Top Banner
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 2010 De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de autonome motivatie van middle managers. Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen Inge Pauwels Ellen Vermussche onder leiding van Prof. Dr. Werner Bruggeman
103

De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

Mar 07, 2019

Download

Documents

doanh
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2009 – 2010

De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de autonome

motivatie van middle managers.

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen

Inge Pauwels

Ellen Vermussche

onder leiding van

Prof. Dr. Werner Bruggeman

Page 2: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2009 – 2010

De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de autonome

motivatie van middle managers.

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen

Inge Pauwels

Ellen Vermussche

onder leiding van

Prof. Dr. Werner Bruggeman

Page 3: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

PERMISSION

Ondergetekenden verklaren dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of

gereproduceerd worden, mits bronvermelding.

Inge Pauwels

Ellen Vermussche

Page 4: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

I | P a g i n a

Woord vooraf

Wij zouden graag alle mensen willen bedanken wiens steun, hulp en medewerking essentieel waren

voor de realisatie van onze masterproef. Zonder hun hulp hadden wij onze masterproef nooit kunnen

volbrengen.

Vooreerst zouden we graag onze promotor, Prof. Dr. Werner Bruggeman, bedanken omdat zijn

professionele begeleiding, goede voorstellen en kritische bemerkingen ons in de juiste richting hebben

geleid. Ook Evelyn Van der Hauwaert willen we bedanken voor de vele tips, aanbevelingen en

herlezingen.

Voor het succes van ons onderzoeksgedeelte, waren we volledig afhankelijk van de bereidheid van

managers om onze vragenlijst in te vullen. Daarom willen we graag alle respondenten bedanken voor

hun medewerking.

Als laatste zouden we graag ook onze familie en vrienden bedanken voor het nalezen van onze thesis op

spel- en grammaticafouten.

Page 5: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

II | P a g i n a

INDEX

WOORD VOORAF .................................................................................................................... I

INHOUDSOPGAVE ...................................................................................................................II

LIJST MET FIGUREN................................................................................................................ V

LIJST MET TABELLEN ............................................................................................................. VI

LIJST MET AFKORTINGEN ..................................................................................................... VII

Inhoudsopgave

Deel 1: Inleiding .................................................................................................................................1

Deel 2: Literatuurstudie .....................................................................................................................3

2.1. Evolutie van het domein prestatiemeetsystemen ............................................................................. 3

2.2. Evolutie van het domein autonome motivatie .................................................................................. 8

2.3. Verband tussen het gebruiken van een PMS en autonome motivatie .............................................. 13

Deel 3: Ontwikkeling hypothesen .................................................................................................... 15

3.1. Onderzoeksvragen ......................................................................................................................... 15

3.2. Onderzoeksopzet ........................................................................................................................... 15

3.3. Algemene hypothese...................................................................................................................... 16

3.4. Hypothesen onafhankelijke variabelen ........................................................................................... 17

3.4.1. Aantal prestatiemaatstaven ................................................................................................... 17

3.4.2. Mate van interactief gebruik van het performantiemeetsysteem ........................................... 19

3.4.3. Mate van participatie van midden managers tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS .... 21

3.4.4. Mate waarin het ontwikkelingsproces en het gebruik van het performantiemeetsysteem als

enabling worden ervaren door midden managers ................................................................................... 22

3.5. Besluit ............................................................................................................................................ 25

Deel 4: Onderzoek ............................................................................................................................ 26

4.1. Onderzoeksmethodologie .............................................................................................................. 26

4.1.1. Onafhankelijke verklarende variabelen .................................................................................. 26

4.1.2. Controlevariabelen ................................................................................................................ 28

Page 6: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

III | P a g i n a

4.1.3. Afhankelijke variabele ............................................................................................................ 28

4.1.4. Structuur vragenlijst .............................................................................................................. 28

4.2. Dataverzameling ............................................................................................................................ 29

4.2.1. Validiteit en andere gevaren .................................................................................................. 29

4.2.2. Database en steekproef ......................................................................................................... 29

4.3. Data-analyse .................................................................................................................................. 30

4.3.1. Kenmerken van de respondent .............................................................................................. 30

4.3.2. Kenmerken van PMS-gebruik ................................................................................................. 30

Deel 5: Analyse variabelen ............................................................................................................... 31

5.1. Cronbach’s Alpha ........................................................................................................................... 31

5.1.1. Het aantal prestatiemaatstaven ............................................................................................. 31

5.1.2. Mate van interactief gebruik van het PMS .............................................................................. 32

5.1.3. Mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS ....................................... 32

5.1.4. Mate waarin het ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt ervaren. ..................... 32

5.1.5. Mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren.......................................... 33

5.1.6. Autonome motivatie .............................................................................................................. 34

5.2. Multicollineariteit .......................................................................................................................... 34

5.2.1. Deelconstructen .................................................................................................................... 34

5.2.2. Onafhankelijke variabelen ...................................................................................................... 35

Deel 6: Resultaten regressies ........................................................................................................... 37

6.1. Assumpties lineaire regressie............................................................................................. 37

6.2. Regressiemodellen ............................................................................................................ 38

6.2.1. Meervoudig regressiemodel ...................................................................................... 38

6.2.2. Enkelvoudige regressies op autonome motivatie ....................................................... 38

6.3. Meervoudige regressie ...................................................................................................... 39

6.4. Enkelvoudige regressies op autonome motivatie ............................................................... 40

6.4.1. Het gebruik van een PMS ....................................................................................................... 40

6.4.2. Controlevariabele: Onderscheid naar functie ......................................................................... 41

6.4.3. Controlevariabele: Onderscheid naar geslacht........................................................................ 45

Page 7: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

IV | P a g i n a

6.4.4. Controlevariabele: Onderscheid naar leeftijd ......................................................................... 48

6.4.5. Aantal prestatiemaatstaven ................................................................................................... 51

6.4.6. Mate van interactief gebruik van het PMS .............................................................................. 52

6.4.7. Mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS ....................................... 55

6.4.8. Mate waarin het ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt ervaren ...................... 56

6.4.9. Mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren.......................................... 57

6.4.10. Besluit ................................................................................................................................... 58

6.5. Interactie-effecten ......................................................................................................................... 59

Deel 7: Beperkingen van het onderzoek ........................................................................................... 61

Deel 8: Discussie en conclusie .......................................................................................................... 63

BIBLIOGRAFIE ..................................................................................................................... VIII

BIJLAGEN ..............................................................................................................................XII

Page 8: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

V | P a g i n a

Lijst met figuren

Figuur 1 – Performance matrix .......................................................................................................................... 4

Figuur 2 – Continuüm zelfdeterminatie ........................................................................................................... 11

Figuur 3 – Verduidelijking algemene hypothese............................................................................................... 15

Figuur 4 – Verduidelijking hypothesen onafhankelijke variabelen .................................................................... 16

Figuur 5 – Meervoudig regressiemodel ........................................................................................................... 38

Figuur 6 – Enkelvoudig regressiemodel - Algemene hypothese ........................................................................ 39

Figuur 7 – Enkelvoudige regressiemodellen - Controlevariabelen .................................................................... 39

Figuur 8 – Enkelvoudige regressiemodellen – Onafhankelijke variabelen ......................................................... 39

Figuur 9 – Verduidelijking controlevariabele functie ........................................................................................ 42

Figuur 10 – Verduidelijking controlevariabele geslacht .................................................................................... 46

Figuur 11 – Verduidelijking controlevariabele leeftijd ...................................................................................... 48

Figuur 12 – Normal P-P Plot residuen – Regressie “mate van interactief gebruik van het PMS” ........................ 53

Figuur 13 – Histogram residuen – Regressie “mate van interactief gebruik van het PMS” ................................. 54

Figuur 14 – Scatterplot residuen – Regressie “mate van interactief gebruik van het PMS” ............................... 54

Page 9: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

VI | P a g i n a

Lijst met tabellen

Tabel 1 – Cronbach’s alpha “diagnostisch gebruik” en “interactief gebruik” ..................................................... 32

Tabel 2 – Cronbach’s alpha “participation by voice” en “participation by choice”............................................. 32

Tabel 3 – Cronbach’s alpha “experimentation”, “experience-based” en “professionalism”............................... 33

Tabel 4 – Cronbach’s alpha “repair”, “internal transparency”, “global transparency” en “flexibility” ................ 34

Tabel 5 – Cronbach’s alpha “autonome motivatie” .......................................................................................... 34

Tabel 6 – Pearson correlation matrix ............................................................................................................... 35

Tabel 7 – Regressie-output “gebruik van een PMS” ......................................................................................... 41

Tabel 8 – Regressie-output “onderscheid naar functie” ................................................................................... 42

Tabel 9 – Univariate analyse (ANOVA) “onderscheid naar functie”................................................................... 43

Tabel 10 –Regressie-output “onderscheid naar functie” - geen PMS ............................................................... 43

Tabel 11 – Descriptives “onderscheid naar functie” – geen PMS ...................................................................... 44

Tabel 12 – Regressie-output “onderscheid naar functie” – wel PMS ................................................................ 44

Tabel 13 – Regressie-output “onderscheid naar geslacht” ............................................................................... 46

Tabel 14 – Univariate analyse (ANOVA) “onderscheid naar geslacht” ............................................................... 47

Tabel 15 – Compare means onderscheid naar geslacht en gebruik................................................................... 47

Tabel 16 – Regressie-output “onderscheid naar leeftijd” ................................................................................. 48

Tabel 17 – Univariate analyse (ANOVA) “onderscheid naar leeftijd”................................................................. 49

Tabel 18 – Regressie-output “onderscheid naar leeftijd” – geen PMS .............................................................. 50

Tabel 19 – Regressie-output “onderscheid naar leeftijd” – wel PMS ................................................................ 50

Tabel 20 – Regressie-output “aantal prestatiemaatstaven” ............................................................................. 51

Tabel 21 – Regressie-output “mate van interactief gebruik van het PMS” ........................................................ 52

Tabel 22 – Skewness en kurtosis residuen “mate van interactief gebruik van het PMS” ................................... 53

Tabel 23 – Regressie-output “mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS” ................. 56

Tabel 24 – Regressie-output “mate waarin het ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt ervaren” 57

Tabel 25 – Regressie-output “mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren” .................... 58

Page 10: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

VII | P a g i n a

Lijst met afkortingen

- PMS = Performantiemeetsysteem = Prestatiemeetsysteem

- BSC = Balanced Scorecard

- SDT = Self Determination Theory

- OIT = Organismic Integration Theory

- CET = Cognitive Evaluation Theory

- COT = Causality Orientations Theory

- BPNT = Basic Psychological Needs Theory

- GCT = Goal Contents Theory

Page 11: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

1 | P a g i n a

Deel 1: Inleiding

Het meten, evalueren en bijsturen van prestaties neemt in alle organisaties een prominente plaats in

alle organisaties. Zonder prestatiemeting is een organisatie immers niet in staat zich een betrouwbaar

beeld te vormen van haar realisaties in functie van de gestelde doelen (Bruggeman, 2003).

Prestatiemeting heeft reeds een grote evolutie gekend. Dit heeft ertoe geleid dat in de huidige

bedrijfswereld vele ondernemingen ervoor kiezen een prestatiemeetsysteem te implementeren en

hanteren. In de literatuur met betrekking tot prestatiemeetsystemen leverden Kaplan en Norton een

grote bijdrage door onder andere een gebalanceerd meetsysteem te ontwikkelen, namelijk de

“Balanced Scorecard” (Kaplan, Norton, 1992). De “Balanced Scorecard” is van een geïntegreerd

prestatiemeetsysteem geëvolueerd naar een strategisch management instrument, waarop de

onderneming haar strategie kan afstemmen (Kaplan, Norton, 2001).

De theorieën ontwikkeld door Deci en Ryan zijn essentieel in de literatuur betreffende autonome

motivatie. Zij hebben een model gecreëerd rond het continuüm van zelfdeterminatie van gedrag. In dit

continuüm hebben zij verschillende gradaties van motivatie omschreven en op die manier kwamen zij

tot een definitie van het begrip autonome motivatie (Deci, Ryan, 1985).

Een belangrijke studie voor het tot stand komen van deze thesis is dat van Wouters en Wilderom (2008).

Deze studie zoekt een relatie tussen bepaalde aspecten van het ontwikkelen en implementeren van een

prestatiemeetsysteem enerzijds en de houding van medewerkers in de onderneming anderzijds.

Wouters en Wilderom zijn tot de conclusie gekomen dat er een significante relatie bestaat op basis van

het uitvoeren van een kwalitatief onderzoek en het statistisch testen van bepaalde variabelen.

In dit onderzoek wordt een stap verder gegaan, door verschillende aspecten van zowel het ontwikkelen

en implementeren als van het effectief gebruiken van een prestatiemeetsysteem te relateren met de

autonome motivatie van het management. Deze verschillende aspecten werden geoperationaliseerd in

variabelen en alle vooropgestelde hypothesen werden statistisch getest. Het uiteindelijke doel van dit

onderzoek is een beter begrip te creëren in de relatie tussen het gebruik van prestatiemeetsystemen en

de autonome motivatie. Ondanks enkele beperkingen, bleek uit de resultaten van dit onderzoek dat er

bepaalde significante relaties bestaan tussen de variabelen die vooropgesteld werden en de autonome

motivatie van het management.

Het verdere verloop van deze studie zal als volgt gestructureerd worden. Vooreerst komen de

literatuurstudies omtrent zowel prestatiemeetsystemen als de autonome motivatie en het onderzoek

dat een verband legt tussen beiden aan bod. Vervolgens wordt kort het doel van deze thesis beschreven

Page 12: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

2 | P a g i n a

en de onderzoeksvragen verduidelijkt. Ook wordt dieper ingegaan op de ontwikkeling van de

hypothesen. Daarna worden de onderzoeksmethodologie, de dataverzameling en de data-analyse

toegelicht. Daarna volgen de statistische verwerking en de resultaten. Deze thesis wordt afgesloten met

een uiteenzetting van de beperkingen van dit onderzoek en een algemene slotbeschouwing.

Page 13: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

3 | P a g i n a

Deel 2: Literatuurstudie

2.1. Evolutie van het domein prestatiemeetsystemen

In dit onderdeel wordt getracht een beeld te schetsen van de evolutie binnen het domein van

prestatiemeting. Meer bepaald wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelingen die zich hebben

voorgedaan vanaf het ontstaan van prestatiemeetsystemen, anders gezegd performantie-

meetsystemen, tot op heden. In het verdere verloop van deze thesis zullen de termen

prestatiemeetsysteem en performantiemeetsysteem door elkaar worden gebruikt, aangezien dit

synoniemen zijn. Ook zal voor dit begrip de afkorting PMS gehanteerd worden.

Onderzoek heeft aangetoond dat organisaties die een evenwichtig performantiemeetsysteem hanteren

als basis voor management, beter presteren (Lingle, Schieman, 1996). Opdat dit voordeel zou

gerealiseerd worden, is het noodzakelijk dat organisaties een effectief PMS implementeren dat het

mogelijk maakt geïnformeerde beslissingen en acties te nemen (Neely, 1998).

De eerste prestatiemeetsystemen baseerden zich enkel op financiële informatie en vertoonden

daardoor heel wat beperkingen. “In de eerste plaats leggen zij te veel nadruk op financiële resultaten

van de organisatie en bieden daardoor een kortzichtige kijk op haar performantie. Traditionele

financiële indicatoren zoals ‘return on investment’ en ‘earnings per share’ bijvoorbeeld, kunnen zeer

misleidende signalen geven in het kader van strategische aandacht voor ‘continuous improvement’ en

innovatie.” (Bruggeman, 2003, pagina 19) Er kan dus worden gesteld dat de traditionele meetsystemen

vaak een aantal cruciale bouwstenen missen om de organisatie te voorzien van de informatie die vereist

is voor het nemen van beslissingen (Bruggeman, 2003).

In de jaren ’70 en ‘80 gingen meer en meer auteurs, zoals Skinner (1971), Hayes en Abernathy (1980),

Hall (1983), Kaplan (1983, 1984), Johnson en Kaplan (1987) en Berliner en Brimson (1988), de bestaande

prestatiemeetsystemen bekritiseren (Neely et al., 2000). Johnson en Kaplan (1987) hebben in de door

hen uiteengezette evolutie van management accounting systemen enkele gebreken naar voor gebracht

in de manier waarop management accounting informatie gebruikt wordt. Ze benadrukken dat financiële

prestatiemaatstaven er niet in slagen veranderingen in de competitieve omstandigheden en strategieën

van moderne organisaties te reflecteren. De financiële focus van deze systemen geeft een historisch

beeld weer waardoor weinig tot geen aanwijzingen worden gegeven voor toekomstige prestaties. Dit

moedigt kortetermijndenken aan.

Page 14: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

4 | P a g i n a

Daar deze en andere critici heel erg invloedrijk waren, probeerden sommigen de meetmethoden voor

financiële prestaties te verbeteren door het ontwikkelen en toepassen van concepten zoals “Activity

Based Costing” en “Through-put Accounting” (Cooper, Kaplan, 1988; Galloway, Waldron, 1988, 1989) en

“Shareholder Value Analysis” en “Brand Valuation” (Stewart, 1991; Amber, Kokkinaki, 1998; Rappaport,

1998). Bovendien hebben theoretici over de jaren heen het belang van niet-financiële maatstaven

benadrukt (bv. Hopwood, 1973; Schoenfeld, 1986; Eccles, 1991).

Keegan, Eiler en Jones (1989) hebben een kader voor

prestatiemeting ontwikkeld dat op deze evolutie heeft

ingespeeld (zie figuur 1). Met hun performance matrix

legden ze een sterke grondslag voor de “Balanced

Scorecard” (cfr. infra). Deze performance matrix

probeert de verschillende klassen van business

performance, namelijk financieel, niet-financieel,

intern en extern, te integreren.

Ondanks enkele zwaktes heeft dit model de start gegeven voor het gebruiken van niet-financiële criteria

bij de beoordeling van resultaten en afstemming van beslissingen voor de toekomst.

Als gevolg van dit model en als antwoord op de vele kritiek die ontstond op de oorspronkelijke

performantiemeetsystemen (bv. Fitzgerald et al., 1991; Azzone, Bertelè, Masella, 1991; ICAS-framework,

1993), kwam men tot meer uitgebreide, meer omvattende modellen zoals “the Balanced Scorecard”

(Kaplan, Norton, 1996), “Brown’s framework” (Brown, 1996) en “Skandia’s Navigator” (Edvinsson,

Marlone, 1997).

Een gevolg van het gebruik van verschillende categorieën van maatstaven, is dat deze systemen een

complex probleem met zich meebrengen. Met name hoe men individuele maatstaven met elkaar kan

verbinden en integreren en op welke manier men een breder perspectief kan hanteren. Als antwoord op

dit vraagstuk werden enkele modellen ontwikkeld, zoals “the strategy map” (Kaplan, Norton, 2000),

“succes and risk maps” en “the performance prism” (Neely, Adams, Kennerley, 2002).

Figuur 1 – Performance matrix

Page 15: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

5 | P a g i n a

Ook deze generatie prestatiemeetsystemen kent echter een tekortkoming. Zij linken de verschillende

individuele maatstaven aan elkaar, maar geven geen totaalbeeld van alle mogelijke oorzaken en

gevolgen van prestaties. Om een voldoende geïntegreerde analyse te kunnen uitvoeren van de

prestaties van een organisatie, moeten de meetsystemen immers voldoen aan drie criteria, namelijk het

reflecteren van de realiteit (“appropriateness and adequacy”), het voorzien van de correcte informatie

(“information adequacy”) en het integreren van het prestatiemeetsysteem in de organisatorische

processen (“practicality and organisational alignment”). Een eerste criterium stelt dat het meetsysteem

de realiteit moet reflecteren. Daar de meeste organisaties zich bevinden in dynamische omgevingen en

onderhevig zijn aan continue veranderingen, is het belangrijk om het PMS aan te passen aan de

veranderingen die plaatsvinden binnen de organisaties. Op die manier blijft het prestatiemeetsysteem

relevant. Het is daarom essentieel dat meetsystemen, gehanteerd bij het besluitvormingsproces, de

complexe realiteit reflecteren, om zo besluitvormers vertrouwen te geven. Daartegenover staat dat het

meetsysteem tegelijkertijd gebruiksvriendelijk moet zijn, zodat het management in staat is op een

eenvoudige manier beslissingen te nemen. Deze trade-off valt onder het eerste criterium

“appropriateness and adequacy”. De uitdaging voor een prestatiemeetsysteem om te voldoen aan het

tweede criterium “information adequacy” bestaat erin dat de informatie, die wordt gebruikt voor het

nemen van beslissingen, zo transparant mogelijk moet worden gemaakt.Dit kan door het verspreiden en

communiceren van informatie en niet van ruwe data. Het derde criterium “practicality and

organisational aligment” stelt dat een prestatiemeetsysteem in staat moet zijn om inzichten te verlenen

over de werkelijke mogelijkheden voor waardecreatie en daarnaast het management moet bijstaan bij

het vertalen van de strategische intenties in de nodige en gepaste acties. Daarenboven moet het ook in

staat zijn feedback te verlenen zodat managers kunnen achterhalen of de gekozen acties de juiste

waren. Dit derde criteria houdt ook in dat een PMS volledig geïntegreerd moet zijn in bepaalde

organisatorische processen zoals planning, budgettering, rapportering en prestatiebeoordeling.

Wanneer performantiemeetsystemen aan deze drie criteria voldoen, kunnen de performantie-analisten

de complexiteiten van de huidige organisaties begrijpen en waardevolle inzichten verwerven. De grote

uitdaging is dus een prestatiemeetsysteem te gebruiken om een totaalbeeld te verkrijgen, om te kunnen

begrijpen wat er gebeurt binnen een organisatie. Dit vereist het verzamelen van de juiste data, het

voorzien van de juiste informatie en het integreren van het PMS in de organisatorische processen (Pike,

Roos, 2001).

Sinds de jaren ‘90 is er een substantieel aantal onderzoeken gebeurd, gericht op het ontwikkelen van

prestatiemeetsystemen die gelinkt zijn aan de strategie (McNair, Lynch, Cross, 1990; Beischel, Smith,

1991; Grady, 1991; Euske, Lebas, McNair, 1993; Ittner, Larcker, 1998; Vaivio, 1999; etc.). Het meest

gerenommeerde systeem is “the Balanced Scorecard” (BSC) van Kaplan en Norton (1992, 1993, 1996).

Page 16: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

6 | P a g i n a

Kaplan en Norton stellen dat “de scorecard een inefficiëntie in de traditionele management accounting

systemen adresseert: hun onvermogen om de langetermijnstrategie van de onderneming te linken aan

hun korte termijn acties” (1996, pagina 75). In eerste instantie was de idee achter de BSC het aanvullen

van financiële accounting prestatiemaatstaven met niet-financiële prestatiemaatstaven. Waar de

financiële maatstaven de voorbije prestaties rapporteren, werden de niet-financiële

prestatiemaatstaven gezien als drijvers van toekomstige financiële prestaties. “Kaplan en Norton

hebben in verschillende publicaties aangegeven hoe bedrijven via het gebruik van de “Balanced

Scorecard” de prestatiemaatstaven meer optimaal kunnen afstemmen op de bedrijfsstrategie. De

invoering van de BSC leidt echter niet altijd tot de verhoopte verbeteringen van de bedrijfsprestaties.

Dikwijls zien managers en medewerkers de “Balanced Scorecard” eerder als een bedreiging en ervaren

ze niet dat deze hen kan aanzetten beter te presteren.” (Bruggeman, Kempinck, 2008, pagina 1)

Ongeacht de unieke strategie van een organisatie, hebben Kaplan en Norton (1992) een BSC-kader

ontwikkeld met vier gebalanceerde perspectieven, namelijk klanten, interne bedrijfsprocessen,

innovatie en een financieel perspectief. Het eerste perspectief verwijst naar hoe de klanten de

organisatie waarnemen. Daarom is het noodzakelijk dat de BSC managers in staat stelt de missie, op het

vlak van klantendiensten, te vertalen naar specifieke maatstaven, die de prioriteiten van klanten

reflecteren (“customer perspective”). Het tweede perspectief stelt dat de onderneming de specifieke

maatstaven, gericht op klanten, moet internaliseren zodat de interne bedrijfsprocessen zo goed

mogelijk worden afgestemd op de verwachtingen van de klant (“internal business perspective”). Het

derde perspectief stelt dat enkel wanneer een organisatie in staat is nieuwe producten te lanceren,

meer waarde te creëren voor haar klanten en haar interne bedrijfsprocessen op een continue wijze te

verbeteren, zij het vermogen heeft te groeien en zo haar aandeelhouderswaarde te doen stijgen

(“innovation and learning perspective”). Het vierde en laatste perspectief geeft aan dat naast deze niet-

financiële maatstaven de BSC ook nog financiële maatstaven moet bevatten, zoals bijvoorbeeld winst.

Deze maatstaven geven aan of de ondernemingsstrategie bijdraagt tot de waardecreatie (“financial

perspective”).

Gaandeweg evolueerde de “Balanced scorecard” van een geïntegreerd prestatiemeetsysteem naar een

strategisch management systeem. Als een strategisch management systeem is de BSC niet meer in de

eerste plaats een instrument om prestaties te evalueren, als wel een instrument om de unieke strategie

van de organisatie te implementeren en te managen (Kaplan, Norton, 2001). Dit heeft ertoe geleid dat

organisaties de invoering van de “Balanced Scorecard” meer en meer gebruikten voor de ontwikkeling

van een “Strategy Focused Organization” (Kaplan, Norton, 2001; Bruggeman en Slagmulder, 2009).

“Strategiegerichte organisaties beschouwen strategie als de hoeksteen van hun managementsystemen.

Page 17: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

7 | P a g i n a

Uit onderzoek aan de Harvard Business School (Kaplan, Norton, 2001) is gebleken dat strategiegerichte

organisaties zich continu ontwikkelen op vijf dimensies.” (Bruggeman, Scheipers, Decoene, 2009, pagina

1) Deze dimensies zijn effectief en verantwoord leiderschap (“mobilization through executive

leadership”), het vertalen van de strategie in operationele termen (“translate the strategy into

operational terms”), het afstemmen van de organisatorische entiteiten op de strategie (“align the

organization to the strategy”), de strategie tot ieders dagdagelijkse job maken (“make strategy

everyone’s everyday job”) en van strategievorming een continu proces maken (“make strategy a

continual process”) (Kaplan, Norton, 2001). In een strategiegerichte organisatie is het vooreerst

essentieel dat er doeltreffend leiderschap aanwezig is. Dit kan gerealiseerd worden door het

ontwikkelen van een team van topmanagers en het uitwerken van een gedreven leiderschapsstijl en een

inspirerende bedrijfsvisie. Vervolgens moet de strategie vertaald worden in operationele termen. Een

methode om dit te bewerkstelligen, is het ontwerpen van een strategiekaart (“strategy map”). Bij de

opmaak van een strategiekaart gaat men uit van de missie en de langetermijndoelstellingen van de

organisatie en vraagt men zich af welke de kritische factoren zijn voor de realisatie ervan. Met behulp

van een strategiekaart worden niet alleen de kritische succesfactoren in kaart gebracht, maar ook de

causale verbanden tussen deze factoren (Bruggeman, 2007). Een derde dimensie vereist dat de

organisatie en al zijn individuele afdelingen worden afgestemd op de strategie. Daarnaast moet de

strategie overgebracht worden naar alle medewerkers binnen de organisatie. Meer bepaald betekent

dit dat de persoonlijke doelstellingen moeten overeenkomen met de ondernemingsdoelstellingen, zodat

de medewerkers gemotiveerd zijn om de ondernemingsstrategie te implementeren. Een laatste

dimensie van de strategiegerichte organisatie stelt dat de onderneming strategievorming moet

organiseren als een continu proces, waarbij opvolging van prestaties, feedback en identificatie van

leeropportuniteiten aanwezig zijn.

Concluderend kan gesteld worden dat het vele onderzoek, verricht in dit domein, heeft geleid tot heel

uiteenlopende bevindingen. Wij hebben getracht een zo grondig mogelijke uiteenzetting te geven van

de belangrijkste ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan. De focus in deze thesis ligt niet op een

welbepaald performantiemeetsysteem zoals bijvoorbeeld de “Balanced Scorecard”, maar wel op het

performantiemeetsysteem in het algemeen en verschillende aspecten verwant met het ontwikkelen,

implementeren en gebruiken van een PMS.

Page 18: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

8 | P a g i n a

2.2. Evolutie van het domein autonome motivatie

In dit onderdeel zal worden getracht een beeld te schetsen van de evolutie binnen het domein van

motivatie. Meer bepaald zal een overzicht worden gegeven van welke belangrijke ontwikkelingen zich

hebben voorgedaan sinds de definiëring van het algemeen concept “motivatie” tot de erkenning van het

begrip “autonome motivatie”. Deze erkenning was een mijlpaal binnen het domein van motivatie en

hieraan zal dan ook de grootste aandacht besteed worden binnen de volgende uiteenzetting.

Volgens de “business dictionary” ontstaat motivatie uit interne en externe factoren die het verlangen en

de energie van mensen stimuleren om een aanhoudende interesse op te wekken in een job, rol of

onderwerp, maar ook om een continue inspanning te leveren teneinde een doel te bereiken.

Theorieën binnen het domein van motivatie bouwen op een set van assumpties omtrent de aard van

mensen en op factoren die een impuls geven tot actie. Enerzijds zijn er “mechanistische theorieën”.

Deze beschouwen het individu als passief, zijnde heen en weer geduwd door de interactie van

psychologische drijvers en omgevingsstimuli. Anderzijds zijn er “organismische theorieën”. Zij zien het

individu als actief, namelijk als wilskrachtig en gedragsinitiërend. Volgens deze “organismische

theorieën” hebben mensen intrinsieke noden en psychologische drijvers. Het zijn deze intrinsieke noden

die het individu de energie geven om te kunnen inspelen op de omgeving en om zijn emoties te

beheersen.

Bij de analyse van de historische ontwikkeling binnen het veld van motivatie, is opgevallen dat ondanks

de diversiteit aan methodes, er verschillende parallelle en convergente ontdekkingen hebben

plaatsgevonden. Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw hebben de motivatietheorieën zich

voornamelijk gefocust op de drijvers van motivatie. Voorbeelden hiervan zijn de “Drive theory” van

Freud (1914, 1915) en de “Drive theory” van Hull (1943). Hoewel in vele opzichten de psychoanalytische

gedragstheorie van Freud (1914, 1915) een “drive theory” was, werd de term “drive” (drijfveer) voor het

eerst gebruikt door Woodworth (1918). “Het concept drijfveer verwijst naar de toestand van energie of

spanning die een individu beweegt om een biologische behoefte te vervullen. *…+ Volgens de

drijfveertheorie produceert een biologische behoefte een drijfveer. De drijfveer motiveert het individu

dus tot handelen om het niveau van de drijfveer te reduceren. *…+ Volgens de drijfveertheorie verkeert

het individu bij voorkeur in een uitgebalanceerde toestand die homeostasis wordt genoemd (Hull 1943,

1952).” (Zimbardo, Weber, Johnson, 2005, pagina 358) Het was dus voornamelijk Hull (1943) die het

begrip “drijfveer” verder heeft uitgewerkt. Gedurende deze decennia hebben theoretici en

onderzoekers gewerkt aan de ontwikkeling van systemen ter verklaring van gedrag binnen deze

Page 19: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

9 | P a g i n a

algemene theorie. Meer en meer kwam men tot de vaststelling dat de drijfveertheorieën niet afdoende

bedacht waren op de complexiteiten van het gedrag (Deci, Ryan, 1985).

In 1959 stelde White een nieuw concept voor met als intentie het aanvullen van de drijvers van

motivatie om zo tot een motivatietheorie te komen met een grotere verklaringskracht. Volgens White

konden bepaalde gedragingen (bv. aandacht en perceptie, taal en denken, effectieve veranderingen

aanbrengen in de omgeving, …) niet verklaard worden door de reeds bestaande, primaire drijvers. In zijn

uiteenzetting “Motivation reconsidered: The concept of competence” stelt hij dat al deze gedragingen

een deel vormen van het proces waarbij een mens op een effectieve wijze leert interageren met zijn

omgeving. Deze verzameling van gedragingen wordt “competence” genoemd. Daarenboven zijn,

volgens White, individuen van nature uit gemotiveerd om niet alleen te interageren met de omgeving,

maar ook om op een effectieve manier controle uit te oefenen op hun omgeving. Deze effectieve

controle wordt gerealiseerd doordat individuen op een competente wijze interageren met de omgeving,

wat een gevoel van “effectance” creëert bij het individu. Dit gevoel zorgt er op zijn beurt voor dat de

interacties met de omgeving continu blijven uitgevoerd worden, wat wil zeggen dat zij onafhankelijk zijn

van externe drijvers en dus van nature uit worden aangedreven. Dit volledige concept benoemde White

als “effectance motivation” (White, 1959).

In de empirische traditie verwijzen de meeste psychologen naar deze “effectance motivation”, die dus

niet op drijvers gebaseerd is, als intrinsieke motivatie. Hierbij wordt gesuggereerd dat de energie

intrinsiek of eigen is aan de aard van het individu (Deci, Ryan, 1985).

In 1975 legden Deci en Ryan de basis voor één van de meest vermaarde theorieën in de motivatieleer,

namelijk “the Self Determination Theory” (SDT), gebruik makend van begrippen zoals intrinsieke

motivatie en zelfdeterminatie. De “Self Determination Theory” is een theorie die handelt over

menselijke motivatie en persoonlijkheid en die gebruik maakt van de traditionele empirische methoden

(Ryan, Deci, 2000). Mensen kunnen enerzijds gemotiveerd zijn omdat ze een activiteit appreciëren of

anderzijds omdat er een sterke externe druk is. Men kan handelen vanuit een gevoel van persoonlijk

engagement of uit angst om gecontroleerd te worden. Dit toont aan dat er functionele en

gevoelsmatige verschillen bestaan tussen zelfmotivatie en externe regulatie. Door zich af te vragen

welke vorm van motivatie zich voordoet op een gegeven moment in de tijd, hebben Ryan en Deci (2000)

een meer gedifferentieerde benadering van motivatie ontwikkeld. Via het definiëren van de krachten

die een persoon aanzetten tot handelen, was de SDT in staat om verschillende types van motivatie te

onderscheiden. Elk van deze types heeft specifieke gevolgen voor de performantie, de ervaring en het

welzijn van een individu.

Page 20: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

10 | P a g i n a

De “Self Determination Theory” bestaat uit vijf mini theorieën, namelijk “the Organismic Integration

Theory” (OIT), “the Cognitive Evaluation Theory” (CET), “the Causality Orientations Theory” (COT), “the

Basic Psychological Needs Theory” (BPNT) en “the Goal Contents Theory” (GCT).

De belangrijkste mini theorie is “the Organismic Integration Theory” (Deci, Ryan, 1985). Deze theorie

bespreekt het continuüm van zelfdeterminatie, getest en bewezen door Ryan en Connell (1989).

Volgens de “Self Determination Theory” hebben alle mensen een natuurlijke neiging om dingen te

assimileren, te exploreren en te veroveren vanuit een spontane interesse. Mensen zijn intrinsiek

gemotiveerd wanneer ze een activiteit uitvoeren omwille van de activiteit zelf en de voldoening die ze

eraan beleven (“intrinsic motivation”). Een tweede bron van motivatie, naast de natuurlijke neiging, is

de extrinsieke motivatie (“extrinsic motivation”). In dit geval voeren mensen de activiteit niet uit om

zelfvoldoening en vreugde te ervaren, maar om een bepaald resultaat te behalen. Terwijl intrinsieke

motivatie uit de mens zelf komt, wordt extrinsieke motivatie van buiten uit aangestuurd. De SDT stelt

echter ook dat een deel van de extern geïnitieerde acties en gedragingen kunnen worden

geïnternaliseerd door het individu, zodanig dat men ook de extern gemotiveerde acties en gedragingen

vanuit zichzelf kan ondernemen. Daarnaast bestaat volgens de SDT ook de situatie waarin mensen geen

motivatie hebben (“amotivation”). Deze situatie komt voor indien men een gebrek heeft aan hetzij een

gevoel voor werkzaamheid, hetzij een gevoel voor controle met betrekking tot een gewenst resultaat

(Ryan, Deci 2000).

Figuur 2 geeft het volledige continuüm weer, gaande van “amotivation” tot “intrinsic motivation”, maar

focust vooral op het proces van internalisatie van extrinsieke motivatie. Dit proces gaat van “external

regulation”, naar “introjected regulation”, naar “identified regulation”, tot “integrated regulation”. Deze

vier types van regulatie, die gelijktijdig kunnen voorkomen bij eenzelfde individu, verschillen in hun

mate van autonomie, waarbij “external regulation” het minst autonome type is van extrinsieke

motivatie en “integrated regulation” het meest autonome. De OIT stelt dat de twee minst autonome

types samen de gecontroleerde extrinsieke motivatie vormen (“controlled extrinsic motivation”). De

twee meest autonome types van extrinsieke motivatie vormen samen de autonome extrinsieke

motivatie (“autonomous extrinsic motivation”) (Ryan, Deci, 2000). Deze vormen worden hierna verder

toegelicht vanuit een ondernemingsperspectief.

Een eerste vorm van gecontroleerde extrinsieke motivatie is motivatie door externe druk (“external

regulation”). De manager of medewerker zal dan acties ondernemen onder druk van opgelegde regels

of procedures, of omwille van bestaande sanctiemaatregelen. Een tweede soort is motivatie onder

interne druk (“introjected regulation”). Dit is het geval wanneer managers en medewerkers acties

Page 21: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

11 | P a g i n a

uitvoeren en doelstellingen realiseren, gedreven door schuldgevoelens, schrik hun gezicht te verliezen

of om fier te kunnen zijn op zichzelf. Gecontroleerde extrinsieke motivatie staat in schril contrast met

autonome extrinsieke motivatie. Hier zullen managers of medewerkers doelstellingen realiseren en

acties implementeren, niet opgelegd, maar vrijwillig.

Een eerste vorm van autonome extrinsieke motivatie is de geïdentificeerde motivatie (“identified

regulation”). Onder deze soort van motivatie zal de manager of medewerker het extrinsiek

aangebrachte gedragsdoel bewust accepteren en persoonlijk belangrijk vinden. Een tweede vorm van

autonome extrinsieke motivatie is de geïntegreerde motivatie (“integrated regulation”). Hierbij wordt

het extrinsiek geïnitieerde gedragsdoel volledig geïnternaliseerd en na veel reflectie in

overeenstemming gebracht met persoonlijke doelen en waarden van de manager of medewerker.

Autonome en gecontroleerde handelswijzen hebben betrekking op verschillende types van regulerende

processen. Toch zijn beide types intentioneel, gemotiveerd gedrag. “Amotivation” daarentegen is een

staat waarin individuen niet de intentie hebben zich te gedragen, dus geen motivatie hebben.

Figuur 2 – Continuüm zelfdeterminatie

Autonome motivatie werd in verscheidene studies gedefinieerd als het concept dat zowel intrinsieke

motivatie als de twee vormen van autonome extrinsieke motivatie behelst (Ryan, Deci, 2000).

Een tweede mini theorie is “the Basic Psychological Needs Theory” (Deci, Ryan 1985). Deze theorie

ontwikkelt het concept van de basisbehoeften en de relatie ervan met de psychologische gezondheid en

het welzijn van individuen. Deze basisbehoeften zijn de behoefte om zich competent te voelen (“need

Page 22: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

12 | P a g i n a

for competence”), de behoefte om autonoom te kunnen werken (“need for autonomy”) en de behoefte

om zich verbonden te voelen met anderen (“need for relatedness”). Deze theorie stelt dat zowel een

situatie waarin de drie psychologische basisbehoeften worden gestimuleerd als een situatie waarin ze

worden ondermijnd, sowieso een impact zal hebben op het welzijn van het individu dat zich in deze

situatie bevindt. De BPNT veronderstelt dat alle drie de behoeften essentieel zijn en dat wanneer één

van hen wordt ondermijnd, disfunctioneel gedrag kan optreden (Ryan, 2009).

Een derde mini theorie is “the Cognitive Evaluation Theory” (Deci, Ryan 1985). Deze theorie tracht te

beschrijven hoe de sociale situaties en interacties met de omgeving enerzijds intrinsieke motivatie

kunnen ondersteunen en anderzijds kunnen ondermijnen en heeft dus als doel factoren te specificeren

die de variabiliteit in intrinsieke motivatie verklaren. De CET benadrukt het belang van competentie en

autonomie bij het bevorderen van intrinsieke motivatie (Ryan, 2009).

Een vierde mini theorie is “the Causality Orientations Theory”. Deze beschrijft hoe mensen individueel

kunnen verschillen in hun neiging tot zelfgedetermineerd gedrag en de neiging om zich te oriënteren

naar de omgeving op een manier die hun zelfdeterminatie ondersteunt (Deci, Ryan, 1985). Deze theorie

onderscheidt drie types van oorzakelijke oriëntaties. Wanneer men autonomiegericht is, zal een individu

zich richten naar wat hem interesseert en zijn gedrag hiermee in overeenstemming brengen. Wanneer

men controlegericht is, zal een individu zijn gedrag voornamelijk reguleren via sociale controles en

externe consequenties, zoals beloningen, winst, goedkeuring, etc. Wanneer men neutraal, onpersoonlijk

gericht is, zal men zich focussen op een gebrek aan persoonlijke controle of competentie (Ryan, 2009).

Een vijfde en laatste mini theorie werd recent geïntroduceerd, namelijk “the Goal Contents Theory”.

Deze theorie stelt dat extrinsieke doelstellingen (zoals materialisme, imago en roem) niet zullen leiden

tot grotere behoeftebevrediging en welzijn. Doelstellingen zoals persoonlijke groei en het bijdragen tot

de maatschappij daarentegen zijn wel bevorderlijk voor het bevredigen van de behoeften en leiden zo

tot een beter welzijn. Ook stelt de GCT dat het belangrijk is hoe bepaalde doelstellingen worden

gekaderd. Wanneer bepaalde doelstellingen meer intrinsiek gericht zijn, zullen ze beter nageleefd

worden dan wanneer ze meer gefocust zijn op extrinsieke resultaten (Ryan, 2009).

Na 2000 werden er nog verschillende onderzoeken uitgevoerd en zijn er nog verscheidene publicaties

verschenen omtrent de “Self Determination Theory” en de verschillende aspecten ervan. Sinds 2008 is

men vooral bezig met het optimaliseren van motivatie en welzijn in alle levensdomeinen.

Page 23: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

13 | P a g i n a

2.3. Verband tussen het gebruiken van een PMS en autonome motivatie

Hoewel reeds talrijke onderzoeken uitgevoerd werden binnen zowel het domein van prestatiemeting als

binnen het domein van autonome motivatie, is slechts weinig of geen literatuur verschenen die een

rechtstreeks verband legt tussen beide domeinen.

Wel zijn er verschillende auteurs die reeds onderzoek hebben verricht waarbij een onrechtstreeks

verband werd gelegd tussen deze twee domeinen. Vooreerst kunnen Wouters en Wilderom (2008)

worden vermeld. Zij hebben onderzocht hoe de wijze van ontwikkeling en implementatie van een

prestatiemeetsysteem een invloed kunnen hebben op de houding van medewerkers ten opzichte van

dit PMS. Daarnaast toonden Cawley, Keeping en Levy (1998) aan dat, indien medewerkers deelnemen

aan het ontwikkelingsproces van een performantiemeetsysteem, zij een grotere tevredenheid zullen

kennen ten opzichte van dit PMS. Ook hebben Silverman en Wexley (1984) bewezen dat, indien

medewerkers deelnemen aan het opstellen van het prestatiemeetsysteem, zij een grotere motivatie

zullen vertonen. Bovendien zijn er ook verscheidene auteurs die onderzoek hebben verricht naar de

diverse wijzen waarop het performantiemeetsysteem kan gebruikt worden. Hierbij kan Spreitzer (1995)

worden vermeld. Zij heeft aangetoond dat de manier waarop het PMS gebruikt wordt, de intrinsieke

motivatie kan beïnvloeden.

Enerzijds ligt de focus van deze thesis op verschillende elementen betreffende een PMS, zoals de wijze

van ontwikkeling en implementatie van een PMS, de deelname van managers aan het

ontwikkelingsproces van een PMS en de manier waarop een PMS gebruikt wordt (cfr. infra). Het zijn

onder andere deze elementen die bepalen hoe een PMS in de organisatie wordt ervaren door managers.

Anderzijds zal ook grote aandacht worden besteed aan de autonome motivatie van deze managers die

resulteert uit de manier van ontwikkelen, implementeren en hanteren van het PMS.

Verdergaand op voorgenoemd onderzoek kunnen bepaalde veronderstellingen gemaakt worden. Eerst

en vooral kan verondersteld worden dat de houding (Wouters, Wilderom, 2008) en de tevredenheid

(Cawley et al., 1998) van medewerkers de motivatie van de medewerkers zal beïnvloeden. Deze relatie

kan evenwel ook andersom werken, namelijk, wanneer de motivatie van medewerkers wijzigt, zullen

ook de houding en de tevredenheid van de medewerkers veranderen. We menen dus dat naarmate de

houding van medewerkers positiever wordt, medewerkers meer gemotiveerd zullen zijn.

Aangezien houding en tevredenheid van medewerkers worden verondersteld bepalend te zijn voor de

motivatie van medewerkers en deze aspecten onderzocht werden ten opzichte van bepaalde elementen

van het ontwikkelen, implementeren of gebruiken van een PMS, zijn wij van mening dat het ook

Page 24: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

14 | P a g i n a

interessant zou zijn om de relatie na te gaan tussen de autonome motivatie van managers en bepaalde

elementen van het ontwikkelen, implementeren en gebruiken van een PMS.

In het volgende onderdeel van deze thesis zal nader worden toegelicht wat het precieze doel is van dit

onderzoek.

Page 25: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

15 | P a g i n a

Deel 3: Ontwikkeling hypothesen

Uit voorgaande uiteenzetting kon worden afgeleid dat autonome motivatie op een onrechtstreekse

manier beïnvloed kan worden door verschillende aspecten die verwant zijn met het gebruiken van een

prestatiemeetsysteem. In dit onderzoek wordt een stap verder gegaan en zal de rechtstreekse relatie

onderzocht worden. Er zal worden getest of het gebruiken van een PMS de autonome motivatie van

midden managers beïnvloedt. Daarnaast wordt ook geanalyseerd of bepaalde factoren, namelijk het

aantal prestatiemaatstaven, de mate van interactief gebruik van het PMS, de mate van participatie van

de midden managers tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS en de mate waarin het

ontwikkelingsproces en het gebruik van het PMS als enabling worden ervaren door de midden

managers, een invloed hebben op de autonome motivatie van deze managers. Deze factoren werden

afgeleid uit reeds gevoerd onderzoek. Voor elk van deze factoren wordt een literatuuroverzicht

uiteengezet in onderdeel “3.4. Hypothesen onafhankelijke variabelen”.

3.1. Onderzoeksvragen

Met de eerste onderzoeksvraag wordt nagegaan of het gebruiken van een performantiemeetsysteem de

autonome motivatie van midden managers beïnvloedt.

De tweede onderzoeksvraag luidt als volgt: Wat is de impact van het aantal prestatiemaatstaven, de

mate van interactief gebruik van het performantiemeetsysteem, de mate van participatie van de

midden managers tijdens het ontwikkelingsproces van het performantiemeetsysteem en de mate

waarin het ontwikkelingsproces en het gebruik van het performantiemeetsysteem als enabling worden

ervaren door midden managers op de autonome motivatie van midden managers?

3.2. Onderzoeksopzet

In figuren 3 en 4 worden beide onderzoeksvragen verduidelijkt.

Figuur 3 – Verduidelijking algemene hypothese

Page 26: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

16 | P a g i n a

Figuur 4 – Verduidelijking hypothesen onafhankelijke variabelen

3.3. Algemene hypothese

In dit onderzoek zal worden nagegaan of het gebruiken van een performantiemeetsysteem een invloed

heeft op de autonome motivatie van midden managers. De samenhang tussen deze twee constructen

werd hiervoor uiteengezet in onderdeel “2.3. Verband tussen het gebruiken van een PMS en autonome

motivatie”.

Reeds gevoerd onderzoek heeft aangetoond dat verschillende aspecten, gerelateerd met het gebruiken

van een PMS, een invloed uitoefenen op het gedrag van medewerkers in een onderneming. Meer

bepaald hebben Cawley et al. (1998) aangetoond dat wanneer de medewerkers deelnemen in het

ontwikkelingsproces van een PMS, zij een grotere tevredenheid kennen ten opzichte van het PMS.

Wouters en Wilderom (2008) zijn tot de bevinding gekomen dat de houding van medewerkers ten

opzichte van het PMS positief beïnvloed wordt wanneer het ontwikkelingsproces aan verschillende

aspecten voldoet. Ook is er reeds onderzoek gevoerd dat rechtstreeks de intrinsieke motivatie heeft

benaderd. Spreitzer (1995) onder andere heeft aangetoond dat de manier waarop het PMS gebruikt

wordt, de intrinsieke motivatie kan beïnvloeden.

Op basis van deze onderzoeken kan worden gesteld dat reeds bewezen is dat een PMS en de wijze

waarop het ontwikkeld en gehanteerd wordt, een invloed zal hebben op het gedrag, de tevredenheid,

de houding en de intrinsieke motivatie van medewerkers. Het doel van dit onderzoek is in de eerste

plaats het nagaan van de rechtstreekse relatie tussen het gebruiken van een PMS en de autonome

motivatie.

Page 27: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

17 | P a g i n a

H1: Het gebruiken van een performantiemeetsysteem heeft een invloed op de autonome motivatie van

midden managers.

3.4. Hypothesen onafhankelijke variabelen

Na het definiëren van de algemene hypothese, worden in de volgende subdelen hypothesen

vooropgesteld met betrekking tot de vijf verschillende onafhankelijke variabelen.

3.4.1. Aantal prestatiemaatstaven

Ittner en Larcker (1998) komen tot de algemene vaststelling dat een grotere diversiteit in het meten van

de prestaties, het hanteren van een breed gamma aan prestatiemaatstaven, leidt tot betere prestaties.

Ook Holmstrom (1979) en Banker en Datar (1989) tonen aan dat een groot aantal maatstaven

geprefereerd wordt, zolang bijkomende maatstaven incrementele informatie verlenen over de te

motiveren acties van medewerkers.

Van de Weghe en Bruggeman (2006) stellen dat prestaties sowieso gemeten moeten worden, maar

aangezien medewerkers normaliter functioneren in een multidimensionele omgeving en verscheidene

taken uitvoeren binnen hun job, of één taak uitvoeren binnen verschillende prestatiedimensies (Feltham

en Xie, 1994; Hemmer, 1996; Holmstrom en Milgrom, 1991; Sprinkle, 2003), rijst de vraag of men één of

meerdere prestatiemaatstaven moet hanteren. Het grootste deel van onderzoek, uitgevoerd in dit

domein, heeft zich toegespitst op het gebruik van slechts één prestatiemaatstaf (Chow, 1983; Dillard en

Fisher, 1990; Bailey, Brown en Cocco, 1998), hoewel het nuttig kan blijken de incrementele waarde van

een bijkomende prestatiemaatstaf te onderzoeken (Sprinkle, 2003). Dit trachten Van de Weghe en

Bruggeman (2006) te onderzoeken.

Het gebruik van meerdere prestatiemaatstaven kan een indicatie geven aan medewerkers over de

prioriteiten die de organisatie stelt (Ashford en Northcraft, 2003; Kernan en Lord, 1990). Dit laat de

medewerkers toe hun inspanningen, gericht op het bereiken van de organisatorische doelstellingen,

beter te dirigeren (Bonner en Sprinkle, 2002; Sprinkle, 2003). Het gebruik van meerdere

prestatiemaatstaven zal dus zowel de intensiteit van de inspanningen als de verdeling van de

inspanningen over de verschillende taken, optimaliseren. Wanneer men enkel bijkomende

prestatiemaatstaven toevoegt wanneer ze bijkomende informatie verlenen, is het belangrijk op te

Page 28: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

18 | P a g i n a

merken dat prestatiemaatstaven de hoogste incrementele waarde zullen leveren, wanneer ze zowel

congruent, meetbaar als controleerbaar zijn.

Ondanks het mogelijke positieve effect van het gebruik van meerdere prestatiemaatstaven, is het

belangrijk ook niet te veel maatstaven op te nemen, omwille van het gevaar voor “information

overload” (Emsley, 2003; Ittner en Larcker, 1998). In bepaalde organisaties worden vele

prestatiemaatstaven opgenomen die accuraat zijn, maar die uiteindelijk niet relevant blijken te zijn om

een nauwkeurige meting van de prestaties te bereiken (Perrin, 1998). “Information overload” ontstaat

dus door de aanwezigheid van een te grote hoeveelheid informatie waardoor inzicht in een bepaalde

kwestie en het nemen van bepaalde beslissingen kan bemoeilijkt worden.

De resultaten van het onderzoek (Van de Weghe en Bruggeman, 2006) tonen aan dat in

multidimensionele omgevingen medewerkers beter zullen presteren wanneer meerdere

prestatiemaatstaven gehanteerd worden in plaats van één. Deze betere prestaties ontstaan zowel door

een grotere inzet als door een betere allocatie van de inzet over de verschillende taken binnen een

multidimensionele omgeving. Dit omdat de medewerkers beter op de hoogte zijn van de belangrijkste

doelstellingen van de organisatie.

In dit onderzoek zal worden nagegaan in welke mate het aantal prestatiemaatstaven een invloed

uitoefent op de autonome motivatie. Er kan niet worden vooropgesteld in welke richting een

veranderend aantal prestatiemaatstaven de autonome motivatie uiteindelijk zal beïnvloeden.

Enerzijds kan worden gesteld dat het gebruik van meerdere prestatiemaatstaven tot een positief effect

kan leiden op twee gebieden. Vooreerst zullen de prestatiemetingen nauwkeuriger worden. Daarnaast

zullen meerdere prestatiemaatstaven ervoor zorgen dat medewerkers beter op de hoogte zijn van de

ondernemingsdoelstellingen en dus beter aan de ondernemingsverwachtingen kunnen voldoen. Deze

verbetering van de bedrijfsprestaties is een gevolg van een stijging van motivatie die voortvloeit uit het

gebruik van meerdere prestatiemaatstaven.

Anderzijds kan het gebruik van meerdere prestatiemaatstaven een negatief effect hebben op de

autonome motivatie. Dit omdat veel prestatiemaatstaven ervoor kunnen zorgen dat medewerkers het

gevoel hebben niet te kunnen voldoen aan de doelstellingen, vooropgesteld door de onderneming.

Aangezien er dus zowel een positief als negatief effect kan optreden, is het onmogelijk op voorhand de

richting van de relatie te definiëren.

H2: De autonome motivatie van midden managers wordt beïnvloed door het aantal

prestatiemaatstaven dat wordt gehanteerd in het performantiemeetsysteem.

Page 29: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

19 | P a g i n a

3.4.2. Mate van interactief gebruik van het performantiemeetsysteem

Simons (1995) stelt dat managementcontrolesystemen als doel hebben een evenwicht te zoeken in het

organisatorisch dilemma tussen controle en flexibiliteit. In het verleden werden

managementcontrolesystemen beschouwd als formele controle- en feedbacksystemen, gehanteerd om

de organisatorische resultaten te controleren (Anthony, 1965; Hofstede, 1978). Tegenwoordig wordt het

managementcontrolesysteem ook erkend als bevorderend voor de flexibiliteit, ondersteunend voor

organisatorische verandering, innovatie en organisatorisch leren.

Henri (2006) tracht een evolutie te schetsen van de verscheidene classificaties van

performantiemeetsystemen. Belangrijke auteurs binnen dit onderzoeksdomein waren onder andere

Simons (1990, 1995) en Atkinson, Waterhouse en Kennerley (1997). Simons heeft in 1990 een

onderscheid gemaakt tussen het diagnostisch en het interactief gebruik van controlesystemen. Het

diagnostisch gebruik verwijst naar formele feedbacksystemen, gebruikt om vooropgestelde

doelstellingen te controleren (“diagnostic control systems”), terwijl interactief gebruik de aandacht

vestigt op dialoog en ze ook afdwingt doorheen de organisatie (“interactive control systems”). Dit wordt

gerealiseerd door het reflecteren van signalen, gezonden door het topmanagement.

Diezelfde Simons heeft in 1995 deze definiëring uitgebreid. Naast de twee uiterste vormen van gebruik

van een prestatiemeetsysteem (“diagnostic control system” versus “interactive control system”), heeft

Simons ook twee tussenvormen gedefinieerd, namelijk het gebruik van een PMS als een “beliefs

system” en als een “boundary system”. Wanneer men een PMS hanteert als een “beliefs system”, wil dit

zeggen dat men de individuen binnen de organisatie aanzet en aanmoedigt tot het zoeken naar nieuwe

opportuniteiten. De waarden worden gecommuniceerd doorheen de organisatie zodat alle

medewerkers geïnspireerd worden om de organisatiedoelstellingen te helpen bereiken. Wanneer een

onderneming een PMS daarentegen hanteert als een “boundary system”, dan betekent dit dat men de

regels binnen de organisatie vastlegt, maar ook de te ondernemen acties en de te vermijden valkuilen

definieert.

In deze uiteenzetting heeft Simons (1995) ook de twee reeds gedefinieerde vormen van gebruik

uitgebreid. “Diagnostic control systems” worden gebruikt om de doelstellingen en de winstgevendheid

van de onderneming te evalueren en de vooruitgang in het bereiken van de objectieven te meten. Deze

systemen helpen bij het behalen van de doelstellingen op een efficiënte en effectieve manier, maar ze

kunnen ook leiden tot druk en beperkingen in controle. “Interactive control systems” stellen managers

in staat zich te focussen op strategische onvoorspelbaarheden en bedreigingen en opportuniteiten op

een zodanige wijze te identificeren, dat ze in staat zijn proactief te handelen. Daarnaast nemen

Page 30: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

20 | P a g i n a

managers ook deel aan beslissingsprocessen van ondergeschikten, waardoor een intensieve

communicatie tot stand komt.

Simons (1995) stelt dat vier karakteristieken een interactief systeem van een diagnostisch systeem

onderscheiden. Vooreerst legt een interactief systeem de focus op continu veranderende informatie die

door managers geïdentificeerd werd als strategisch. Daarnaast vereist het interactieve systeem

frequente aandacht van managers op alle niveaus van de organisatie. Daarenboven worden de data,

gegenereerd door het interactieve systeem, geïnterpreteerd en bediscussieerd in face-to-face

vergaderingen waar zowel hoger kader als lager kader aanwezig is. Tenslotte is het interactieve systeem

een systeem dat het continue debat betreffende de onderliggende data, veronderstellingen en

actieplannen bewerkstelligt.

Er moet echter wel worden opgemerkt dat een diagnostisch gebruik van een performantiemeetsysteem

essentieel is voor het bereiken van een interactief gebruik. Slechts wanneer een PMS diagnostisch

gebruikt wordt (m.a.w. er is een formeel feedbacksysteem aanwezig dat de vooropgestelde

doelstellingen tracht bij te sturen), bestaat de mogelijkheid om het PMS ook op interactieve wijze te

gebruiken. De reden hiervoor is dat enkel indien beide vormen aanwezig zijn, er wisselwerking kan

gestimuleerd worden en “double loop learning” kan plaatsvinden.

In een andere paper van Henri (2006), werd de relatie onderzocht tussen enerzijds het interactief versus

het diagnostisch gebruik van performantiemeetsystemen en anderzijds vier organisatorische

bekwaamheden (i.e. marktoriëntatie, ondernemerschap, innovatie en organisatorisch leren) die leiden

tot strategische keuzes. De resultaten bevestigen dat interactief gebruik van een PMS de vier

organisatorische bekwaamheden bevordert. De reden hiervoor is dat interactief gebruik de aandacht

focust op strategische prioriteiten en dialoog tracht te stimuleren binnen de organisatie. Dit maakt

duidelijk dat interactief gebruik de rol van het PMS uitbreidt tot meer dan enkel een meetinstrument en

men zo een strategisch management instrument bekomt.

Hall (2004) vindt een positieve relatie tussen het interactief gebruik van een prestatiemeetsysteem en

de bedrijfsperformantie. Volgens deze auteur wordt dit positieve verband veroorzaakt door een stijging

van de intrinsieke motivatie van de leden van de organisatie. Hall (2004) stelt dus dat wanneer een PMS

interactief gebruikt wordt, de intrinsieke motivatie zal stijgen en bijgevolg ook de bedrijfsperformantie.

Spreitzer (1995) voegt hier nog aan toe dat het interactief gebruiken van een PMS zal leiden tot een

stijging in de intrinsieke motivatie doordat mensen adequate prestatie-informatie nodig hebben om

intrinsiek gemotiveerd te kunnen zijn. Deze adequate prestatie-informatie wordt enkel gecreëerd door

het interactief gebruiken van een PMS (Kempinck, Bruggeman, 2006).

Page 31: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

21 | P a g i n a

Hall (2008) stelt in “The effect of comprehensive performance measurement systems on role clarity,

psychological empowerment and managerial performance” dat wanneer een systeem op een

interactieve wijze gebruikt wordt, dit de vier deelelementen van empowerment op een positieve manier

zal beïnvloeden (“meaning”, “competence”, “self-determination” and “impact”).

Daar het interactief gebruik van prestatie-informatie en dus ook van een PMS tot een stijging leidt in de

intrinsieke motivatie kan worden verwacht dat ook de autonome motivatie in die richting zal evolueren.

In dit onderzoek zal dus worden nagegaan hoe de mate van interactief gebruik van een PMS invloed

heeft op de autonome motivatie.

H3: De autonome motivatie van midden managers wordt positief beïnvloed door de mate waarin het

performantiemeetsysteem interactief gebruikt wordt.

3.4.3. Mate van participatie van midden managers tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS

Prestatiemeting met actieve deelname of participatie van medewerkers is een essentieel onderdeel van

een effectief performantiemeetsysteem. Ook stelt Roberts (2003) dat vanuit motivationeel standpunt,

de participatie een sleutelelement is tot intrinsieke motivatie (een onderdeel van de autonome

motivatie), groei en ontwikkeling.

Cawley, Keeping en Levy (1998) stellen dat de huidige trends in prestatiemeting blijken aan te tonen dat

de traditionele top-down approach niet langer consistent is met organisaties die naar een omgeving

willen evolueren, gericht op het betrekken van medewerkers bij bepaalde processen (“involvement-

oriented climates”). Specifiek was de conclusie in het onderzoek van Cawley et al. (1998) dat

medewerkerparticipatie in het ontwikkelingsproces van het meetsysteem positief gerelateerd was aan

medewerkertevredenheid omtrent de prestatiemeting, het performantiemeetsysteem zelf, het

waargenomen nut van de beoordeling, de waargenomen eerlijkheid van het systeem en, belangrijker,

ook de motivatie van het personeel om de prestaties te verbeteren.

In een paper van Silverman en Wexley (1984) had men als doel te onderzoeken of de betrokkenheid en

participatie van medewerkers in het ontwikkelen van schalen die gebruikt werden bij feedback

interviews, hun perceptie over het interview beïnvloedde. Ook stelde men als hypothese dat de

participatie in de ontwikkeling zou leiden tot een grotere motivatie om beter te presteren. Uit dit

onderzoek bleek dat participatie in het ontwikkelingsproces wel degelijk leidt tot een grotere motivatie.

Page 32: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

22 | P a g i n a

Voor het operationaliseren van de mate van participatie van midden managers tijdens het

ontwikkelingsproces van het PMS, bouwen we verder op reeds gevoerd onderzoek van Hunton en Price

(1997). Hierin werd onderscheid gemaakt tussen “participation by voice” en “participation by choice”.

Met “participation by voice” wordt bedoeld dat medewerkers de kans krijgen hun mening, voorkeuren

en bezorgdheden te uiten tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS. De medewerkers kunnen echter

niet met zekerheid weten in welke mate hun participatie in het ontwikkelingsproces heeft bijgedragen

tot het uiteindelijke PMS. “Participation by choice” duidt eerder op het feit dat medewerkers gevraagd

wordt op een bepaald moment in het ontwikkelingsproces een keuze te maken tussen verschillende

beslissingsmogelijkheden. Het grootste verschil tussen “participation by voice” en “participation by

choice” is dat bij het laatstgenoemde de medewerkers met zekerheid weten in welke mate hun keuze

heeft bijgedragen tot het uiteindelijke PMS. Er zijn dus vier mogelijkheden. Vooreerst kan er helemaal

geen participatie zijn (“no participation”), er kan participatie zijn door middel van stem (“participation

by voice”), door middel van keuze (“participation by choice”) en tenslotte is het mogelijk dat beide

vormen van participatie tegelijkertijd aanwezig zijn (“both participation by voice and choice”).

Daar Cawley et al. (1998) aantoonden dat participatie tijdens het ontwikkelingsproces in het algemeen

leidt tot een grotere tevredenheid omtrent prestatiemeting en Siverman en Wexley (1984) aantoonden

dat participatie tijdens het ontwikkelingsproces leidt tot een grotere motivatie, kan worden

geconcludeerd dat het interessant is in dit onderzoek na te gaan in welke mate de participatie van

midden managers tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS een invloed heeft op hun autonome

motivatie.

H4: De autonome motivatie van midden managers wordt positief beïnvloed door de mate waarin

midden managers hebben geparticipeerd tijdens het ontwikkelingsproces van het performantiemeet-

systeem.

3.4.4. Mate waarin het ontwikkelingsproces en het gebruik van het performantiemeetsysteem als

enabling worden ervaren door midden managers

Adler en Borys (1996) hebben binnen de organisatorische literatuur onderzocht op welke manieren

bureaucratie het menselijke gedrag kan beïnvloeden. Belangrijke auteurs binnen dit domein zijn Kahn et

al. (1964), Thompson (1967), Mintzberg (1979) en Zuboff (1988). Op basis van hun literatuuronderzoek

hebben Adler en Borys (1996) een kader geconceptualiseerd met betrekking tot formalisatie binnen de

organisatie. Binnen dit kader stellen Adler en Borys dat de impact van formalisatie op de attitudes van

Page 33: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

23 | P a g i n a

de medewerker zowel positief als negatief kan zijn. Bureaucratische evaluaties kunnen enerzijds zorgen

voor een vervreemding van de medewerkers. Dit doordat de formalisatie gebruikt wordt door het

management om medewerkers tot inspanningen en naleving van regels te dwingen (“coercive

formalization”). Anderzijds kan formalisatie medewerkers in staat stellen hun taken beter uit te voeren

(“enabling formalization”).

Samenvattend identificeren Adler en Borys twee types van formalisatie. Aan de ene kant is er dus

“coercive formalization”, waarmee bedoeld wordt, een situatie waarin de medewerkers worden

gedwongen en verplicht om regels en procedures na te volgen. Daartegenover staat “enabling

formalization”, wat duidt op de invoering van het systeem waarbij medewerkers worden gemotiveerd

door de regels en procedures.

Het contrast tussen deze twee types van formalisatie kan zich uiten in zowel het ontwikkelings- en

implementatieproces als bij het gebruiken van het systeem.

Wouters en Wilderom (2008) bouwen in hun studie “Developing performance-measurement systems as

enabling formalization: a longitudinal field study of a logistics departement” verder op het kader,

ontwikkeld door Adler en Borys (1996). In hun studie onderzoeken Wouters en Wilderom (2008) hoe het

ontwikkelingsproces en de implementatie van een performantiemeetsysteem de houding van de

medewerkers kunnen beïnvloeden. Zij trachten te identificeren hoe het ontwikkelingsproces van een

performantiemeetsysteem door medewerkers kan worden gezien als ondersteunend en nuttig

(“enabling”) en niet louter als een controle-instrument (“coercive”).

Wouters en Wilderom (2008) stellen dat indien het ontwikkelingsproces van het

performantiemeetsysteem gekenmerkt wordt door drie elementen, het PMS als een “enabling

formalization” zal ervaren worden door de medewerkers. Een eerste element bestaat erin dat ervaring

en kennis van de medewerkers wordt opgenomen in het ontwikkelingsproces (“experience-based”).

Deze ervaring en kennis omvat de specifieke expertise, holistische, maar toch deskundige inzichten en

praktische redeneringen die betrekking hebben op de lokale omstandigheden (Yanow, 2004). Een

tweede element omvat een continue verfijning van het PMS tijdens het ontwikkelingsproces. In het

onderzoek van Wouters en Wilderom (2008) wordt hiernaar verwezen met de term “experimentation”.

Dit wordt gedefinieerd als het continue testen, herzien en verfijnen van definities, voorstellingen en

gegevens omtrent de prestatiemaatstaven die het toekomstig PMS zal bevatten. Als derde element

wordt gesteld dat het professionalisme van de medewerkers moet betrokken worden in het

ontwikkelingsproces van het PMS (“professionalism”). In hun studie vonden Wouters en Wilderom

(2008) dat dit het belangrijkste kenmerk was en dus de grootste invloed heeft op de houding van de

medewerkers.

Page 34: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

24 | P a g i n a

Adler en Borys (1996) leggen in hun onderzoek de nadruk op het gebruik van het systeem. Ze

identificeren vier kenmerken van het gebruiken van een systeem en het is de manier waarop deze

kenmerken voorkomen in de organisatie die bepaalt of het om een “enabling” of “coercive

formalization” gaat. De vier kenmerken zijn “repair”, “internal transparency”, “global transparency” en

“flexibility”.

Binnen een “enabling formalization” van een systeem, meer specifiek ook van een PMS, komen deze

vier kenmerken maximaal naar voor. Procedures worden ontwikkeld om medewerkers te helpen

bepalen of het proces goed verloopt of niet, om hen bij te sturen bij onvermijdelijke risico’s en om hen

te helpen opportuniteiten voor verbetering te identificeren (“repair”). Ook voorzien procedures de

medewerkers van inzicht in de processen en onderliggende theorieën doordat feedback wordt voorzien

op de prestaties van de medewerkers (“internal transparency”). Daarnaast worden procedures

ontwikkeld om de medewerkers voldoende relevante informatie te bezorgen, opdat zij kunnen

interageren met hun omgeving en zo optimaal kunnen begrijpen hoe hun taken passen binnen de

gehele organisatie (“global transparency”). Als laatste is er binnen een “enabling formalization”

maximale flexibiliteit aanwezig daar bepaalde afwijkingen van de vooropgestelde regels niet enkel als

risico worden bekeken maar eveneens als leeropportuniteit (“flexibility”).

Wanneer daarentegen een “coercive formalization” aanwezig is, komen deze kenmerken slechts

minimaal voor.

Wouters en Wilderom (2008) hebben reeds bewezen dat het ontwikkelen van een PMS op “enabling”

wijze leidt tot een positieve houding van de medewerkers ten opzichte van het PMS. Aangezien kan

worden verondersteld dat de houding van medewerkers bepalend is voor hun motivatie, kan worden

verwacht dat de autonome motivatie groter zal zijn wanneer het ontwikkelingsproces en het gebruiken

van een PMS op een meer “enabling” manier wordt ervaren.

In dit onderzoek zullen de volgende relaties worden nagegaan. Als eerste zal worden onderzocht of de

mate waarin het ontwikkelingsproces van het performantiesysteem als enabling wordt ervaren door

midden managers, een invloed heeft op hun autonome motivatie. Als tweede zal worden nagegaan of

de mate waarin het gebruik van het performantiemeetsysteem als enabling wordt ervaren door midden

managers, een invloed heeft op hun autonome motivatie.

H5: De autonome motivatie van midden managers wordt positief beïnvloed door de mate waarin het

ontwikkelingsproces van het performantiemeetsysteem als enabling wordt ervaren door midden

managers.

H6: De autonome motivatie van midden managers wordt positief beïnvloed door de mate waarin het

gebruik van het performantiemeetsysteem als enabling wordt ervaren door midden managers.

Page 35: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

25 | P a g i n a

3.5. Besluit

Uit voorgaande uiteenzetting blijkt dat bepaalde factoren verklarend kunnen zijn voor “het gebruik van

een PMS”. Met “het gebruik van een PMS” wordt bedoeld dat er binnen een onderneming een PMS

gehanteerd wordt. In deze studie wordt dit begrip heel ruim genomen, namelijk van bij het begin van

het ontwikkelingsproces van het PMS tot en met het effectieve gebruiken binnen de verschillende

afdelingen van een onderneming. Het ontwikkelingsproces van een PMS kan gekarakteriseerd worden

als enabling en participatief en het gebruik van een PMS als interactief en enabling. Daarnaast wordt

ook een algemene factor, namelijk het aantal prestatiemaatstaven, opgenomen die zowel het

ontwikkelingsproces als het gebruik van een PMS kenmerkt.

Page 36: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

26 | P a g i n a

Deel 4: Onderzoek

4.1. Onderzoeksmethodologie

Voor het verzamelen van de gegevens, nodig voor het realiseren van het onderzoek, werd geopteerd

voor het verspreiden van een vragenlijst. De reden hiervoor is dat dit de meest voor de hand liggende

manier is om midden managers op een grote schaal te bereiken. In dit onderdeel zal verder worden

toegelicht hoe de vragenlijst werd opgesteld, hoe de verschillende onafhankelijke variabelen binnen de

vragenlijst werden geoperationaliseerd en hoe de vragen omtrent autonome motivatie bekomen

werden. Tenslotte wordt de structuur van de vragenlijst beknopt besproken.

4.1.1. Onafhankelijke verklarende variabelen

Uit het specifiek definiëren van de verschillende onafhankelijke variabelen werd duidelijk dat deze

variabelen bestonden uit verscheidene deelconstructen. Aangezien het volgens de statistische regels

noodzakelijk is dat elk deelconstruct van een variabele gemeten wordt door minstens drie items

(stellingen of vragen), werd gezorgd voor voldoende items per deelconstruct. Hierna zal kort elke

onafhankelijke variabele worden besproken met zijn verschillende deelconstructen.

De eerste variabele, “aantal prestatiemaatstaven”, is de enige variabele die niet werd onderverdeeld in

deelconstructen. Daarom werden voor deze variabele slechts drie vragen opgenomen, waarbij werd

gepeild naar de kennis die de midden manager heeft over het aantal prestatiemaatstaven. Ook werd

opgenomen wat volgens de midden manager de grens is voor het aantal prestatiemaatstaven, dus vanaf

wanneer de midden manager van mening is dat de hoeveelheid vergaarde informatie van een

bijkomende maatstaf niet meer incrementeel bijdraagt tot het evalueren van de

ondernemingsprestaties en de mate waarin de ondernemingsdoelstellingen reeds gerealiseerd werden.

De vraagstelling bij deze variabele bestaat uit één gesloten dichotome vraag en twee gesloten

meerkeuzevragen.

De volgende onafhankelijke variabele is “mate van interactief gebruik van het PMS”. Voor het meten

van deze variabele was het nodig om eerst enkele stellingen op te nemen met betrekking tot het

diagnostisch gebruik van een PMS, daar bij de operationalisatie reeds vermeld werd dat een

diagnostisch gebruik van een PMS essentieel is opdat interactief gebruik van een PMS tot stand kan

komen. Hier bovenop moet, volgens de door ons gehanteerde definiëring, interactief gebruik van een

PMS vier karakteristieken hebben, namelijk een focus op continu veranderende strategische informatie,

een frequente aandacht van managers op alle niveaus van de organisatie, face-to-face vergaderingen

Page 37: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

27 | P a g i n a

waar zowel hoger kader als lager kader aanwezig is en een continu debat betreffende de onderliggende

data, veronderstellingen en actieplannen. Voor elk van deze karakteristieken werden minstens drie

items opgenomen aan de hand van verschillende stellingen op basis van een 5-punt Likertschaal , twee

gesloten dichotome vragen, één gesloten meerkeuzevraag en één open vraag.

De derde onafhankelijke variabele, “mate van participatie van midden managers tijdens het

ontwikkelingsproces van een PMS”, werd geoperationaliseerd naar Hunton en Price (1997). Hieruit volgt

dat er twee deelconstructen zijn waarmee rekening werd gehouden bij het opstellen van de vragenlijst,

namelijk “participation by voice” en “participation by choice”. Voor beide werden minstens drie items

opgenomen. Met deze items werd getracht vast te stellen of de midden managers betrokken waren bij

het ontwikkelen van het PMS, of zij in staat waren hun mening en bezorgdheden te uiten en of zij zelf

beslissingen konden nemen tijdens dit proces. Deze items bestaan uit stellingen gemeten aan de hand

van een 5-punt Likertschaal en één gesloten dichotome vraag.

Ten laatste zijn er twee onafhankelijke variabelen die beide impact kunnen hebben op de enabling

ervaring, namelijk “mate waarin het ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt ervaren door

midden managers” en “mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren door midden

managers”. Elk van deze variabelen bestaat uit meerdere deelconstructen.

In navolging van Wouters en Wilderom (2008) werden in de operationalisatie drie elementen

gedefinieerd die ervoor zorgen dat het ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt ervaren

door midden managers, namelijk “experience-based”, “experimentation” en “professionalism”. Voor het

deelconstruct “professionalism” werden zes items opgenomen, gebaseerd op de vragenlijst getest door

Wouters en Wilderom (2008). De andere twee deelconstructen, namelijk “experience-based” en

“experimentation”, werden door Wouters en Wilderom (2008) onderzocht op basis van kwalitatief

onderzoek tijdens een case study. Om deze deelconstructen te testen, hebben wij beroep gedaan op de

thesis van Kevin De Ruyck (2008). Op basis van zijn operationalisatie werden voor deze twee

deelconstructen negen items opgenomen in de vragenlijst.

De definiëring van de tweede variabele, “mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt

ervaren door midden managers”, werd gebaseerd op Adler en Borys (1996). Zij hebben vier kenmerken

gedefinieerd van het gebruik van het PMS opdat het PMS als enabling wordt ervaren, namelijk “repair”,

“internal transparency”, “global transparency” en “flexibility”. De operationalisatie hiervan werd ook

getest door Kevin De Ruyck (2008), maar voor “repair” en “internal transparency” waren de resultaten

niet significant. Voor deze twee deelconstructen werden daarom nog enkele nieuwe items opgesteld.

Uiteindelijk werden voor deze variabele in totaal negentien items opgenomen. Deze twee laatste

onafhankelijke variabelen werden gemeten aan de hand van stellingen op basis van een 5-punt

Likertschaal en een gesloten dichotome vraag.

Page 38: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

28 | P a g i n a

4.1.2. Controlevariabelen

Naast deze onafhankelijke variabelen werden ook drie controlevariabelen opgenomen in de vragenlijst,

namelijk functie, geslacht en leeftijd. Deze variabelen zijn allen kenmerken van de individuele

respondent. Via het opnemen van deze vragen zal in de statistische analyse worden nagegaan of er een

onderscheid bestaat in de autonome motivatie tussen de verschillende functies binnen een

onderneming, tussen mannen en vrouwen en tussen verschillende leeftijdsklassen. De vraag omtrent

functies had vier antwoordmogelijkheden, namelijk lage kaderfunctie, midden kaderfunctie, hoge

kaderfunctie en andere, waar de respondenten een alternatief konden opgeven. De vraag omtrent het

geslacht werd opgenomen in de vorm van een dichotome vraag en de vraag omtrent leeftijd bevatte vijf

klassen.

4.1.3. Afhankelijke variabele

Een vragenlijst voor de afhankelijke variabele, “autonome motivatie”, wordt op dit moment getest en

hertest. In 2010 werd ons door Evelyn Van der Hauwaert deze vragenlijst met zeven items voorgelegd.

Een aantal van deze items zijn overgenomen uit de “motivation at work scale” van M. Gagné, deze items

werden naar het Nederlands vertaald door A. Van den Broeck. Al deze items werden gemeten aan de

hand van een 5-punt Likertschaal.

4.1.4. Structuur vragenlijst

De structuur van de vragenlijst stemt niet helemaal overeen met de structuur van deze thesis. De

vragenlijst werd aangevat met enkele demografische vragen om een algemeen onderscheid te kunnen

maken tussen de respondenten. Meer bepaald worden via deze demografische vragen de

voorgenoemde controlevariabelen hier gemeten. Vervolgens werden alle vragen opgenomen met

betrekking tot het ontwikkelingsproces van het PMS, namelijk alle items van zowel “mate waarin het

ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt ervaren door midden managers” als van “mate van

participatie van midden managers tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS”. Hierna werden de

andere variabelen opgenomen als volgt: “mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt

ervaren door midden managers”, “aantal prestatiemaatstaven” en “mate van interactief gebruik van het

PMS”. Nadien werden nog twee algemene stellingen toegevoegd om de persoonlijke mening, van de

midden managers over het huidige PMS te meten. Als laatste werden alle items met betrekking tot

autonome motivatie opgenomen (zie bijlage B).

Page 39: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

29 | P a g i n a

4.2. Dataverzameling

In deze uiteenzetting zal worden behandeld hoe de specifieke vormen van validiteit, die relevant zijn

tijdens het stadium van opstellen van de vragenlijst, werden gevrijwaard. Overigens zal worden

gedefinieerd naar wie de vragenlijst verstuurd werd en op welke wijze. Als laatste zal kort worden

beschreven uit welke database de gegevens werden opgevraagd.

4.2.1. Validiteit en andere gevaren

Eens de vragenlijst was opgesteld, werd de validiteit op het eerste gezicht gecontroleerd door het

pretesten bij enkele niet-experts, namelijk bij enkele familieleden. Daarnaast werd de vragenlijst ook

getest bij enkele experts, namelijk enkele managers die niet tot de steekproef behoorden en werd ze

nagelezen door onze promotor. Op deze manier werd de inhoudvaliditeit van de vragenlijst getest.

Een mogelijk gevaar bij het verzamelen van data aan de hand van een Likertschaal, is dat respondenten

die een bepaalde mening hebben over een object, de neiging hebben om die mening te projecteren

naar alle deelkenmerken van het object. Dit wordt het “halo-effect” (antwoordtendentie) genoemd (De

Pelsmacker, Van Kenhove, 2006). Dit gevaar werd tegengegaan door niet alle schaalonderdelen in

dezelfde richting te oriënteren. Bij het meten van een bepaald construct werden bewust bepaalde

schaalonderdelen positief en andere negatief geformuleerd. Ook werd in Qualtrics de functie

“randomization” gebruikt. Deze functie zorgt ervoor dat de stellingen in een willekeurige volgorde

worden geplaatst zodat het niet duidelijk is voor de respondent welke stellingen bij eenzelfde construct

horen.

4.2.2. Database en steekproef

Als onderzoeksmethodologie werd geopteerd voor het verspreiden van een vragenlijst naar een

steekproef van ondernemingen. Om de populatie te bepalen, werd de database Bureau Van Dijk –

Belfirst aangewend. Uit deze volledige database werd een selectie gemaakt van ondernemingen die

cumulatief voldeden aan twee criteria, namelijk de ondernemingen met een e-mailadres in Belfirst,

gevestigd in het Vlaamse gewest. De verkregen populatie bestond uit 39891 ondernemingen, waaruit

een random steekproef van 2000 ondernemingen werd getrokken. Naar deze 2000 ondernemingen

werd een e-mail verstuurd, waarvan slechts 1720 ondernemingen deze hebben ontvangen. Bij de 280

overige ondernemingen werd een foutmelding ontvangen (onbestaande adressen, volle inbox,

enzovoort). Ook na een eerste herinnering werden slechts 45 relevante respondenten bekomen, lager-

en midden management reeds samengenomen. Daarom werd besloten een nieuwe, random steekproef

Page 40: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

30 | P a g i n a

van 2000 ondernemingen te trekken uit dezelfde populatie. De verzonden e-mail werd opnieuw slechts

afgeleverd bij 1700 ondernemingen. Dit heeft ertoe geleid dat de totale responsgraad is gedaald, maar

dat 80 relevante respondenten, namelijk respondenten die een lage of midden kaderfunctie bekleden,

werden overgehouden.

Het hoofddoel van deze thesis is te onderzoeken wat de invloed is van het gebruiken van een PMS op de

autonome motivatie van deze managers. We stellen ons de vraag of het gebruiken van een PMS zal

leiden tot een hogere autonome motivatie bij de personen die een lage of midden kaderfunctie

bekleden dan wanneer geen PMS wordt gehanteerd.

4.3. Data-analyse

Hierna worden kort enkele demografische gegevens van onze respondenten, alsook enkele kenmerken

van het gebruik van een PMS besproken.

4.3.1. Kenmerken van de respondent

De totale respondentenlijst van 247 respondenten bestaat uit 80 personen die een lage of midden

kaderfunctie bekleden en 167 personen met een hoge kaderfunctie. Procentueel gezien is dit 32,4% ten

opzichte van 67,6%. Van de personen met een lage of midden kader functie is 61,2% man. Terwijl het

percentage mannen van de personen met een hoge kaderfunctie 77,8% bedraagt. De meerderheid

(37,5%) van de respondenten met een lage of midden kaderfunctie bevindt zich tussen 40 en 50 jaar,

gevolgd door personen met een leeftijd tussen 30 en 40 jaar (28,8%). Van de respondenten met een

hoge kaderfunctie heeft 35,3% een leeftijd tussen 40 en 50 jaar en 29,3% een leeftijd tussen 50 en 60

jaar. Ongeveer 86% (86,2%) van het totaal aantal respondenten werkt in een organisatie met minder

dan 100 werknemers.

4.3.2. Kenmerken van PMS-gebruik

Zowat 20%, 50 van de 247 respondenten, hanteert een performantiemeetsysteem binnen hun

organisatie. Van deze 50 respondenten, hebben 22 een lage of midden kaderfunctie en 28 een hoge

kaderfunctie. Van de respondenten die een PMS hanteren, heeft 56% kennis over het

ontwikkelingsproces van het huidige performantiemeetsysteem.

Page 41: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

31 | P a g i n a

Deel 5: Analyse variabelen

Uit de data-analyse blijkt dat slechts 22 van de 80 respondenten die een lage of midden kaderfunctie

bekleden, een PMS hanteren. Het is vrij onwaarschijnlijk dat dit kleine aantal respondenten tot

betrouwbare resultaten zou leiden. Vooraleer diepere analyses uit te voeren van de variabelen, namelijk

Cronbach’s alpha en correlaties, werden de variabelen reeds getest in een meervoudige regressie. Dit

om te controleren of het databestand voldoende groot is om uit de statistische analyse conclusies te

kunnen trekken.

Uit de output van deze meervoudige regressie, met alle onafhankelijke variabelen, kon worden afgeleid

dat geen van de variabelen significant bleek te zijn voor het verklaren van de afhankelijke variabele (zie

bijlage C). Dit maakt duidelijk dat het respondentenaantal onvoldoende is om tot betrouwbare

conclusies te kunnen leiden. Daarnaast kan er uit de correlatiematrix (zie bijlage C) worden vastgesteld

dat de correlaties tussen de onafhankelijke variabelen uitzonderlijk hoog zijn . Deze situatie van

multicollineariteit zou tot vertekende conclusies kunnen leiden.

Om deze redenen werd besloten het volledige aantal respondenten te gebruiken voor de verdere

statistische analyse. Dit betekent dat het databestand 247 respondenten bevat. Hiervan bekleden 80

personen een lage of midden kaderfunctie en 167 personen een hoge kaderfunctie. Hieruit volgt dat

zowel de vooropgestelde onderzoeksvragen als de hypothesen niet meer enkel van toepassing zijn op

midden management, maar dus ook op lager en hoger management.

Wel is het, door het volledige respondentenbestand te aggregeren, mogelijk na te gaan of er in

ondernemingen waar een PMS gebruikt wordt, een verschil is tussen de autonome motivatie van laag of

midden management enerzijds en hoger management anderzijds (cfr. “6.4.2. Onderscheid naar

functie”).

5.1. Cronbach’s Alpha

5.1.1. Aantal prestatiemaatstaven

Het aantal prestatiemaatstaven bestaat uit drie items, waaronder een nominale vraag, waardoor slechts

twee items over blijven. Dit betekent dat voor deze variabele geen Cronbach’s alpha kan worden

berekend, aangezien minimum drie items aanwezig moeten zijn.

Page 42: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

32 | P a g i n a

5.1.2. Mate van interactief gebruik van het PMS

Zowel de items van het construct diagnostisch gebruik als de items van het construct interactief gebruik

vertonen een relatief hoge Cronbach’s alpha. Er kan hier dus besloten worden dat deze items

betrouwbaar zijn voor het meten van deze constructen.

Tabel 1 – Cronbach’s alpha “diagnostisch gebruik” en “interactief gebruik”

Construct Cronbach's Alpha Aantal items

Diagnostisch gebruik 0,699 5

Interactief gebruik 0,841 11

5.1.3. Mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS

Het eerste construct “participation by voice” kent een hoge Cronbach’s alpha. Dit betekent dat de

hiervoor opgenomen items betrouwbaar zijn voor het meten van dit construct. Het construct

“participation by choice” kent met de vier opgenomen items een Cronbach’s alpha van 0,616. Dit is

relatief aanvaardbaar, maar aangezien algemeen een grens van 0,7 gehanteerd wordt, werd besloten

één item, namelijk een ja/nee vraag, te verwijderen zodat ook deze items betrouwbaar zijn voor het

meten van dit deelconstruct.

Tabel 2 – Cronbach’s alpha “participation by voice” en “participation by choice”

Construct Cronbach's Alpha Aantal items

Participation by voice 0,922 3

Participation by choice 0,842 3

5.1.4. Mate waarin het ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt ervaren.

Zowel “experimentation” als “experience-based” zijn beide constructen met een hoge Cronbach’s alpha.

De opgenomen items meten dus op een betrouwbare manier deze deelconstructen. Het construct

“professionalism” kent, met de 6 opgenomen items, slechts een Cronbach’s alpha van 0,183. Een

mogelijke verklaring hiervoor is dat niet voldoende items werden overgenomen uit de vragenlijst van

Wouters en Wilderom (2008). Het was in onze vragenlijst echter onmogelijk om alle 25 items op te

nemen rond professionalisme aangezien de vragenlijst dan te lang zou worden en de responsgraad te

laag zou liggen om betrouwbare conclusies te kunnen trekken. In het onderzoek van Wouters en

Wilderom is sluitend bewijs gevonden dat professionalisme een bepalende factor is voor de mate

Page 43: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

33 | P a g i n a

waarin het ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt ervaren, maar in deze statistische

verwerking is het onmogelijk om dit construct verder op te nemen. Na het verwijderen van twee items,

wordt een hogere alpha van 0,540 bekomen. Dit is echter nog steeds onvoldoende.

Tabel 3 – Cronbach’s alpha “experimentation”, “experience-based” en “professionalism”

Construct Cronbach's Alpha Aantal items

Experimentation 0,85 4

Experience-based 0,798 4

Professionalism 0,54 4

5.1.5. Mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren

Zowel het construct “internal transparency” als “global transparency” hebben beide een Cronbach’s

alpha van net onder 0,8. Dit betekent dat de opgenomen items betrouwbaar zijn voor het meten van

deze constructen. Ook “flexibility” is een betrouwbaar construct met een alpha van 0,709. Het probleem

is hier te vinden bij het construct “repair”. Dit construct kent slechts een alpha van 0,376 met vier

opgenomen items. Ook na het verwijderen van een item wordt slechts een alpha van 0,576 bekomen.

Dit is nog steeds niet voldoende om als betrouwbaar construct te kunnen worden opgenomen in de

analyse. Daarom werd besloten dit construct samen te nemen met “flexibility” tot het deelconstruct

“flexrepair”. Er zijn verschillende redenen waarom “repair’ werd samengenomen met dit construct.

Eerst en vooral leunen deze twee constructen dicht bij elkaar aan. Ook kan uit een principaal

componentenanalyse afgeleid worden dat zowel “repair” als “flexibility” dezelfde component meten. Zij

hadden beide een hoge score bij dezelfde component. Daar bovenop kan ook uit een correlatiematrix

geconcludeerd worden dat er tussen de items die “flexibility” meten en deze die “repair” meten een

hoge correlatie bestaat. Intuïtief kan ook gesteld worden dat wanneer medewerkers bij het gebruik van

het systeem in staat zijn zelf in te grijpen wanneer zich een probleem voordoet en ze dus niet hun

meerdere moeten raadplegen (“repair”), dit ook hun gevoel van flexibiliteit ten goede komt. De

Cronbach’s alpha van alle zeven items samen met betrekking tot deze twee constructen is 0,783, wat

voldoende betrouwbaar is.

Page 44: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

34 | P a g i n a

Tabel 4 – Cronbach’s alpha “repair”, “internal transparency”, “global transparency” en “flexibility”

Construct Cronbach's Alpha Aantal items

Repair 0,576 3

Internal transparency 0,779 5

Global transparency 0,799 6

Flexibility 0,709 4

Repair + Flexibility 0,783 7

5.1.6. Autonome motivatie

De afhankelijke variabele kent een Cronbach’s alpha van 0,879 met zeven opgenomen items.

Tabel 5 – Cronbach’s alpha “autonome motivatie”

Construct Cronbach's Alpha Aantal items

Autonome motivatie 0,867 7

5.2. Multicollineariteit

Bij de analyse met betrekking tot de gegevens van enkel lager en midden management, werd

vastgesteld dat er multicollineariteit bestond tussen de verschillende onafhankelijke variabelen. Nu

moet worden nagegaan of deze multicollineariteit nog steeds bestaat bij het hanteren van een groter

databestand waarbij ook het hoger management werd opgenomen. Dit zal zowel op het niveau van de

deelconstructen als op het niveau van de onafhankelijke variabelen worden onderzocht.

5.2.1. Deelconstructen

Bij verschillende variabelen, bestaan correlaties tussen de verschillende items van de bijhorende

deelconstructen. Een voorbeeld hiervan is de hoge correlatie tussen de items van de deelconstructen

“experimentation” en “experience-based”. Er kan worden aangenomen dat de reden voor deze hoge

correlaties ligt bij het relatief kleine databestand dat wordt gehanteerd voor de statistische analyse van

deze deelconstructen. Er zijn, zoals reeds vermeld, slechts 22 respondenten die een PMS hanteren.

Hiervan zijn er slechts 10 respondenten die kennis hebben van het ontwikkelingsproces van het PMS,

waardoor deze deelconstructen dus een respondentenaantal kennen van 10. Dit lage aantal kan aan de

basis liggen van de hoge correlaties.

Page 45: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

35 | P a g i n a

5.2.2. Onafhankelijke variabelen

In tabel 6 worden de correlaties tussen de verschillende onafhankelijke variabelen onderzocht aan de

hand van een “Pearson correlation matrix”.

Tabel 6 – Pearson correlation matrix

Er bestaat een correlatie tussen de variabele “mate waarin het ontwikkelingsproces van het PMS als

enabling wordt ervaren door het management” en de variabele “mate waarin het gebruik van het PMS

als enabling wordt ervaren door het management”. Dit betekent dat wanneer het ontwikkelingsproces

van het PMS als enabling wordt ervaren, er ook een grote waarschijnlijkheid is dat het gebruik van

datzelfde PMS als enabling zal worden ervaren.

Ook bestaat er een correlatie tussen de variabele “mate van interactief gebruik van het PMS” enerzijds

en de variabele “mate waarin het gebruik en het ontwikkelingsproces van het PMS als enabling worden

ervaren door het management”. Wanneer een PMS op een enabling wijze wordt ontwikkeld, zal het

meer waarschijnlijk op een interactieve manier worden gebruikt en zal het gebruik dus ook vermoedelijk

meer enabling worden ervaren.

Ook de variabele “mate van participatie van het management tijdens het ontwikkelingsproces van het

PMS” is sterk gecorreleerd met de variabele “mate waarin het ontwikkelingsproces van het PMS als

enabling wordt ervaren door het management”. Dit betekent dat wanneer het management kan

Page 46: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

36 | P a g i n a

participeren in het ontwikkelingsproces van het PMS, deze het ontwikkelingsproces van dit PMS ook als

enabling zullen ervaren.

Als laatste kunnen we zien dat er een correlatie bestaat tussen de variabele “aantal

prestatiemaatstaven” dat wordt gehanteerd en de variabele “mate van interactief gebruik van het

PMS”. Hieruit kunnen we afleiden dat het aantal prestatiemaatstaven dat wordt gehanteerd in

meerdere of mindere mate zal afhangen van de mate waarin men het PMS op een interactieve manier

wil hanteren.

Aangezien alle onafhankelijke variabelen nog steeds hoog met elkaar gecorreleerd zijn, wil dit zeggen

dat zij allemaal zeer dicht tegen elkaar aanleunen. Hierdoor bestaat de kans dat wanneer alle vijf de

onafhankelijke variabelen in eenzelfde regressie worden opgenomen, de individuele invloed van elk van

deze variabelen moeilijk te onderscheiden zou zijn. Op die manier kan het effect van één variabele deels

vervat zitten in het effect van een andere variabele en kunnen de hoge correlaties de resultaten van de

regressie beïnvloeden. Er zal in de verdere statistische analyse zowel een meervoudige regressie

uitgevoerd worden als verschillende enkelvoudige regressies.

Een meervoudige regressie zal worden uitgevoerd omdat het toch mogelijk is voor bepaalde variabelen

een significant resultaat te bekomen, ondanks het probleem van multicollineariteit. Wanneer in deze

regressie een variabele significant wordt bevonden, kan worden gesteld dat dit een robuust resultaat is,

wat zou betekenen dat deze variabele enorm verklarend is voor de afhankelijke variabele.

Een mogelijke oplossing voor multicollineariteit is het verzamelen van een groter databestand

(Ramanathan, 1989). Dit is in onze situatie onmogelijk aangezien reeds het volledige

respondentenbestand werd gebruikt. Ook moet worden opgemerkt dat het verzamelen van meer data

enkel zinvol is wanneer het gaat om data die minder collineariteit kent (Goldberger, 1991).

Daarnaast kan ook geopteerd worden voor het verwijderen van één of meerdere variabelen. Normaliter

zou het verwijderen van de variabelen met de laagste t-ratios de significantie van de overblijvende

variabelen verhogen. Er bestaat echter een gevaar in het verwijderen van te veel variabelen, aangezien

dit zou leiden tot een bias in de schattingen van de coëfficiënten (“omitted variable bias”). In de hierna

volgende statistische analyse worden enkelvoudige regressies uitgevoerd tussen elke onafhankelijke

variabele en de afhankelijke variabele (cfr. infra), waardoor een bias, ten gevolge van de verwijderde

onafhankelijke variabelen, in de coëfficiënten mogelijk is (Ramanathan, 1989).

Page 47: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

37 | P a g i n a

Deel 6: Resultaten regressies

Het doel van deze thesis is te onderzoeken of enerzijds het gebruiken van een PMS invloed heeft op de

autonome motivatie van het management en anderzijds of de manier waarop een PMS wordt

ontwikkeld en gebruikt een invloed heeft op de autonome motivatie van dit management. Verder

kunnen ook nog enkele andere relaties worden nagegaan die verband houden met de autonome

motivatie van het management. Alle significante relaties worden onderzocht op een 5%

significantieniveau.

6.1. Assumpties lineaire regressie

Vooraleer een regressie mag uitgevoerd worden, moet worden voldaan aan de assumpties van een

lineaire regressie. Daarom worden deze assumpties, voor de regressies worden uitgevoerd,

gecontroleerd.

Een eerste assumptie waaraan moet voldaan worden, is het bestaan van causaliteit. Deze voorwaarde

werd behandeld in de operationalisatie van de variabelen (cfr. supra).

Een tweede voorwaarde is het in beschouwing nemen van alle mogelijke relevante onafhankelijke

variabelen. Uiteraard zouden nog andere factoren de autonome motivatie kunnen beïnvloeden, doch

zijn wij van mening dat alle relevante factoren met betrekking tot het hanteren van een PMS in de

onderneming in rekening werden gebracht.

Als derde wordt verondersteld dat de onafhankelijke variabelen minstens intervalgeschaald zijn. Over

het hanteren van schalen met vijf antwoordmogelijkheden bestaat geen eenduidige mening. Sommige

wetenschappers stellen dat het om een ordinale schaal gaat, terwijl anderen menen dat het om een

intervalschaal gaat. Wij volgen de mening van deze laatste, waardoor ook aan deze voorwaarde voldaan

wordt.

Een volgende voorwaarde stelt dat er geen autocorrelatie aanwezig mag zijn. Dit kan getest worden aan

de hand van de Durbin-Watson statistiek. Er kan worden gesteld dat, aangezien de meerderheid van de

regressies enkelvoudig is, een kans bestaat dat er autocorrelatie aanwezig is. Dit is met grote

waarschijnlijkheid te wijten aan het feit dat andere onafhankelijke variabelen werden weggelaten

(“omitted variable bias”). Aangezien de data cross-sectioneel zijn, is het echter minder relevant om dit

na te gaan.

Een vijfde assumptie stelt dat er geen hoge (> 0,5) correlaties mogen bestaan tussen de onafhankelijke

variabelen. Zoals reeds gezegd, is multicollineariteit aanwezig tussen de verklarende variabelen,

waardoor ook individuele regressies zullen worden uitgevoerd. Hierdoor wordt enerzijds het probleem

van hoge correlaties teniet gedaan, anderzijds kunnen hierdoor andere problemen opduiken (cfr. supra).

Page 48: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

38 | P a g i n a

Nog een andere voorwaarde is dat de steekproef voldoende waarnemingen kent. Door de aggregatie

van onze gegevens, hebben we een databestand van 247 respondenten, waardoor ook aan deze

voorwaarde wordt voldaan.

Een laatste voorwaarde heeft betrekking op de storingstermen, deze zullen per individuele regressie

gecontroleerd en toegelicht worden.

6.2. Regressiemodellen

6.2.1. Meervoudig regressiemodel

Vooreerst kan het algemene regressiemodel worden opgesteld. Hierbij wordt de invloed van alle

onafhankelijke variabelen op de autonome motivatie nagegaan. Voordien werd vermeld dat, door de

hoge correlaties tussen de onafhankelijke variabelen, deze regressie waarschijnlijk tot onbetrouwbare

resultaten zou leiden. Toch lijkt het ons zinvol na te gaan of er, in deze situatie van multicollineariteit,

een significant resultaat ontstaat voor één of meerdere variabelen.

Figuur 5 – Meervoudig regressiemodel

6.2.2. Enkelvoudige regressies op autonome motivatie

Bij het uitvoeren van enkelvoudige regressies wordt vooreerst de algemene hypothese getest en wordt

nagegaan of er een invloed is van het gebruiken van een PMS op de autonome motivatie. Deze variabele

werd niet opgenomen in de meervoudige regressie aangezien in die regressie enkel waarnemingen

Page 49: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

39 | P a g i n a

worden gebruikt van respondenten die een PMS hanteren, waardoor deze dummy variabele de waarde

één aanneemt bij elk van de respondenten en dus een constante vormt.

Figuur 6 – Enkelvoudig regressiemodel - Algemene hypothese

Hierna worden ook regressies uitgevoerd voor de controlevariabelen. Dit wordt weergegeven in het

volgende model. De autonome motivatie zal worden onderzocht op het vlak van functie (XC1), geslacht

(XC2) en leeftijd (XC3).

Figuur 7 – Enkelvoudige regressiemodellen - Controlevariabelen

Als laatste is het noodzakelijk voor elke onafhankelijke variabele een enkelvoudig regressiemodel op te

stellen. In deze enkelvoudige regressies wordt de invloed van elke onafhankelijke variabele op de

autonome motivatie getest.

Figuur 8 – Enkelvoudige regressiemodellen – Onafhankelijke variabelen

6.3. Meervoudige regressie

Ondanks het feit dat de onafhankelijke variabelen hoog gecorreleerd zijn en dat enkelvoudige regressies

hiervoor een mogelijke oplossing zijn, werd toch beslist een meervoudige regressie uit te voeren. Hierin

werden alle onafhankelijke variabelen opgenomen en werd hun invloed getest op de autonome

motivatie van het management. Deze regressie geeft aan dat enkel een significant resultaat bekomen

wordt voor de onafhankelijke variabele “mate van interactief gebruik van het PMS” (zie bijlage D).

Hiernaast bestaat ook de mogelijkheid om een meervoudige regressie uit te voeren met telkens één van

de onafhankelijke variabelen weggelaten. Uit elk van deze regressies kan worden geconcludeerd dat

Page 50: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

40 | P a g i n a

enkel de variabele “mate van interactief gebruik van het PMS” een significante invloed heeft op de

autonome motivatie. Wanneer we deze onafhankelijke variabele weglaten, blijkt geen enkele andere

onafhankelijke variabele significant. Ter bevestiging van deze conclusie kan een “stepwise regression”

worden uitgevoerd. Opnieuw kan worden besloten dat enkel de variabele “mate van interactief gebruik

van het PMS” verklarend is voor de autonome motivatie, aangezien de andere variabelen werden

uitgesloten.

In de volgende onderdelen worden de enkelvoudige regressies geanalyseerd.

6.4. Enkelvoudige regressies op autonome motivatie

Hierna volgen de statistische analyses van de algemene hypothese, de controlevariabelen en als laatste

de onafhankelijke variabelen. Zowel de variabele “gebruik van een PMS”, “functie”, “geslacht” als

“leeftijd” zijn kwalitatieve, categorische variabelen en hiervoor hoeft dus geen controle van de residuen

uitgevoerd te worden. Het is daarom dat de controle van de residuen pas start bij de onafhankelijke

variabele “mate van interactief gebruik van het PMS”.

6.4.1. Het gebruik van een PMS

H1: Het gebruiken van een performantiemeetsysteem heeft een invloed op de autonome motivatie van

het management.

Uit tabel 7, een eerste regressie met betrekking tot de algemene hypothese, kan worden geconcludeerd

dat er geen significant verschil bestaat in de autonome motivatie van het management tussen

gebruikers van een PMS enerzijds en niet-gebruikers anderzijds. Dit kunnen we zien doordat de p-

waarde groter is dan 0,05 en dus niet significant is. We kunnen de nulhypothese dus niet verwerpen.

Page 51: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

41 | P a g i n a

Tabel 7 – Regressie-output “gebruik van een PMS”

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

t Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 4,252 ,046 92,134 ,000

PMS wel of niet ,002 ,103 ,001 ,019 ,985

a. Dependent Variable: AutonomeMotivatie

Aangezien het louter gebruiken van een PMS niet zal leiden tot een hogere autonome motivatie van het

management, is het wel belangrijk te onderzoeken welke aspecten van het ontwikkelen en het

gebruiken van een PMS wel zullen bijdragen tot een hogere autonome motivatie. Deze aspecten zitten

vervat in de vijf vooropgestelde onafhankelijke variabelen. Er zal daarom worden nagegaan of deze

variabelen een significante invloed uitoefenen op de autonome motivatie van het management dat een

PMS gebruikt.

Het is dus niet zo dat er geen verschil kan bestaan in autonome motivatie door het gebruik van een

PMS. Dit verschil zal ontstaan wanneer het PMS op een specifieke manier wordt ontwikkeld en

gehanteerd. Meer bepaald kan er, naar onze hypothesen, een hogere motivatie ontstaan wanneer het

PMS op een participatieve en enabling wijze wordt ontwikkeld of op een enabling en interactieve

manier wordt gebruikt.

6.4.2. Controlevariabele: Onderscheid naar functie

In de statistische analyse omtrent de variabele “functie” werd vooreerst het vooropgestelde model

uitgevoerd (figuur 7). Meer bepaald werd een regressie uitgevoerd van de dummy variabele “Welke

functie bekleedt u binnen de organisatie?” op de afhankelijke variabele “autonome motivatie”. De

onafhankelijke dummy variabele neemt de waarde één aan wanneer het gaat om lager of midden

management en de waarde nul wanneer het gaat om hoger management.

Page 52: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

42 | P a g i n a

Tabel 8 – Regressie-output “onderscheid naar functie”

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

t Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 4,330 ,049 87,712 ,000

Welke functie bekleedt u

binnen de organisatie? 0=hoger

1=lager en midden

-,239 ,087 -,173 -2,757 ,006

a. Dependent Variable: Autonome motivatie

Uit tabel 8 kan worden afgeleid dat er een significant verschil bestaat in autonome motivatie tussen de

verschillende niveaus van management (lager en midden management enerzijds en hoger management

anderzijds). Aangezien de onafhankelijke variabele een negatieve coëfficiënt kent, kan worden gesteld

dat wanneer deze dummy variabele de waarde één aanneemt (lager en midden management), de

autonome motivatie met 0,239 lager zal liggen dan wanneer ze de waarde nul aanneemt (hoger

management).

Naast het onderscheid in autonome motivatie tussen de verschillende managementniveaus is het ook

relevant een onderscheid te maken in de autonome motivatie tussen gebruikers en niet-gebruikers.

Figuur 9 – Verduidelijking controlevariabele functie

Er werd een univariate analyse uitgevoerd (ANOVA) om te controleren of er een interactie- effect

bestaat tussen de variabele “functie” en het al dan niet gebruiken van een PMS. Meer bepaald wordt

nagegaan of in de situatie van gebruik van een PMS, de autonome motivatie hoger of lager is voor

midden management. Uit deze analyse kan worden geconcludeerd dat er geen significant interactie-

effect plaatsvindt tussen deze twee variabelen. Dit niet-significant interactie-effect kan echter wel te

wijten zijn aan het grote verschil in respondentenaantal van gebruikers van een PMS versus niet-

gebruikers. Het hoofdeffect van “functie” op de autonome motivatie is wel significant. Dit bevestigt

voorgaande conclusie uit de regressie.

Page 53: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

43 | P a g i n a

Tabel 9 – Univariate analyse (ANOVA) “onderscheid naar functie”

Tests of Between-Subjects Effects

Dependent Variable:Autonome motivatie

Source

Type III Sum of

Squares df Mean Square F Sig.

Corrected Model 3,292a 3 1,097 2,680 ,048

Intercept 2699,568 1 2699,568 6591,523 ,000

GebruikenPMS ,025 1 ,025 ,061 ,805

Functie 2,892 1 2,892 7,062 ,008

GebruikenPMS * Functie ,145 1 ,145 ,353 ,553

Error 99,521 243 ,410

Total 4570,020 247

Corrected Total 102,813 246

a. R Squared = ,032 (Adjusted R Squared = ,020)

Omwille van dit niet-significant interactie-effect werd beslist om te werken met twee databestanden.

Hierdoor is het mogelijk, ondanks het feit dat het volledige respondentenbestand werd opgenomen,

toch een onderscheid te maken naar functie. Enerzijds werd een databestand gehanteerd met de

gebruikers van een PMS en anderzijds een databestand met de niet-gebruikers. Op deze twee

databestanden afzonderlijk werd een regressie uitgevoerd met als onafhankelijke variabele “functie” en

als afhankelijke variabele “autonome motivatie”.

Tabel 10 –Regressie-output “onderscheid naar functie” - geen PMS

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

t Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 4,316 ,055 78,334 ,000

Welke functie bekleedt u

binnen de organisatie? 0=hoger

1=lager en midden

-,215 ,102 -,150 -2,113 ,036

a. Dependent Variable: Autonome motivatie

Uit tabel 10 kan worden afgeleid dat het lager of midden management bij afwezigheid van een PMS

lager autonoom gemotiveerd is dan hoger management, aangezien in het geval de dummy variabele de

Page 54: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

44 | P a g i n a

waarde 1 aanneemt, de afhankelijke variabele, namelijk de autonome motivatie, zal dalen met 0,215.

Dit kan nauwkeuriger worden nagegaan door het opvragen van descriptieve gegevens (zie tabel 11).

Tabel 11 – Descriptives “onderscheid naar functie” – geen PMS

Descriptives

Welke functie bekleedt u binnen

de organisatie? 0=hoger 1=lager

en midden Statistic Std. Error

Autonome motivatie 0 Mean 4,3155 ,05569

1 Mean 4,1010 ,08300

In tabel 11 wordt duidelijk dat wanneer geen PMS wordt gehanteerd binnen de onderneming, het

gemiddelde van het lager en midden management (wanneer de onafhankelijke variabele de waarde 0

aanneemt) op 4,1010 ligt en het gemiddelde van het hoger management op 4,3155. Er kan opnieuw

worden geconcludeerd dat de autonome motivatie hoger zal liggen voor het hoger management dan

voor het lager en midden management wanneer geen PMS wordt gehanteerd in de onderneming.

Nu kan ter vergelijking onderzocht worden of het verschil ook aanwezig is wanneer binnen de

onderneming wel een PMS wordt gehanteerd. Tabel 12 – Regressie-output “onderscheid naar functie” – wel PMS

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

t Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 4,403 ,113 38,858 ,000

Welke functie bekleedt u

binnen de organisatie? 0=hoger

1=lager en midden

-,338 ,171 -,275 -1,979 ,054

a. Dependent Variable: Autonome motivatie

Uit tabel 12 wordt duidelijk dat er geen significant verschil bestaat in de autonome motivatie van lager

en midden management enerzijds en het hoger management anderzijds wanneer een PMS wordt

gehanteerd binnen de onderneming. Uit deze analyse blijkt het dat wanneer een PMS wordt

gehanteerd, de autonome motivatie van de verschillende managementniveaus, dicht bij elkaar zal

Page 55: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

45 | P a g i n a

aanleunen. Dit betekent dat wanneer een PMS wordt gehanteerd, de autonome motivatie tussen lager,

midden en hoger management als gelijk kan beschouwd worden.

Concluderend kan worden gesteld dat er geen interactie-effect werd gevonden op basis van de

univariate analyse. Op basis van de individuele analyses van de twee databestanden kan geen verband

worden gelegd tussen de autonome motivatie van gebruikers en niet-gebruikers. Wel werd apart

nagegaan wat het effect is van het al dan niet gebruiken van een PMS op de autonome motivatie van de

verschillende managementniveaus. Zo bestaat in een situatie waarin geen PMS gebruikt wordt, een

significant verschil in de autonome motivatie van de respondenten die een lage of midden kaderfunctie

bekleden enerzijds en de respondenten die een hoge kaderfunctie bekleden, anderzijds. Dit verschil in

autonome motivatie is niet significant wanneer wel een PMS wordt gehanteerd, wat betekent dat de

autonome motivatie in deze situatie voor de verschillende niveaus gelijk is. Wat dus niet kan worden

geconcludeerd is dat de autonome motivatie voor het lager en midden management is toegenomen ten

gevolge van het gebruiken van een PMS.

Een mogelijke oorzaak voor het niet-significante verschil in de situatie waar een PMS wordt gehanteerd,

is het lage aantal gebruikers in de steekproef, namelijk 50. In de situatie waarin geen PMS wordt

gebruikt, daarentegen, is er een groter respondentenaantal, namelijk 197.

Wanneer men in de toekomst dit fenomeen verder onderzoekt, is het noodzakelijk een groter

respondentenaantal te verzamelen dat uit een gelijke hoeveelheid gebruikers en niet-gebruikers

bestaat. Op die manier kan worden aangetoond wat eigenlijke oorzaak is voor dit niet-significant

verschil. Ligt het kleine respondentenaantal aan de basis of zorgt het invoeren en gebruiken van een

PMS er wel degelijk voor dat de autonome motivatie van de managers dicht bij elkaar aanleunt.

6.4.3. Controlevariabele: Onderscheid naar geslacht

Ook voor de controlevariabele “geslacht” werd vooreerst een regressie uitgevoerd met de variabele

“geslacht” als onafhankelijke variabele en de variabele “autonome motivatie” als afhankelijke variabele.

De uitkomst van de originele regressie toonde een niet-significant resultaat. Na het verwijderen van 10

outliers, werd echter wel een significant resultaat bekomen. Deze outliers werden verwijderd op basis

van de gestandaardiseerde residuen. De grenzen werden arbitrair gesteld op -2 en +2 en uit de

“descriptives” van de gestandaardiseerde residuen kon afgeleid worden dat er 10 outliers waren. In de

statistiek worden de grenzen doorgaans gesteld rond de waarde 2, daarom werd dit hier ook gedaan. In

het verdere verloop van deze thesis zullen steeds consistent deze grenzen worden gebruikt.

Page 56: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

46 | P a g i n a

Tabel 13 – Regressie-output “onderscheid naar geslacht”

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

T Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 4,167 ,065 64,523 ,000

Wat is uw geslacht? 0=vrouw

1=man ,228 ,076 ,192 3,000 ,003

a. Dependent Variable: Autonome motivatie

Uit tabel 13 kunnen we afleiden dat er een significant verschil bestaat in autonome motivatie tussen

mannen en vrouwen. Meer bepaald zijn mannen meer autonoom gemotiveerd dan vrouwen met een

coëfficiënt van 0,228.

Naast deze rechtstreekse relatie wordt ook statistisch nagegaan of er een interactie-effect bestaat

tussen de variabele “geslacht” en de variabele “gebruik van een PMS” ten opzichte van de autonome

motivatie.

Figuur 10 – Verduidelijking controlevariabele geslacht

Hierbij wordt onderzocht of er een bijkomend effect is op de autonome motivatie wanneer zowel de

dummy “geslacht” als de dummy “gebruik van een PMS” de waarde één aannemen en het dus gaat om

een situatie waarin een PMS gehanteerd wordt en het om een man gaat. Er werd hiervoor een

univariate analyse uitgevoerd (ANOVA).

Page 57: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

47 | P a g i n a

Tabel 14 – Univariate analyse (ANOVA) “onderscheid naar geslacht”

Tests of Between-Subjects Effects

Dependent Variable:Autonome motivatie

Source

Type III Sum of

Squares df Mean Square F Sig.

Corrected Model 3,608a 3 1,203 4,409 ,005

Intercept 1709,871 1 1709,871 6269,463 ,000

Geslacht ,118 1 ,118 ,432 ,511

GebruikenPMS ,314 1 ,314 1,153 ,284

Geslacht * GebruikenPMS 1,115 1 1,115 4,089 ,044

Error 63,273 232 ,273

Total 4493,898 236

Corrected Total 66,881 235

a. R Squared = ,054 (Adjusted R Squared = ,042)

Uit tabel 14 kan worden afgeleid dat er een significant interactie-effect bestaat tussen het gebruiken

van een PMS en het geslacht. Om dit interactie-effect te kunnen interpreteren is het aangewezen de

gemiddelden te bekijken (zie tabel 15). Uit deze tabel kan worden afgeleid dat zowel in de situatie

waarin een PMS wordt gehanteerd, als in de situatie waarin geen PMS wordt gehanteerd, de autonome

motivatie van mannen en vrouwen significant van elkaar verschilt. De gemiddelde waarden van de

autonome motivatie bij niet-gebruik van een PMS tonen aan dat vrouwen lager autonoom gemotiveerd

zijn dan mannen. Bij gebruik van een PMS daarentegen geven de gemiddelden aan dat mannen lager

autonoom gemotiveerd zijn dan vrouwen.

Tabel 15 – Compare means onderscheid naar geslacht en gebruik

PMS wel of niet 0=niet gebruik en 1=gebruik * Wat is uw geslacht? 0=vrouw 1=man

Dependent Variable:Autonome motivatie

PMS wel of niet 0=niet

gebruik en 1=gebruik

Wat is uw geslacht?

0=vrouw 1=man Mean Std. Error

95% Confidence Interval

Lower Bound Upper Bound

0 0 4,126 ,069 3,991 4,261

Man 4,419 ,046 4,329 4,509

1 0 4,464 ,185 4,101 4,828

Man 4,315 ,084 4,150 4,480

Page 58: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

48 | P a g i n a

Er moet worden opgemerkt dat de interpretatie met enige voorzichtigheid dient te gebeuren, daar nog

steeds grote verschillen bestaan in de respondentenaantallen voor gebruikers en niet-gebruikers van

een PMS. Aangezien het interactie-effect hier reeds significant is, wordt echter niet meer geopteerd

voor het opsplitsen in twee databestanden.

6.4.4. Controlevariabele: Onderscheid naar leeftijd

Vooreerst wordt een regressie uitgevoerd van de controlevariabele “leeftijd” op de afhankelijke

variabele “autonome motivatie”. De output toont aan dat er geen significant verschil bestaat in de

autonome motivatie van managers naar de verschillende leeftijdsklassen. Na het verwijderen van zeven

outliers, op basis van de gestandaardiseerde residuen met grenzen gesteld op -2 en 2, wordt nog steeds

geen significant resultaat bekomen.

Tabel 16 – Regressie-output “onderscheid naar leeftijd”

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

t Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 4,285 ,114

37,614 ,000

In welke leeftijdsklasse bevindt

u zich? ,011 ,037 ,019 ,286 ,775

a. Dependent Variable: Autonome motivatie

Hierna wordt een univariate analyse (ANOVA) uitgevoerd, welke onderzoekt of een interactie-effect

bestaat tussen de variabele “leeftijd” en de variabele “gebruik van een PMS” ten opzichte van de

autonome motivatie van de managers.

Figuur 11 – Verduidelijking controlevariabele leeftijd

Page 59: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

49 | P a g i n a

De resultaten in tabel 17 geven aan dat geen significant interactie-effect aanwezig is tussen de

leeftijdsklasse van de manager en het al dan niet gebruiken van een PMS ten opzichte van de autonome

motivatie. Dit betekent dat in een situatie van gebruik van een PMS, de autonome motivatie van de

managers gelijk wordt geacht over de verschillende leeftijdsklassen heen. Ook hier kan worden gesteld

dat dit niet-significant interactie-effect te wijten kan zijn aan het grote verschil in het aantal

respondenten dat een PMS gebruikt en het aantal respondenten dat geen PMS gebruikt.

Tabel 17 – Univariate analyse (ANOVA) “onderscheid naar leeftijd”

Tests of Between-Subjects Effects

Dependent Variable:Autonome motivatie

Source

Type III Sum of

Squares df Mean Square F Sig.

Corrected Model 2,550a 8 ,319 1,066 ,388

Intercept 1581,188 1 1581,188 5286,888 ,000

GebruikenPMS ,183 1 ,183 ,611 ,435

Leeftijd ,418 4 ,104 ,349 ,844

GebruikenPMS * Leeftijd 1,364 3 ,455 1,521 ,210

Error 68,788 230 ,299

Total 4522,571 239

Corrected Total 71,338 238

a. R Squared = ,036 (Adjusted R Squared = ,002)

Ook hier werd daarom beslist om te werken met twee databestanden. Hierdoor is het mogelijk, ondanks

het feit dat het volledige respondentenbestand werd opgenomen, toch een onderscheid te maken naar

leeftijdsklasse. Enerzijds werd een databestand gehanteerd met de gebruikers van een PMS en

anderzijds een databestand met de niet-gebruikers. Op deze twee databestanden afzonderlijk werd een

regressie uitgevoerd met als onafhankelijke variabele “leeftijd” en als afhankelijke variabele “autonome

motivatie”. Hierna volgt de output van de regressie, uitgevoerd in het databestand met de niet-

gebruikers.

Page 60: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

50 | P a g i n a

Tabel 18 – Regressie-output “onderscheid naar leeftijd” – geen PMS

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

t Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 4,280 ,123

34,810 ,000

In welke leeftijdsklasse bevindt

u zich? ,015 ,040 ,027 ,369 ,712

a. Dependent Variable: Autonome motivatie

Uit tabel 18 kan worden afgeleid dat er geen significant verschil bestaat in autonome motivatie naar de

verschillende leeftijdsklassen bij niet-gebruik van een PMS.

Nu kan ter vergelijking onderzocht worden of er wel een verschil aanwezig is wanneer binnen de

onderneming een PMS wordt gehanteerd. Tabel 19 – Regressie-output “onderscheid naar leeftijd” – wel PMS

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

t Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 4,309 ,300

14,361 ,000

In welke leeftijdsklasse bevindt

u zich? -,008 ,097 -,012 -,080 ,937

a. Dependent Variable: Autonome motivatie

Uit tabel 19 wordt duidelijk dat er geen significant verschil bestaat in de autonome motivatie van

managers naargelang de verschillende leeftijdsklassen wanneer een PMS wordt gehanteerd binnen de

onderneming. Dit betekent dat zowel wanneer een PMS wordt gehanteerd als wanneer geen PMS wordt

gehanteerd, de autonome motivatie van de verschillende leeftijdsklassen als gelijk kan beschouwd

worden.

Concluderend kan worden gesteld dat er geen interactie-effect werd gevonden op basis van de

univariate analyse. Daarnaast kan op basis van de individuele analyses van de twee databestanden geen

verband worden gelegd tussen de autonome motivatie van gebruikers en niet-gebruikers. Wel werd

Page 61: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

51 | P a g i n a

apart nagegaan wat het effect is van het al dan niet gebruiken van een PMS op de autonome motivatie

van de verschillende leeftijdsklassen. In beide situaties bestaat er geen significant verschil in de

autonome motivatie van managers naargelang hun leeftijd.

6.4.5. Aantal prestatiemaatstaven

H2: De autonome motivatie van het management wordt beïnvloed door het aantal prestatiemaatstaven

dat wordt gehanteerd in het performantiemeetsysteem.

Tabel 20 – Regressie-output “aantal prestatiemaatstaven”

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

t Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 4,240 ,178 23,785 ,000

Het aantal prestatiemaatstaven ,010 ,093 ,017 ,112 ,911

a. Dependent Variable: AutonomeMotivatie

Uit tabel 20 blijkt dat de variabele “aantal prestatiemaatstaven” niet verklarend is voor de afhankelijke

variabele “autonome motivatie”. Dit kan afgeleid worden doordat de p-waarde groter is dan 0,05 en dus

niet significant is. De alternatieve hypothese wordt dus verworpen. Dit wil zeggen dat de autonome

motivatie niet beïnvloed wordt door het aantal prestatiemaatstaven. Daar er geen significant resultaat

wordt bekomen, is het ook irrelevant om bepaalde assumpties met betrekking tot de residuen te

controleren.

Aangezien enkel wordt opgenomen of het aantal prestatiemaatstaven de autonome motivatie van het

management beïnvloedt, zouden wij verder niets doen met een interessante vraag die onze

respondenten werd gesteld. Deze vraag polste naar vanaf wanneer de respondent het aantal

prestatiemaatstaven als te veel ervaart. Als wij het gemiddelde opvragen van de antwoorden op deze

vraag, zien we dat dit 2,5 is op een schaal van één tot en met vijf. De antwoordmogelijkheid twee stond

voor de klasse van zeven tot dertien prestatiemaatstaven en de antwoordmogelijkheid drie voor de

klasse van dertien tot negentien prestatiemaatstaven.

Een mogelijkheid bestaat erin deze twee vragen te combineren. Op die manier kan het verschil in

autonome motivatie worden nagegaan tussen twee groepen, enerzijds respondenten die een hoger

Page 62: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

52 | P a g i n a

aantal hebben opgegeven in de vraag “hoeveel prestatiemaatstaven worden gehanteerd in uw

onderneming?” dan in de vraag “vanaf wanneer aanvaardt u het aantal prestatiemaatstaven als

teveel?”. Deze groep wordt problematische geacht, aangezien zij het aantal prestatiemaatstaven dat

wordt gehanteerd in hun onderneming als teveel beschouwen. Anderzijds is er de omgekeerde groep,

namelijk deze respondenten die het aantal prestatiemaatstaven, dat wordt gehanteerd in hun

onderneming, niet als teveel beschouwen. Wanneer deze 2 groepen worden gecombineerd en

opgenomen in één dummy variabele, bekomen we geen significant verschil in autonome motivatie. Dit

is een bevestiging voor het verwerpen van de vooropgestelde alternatieve hypothese.

6.4.6. Mate van interactief gebruik van het PMS

H3: De autonome motivatie van het management wordt positief beïnvloed door de mate van interactief

gebruik van performantiemeetsysteem.

Na het uitvoeren van een enkelvoudige regressie met als onafhankelijke variabele “mate van interactief

gebruik van het PMS” en als afhankelijke variabele “autonome motivatie”, kan worden gezien dat de

coëfficiënt van deze onafhankelijke variabele significant is, aangezien de p-waarde 0,039 bedraagt. Dit

betekent dat de nulhypothese kan worden verworpen op het 5% significantieniveau en de alternatieve

hypothese gestaafd wordt. De mate van interactief gebruik van het PMS beïnvloedt dus de autonome

motivatie van het management. De coëfficiënt van deze variabele is 0,327. De verklaringskracht van

deze variabele is 9,1%, wat relatief groot is rekenhoudend met het feit dat dit een enkelvoudige

regressie is (zie bijlage E).

Tabel 21 – Regressie-output “mate van interactief gebruik van het PMS”

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

t Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 2,913 ,618 4,711 ,000

Mate van interactief gebruik

van het PMS ,327 ,149 ,301 2,190 ,033

a. Dependent Variable: Autonome motivatie

Er moet echter aan enkele assumpties worden voldaan met betrekking tot de residuen van deze

regressie. Vooreerst is er een assumptie van normaliteit, daarnaast wordt verwacht dat er geen

Page 63: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

53 | P a g i n a

heteroskedasticiteit aanwezig is en als laatste wordt een voorwaarde van lineariteit vooropgesteld.

Indien aan deze voorwaarden niet voldaan wordt, is het niet zo dat de regressie teniet gedaan wordt,

maar wel dat ze aan verklaringskracht inboet.

Als controle voor de eerste assumptie wordt een “Normal P-P Plot” bekeken, een plot om de normaliteit

van de residuen na te gaan. Uit figuur 12 kan afgeleid worden dat de residuen aan de assumptie voor

normale verdeling voldoen. Een andere manier om de normaliteit van de residuen te controleren, is het

analyseren van de “skewness” en “kurtosis” van de residuen. Aangezien de waarde voor zowel

“skewness” als “kurtosis” tussen -2 en +2 ligt, kan ook hier geconcludeerd worden dat de residuen

normaal verdeeld zijn. Ook het histogram toont aan dat de residuen normaal verdeeld zijn.

Figuur 12 – Normal P-P Plot residuen – Regressie “mate van interactief gebruik van het PMS”

Tabel 22 – Skewness en kurtosis residuen – Regressie “mate van interactief gebruik van het PMS”

Descriptive Statistics

N Skewness Kurtosis

Statistic Statistic Std. Error Statistic Std. Error

Standardized Residual 50 -,898 ,337 ,150 ,662

Valid N (listwise) 50

Page 64: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

54 | P a g i n a

Figuur 13 – Histogram residuen – Regressie “mate van interactief gebruik van het PMS”

Voor het testen van de tweede assumptie kan een scatterplot van de gestandaardiseerde residuen

(ZRESID) op de Y-as tegen de gestandaardiseerde voorspelde waarden (ZPRED) op de X-as worden

opgevraagd. Uit figuur 14 kan afgeleid worden dat geen specifiek patroon aanwezig is, maar dat de

residuen volstrekt willekeurig, rond de nulwaarde verspreid, liggen. Er kan dus geconcludeerd worden

dat er geen heteroskedasticiteit aanwezig is.

Figuur 14 – Scatterplot residuen – Regressie “mate van interactief gebruik van het PMS”

Als extra controle kan de “White-test” uitgevoerd worden, na creatie van twee nieuwe variabelen,

namelijk de gekwadrateerde residuen (RESID²) en de onafhankelijke variabele in het kwadraat (“mate

van interactief gebruik van het PMS”²). Deze twee variabelen zijn nodig om een hulpregressie uit te

Page 65: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

55 | P a g i n a

voeren met als afhankelijke variabele de gekwadrateerde residuen. Daarnaast is het ook vereist de

oorspronkelijke onafhankelijke variabele op te nemen in de hulpregressie. De R² (0,112) die hieruit

resulteerde, wordt vermenigvuldigd met n (41), wat leidt tot het getal 4,592. De kritische waarde van de

Chi²-verdeling, overeenkomende met 2 vrijheidsgraden en een 5% significantieniveau, is 5,992.

Aangezien het getal 4,592 deze kritische waarde niet overschrijdt, is er dus homoskedasticiteit.

Een derde en laatste assumptie, is deze van lineariteit. Vooreerst kan hier verwezen worden naar de

grafiek, die we ook gehanteerd hebben voor het testen van homoskedasticiteit (zie figuur 14). Hieruit is

af te leiden dat er lineariteit is. De reden hiervoor is opnieuw een random spreiding van de residuen

rond de nulwaarde.

Algemeen kan worden gesteld dat voor deze regressie met als onafhankelijke variabele “mate van

interactief gebruik van het PMS” aan alle drie de voorwaarden wordt voldaan en dat het significant

resultaat betrouwbaar is.

6.4.7. Mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS

H4: De autonome motivatie van het management wordt positief beïnvloed door de mate van

participatie van het management tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS.

Bij het uitvoeren van een regressie met als onafhankelijke variabele “mate van participatie van het

management tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS” en als afhankelijke variabele “autonome

motivatie”, kan tot de conclusie worden gekomen dat de coëfficiënt voor de onafhankelijke variabele

niet significant was voor de autonome motivatie. Na het verwijderen van één outlier, werd echter wel

een significant resultaat bekomen. Deze outlier werd verwijderd op basis van de gestandaardiseerde

residuen. De grenzen werden gesteld op -2 en +2 en uit de “descriptives” van de gestandaardiseerde

residuen kon afgeleid worden dat er één outlier was. Uit de F-test blijkt dat de nulhypothese, alle

coëfficiënten zijn gelijk aan nul, kan worden verworpen (zie bijlage F).

Page 66: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

56 | P a g i n a

Tabel 23 – Regressie-output “mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS”

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

T Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 3,287 ,461 7,135 ,000

Mate van participatie tijdens

het ontwikkelingsproces van

het PMS

,236 ,114 ,384 2,082 ,048

a. Dependent Variable: AutonomeMotivatie

Uit tabel 23 blijkt dat de p-waarde (0,048) kleiner is dan 0,05 en dus dat de variabele “mate van

participatie van het management tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS” significant verklarend is

voor de autonome motivatie. De coëfficiënt bedraagt 0,236. De R² van dit model bedraagt 14,8%. Dit

betekent dat autonome motivatie voor 14,8% wordt verklaard door de mate waarin de managers

konden participeren tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS. Deze R² is relatief hoog, aangezien

het hier gaat om een enkelvoudige regressie (zie bijlage F).

Na het analyseren van de residuen kan geconcludeerd worden dat de residuen normaal verdeeld zijn,

dat er geen problematische heteroskedasticiteit heerst en dat de residuen voldoen aan de voorwaarde

van lineariteit (zie bijlage F).

De hypothese die werd vooropgesteld kan dus worden bevestigd. De autonome motivatie wordt positief

beïnvloed door de mate waarin het management hebben geparticipeerd tijdens het

ontwikkelingsproces van het performantiemeetsysteem.

6.4.8. Mate waarin het ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt ervaren

H5: De autonome motivatie van het management wordt positief beïnvloed door de mate waarin het

ontwikkelingsproces van het performantiemeetsysteem als enabling wordt ervaren door het

management.

Bij het uitvoeren van een enkelvoudige regressie uitvoeren met als onafhankelijke variabele “mate

waarin het ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt ervaren door het management” en als

afhankelijke variabele “autonome motivatie”, wordt duidelijk dat de coëfficiënt van deze onafhankelijke

Page 67: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

57 | P a g i n a

variabele niet significant is, aangezien de p-waarde 0,200 bedraagt. Een potentiële verklaring voor deze

insignificantie is het bestaan van outliers. Na het verwijderen van één outlier en het opnieuw laten

lopen van de regressie, is de p-waarde echter nog steeds niet significant. Dit wil zeggen dat de outliers

dus niet aan de oorzaak liggen. Een andere mogelijke oorzaak is het feit dat het construct

“professionalism” niet werd opgenomen voor het bepalen van deze onafhankelijke variabele, waardoor

deze variabele dus niet volledig is. Dat deze reden aan de oorzaak ligt van de niet-significantie van deze

variabele, kunnen we echter niet met zekerheid aantonen (cfr. “Deel 8”).

Tabel 24 – Regressie-output “mate waarin het ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt ervaren”

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

T Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 3,500 ,524 6,676 ,000

Mate waarin het

ontwikkelingsproces van het

PMS als enabling wordt ervaren

,175 ,133 ,250 1,316 ,200

a. Dependent Variable: AutonomeMotivatie

6.4.9. Mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren

H6: De autonome motivatie van het management wordt positief beïnvloed door de mate waarin het

gebruik van het performantiemeetsysteem als enabling wordt ervaren door het management.

Bij het uitvoeren van een regressie met als onafhankelijke variabele “mate waarin het gebruik van een

PMS als enabling wordt ervaren door management” en als afhankelijke variabele “autonome motivatie”,

kan tot de conclusie gekomen worden dat de coëfficiënt voor de onafhankelijke variabele niet significant

was voor de autonome motivatie. Na het verwijderen van drie outliers kon wel een significant resultaat

bekomen worden. Deze outliers werden verwijderd, opnieuw op basis van de gestandaardiseerde

residuen. Uit de F-test kan worden afgeleid dat de nulhypothese, alle coëfficiënten zijn gelijk aan nul,

verworpen kan worden (zie bijlage G).

Page 68: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

58 | P a g i n a

Tabel 25 – Regressie-output “mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren”

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

t Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 2,997 ,542 5,532 ,000

Mate waarin het gebruik van

het PMS als enabling wordt

ervaren

,317 ,126 ,350 2,504 ,016

a. Dependent Variable: Autonome motivatie

Uit tabel 25 kan worden afgeleid dat deze onafhankelijke variabele significant is voor het verklaren van

de autonome motivatie (de p-waarde bedraagt 0,016 en is dus kleiner dan 0,05). De coëfficiënt van de

variabele bedraagt 0,317. De R² van deze regressie bedraagt 12,2%. Anders gezegd, de autonome

motivatie wordt voor 12,2% verklaard door het enabling gebruik van een PMS. 12,2% is relatief hoog

aangezien het hier gaat om een enkelvoudige regressie (zie bijlage G).

Na analyse van de residuen kan worden besloten dat ze normaal verdeeld zijn, dat er geen

problematische heteroskedasticiteit heerst en dat de residuen voldoen aan de voorwaarde van

lineariteit (zie bijlage G).

De hypothese die werd vooropgesteld wordt dus niet verworpen. De autonome motivatie wordt positief

beïnvloed door de mate waarin het gebruik van het performantiemeetsysteem als enabling wordt

ervaren door het management.

6.4.10. Besluit

Na het uitvoeren van deze vijf individuele regressies, kunnen we besluiten dat drie van de vijf

onafhankelijke variabelen een significante invloed hebben op de autonome motivatie en dus worden

drie van de vijf vooropgestelde hypothesen bevestigd. Zowel het interactief gebruik van een PMS, de

participatie van het management tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS als het gebruiken van

een PMS op een enabling wijze, zullen een positieve invloed uitoefenen op de autonome motivatie van

het management.

Page 69: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

59 | P a g i n a

Op basis van voorgaande regressies en analyses, kunnen wij tot bepaalde veronderstellingen komen met

betrekking tot het niet-significant verschil in autonome motivatie naargelang de verschillende

managementniveaus en wanneer een PMS wordt gehanteerd. Het ontwikkelen en gebruiken van een

PMS op een participatieve, interactieve en enabling manier zal wellicht leiden tot het convergeren van

de autonome motivatie van de verschillende managementniveaus. We veronderstellen dat deze

convergentie op haar beurt wordt veroorzaakt doordat het participatieve, interactieve en enabling

aspect ervoor zorgen dat de managers een kleiner hiërarchisch verschil zullen percipiëren tussen hun

functie en de andere functies.

Bij de analyse van de controlevariabele geslacht werd een significant interactie-effect gevonden tussen

het geslacht van de respondent en het al dan niet gebruiken van een PMS op de autonome motivatie

van de respondent. Bij het analyseren van de controlevariabele leeftijd werden geen significante

resultaten bekomen. Er kan dus worden gesteld dat er geen significante verschillen bestaan in de

autonome motivatie van gebruikers versus niet-gebruikers van een PMS naargelang hun leeftijdsklasse.

In onderdeel “2.3. Verband tussen het gebruiken van een PMS en autonome motivatie” werd

verondersteld dat de tevredenheid van een medewerker ten opzichte van het PMS gerelateerd is aan de

autonome motivatie van die medewerker. Daar een vraag werd opgenomen omtrent de tevredenheid

van de respondent ten opzichte van het PMS, bestond de mogelijkheid deze veronderstelling te staven.

In bijlage H wordt deze veronderstelling bewezen.

6.5. Interactie-effecten

Een bevestiging van voorgaande veronderstellingen kan gevonden worden door het onderzoeken van

bepaalde interactie-effecten, namelijk de interactie-effecten tussen elk van de onafhankelijke variabelen

enerzijds en de dummy variabele “functie” en hun invloed op “autonome motivatie”. Uit elke

uitgevoerde univariate analyse (ANOVA) blijkt dat er geen significante interactie-effecten plaatsvinden.

Wanneer dit bijvoorbeeld specifiek geanalyseerd wordt voor de onafhankelijke variabele “mate van

interactief gebruik van een PMS”, betekent dit dat het effect van het interactief gebruiken van een PMS

op de autonome motivatie niet significant verschillend is voor zowel het hoger management als het

midden en lager management. Welke functie men ook bekleedt binnen management, het interactief

gebruiken van een PMS zal een even grote invloed hebben op de autonome motivatie. Dit geldt voor elk

van de onafhankelijke variabelen. Aangezien hier wordt aangetoond dat er geen verschil is in autonome

motivatie tussen de verschillende managementniveaus wanneer men een PMS ontwikkelt op een

participatieve of enabling manier of hanteert op een interactieve of enabling manier, is dit een

bevestiging van de voorgenoemde veronderstelling.

Page 70: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

60 | P a g i n a

Ook werd nagegaan of er een interactie-effect bestond tussen de onafhankelijke variabelen onderling

ten opzichte van de afhankelijke variabele “autonome motivatie”. Bij het uitvoeren van de univariate

analyse, werd duidelijk dat de bestaande multicollineariteit ook een grote invloed had op de interactie-

effecten. Om dit te verhelpen werd de techniek van “centering” toegepast, waarbij de waarden van de

variabelen worden veranderd in het verschil van de oorspronkelijke waarden ten opzichte van de

gemiddelde waarde. Bij de univariate analyses van de gecentreerde variabelen werd een significant

resultaat gevonden voor één interactie-effect. Het significante effect is dat tussen “mate van interactief

gebruik” enerzijds en “mate van participatie” anderzijds. Dit betekent dat wanneer participatie aanwezig

is in het ontwikkelingsproces en het PMS op een interactieve manier gebruikt wordt, er een extra

positief effect zal plaatsvinden op de autonome motivatie van het management.

Page 71: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

61 | P a g i n a

Deel 7: Beperkingen van het onderzoek

In dit onderzoek kwamen we enkele beperkingen tegen die een invloed kunnen hebben op de

betrouwbaarheid van onze gegevens. Vooreerst kan worden aangehaald dat een te lage responsgraad

werd verkregen, wat ertoe geleid heeft dat de respondenten werden geaggregeerd. Hierdoor kon niet

meer uitsluitend gefocust worden op het midden management. Het was dus onmogelijk om de

oorspronkelijk bedoelde hypothesen te testen. Dit werd opgelost door alle respondenten samen te

nemen in één groep “management”. Hierdoor konden de hypothesen wel nog getest worden, maar dan

op het volledige management.

Door het gebruiken van een dummy variabele kon nog een onderscheid gemaakt worden tussen de

autonome motivatie van lager en midden management enerzijds en het hoger management anderzijds,

waardoor toch nog kon onderzocht worden of de autonome motivatie significant verschilt tussen de

niveaus van management bij al dan niet gebruik van een PMS. Dit is evenwel niet op de meest statistisch

betrouwbare manier aangetoond, aangezien de analyse werd uitgevoerd op basis van twee

databestanden, namelijk de gebruikers en de niet-gebruikers. Meer bepaald werd op elk van de

databestanden een enkelvoudige regressie uitgevoerd met als variabelen “functie” en “autonome

motivatie”. De statistisch meest betrouwbare manier voor het aantonen van een interactie-effect,

tussen het gebruiken van een PMS en de functie die wordt uitgevoerd door de respondent, is het

uitvoeren van een univariate analyse (ANOVA) op basis van de totale database. Beide analyses werden

uitgevoerd, maar enkel bij de eerste, minder betrouwbare manier, werden significante resultaten

bekomen.

Een volgende beperking die vermeld kan worden, is het bestaan van multicollineariteit tussen de

verschillende onafhankelijke variabelen. Bij het onderzoeken van de correlaties tussen deze variabelen,

werd tot de vaststelling gekomen dat deze bijna overal boven 0,5 lag en deze correlaties hoger lagen

dan de correlatie tussen elk van deze onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele. Hierdoor

was het niet aangewezen om de variabelen samen op te nemen in één regressie. Dit vormde een

probleem, daar uit de uitvoerde meervoudige regressie geen betrouwbaar algemeen beeld kon

verkregen worden van de gezamenlijke verklaringskracht van deze vijf variabelen voor de afhankelijke

variabele “autonome motivatie”.

Een logische verklaring voor de multicollineariteit is het feit dat enkele van de onafhankelijke variabelen

intuïtief heel dicht tegen elkaar aanleunen. Dit kan betekenen dat de verschillende variabelen in

bepaalde mate hetzelfde meten, wat erop duidt dat discriminantvaliditeit niet aanwezig is (De

Pelsmacker, Van Kenhove, 2006). Het samennemen van deze variabelen in één regressie zou ervoor

gezorgd hebben dat het effect van één variabele deels vervat zou zitten in het effect van een andere

Page 72: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

62 | P a g i n a

variabele en op die manier het individuele effect van beide variabelen op de afhankelijke variabele

“autonome motivatie” niet bepaald kan worden.

Een mogelijke oplossing voor het fenomeen van multicollineariteit, is het weglaten van één of meerdere

variabelen uit het model. Dit hebben we gerealiseerd door het uitvoeren van enkelvoudige regressies

voor elk van de onafhankelijke variabelen. Hierbij moet worden opgemerkt dat door het uitvoeren van

deze regressies wel het probleem van multicollineariteit teniet wordt gedaan, maar wel een

specificatiefout (“omitted variable bias”) kan optreden.

Een andere beperking is het gegeven dat de interne consistentie van de items van het deelconstruct

“professionalism” niet is zoals verwacht zou kunnen worden uit eerder uitgevoerd onderzoek, meer

bepaald door Wouters en Wilderom (2008). In dit onderzoek kwam men, door het opnemen van 25

items, tot een hoge Cronbach’s alpha. In deze thesis, daarentegen, werd het noodzakelijk minder items

op te nemen, daar de vragenlijst anders te lang zou geweest zijn en de respondenten hierdoor zouden

afgeschrikt worden. De Cronbach’s alpha voor “professionalism” in dit onderzoek is daarom lager en

dus niet in overeenstemming met wat we zouden verwachten uit Wouters en Wilderom (2008). Op die

manier vormt zich een probleem op het vlak van constructvaliditeit (De Pelsmacker, Van Kenhove,

2006). Dit probleem had als gevolg dat het deelconstruct “professionalism” niet verder kon worden

opgenomen in deze statistische analyse, waardoor de variabele “mate waarin het ontwikkelingsproces

van het PMS als enabling wordt ervaren door het management”, niet allesomvattend was.

Page 73: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

63 | P a g i n a

Deel 8: Discussie en conclusie

Het doel van onze studie was nagaan of er een verband bestaat tussen het gebruiken van een PMS

enerzijds en de autonome motivatie van midden managers anderzijds. Daarnaast wilden we ook

analyseren wat de invloed was van de vooropgestelde onafhankelijke variabelen op de autonome

motivatie van die midden managers. Ondanks het feit dat we genoodzaakt waren al onze respondenten

samen te nemen tot één groep “management”, kunnen we toch besluiten dat ons onderzoek

betekenisvol is gebleken. Deze conclusie is toe te wijzen aan twee zaken, enerzijds het feit dat

significante resultaten werden bekomen en anderzijds waren we uiteindelijk toch in staat een

onderscheid te maken tussen het lager en midden management enerzijds en het hoger management

anderzijds op het vlak van hun autonome motivatie. Aangezien in ons onderzoek een bredere analyse

uitgevoerd werd dan oorspronkelijk vooropgesteld, zijn de conclusies ook ruimer op te vatten. Doch

kunnen deze resultaten niet zomaar worden veralgemeend naar alle managers, daar deze analyse

slechts 247 respondenten bevatte.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de algemene hypothese niet wordt bevestigd. Het louter

onderzoeken van het al dan niet hanteren van een performantiemeetsysteem in een onderneming,

volstaat niet om eventuele fluctuaties in de autonome motivatie van het management te verklaren.

Meer bepaald kan niet worden gesteld dat de autonome motivatie van management in een

onderneming waar geen PMS wordt gebruikt, significant verschilt van de autonome motivatie van

management in een onderneming waar wel een PMS wordt gebruikt. Wij hebben echter niet alleen het

al dan niet gebruiken van een PMS in rekening gebracht, maar hebben hiernaast ook verschillende

aspecten van zowel het ontwikkelingsproces, het implementatieproces als het effectieve gebruik van

een PMS in beschouwing genomen. Dit heeft geleid tot vijf onafhankelijke variabelen. Hiervan bleken 2

variabelen niet significant verklarend te zijn voor de autonome motivatie van het management. Meer

bepaald zijn het aantal prestatiemaatstaven dat wordt gehanteerd en de mate waarin het

ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt ervaren door het management niet significant

bevonden. De reden waarom het aantal prestatiemaatstaven niet signifcant bleek, werd deels ingeleid

bij de operationalisatie van deze onafhankelijke variabele. Daar werd aangehaald dat de richting waarin

deze variabele een invloed zou kunnen uitoefenen onduidelijk was door het feit dat er zowel een

positieve als een negatieve invloed mogelijk is. Het gebruik van meerdere prestatiemaatstaven kan

leiden tot een hogere autonome motivatie bij het management, maar van zodra men de grens van het

aanvaarbare aantal prestatiemaatstaven overschrijdt, zal men dit als demotiverend beschouwen en zal

dus de autonome motivatie dalen. Het probleem ligt hier in het feit dat nog niet aangetoond kon

worden vanaf welk aantal prestatiemaatstaven het als teveel en dus demotiverend wordt ervaren door

Page 74: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

64 | P a g i n a

managers. De conclusie is dus dat de twee effecten elkaar in zekere mate opheffen, waardoor het effect

onbepaald is en onze hypothese niet kan worden aanvaard.

Drie van de vijf onafhankelijke variabelen bleken wel een significante invloed uit te oefenen op de

autonome motivatie van het management. Dit betekent dat de vooropgestelde hypothesen met

betrekking tot deze variabelen worden bevestigd. Concluderend kunnen we stellen dat indien het

performantiemeetsysteem op een meer interactieve manier gebruikt wordt, de autonome motivatie van

het management zal stijgen. Daarnaast wilden we testen of de mate van participatie van het

management tijdens het ontwikkelingsproces van het performantiemeetsysteem, de autonome

motivatie positief beïnvloedt. Uit de resultaten van de statistische analyse bleek dat ook deze variabele

significant bleek te zijn voor de autonome motivatie. Dit betekent dat wanneer de mate waarin

managers de mogelijkheid krijgen te participeren in het ontwikkelingsproces van het PMS toeneemt,

ook hun autonome motivatie zal stijgen en onze derde hypothese werd bevestigd.

De derde variabele die significant verklarend bleek te zijn is “mate waarin het gebruik van het PMS als

enabling wordt ervaren door het management”. Dit betekent dat wanneer het gebruik van het PMS als

meer enabling wordt ervaren door het management, dit ook een positieve invloed zal hebben op hun

autonome motivatie.

Naast het onderzoeken van de vooropgestelde hypothesen, hebben wij toch geprobeerd een

onderscheid te maken tussen het lager en midden management enerzijds en het hoger management

anderzijds op het vlak van autonome motivatie. Uit deze statistische analyse kunnen we afleiden dat

wanneer een PMS wordt gehanteerd, de autonome motivatie tussen de managementniveaus niet

significant zal verschillen. Bij niet-gebruikers daarentegen is wel een significant verschil aanwezig. Wij

veronderstellen dat dit kan verklaard worden doordat het gebruiken van een PMS ertoe zal leiden dat

de verschillende managementniveaus zich allen betrokken voelen bij het trachten te bereiken van de

ondernemingsdoelstellingen. Dit komt onder andere doordat alle managers de mogelijkheid krijgen

actief te participeren in het ontwikkelings- en implementatieproces en ook de kans krijgen hun

meningen en bezorgdheden te uiten bij het effectieve gebruik van het PMS.

Algemeen kunnen we dus stellen dat zowel het ontwikkelen van een PMS op een enabling manier, het

participeren tijdens het ontwikkelingsproces van een PMS, het interactief gebruiken van een PMS als het

gebruiken van een PMS op een enabling manier een positieve invloed uitoefenen op de autonome

motivatie van het management. In dit onderzoek hebben we ons voornamelijk gebaseerd op Wouters

en Wilderom (2008). Zij hebben de impact van het ontwikkelen en implementeren van een PMS op een

enabling manier aangetoond op basis van case research. Hierin hebben zij enkele variabelen kwalitatief

onderzocht en andere statistisch getest via het uitvoeren van een regressie. Onze bijdrage binnen dit

Page 75: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

65 | P a g i n a

onderzoeksdomein en de meerwaarde ten opzichte van het onderzoek van Wouters en Wilderom

(2008) bestaat erin dat wij het effect bestudeerd hebben op een meer specifieke afhankelijke variabele,

namelijk, autonome motivatie. Ook hebben wij voor elke variabele de vooropgestelde hypothese

statistisch getest.

Wanneer men in de toekomst onderzoek verricht naar de autonome motivatie in een

ondernemingscontext is het aangewezen een onderscheid te maken naar de verschillende

managementniveaus, namelijk, lager, midden en hoger management. Dit kan onder andere gerealiseerd

worden door het verzamelen van een groter respondentenbestand. Zo kan in verder onderzoek

nagegaan worden of er een initieel verschil bestaat in de autonome motivatie van de verschillende

managementniveaus. Meer bepaald kan dit gerealiseerd worden via het uitvoeren van onderzoek met

voor- en nameting, waarbij de autonome motivatie van de managementniveaus wordt gemeten voor

een PMS wordt ingevoerd en na een bepaalde periode van gebruik van een PMS.

Een laatste suggestie voor toekomstig onderzoek, binnen het domein van het gevoerde onderzoek van

deze thesis, is het opnemen van andere onafhankelijke variabelen, verwant aan het gebruiken van een

PMS, die mogelijks de autonome motivatie beïnvloeden. Ook kan men overwegen om de in dit

onderzoek aangehaalde variabelen op een andere manier te operationaliseren. Op die manier bekomt

men andere deelconstructen en kan men eventueel het probleem van multicollineariteit tussen de

verschillende onafhankelijke variabelen vermijden.

Dit toekomstig onderzoek kan leiden tot een beter begrip omtrent de gevolgen van het ontwikkelen en

gebruiken van een PMS op de autonome motivatie van managers.

Page 76: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

VIII | P a g i n a

Bibliografie

- Adler, Borys, 1996, Two types of bureaucracy: enabling and coercive.

- Atkinson, Waterhouse, Wells, 1997, A stakeholder approach to strategic performance

measurement.

- Bentson, 1972, The role of the firm's accounting system for motivation.

- Bruggeman, Aelvoet, Scheipers, De invloed van het gebruik van de balanced scorecard op de

wendbaarheid van de onderneming in een snel veranderende omgeving, Accountancy en

bedrijfskunde nummer 06/07-02.

- Bruggeman, Ameels, Scheipers, 2003, Strategisch besturen met de balanced scorecard.

- Bruggeman, Kempinck, De invloed van interactief gebruik van balanced scorecard-informatie op de

bedrijfsperformantie, Accountancy en bedrijfskunde nummer 08/02-03

- Bruggeman, Kempinck, Effectieve teamwerking in organisaties dankzij de balanced scorecard,

Accountancy en bedrijfskunde nummer 08/01-03.

- Bruggeman, Kempinck, Invloed van de ontwikkeling van een strategiegerichte organisatie op de

prestatiemotivatie van managers, Accountancy en bedrijfskunde nummer 08/02-03.

- Bruggeman, Scheipers, Decoene, 2009, Focus op strategie.

- Bruggeman, Slagmulder 2002, Beheerscontrole: Leidraad voor het doelgericht management van

organisaties.

- Bruggeman, Strategische focus en structuur met behulp van de Strategy Map en de Balanced

Scorecard, Accountancy en bedrijfskunde nummer 07/06-04.

- Cawley, Keeping, Levy, 1998, Participation in the performance appraisal process and employee

reactions: A meta-analytic review of field investigations, Journal of Applied Psychology.

- De Ruyck onder leiding van Prof. Bruggeman, 2008, The use of the Balanced Scorecard: linking

different enabling theories.

- Deci, Koestner, Ryan, 1999, A meta-analytic review of experiments examining the effects of extrinsic

rewards on intrinsic motivation.

- Deci, Ryan, 1985, Intrinsic motivation and self-determination in human behavior.

- Deci, Ryan, 2002, Handbook of self-determination research.

- Decoene, Bruggeman, 2006, Strategic alignment and midden-level managers' motivation in a

balanced scorecard setting.

- De Pelsmacker, Van Kenhove, 2006, Marktonderzoek: Methoden en toepassingen.

- Earley, Lind, 1987, Procedural Justice and Participation in Task Selection: The Role of Control in

Mediating Justice Judgments.

Page 77: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

IX | P a g i n a

- Eisenberger, Pierce, Cameron, 1999, Effects of reward on intrinsic motivation—negative, neutral,

and positive: Comment on Deci, Koestner, Ryan (1999).

- Gagné, Deci, 2005, Self-determination theory and work motivation, Journal of organizational

behavior.

- Gjerde, Paulson, Hughes, 2007, Tracking performance: when less is more: tracking too many

performance measures at once may cause managers to lose sight of which ones contribute directly

to strategic objectives. Having employees focus only on the key leading performance indicators

helps companies achieve better results and increased financial performance.

- Goldberger, 1991 , A course in econometrics.

- Hardré, Reeve, 2009, Training corporate managers to adopt a more autonomy-supportive

motivating style toward employees: an intervention study, Journal of management accounting

research.

- Henri, 2006, Management control systems and strategy: a resource-based perspective, Accountings,

Organizations & society.

- Henri, 2006, Organizational culture and performance measurement systems, Accounting,

organizations & society.

- Holmstrom, 1979, Moral hazard and observability.

- Hunton, Beeler, 1997, Effects of user participation in systems development: A longitudinal field

experiment.

- Hunton, Price, 1997, Effects of the User Participation Process and Task Meaningfulness on Key

Information System Outcomes.

- Ittner, Larcker, 1998, Performance implications of strategic performance measurement in financial

services firms.

- Ittner, Larcker, 2003, Coming up short on nonfinancial performance measurement.

- Kaplan, Norton, 1992, The Balanced Scorecard: measures that drive performance, Harvard Business

Review.

- Kaplan, Norton, 1996, Using the balanced scorecard as a strategic management system, Harvard

Business Review.

- Kaplan, Norton, 2001, The strategy focused organization: How balanced scorecard companies thrive

in the new business environment.

- Keegan, Eiler, Jones, 1989, Are Your Performance Measures Obsolete?

- Neely, Mills, Platts, Richards, Gregory, Bourne, Kennerley, 2000, Performance measurement system

design: developing and testing a process-based approach.

- Neely, 2002, Business performance management: Unifying theory and integrating practice.

Page 78: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

X | P a g i n a

- Neely, Marr, Roos, Pike en Gupta, 2003, Towards the third generation of performance

measurement.

- Otley, 1999, Performance management: a framework for management control systems research.

- Perrin, 1998, Effective use and misuse of performance measurement.

- Ramanathan, 1989, Introductory econometrics with applications.

- Ratelle, 2007, Autonomous, controlled, and amotivated types of academic motivation: “A person-

oriented analysis”.

- Reheul, 2009, The design and use of management control systems: Extensions to the conventional

contingency-based framework.

- Roberts, 2003, Employee performance appraisal system participation: A technique that works.

- Ryan, Deci, 2000, Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social

development, and well-being.

- Ryan, 2009, Self-determination theory and wellbeing.

- Sansone, Harackiewicz, 2000, Intrinsic and extrinsic motivation: the search for optimal motivation

and performance.

- Silverman, Wexley, 1984, Participation in the performance appraisal process and employee

reactions: A meta-analytic review of field investigations.

- Simons, 1990, The role of management control systems in creating competitive advantage – new

perspectives.

- Simons, 1995, Control in an age of empowerment.

- Thys onder leiding van Prof. Bruggeman, 2008, Impact van het gebruik van de balanced scorecard op

de organisationele prestaties.

- Tuomela, 2005, The interplay of different levers of control: A case study of introducing a new

performance measurement system, Management accounting research.

- Van de Weghe, Bruggeman, 2006, The impact of the number of performance measures and

incentive framing on performance in a multidimensional task environment.

- Van der Hauwaert, Bruggeman, The impact of the balanced scorecard and balanced scorecard-based

incentives on performance motivation.

- Van Goubergen, Van Aken, 2000, ‘Performance measurement’, meer dan goochelen met cijfers.

- Van Hoe onder leiding van Prof. Bruggeman, 2008, Institutionalization of the strategy-focused

organization.

- Waggoner, Neely, Kennerley, 1999, The forces that shape organisational performance measurement

systems: An interdisciplinary review.

- White, 1959, Motivation reconsidered: The concept of competence.

Page 79: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XI | P a g i n a

- Widener, Sally, 2004, Managing Value Creation within the Firm: An Examination of Multiple

Performance Measures, Journal of management accounting research.

- Wouters, Wilderom, 2008, Developing performance measurement systems as enabling

formalization: a longitudinal field study of a logistics department.

Page 80: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XII | P a g i n a

Bijlagen

Bijlage A: E-mail respondenten ............................................................................................XIII

Bijlage B: Vragenlijst ........................................................................................................... XIV

Bijlage C: Meervoudige regressie m.b.t. oude data (enkel lager en midden management) XXV

Bijlage D: Meervoudige regressie..................................................................................... XXVII

Bijlage E: Mate van interactief gebruik van het PMS ....................................................... XXVIII

Bijlage F: Mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS ...................XXIX

Bijlage G: Mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren ....................XXXII

Bijlage H: Bijlage algemene tevredenheid ten opzichte van het PMS ............................... XXXV

Page 81: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XIII | P a g i n a

Bijlage A: E-mail respondenten

Beste,

Wij zijn twee studenten die de Master Accountancy (Toegepaste economische wetenschappen) volgen

aan de Universiteit Gent. Binnen onze thesis voeren wij een onderzoek uit naar de motivatie van midden

managers. Om dit onderzoek te kunnen realiseren zijn wij op zoek naar een aantal respondenten. Wij

zouden het daarom erg op prijs stellen indien deze e-mail naar midden managers van de organisatie zou

kunnen worden verstuurd.

Om onze vragenlijst in te vullen, kan de respondent op onderstaande link klikken. Deelname zal

ongeveer 10 minuten vergen.

http://ghentmarketing.qualtrics.com/SE?SID=SV_5vajXRQe10rE5ow&SVID=Prod

Dank bij voorbaat.

Met vriendelijke groeten,

Inge Pauwels en Ellen Vermussche

Page 82: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XIV | P a g i n a

Bijlage B: Vragenlijst

Gelieve de vragen open en eerlijk te beantwoorden. Uw individuele antwoorden zullen in strikt

vertrouwen van de onderzoekers worden gehouden.

Demografische gegevens

1. Wat is uw geslacht?

Man

Vrouw

2. In welke leeftijdsklasse bevindt u zich?

< 30 jaar

30 tot 40 jaar

40 tot 50 jaar

50 tot 60 jaar

≥ 60 jaar

3. Hoeveel werknemers telt uw onderneming?

< 100 500 tot 600

100 tot 200 600 tot 700

200 tot 300 700 tot 800

300 tot 400 800 tot 900

400 tot 500 ≥ 900

Gebruik van het performantiemeetsysteem

Vele organisaties maken gebruik van een formeel performantiemeetsysteem om de evolutie van de

bedrijfsprestaties systematisch op te volgen en deze voortdurend te verbeteren. Bij de prestatiemeting

kan gebruik gemaakt worden van zowel financiële als niet-financiële prestatie-indicatoren.

Page 83: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XV | P a g i n a

4. Hanteert u, binnen de afdeling waarin u tewerkgesteld bent, een formeel

performantiemeetsysteem (bv. systematische meting en rapportering van Key Performance

Indicators, de Balanced Scorecard, formele budgetopvolgingsrapporten, rapportering van Economic

Value Added, ...)?

Ja

Neen (ga naar vraag 21)

Mate waarin het ontwikkelingsproces van het PMS als enabling wordt beschouwd.

5. Heeft u kennis over het ontwikkelingsproces van het huidige performantiemeetsysteem?

Ja

Neen (ga naar vraag 8)

6. Gelieve uw mening over de volgende stellingen te formuleren aan de hand van volgende schaal (van

niet akkoord tot akkoord).

niet

akkoord

gedeeltelijk

niet

akkoord

neutraal gedeeltelijk

akkoord akkoord

Management en werknemers werkten samen aan

de ontwikkeling van de huidige prestatie-

indicatoren.

Prestatie-indicatoren werden verscheidene keren

aangepast tijdens het ontwikkelingsproces.

U had de mogelijkheid verschillende prestatie-

indicatoren te testen tijdens het

ontwikkelingsproces.

U had impact op de procedures voor

dataverzameling tijdens het ontwikkelingsproces.

U werd gevraagd uw expertise te delen in het

ontwikkelingsproces met betrekking tot de

prestatie-indicatoren.

Uw input werd gebruikt tijdens het

Page 84: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XVI | P a g i n a

niet

akkoord

gedeeltelijk

niet

akkoord

neutraal gedeeltelijk

akkoord akkoord

ontwikkelingsproces van de prestatie-indicatoren.

U werd gevraagd ervaringen te delen die relevant

konden zijn voor het ontwikkelingsproces van het

performantiemeetsysteem.

Het performantiemeetsysteem werd uitsluitend

door het topmanagement ontwikkeld.

(omgekeerd te coderen)

7. Gelieve uw mening over de volgende stellingen te formuleren aan de hand van volgende schaal (van

niet akkoord tot akkoord).

niet

akkoord

gedeeltelijk

niet

akkoord

neutraal gedeeltelijk

akkoord Akkoord

U draagt altijd bij tot nieuwe

ideeën op het werk.

Op het werk, prefereert u zaken

actief te verbeteren.

U handelt soms op een manier die

niet van u wordt verwacht, omdat

het toch nooit zal opgemerkt

worden. (omgekeerd te coderen)

U houdt ervan uw werk goed uit te

voeren.

U leert uit problemen die

voorkomen op het werk.

Op het werk leert u elke dag

nieuwe dingen.

Page 85: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XVII | P a g i n a

Mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS.

8. Gelieve uw mening over de volgende stellingen te formuleren aan de hand van volgende schaal (van

niet akkoord tot akkoord).

niet

akkoord

gedeeltelijk

niet

akkoord

neutraal gedeeltelijk

akkoord Akkoord

U was betrokken bij het ontwikkelingsproces van

het performantiemeetsysteem.

U had de mogelijkheid uw voorkeuren en

meningen te uiten tijdens het

ontwikkelingsproces van het

performantiemeetsysteem.

Indien u enige bezorgdheid had tijdens het

ontwikkelingsproces van het

performantiemeetsysteem, had u de mogelijkheid

hierover iemand te raadplegen.

Er werd gevolg gegeven aan eventuele

bezorgdheden die u heeft geuit tijdens het

ontwikkelingsproces van het

performantiemeetsysteem.

U heeft zelf beslissingen genomen die bijgedragen

hebben tot de ontwikkeling van het

performantiemeetsysteem.

Er werden tijdens het ontwikkelingsproces van het

performantiemeetsysteem meerdere alternatieve

controlesystemen vooropgesteld waaruit u een

keuze kon maken.

9. Was uw goedkeuring vereist voor het performantiemeetsysteem werd ingevoerd?

Ja

Neen

Page 86: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XVIII | P a g i n a

Mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren.

10. Gelieve uw mening over de volgende stellingen te formuleren aan de hand van volgende schaal (van

niet akkoord tot akkoord).

niet

akkoord

gedeeltelijk

niet

akkoord

neutraal gedeeltelijk

akkoord Akkoord

Binnen uw afdeling, is er een goede

verstaanbaarheid rond de belangrijkste

prestatie-indicatoren.

U begrijpt waarom bepaalde

controlemaatregelen in uw afdeling worden

genomen.

U heeft toegang tot informatie over de huidige

status van de belangrijkste prestatie-indicatoren

in uw afdeling.

Best-practices ervaringen met betrekking tot

het controlesysteem worden ter beschikking

gesteld.

Er wordt feedback gegeven op prestaties van

uw afdeling.

Binnen de organisatie in zijn geheel, is er goede

verstaanbaarheid rond de belangrijkste

prestatie-indicatoren.

De redenering achter de belangrijkste prestatie-

indicatoren van de organisatie is duidelijk en

verstaanbaar.

U beschikt over een breed gamma aan relevante

informatie waardoor u kan interageren met de

organisatie en zijn omgeving.

U begrijpt waarom bepaalde

bijsturingsmaatregelen binnen de organisatie

worden genomen.

U heeft toegang tot informatie over de huidige

status van de belangrijkste prestatiemaatstaven

Page 87: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XIX | P a g i n a

niet

akkoord

gedeeltelijk

niet

akkoord

neutraal gedeeltelijk

akkoord Akkoord

in de organisatie.

U begrijpt hoe uw eigen taken bijdragen tot de

algemene doelstellingen van de organisatie.

U heeft de mogelijkheid persoonlijk

bijsturingsbeslissingen te nemen, nadat het

performantiemeetsysteem informatie heeft

gerapporteerd.

U bent in staat initiatief te nemen, om de

belangrijkste prestatie-indicatoren van het

performantiemeetsysteem te verbeteren.

Bepaalde functionaliteiten kunnen worden

toegevoegd om specifieke werkvereisten

tegemoet te komen.

De interface van het performantiemeetsysteem,

meer bepaald de communicatie tussen het

systeem en de gebruiker van het systeem, kan

worden veranderd.

U kan, door zelf bij te sturen, de werking van

het performantiemeetsysteem verbeteren.

Het is vereist uw meerdere te contacteren,

wanneer zich problemen voordoen met

betrekking tot de prestatie-indicatoren en -data.

(omgekeerd te coderen)

Het performantiemeetsysteem voorziet

procedures die het reageren op risico’s of

problemen vergemakkelijken.

Alle processen zijn gestandaardiseerd door

middel van regels en procedures.

Page 88: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XX | P a g i n a

Aantal prestatiemaatstaven

11. Heeft u zicht op het aantal prestatiemaatstaven dat wordt gehanteerd binnen uw organisatie?

Ja

Neen (ga naar vraag 14)

12. Hoeveel prestatiemaatstaven worden in uw afdeling gehanteerd?

1 tot 7

7 tot 13

13 tot 19

19 tot 25

25 of meer

13. Vanaf wanneer aanvaardt u het aantal prestatiemaatstaven als teveel?

1 tot 7

7 tot 13

13 tot 19

19 tot 25

25 of meer

Mate van interactief gebruik van het PMS

14. Geef aan in welke mate de informatie, gerapporteerd door het performantiemeetsysteem gebruikt

wordt voor de volgende doelstellingen. Scoor elk van deze doelstellingen op een schaal van niet

akkoord tot akkoord.

niet

akkoord

gedeeltelijk

niet

akkoord

neutraal gedeeltelijk

akkoord akkoord

De prestatie-informatie wordt gebruikt voor

het nazien van belangrijke maatstaven.

Page 89: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXI | P a g i n a

niet

akkoord

gedeeltelijk

niet

akkoord

neutraal gedeeltelijk

akkoord akkoord

De prestatie-informatie dient als basis voor

frequente persoonlijke discussies in

vergaderingen waarbij het management

aanwezig is.

De prestatie-informatie wordt gebruikt voor

het nagaan van verbeteringen in het

nastreven van doelstellingen.

De prestatie-informatie wordt gebruikt voor

het creëren van een visie over de organisatie

die door iedereen gedeeld wordt.

De prestatie-informatie wordt gebruikt voor

het controleren van resultaten.

De prestatie-informatie wordt gebruikt voor

het continu in vraag stellen van de

resultaten, beslissingen, actieplannen en de

onderliggende assumpties van de

organisatie.

De prestatie-informatie wordt gebruikt voor

het nemen van strategische beslissingen.

De prestatie-informatie wordt gebruikt voor

het rechtvaardigen van beslissingen.

De prestatie-informatie wordt gebruikt voor

het ondersteunen van uw activiteiten.

De prestatie-informatie wordt gebruikt voor

het bekrachtigen van uw standpunt.

Page 90: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXII | P a g i n a

15. Gelieve uw mening over de volgende stellingen te formuleren aan de hand van volgende schaal (van

niet akkoord tot akkoord).

niet

akkoord

gedeeltelijk

niet

akkoord

neutraal gedeeltelijk

akkoord akkoord

Er is een systeem voor feedback en

terugkoppeling aanwezig binnen uw afdeling.

Er wordt feedback gegeven op positieve

prestaties.

Er wordt feedback gegeven op negatieve

prestaties.

Er wordt binnen uw afdeling aan continue

verbetering gewerkt, met andere woorden, de

werking binnen het afdeling wordt aangepast

aan de fouten die gemaakt werden in het

verleden.

Er wordt grote aandacht besteed aan het

controlesysteem en aan de resultaten van dit

systeem door managers op alle niveaus van de

organisatie.

16. Worden negatieve prestaties opgevolgd binnen uw afdeling?

Ja

Neen

17. Hoe wordt een negatieve prestatie binnen uw afdeling opgevolgd?

Page 91: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXIII | P a g i n a

18. Wordt er strategische dialoog gevoerd binnen de organisatie?

Ja

Neen

19. Hoe frequent wordt strategische dialoog bijgestuurd binnen de organisatie in aanwezigheid van het

management?

nooit

1 maal per jaar

1 maal per kwartaal

1 maal per maand

1 maal per week

20. Vooraleer u aan het laatste onderdeel van onze vragenlijst komt, gelieve nog twee algemene

stellingen te beoordelen.

niet

akkoord

gedeeltelijk

niet

akkoord

neutraal gedeeltelijk

akkoord akkoord

Het gebruik van het performantie-

meetsysteem draagt bij tot verhoging van

de performantie van de organisatie.

U bent persoonlijk tevreden over het

huidige performantiemeetsysteem.

Page 92: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXIV | P a g i n a

Autonome motivatie 21. Gelieve uw mening over de volgende stellingen te formuleren aan de hand van volgende schaal (van

helemaal niet waar voor mij tot helemaal waar voor mij).

niet

akkoord

gedeeltelijk

niet

akkoord

neutraal gedeeltelijk

akkoord akkoord

Ik werk omdat de dingen die ik doe in deze

job voor mij persoonlijk heel betekenisvol

zijn.

Ik werk omdat deze job weergeeft wie ik

ben.

Ik werk omdat ik deze job graag doe.

Ik werk omdat ik me amuseer op het werk.

Ik werk omdat ik dit soort werk heel

interessant vind.

Ik werk omdat deze job in lijn ligt van mijn

interesses.

Ik werk omdat het heel leuk werk is.

Page 93: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXV | P a g i n a

Bijlage C: Meervoudige regressie m.b.t. oude data (enkel lager en midden management)

Output meervoudige regressie (data m.b.t. enkel lager en midden management)

Residual statistics (data m.b.t. enkel lager en midden management)

Residuals Statisticsa

Minimum Maximum Mean Std. Deviation N

Predicted Value 3,0000 5,0000 3,9048 ,84112 6

Residual ,00000 ,00000 ,00000 ,00000 6

Std. Predicted Value -1,076 1,302 ,000 1,000 6

Std. Residual . . . . 0

a. Dependent Variable: AutonomeMotivatie

Aangezien de regressie slechts het aantal waarnemingen opneemt van de variabele die het kleinste

aantal observaties had, kent deze regressie een n van 6. Dit is een mogelijke oorzaak voor het feit dat er

geen t-ratios en significanties bekomen worden. Een andere mogelijke oorzaak is de hoge collineariteit

tussen de verschillende onafhankelijke variabelen (zie volgende tabel).

Page 94: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXVI | P a g i n a

Pearson correlation matrix (data m.b.t. enkel lager en midden management)

Page 95: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXVII | P a g i n a

Bijlage D: Meervoudige regressie

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

T Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) ,434 1,388 ,313 ,758

Mate van interactief gebruik

van het PMS ,764 ,309 ,592 2,474 ,024

Aantal prestatiemaatstaven -,233 ,144 -,337 -1,615 ,124

Mate van participatie tijdens

het ontwikkelingsproces van

het PMS

-,073 ,251 -,116 -,293 ,773

Mate waarin het

ontwikkelingsproces van het

PMS als enabling wordt ervaren

-,003 ,244 -,004 -,011 ,991

Mate waarin het gebruik van

het PMS als enabling wordt

ervaren

,263 ,384 ,190 ,685 ,502

a. Dependent Variable: Autonome motivatie

Output meervoudige regressie

Page 96: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXVIII | P a g i n a

Bijlage E: Mate van interactief gebruik van het PMS

Regressie-output “mate van interactief gebruik van het PMS”

Model Summary

Model R R Square Adjusted R Square

Std. Error of the

Estimate

1 ,301a ,091 ,072 ,59459

a. Predictors: (Constant), Mate van interactief gebruik van het PMS

ANOVAb

Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.

1 Regression 1,695 1 1,695 4,795 ,033a

Residual 16,970 48 ,354

Total 18,665 49

a. Predictors: (Constant), Mate van interactief gebruik van het PMS

b. Dependent Variable: Autonome motivatie

Page 97: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXIX | P a g i n a

Bijlage F: Mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS

Regressie-output “mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS”

Model Summaryb

Model R R Square Adjusted R Square

Std. Error of the

Estimate

1 ,384a ,148 ,114 ,63015

a. Predictors: (Constant), Mate van participatie tijdens het

ontwikkelingsproces van het PMS

b. Dependent Variable: AutonomeMotivatie

ANOVAb

Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.

1 Regression 1,721 1 1,721 4,333 ,048a

Residual 9,927 25 ,397

Total 11,648 26

a. Predictors: (Constant), Mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS

b. Dependent Variable: AutonomeMotivatie

Normal P-P Plot residuen “mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS”

Page 98: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXX | P a g i n a

Skewness en kurtosis residuen “mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS”

Descriptive Statistics

N Skewness Kurtosis

Statistic Statistic Std. Error Statistic Std. Error

Standardized Residual 27 -,554 ,448 -,945 ,872

Valid N (listwise) 27

Histogram residuen “mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS”

Scatterplot residuen “mate van participatie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS”

Page 99: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXXI | P a g i n a

Als extra controle kunnen we de “White-test” uitvoeren. Hiervoor hebben we twee nieuwe variabelen

gecreëerd, namelijk de gekwadrateerde residuen (RESID²) en de onafhankelijke variabele in het

kwadraat (“mate van particiaptie tijdens het ontwikkelingsproces van het PMS”²). Deze twee variabelen

zijn nodig om een hulpregressie uit te voeren met als afhankelijke variabele de gekwadrateerde

residuen. Daarnaast moeten we ook de oorspronkelijke onafhankelijke variabele opnemen in de

hulpregressie. De R² (0,020) die hieruit resulteerde, hebben wij vermenigvuldigd met n (27), wat leidt tot

het getal 0,54. De kritische waarde van de Chi²-verdeling, overeenkomende met 2 vrijheidsgraden en

een 5% significantieniveau, is 5,992. Aangezien het getal 0,54 deze kritische waarde niet overschrijdt, is

er dus homoskedasticiteit aanwezig.

Page 100: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXXII | P a g i n a

Bijlage G: Mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren

Regressie-output “mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren”

Model Summaryb

Model R R Square Adjusted R Square

Std. Error of the

Estimate

1 ,350a ,122 ,103 ,49963

a. Predictors: (Constant), Mate waarin het gebruik van het PMS als enabling

wordt ervaren

b. Dependent Variable: AutonomeMotivatie

ANOVAb

Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.

1 Regression 1,565 1 1,565 6,269 ,016a

Residual 11,233 45 ,250

Total 12,798 46

a. Predictors: (Constant), Mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren

b. Dependent Variable: AutonomeMotivatie

Normal P-P Plot residuen “mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren”

Page 101: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXXIII | P a g i n a

Skewness en kurtosis “mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren”

Descriptive Statistics

N Skewness Kurtosis

Statistic Statistic Std. Error Statistic Std. Error

Standardized Residual 47 -,679 ,347 -,370 ,681

Valid N (listwise) 47

Histogram residuen “mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren”

Scatterplot residuen “mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren”

Page 102: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXXIV | P a g i n a

Als extra controle kunnen we de “White-test” uitvoeren. Hiervoor hebben we twee nieuwe variabelen

gecreëerd, namelijk de gekwadrateerde residuen (RESID²) en de onafhankelijke variabele in het

kwadraat (“mate waarin het gebruik van het PMS als enabling wordt ervaren”²). Deze twee variabelen

zijn nodig om een hulpregressie uit te voeren met als afhankelijke variabele de gekwadrateerde

residuen. Daarnaast moeten we ook de oorspronkelijke onafhankelijke variabele opnemen in de

hulpregressie. De R² (0,024) die hieruit resulteerde, hebben wij vermenigvuldigd met n (47), wat leidt tot

het getal 1,128. De kritische waarde van de Chi²-verdeling, overeenkomende met 2 vrijheidsgraden en

een 5% significantieniveau, is 5,992. Aangezien het getal 1,128 deze kritische waarde niet overschrijdt, is

er dus homoskedasticiteit aanwezig.

Page 103: De invloed van het gebruik van prestatiemeetsystemen op de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/767/RUG01-001459767... · 2011-02-19 · Tabel 24 – Regressie-output ^mate waarin

XXXV | P a g i n a

Bijlage H: Bijlage algemene tevredenheid ten opzichte van het PMS

In deze tabel kan gezien worden dat de algemene tevredenheid van de manager ten opzichte van het

prestatiemeetsysteem bepalend is voor zijn autonome motivatie. Deze regressie-output werd bekomen

na het verwijderen van 2 outliers, op basis van de gestandaardiseerde residuen (grenzen gesteld op -2

en 2). Intuïtief kan gesteld worden dat indien de tevredenheid van de manager ten opzichte van het

huidige prestatiemeetsysteem toeneemt, zijn autonome motivatie ook zal toenemen.

Regressie-output “tevredenheid ten opzichte van het PMS”

Coefficientsa

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

T Sig. B Std. Error Beta

1 (Constant) 3,714 ,275 13,524 ,000

U bent persoonlijk tevreden

over het huidige

performantiemeetsysteem.

,160 ,071 ,315 2,254 ,029

a. Dependent Variable: Autonome motivatie

De veronderstellingen die werden naar voor gebracht bij het literatuuroverzicht worden, door het

analyseren van deze relatie, bevestigd. Men kan er dus van uitgaan dat wanneer een manager tevreden

is over het huidige prestatiemeetsysteem, hij ook autonoom gemotiveerd is.