveelheid epoxy gebruikt. Voorafgaand is
de plaat verwarmd met een UV-lamp. Door de hitte
die deze lamp uitstraalt, kan de epoxy sneller in de
haardplaat trekken. Op maandag 23 februari is de
epoxy voor een tweede maal aangebracht, voor een ex-
tra beschermlaag. Op woensdag 25 februari is de plaat
omgedraaid en is de andere zijde voorzien van een
laag epoxy. Op donderdag 26 februari is Poly-Pox
aangebracht. Poly-Pox is, zoals eerder vermeld, een
pasteuze epoxyhars die dient als lijm en wordt aange-
bracht op de breuken van een object (zie afbeelding
6.11). Enkele dagen na het toedienen van de epoxy, is
de haardplaat op de delen die nog corrosie bevatten ge-
slepen met een grof schuurschijfje van het merk 3M.
Met behulp van dit schuurschijfje kon de overtollige
corrosie snel, eenvoudig en gecontroleerd worden ver-
wijderd. Na het schuren is de plaat op 10 maart op-
nieuw in de epoxy gezet. Aan deze epoxy is ander-
halve schep van een theelepeltje pigment toegevoegd:
vlamroet. Dit is een zwart pigment. Door de epoxy,
vermengd met de vlamroet, op de haardplaat aan te
brengen, ontstond een donkere kleur op het oppervlak
van de haardplaat, wat een authentiek uiterlijk geeft
(zie afbeelding 6.12 op de volgende pagina).
Afbeelding 6.11 De breuken van de haardplaat zijn
behandeld met Poly-Pox.
Conservering en restauratie
~ 113 ~
De andere zijde van de haardplaat is op 18 februari
2015 behandeld. Deze achterzijde was al schoonge-
maakt, maar enkele brokken corrosie dienden te
worden verwijderd met een schuurschijfje. Het ver-
wijderen van de corrosie met een schuurschijfje ge-
beurde op 25 februari, omdat eerst de voorzijde
verder is behandeld. Nadat de corrosie was verwij-
derd, is de plaat ook aan deze zijde in de epoxy ge-
zet. Enkele delen waren in slechte staat en moesten
opnieuw worden ingesmeerd met epoxy. Op 27 fe-
bruari is tussen de scheuren opnieuw Poly-Pox ge-
smeerd, voor extra binding. Na het drogen en twee-
maal keren is op 5 maart de haardplaat geschuurd
voor een gelijkmatig oppervlak en om de lijm wat
minder zichtbaar te maken. Hierna is de haardplaat
ingesmeerd met de epoxy. Op 18 maart is op deze
zijde nog een keer op de plekken die niet goed zijn
geïmpregneerd, epoxy gesmeerd. Op donderdag 19
maart is opnieuw epoxy op de haardplaat ge-
smeerd, maar ditmaal met de toevoeging van vlam-
roet, zodat de achterzijde hetzelfde uiterlijk krijgt
als de voorzijde (zie afbeelding 6.12). Sommige
plekken op de haardplaat waren niet goed geïm-
pregneerd, waardoor steeds op die plekken nieuwe epoxy moest worden aangebracht. Het
heeft in totaal nog een week geduurd voordat de haardplaat helemaal was geïmpregneerd. Na
de volledige impregnatie is de haardplaat aan beide zijden ingesmeerd met drie lagen matte
polyurethaanlak (zie afbeelding 6.17 op pagina 117).
Het conserverings- en restauratieproces van haardplaat B heeft in totaal bijna drie maanden
geduurd, van half februari tot en met begin april.
Afbeelding 6.12 Haardplaat vastgeplak met Poly-Pox en in-
gesmeerd met de Primer SR4.Van de breuklijnen is vrijwel
niets meer te zien.
Conservering en restauratie
~ 114 ~
Haardplaat A
Haardplaat A heeft een iets andere be-
handeling ondergaan, om te verhinderen
dat ook deze haardplaat zou breken op
haarscheuren. Deze haardplaat is op 25
februari eerst aan één zijde schoonge-
maakt. Dit bleek de voorzijde van de
haardplaat te zijn. Onder de laag corro-
sie kwam de afbeelding van een soldaat
tevoorschijn (zie afbeeldingen 6.13 en
6.14). Over de interpretatie van haard-
plaat A wordt in hoofdstuk 7 meer ver-
teld. Een dag later is de haardplaat ge-
impregneerd met de epoxy Primer SR4,
waarna deze een dag heeft liggen dro-
gen. Op 27 februari is de haardplaat
voor de laatste maal behandeld met
epoxy.
Afbeelding 6.14 De soldaat. Aan weerszijden van zijn hoofd staat ANNO 1638. De haardplaat is nog niet geïm-
pregneerd.
Afbeelding 6.13 Het hoofd van de soldaat komt stukje bij beetje te-
voorschijn.
Conservering en restauratie
~ 115 ~
Aan de voorzijde van haardplaat A liet de corrosie vrij eenvoudig los. Sommige delen waren
wat lastiger, maar die werden verwijderd met behulp van een mesje. Aan de linker- en de
rechterhoek van de voorkant kon niet worden verhinderd dat het originele oppervlak werd
aangetast. De afbeelding zelf is niet beschadigd. Voor een beter resultaat is met scotch brite
(een soort zacht schuurpapier) handmatig over de afbeelding geschuurd, waarmee losse schil-
fers zijn verwijderd, zonder het originele oppervlak te beschadigen. Nadat deze zijde helemaal
was ontdaan van corrosie, is deze zijde behandeld met de epoxy Primer SR4 (zie afbeelding
6.15). Dit proces duurde tot en met 27 februari.
Na het drogen is de haardplaat op 5 maart 2015 omgedraaid en is de achterzijde vrijgemaakt
van corrosie. Het schoonmaken van deze zijde gebeurde op 5 maart. Bij deze zijde bleek dat
de corrosie lastiger was te verwijderen dan van de voorzijde. Bij haardplaat B was dit ook al
het geval. Van haardplaat A was bekend hoe die in het veld had gelegen, namelijk met deze
achterzijde naar boven gericht. Zeer waarschijnlijk was dat bij haardplaat B ook het geval en
is deze zijde, door de ligging in de grond, gevoeliger geweest voor allerlei invloeden van de
omgeving en invloeden van boven het maaiveld. Van beide haardplaten zou deze zijde eerder
in aanraking zijn gekomen met lucht, gassen en water, dat via de poreuze bovenlaag de bo-
dem is binnengedrongen. Hierdoor is uiteindelijk ook een verschil in corrosieproduct ont-
staan, wat vervolgens invloed heeft op de conservering van beide haardplaten.
De afmetingen van haardplaat A bedragen 410 x 445 mm. De haardplaat is afgebroken en
daarom korter dan deze oorspronkelijk was, toen deze haardplaat werd vervaardigd. Bij deze
haardplaat is de dikte ook verschillend. Aan de bovenzijde is de dikte 15 mm, terwijl de on-
derzijde slechts 5 mm bedraagt. De haardplaat is aan de dunne onderzijde dan ook afgebro-
ken, omdat dit waarschijnlijk het meest fragiele gedeelte was door de constante opwarming en
afkoeling van de haardplaat ten tijden van gebruik. Het onderste deel van de haardplaat had
veel meer van de hitte te voorduren dan de bovenzijde.
Afbeelding 6.15 De haardplaat is voor een eerste maal geïmpregneerd met epoxy Primer
SR4. De doffe delen zijn opnieuw ingesmeerd met epoxy, de glimmende delen zijn vol-
doende geïmpregneerd.
Conservering en restauratie
~ 116 ~
Op de achterzijde van haardplaat A zat de vuurtreeft nog vastgekoekt in de corrosie voordat
deze in de oven werd geplaatst. Zoals gezegd kon de corrosie van deze zijde lastig handmatig
worden verwijderd en werd daarom veel gebruik gemaakt van tandartshaakjes en een mesje.
Het oppervlak aan deze zijde is een stuk onregelmatiger dan aan de voorzijde. Net als bij de
voorzijde, kon ook bij de achterzijde niet worden verhinderd dat kleine gedeeltes onder het
originele oppervlak werden geraakt. De vuurtreeft kon niet eenvoudig worden verwijderd van
de achterzijde van de haardplaat. Daarom is besloten de vuurtreeft eerst zo goed mogelijk
schoon te maken. Vervolgens zijn de schoongemaakte delen geïmpregneerd met epoxy Primer
SR4 (zie paragraaf 6.3.2). Het impregneren van de vuurtreeft op de haardplaat gebeurde op 5
maart 2015. Door de impregnatie werd de vuurtreeft verstevigd, waardoor deze een dag later
eenvoudiger kon worden verwijderd. Tijdens het verder schoonmaken van de haardplaat is
een dag gewacht, om te voorkomen dat stof en kleine korreltjes concretie zich in de epoxy op
de vuurtreeft zouden vastzetten. Met het verdere schoonmaken op 6 maart is de corrosie
rondom de vuurtreeft losgemaakt, waarna de vuurtreeft voorzichtig kon worden verwijderd.
Na verwijdering van de vuurtreeft, is de haardplaat nog een keer geschuurd met scotch brite,
waarna de haardplaat in de epoxy kon worden gezet. Doordat het oppervlak niet extreem on-
regelmatig was kon deze zijde ook worden geschuurd, want anders zou de scotch brite overal
blijven haken. Bij haardplaat B was het oppervlak in een te slechte en onregelmatige toestand,
waardoor het niet mogelijk was deze te behandelen met scotch brite. Deze haardplaat is wel
geschuurd met een schuurschijfje. Tot slot is op 12, 18 en 19 maart als afdekking over de
epoxy nog drie dunne lagen Rambo matte blanke pantserlak (polyurethaanlak) aangebracht,
om het glanseffect te verminderen van de haardplaat. Daarnaast dient de polyurethaanlak als
ondoordringbare beschermlaag voor invloeden van buitenaf.
Resultaat
Gloeien
De houten blokken die op de haardplaten en ka-
nonskogels lagen, kwamen grijs-witachtig uit de
oven. Dit houdt in dat de chloriden uit het gietijzer
zijn verdampt en tijdens het afkoelen zijn neerge-
slagen in het hout (zie afbeelding 6.16). De corro-
sie op de objecten liet al vrijwel los op het moment
dat het werd beetgepakt. Dit is een teken dat inder-
daad een verschil in het uitzettingscoëfficiënt heeft
plaatsgevonden, waardoor de corrosie gemakkelijk
losliet van het object. De haardplaten en kogels
waren felrood en –oranje en bevatten op sommige
plekken zwarte vlekken. Deze zwarte vlekken ga-
ven weer waar de houten blokken hebben gelegen.
Het hout is wel verkoold, maar niet verast. Dit
duidt aan dat het gloeiproces onder reducerende
omstandigheden heeft plaatsgevonden.
Afbeelding 6.16 De houtblokken na het gloeiproces.
Conservering en restauratie
~ 117 ~
Conservering en restauratie
Haardplaat B heeft een donkerbruine, zwarte kleur
gekregen. De losgebroken stukken zijn aan elkaar
gelijmd. De verlijming is niet tot nauwelijks meer
zichtbaar. Het oppervlak is nog steeds onregelmatig,
dit komt doordat het originele oppervlak op be-
paalde plekken beter bewaard is gebleven dan op an-
dere plekken. In totaal ontbreken nog twee stukken
van de haardplaat, maar dit maakt niet uit voor het
achterhalen van de constructie en functie hiervan.
De haardplaat is archeologisch compleet en de af-
metingen zijn op te meten (zie afbeelding 6.17).
Aan de voorzijde van haardplaat A zijn enkele po-
riën zichtbaar naast het hoofd van de soldaat (zie af-
beelding 6.18). Deze poriën zijn na het impregneren
met de epoxy Primer SR4 en de matte polyurethaan-
lak onzichtbaar geworden. Haardplaat A heeft een
matte, bruine kleur (zie afbeelding 6.19). De achter-
zijde is niet helemaal egaal, dit komt doordat het
originele oppervlak op de ene plek beter bewaard is
gebleven dan op de andere plek. Wanneer haaks op de haardplaat wordt gekeken, is zichtbaar
dat de haardplaat licht bol loopt naar het midden toe. Dit is waarschijnlijk het resultaat van het
gietproces bij gieten in een mal van zand.
Afbeelding 6.17 Haardplaat B na de conservering en res-
tauratie. De breuklijnen zijn nagenoeg onzichtbaar.
Afbeelding 6.18 De poriën rondom en op het hoofd
van de soldaat zijn goed zichtbaar.
Afbeelding 6.19 Haardplaat A na de volledige conservering.
Conservering en restauratie
~ 118 ~
6.3.2 Smeedijzer
Motivatie
Gloeien
Vuurtreeft
De vuurtreeft is meegegaan in het conserveringsproces, omdat het verwijderen van de vuur-
treeft veel schade zou kunnen aanrichten aan de haardplaat. Daarnaast werd niet verwacht dat
de kern nog intact zou zijn, omdat de treeft vrij hevig was gecorrodeerd (zie afbeelding 6.20).
Afbeelding 6.20 Vuurtreeft voor het gloeien.
Conservering en restauratie
~ 119 ~
Langwerpig object
Voor dit object geldt eigenlijk het-
zelfde als voor de vuurtreeft. Wan-
neer dit object verwijderd zou wor-
den, zou dit mogelijk schade aanrich-
ten aan de haardplaten. Deze schade
zou het resultaat van de conservering
van de haarplaat kunnen beïnvloe-
den. Dit object was al zodanig gecor-
rodeerd, dat er niet werd veronder-
steld dat er nog een goede kern zou
zijn overgebleven (zie afbeelding
6.21).
Conservering
Voor de conservering is gekozen om de objecten op dezelfde manier schoon te maken als de
haardplaten. Door handmatig de overtollige corrosie te verwijderen kwam een groot deel al
bloot te liggen. Enkele kleine, stevig vastzittende corrosie is met behulp van tandartshaakjes
en mesjes verwijderd van het langwerpig object.
Toepassing
Gloeien
Het gloeien van beide objecten is op dezelfde manier gebeurd als bij de haardplaten (zie vo-
rige paragraaf).
Conservering
Vuurtreeft
Het schoonmaken van de vuurtreeft, dat gebeurde op 5 maart 2015, moest uiterst voorzichtig
gebeuren. De corrosie kon eenvoudig handmatig worden verwijderd op de meeste plekken,
maar aan de onderzijde van de vuurtreeft moest extra worden opgelet, vanwege de haardplaat.
Door zoveel mogelijk corrosie rondom de vuurtreeft te verwijderen, kon de vuurtreeft uitein-
delijk op 6 maart voorzichtig met een mesje worden gelicht. Het object is, ondanks de fragili-
teit, in één keer gelicht. Naast de vuurtreeft bleek nog een onderdeel van het handvat te lig-
gen, dat al voor de conservering was afgebroken en waarschijnlijk honderden jaren op die
plek lag. De blootliggende delen van de vuurtreeft zijn halverwege het schoonmaakproces in-
gesmeerd met epoxy Primer SR4 (op 5 maart), om extra stevigheid te bieden aan het object
(zie afbeelding 6.22 op de volgende pagina). Sommige delen waren zeer fragiel, waardoor het
misschien stuk zou gaan wanneer het object verder zou worden schoongemaakt en verwijderd
zonder impregnatie. Nadat de vuurtreeft was gelicht, is deze in zijn geheel behandeld met de
epoxy. Hierdoor is de vuurtreeft goed geïmpregneerd. Als afdeklaag is matte polyurethaanlak
aangebracht op 1 en 2 april 2015.
Langwerpig object
Voor het langwerpige object is hetzelfde proces gevolgd als bij de vuurtreeft. Dit langwerpig
object is op 25 februari 2015 behandeld. Het bleek nu wel dat het niet meer om een bout ging,
maar om een ander object. Wat dit is, is op het moment van schrijven van deze scriptie nog
niet bekend. De corrosie liet ook van dit object vrij gemakkelijk los (op 25 februari) en het
object kon met behulp van een mesje helemaal worden schoongemaakt. Dit object is na het
Afbeelding 6.21 Langwerpig object voor gloeien.
Conservering en restauratie
~ 120 ~
verwijderen van de corrosie behandeld met enkele lagen epoxy Primer SR4 (25, 26 en 27 fe-
bruari) en afgedekt met matte polyurethaanlak (1 en 2 april).
Resultaat
Gloeien
De objecten zijn in goede fysieke staat uit de oven gekomen. De gekozen conserveringsme-
thode heeft een goed resultaat opgeleverd. De corrosie had een mooie rood-oranje kleur en
kon eenvoudig worden verwijderd, wat duidt op een goed gloeiproces. Het is opmerkelijk dat
beide smeedijzeren objecten zo goed uit het gloeiproces zijn gekomen, omdat smeedijzer nor-
maal gesproken niet tegen zulke hoge temperaturen is bestand. In andere gevallen waar
smeedijzer tot 800°C is gegloeid, was het materiaal helemaal vervormd of verpulverd en
kwam de corrosie niet goed los van het object.266 Smeedijzer zou normaal gesproken op niet
meer dan 450°C gegloeid mogen worden, om de hiervoor genoemde problemen te vermij-
den.267
266 Vos/Van Dijk 2008, 1-2. 267 Hamilton 1997, 99.
Afbeelding 6.22 De vuurtreeft op de haardplaat, gedeeltelijk geïmpregneerd.
Conservering en restauratie
~ 121 ~
Conservering
Vuurtreeft
Na het verwijderen van de corrosie
konden de maten worden opgenomen.
De complete vuurtreeft kan worden
gereconstrueerd tot ongeveer 300 mm
lengte. Dit is niet meer exact vast te
stellen, omdat het handvat is afgebro-
ken. Door de losse onderdelen apart
van elkaar te meten, is tot deze lengte
gekomen. Het intacte deel van de
vuurtreeft is 245 mm lang. De vuur-
treeft loopt iets breed uit aan de boven-
zijde. De breedte betreft 120 mm bovenin en 100 mm aan de onderzijde. De tanden zijn onge-
veer 195 mm lang, 4 tot 5 mm breed en 7 mm dik. De bovenste rand is 10 mm. De afstand
tussen de tanden is niet gelijkmatig. Tussen tanden één en twee bedraagt de afstand 28 mm.
Tussen tanden twee en drie 28 mm onderin en 36 mm bovenin. Als laatste betroffen de afme-
tingen tussen tanden drie en vier 30 mm onderin en 37 mm bovenin. Tand vijf was afgebro-
ken voor de conservering, waardoor de maten tussen tanden vier en vijf niet konden worden
opgemeten (zie afbeelding 6.23).
De vuurtreeft is in zeer goede staat. Kleine deeltjes op de tanden zijn weggesleten, waardoor
het metaal smeedijzer bleek te zijn. Dit was goed te herkennen aan de lijnstructuur. Bij gietij-
zer is de structuur veel poreuzer en zijn er herkenbare poriën aanwezig.
Langwerpig object
Na het verwijderen van de corrosie konden de maten worden opgemeten. De lengte bedraagt
ongeveer 410 mm. De breedte is bij het plattere gedeelte 14 mm (rechterzijde op afbeelding
6.24) en bij de punt 10 mm. De dikte is ook ongeveer 10 mm over de hele lengte gemeten.
Het object heeft net als de vuurtreeft een donkerbruine kleur. Aangezien sommige delen een
dikkere corrosielaag bevatten dan andere delen, is het object niet meer geheel rond. Ondanks
het onregelmatige oppervlak, is het metaal erg stevig (zie afbeelding 6.24).
Afbeelding 6.24 Het langwerpig object na conservering.
Afbeelding 6.23 De vuurtreeft na conservering.
Conservering en restauratie
~ 122 ~
6.3.3 Tinnen kan
Motivatie
De tinnen kan is handmatig schoongemaakt. Hiervoor is geko-
zen, omdat dit het minst schadelijk zou zijn voor het object en
er op deze manier geen chemicaliën aan te pas hoefden te ko-
men. In de meeste literatuur die is geraadpleegd over deze ma-
teriaalcategorie, wordt ook niet gesproken over elektrolyse, al-
leen over handmatige schoonmaak. Elektrolyse zou namelijk
niet alleen de corrosie verwijderen, maar ook een deel van de
patina en mogelijk een deel van het originele oppervlak. Ver-
der is er gekozen om de kan niet te restaureren. De kan bevat
al zijn essentiële kenmerken nog. Verder vertelt de staat
waarin de kan zich nu bevindt iets over de degradatie die zich
in de loop der eeuwen heeft afgespeeld en laat zien waaraan
het object te lijden heeft gehad onder de druk van de haard-
plaat en de bodem. De restauratiemethoden zouden bovendien
een onnatuurlijk effect creëren, omdat de kan niet volledig
schoongemaakt kon worden. Door hier ineens nieuwe stukken
tin toe te voegen, ontstaat er een verschil in kleurbalans. Dit
verstoort het beeld, zelfs wanneer de nieuw aangevulde stuk-
ken geretoucheerd zouden worden. Het gaat namelijk om vrij
grote gaten die zich in de kan bevinden (zie afbeelding 6.25).
Toepassing
De tinnen kan is met behulp van tandartshaakjes en een
mesje ontdaan van de corrosieproducten van zowel het
gietijzer als van het tin zelf. Op en in de kan zijn echter
zeer harde stukjes van de corrosie, maar ook steentjes
die in de corrosie zijn vastgekoekt aanwezig, die niet te
verwijderen zijn. In de kan waren nog dikke, harde
brokken klei aanwezig, waarvan de meeste zijn verwij-
derd door de kan heel voorzichtig schuin te houden en
de hompjes klei te verwijderen (zie afbeelding 6.26).
Tijdens de verwijdering van de klei bleek dat de kan
enkele gaten had. Door deze gaten konden ook wat
hompjes klei worden verwijderd. Nadat de kan zo goed
mogelijk was schoongemaakt, is met een glasvezelstift
over het oppervlak gegaan om de laatste sporen van
corrosie te verwijderen om de kan meer te laten glan-
zen. Nu zijn er nog steeds enkele corrosiesporen aan-
wezig op het tin, maar er is voor gekozen deze niet ver-
der schoon te maken met ‘grover’ materiaal, omdat dat
mogelijk het tin aan zal tasten. In totaal duurde het
schoonmaken van de tinnen kan van 22 januari tot en
met 29 januari 2015.
Afbeelding 6.25 De tinnen kan voor het
schoonmaken.
Afbeelding 6.26 De tinnen kan tijdens het
schoonmaken.
Conservering en restauratie
~ 123 ~
Resultaat
De tinnen kan is schoongemaakt. Op de kan zijn nog enkele
sporen van corrosie aanwezig, maar die zorgen niet voor af-
braak aan het materiaal. Onder de voet van de kan was een
dikke laag corrosie aanwezig, waardoor de kan instabiel
was. Deze laag is verwijderd en nu staat de kan weer stabiel.
Op de buik zijn drie gaten zichtbaar en nog één in de hals en
op de voet. Het is nu duidelijk zichtbaar dat het deksel is ge-
spleten op de rand van de kan. Het scharnier is volledig vast
komen te zitten door de corrosie. Op veel delen, en voorna-
melijk aan de kant van het oor en op het oor zelf, is een don-
kergrijze patinalaag aanwezig. Andere delen die zichtbaar
zijn onder de corrosie en geen patinalaag hebben, zijn zilver
van kleur: de originele kleur van het tin (zie afbeelding
6.27).
6.3.4 Keramiek
Motivatie
Algemeen
Aangezien de meeste keramiekfragmenten niet zijn aangetast door chloriden en andere vor-
men van degradatie, op het faience na dat wel leek aangetast door chloriden, zijn ze alleen af-
gespoeld met kraanwater. Andere methoden voor het schoonmaken van de fragmenten zouden
volgens het vooronderzoek niet nodig zijn.
Ontzouten
Het faiencebord met spreuk was mogelijk aangetast door chloriden. Hoewel er geen hoge
waarde is gemeten na onderdompeling in een bad met demiwater, is toch besloten de frag-
menten in het demiwater te laten liggen. Dit is gedaan om er zeker van te zijn dat de fragmen-
ten echt helemaal schoon zouden zijn voordat ze nog verder zouden worden aangetast. Voor
het demiwater is gekozen, omdat het een vrij eenvoudige, goedkope en effectieve manier is,
waarbij chemicaliën niet noodzakelijk zijn. Op de fragmenten is geen Paraloid B-72 toege-
past, omdat het glazuur op de fragmenten niet dermate fragiel was dat het losliet van de klei
(zie afbeelding 6.28A op pagina 125).
Verwijderen ijzervlekken
Op wandtegel OR49- 139, afkomstig van haardplaat B, zijn de ijzervlekken zo goed mogelijk
verwijderd. Voor de verwijdering van de vlekken is gekozen voor de behandeling met roty-
leen. Rotyleen is een milder zuur dan oxaalzuur, dat vrij sterk is en daarom niet is toegepast.
Omdat het glazuur van de wandtegel vrij is van craquelé, is besloten om het mildere zuur toe
te passen (rotyleen). Tevens zijn ook EDTA en WD 40 gebruikt, omdat dit zachte middelen
zijn die het aardewerk niet aantasten (zie afbeelding 6.28B pagina 125). WD40 is verkrijgbaar
in de bouwmarkt en is geschikt voor allerlei doeleinden, waaronder het verwijderen van ijzer-
vlekken.
Afbeelding 6.27 Tinnen kan na behandeling.
De patina is nog aanwezig.
Conservering en restauratie
~ 124 ~
Gloeien
Eén fragment roodbakkend aardewerk en één wandtegelfragment zijn meegegaan in het gloei-
proces van de haardplaten. Hiervoor is gekozen, omdat de fragmenten zeer lastig waren te
verwijderen. Wanneer de fragmenten zouden worden verwijderd, zou dit zeer waarschijnlijk
schade opleveren aan de haardplaten. De overige fragmenten van ditzelfde keramiek zijn wel
verwijderd uit de klei, hierdoor kan een goede vergelijking worden gemaakt tussen de frag-
menten die niet de oven zijn ingegaan en de fragmenten die wel de oven zijn ingegaan (zie af-
beelding 6.28C en D op de volgende pagina). De uitkomsten hiervan worden onder ‘Resulta-
ten’ in deze paragraaf beschreven.
Plakken
Eén wandtegel was weliswaar in stukken gebroken, maar compleet en kon worden geplakt
(OR49-139). Als lijm is gekozen voor een PVA lijm, UHU-hart. Voor deze methode is geko-
zen, omdat de lijm zeer goed hecht, niet vergeelt en reversibel is. In het depot van de RCE in
Lelystad is het niet vochtig en warm, dus de kans dat de fragmenten loslaten van elkaar is mi-
niem.
Conservering en restauratie
~ 125 ~
B
:A
:
D
wC
:Afbeelding 6.28 A) De fragmenten van het majolicabord voor de ontzouting. B) De wandtegel van haardplaat B met ijzervlekken. C) Fragment van een
wandtegel voordat deze met de haardplaten de oven in gaat.. D) Fragment roodbakkend aardewerk dat mee de oven ingaat met de haardplaten.
Conservering en restauratie
~ 126 ~
Toepassing
Algemeen
De meeste keramiekfragmenten die uit de concretie van de haardplaten waren gehaald, waren
alleen vies van de klei en een dun randje concretie van de haardplaten. Het verwijderen van
de fragmenten uit de concretie duurde van 7 januari tot en met 6 februari 2015. Door de frag-
menten goed af te spoelen in kraanwater en te poetsen met een tandenborstel (12 maart), is dit
allemaal verwijderd.
Ontzouten
Op 11 februari 2015 is in een plastic bakje een laag demiwater gelegd dat ongeveer een kwart
van het bakje besloeg. Met de faiencefragmenten in het bakje stond op het schermpje van de
geleidbaarheidsmeter dat het zoutgehalte 31% was. Op 12 februari 2015 is ’s ochtends weer
een meting gedaan: nog steeds 31%. Het water is ververst en om 15.30 uur is een vierde me-
ting gedaan: 0,2%. Dit is een enorm verschil. Het is ook niet duidelijk of dit daadwerkelijk
klopt, of dat er een afwijking zit in het meetapparaat. Op 13 februari was het percentage nog
steeds 0,2%. De fragmenten zijn uit het water gehaald, afgedept met een doekje en verder in
de lucht te drogen gelegd (zie afbeelding 6.29A op de volgende pagina).
Verwijderen ijzervlekken
De rotyleen is op 4 februari 2015 met een kwast op de ijzervlekken aangebracht. Toen de ro-
tyleen in contact kwam met het ijzer, begon het te borrelen: een teken dat het werkte. Na een
paar maal opnieuw de rotyleen te hebben opgebracht, is voorzichtig met een tandenborstel
over de vlekken gepoetst. Slechts een deel van de vlekken was opgelost. Op de wandtegel
staat een mannetje afgebeeld met één arm in zijn zij. In zijn andere hand heeft hij een stok.
Vervolgens zijn de wandtegels goed afgespoeld met kraanwater en is er voor gekozen ze ver-
der te behandelen met EDTA. Dit is een zachte behandeling voor de keramiek dat zo geen
schade kon oplopen. De EDTA is aangemaakt met 5 gram EDTA poeder en 75 gram kraan-
water (5% oplossing). Met een kwast is de EDTA een aantal keer opgebracht op de ijzervlek-
ken. Dit bleek niet te werken. Een derde methode die is toegepast is een behandeling met WD
40. De WD40 is op 5 februari 2015 enkele malen op de ijzervlekken gespoten, maar dit bleek
geen effect te hebben. Ten slotte is weer teruggevallen op rotyleen. Hiermee is uiteindelijk
bijna alle ijzeroxide verwijderd (zie afbeelding 6.29B op de volgende pagina).
Gloeien
De fragmenten zijn samen met de haardplaten en de smeedijzeren objecten op 11 februari
2015 de oven ingedaan. Voor het verloop hiervan zie paragraaf 6.3.1.
Plakken
De breuklijnen van de keramiekfragmenten zijn ingesmeerd met PVA lijm UHU hart (10
maart 2015). Vervolgens zijn de fragmenten in een op maat gemaakte bak van betonplex ge-
legd. Eén zijde van deze bak kon worden verschoven en vastgezet door middel van vleugel-
moeren, waardoor de fragmenten stevig aan de onder- en bovenzijde tegen elkaar aan werden
gedrukt. Aan de zijkanten van de wandtegel werden tekeninggewichten gelegd, die tegen
beide zijkanten drukten. Op deze manier kreeg de wandtegel druk van vier zijden en konden
de breuklijnen precies op elkaar aansluiten. Nu hoefde er geen gebruik te worden gemaakt
van schilderstape, dat altijd riskant is in verband met het loslaten van glazuur. De wandtegel
heeft twaalf uur in deze positie gelegen en is daarna verwijderd uit de constructie. De overtol-
Conservering en restauratie
~ 127 ~
lige lijm is vervolgens voorzichtig weggeschraapt met een mesje. Zelfs een deel van de ijzer-
vlekken kon heel voorzichtig worden verwijderd met behulp van het mesje (zie afbeelding
6.29C).
Afbeelding 6.29 Conserverings- en restauratieproces van keramiek. A) Ontzouten van fragmenten faience. B) Verwijderen ijzervlek-
ken met rotyleen. C) Wandtegel OR49-139 plakken met PVA op betonplex en twee tekengewichten.
A B
C
Conservering en restauratie
~ 128 ~
Resultaat
Algemeen
Alle fragmenten zijn nu weer schoon en glimmen weer door het schoongemaakte glazuur. Het
vuil is allemaal verwijderd (zie afbeelding 6.30A op de volgende pagina).
Ontzouten
De fragmenten zijn op 13 februari volledig ontzout (0,2%). Wanneer de fragmenten zijn ge-
droogd, kunnen ze bij het bord met de spreuk worden gelegd. Pas volgend jaar wordt alles ge-
plakt, omdat dan de opgraving is afgerond.
Verwijderen ijzervlekken
De wandtegel is zo goed als schoon. Het glazuur is nog in perfecte staat: er zijn geen sporen
van craquelé. Bij de benen van het mannetje zijn nog enkele vlekjes van het ijzer zichtbaar,
maar verder is de wandtegel zo goed als schoon. De randen, waar al wat glazuur van was af-
gebroken, waren voor de behandeling al donkerbruin en dit bleven ze ook na de behandeling
(zie afbeelding 6.30B op de volgende pagina).
Gloeien
De fragmenten zijn nog net zo intact als voordat ze de oven ingingen. Het enige verschil is dat
het glazuur van het roodbakkend aardewerk nu niet meer vlak en rood is en van de wandtegel
niet meer wit, maar enorm is gecraqueleerd en zilvergrijs is geworden door het reducerend
bakken van de oven. Doordat de haardplaten reducerend zijn gegloeid, is het roodbakkende
aardewerk alsnog grijsbakkend geworden (zie afbeelding 6.30C op de volgende pagina).
Plakken
De fragmenten van de wandtegel sluiten naadloos op elkaar aan. De afbeelding op de wandte-
gel is nu erg duidelijk. De wandtegel verkeert in prima staat (zie afbeelding 6.30D op de vol-
gende pagina). Over deze tegel wordt in paragraaf 7.3.4 meer verteld.
Conservering en restauratie
~ 129 ~
A B
C
D
Afbeelding 6.30 De keramiek na conserveringsproces. A) Normaal roodbakkend aardewerkfragment met een gegloeid roodbakkend aarde-
werk fragment. B) Wandtegel behandeld met rotyleen, een man is zichtbaar geworden. C) Wandtegelfragment na het gloeien. D) De wandte-
gel is geplakt en ijzervlekken zijn verwijderd.
Conservering en restauratie
~ 130 ~
6.3.5 Bewaarcondities Voor alle objecten geldt dat zij bij een constante temperatuur tussen de 18 – 22 °C worden be-
waard met een luchtvochtigheid tussen de 40 en 50%. Uit ervaring van de RCE blijkt dat de
consolidatiemiddelen jarenlang goed werken, mits de objecten zich in een stabiel klimaat ver-
keren. Als de relatieve luchtvochtigheid (RV) en de temperatuur stabiel blijven, zal er niets tot
nauwelijks iets met de objecten gebeuren. Wanneer de RV en de temperatuur onstabiel zijn,
kunnen zich scheuren in organische materialen vertonen en metaal kan sneller corroderen.268
268 Michalski 1993,625-627.
Interpretatie vondstcomplex
~ 131 ~
7.1 De gietijzeren haardplaten
Op haardplaat A staat een soldaat afgebeeld. De soldaat draagt een helm met een grote pluim.
Op de helm is een krul afgebeeld. Dit soort helmen is veel terug te vinden op afbeeldingen uit
de 17de eeuw.269 De soldaat heeft halflang, golvend haar, een sikje en een snor. Hij staart naar
links, misschien naar de vijand. In zijn linkerhand heeft hij een groot schild vast, waaruit nog
een umbo steekt. In zijn rechterhand houdt hij zijn zwaard vast. Aan zijn linkerzijde hangt de
schacht van het zwaard. De soldaat draagt een mantel, die wappert. De plooien van de mantel
zijn nog goed zichtbaar. Hij staat met zijn rechterbeen gekruist achter zijn linkerbeen. Net bo-
ven de knieën van de soldaat is de haardplaat afgebroken. Hij draagt een borstharnas, ook wel
kuras genoemd. Het kuras doet erg Romeins aan, vanwege de stroken leer bij de armen en bij
de bovenbenen en de twee banden die over de schouders zijn bevestigd om het kuras bijeen te
269 https://www.rijksmuseum.nl/nl/zoeken?q=soldaat&f=1&p=2&ps=12&f.dating.period=17&ii=3 – geraad-
pleegd op 16-05 2015.
7. Interpretatie vondstcomplex
Afbeelding 7.1 Haardplaat A. Door de matte polyurethaanlak is de glans verminderd en de afbeelding beter zicht-
baar geworden.
Interpretatie vondstcomplex
~ 132 ~
houden. In het kuras zijn de vormen van de borst- en buikspieren zichtbaar en ook de navel is
afgebeeld. Aan de linkerzijde van zijn hoofd staat het woord ‘ANNO’ en aan de rechterzijde
van zijn hoofd staat het jaartal ‘1638’ (zie afbeelding 7.1 op de vorige pagina). Dit jaartal kan
erop wijzen dat de haardplaat in 1638 is geproduceerd. Andere mogelijkheden worden hieron-
der besproken. Aan de zijkanten van zijn hoofd zijn poriën zichtbaar (zie afbeelding 6.18 op
pagina 117). Deze zijn erg kenmerkend voor gietijzer.
In de database van de Rijksdienst is niet één haardplaat gevon-
den die ook maar enigszins lijkt op deze haardplaat met de af-
beelding van de soldaat. De haardplaat dateert uit 1638, tien
jaar voor het einde van de Tachtigjarige Oorlog, waarin de Hol-
landers tegen de Spanjaarden vochten.270 Volgens een mede-
werker bij de RCE in Lelystad, zou het mogelijk om Gaius Ju-
lius Civilis kunnen gaan, die in 69 en 70 na Chr. de opstand
van de Bataven tegen de Romeinen leidde. Op de haardplaat
zou Civilis als held staan afgebeeld, omdat hij de opstand
leidde tegen het toentertijd machtigste rijk ter wereld, het Ro-
meinse Rijk en deze strijd won. In de Tachtigjarige Oorlog wil-
den de Nederlanden ook vrij zijn van de Spanjaarden en hadden
een held nodig: een tweede Julius Civilis.271 Na enig literatuur-
onderzoek naar hoe de 17de-eeuwse mens naar de Romeinen en
in het bijzonder Civilis keken, is gebleken dat Civilis alleen op
een schilderij van Rembrandt staat afgebeeld (zie afbeelding
7.2). Deze schildering en de afbeelding op de haardplaat verto-
nen geen overeenkomsten, ook niet wat betreft kleding, terwijl
ze nog geen dertig jaar na elkaar zijn vervaardigd.272 Uiteraard
diende tijdens het literatuuronderzoek rekening te worden ge-
houden met het feit dat in de 17de eeuw nog geen archeologische opgravingen plaatsvonden.
Hierdoor werd vrijwel alles volgens de ideeën van de makers van de objecten vervaardigd. De
oude Griekse soldaten hebben kleine overeenkomsten, maar
ook dit is niet overweldigend.273 Uiteindelijk is in het boek De
Nederlandse Tegel van Jan Pluis een afbeelding van een wand-
tegel aangetroffen, die overeenkomsten vertoont met de afbeel-
ding op de haardplaat. Op de wandtegel, die dateert tussen
1600 en 1630, staat een Romeinse soldaat afgebeeld. Hij
draagt een helm met een pluim en heeft een zwaard dat over-
eenkomt met de afbeelding van het zwaard op de haardplaat.
De soldaat draagt een rok met stroken leer daaroverheen ge-
plaatst en draagt een gelijksoortig schild (zie afbeelding
7.3).274 In beide gevallen hebben zowel de helm als het zwaard
meer kenmerken van de 17de eeuw, dan van de Romeinse tijd,
maar dit ligt geheel aan de interpretatie van de maker van
beide objecten. In ieder geval kan er van worden uitgegaan dat
270 http://www.80jarigeoorlog.net/ - geraadpleegd op 09-03-2015. 271 Persoonlijke communicatie, Jaap Morel, 26-02-2015. 272 https://www.rijksmuseum.nl/nl/claudius-civilis - geraadpleegd op 09-03-2015. 273 http://depretshow.ketnet.be/pretfacelog/oude-griek - geraadpleegd op 09-03-2015. 274 Pluis 2013, 177, 355.
Afbeelding 7.3 Een Romeinse soldaat op een
17de-eeuwse wandtegel
Afbeelding 7.2 Julius Civilis tijdens
de samenzwering van de Batavieren,
door Rembrandt (1661-1662).
Interpretatie vondstcomplex
~ 133 ~
het hier om een Romeinse soldaat gaat. Of het een bekend historisch persoon betreft, kan niet
met zekerheid worden gezegd.
Achter de soldaat op de haardplaat hoeft geen speciale gedachte te zitten. Niet alleen op te-
gels, maar ook op andere afbeeldingen uit de 17de eeuw, komt het militaire bedrijf veel aan
bod275, zoals in paragraaf 4.3.3 al is besproken. Het is goed mogelijk dat de afbeelding ge-
woon een geliefd thema uit de 17de eeuw afbeeldt. De 17de eeuw is namelijk het begin van de
Barok, waarin motieven uit de Klassieke Oudheid hoogtij vieren in allerlei soorten kunst. Het
afbeelden van mythes wordt veel toegepast (goden of keizers), evenals bijbelse taferelen en
deugden (hoop, liefde en moed). De meeste van deze figuren worden afgebeeld als Romeinen
of Grieken, omdat dit machtige volkeren/heersers waren van de oudheid. De haardplaat is in
typische Barokstijl geproduceerd:
- Veel beweging en dynamiek in de afbeelding;
- Groot verschil tussen licht en donker (door groot verschil in reliëf);
- Veel diagonale lijnen in de compositie;
- Veel gebogen lijnen.276
Het jaartal kan betekenen dat de haardplaat in het jaar 1638 is geproduceerd. Een andere mo-
gelijkheid is, zoals in hoofdstuk 6 al is vermeld, dat in 1638 een belangrijke gebeurtenis heeft
plaatsgevonden voor de koper van de haardplaat. Het zou bijvoorbeeld ook kunnen dat de da-
tum op de haardplaat de datum is dat het schip te water ging.
7.2 De tinnen kan
De tinnen kan die in de concretie van haardplaat A is aangetroffen, vertoont grote overeen-
komsten met een kan die staat beschreven en afgebeeld in het boek over tinnengieters van
Dubbe. De aangetroffen tinnen kan heeft een bolle buik, een geprononceerde hals en een ge-
knikte, holle voet, zodat de kan meer vloeistof kon bevatten (zie afbeelding 7.4 en 7.5). Vol-
gens Dubbe werd deze vorm kan omstreeks 1600 veel geproduceerd in Amsterdam.277
275 van Dam 1988, 43, 45. 276 Farthing 2010, 213-214,564. 277 Dubbe 1978, 215, 217.
Afbeelding 7.4 De aangetroffen tinnen kan. Afbeelding 7.5 De tinnen kan die rond 1600 in Am-
sterdam werd geproduceerd.
Interpretatie vondstcomplex
~ 134 ~
De dekselgreep van de kan is afgebroken. Waarschijnlijk was deze dekselgreep haakvormig,
zoals te zien is op de afbeeldingen 7.4 en 7.5. In de 17de eeuw waren ook andere vormen van
een dekselgreep, of duimrust, die rond deze periode hebben bestaan. Dit gaat om een tweetal
eikeltjes en twee bolletjes. Eén van deze twee soorten was hoogstwaarschijnlijk geen onder-
deel van de aangetroffen tinnen kan, omdat de kan vrijwel identiek is aan de tekening van af-
beelding 7.5. Het scharnier is tweekakig. Een tweekakig scharnier is ook erg kenmerkend
voor de 17de eeuw. In deze periode kwam dit tweekakig scharnier algemeen voor en verdreef
het eenkakig scharnier. Het tweekakig scharnier betekende een technische vooruitgang, omdat
het deksel nu minder eenvoudig zijwaarts was te bewegen.278
Vanwege de hierboven genoemde kenmerkende onderdelen van de kan en de zeer grote gelij-
kenis met de afbeelding, kan ervan worden uitgegaan dat de tinnen kan dateert uit omstreeks
1600 en is geproduceerd in Amsterdam. Hoe de schipper aan deze kan is gekomen, is nog on-
duidelijk. De kan is mogelijk een erfstuk geweest, of de schipper heeft de kan ergens gekocht.
Dit hoeft niet per se in Amsterdam te zijn geweest. De reden hierachter is, omdat er een vrij
grote tijdsperiode zit tussen het jaar van vervaardigen (1600) en het jaar waarin in het schip
werd bevaren (tweede of derde kwart van de 17de eeuw). De kan zou dus als tweedehands
waar gekocht kunnen zijn.
7.3 Keramiek
7.3.1 Steengoed Zoals in hoofdstuk 4 al is aangegeven, is het aangetroffen steengoed mogelijk afkomstig uit
Martincamp of Duingen. Martincampsteengoed werd voornamelijk in de 16de en 17de eeuw
geproduceerd in Martincamp, een
plaatsje gelegen tussen Dieppe en
Beauvais. Martincamp was een groot
pottenbakkerscentrum waar voorna-
melijk flessen werden geproduceerd,
maar ook slipaardewerk, potten en
kruiken, zoals de aangetroffen kruik
bij OR49.279 Martincamp is te her-
kennen aan de dunne, lichte scherf,
waarin zwarte spikkels in de klei
aanwezig zijn280 en de platte voet van
de kruik. Martincamp werd veel ver-
handeld naar Groot-Brittannië en
veel sporadischer naar Nederland.281 Een andere mogelijkheid is dat het gaat om Duin-
gensteengoed, dat werd geproduceerd in Duitsland. Duingen is een plaatsje gelegen in het
‘Pottland’, een streek tussen de rivieren de Wezer en de Leine, ten zuiden van Hannover.
278 Dubbe 1978, 162. 279 Hurst 1986, 102-104. 280 Persoonlijke communicatie Michiel Bartels, 28-01-2015. 281 Hurst 1986, 102-104.
Afbeelding 7.6 Het steengoedfragment. In de lichte klei zijn duidelijk de
zwarte spikkels zichtbaar.
Interpretatie vondstcomplex
~ 135 ~
Vanuit dit gebied werd omstreeks 1600 een grote hoeveelheid loodglazuuraardewerk naar Ne-
derland geïmporteerd, dit gaat voornamelijk om het zogenaamde ‘Wezerkeramiek’. Behalve
het loodglazuuraardewerk, werd in Duingen ook bruin getint steengoed vervaardigd, dat sterk
lijkt op het aangetroffen steengoed uit scheepswrak OR49. In de Nederlandse archeologie is
dit steengoed uit deze periode uiterst spaarzaam vertegenwoordigd. Kenmerkend voor dit
steengoed zijn de kruiken met meerdere oren, waardoor ze aan een touw konden worden mee-
gedragen. De oortjes staan voornamelijk schuin omhoog. Het aangebrachte matte zoutglazuur
over het bruine oppervlak en de goed waarneembare draairingen zijn typerend voor het steen-
goed afkomstig uit Duingen.282
Op de breuk van het steengoedfragment is duidelijk te zien dat het steengoed uit een lichte
klei bestaat, waarin zwarte spikkels aanwezig zijn. Dit is kenmerkend voor Martincampsteen-
goed (zie afbeelding 7.6 op de vorige pagina). De kruik zelf vertoont veel overeenkomsten
met het Duingensteengoed en minder met het Martincampsteengoed, door de verticale oren en
goed waarneembare draairingen (zie afbeelding 4.40 op pagina 65).
Aangezien het steengoed zo sporadisch wordt aangetroffen in Nederland, kan er van worden
uitgegaan dat het steengoed niet algemeen werd gebruikt. Waarschijnlijk was dit steengoed in
de 17de eeuw vrij duur, omdat het niet direct en in grote hoeveelheden naar Nederland werd
getransporteerd. Enkele objecten van het Duingensteengoed konden wellicht worden mee ver-
voerd met de Wezerkeramiek, maar waarschijnlijker is dat dit steengoed apart werd getrans-
porteerd in verband met concurrentie. Van het Martincampsteengoed is bekend dat het veel
naar Groot-Brittannië werd verhandeld en veel minder naar Nederland. Wanneer dit steen-
goed wel naar Nederland werd getransporteerd, zou dit mogelijk vrij duur zijn geweest. Dit
zou het aangetroffen steengoed vrij bijzonder en duur maken, of het nu afkomstig zou zijn uit
Duingen of uit Martincamp. Dat dit steengoed is aangetroffen in het scheepswrak OR49 kan
erop duiden dat de eigenaar van dit kruikje er veel geld voor over heeft gehad. Andere moge-
lijkheden zijn dat dit steengoedkruikje een gift is geweest, een erfstuk of dat de schipper
goede handelscontacten had met de maker hiervan. Een andere mogelijkheid kan zijn dat de
schipper of bemanningslid het zelf heeft aangeschaft op één van zijn reizen.
7.3.2 Roodbakkend aardewerk Het roodbakkend aardewerk dat is aangetroffen op haardplaat A is erg gefragmenteerd en in-
compleet. De aardewerkfragmenten verkeren wel in goede staat: ze zijn niet fragiel en het gla-
zuur brokkelt niet af. De datering van het aardewerk kon niet exact worden achterhaald. Dit
komt door de fragmentatie, maar ook omdat roodbakkend aardewerk over een zeer lange peri-
ode werd gebruikt. Tevens werd roodbakkend aardewerk ook lokaal gemaakt, waardoor typen
afwijken van elkaar en dit maakt dateren lastig. Het aardewerk is waarschijnlijk wel tussen
1600 en 1700 geproduceerd, omdat de rest van de inventaris ook in deze periode is vervaar-
digd. Het is mogelijk dat het afgebeelde fragment (afbeelding 7.7 op de volgende pagina) tus-
sen 1500 en 1699 dateert. Deze datering is gebaseerd op een vergelijking met een steelkom uit
een opgraving uit Vlaardingen (zie afbeelding 7.8 op de volgende pagina).283 De overige frag-
menten roodbakkend aardewerk die zaten vastgekoekt op de haardplaat, waren in kleine stuk-
jes gefragmenteerd. De fragmenten zijn wegens de beperkte tijd niet in elkaar gezet, waardoor
282 Lenting/Van Gangelen 1993, 325. 283 http://www.geschiedenisvanvlaardingen.nl/collectie/archeologie/vondsten-zwarte-paard-kortedijk-119/grape-
op-drie-poten - geraadpleegd op 24-05-2015.
Interpretatie vondstcomplex
~ 136 ~
de vorm niet kon worden achterhaald. Deze fragmenten zijn aan beide zijden voorzien van
een goed dekkende glazuurlaag. Deze glazuurlaag wijst er in ieder geval op dat het object,
waarvan deze fragmenten onderdeel uitmaken, na 1500 is geproduceerd. Tot de 16de eeuw
was glazuur erg duur en werd spaarzaam opgebracht. Pas vanaf de 16de eeuw werden de
meeste objecten van een dekkende glazuurlaag voorzien. Dit hield ook stand in de 17de eeuw.
Mogelijk dateren ook deze fragmenten tussen 1500 en 1699.284
284 http://www.geschiedenisvanvlaardingen.nl/verhalen/voorwerpen/roodbakkend-aardewerk - geraadpleegd op
24-05-2015.
Afbeelding 7.7 Een deel van een steelkom uit Vlaardingen
(1500-1699). Afbeelding 7.8 Het fragment roodbakkend aardewerk.
Interpretatie vondstcomplex
~ 137 ~
7.3.3 Faience en majolica
Faiencebord met spreuk
Tijdens de opgraving was er bij de haardplaten een faiencebord gevonden met daarop de
tekst: ‘Maer en bort van porseleijn’. Enkele fragmenten van dit bord zaten nog vast in de cor-
rosie, vandaar dat dit in deze paragraaf wordt behandeld. Het bord met het blauwe fond (on-
dergrond) en de vogel wordt kort behandeld, omdat dit bord in de Nederlandse scheepsarche-
ologie nog niet eerder is aangetroffen.
Op het faiencebord met de spreuk staat niet alleen het versje afgebeeld. Aan weerszijden van
de tekst staan twee dieren afgebeeld. Boven de tekst op het bord staat een kroontje met een ‘3’
daaronder afgebeeld, wat inhoudt dat dit het derde bord is in een serie van zes. De tekst op het
bord is dus onderdeel van een versje. Het hele versje luidt:
Dit is het gehele versje wat is aangebracht op een faiencebord dat in het Rijksmuseum wordt
tentoongesteld (zie afbeelding 7.9 op pagina 139).285 Het bord dat in het Rijksmuseum is te
zien, dateert echter van een latere periode dan het bord dat is aangetroffen op de opgraving
van OR49. Rond 1600 kwam er steeds meer vraag naar aardewerkborden als gebruiksobjec-
ten. Voorheen werden vaak tinnen borden gebruikt, maar deze borden moesten erg hard wor-
den geschuurd om de smaak van het eten (dat in de tinnen borden trok) er weer uit te krij-
gen.286 Dit versje was waarschijnlijk een reactie op het gebruik van tinnen borden.
285 https://www.rijksmuseum.nl/en/collection/BK-NM-11914 - geraadpleegd op 27-02-2015. 286 Kompagnie 1971, 165.
‘Tinne borden zijn niet goet,
Omdat men se schuuren moet.
Maar een bord van porceleijn,
Word van ’t wassen wit en rein.
Daarom set vrij op den dis,
Een bord dat wel geschilderd is.’
Interpretatie vondstcomplex
~ 138 ~
De tekst op het bord van het Rijksmuseum, heeft een modernere taal dan het bord dat is aan-
getroffen op de opgraving.
‘Maar een bord van porceleijn’ staat geschreven op het bord in het Rijksmuseum (zie
afbelding 795 op pagina 139);
‘Maer en bort van porseleijn’ staat geschreven op het bord uit het scheepswrak (zie
afbeelding 7.10 op pagina 139).
Het bord uit het Rijksmuseum dateert tussen 1740 en 1755.287 Aangezien er meer vraag naar
aardewerk borden kwam rond 1600 (zie paragraaf 4.3.3), zal het bord uit de opgraving uit de
17e eeuw dateren, niet alleen vanwege een oudere spelling, maar ook omdat dit beter overeen-
komt met de overige vondsten uit het scheepswrak. Een conclusie die hieruit te trekken valt,
is dat het versje lange tijd bekend is geweest.
Borden met spreuken zijn in Nederland geen zeldzaamheid. In de Nederlandse archeologie
zijn al diverse spreukborden aangetroffen uit de 17de eeuw en later. Zoals eerder in deze para-
graaf is vermeld, maakt dit bord onderdeel uit van een reeks van zes borden. Via literatuuron-
derzoek is wel achterhaald dat soortgelijke borden zijn aangetroffen, maar deze dateren van
een eeuw later. Dit is onder andere te zien aan de spelling. Uit de serie waar het bord uit het
Rijksmuseum te Amsterdam onderdeel van uitmaakt, is een aantal individuele borden aange-
troffen tijdens opgravingen. Deze borden zijn tentoongesteld in verschillende musea in onder
andere in Delft en Rotterdam. Al deze borden dateren echter van na 1700.288
Over het aangetroffen faiencebord, dat uit de 17de eeuw dateert, kan met enige zekerheid wor-
den gezegd dat het vrij bijzonder was in die tijd. Uit het literatuuronderzoek is geen andere
informatie over deze reeks borden naar voren gekomen. Het is dus niet bekend of er meer bor-
den, die onderdeel van deze serie uitmaken, zijn gevonden. Waarschijnlijk is dit faiencebord
met spreuk geproduceerd in Delft. Delft was in deze periode één van de grootste majolica- en
faienceproducenten van Nederland. 289 De borden die na 1700 dateren zijn ook allemaal in
Delft geproduceerd.290 Aangezien Delft een grote productie van majolica en faience had, is
het waarschijnlijk dat het bord niet erg duur zal zijn geweest in de 17de eeuw.
Bij dit faiencebord was net als bij het majolicabord met het blauwe fond een spijkergat zicht-
baar, wat betekent dat het bord als sierbord heeft gediend en niet om van te eten. Of de andere
vijf borden uit deze reeks aanwezig waren aan boord van het schip is nog niet bekend. Dit zal
na de opgraving in juli 2015 duidelijk worden.
287 https://www.rijksmuseum.nl/en/collection/BK-NM-11914 - geraadpleegd op 27-02-2015. 288 http://museumrotterdam.nl/collectie/item/3055?itemReturnStart=0&objectrow=8&itemReturnSearch=spreuk-
bord – geraadpleegd op 19-05-2015; http://www.digibron.nl/search/detail/012df660e21e14ced8d54bf5/palet-en-
pennestreek - geraadpleegd op 19-05-2015. 289 van Dam 1988, 19-20. 290 https://www.rijksmuseum.nl/en/collection/BK-NM-11914 - geraadpleegd op 27-02-2015 / http://museumrot-
terdam.nl/collectie/item/3055?itemReturnStart=0&objectrow=8&itemReturnSearch=spreukbord – geraadpleegd
op 19-05-2015; http://www.digibron.nl/search/detail/012df660e21e14ced8d54bf5/palet-en-pennestreek - geraad-
pleegd op 19-05-2015.
Interpretatie vondstcomplex
~ 139 ~
Afbeelding 7.9 Het faience bord dat wordt tentoongesteld in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Afbeelding 7.10 Aangetroffen bord. Het glazuur is afgebrokkeld en er is nog vrij veel corrosie van de
haardplaten aanwezig.
Interpretatie vondstcomplex
~ 140 ~
Majolicabord met blauw fond
Het bord met het blauwe fond en de witte vogel
is in de Nederlandse scheepsarcheologie een
zeldzame vondst, omdat een soortgelijk bord
niet eerder in een ander scheepswrak is aange-
troffen. In de Nederlandse landarcheologie zijn
al diverse borden met blauw fond aangetroffen.
Deze borden werden veelal in Haarlem gepro-
duceerd en hier is het aangetroffen bord uit
OR49 dan ook zeer waarschijnlijk ook uit af-
komstig (zie afbeelding 7.11).291
In de online database van het Rijksmuseum te
Amsterdam, is een majolicabord afgebeeld dat
zeer veel overeenkomsten vertoont met het
bord uit scheepswrak OR49. Hoewel het bord
uit het scheepswrak gedetailleerder is, lijken de
afbeelding en de kleuren veel op elkaar (zie af-
beelding 7.12). Dit bord dateert tussen 1625 en
1650.292 Het is aannemelijk dat dit bord ook uit
deze periode dateert. Deze aanname is niet al-
leen gebaseerd op het bord dat op onderstaande
afbeelding is te zien. In Alkmaar is in juli 2014
een opgraving gedaan waaruit diverse majolica-
borden met blauw fond tevoorschijn kwamen.
Enkele van deze borden vertonen overeenkom-
sten met de rand van het bord uit scheepswrak
OR49. Deze dateren alle uit 1600 tot 1640.293 In
de online database van het Rijksmuseum zijn
ook nog enkele borden en kommen die een
soortgelijke rand hebben. Deze voorwerpen da-
teren ook tussen 1600 en 1640.294 Op basis van
deze gegevens kan worden geconcludeerd dat
het majolicabord uit scheepwrak OR49 waar-
schijnlijk tussen 1600-1650 dateert.
Het majolicabord was in de 17de eeuw waar-
schijnlijk niet al te duur, vanwege de hoge op-
lage blauw geglazuurd majolica vanuit Haarlem.
Tevens is gebleken uit verschillende opgravin-
gen in Alkmaar dat in arme huishoudens dit
soort majolicaborden ook werden gebruikt.295
291 Korf 1981, 216. 292 https://www.rijksmuseum.nl/en/search/objecten?q=majolica+blauw+fond&f=1&p=1&ps=12&ii=2#/BK-
16007,2 – geraadpleegd op 26-05-2015. 293 Bitter 2014, 9. 294 https://www.rijksmuseum.nl/en/search?q=majolica%20blauw%20fond&f=1&p=1&ps=12&ii=0 – geraad-
pleegd op 26-05-2015. 295 Bitter 2014, 9.
Afbeelding 7.11 Het majolicabord met blauw fond in de vitrine in het Na-
tionaal Depot voor Scheepsarcheologie..
Afbeelding 7.12 Majolicabord met blauw fond die wordt tentoonge-
steld in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Interpretatie vondstcomplex
~ 141 ~
7.3.4 Wandtegel In totaal is er één complete wandtegel aangetroffen die is schoongemaakt en geplakt. Op deze
wandtegel bleek een man te staan afgebeeld. De man staart naar rechts en heeft een stok in
zijn rechterhand. Zijn linkerarm heeft hij in zijn zij. Hij draagt nette kleren en heeft een hoed
op zijn hoofd. De man staat in een ontspannen houding. In de vier hoeken van de wandtegel is
een hoekversiering aangebracht in de vorm van spinnenkoppen (zie afbeelding 6.30D op pa-
gina 129). De afmetingen van de tegel bedragen 130 x 130 x 9 mm. Aan de hand van deze af-
metingen en de voorstelling, kan worden geconcludeerd dat deze tegel tussen 1620 en 1660 is
geproduceerd.296 Aangezien deze tegel, samen met andere stukken van tegelfragmenten bij de
haardplaten is aangetroffen, kan er van worden uitgegaan dat deze tegel naast de haardplaten
heeft gehangen om de vuurvonken op te vangen, zodat het schip geen vlam zou vatten (zie af-
beelding 7.13 op de volgende pagina). De overige wandtegelfragmenten bevatten niet genoeg
informatie om een compleet beeld te verschaffen van de afbeelding of de maten. Waarschijn-
lijk kan dit na de opgraving in juli 2015 wel worden vastgesteld.
7.3.5 Overzicht Het is mogelijk dat de bemanning tijdens koud weer in de kombuis zat om op te warmen. Dit
was waarschijnlijk de enige warme plek op het hele schip, omdat hier vuur werd gestookt
voor het bereiden van eten. Het lijkt dan ook logisch dat men in deze warme ruimte at. Aan de
hand van de aangetroffen vondsten kan de opstelling met enige zekerheid worden gerecon-
strueerd: haardplaat A stond oorspronkelijk in het schip tegen de wand aan en diende als een
warmtegeleider.297 Hieromheen was de wand waarschijnlijk bedekt met wandtegels, om te
zorgen dat de houten constructie van het schip geen vlam vatte. De rechthoekige haardplaat,
haardplaat B, lag plat op de grond of op een verhoging en diende als stookplaat. De plavuizen
die zijn aangetroffen in de concretie van de haardplaat en in het veld zijn waarschijnlijk op de
grond geplaatst, rondom haardplaat B, om vonken op te vangen, zodat het hout geen vlam
vatte (zie afbeelding 7.13 op de volgende pagina).298 Afbeelding 7.13 geeft niet de exacte op-
stelling weer van de haardplaats op het schip. Wat deze afbeelding goed weergeeft, is de
plaatsing van de twee haardplaten, een liggende en staande haardplaat, met daaromheen de
tegels. Op de grond zijn plavuizen geplaatst, net als bij het schip. De haardplaats van het schip
zal grote overeenkomsten vertonen. Achter de haardplaats op het schip was uiteraard geen ste-
nen muur, maar een houten wand, bedekt met majolicawandtegels, in verband met brandge-
vaar. Aan de houten muur naast de wandtegels hingen de twee borden van majolica en fai-
ence, maar hier kunnen meer objecten van verschillende materialen hebben gehangen. De
overige materialen die rondom en in de concretie van de haardplaten zijn aangetroffen (het
touw, haren van een borstel, textiel, de borden en de aker), duiden erop dat de haardplaten on-
derdeel uitmaakten van de kombuis. De borden en de aker dienden als eet- en kookgerei. Het
touw werd waarschijnlijk gebruikt om spullen mee vast te knopen tijdens storm of tijdens an-
dere gebeurtenissen. Dit touw kan ook hebben gediend als extra touw of zijn opgeslagen tot
wanneer het nodig zou zijn. De haren, die zeer waarschijnlijk onderdeel waren van een bor-
stel, hebben waarschijnlijk vaak de kombuis geboend. De lappen textiel kunnen zijn gebruikt
als poetslap of misschien waren het oude of extra gewaden voor bemanningsleden.
296 van Dam 1988, 43. 297 Braskamp, 2002: http://www.brascamp.com/hpl_geschiedenis.htm - geraadpleegd op 09-03-2015. 298 van Holk 1996, 157-159.
Interpretatie vondstcomplex
~ 142 ~
Aangezien de wandtegels voor het overgrote deel nog niet compleet zijn, kunnen de afbeel-
dingen hierop nog niet worden achterhaald. Hierdoor kunnen de vondsten nog niet goed met
elkaar worden vergeleken en kan nog niets worden gezegd over de ideologie van de opvaren-
den. Over het algemeen zijn de voorwerpen die de schipper met zich meenam aan boord niet
van grote waarde.299
Enkele zeldzame vondsten voor de scheepsarcheologie zijn de twee borden van faience en
majolica (het bord met spreuk en het bord met het blauwe fond en de vogel) en het steengoed
(zowel wanneer dit Martincamp- als Duingensteengoed zou betreffen). De haardplaat zelf is
ook een zeldzame vondst voor de scheepsarcheologie, omdat een haardplaat met een soortge-
lijke afbeelding nog niet eerder is aangetroffen. Mogelijk kan volgend jaar na de opgraving
meer worden gezegd over de idealen, leefwijze en rijkdom van de opvarenden. Het algemene
beeld tot nu toe is dat de schipper niet rijk was. De meeste objecten aan boord waren niet van
hoge waarde. Het steengoed, dat of Martincamp- of Duingensteengoed is, was waarschijnlijk
van hogere waarde, omdat dit zeer sporadisch wordt aangetroffen in Nederland. De twee bor-
den van majolica en faience waren waarschijnlijk niet duur, omdat dit soort borden veel wer-
den geproduceerd. Tevens zijn, zeker het majolicabord met het blauwe fond, dit soort borden
ook in armere huishoudens aangetroffen.
299 Persoonlijke communicatie Laura Koehler, 03-04-2014.
Afbeelding 7.13 Voorbeeld van een haardplaats in een huis.
Interpretatie vondstcomplex
~ 143 ~
Volgens specialisten van de RCE was het schip waarschijnlijk een turfschip. Dit is gebaseerd
op de hoeveelheid turf die tijdens de opgraving werd aangetroffen. Deze hoeveelheid lijkt vol-
gens deze specialisten meer te zijn dan normaal voor een binnenvaartschip. Dit is echter nog
niet zeker en de opgraving in juli 2015 zal meer duidelijkheid geven over de precieze lading
van het schip. Tijdens de opgraving werden in ieder geval ook textielloodjes aangetroffen met
het merkteken van Amsterdam en het jaartal 1661. Dit duidt erop dat het schip ook textiel ver-
voerde vanuit Amsterdam.
De haardplaat is waarschijnlijk speciaal gemaakt voor de eigenaar van het schip. Voor de
haardplaat is speciaal een mal van (waarschijnlijk) zand gemaakt door een gieterij. De afbeel-
ding op de haardplaat is door de eigenaar van het schip uitgekozen en het zal waarschijnlijk
dan ook een betekenis voor hem hebben gehad. Het jaartal 1638 zou kunnen slaan op een be-
langrijke gebeurtenis in zijn leven, maar aangezien er anno bij staat lijkt het er op dat dat het
jaar is waarin de haardplaat werd vervaardigd of het schip te water werd gelaten.
Uit dit overzicht kan worden afgeleid dat de meeste objecten aan het begin van de 17de eeuw
zijn geproduceerd. Enkele objecten, zoals de wandtegels en de textielloden zijn waarschijnlijk
pas in het derde kwart van de 17de eeuw in gebruik genomen. Uit de vondsten kan wel worden
herleid dat het schip waarschijnlijk tussen het tweede en derde kwart van de 17de eeuw heeft
gevaren en eind van het derde kwart van de 17de eeuw is vergaan. Enkele vondsten dateren
van een kwart eeuw eerder, zoals de tinnen kan, maar dit kan gaan om een erfstuk (zie tabel
7.1). Tin kan daarentegen ook erg lang meegaan.
Object Datering
Haardplaten 1638
Tinnen kan 1600
Steengoed 16de – 18de eeuw
Faience Begin 17de eeuw Majolica 1600-1650
Wandtegels 1620-1660 Textielloden 1661
Tabel 7.1 Overzicht van de datering van het vondstcomplex uit scheepswrak OR49.
Conclusie & discussie
~ 144 ~
Om de hoofdvraag van deze scriptie te kunnen beantwoorden, was vooraf een aantal deelvra-
gen opgesteld. Deze deelvragen zullen eerst één voor één worden beantwoord, waarna tot slot
de hoofdvraag wordt beantwoord. In de laatste paragraaf volgt de discussie, waarin kritisch
wordt gekeken naar de conclusie en het onderzoeksproces.
8.1 Deelvragen
Wat waren de vondstomstandigheden van de haardplaten en welke invloed hebben deze
gehad op het materiaal?
Het scheepswrak lag in een kleibodem. Het hoogst gelegen deel van het boord lag 35 cm on-
der het maaiveld en het diepst gelegen deel 140 cm onder het maaiveld. De haardplaten zijn
grofweg 70 cm van elkaar aangetroffen, op dezelfde hoogte in de bodem. In dit deel van het
scheepswrak bevond zich de kombuis. Doordat het scheepswrak zo hoog in de bodem lag,
konden verschillende factoren de objecten aantasten. De verschillende factoren die een rol
spelen bij het verval van objecten in de bodem zijn water, gassen (zuurstof, kooldioxide),
chloriden (zouten), temperatuur, mechanische beschadiging, organismen en de structuur van
de bodem. Door deze factoren waren de beide haardplaten hevig gecorrodeerd op het moment
dat ze werden aangetroffen in het veld. In de corrosie zaten ook andere objecten vastgekoekt,
voornamelijk bij haardplaat A.
Wat voor objecten zijn er verder nog aangetroffen tijdens de opgraving van scheeps-
wrak OR49 en wat is de betekenis van de haardplaten in relatie tot de rest van de
scheepsinventaris?
Naast de twee haardplaten is er een grote hoeveelheid keramiek aangetroffen, waaronder een
majolicabord met blauw fond dat mogelijk is geproduceerd in Haarlem en een faiencebord
waarop de tekst ‘Maer en bort van porseleijn’ staat geschreven. Beide borden hadden een
gaatje aan de bovenkant, wat er op duidt dat de borden als versiering aan de wand hebben ge-
hangen en niet hebben gediend als bord om van te eten. Tevens zijn twee textielloden uit Am-
sterdam aangetroffen. Op één lood staat het jaartal 1661 aangegeven. Verder zijn er nog een
koperen koekenpan en ketel (aker), een aantal pokhouten schijven, een intact steengoed
kruikje met de kurk er nog in en een vrij grote hoeveelheid turf aangetroffen. Het turf is in een
zodanige hoeveelheid gevonden, dat ervan uit wordt gegaan dat het een turfschip betreft. Uit
de overige keramiekvondsten is gebleken dat het om een gewone handelsman ging, die waar-
schijnlijk een paar duurdere voorwerpen aan boord had. Het is nog niet met zekerheid te zeg-
gen hoe welvarend de schipper was, omdat nog niet het hele schip is opgegraven. Enkele
zeldzame vondsten die zijn gedaan, zijn het steengoed, de twee borden van faience en majo-
lica en de haardplaat met de afbeelding van de soldaat. Al deze vondsten zijn in de scheepsar-
cheologie nog niet eerder gedaan. Na de opgraving in juli 2015 kan waarschijnlijk meer over
de rijkdom en idealen van de opvarenden worden gezegd.
8. Conclusie & discussie
Conclusie & discussie
~ 145 ~
Welke bergingsmaatregelen en behandeling hebben de haardplaten en de overige vond-
sten in het veld moeten ondergaan tijdens de opgraving?
Voor alle objecten geldt dat zij zijn geborgen nadat ze in het veld zijn gefotografeerd, ingete-
kend op de veldtekening, ingemeten met de Total Station en ingevuld op de vondstenlijst.
Vervolgens werden de kleine vondsten met een vondstkaartje in vondstzakjes geborgen. De
grote en fragiele objecten werden gelicht met een draagbaar en in kratten gelegd. De fragiele
objecten, waaronder de haardplaten, werden bedekt met bubbeltjesplastic en plasticfolie om
ze niet te laten uitdrogen. De meeste vondsten werden aan het eind van iedere opgravingsdag
naar de RCE in Lelystad vervoerd. In de RCE werden de vondsten in het restauratieatelier ge-
deponeerd, waar ze stabiel werden gehouden door organische objecten in water te leggen en
overige vondsten af te dekken en in een stabiel klimaat te laten liggen.
Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig op de haardplaten?
Op haardplaat A bleken een tinnen kan, een smeedijzeren vuurtreeft en een langwerpig voor-
werp, veel fragmenten van steengoed, roodbakkend aardewerk, faience, plavuizen, wandte-
gels, houten planken, (uitgedroogd) touw, haren van een borstel en (geconcretiseerd) textiel
aanwezig te zijn. Op haardplaat B zat een wandtegel vastgekoekt en was een grote hoeveel-
heid textielconcretie aanwezig. De beide haardplaten zijn gemaakt van gietijzer.
Hoe zijn de haardplaten vervaardigd, welke hulpmiddelen zijn hierbij gebruikt en welke
bewerking moesten de grondstoffen ondergaan voordat ze gebruikt konden worden?
De haardplaten zijn beide gemaakt van gietijzer. Het verschil tussen smeedijzer en gietijzer, is
dat er bij gietijzer 2 tot 5 % koolstof wordt toegevoegd. Afhankelijk van de hoeveelheid kool-
stof, ligt de smelttemperatuur tussen de 1200 en 1400°C. De koolstof werd toegevoegd op het
moment dat ijzeroer voor de eerste keer werd verhit tot ongeveer 1200°C, waardoor de slak
het ijzer verliet en een metallische massa achterliet. Na meerdere keren verhit te zijn en alle
onzuivere bestanddelen de metallische ijzermassa hadden verlaten, werd het ijzer in een cu-
pel, smeltkroes of hittebestendige kom in een smeltoven verhit tot een vloeibare substantie.
Tijdens het verhitten vormde zich dan een laagje vuil, de wolf. De wolf werd verwijderd, zo-
dat de inhoud van de kom in een mal met de gewenste vorm werd leeggegoten. Dit gebeurde
meestal in een mal van zand, omdat deze eenvoudig te vormen was. De giettemperatuur be-
droeg ongeveer 1150°C, omdat het ijzer door de koolstof op deze temperatuur vloeibaar bleef
en niet ging koken. De haardplaten bestaan beide uit grijs gietijzer, wat inhoudt dat er vrije,
ongebonden koolstoffen in de vorm van lamellen in het gestolde gietijzer aanwezig zijn. Deze
lamellen ontstaat doordat het grijze gietijzer zeer langzaam wordt afgekoeld. De haardplaten
zijn afgewerkt met een vijl of beiteltje om de gietproppen en andere onregelmatigheden te
verwijderen.
Wat is de functie van de haardplaten en de aangekoekte objecten en welke betekenis
kunnen de objecten voor de bemanning hebben gehad?
De twee haardplaten werden gebruikt in de kombuis in het voorschip. Ze maakten onderdeel
uit van de stookplaats. Haardplaat B lag plat en diende als vuurplaat, waarop het vuur werd
gestookt. Haardplaat A stond tegen de wand en zorgde ervoor dat het hout van het schip geen
vlam vatte. De vondst van enkele wandtegels duidt er op dat de wand rondom de haardplaten
zeer waarschijnlijk bedekt was met wandtegels, die er ook voor zorgden dat het vuur niet het
hout van het schip in brand zette. De kombuis was de enige ruimte in het schip die was ver-
warmd. Het is daarom erg aannemelijk dat de bemanning hier tijdens etenstijd was te vinden,
net als op koude dagen en tussen de werkzaamheden door.
Conclusie & discussie
~ 146 ~
De twee borden van faience en majolica, met de spreuk en met het blauwe fond, hebben waar-
schijnlijk naast de stookplaats gehangen als versiering. Het steengoedkruikje kan hebben ge-
diend als kruik waarin vloeistoffen werden bewaard, zoals wijn. De tinnen kan werd waar-
schijnlijk gebruikt om vloeistoffen uit te schenken.
De soldaat die op haardplaat A is afgebeeld, is mogelijk een figuur uit een veelvuldig gebruikt
thema: het militaire bedrijf. In de 17de eeuw, de beginperiode van de Barok, werd veel terug-
gegrepen naar de Klassieke Oudheid. Romeinen en Grieken zijn vaak aanwezig op afbeeldin-
gen uit de 17de eeuw, omdat zij bekend stonden als machtige en rijke volkeren. Soldaten, go-
den en keizers zijn vaak afgebeeld, net als bijbelse taferelen en deugden. Kenmerkend voor de
Barok zijn de beweging en dynamiek van de afbeelding op de haardplaat. Verder is er een
groot verschil tussen lichte en donkere delen op de afbeelding door het grote contrast tussen
laag en hoog van het reliëf. Tot slot zijn er veel diagonale en gebogen lijnen in de compositie
aanwezig. Het jaartal 1638 kan betekenen dat de haardplaat in dit jaar is geproduceerd. Een
andere mogelijkheid is dat in 1638 een belangrijke gebeurtenis heeft plaatsgevonden voor de
koper van de haardplaat of dat het schip in dit jaar te water is gelaten.
Wat is de toestand (gaafheid) van beide haardplaten en heeft dat invloed op de behan-
delwijze?
De stabiliteit van de haardplaten was zeer slecht. Daarom dienden de haardplaten zo snel mo-
gelijk te worden onderzocht en te worden geconserveerd. De corrosielaag was ongeveer 5 cm
dik en de haardplaten waren vrij fragiel. De platen zijn beide zoveel mogelijk vrijgemaakt van
corrosie. Niet alle corrosie is verwijderd, niet alleen omdat dit waarschijnlijk het originele op-
pervlak zou beschadigen, maar ook omdat deze laag de haardplaten zou beschermen gedu-
rende het conserveringsproces. Haardplaat A was niet meer intact. Aan de onderzijde van
deze haardplaat was een deel afgebroken, dat niet meer in het veld is aangetroffen. Haardplaat
B was voor de schoonmaak al in twee stukken gebroken. Dit alles duidde erop dat de haard-
platen zeer fragiel waren en erg voorzichtig moesten worden behandeld. Gedurende het con-
serveringsproces is haardplaat B op enkele haarscheuren opnieuw gebroken. Daarnaast is bij
beide haardplaten op sommige plaatsen bij het verwijderen van de overtollige corrosie iets
van het originele oppervlak verloren gegaan. Dit is (zeer waarschijnlijk) gebeurd omdat de
haardplaten in een slechte toestand verkeerden.
Zijn de haardplaten afkomstig uit een zoet-, zout- of brakwatermilieu en welke invloed
heeft dit op de behandelwijze?
Op het moment dat het scheepswrak OR49 verging, was Flevoland nog de Zuiderzee, dat be-
stond uit een brakwatermilieu. Met de aanleg van de Afsluitdijk veranderde het brakke water
naar een zoetwatermilieu. Uiteindelijk werd in 1957 Oostelijk Flevoland ingepolderd, waar-
door het scheepswrak droog kwam te liggen. Door de inklinking kwam het wrak hoger te lig-
gen in de bodem. De chloriden van de brakke Zuiderzee hebben zich in de poriën van het giet-
ijzer kunnen ‘nestelen’, waardoor de haardplaten, op het moment dat het land werd ingepol-
derd, in aanraking kwamen met zuurstof en water en konden corroderen. Het brakwatermilieu
waarin de haardplaten werden aangetroffen heeft uiteindelijk niet de keuze voor het conserve-
ringsproces beïnvloed (gloeien tot 800°C). Wanneer voor een andere conserveringsmethode
zou zijn gekozen, zoals waterdiffusie met alkalische oplossingen, zou het milieu wel van in-
vloed zijn geweest, omdat er dan rekening moet worden gehouden met een langer conserve-
ringsproces.
Conclusie & discussie
~ 147 ~
Welke verschillende conserverings- en restauratietechnieken zijn er voor de aangetrof-
fen objecten, zowel nationaal als internationaal, en welke techniek heeft het beste resul-
taat op dit object?
Voor de conservering van gietijzer zijn verschillende methoden: elektrochemische reiniging,
die kan worden onderverdeeld in galvanische reiniging en elektrolytische reductie, het reini-
gen met alkaline sulfiet, waterdiffusie in alkalische oplossingen, gloeien en chemische reini-
ging. Na het afwegen van alle voor- en nadelen van de conserveringsmethoden, is er uiteinde-
lijk voor gekozen om de haardplaten te gloeien. Bij de overige methoden zou er veel gebruik
van chemicaliën plaatsvinden en zou het conserveringsproces in de meeste gevallen meer tijd
in beslag hebben genomen dan dat voor dit onderzoek beschikbaar was. Het gloeien bleek uit-
eindelijk de juiste methode, omdat bij de verwijdering van de overtollige corrosie een afbeel-
ding van een soldaat tevoorschijn kwam en een jaartal ‘ANNO 1638’. Het gaat hier waar-
schijnlijk om een Romeinse soldaat, maar wie deze persoon is, is tot nog toe onbekend. Mo-
gelijk is de afbeelding van niemand in het bijzonder. In de 17de eeuw was men erg geïnteres-
seerd in het militaire bedrijf. Op tegels, prenten en schilderijen werden in deze tijd veel solda-
ten afgebeeld, mogelijk is de soldaat op de haardplaat hier ook onderdeel van. Beide haardpla-
ten zijn geïmpregneerd met epoxy Primer SR4, waardoor ze steviger werden. Voor de restau-
ratie van haardplaat B is gekozen om de stukken aan elkaar te lijmen met Poly-Pox. Verder is
haardplaat B nog afgedekt met een laag epoxy Primer SR4 met vlamroet pigment, waardoor
de haardplaat een donkerder en authentieker uiterlijk heeft gekregen. Tot slot is deze bedekt
met drie dunne laagjes matte polyurethaanlak. Haardplaat A is naast de Primer SR4, alleen
nog voorzien van drie dunne laagjes matte polyurethaanlak. Het afdekken met de matte polyu-
rethaanlak is gedaan om de haardplaten een extra beschermlaag te bieden. Door deze ondoor-
laatbare laag kan geen water of lucht doordringen, waardoor de haardplaat niet wordt aange-
tast door invloeden vanuit de atmosfeer.
Conclusie & discussie
~ 148 ~
8.2 Hoofdvraag
Nu alle deelvragen zijn beantwoord, is het mogelijk om de hoofdvraag te beantwoorden. De
hoofdvraag van dit onderzoek luidde:
Op welke wijze kunnen de haardplaten het best worden geconserveerd en gerestau-
reerd zodat ze een zo groot mogelijke bijdrage kunnen leveren aan het onderzoek
van scheepswrak OR49?
Na het literatuuronderzoek dat is gedaan naar de verschillende conserveringsmethoden
van (giet)ijzer, was besloten om de haardplaten te gloeien tot 800°C in een oven. Hiervoor
dienden de haardplaten zoveel mogelijk te worden schoongemaakt, totdat alleen nog een
dunne laag corrosie achterbleef die de haardplaat beschermde tegen de hitte, zodat deze
niet zou vervormen. Tijdens het laagsgewijs verwijderen van de corrosie en door het vrij-
leggen van de tinnen kan en de keramiek, zijn ook nog andere objecten aangetroffen, zoals
de vijlafdrukken en afdrukken van textiel. Deze objecten waren mogelijk over het hoofd
gezien, wanneer de corrosie te grof en te snel zou zijn verwijderd. Wanneer gekozen zou
zijn voor een andere methode, bijvoorbeeld voor een elektrolytische of chemische behan-
deling, dan zou er, door de hoeveelheid corrosie, waarschijnlijk een deel van het ijzer ver-
loren zijn gegaan. Wanneer bijvoorbeeld gekozen zou zijn voor de waterdiffusie in alkali-
sche oplossingen, zou dit ontzoutingsproces ook nog eens jaren (kunnen) duren.
Uiteindelijk bleek dat de keuze voor het gloeien van de haardplaten de juiste was en dat de
beste methode voor de conservering was gebruikt. Door het verschil van uitzettingscoëffi-
ciënt tussen de corrosie en de haardplaten, kon de corrosie eenvoudig worden verwijderd.
Al gauw bleek zich onder de corrosielaag van haardplaat A (OR49-34) een afbeelding te
bevinden. Dit bleek te gaan om een Romeinse soldaat, met elementen uit de 17de eeuw,
zoals de helm, het zwaard en het schild. In de 17de eeuw was er nog niet veel kennis over
de Romeinse tijd, waardoor bepaalde elementen van de kleding en uitrusting van de sol-
daat volgens het inzicht van de maker zijn ontworpen. In eerste instantie werd gedacht dat
het om een afbeelding van Julius Civilis ging. Na deze afbeelding te hebben vergeleken
met andere Romeinse afbeeldingen uit dezelfde periode, lijkt het waarschijnlijker dat het
niet Civilis is maar een gewone Romeinse soldaat.
Boven het hoofd van de soldaat staat het jaartal 1638. Of dit het jaartal is waarin de haard-
plaat is geproduceerd of dat dit een bijzonder jaar is voor de opdrachtgever van de haard-
plaat, is niet bekend. Op haardplaat B (OR49-56) was niets afgebeeld, maar dit is niet on-
gebruikelijk, aangezien deze plaat diende als stookplaat en op de grond lag. Haardplaat A
stond tegen de wand van het schip en zorgde, wellicht samen met de wandtegels die
rondom de haardplaten waren bevestigd, ervoor dat het houten schip geen vlam vatte.
Na het verwijderen van de corrosie is ervoor gekozen om de haardplaten te impregneren
met epoxy Primer SR4. Hierdoor zijn de haardplaten steviger geworden en zijn ze afgeslo-
ten voor invloeden vanuit de atmosfeer, wat de kans op nieuwe corrosie enorm verkleint.
Tot slot is haardplaat A behandeld met een matte polyurethaanlak, waardoor niet alleen de
glans van de haardplaat is verminderd, maar de haardplaat ook is voorzien van een extra
beschermlaag. Door deze polyurethaanlak is de afbeelding ook beter zichtbaar.
Conclusie & discussie
~ 149 ~
Haardplaat B is aan elkaar gelijmd met Poly-Pox, dat zorgt voor een sterke binding tussen
de losse stukken. Vervolgens is de gelijmde haardplaat in de epoxy Primer SR4 is gezet,
om deze geheel te impregneren. Tot slot is de haardplaat nog eenmaal behandeld met de-
zelfde epoxy, waarin het pigment vlamroet was vermengd. De toevoeging van vlamroet
zorgt voor een authentieker uiterlijk van de haardplaat.
Behalve de haardplaten draagt ook het steengoed (OR49-65) bij aan het onderzoek naar
scheepswrak OR49, doordat het steengoed zeer sporadisch wordt aangetroffen in Neder-
land. Het is nog niet duidelijk of dit steengoed afkomstig is uit Martincamp, Normandië,
of uit Duingen, Pottland. Martincampsteengoed werd voornamelijk geproduceerd in de
16de en 17de eeuw, terwijl Duingensteengoed veel werd geproduceerd tussen de 16de en de
18de eeuw. Of het nu gaat om Martincamp- of Duingensteengoed, beide steengoedsoorten
komen zeer sporadisch voor in Nederland en waren waarschijnlijk vrij duur in aanschaf.
De beide steengoedsoorten werden in zeer kleine mate naar Nederland getransporteerd.
Dit kan duiden op goede handelscontacten tussen de schipper en de maker van dit steen-
goed. Andere mogelijkheden zijn dat dit steengoed een gift is geweest of een erfstuk.
De aangetroffen tinnen kan (O49-69) is waarschijnlijk geproduceerd in Amsterdam rond
het jaar 1600. Erg kenmerkend voor dit type is het buikige lichaam, de geprononceerde
halspartij en de geknikte voet.
Tot slot is ook de complete wandtegel (OR49-139) van haardplaat B van belang voor het
onderzoek naar scheepswrak OR49. Doordat de afgebeelde figuur op de wandtegel com-
pleet is, kon worden achterhaald dat de wandtegel tussen 1620 en 1660 is geproduceerd.
Wanneer alle vondsten zijn geborgen, na het tweede deel van de opgraving van OR49 in
juli 2015, kan een gedetailleerder beeld worden gegeven over het leven aan boord van het
schip OR49, in combinatie met de resultaten van deze scriptie.
Conclusie & discussie
~ 150 ~
8.3 Discussie
8.3.1 Literatuuronderzoek Voor het literatuuronderzoek is getracht zo recent mogelijke bronnen te raadplegen. Het bleek
echter niet zo eenvoudig om zeer recente bronnen te vinden. De meeste literatuur over conser-
vering is meer dan twintig jaar geleden gepubliceerd. Van deze literatuur is het meeste afkom-
stig van Engelse, Amerikaanse of Canadese auteurs (macroniveau). Uitgebreide Nederlandse
literatuur over verschillende conserverings- en restauratiemethoden met betrekking tot arche-
ologisch vondstmateriaal is nauwelijks gevonden, evenals literatuur over conservering en res-
tauratie dat de afgelopen tien jaar is uitgebracht. Daarnaast bleek ook dat over de conserve-
ring van objecten vrij veel in de buitenlandse literatuur is geschreven, maar dat voor de res-
tauratie van objecten veel minder literatuur beschikbaar is. Keramiek is de materiaalcategorie
waar het meeste onderzoek naar is gedaan, zowel wat betreft conserveringsmethoden als res-
tauratiemethoden. Voor de metaalgroepen geldt dat de onderzoeken hiernaar al vrij gedateerd
zijn (macro- en mesoniveau).
In de bundels die zijn uitgegeven door de ICOM staan wel enkele conserveringsmethoden be-
schreven, maar die zijn meestal niet erg uitgebreid. Eén van de redenen hiervoor is dat het
vaak particuliere bedrijven zijn die vertellen over hun werkwijzen. Wanneer ze dit allemaal
bekend zouden maken, zouden andere particuliere bedrijven of instellingen deze technieken
kunnen overnemen en zou een bedrijf mogelijk klanten verliezen. Voor het schrijven van deze
scriptie zijn wel enkele bundels van de ICOM gebruikt, maar niet toegepast vanwege de niet
gedetailleerde of onvolledige beschrijvingen (macroniveau).
Bij de medewerkers van de RCE is er veel kennis op het gebied van de conservering en res-
tauratie van verschillende materiaalcategorieën uit maritieme context. Met hulp van medewer-
kers van de Rijksdienst kon literatuur met betrekking tot restauratie worden gevonden en ge-
raadpleegd. Doordat de RCE in Lelystad door de minister is aangewezen als Nationaal
Scheepsarcheologisch Depot, hebben de conserverings- en restauratiespecialisten hier al dui-
zenden objecten uit schepen voorbij zien komen en zijn daarom in staat snel te achterhalen
wat voor object het is en waar het voor heeft gediend. Op deze manier kan dan ook snel de
juiste literatuur worden geraadpleegd (microniveau).
Alle literatuur die is geraadpleegd is wel van wetenschappelijke aard, maar in de meeste ge-
vallen gedateerd. Dit doet echter niets af aan de betrouwbaarheid van de methoden, aangezien
al deze methoden door veel van de auteurs van de boeken zijn getest of zelfs zijn uitgevon-
den. Het enige minpunt hieraan, is dat de onderzoeken niet zozeer diep ingingen op wanneer
de corrosie weer optrad op de objecten. Alleen het Deense Tøjhusmuseet heeft hiernaar uitge-
breid onderzoek gedaan. Een minpunt is echter dat na het onderzoek in 1966 geen onder-
zoeksrapporten meer over deze verschillende conserveringsmethoden zijn uitgebracht van dit
museum. Hierdoor is het dus ook niet duidelijk of gloeien op den duur alsnog de beste me-
thode is.
Conclusie & discussie
~ 151 ~
8.3.2 Het scheepswrak Een scheepswrak is een tijdscapsule, doordat hierin een zeer geconcentreerde groep vondst-
materiaal uit een bepaalde periode te vinden is. Ieder scheepswrak, waar ook ter wereld, bevat
haar eigen informatie en eigen geschiedenis. Bij sommige scheepswrakken is het eenvoudiger
te achterhalen wat de lading van het schip was, welke route het schip heeft gevaren, wie tot de
bemanning behoorde, hoe het dagelijks leven aan boord was, wat de sociale status van de
schipper of bemanning was en op welke manier het schip is vergaan. Zo is het bijvoorbeeld
duidelijk dat scheepswrak OK45 (bij Zeewolde) is vergaan, omdat deze vermoedelijk in het
rampjaar 1672-1673 is ontploft. Het gehele achterschip werd zes jaar later aangetroffen op ka-
vel ZM8, zes kilometer verderop. Aan de hand van dezelfde opvallende versieringsgroef in
het midden van elke huidgang kon dit worden achterhaald (mesoniveau).
Bij scheepswrak OR49 is het tot nu toe alleen nog gissen over de oorzaak van het vergaan van
het schip. Over dit scheepswrak zijn (nog) geen bronnen aangetroffen in archieven, waarin de
oorzaak van het vergaan staat vermeld. Wel kunnen enkele theorieën worden opgesteld over
het vergaan van het schip. Het kon bijvoorbeeld gebeuren dat de schipper een fout maakte.
Wanneer de lading slecht was gestouwd kon deze gaan schuiven, waardoor het schip slagzij
ging maken. Hierdoor kon er dan zoveel water naar binnen stromen dat het schip niet meer te
redden viel. Een andere mogelijkheid is dat het schip door achterstallig onderhoud is gaan
lekken of dat het schip is vergaan tijdens een van de noordelijke stormen. Tijdens deze noor-
delijke stormen kon de waterstand enkele meters stijgen, waardoor strekdammen bij havenin-
gangen onder de golven verdwenen onder de golven en de schipper zich niet meer kon oriën-
teren en het schip aan de grond kon lopen. Een ander voorbeeld is de onregelmatige bodem
van de toenmalige Zuiderzee. Bij een aanhoudende zuidelijke wind daalde het waterpeil aan-
zienlijk, waardoor het aantal ondiepe plaatsen steeg. Dit gebeurde voornamelijk bij storm. Tij-
dens een storm konden de zogenaamde grondzeeën (sterke golfslag die ontstaat op de over-
gang van diep naar ondiep water) kleinere schepen volledig uit elkaar slaan. De mogelijkheid
dat de grondzeeën scheepswrak OR49 hebben doen vergaan lijkt niet erg aannemelijk, aange-
zien het schip nog vrijwel intact is. De meest aannemelijke theorie is dat het vergaan van het
schip te wijten is aan een combinatie van extreme weersomstandigheden en menselijk falen.
De Zuiderzee wekte bij veel schippers de illusie ongevaarlijk te zijn door zijn relatief geringe
omvang, maar was in werkelijkheid misschien wel gevaarlijker dan menig ander vaarwater.
De Zuiderzee was als geheel erg ondiep, gemiddeld ongeveer vier meter. Bij storm veroor-
zaakte deze ondiepte in verhouding tot het wateroppervlak een steile en korte golfslag. De
schepen gleden daardoor niet over de golven heen, maar gingen eraan kapot, doordat de gol-
ven tegen de schepen aansloegen. Als gevolg hiervan konden naden en kieren van het schip
gaan open staan en kon er water naar binnen lopen. Als de luiken van het ruim niet goed wa-
ren gesloten, kon overslaand buiswater het schip doen vollopen en zinken. Mogelijk was
scheepswrak OR49 (deels) geladen met turf. Bij een turfschip kon, wanneer de turflading niet
goed genoeg was afgedekt, de regen de turf zwaarder maken. Turf werkt namelijk als een
soort spons en houdt dus al het water vast. Hierdoor werd niet alleen de turf zwaarder, maar
ook het schip. Eén van bovenstaande factoren of een combinatie van deze factoren kunnen er
mogelijk voor hebben gezorgd dat het schip OR49 is vergaan. Waarschijnlijk kan hier na de
opgraving in juli 2015 meer over worden gezegd.
Na dit onderzoek kan worden gesteld dat de schipper een aantal bijzondere vondsten aan
boord had (steengoed, majolica- en faiencebord en de haardplaat). Het aangetroffen steengoed
komt in Nederland zeer sporadisch voor. Mogelijk had de schipper goede contacten met over-
zeese handelaren of was het steengoed kruikje een gift of een erfstuk. Doordat dit steengoed
Conclusie & discussie
~ 152 ~
zo sporadisch wordt aangetroffen, kan worden aangenomen dat deze steengoedsoort niet in
ieder huishouden werd gebruikt en vrij duur was in de 17de eeuw.
De twee borden van faience en majolica die zijn aangetroffen, zijn voor de Nederlandse
scheepsarcheologie zeer bijzonder. Het majolicabord met het blauwe fond en de vogel, was in
de 17de eeuw waarschijnlijk niet erg duur. Dit soort majolicaborden werden in Nederland in
veelvoud geproduceerd, voornamelijk in Haarlem. In de Nederlandse landarcheologie zijn
hier dan ook tientallen voorbeelden van. Bovendien zijn ook bij opgravingen van armere huis-
houdens majolicaborden met blauw fond in veelvoud aangetroffen. In de Nederlandse
scheepsarcheologie is echter nog niet eerder een soortgelijk bord aangetroffen, wat het voor
deze discipline dus zeer interessant maakt. Het faiencebord met de spreuk komt daarentegen
minder vaak voor. Borden met spreuken zijn in de archeologie niet zeldzaam, maar dit soort
borden weergeven vaak een bijbelse tekst. Dit bord maakt deel uit van een reeks van zes bor-
den. Via literatuuronderzoek is wel achterhaald dat soortgelijke borden zijn aangetroffen,
maar deze dateren van een eeuw later. Dit is onder andere te zien aan de spelling. Een voor-
beeld hiervan is te zien in het Rijksmuseum te Amsterdam. Uit deze serie borden, die na 1700
zijn geproduceerd, is een aantal individuele borden aangetroffen tijdens opgravingen. Deze
borden zijn tentoongesteld in verschillende musea.
De haardplaat is in de Nederlandse scheepsarcheologie ook zeer bijzonder, omdat een soort-
gelijke haardplaat nooit eerder is aangetroffen. De meeste haardplaten uit de 17de eeuw, bevat-
ten bijbelse taferelen en veel versiering, met name langs de rand. De haardplaat die in
scheepswrak OR49 is aangetroffen lijkt in geen van deze aspecten op de hiervoor beschreven
haardplaten. Op de haardplaat is één figuur afgebeeld, zonder verdere (rand)versiering. Wel is
dit type haardplaat kenmerkend voor de Barok, met dynamische bewegingen, diagonale en
ronde lijnen en het licht en donkerspel.
De opgraving van scheepswrak OR49 is goed verlopen. Alle vondsten zijn ingemeten, ingete-
kend en gedocumenteerd. Het scheepswrak is gemeten en getekend, net als enkele losse on-
derdelen van het schip. Iedere dag zijn er dagrapporten geschreven en is een blog bijgehou-
den. Onder leiding van ervaren scheepsarcheologen is het eerste deel van het scheepswrak
vrijgelegd. Van tevoren was wel bedacht om een dendrochronologisch monster te nemen van
het hout, maar het bovenste gedeelte van dit hout bleek in dusdanig slechte staat, dat het niet
mogelijk was. Naar de rest van het schip is ook nog geen uitgebreid onderzoek gedaan,
daarom is het nog veelal gissen over de meeste zaken. Pas na de opgraving in juli 2015 wordt
de scheepsopgraving uitgewerkt. Mogelijk komen dan antwoorden op de onderzoeksvragen.
Exacte of gedetailleerdere jaartallen konden voor de objecten niet worden onderzocht. Dit in
verband met de beperkte tijd die voor dit onderzoek beschikbaar was. Tevens is door de be-
perkte tijd geen (uitgebreid) onderzoek gedaan naar de iconografie van haardplaat A. De in-
terpretaties die hierover zijn gedaan in hoofdstuk 7 zouden dus ook een andere betekenis kun-
nen hebben. Daarentegen waren deze onderwerpen geen hoofdonderdeel voor deze scriptie.
De hoofdzaak van deze scriptie was het onderzoeken en toepassen van de best toepasbare
conserverings- en restauratiemethode op de haardplaten. Dat onderzoek is volledig afgerond.
Conclusie & discussie
~ 153 ~
8.3.3 Conservering en restauratie Voordat met het onderzoek kon worden begonnen, was een planning opgesteld. Deze plan-
ning is strak aangehouden, waardoor de deadlines voor bepaalde onderdelen, zoals nakijkmo-
menten, zijn behaald. Gedurende het onderzoek in het restauratieatelier in Lelystad, bleek al
snel dat bij haardplaat A een hoop textiel was geconcretiseerd. Op haardplaat B was deze hoe-
veelheid geconcretiseerd textiel nog groter. De grote hoeveelheid geconcretiseerd textiel kon
uiteraard niet worden genegeerd. Door nogmaals naar het Plan van Aanpak te kijken dat
vooraf was opgesteld en in overleg met de opdrachtgever, is besloten het textiel niet verder te
behandelen. Het geconcretiseerde textiel was namelijk te ver gedegradeerd, waardoor het niet
meer kon worden geconserveerd of gerestaureerd. Bovendien kon ook niet meer worden ach-
terhaald uit welk materiaal dit textiel bestond. Met hulp van een specialist in maritiem organi-
sche materialen, is met een microscoop naar de structuur van het textiel gekeken, maar meer
dan de dichtheid hiervan kon niet worden achterhaald. Dit droeg mede bij aan het besluit het
textiel wel te noemen in de hoofdtekst, maar hier verder geen uitgebreid onderzoek naar te
doen. Wel was het van belang om de degradatieprocessen van textiel in hoofdstuk 5 uit te leg-
gen, om te vermelden hoe het textiel in deze toestand is geraakt (microniveau).
Voor het conserveren van ijzer bestaan verschillende mogelijkheden. Vaak is de keuze die
wordt gemaakt voor de conservering van een object gebaseerd op de middelen die beschik-
baar zijn in een conserverings- en restauratielaboratorium. De aanschaf van nieuwe materialen
en middelen is vaak erg duur en niet ieder instituut of iedere instelling kan zich deze aanschaf
permitteren. Daarnaast heeft iedere conservator een eigen voorkeur voor bepaalde middelen
of toepassingen. Zo wordt bijvoorbeeld bij de RCE zo min mogelijk met chemicaliën gewerkt
en was de keuze voor het gloeien van de haardplaten dan ook vrij snel gemaakt. Het werken
met chemicaliën is namelijk niet alleen slecht voor de gezondheid, het is ook niet goed voor
het milieu. Daarnaast is het een dure investering om chemicaliën aan te schaffen. Ondanks dat
de oven niet reageerde op de computer, die normaliter de temperatuur in de oven aanstuurt,
kon door handmatig instellen het conserveringsproces voor de haardplaten worden gestart. Dit
bleek uiteindelijk prima te werken en het conserveringsproces heeft dan ook het gewenste re-
sultaat behaald: het verwijderen van de corrosie met een goed overgebleven kern en zeer ge-
detailleerde afbeelding (microniveau).
Voor dit onderzoek is het gloeien uiteindelijk wel de beste methode gebleken, omdat het snel
en effectief heeft gewerkt. Wellicht dat andere methoden ook gewerkt zouden hebben, maar
dit zou vele malen langer hebben geduurd en had niet kunnen worden uitgevoerd in de tijd die
beschikbaar was voor het onderzoek.
Tijdens het onderzoek zijn er voor, tijdens en na alle handelingen, bijvoorbeeld het schoon-
maken van de haardplaten, het conserveren van beide haardplaten en het restaureren van
haardplaat B, foto’s gemaakt en is alles gedetailleerd beschreven. Voorafgaand aan het gloei-
proces, was verondersteld dat de vuurtreeft, die niet kon worden losgemaakt zonder de haard-
plaat te beschadigen, het gloeiproces niet zou doorstaan, omdat smeedijzer nu eenmaal een
andere conserveringsbehandeling nodig heeft. Wanneer de corrosie van de haardplaat op plek-
ken niet aanwezig zou zijn, zou het gietijzer op deze plekken waarschijnlijk minder goed be-
waard zijn gebleven tijdens het gloeien, wegens het ontbreken van een beschermlaag, de cor-
rosie. Dit was de reden dat de vuurtreeft is getekend voor het gloeien. Na het gloeien bleek
dat de vuurtreeft het gloeiproces wel had doorstaan. Dit was vrij onverwacht, aangezien één
van de tanden van de vuurtreeft was losgekomen tijdens het lichten van een plavuis en een
wandtegel. Hieruit bleek dat van de kern van de smeedijzeren vuurtreeft niet veel meer over
Conclusie & discussie
~ 154 ~
was. Toch bleek de conservering een andere impact te hebben op de vuurtreeft dan veronder-
steld, want dit object kwam in zeer goede staat uit het conserveringsproces. Hiervoor is nog
geen verklaring gevonden (microniveau).
Tot slot is voor het opstellen van deze scriptie gekozen om de resultaten te starten met een
deel over de geschiedenis en geologie van Flevoland. Dit heeft namelijk ontzettend veel in-
vloed gehad op het vondstmateriaal en is van belang geweest voor de keuze om bepaalde me-
thoden toe te passen op objecten. Verder is besloten om het hoofdstuk interpretatie toe te voe-
gen na de behandeling van de objecten en de conservering en restauratie. Dit is gedaan omdat
na de conservering en restauratie meer informatie voor de interpretatie was, zoals afbeeldin-
gen. Sommige objecten van keramiek waren voor de conservering of restauratie al in goede
conditie. Hierdoor konden zij genoeg informatie verschaffen om een interpretatie te kunnen
doen, zoals voor het Martincamp- of Duingensteengoed. Toch is er voor gekozen om dit alle-
maal bij elkaar in één hoofdstuk te zetten, om zo een beter overzicht te creëren.
Aanbevelingen
~ 155 ~
In dit hoofdstuk zullen enkele aanbevelingen worden gedaan op micro-, meso- en macroni-
veau. Deze aanbevelingen zijn van belang voor toekomstig onderzoek in de conservering, res-
tauratie en voor de behandeling van objecten bij opgravingen.
9.1 Onderzoek
9.1.1 Conservering en restauratie Voor veel objecten van dezelfde materiaalcategorie wordt vaak dezelfde conserveringstech-
niek gebruikt. Dit is niet altijd verstandig, omdat niet alle vondsten op dezelfde manier zijn
vervaardigd, uit hetzelfde vondstcomplex of milieu komen en vondsten ook nooit op precies
dezelfde locatie zijn aangetroffen. Zelfs op dezelfde site kunnen de bodem- en vondstomstan-
digheden verschillen, zoals is gebleken bij de opgraving van scheepswrak OR49. Het is be-
langrijk om bij ieder te behandelen object opnieuw de volgende vragen te stellen:
Uit welke materialen bestaat het object?
Wat waren de bodemomstandigheden waarin het object zich bevond?
Waar werd het object voor gebruikt, wat is de achtergrond van het object?
In welke toestand verkeert het object?
Na het beantwoorden van deze vragen kan worden begonnen met literatuuronderzoek naar de
best toepasbare conserverings- en restauratiemethode voor het object. Wanneer niet volledig
wordt begrepen wat het object is, kunnen verkeerde keuzes worden gemaakt. Het is dus nood-
zakelijk dat de vorm en functie van het object al bekend zijn voordat dit kan worden gecon-
serveerd of gerestaureerd. Niet alle objecten hebben namelijk dezelfde conserverings- en res-
tauratiemethoden nodig. Indien niet bekend is welke methode op een object toegepast dient te
worden, wordt aangeraden eerst enkele methoden op referentiemateriaal te testen. Daarna kan
de meest succesvolle methode gebruikt worden op het object. Aan te raden is van alle metho-
den de voor- en nadelen op een rij te zetten, zodat een duidelijk overzicht wordt gecreëerd en
de keuze voor de toe te passen methode goed kan worden verantwoord. Zorg dat alle stappen
gedurende het conserverings- en restauratieproces goed worden bijgehouden en dat de te be-
handelen objecten beschreven en gefotografeerd worden en dat alle stappen zijn voorzien van
motivatie. Door dit te doen, is het mogelijk voor toekomstige restauratoren om de juiste op-
losmiddelen te gebruiken voor het verwijderen van de oudere conservaties en restauraties, zo-
dat er geen schade op het object wordt aangebracht. De methoden zijn dan ook reproduceer-
baar en controleerbaar. Verder wordt aangeraden om, zeker voor fragiele objecten, niet al te
schadelijke chemicaliën te gebruiken voor het verwijderen van corrosie, vlekken of andere
onzuiverheden (micro-, meso- en macroniveau).
Voor de commerciële archeologie geldt eigenlijk hetzelfde. Daarom moet van tevoren in het
PvE en PvA al rekening worden gehouden met de kosten en de tijd voor de conservering. IJ-
zer en hout vergen over het algemeen meer tijd dan keramiek en glas. Bij het opstellen van het
PvE en PvA dient dus al rekening te worden gehouden met het soort opgraving, de grootte
9. Aanbevelingen
Aanbevelingen
~ 156 ~
van de site en de bodemeigenschappen. In een zandgrond blijven organische materialen min-
der goed bewaard dan in een kleibodem. Op basis van deze zaken kan al enigszins een in-
schatting worden gemaakt over de hoeveelheid en samenstelling van het vondstmateriaal en
dus automatisch ook over het kostenplaatje en tijdsduur voor de conservering en restauratie.
Op dit moment gebeurt dit vaak niet bij opgravingen.
9.1.2 Literatuur Tijdens het maken van deze scriptie, is gebleken dat er niet veel Nederlandse literatuur is met
betrekking tot de conservering van archeologisch vondstmateriaal. De Stichting Infrastructuur
Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB) heeft in 2012 een brochure opgesteld, waarin wordt
aangegeven hoe er met kwetsbaar vondstmateriaal dient te worden omgegaan op het moment
dat dit wordt aangetroffen in het veld.300 In de brochure worden ook zeer beknopt enkele con-
serveringsmethoden beschreven. Uitgebreide onderzoeken of andere documentatie over ver-
schillende conserveringsmethoden zijn er eigenlijk niet voor de archeologie. Voor verschil-
lende conserveringsmethoden dient al snel te worden gekeken naar buitenlandse literatuur.
Een nadeel van deze literatuur is echter dat de meeste bronnen minimaal twintig jaar oud zijn
en de technieken en middelen wel steeds worden verbeterd. Dit geldt overigens niet zo zeer
voor de materiaalcategorie keramiek. Over keramiek zijn verschillende boeken geschreven
die nog geen vijf jaar geleden zijn uitgebracht. Voor de conservering van ijzer wordt ook al
heel lang gebruik gemaakt van dezelfde methoden. Wellicht dient naar de conservering van
ijzer nieuw onderzoek te worden gedaan. Hiervoor dient dan wel een ruime tijdsspanne te
worden aangehouden van minimaal twintig jaar, omdat op deze manier ook het eventuele
roestproces kan worden geanalyseerd en gemonitord. Door verschillende conserveringsme-
thoden te bekijken en te onderzoeken, kan mogelijk nieuw licht worden geworpen op de be-
staande methoden (meso- en macroniveau).
Wat betreft de bronnen voor restauratiemethoden, is er nog minder literatuur verschenen. Niet
alleen in Nederland, maar ook het buitenland is weinig te vinden over de restauratie van ar-
cheologisch vondstmateriaal. In de conservering en restauratie van schilderijen is hier bijvoor-
beeld veel meer over bekend. Restauratie is minstens zo belangrijk als conservering. Want
wat als er bijvoorbeeld een verkeerde lijm wordt gebruikt? Hier dient ook meer aandacht aan
te worden besteed en onderzoek naar te worden gedaan. Hiervoor dient rekening te worden
gehouden met een tijdsduur van minimaal tien jaar, om de waardes (plaksterkte, viscositeit,
vergeling) op te meten en de objecten verder te monitoren (meso- en macroniveau).
In zowel Nederland als het buitenland zijn één of meerdere opleidingen tot conservator. In
Duitsland wordt, net als in Nederland, over het algemeen wat oudere literatuur gebruikt (zoals
Cronyn, 1991). Naast de oudere werken wordt ook nieuwere literatuur gebruikt, van bijvoor-
beeld Scott (2002-2012), maar dit heeft meer betrekking op metallurgisch onderzoek. Boeken
van bijvoorbeeld Cronyn dekken een zeer groot deel van alle benodigde informatie: er wordt
gesproken over degradatie, maar ook over de conservering hiervan. Zeker voor de maritieme
conservering is het erg beperkt wat betreft het literatuuraanbod met betrekking tot conserve-
ring (en restauratie). Tijdens stages in conserverings- en restauratiebedrijven kan er het één en
ander worden opgestoken (over verschillende conserverings- en restauratiemethoden. Vaak
zijn de methoden er toch anders dan op de opleiding wordt geleerd. Echter zijn deze metho-
den vaak ook al enkele jaren/decennia hetzelfde. Wat in Nederland een groot nadeel is, is dat
300 SIKB 2012, 3-21.
Aanbevelingen
~ 157 ~
de opleiding Restaurator aan de Universiteit van Amsterdam nauwelijks aandacht besteedt
aan archeologische objecten. Op deze opleiding wordt voornamelijk ingegaan op kunstvoor-
werpen en hoe deze zo lang mogelijk te behouden. Wanneer er plannen zijn om een opleiding
tot conservator/restaurator voor archeologisch vondstmateriaal te volgen, wordt al gauw naar
het buitenland gekeken. Onder andere in Duitsland, Engeland, de Verenigde Staten en Austra-
lië zijn goede opleidingen tot conservator/restaurator beschikbaar, maar vaak lopen de kosten
hiervan hoog op.301 Daarom wordt het aanbevolen om de opleiding aan de Universiteit van
Amsterdam uit te breiden en daar meer aandacht te besteden aan het conserveren en restaure-
ren van archeologisch vondstmateriaal. Misschien kan dit in de vorm van een specialisatie.
9.1.3 Opgraving Niet alleen bevatten de objecten die tijdens dit onderzoek zijn behandeld informatie over het
scheepswrak, maar ook kunnen de vondsten die in juli 2015 worden opgegraven helpen om de
afbeelding op haardplaat A beter te onderzoeken en te begrijpen. Wellicht kan het totale
vondstcomplex meer inzicht geven in het leven van de 17de-eeuwse bemanning, waar de
haardplaten ook een onderdeel van zijn geweest. Tot dan zal onbekend blijven wat de beteke-
nis van de afbeelding op haardplaat geweest zou kunnen zijn. Mogelijk kan dit na juli 2015
worden opgehelderd in combinatie met andere vondsten. Daarom dient het schip ook zeer
voorzichtig te worden blootgelegd en de grond laag voor laag nauwkeurig te worden verwij-
derd. Rondom objecten en het hout van het scheepswrak dient men uiterst voorzichtig te werk
te gaan met scherpe voorwerpen, om geen krassen of andere beschadigingen te veroorzaken
aan de objecten of het scheepswrak (micro- en mesoniveau).
Over het algemeen kan in het veld niet worden geconserveerd. Wel kan worden gezorgd voor
goede bewaaromstandigheden van de vondsten.302 Hierbij is het van belang om te kijken uit
welke context de vondsten komen. Wanneer ijzer uit een natte context wordt geborgen, is het
van belang dit ijzer te deponeren in een bak met water. Wanneer dit niet wordt gedaan is de
kans dat de zouten gaan uitbloeien en het ijzer scheurt zeer groot. Organische materialen, zo-
als hout, textiel en leer, dienen altijd zo veel mogelijk in water te worden gelegd, in verband
met uitdrogingsgevaar. Wanneer organische materialen uitdrogen, verhardt het materiaal
waardoor het nemen van monsters bijna onmogelijk wordt. In het geval van samengestelde
materialen wordt het aangeraden om een conserveringsspecialist te raadplegen. Voor samen-
gestelde materialen wordt ook aangeraden om deze en bloc te lichten en vervolgens luchtdicht
te verpakken en koel te bewaren (5-10°C). Op deze manier blijft het samengestelde object on-
der gelijke omstandigheden als in de bodem en blijven beide materiaalcategorieën bewaard.303
301 Persoonlijke communicatie, Nienke Besijn, restaurator glas, keramiek en steen, 05-01-2015. 302 Zie hiervoor ook de KNA leidraden; KNA-leidraad Veldhandleiding archeologie en KNA-leidraad Eerste
hulp bij kwetsbaar vondstmateriaal. Deze leidraden zijn beschikbaar via www.sikb.nl (te downloaden of te be-
stellen). 303 KNA 3.2 2012, 19.
Aanbevelingen
~ 158 ~
9.2 Verdere conservering en restauratie
De fragmenten aardewerk en steengoed die op de haardplaten zijn aangetroffen, zijn nog niet
gerestaureerd. Voor deze objecten wordt aangeraden ze zo goed mogelijk schoon te maken
door ze te spoelen met kraan- of demiwater en deze na drogen te plakken met de PVA-lijm
UHU-hart. Indien bij de opgraving die in juli 2015 plaatsvindt nog meer keramiek wordt aan-
getroffen, wordt hiervoor dezelfde methode aangeraden. Wanneer fragmenten zijn aangetast
door ijzeroxide, wordt aangeraden om hiervoor rotyleen te gebruiken. Dit milde zuur zorgt
voor een langzame, maar (vrijwel) volledige verwijdering van de ijzeroxide, zonder dat het
glazuur of de keramiek zelf wordt aangetast. Indien er kalkaanslag aanwezig is op de frag-
menten, wordt aangeraden dit te behandelen met EDTA, omdat dit alleen de kalk aantast en
niet de klei. Dit gaat om een 5% oplossing in water.
Indien andere (bijzondere) gietijzeren objecten worden aangetroffen in het schip, wordt
gloeien aangeraden. De overige methoden bevatten veel chemicaliën, die schadelijk zijn voor
huid en milieu en het conserveringsproces duurt erg lang (soms langer dan één jaar). Gloeien
is veilig, snel en effectief, de corrosie is eenvoudig te verwijderen en het eindresultaat is vrij-
wel perfect (microniveau). Indien in de concretie nog vondsten zitten vastgekoekt, dient te
worden nagegaan of overige fragmenten van hetzelfde object wel zijn geborgen, zodat in ie-
der geval delen van originele materiaal bewaard blijven. De fragmenten zullen in de oven na-
melijk veranderen, glazuur zal craqueleren en hout zal verbranden. Het is tevens belangrijk
om na te gaan hoeveel informatie het fragment of object, dat in de corrosie is vastgekoekt,
voor de opgravingscontext heeft. Wanneer deze informatiewaarde hoog blijkt te liggen, moet
alles goed worden vastgelegd: foto’s, tekeningen en beschrijvingen over het desbetreffende
object zijn hiervoor noodzakelijk. Op deze manier kunnen de maten, de vorm en de functie
nog worden gebruikt gedurende het onderzoek. Wanneer deze informatiewaarde laag is, bij-
voorbeeld omdat het object of fragment uit context is gehaald, is het van het grootste belang
dat het te behandelen object is beschreven en gefotografeerd.
Bronnenlijst
~ 159 ~
Boeken en rapporten
Abelskamp, K., 2013: Kwetsbare vond-
sten: Metaal, Amersfoort.
Atkins, P./L.L. Jones/L.E. Laverman,
2013: Chemical Principles, New York.
Bartels, M.H., 1999: Steden in scherven.
Vondsten uit beerputten in Deventer,
Dordrecht, Nijmegen en Tiel
(1250 – 1900), Zwolle/Amersfoort.
Berendsen, H.J.A., 2004: De vorming
van het land. Inleiding in de geologie en
geomorfologie, Assen.
Bitter, P, 2014: Vondsten in de Foyer.
Majolica en bonte beesten, Nieuwsbrief
Monumentenzorg en Archeologie 41, 9.
Te raadplegen via http://www.alk-
maar.nl/gemeente/webcms/site/ge-
meente/files/p_71536.pdf - geraad-
pleegd op 25-05-2015.
Bruijn, G. de, 2007: Brochure Wet- en
regelgeving 4. Wet op de archeolo-
gische monumentenzorg, Amersfoort.
Te raadplegen via http://cultureelerf-
goed.nl/publicaties/wet-op-de-archeolo-
gische-monumentenzorg - geradpleegd
op 01-04-2015.
Boersma, F., 2000: Op de keper be-
schouwd. Handboek voor het behoud
van textielcollecties, Amsterdam.
Bouw, M,/I. de Wouters, 2008: Erfgoed
van industrie en techniek, Brussel.
Bulk, J.M./J.D. van der Hoorn, 1985:
Schipbreuk op de Zuiderzee, Lelystad.
Buys, S./V. Oakley, 1993: The conser-
vation and restoration of ceramics,
Londen.
Claus, J., 2005: De haardplaat en het
open vuur, Apeldoorn.
Cremer, H./F.P.M. Bunnik, 2006: Pa-
leowaterkwaliteit van het IJsselmeer
sinds de aanleg van de Afsluitdijk in
1932, Utrecht (TNO-rapport 2006-U-
R0133B).Te raadplegen via http://publi-
caties.minienm.nl/download-bij-
lage/62591/368480.pdf - geraadpleegd
op 22-03-2015.
Dam, J. van, 1988: Nederlandse tegels,
Utrecht.
Dijk, L. van/A. Vos, 2008: Intern ver-
slag ijzerbaren Sophia Alber-
tina/081105, Lelystad.
Dubbe, B., 1978: Tin en tinnegieters in
Nederland, Lochem.
Emmerling, J., 1968: Eisenkonservie-
rung mit Tannin (Richtlienien und Hin-
weise), in D. Ankner/R. Wihr, 1991: Ar-
beitsblätter für Restauratoren 1/91,
Mainz, 14-17 (Arbeitsblätter für Restau-
ratoren 24).
Eriksen, E./S. Thegel, 1966: Conserva-
tion of Iron. Recovered from the Sea,
Kopenhagen (TØjhusmuseets Skrifter 8).
Bronnenlijst
Bronnenlijst
~ 160 ~
Farthing, S. (eds.), 2010: Art- The whole
story, Londen.
Gawronsky, J.H.G., (eds.), 2012: Am-
sterdam Ceramics. A city’s history and
an archaeological ceramics catalogue
1175-2011, Amsterdam.
Gijsbers, W./L. Koehler/J. Morel, 2010:
Licht aan boord, Amersfoort/Lelystad.
Gurit, 2002: General Health & Safety
advice for Gurit Epoxy Resins & Hard-
eners, Isle of Wight. Te raadplegen via:
http://www.gurit.com/files/docu-
ments/general-health-and-safety-advice-
for-gurit-epoxy-resins-and-har-
denerspdf.pdf - geraadpleegd op 15-03-
2015.
Hamilton, D.L., 1997: Basic Methods of
Conserving Underwater Archaeological
Material Culture, Washington.
Hessing, W./R. Polak/W. Vos/S. Wynta,
1997: Romeinen langs de snelweg.
Bouwstenen voor Vechtens verleden,
Abcoude.
Holk, A.F.L. van, 1996: Archeologie
van de binnenvaart. Wonen en werken
aan boord van binnenvaartschepen
(1600-1900). Lelystad.
Holk, A.F.L. van, 2014a: Basisgegevens
en handleiding maritiem opgraven op
land, Groningen.
Holk, A.F.L. van, 2014b: Scheepswrak
OR49. Voorlopige resultaten van de op-
graving van een vrachtschip uit de ze-
ventiende eeuw, in: R. van Diepen/W.
van der Morst/H. Pruntel, 360° Horizon.
Cultuur Historisch Jaarboek voor Fle-
voland 2014, Urk, 38-52.
Horie, C.V., 1987: Materials for con-
servation, organic consolidants, adhe-
sives and coatings, Sevenoaks.
Huisman, D.J., 2009: Iron, in D.J. Huis-
man, Degradation of Archaeological
Remains, Den Haag, 91-109.
Huisman, D.J./I. Joosten/J. Nientker,
2009: Textile, in D.J. Huisman, Degra-
dation of Archaeological Remains, Den
Haag, 71-90.
Hurst, J.G./D.S. Neal/H.J.E. van
Beuningen, 1986: Pottery produced and
traded in north-west Europe 1350-1650.
A contribution to medieval archaeology,
Rotterdam (Rotterdam Papers 6).
Kars, H./A. Smit (eds.), 2003: Handlei-
ding Fysiek Behoud Archeologisch Erf-
goed. Degradatiemechanismen in spo-
ren en materialen. Monitoring van de
conditie van het bodemarchief, Amster-
dam.
Kenteq, 2013: Eindopdracht 1b. Voor-
bewerken en conservering, Hilversum.
Te raadplegen via: http://www.vo-
car.nl/algemeen/ carrosseriebouw/Leer-
stof_CB/documents/Eindop-
dracht1bWassenreinigengereedschap-
penenschuren.pdf – geraadpleegd op
15-03-2015.
Kompagnie, J.H. 1971: ‘Aardewerk is
paardewerk’: een rapport over de aar-
dewerkindustrie uit 1971, s.l. Te raad-
plegen via: http://documen-
ten.goudanet.nl/Ti-
dinge/2005/2005%20%27Aarde-
werk%20is%20paardewerk%27.pdf –
geraadpleegd op 15-03-2015.
Koob, S.P., 1986: The use of Paraloid
B-72 as an adhesive: Its application for
archaeological ceramics and other mate-
rials, Studies in conservation 31, 7-14.
Bronnenlijst
~ 161 ~
Kwaliteitsnorm Nederlandse archeolo-
gie 3.2, 2012: Protocol 4004 Opgraven,
Specificaties OS10, OS11, Gouda.
Lenting, J.J./H. van Gangelen, 1993:
Schans op de grens : Bourtanger bo-
demvondsten 1580-1850, Sellingen.
Luka, B./Ć. Martina/J. Anita/J. Anton-
ija/M. Mladen/P. Tanja/P. Mladen,
2011: Conservation of underwater ar-
chaeological finds manual, Zadar.
Meijers, R., 2013: Vervalmechanismen
bij archeologisch materiaal in de bo-
dem, Nijmegen.
Meijers, R., 2013: Vervalmechanismen
bij een archeologische object aan de
lucht, Nijmegen.
Michalski, S., 1993: Relative Humidity.
A Discussion of Correct/Incorrect Val-
ues, in: Merritt, J./J.A. Reilly, 1993:
Preventive Conservation for Historic
House Museums, Londen, 624-629
(ICOM Committee for Conservation,
Vol.II).
North, N.A., 1987: Conservation of
Metals, in C. Pearson, 1987: Conserva-
tion of Marine Archaeological Objects,
Kent, 207-252.
Oddy, W.A./M.J. Hughes, 1970: The
stabilization of Active Bronze and Iron
Antiquities by the use of Sodium Sesqui-
carbonate, Londen (Studies in Conser-
vation 15)
Organ, R.M., 1963: Consolidation of
Fragile Metallic Objects, in G. Thomp-
son (eds.), Recent Advances in Conser-
vation, Londen, 128–133.
Os, B.J.H. van/D.J. Huisman/R. Mei-
jers, 2009: Other metals (lead, tin, sil-
ver, gold), in: D.J. Huisman, Degrada-
tion of Archaeological Remains, Den
Haag, 125-135.
Oude Essink, G., (eds.), 2008: Zoet-zout
studie Provincie Flevoland, Utrecht. Te
raadplegen via: http://www.flevo-
land.nl/wat-doen-we/duurzaamheid/be-
leid/bodemenergie/praktische-informa-
tie/Zoetzout_Flevoland.pdf - geraad-
pleegd op 25-04-2015.
Parker, P., 1997: McGraw-Hill Encyclo-
pedia of Science & Technology, New
York.
Pas, J. van de/H. van Schijndel/M. Ver-
meulen-Bekkering, 2010: Syllabus Sto-
rage & Retrieval. Informatiebronnen.
Leren omgaan met gepubliceerde infor-
matie, s.l.
Pearson, C., 1987: Deterioration of ce-
ramics, glass and stone, in: C. Peason,
Conservation of Marine Archaeological
Objects, Kent, 253-281.
Pickardt, R., 2005: Galvanic Cleaning
of Meteorites, Bathurst. Te raadplegen
via: http://www.meteoritemar-
ket.com/Galvanic.pdf - geraadpleegd
19-02-2015.
Pluis, J., 2013: De Nederlandse tegel,
Leiden.
Rettel, A., 2004: The concept of the
Conservation of Seawater Finds, s.l. Te
raadplegen via:
http://www.asia.si.edu/exhibitions/SW-
CulturalHeritage/downloads/05Ret-
tel092-115.pdf - geraadpleegd op 05-
01-2015.
Bronnenlijst
~ 162 ~
Schiereck, A., 1969: Restaurierung vor
gut erhaltenen Eisenobjekten, in D. An-
kner/R. Wihr, 1991: Arbeitsblätter für
Restauratoren 1/91. Mainz, 2- 72 (Ar-
beitsblätter für Restauratoren 24).
Scott, D./G. Eggert, 2009: Iron and
Steel in Art: Corrosion, Colorants, Con-
servation, Michigan.
Selwyn, L., 2004: Metals and Corro-
sion. A Handbook for the Conservation
Professional, Ottawa.
Stichting Infrastructuur Kwaliteitsbor-
ging Bodembeheer, 2012: Handreiking
conserveren. Mooi meegenomen, goed
gelicht! Het conserveren van kwetsbaar
archeologisch vondstmateriaal, Leimui-
den.
Stichting Infrastructuur Kwaliteitsbor-
ging Bodembeheer s.a.: Maritiem op-
graven, OS, in: Stichting Infrastructuur
Kwaliteitsborging Bodembeheer, s.a.:
KNA Waterbodems 2.0, Gouda, 101-
115.
Vermeulen, B./A.S. Berends, 2013: Ma-
teriaalkennis Syllabus II. Keramiek uit
de late middeleeuwen ca. 1300-1500,
Deventer.
Vermeulen, B./A.S. Berends, 2013: Me-
taal uit de middeleeuwen en nieuwe tijd
ca. 500-1900, Deventer.
Vos, A./Dijk, L. van, 2007: Conserve-
ring kanon Ritthem-015; een verslag,
Lelystad.
Waldus, W.B./A.B.M. Overmeer, 2014:
Scheepsarcheologie in de praktijk in
Nederland. Syllabus IFMAF/GIA, Gro-
ningen.
Zijverden, W.K. van/J. de Moor, 2014:
Het Groot Profielenboek: Fysische geo-
grafie voor archeologen, Leiden.
Internetbronnen
http://www.80jarigeoorlog.net - geraad-
pleegd op 09-03-2015.
http://www.af.nl/voorraad/massief/pok-
hout - geraadpleegd op 15-03-2015.
http://www.architectenweb.nl/aweb/ar-
chipedia/archipedia.asp?ID=7184 - ge-
raadpleegd op 30-01-2015.
Bechtold, M., s.a.: http://www.verga-
neschepen.nl/info.php - geraadpleegd
op 15-03-2015.
Braskamp, M.H., 2002:
http://www.brascamp.com/hpl_geschie-
denis.htm - geraadpleegd op 08-03-
2015.
http://depretshow.ketnet.be/pretfa-
celog/oude-griek - geraadpleegd op 09-
03-2015.
http://www.digibron.nl/search/de-
tail/012df660e21e14ced8d54bf5/palet-
en-pennestreek - geraadpleegd op 19-
05-2015
http://www.dotpsd.com/de-voordelen-
van-pva - geraadpleegd op 15-03-2015.
http://www.dow.com/products/pro-
duct/paraloid-b-72-50 - geraadpleegd op
15-03-2015.
http://dronten.flevoland.to/geschiedenis
- geraadpleegd op 14-03-2015.
http://buurmanvt.nl/wat-is-rubriek/wat-
is-epoxy - geraadpleegd op 19-02-2015.
https://www.ehow.com/how_5328735_
make-oxalic-acid.html - geraadpleegd
op 03-02-2015.
http://www.encyclo.nl/begrip/aceton -
geraadpleegd op 14-05-2015.
Bronnenlijst
~ 163 ~
http://www.encyclo.nl/begrip/AMINE -
geraadpleegd op 14-05-2015.
http://www.encyclo.nl/be-
grip/Brak%20water – geraadpleegd op
24-05-2015.
http://www.encyclo.nl/begrip/ethanol -
geraadpleegd op 14-05-2015.
http://www.encyclo.nl/begrip/gietijzer -
geraadpleegd op 30-01-2015.
http://www.encyclo.nl/begrip/grafiet -
geraadpleegd op 18-05-2015.
http://www.encyclo.nl/begrip/isopropa-
nol - geraadpleegd op 14-05-2015.
http://www.encyclo.nl/begrip/Methanol
- geraadpleegd op 14-05-2015.
http://www.encyclo.nl/lokaal/10571 -
geraadpleegd op 29-01-2015.
http://www.energiewereld.nl/veelge-
stelde-vragen/woordenlijst - geraad-
pleegd op 03-02-2015.
http://www.flevoland.nl/flevoland-in-
beeld-en-cij/schatkaart/ontstaan-van-
flevoland/15.-perceel-p - geraadpleegd
op 14-03-2015.
http://www.geosites.nl/publicaties/266
- geraadpleegd op 14-03-2015. 30-0
http://www.geschiedenisvanvlaardin-
gen.nl/collectie/archeologie/vondsten-
zwarte-paard-kortedijk-119/grape-op-
drie-poten - geraadpleegd op 24-05-
2014.
http://www.geschiedenisvanvlaardin-
gen.nl/verhalen/voorwerpen/roodbak-
kend-aardewerk - geraadpleegd op 24-
05-2015.
Heijden, J., ter, 2014:
http://www.schooltv.nl/no_cache/vi-
deo/crid/20131029_nieuwland01 - ge-
raadpleegd op 15-03-2015.
http://hobbyarcheologie.wee-
bly.com/roodbakkend-aardewerk-oxi-
derend-gebakken.html - geraadpleegd
op 22-03-2015.
http://www.icom-cc.org/9/working-
groups/ - geraadpleegd op 20-03-2015.
http://ifmaffieldschool.blogs-
pot.nl/2014/08/turfschip-ten-on-
der.html - geraadpleegd op 15-03-
2015.
http://www.lenntech.nl/periodiek/ele-
menten/fe.htm - geraadpleegd op 23-
01-2015.
http://www.macboat.nl/wer-
ken_met_epoxy.htm - geraadpleegd op
19-02-2015.
http://www.mijngelderland.nl/files/ver-
halen_pdf/IJzer_in_Gelderland.pdf -
geraadpleegd op 30-03-2015.
http://museumrotterdam.nl/collec-
tie/item/3055?itemReturnStart=0&ob-
jectrow=8&itemReturnSearch=spreuk-
bord – geraadpleegd op 19-05-2015
http://www.nai.nl/museum/tentoonstel-
lingen/digitaal/rotterdamse_raadhuis-
maquettes/item/_pid/kolom2-1/_rp_ko-
lom2-1_elementId/1_73531 - geraad-
pleegd op 22-03-2015.
http://nautarch.tamu.edu/CRL/conser-
vationmanual/File2.htm - geraadpleegd
op 09-02-2015.
Oostrijck, J., s.a.: http://jeroen.oost-
rijck.nl/ontroesten/index.html - geraad-
pleegd op 13-02-2015.
Bronnenlijst
~ 164 ~
Picakrd, R., 2005: http://www.meteori-
temarket.com/Galvanic.pdf - geraad-
pleegd op 07-02-2015.
http://www.polyservice.nl/Poly-Pox-
Lijm-700-5-kg-pasteuze-epoxyhars---
p-16190.html - geraadpleegd op 22-02-
2015.
http://www.restauratoren.nl/over-res-
tauratie/conservering-restaura-
tie/item21 - geraadpleegd op 17-03-
2015.
https://www.rijksmuseum.nl/en/collec-
tion/BK-NM-11914 - geraadpleegd op
27-02-2015.
https://www.rijksmu-
seum.nl/en/search?q=majo-
lica%20blauw%20fond&f=1&p=1&ps
=12&ii=0 – geraadpleegd op 26-05-
2015.
https://www.rijksmu-
seum.nl/en/search/objecten?q=majo-
lica+blauw+fond&f=1&p=1&ps=12&i
i=2#/BK-16007,2 – geraadpleegd op
26-05-2015.
https://www.rijksmuseum.nl/nl/zoe-
ken?q=sol-
daat&f=1&p=2&ps=12&f.dating.pe-
riod=17&ii=3 – geraadpleegd op 16-
05-2015.
http://www.robkalmeijer.nl/voedings-
leer/probleemstoffen/looizuur.html -
geraadpleegd op 15-03-2015.
Schaik, M., van,/E. van Velden, s.a.:
http://www.architectenweb.nl/aweb/ar-
chipedia/archipedia.asp?ID=7184 - ge-
raadpleegd op 30-01-2015.
http://www.scheepsarcheolo-
gischnieuws.nl/artikel_01.html - ge-
raadpleegd op 19-05-2015.
http://www.schonevijver.nl/con-
tents/nl/d33_pH-waarde-vijverwa-
ter.html - geraadpleegd op 14-05-2015.
Shumate, J., s.a.: http://depretshow.ket-
net.be/pretfacelog/oude-griek - geraad-
pleegd op 09-03-2015.
http://www.sn-castiron.nl/gietijzer/la-
mellair_gietijzer.html - geraadpleegd
op 03-12-2014.
http://www.sn-castiron.nl/gietijzer/no-
dulair_gietijzer.html - geraadpleegd op
29-01-2015.
Sprong, H., s.a.: http://rossa.nl/gietij-
zer.htm - geraadpleegd op 27-02-2015.
http://www.vliz.be/vmdcdata/faq/keyw
ords.php?id=12 - geraadpleegd op 02-
02-2015.
http://wetenschap.infonu.nl/tech-
niek/108091-grijs-en-wit-gietijzer.html
- geraadpleegd op 05-11-2014.
http://www.zuiderzeemu-
seum.nl/nl/234/bezoek/museum - ge-
raadpleegd op 14-03-2015.
Persoonlijke communicatie
Bartels, M., gemeentelijk archeoloog
gemeente Hoorn, specialist keramiek,
28-01-2015.
Besijn, N., restaurator glas, keramiek
en steen bij het Rijksmuseum te Am-
sterdam, 05-01-2015.
Dijk, L., van, specialist conservering en
restauratie maritiem vondstmateriaal,
15-01-2015.
Hoppenbrouwers, R., docent Preven-
tieve Conservering aan de Universiteit
Bronnenlijst
~ 165 ~
van Amsterdam, Specialist conserve-
ring, restauratie en preventieve conser-
vering bij Stichting Restauratie Atelier
Limburg, 28-10-2014.
Koehler, L., specialist conservering en
restauratie maritiem vondstmateriaal,
03-11-2014, 11-02-2015.
Nientker, J., specialist conservering en
restauratie organisch maritiem vondst-
materiaal, 04-02-2015.
Peschar, R., Docent Chemie aan de
Universiteit van Amsterdam, 01-09-
2014.
Afbeeldingen
Afbeelding 3.1: opgemaakt door
Robert de Hoop, 01-04-2015.
Afbeelding 3.2: uit: Oude Essink, G.
(eds.), 2008: Zoet-zout studie Provincie
Flevoland, Utrecht, 23. Te raadplegen
via: http://www.flevoland.nl/wat-doen-
we/duurzaamheid/beleid/bodemener-
gie/praktische-informatie/Zoet-
zout_Flevoland.pdf.
Afbeelding 3.3: uit: Oude Essink, G.
(eds.), 2008: Zoet-zout studie Provincie
Flevoland, Utrecht, 24. Te raadplegen
via: http://www.flevoland.nl/wat-doen-
we/duurzaamheid/beleid/bodemener-
gie/praktische-informatie/Zoet-
zout_Flevoland.pdf.
Afbeelding 3.4: uit: Oude Essink, G.
(eds.), 2008: Zoet-zout studie Provincie
Flevoland, Utrecht, 25. Te raadplegen
via: http://www.flevoland.nl/wat-doen-
we/duurzaamheid/beleid/bodemener-
gie/praktische-informatie/Zoet-
zout_Flevoland.pdf.
Afbeelding 3.5:
http://www.geosites.nl/publicaties/266
– geraadpleegd op 14-03-2015
Afbeelding 3.6: Afbeelding auteur.
Afbeelding 3.7: Afbeelding IFMAF.
Afbeelding 3.8: Afbeelding auteur.
Afbeelding 3.9: Afbeelding auteur.
Afbeelding 3.10: Afbeelding IFMAF.
Afbeelding 3.11: Afbeelding auteur.
Afbeelding 3.12: Afbeelding auteur.
Afbeelding 3.13: Afbeelding IFMAF
Afbeelding 3.14: Afbeelding IFMAF
Afbeelding 3.15: Afbeelding IFMAF
Afbeelding 4.1: Afbeelding IFMAF.
Afbeelding 4.2: Afbeelding IFMAF.
Afbeelding 4.3: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.4:
http://antiekzilverhuis.nl/klein-
verzamelzilver/miniaturen/17e-18e-
eeuw?sort=price&sort-type=asc –
geraadpleegd op 24-05-2015.
Afbeelding 4.5: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.6: Afbeelding auteur. Afbeelding 4.7: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.8: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.9: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.10: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.11: Afbeelding auteur.
Bronnenlijst
~ 166 ~
Afbeelding 4.12: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.13: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.14: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.15: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.16: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.17: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.18: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.19: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.20: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.21: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.22: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.23: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.24: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.25: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.26: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.27: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.28: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4. 29: Afbeelding auteur
Afbeelding 4.30: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.31 A) Grijs gietijzer -
http://www.sn-castiron.nl/gietijzer/la-
mellair_gietijzer.html - geraadpleegd
op 31-03-2015.
B) Wit gietijzer - http://www.le-
high.edu/~inarcmet/ - geraadpleegd op
31-03-2015.
C) Gemengd gietijzer - http://weten-
schap.infonu.nl/techniek/108091-grijs-
en-wit-gietijzer.html - geraadpleegd op
31-03-2015.
Afbeelding 4.32:
http://www.geheugenvannederland.nl/?
/nl/items/NISA01:2109 - geraadpleegd
op 23-03-2015.
Afbeelding 4.33: http://www.geheu-
genvanneder-
land.nl/?/nl/items/RDMZ01:10002101
19 - geraadpleegd op 24-05-2015.
Afbeelding 4.34: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.35: Abeelding auteur.
Afbeelding 4.36: Abeelding auteur.
Afbeelding 4.37: Abeelding auteur.
Afbeelding 4.38: Abeelding auteur.
Afbeelding 4.39: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.40: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.41: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.42:
http://www.awlv.nl/vijf-eeuwen-
boeren-noortheylaan-leidschendam/ -
geraadpleegd op 31-03-2015.
Afbeelding 4.43: http://museumrotter-
dam.nl/collectie/item/14015-
41.A?itemReturnStart=0&itemReturn-
Search=Proen – geraadpleegd op 31-
03-2015.
Afbeelding 4.44: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.45: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.46: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.47: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.48: http://technotheek.ut-
wente.nl/wiki/Bestand:Platbinding.jpg
- geraadpleegd op 13-05-2015.Afbeel-
ding auteur.
Bronnenlijst
~ 167 ~
Afbeelding 4.49: Afbeelding auteur.
Afbeelding 4.50: Afbeelding auteur. Afbeelding 5.1: Afbeelding auteur.
Afbeelding 5.2: Afbeelding auteur.
Afbeelding 5.3: Afbeelding auteur.
Afbeelding 5.4: Afbeelding auteur.
Afbeelding 5.5: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.1: https://nl.wikipe-
dia.org/wiki/Atoom#/me-
dia/File:Bouw_materie.PNG - geraad-
pleegd op 27-05-2015.
Afbeelding 6.2: uit: Atkins, P./L.L.
Jones/L.E. Laverman, 2013: Chemical
Principles, New York, 570.
Afbeelding 6.3: uit: Atkins, P./L.L.
Jones/L.E. Laverman, 2013: Chemical
Principles, New York, 594. Afbeelding 6.4: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.5: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.6: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.7: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.8: Alle afbeeldingen door
auteur.
Afbeelding 6.9: Alle afbeeldingen door
auteur. Afbeelding 6.10: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.11: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.12: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.13: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.14: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.15: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.16: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.17: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.18: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.19: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.20: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.21: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.22: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.23: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.24: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.25: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.26: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.27: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.28: Afbeelding auteur.
Afbeelding 6.29: Alle afbeeldingen
door auteur.
Afbeelding 6.30: Alle afbeeldingen
door auteur.
Afbeelding 7.1: Afbeelding auteur.
Afbeelding 7.2: http://www.rem-
brandthuis.nl/rembrandt/belangrijkste-
werken/julius-civilis - geraadpleegd op
31-03-2015.
Afbeelding 7.3: uit: Pluis, J., 2013: De
Nederlandse tegel, Leiden, 355.
Afbeelding 7.4: uit: Dubbe, B., 1978:
Tin en tinnegieters in Nederland,
Lochem, 216.
Afbeelding 7.5: Afbeelding auteur.
Afbeelding 7.6: Afbeelding auteur.
Bronnenlijst
~ 168 ~
Afbeelding 7.7: Afbeelding auteur.
Afbeelding 7.8: http://www.geschiede-
nisvanvlaardingen.nl/collectie/archeo-
logie/vondsten-zwarte-paard-kortedijk-
119/grape-op-drie-poten - geraad-
pleegd op 24-05-2015.
Afbeelding 7.9: https://www.rijksmu-
seum.nl/en/search/objecten?q=majo-
lica+blauw+fond&f=1&p=1&ps=12&i
i=2#/BK-16007,2 – geraadpleegd op
26-05-2015.
Afbeelding 7.10: Afbeelding auteur.
Afbeelding 7.11: Afbeelding auteur.
Afbeelding 7.12: https://www.rijksmu-
seum.nl/en/collection/BK-NM-11914 -
geraadpleegd op 31-03-2015.
Afbelding 7.13: http://www.geheugen-
vanneder-
land.nl/?/nl/items/ICN01:3422 - ge-
raadpleegd op 17-05-2015.
Afbeelding tekstvak klapperstenen:
http://pla-
zilla.com/page/4295048761/assel-een-
gehucht-bij-apeldoorn-een-drimpel-
van-pork-60 - geraadpleegd op 31-03-
2015.
Afbeelding tekstvak Franse lelie hoek-
motief: http://www.frisiantiles.nl/hoek-
motief-franse-lelie-klein - geraad-
pleegd op 02-04-2015.
Bijlagen Bijlage I: Holk, A.F.L., van, 2014a: Ba-
sisgegevens en handleiding maritiem
opgraven op land, Groningen, 5.
Bijlage II, kaart: Opgemaakt door Ro-
bert de Hoop.
Bijlage III: Holk, A.F.L., van, 2014a:
Basisgegevens en handleiding maritiem
opgraven op land, Groningen.
Bijlage V: Afbeeldingen en tekeningen
door auteur.
Bijlage V: Afbeeldingen auteur.
Grafieken
Grafiek 5.1: uit: Meijer, R., 2013: Ver-
valmechanismen bij archeologisch ma-
teriaal in de bodem, Nijmegen, 1.
Grafiek 6.1: Grafiek auteur.
Bijlage I. Verklarende woordenlijst
~ 169 ~
Achtersteven Achterste deel van een schip.
Actieve corrosie
Nieuwe corrosie, vaak gezien als afbrokke-
len, scheuren of afschilferen.
Almere Laag
Klei met humus. Sterk gelaagd met dunne
laagjes silt en zand.
Almere lagune
Een lagune is een soort meer dat ontstaat
tussen een strand en een strandwal, in dit
geval bij Almere die tussen 450 en 1050 is
ontstaan.
Anion
Negatief geladen ion (bijvoorbeeld CL- of
OH-).
Anode
Elektrode in een elektrochemische cel
waarin oxidatie half-reacties optreden en
elektronen wegdrijven in het externe cir-
cuit; de anode is meestal daar waar de cor-
rosie plaatsvindt en metaalionen in de op-
lossing komen.
Atoom
Een atoom is het kleinste deel dat nog
steeds de chemische bestanddelen van een
element bevat.
Austeniet
IJzerrijke fase in ijzer-koolstofoplossingen
die een kubische structuur hebben.
Bakboordzijde Linkerzijde van een schip.
Chloriden
Zouten. Deze kunnen onder andere in ob-
jecten en de bodem voorkomen. Chloriden
tasten objecten aan en dienen daarom te
worden verwijderd.
Craquelé / Gecraqueleerd.
Barsten of scheurtjes in het glazuur.
Concretie
Bepaalde metalen voorwerpen corroderen
wanneer ze in contact komen met water en
zuurstof. Hierdoor wordt het eigenlijke
metaal omgezet in roest/corrosie, zodat er
uit eindelijk slechts een bonk ‘concretie’
overblijft en de metalen voorwerpen ver-
dwijnen. Het voorwerp ondergaat een che-
mische verandering. Andere, niet-metalen
voorwerpen hebben ook te lijden onder dit
proces. De concretie kan zo hard groeien
dat voorwerpen die in de buurt liggen, in-
gesloten kunnen worden door deze concre-
tie.
Corrosie
Roest dat is ontstaan door invloed van wa-
ter en zuurstof.
Demiwater
Gedestilleerd of gedemineraliseerd water
waarin geen chloriden of andere mineralen
aanwezig zijn.
Elektrolyse
Chemische reactie waarbij onder invloed
van een elektrische stroom samengestelde
stoffen worden ontleed tot enkelvoudige
stoffen en/of andere samengestelde stoffen.
Elektrolyt
Chemische verbinding die in waterige op-
lossing in ionen wordt gesplitst.
Bijlage I. Verklarende woordenlijst
Bijlage I. Verklarende woordenlijst
~ 170 ~
Elektrolytische cel
Elektrochemische cel die elektrische ener-
gie consumeert van een externe bron.
Elektron
Negatief geladen deeltje van een atoom.
Element
Een element is een pure substantie die niet
gescheiden kan worden naar een ander ele-
ment. Voorbeelden hiervan zijn alumi-
nium, ijzer en tin.
Engobe
Klei waaraan water wordt toegevoegd tot-
dat het een vloeibaar geheel wordt. Dit
wordt over de steengoed object gesmeerd
en zorgt voor een glanzend uiterlijk.
Formatie van Naaldwijk
Sterke variatie in de lithologische samen-
stelling, die varieert van zand, zeer grof
(300 - 420 µm) tot zwak, siltige klei.
Galvanische cel
Elektrochemische cel (bijvoorbeeld een
batterij) dat een bron is van elektrische
energie.
Gieten
Gesmolten metaal in een mal gieten en dit
hierin laten stollen.
Gietijzer
Legeringen van ijzer en koolstof (2-5%),
met eventueel silicium (1-3%) en andere
elementen om de objecten te veranderen.
Geomorfologie
Wetenschap die landvormen bestudeerd,
het ontstaan en de ontwikkeling, evenals de
processen die daarbij een rol spelen of heb-
ben gespeeld in het verleden.
Gereefd Het verkleinen van het zeiloppervlak bij
sterke wind door het op te rollen aan de on-
derzijde.
Giek Rondhout bevestigd aan het onderlijk van
een zeil.
Grafiet
In plaatjes gekristalliseerd koolstof dat
zacht is en een donkergrijze kleur heeft;
het is een goede geleider van hitte en elek-
triciteit.
Grondzeeën Op zee lopende golven, die door de afne-
mende waterdiepte hoger en steiler wor-
den.
Ion
Deeltje (een atoom of een groep van ato-
men) met meer of minder elektronen dan
de neutrale atomen. Een ion kan zowel po-
sitief (Na+, Ca2+) als negatief (Cl-, S2-)zijn
geladen.
Kathode
Negatief geladen atoom. Een deel van de
elektrolyse waarbij kationen in een oplos-
sing geneutraliseerd worden door elektro-
nen die uitplaten op het oppervlak een
tweede reactie met water produceren.
Kation
Positief geladen ion (bijvoorbeeld H+ en
Fe2+).
Knieën
Een min of meer L-vormig, soms V-vor-
mig gegroeid stuk hout, dat wordt gebruikt
om twee verbanddelen met elkaar te ver-
binden. Daartoe worden beide delen van de
knie met bouten aan de te verbinden onder-
delen vastgezet.
Laagpakket van Walcheren Bestaat uit schelphoudend zand met zwak
siltig, kleiige lagen.
Laagpakket van Wormer
Bestaat uit schelphoudend zand met zwak
siltig, kalkrijke klei.
Bijlage I. Verklarende woordenlijst
~ 171 ~
Lagunair milieu
Milieu waarin één of meer lagunes aanwe-
zig zijn.
Mastgat Gat waardoor een steekmast steekt.
Oxidatie
Chemische reactie waarin de bestanddelen
elektronen verliezen; wanneer een metaal
of metaalion wordt geoxideerd, wordt de
oxidatiestaat vergroot.
Patina
Corrosieproduct op het oppervlak van een
metaal; patina verschijnt meestal als resul-
taat van een lange blootstelling aan weer,
vervuiling, etc., of is kunstmatig opge-
bracht tijdens het aanbrengen van verschil-
lende chemicaliën.
Pleistocene zand
Zand dat in het Pleistoceen is afgezet.
pH
Meting van de zuurgraad of alkaliniteit van
een oplossing. Zuren hebben een pH van
<7, neutrale oplossingen hebben een pH
van 7 en alkalische oplossingen hebben
een pH >7.
Potdeksel Horizontale rand, langs de bovenzijde van
de romp van het schip.
Reductie
Chemische reactie waarin de bestanddelen
elektronen opnemen.
Roest
Roodbruin corrosieproduct op ijzerhou-
dende metalen.
Slak
Glasachtige samenstelling van een betrek-
kelijk laag smeltpunt dat zich vormt tijdens
het zuiveren van metalen, wanneer de on-
zuiverheden in het oer zich afscheiden van
de metallische massa.
Spanten
Eén van de dwarsscheeps geplaatste ver-
banddelen die mede het geraamte van een
scheepsromp vormen. Zij strekken zich
meestal van boord tot boord uit, haaks over
de kiel en lopen tot aan de hoogste boord-
plank op. Meestal worden spanten uit
meerdere gezaagde stukken samengesteld,
hetzij als doorlopen spant, hetzij als afzon-
derlijke, vrijstaande delen. Een doorlopend
spant is samengesteld uit een ligger of
buikstuk, dat aan iedere zijde verlangd
wordt door een zitter, een oplanger en een
stut. Deze delen worden naast elkaar ge-
plaatst en overlappen elkaar gedeeltelijk.
Stuurboordzijde Rechterzijde van een schip.
Tinpest
Vervorming van tin wanneer het wordt ge-
koeld tot onder de 13°C en de fase veran-
derd (van witte naar grijze tin), wat zorgt
dat het metaal uitzet en scheurt.
Tuig Systeem van riemen, koorden en touwen.
Voorsteven
Voorzijde van een schip.
Zuiderzee Laag
Kalkrijke klei en zand dat is afgezet in het
Zuiderzeegebied na 1250 na Chr.
Bijlage II. Basisgegevens scheepsopgraving OR49
~ 172 ~
Bijlage II. Basisgegevens scheeps-
opgraving OR49
Basisgegevens scheepsopgraving OR49
Projectnaam Scheepswrak OR 49
Provincie Flevoland
Gemeente Dronten
Plaats Dronten
Toponiem Kavel R49 (Rietweg)
Gemeente code Dronten
Kaartblad Dronten 20-H Topografische Dienst
Delft
X – coördinaat x: 175312.32/ 175304.58/ 175342.14/
175350.14
Y – coördinaat y: 500908.14/ 500887.72/ 500873.57/
500891.94
Kadaster-nr XXXX
CMA/AMK-status n.v.t.
CAA-nr. n.v.t.
CMA-nr. n.v.t.
ARCHIS-monument nr 12519
ARCHIS-waarnemings nr 28978
CIS-code (onderzoeksmel-
dingsnummer)
61996
Oppervlakte plan- of onder-
zoeksgebied
Ca. 50 x 40 m
Huidig grondgebruik Akkerbouw
Bijlage IV. Vondstenlijst haardplaten
~ 175 ~
Bijlage IV. Vondstenlijst haardplaten
Vondstnummer Voorwerp/vondstomschrijving
OR49-32 Koekenpan
OR49-33 Pokhouten schijf (uit koekenpan)
OR49-34 Haardplaat ovaal
OR49-42 Pokhouten schijf (lag in bord OR49-57)
OR49-46 Vuurtreeft
OR49-47 Vuurtang
OR49-56 Haardplaat rechthoekig
OR49-57 Faience bord met spreuk
OR49-65 Steengoedfragmenten
OR49-69 Tinnen kan
OR49-131 Plavuis
OR49-132 Fragment roodbakkend aardewerk met aan binnen-
zijde glazuur.
OR49-133 ‘Afdruk’ vijl
OR49-134 Haar van borstel
OR49-135 Fragment roodbakkend aardewerk met aan beide
zijden glazuur
OR49-136 Halve wandtegel, gebroken
OR49-137 Fragment wandtegel
OR49-138 Textiel afdruk in concretie
OR49-139 Wandegel (van haardplaat OR49-56)
OR49-140 Textielfragment
OR49-141 Afdruk van zaden in concretie
OR49-143 2x brok kalk
OR49-144 Langwerpig object (smeedijzer)
Bijlage V. Objecttekeningen
~ 176 ~
Bijlage V. Objecttekeningen
Nicole Schoute
06-02-2015
Tinnen kan
OR49-69
Bijlage VI. Extra fotomateriaal
~ 179 ~
Opgraving OR49
Bijlage VI. Extra fotomateriaal
A B
C
Veldwerk. A) Tekenen knieën en spanten. B) Haardplaat A vrijleggen. C) Scheepswrak afdekken met geotextiel.
Bijlage VI. Extra fotomateriaal
~ 180 ~
Bergen tinnen kan
Bergen tinnen kan. A) Tinnen kan vast in concretie. B) De kan lijkt los te liggen in de concretie, maar zit nog stevig vast. C) Met een
beitel en hamer de concretie rondom de tinnen kan verwijderen. D) De vrijgekomen tinnen kan.
A B
C D
Bijlage VI. Extra fotomateriaal
~ 181 ~
Overzicht inventaris scheepswrak OR49
A
B
C D
Een gedeelte van de aangetroffen inventaris van de opgraving van scheepswrak OR49 in 2014. A) De vitrine met de vondsten. B)
Een pokhouten schijf. C) Het majolica bord met het blauwe fond. D) Een intact baardmankruikje. De kurk die in dit kruikje aanwe-
zig was, is in water gelegd om uitdroging te voorkomen.