Top Banner
17 augustus 2013 Geachte, In het staatsblad van 6 augustus 2013 werd het openbaar onderzoek aangekondigd van het normontwerp NBN D51-003 addendum 1 “Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen – Algemene bepalingen”. Dit openbaar onderzoek loopt tot 8 januari 2014. Uw constructieve opmerkingen kunt u overmaken via [email protected]. Na afloop van het openbaar onderzoek zullen de commentaren door de normalisatiecommissie behandeld worden. We mogen uiteindelijk de publicatie van deze norm verwachten tegen midden 2014. Als Cerga professionele aardgasinstallateur bent u onze bevoorrechte partner, daarom willen we u als eerste over deze nieuwe ontwerpnorm informeren door deze bijscholing. Zo bent u op de hoogte nog voor de publicatie van de norm. Na de officiële publicatie zal Cerga een technisch dossier uitgeven met de gecompileerde tekst van de basisnorm en het addendum NBN D51-003 aangevuld door talrijke toelichtingen en illustraties. We houden u hiervan op de hoogte. Ik wens u een boeiende opleiding toe! Met vriendelijke groeten, Bart Thomas General manager Cerga
76

17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

Jun 17, 2020

Download

Documents

dariahiddleston
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

17 augustus 2013

Geachte,

In het staatsblad van 6 augustus 2013 werd het openbaar onderzoek aangekondigd van het normontwerp NBN D51-003 addendum 1 “Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen – Algemene bepalingen”. Dit openbaar onderzoek loopt tot 8 januari 2014.

Uw constructieve opmerkingen kunt u overmaken via [email protected]. Na afloop van het openbaar onderzoek zullen de commentaren door de normalisatiecommissie behandeld worden. We mogen uiteindelijk de publicatie van deze norm verwachten tegen midden 2014.

Als Cerga professionele aardgasinstallateur bent u onze bevoorrechte partner, daarom willen we u als eerste over deze nieuwe ontwerpnorm informeren door deze bijscholing. Zo bent u op de hoogte nog voor de publicatie van de norm.

Na de officiële publicatie zal Cerga een technisch dossier uitgeven met de gecompileerde tekst van de basisnorm en het addendum NBN D51-003 aangevuld door talrijke toelichtingen en illustraties. We houden u hiervan op de hoogte.

Ik wens u een boeiende opleiding toe!

Met vriendelijke groeten,

Bart Thomas General manager Cerga

Page 2: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

1 / 75

Belgische norm prNBN D 51-003/A1

1ste uitg., …..2013

Normklasse: D 51 ______________________________________________________________________________

Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen – Algemene bepalingen Installations intérieures alimentées en gaz naturel et placement des appareils d'utilisation – Dispositions générales Installationsleitung für Erdgas und hinstellen Verbrauchsgerätes – Allgemeine Bestimmungen Installation pipe work for natural gas and placing of consumer appliances – General prescriptions ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ Toelating tot publicatie: ………2013

Page 3: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

2 / 75

§ 1 “Toepassingsgebied”: Voeg een bijkomende gedachtenstreep toe tussen de huidige twee gedachtenstrepen in paragraaf 1.1

deze leidingen zijn ofwel binnen een gebouw geplaatst, ofwel bovengronds buiten een gebouw geplaatst ofwel ingegraven; § 1 “Toepassingsgebied”: Vervang paragraaf 1.4 door onderstaande tekst

1.4 Deze norm is niet van toepassing op nieuwe binnenleidingen of nieuwe gedeelten van binnenleidingen waarvan:

- de nominale diameter van de leidingen groter is dan DN 50 of

- de MOP groter is dan 0,1 bar

NOOT 1: Het toepassingsgebied van NBN D51-004: nieuwe binnenleidingen of nieuwe gedeelten van binnenleidingen waarvan de hoogste werkdruk groter is dan 0,1 bar zonder 0,5 bar te overschrijden (0,1 bar < MOP 0,5 bar) of de hoogste werkdruk kleiner dan of gelijk is aan 0,1 bar en de nominale diameter groter is dan DN50 (MOP 0,1 bar en nominale diameter > DN50).

NOOT 2: Het toepassingsgebied van (pr)NBN D51-008: nieuwe binnenleidingen of nieuwe gedeelten van binnenleidingen waarvan de hoogste werkdruk groter is dan 0,5 bar zonder 15 bar te overschrijden (0,5 bar < MOP ≤ 15 bar).

Voeg toe aan § 2 “Normverwijzingen”

NBN B 61-001 Warmtegeneratoren met een totaal geïnstalleerd vermogen gelijk aan of groter dan 70 kW. Eisen en voorschriften voor de luchttoevoer, de luchtafvoer en de afvoer van de verbrandingsgassen in stookafdelingen

NBN D 51-001 Centrale verwarming, luchtverversing en klimaatregeling - Lokalen voor drukreduceerinrichtingen van aardgas

NBN D 51-006 Binnenleidingen voor commercieel butaan of propaan in gasfase op een werkdruk van maximum 5 bar en plaatsing van de verbruikstoestellen - Algemene bepalingen

(pr)NBN D 51-008 Binnenleidingen voor aardgas – Bijzondere installaties met hoogste werkdruk (MOP) gelijk aan middendruk categorie B (MD-B) en middendruk categorie C (MD-C)

NBN D 60-001 Installaties voor het afleveren van gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen

NBN P 12-001 Koper en koperlegeringen — Fittings voor sanitaire, verwarmings -en gasinstallaties — Fittings met persaansluiting voor metalen buizen

NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen

NBN T 42-011 Polyethyleen leidingsystemen - Richtlijnen voor de opleiding, kwalificatie en herkeuring van lassers voor stuik, mof- en elektrolassen

NBN EN 203 Grootkeukengastoestellen

NBN EN 416-1 Met gas gestookte donkerstralers met één brander voor niet-huishoudelijk gebruik - Deel 1: Veiligheid

NBN EN 416-2 Met gas gestookte donkerstralers met één brander voor niet-huishoudelijk gebruik - Deel 2: Rationeel gebruik van energie

NBN EN 419-1 Met gas gestookte hoge-temperatuurstralers voor niet-huishoudelijk gebruik - Deel 1: Veiligheid

NBN EN 419-2 Met gas gestookte hoge-temperatuurstralers voor niet-huishoudelijk gebruik - Deel 2:Rationeel gebruik van energie

NBN EN 777-1 Met gas gestookte donkerstralers met meer dan één brander voor niet-huishoudelijk gebruik - Deel 1: Systeem D - Veiligheid

NBN EN 777-2 Met gas gestookte donkerstralers met meer dan één brander voor niet-

Page 4: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

3 / 75

huishoudelijk gebruik - Deel 2: Systeem E - Veiligheid

NBN EN 777-3 Met gas gestookte donkerstralers met meer dan één brander voor niet-huishoudelijk gebruik - Deel 3: Systeem F - Veiligheid

NBN EN 777-4 Met gas gestookte donkerstralers met meer dan één brander voor niet-huishoudelijk gebruik - Deel 4: Systeem H - Veiligheid

NBN EN 1011-3 Lassen - Aanbevelingen voor het lassen van metalen - Deel 3: Booglassen van roestvaste staalsoorten

NBN EN 1092-1 Flenzen en hun verbindingen - Ronde flenzen voor buizen, afsluiters, hulpstukken en toebehoren, met PN-aanduiding - Deel 1: Stalen flenzen

NBN EN 1458-1 Met gas gestookte droogtrommels voor huishoudelijk gebruik van het type B22D en B23D, met een nominale warmtebelasting van ten hoogste 6 kW - Deel 1: Veiligheid

NBN EN 1514-1 Flenzen en hun verbindingen - Afmetingen van pakkingen voor flenzen met PN-aanduiding - Deel 1: Vlakke pakkingen van niet-metallieke materialen met of zonder vulmateriaal

NBN EN 1555-2 Kunststofleidingsystemen voor de verdeling van gasbrandstoffen - Polyethyleen (PE) - Deel 2: Buizen

NBN EN 1555-3 Kunststofleidingsystemen voor de verdeling van gasvormige brandstoffen -Polyethyleen (PE) - Deel 3: Hulpstukken

NBN EN 1555-4 Kunststofleidingsystemen voor de verdeling van gasvormige brandstoffen -Polyethyleen (PE) - Deel 4: Afsluiters

NBN EN 10088-3 Roestvaste staalsoorten – Deel 3: Technische leveringsvoorwaarden voor halfproducten, staven, draad, profielen en blanke producten van corrosievast staal voor algemene doeleinden

NBN EN 10216-1 Naadloze stalen buizen voor toepassingen onder druk - Technische leveringsvoorwaarden - Deel 1: Buizen van ongelegeerd staal met eigenschappen gespecificeerd bij omgevingstemperatuur

NBN EN 10216-5 Naadloze stalen buizen voor toepassingen onder druk - Technische leveringsvoorwaarden - Deel 5: Roestvaste stalen buizen

NBN EN 10217-7 Gelaste stalen buizen voor toepassingen onder druk - Technische leveringsvoorwaarden - Deel 7: Roestvaste stalen buizen

NBN EN 10240 Inwendige en/of uitwendige beschermende deklagen voor stalen buizen - Specificaties voor dompelverzinkte deklagen aangebracht in geautomatiseerde installaties

NBN EN 10253-3 Pijpfittings voor lassen - Deel 3: Smeedbaar austenitisch en austenitisch-ferritisch (duplex) corrosievast staal zonder specifieke inspectie-eisen

NBN EN 10253-4 Pijpfittings voor lassen - Deel 4: Smeedbaar austenitisch en austenitisch-ferritisch (duplex) corrosievast staal met specifieke keuringseisen

NBN EN 10255 Buizen van ongelegeerd staal geschikt voor lassen en draadsnijden - Technische leveringsvoorwaarden

NBN EN 10284 Smeedbaar gietijzeren fittingen met klemaansluitingen voor leidingsystemen van polyethyleen (PE).

NBN EN ISO 21809-1 Aardolie- en aardgasindustrie - Uitwendige deklagen voor ondergrondse en verzonken leidingen gebruikt in transportleidingsystemen - Deel 1: Polyolefine deklagen (3-laags PE en 3-laags PP)

NBN EN 10289 Stalen buizen en fittingen voor in de bodem en in het water gelegde leidingen -Uitwendige bekleding bestaande uit deklagen van epoxy en gewijzigd-epoxy aangebracht in vloeibare vorm

NBN EN 10290 Stalen buizen en fittingen voor in de bodem en in het water gelegde leidingen -Uitwendige bekleding bestaande uit deklagen van polyurethaan en gewijzigd polyurethaan aangebracht in vloeibare vorm

Page 5: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

4 / 75

NBN EN 10312 Gelaste roestvaste stalen buizen voor het transport van waterige vloeistoffen inclusief drinkwater - Technische leveringsvoorwaarden

(pr)EN 10352 Stainless steel plumbing fittings - Fittings with press ends for metallic tubes

NBN EN 12068 Kathodische bescherming - Uitwendige organische bekleding voor de bescherming tegen corrosie van in de bodem of in het water gelegde stalen buisleidingen die samen met de kathodische bescherming worden gebruikt -Wikkelbanden en krimpbare materialen

NBN EN 12560-1 Flenzen en hun verbindingen - Pakkingen voor flenzen met Class-aanduiding -Deel 1: Vlakke pakkingen van niet-metallieke materialen met of zonder kern

NBN EN 12613 Waarschuwingssystemen van kunststof voor in de grond gelegde kabels en pijpleidingen met visuele eigenschappen

NBN EN 12752-1 Met gas gestookte trommeldrogers type B met een nominale warmtebelasting van ten hoogste 20 kW - Deel 1: Veiligheid

NBN EN 12954 Kathodische bescherming van metalen constructies in de grond of in het water -Algemene principes en toepassing voor pijpleidingen

NBN EN 13349 Koper en koperlegeringen - Vooraf geïsoleerde koperen buizen met een massieve bedekking

NBN EN 13410 Met gas gestookte donkerstralers - Ventilatie-eisen voor niet-huishoudelijke toepassingen

NBN EN 13480-2 Metalen industriële leidingsystemen - Deel 2: Materialen

NBN EN 13774 Afsluiters voor gasdistributiesystemen met maximale werkdruk kleiner dan of gelijk aan 16 bar - Prestatie-eisen

NBN EN 14141 Afsluiters voor transport van aardgas in pijpleidingen - Prestatie-eisen en beproeving

NBN EN 14291 Schuimvormende oplossingen voor lekdetectie op gasinstallaties

NBN EN 14800 Gegolfde metalen veiligheidsslangsamenstellen voor de aansluiting van huishoudelijke gastoestellen

NBN EN 15266 Corrosievaste stalen buigzame gegolfde buissystemen in gebouwen voor gas met een werkdruk tot en met 0,5 bar

NBN EN 525 Niet-huishoudelijke met gas gestookte luchtverwarmers zonder warmtewisselaar en met gedwongen convectie voor ruimteverwarming met een netto warmtebelasting van niet meer dan 300 kW

NBN EN ISO 3506-1 Mechanische eigenschappen van bevestigingsartikelen van corrosievast staal -Deel 1: Bouten, schroeven en tapeinden

NBN EN ISO 3506-2 Mechanische eigenschappen van bevestigingsartikelen van corrosievast staal -Deel 2: Moeren

NBN EN ISO 8434-1 Metalen buisverbindingen voor hydraulische, pneumatische en algemene toepassingen - Deel 1: Klemkoppeling met 24 ° inwendige conus

NBN EN ISO 12944-1 Verven en vernissen - Corrosiebescherming van staalconstructies door beschermende verfsystemen - Deel 1: Algemene informatie

ISO 4144 Pipework -- Stainless steel fittings threaded in accordance with ISO 7-1

ISO 10838-1 Mechanical fittings for polyethylene piping systems for the supply of gaseous fuels – Part 1: Metal fittings for pipes of nominal outside diameter less than or equal to 63 mm.

ISO 10838-3 Mechanical fittings for polyethylene piping systems for the supply of gaseous fuels –Part 3: Thermoplastic fittings for pipes of nominal outside diameter less than or equal to 63 mm.

ISO 12176-2 Plastics pipes and fittings -- Equipment for fusion jointing polyethylene systems –Part 2: Electrofusion

DIN 2353 Non-soldering compression fittings with cutting ring - Complete fittings and survey

Page 6: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

5 / 75

DIN 11851 Stainless steel fittings for the food and chemical industry - Screw pipe connections for expanding and welding

DIN 11852 Fittings for the food and chemical industries - Fittings of stainless steel - Tees, bends and reducers for welding

DIN 8076 Pressure pipelines made from thermoplastics materials - Metal and plastics compression fittings for polyethylene (PE) pipes - General quality requirements and testing

Vervang in § 2 “Normverwijzingen” de omschrijving van de norm NBN D 51-004 NBN D 51-004 Binnenleidingen voor aardgas – Bijzondere installaties met hoogste werkdruk

(MOP) gelijk aan lage druk (LD) en middendruk categorie A (MD-A) Schrap in § 2 “Normverwijzingen” NBN A 25-103 Stalen buizen voor courant gebruik – Schroefbare buizen

NBN A 25-104

Stalen buizen voor courant gebruik – Buizen met gladde uiteinden, niet schroefbaar

Schrap volgende definitie

3.1.44 onderbroken gebruik van een keukengeiser type A

gebruik gedurende een tijd, bij al dan niet continue werking, die 10 minuten per half uur niet overschrijdt

Vervang de definitie van sectioneerkraan door onderstaande tekst

3.1.48 sectioneerkraan

kraan die toelaat het geheel of een gedeelte van de installatie af te zonderen.

Voeg volgende definities toe

3.1.65 bereikbare leidingen en verbindingen

leidingen en verbindingen die voldoende bereikbaar zijn om zonder breekwerken met handgereedschap aan gasbuizen en verbindingen te werken.

3.1.66 leidingwerk

gasbuizen, hulpstukken (bochten, reducties, T-stukken, holle bodems, …), kranen, apparatuur en verbindingen

3.1.67 PLT-buissysteem

roestvast stalen plooibare gegolfde buizen, gemakkelijk een beperkt aantal malen met de hand plooibaar, die tijdens de productie door de fabrikant met een buitenlaag zijn bekleed (= PLT-buizen) en altijd samen moeten toegepast worden met de fittingen, de collector, de klem voor equipotentiaalverbinding, de autovulkaniserende wikkelband of thermokrimpkous enz,.. gespecificeerd door de fabrikant (= systeem). Buizen en fittingen van verschillende fabrikanten zijn onderling niet omwisselbaar en mogen in geen geval samen verbonden worden.

NOOT: PLT = pliable tubing

3.1.68 Wachtbuis

buis ingegraven buiten het gebouw waarin één gasleiding kan geplaatst worden.

Page 7: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

6 / 75

3.1.69 Mantelbuis

buis ingewerkt in de muur, vloer of plafond of ingegraven onder een gebouw bestemd om een gasleiding door te voeren.

3.1.70 Geveldoorvoerstuk

vanuit de fabriek gemonteerde en geïsoleerde buis eventueel voorzien van een afsluitkraan en/of een overgangsfitting metaal naar PE, bestemd om ondergronds in de buitenmuur te worden ingewerkt tussen de ondergrondse gasleiding buiten het gebouw en de gasleiding binnen het gebouw.

3.1.71 Aardgas-afleverinstallatie

inrichting (incl. bouwkundige voorzieningen) geplaatst stroomafwaarts van de binnenleiding voor het afleveren van aardgas aan voertuigen die aardgas als motorbrandstof gebruiken, bestaande uit één of meerdere compressor(en), een (eventuele) bufferopslag en één of meerdere aflevertoestellen. Dit met inbegrip van alle leidingen en toebehoren.

3.1.72 Aardgas-aflevereenheid

toestel geplaatst stroomafwaarts van de binnenleiding voor het afleveren van aardgas op kleine schaal aan één of meerdere voertuigen die aardgas als motorbrandstof gebruiken. Aardgas komt vanuit de huishoudelijke gasleiding en wordt gecomprimeerd tot een druk van maximum 300 bar. Het toestel bestaat uit één compressor, één of meerdere afleverslang(en) en heeft geen bufferopslag.

3.2.2.8.B toestel type B22D

toestel type B22 dat ontworpen is om verbonden te worden met een soepel niet uit metaal vervaardigd kanaal voor de afvoer van vochtige lucht en verbrandingsproducten buiten de opstellingsplaats van het toestel.

3.2.2.8.C toestel type B22P

toestel type B22 dat ontworpen is om aangesloten te worden op een rookgasafvoerkanaal onder positieve druk.

3.2.2.9.B toestel type B23D

toestel type B23 dat ontworpen is om verbonden te worden met een soepel niet uit metaal vervaardigd kanaal voor de afvoer van vochtige lucht en verbrandingsproducten buiten de opstellingsplaats van het toestel.

3.2.2.9.C toestel type B23P

toestel type B23 dat ontworpen is om aangesloten te worden op een rookgasafvoerkanaal onder positieve druk.

Page 8: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

7 / 75

Vervang § 4.1.1 door onderstaande tekst

4.1.1 Algemeen

De te gebruiken materialen zijn:

1) voor de buizen: koolstofstaal, roestvast staal, koper en polyethyleen (PE)

2) voor de verbindingen en de hulpstukken van de leidingen: koper, koperlegeringen, koolstofstaal, smeedbaar gietijzer, roestvast staal en polyethyleen (PE)

3) voor het kranenstel: koperlegeringen, smeedbaar gietijzer, koolstofstaal, roestvast staal en polyethyleen (PE)

Schrap de voetnoot 6) waarnaar in § 4.1.1 verwezen wordt

6) Buizen en hulpstukken in polyethyleen (PE) zijn eveneens toegelaten, maar enkel in de ingegraven installatiegedeelten die moeten voldoen aan de norm NBN D51-004.

Vervang § 4.1.2 door onderstaande tekst

4.1.2 Buizen

■ De koolstofstalen buizen moeten overeenstemmen met de normen NBN EN 10255, NBN EN 10208-1 of NBN EN 10216-1. De koolstofstalen buizen met nominale diameter kleiner dan of gelijk aan DN50, waarop schroefdraadverbindingen worden gemaakt, moeten van de "zware" reeks zijn. De minimum wanddikte van de buizen volgens NBN EN 10255, NBN EN 10208-1 of NBN EN 10216-1 "zware" reeks, is weergegeven in tabel 2a.

Verzinkte stalen buizen (ook wel gegalvaniseerde stalen buizen genoemd) beantwoorden aan bovenstaande normen en zijn vanuit de fabriek thermisch verzinkt in overeenstemming met NBN EN 10240 (zinklaag ten minste 56 μm dik)

Tabel 2a – Diameters en minimum wanddiktes van de koolstofstalen buizen volgens NBN EN 10255, NBN EN 10208-1 of NBN EN 10216-1 “zware reeks” voor

schroefdraadverbinding nominale diameter buitendiameter (mm) minimum wanddikte (mm) DN 15 (1/2") 21,3 3,2 DN 20 (3/4") 26,9 3,2 DN 25 (1") 33,7 4,0 DN 32 (5/4") 42,4 4,0 DN 40 (6/4") 48,3 4,0 DN 50 (2") 60,3 4,5

Tabel 2b – Diameters en minimum wanddiktes van de koolstofstalen buizen volgens NBN EN 10255, NBN EN 10208-1 of NBN EN 10216-1 voor lasverbinding

nominale diameter buitendiameter (mm) minimum wanddikte (mm)

DN 15 (1/2") 21,3 2,6 DN 20 (3/4") 26,9 2,6 DN 25 (1") 33,7 2,6 DN 32 (5/4") 42,4 2,6 DN 40 (6/4") 48,3 2,6 DN 50 (2") 60,3 2,9

Page 9: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

8 / 75

■ De koperen buizen voldoen aan de norm NBN EN 1057. Zij hebben een kwaliteit R 220 voor een uitgegloeide buis, R 250 voor een halfharde buis en R 290 voor een harde buis. Vanuit de fabriek geïsoleerde koperen buizen met een massieve kunststof bedekking beantwoorden aan de norm NBN EN 13349. Voor koper is de diameter bij conventie de reële buitendiameter van de buis. De buizen worden gemarkeerd. VOORBEELD Cu – EN 1057 – R 220 –12 x 1,0

De minimum wanddikte van de koperen buizen, in functie van de buitendiameter die moet gebruikt worden en afhankelijk van het type van verbinding, is weergegeven in tabel 3. Het gebruik van buizen met een andere buitendiameter dan deze vermeld in tabel 3 is verboden.

Tabel 3 – Diameters en minimum wanddiktes van de koperen buizen volgens NBN EN 1057 of

NBN EN 13349 voor pers-, knel- en hardsoldeerverbinding

hardsolderen knelfitting persfitting buitendiameter (mm) minimum wanddikte (mm) 12 – 15 – 18 – 22 – 28 1 1 1

35 – 42 1,2 verboden 1,2 54 1,5 verboden 1,5

■ Tabel 4a geeft de toe te passen normen en EN-materiaalnummers voor componenten uit roestvast staal (RVS). De roestvast stalen buizen zijn conform NBN EN 10217-7, NBN EN 10312 of NBN EN 10216-5.

De minimum wanddikte van de roestvast stalen buizen, in functie van de buitendiameter die moet gebruikt worden en afhankelijk van het type van verbinding, is weergegeven in tabellen 4b t.e.m. 4d. Het gebruik van buizen met een andere buitendiameter dan deze vermeld in deze tabellen is verboden.

Tabel 4a — Normen en EN-materiaalnummers voor roestvast staal

Component Normen EN-materiaalnummer (NBN EN 10088-3, NBN EN 13480-2)

Buizen met langsnaad NBN EN 10217-7 of NBN EN 10312

1.4301 1.4306 1.4311 1.4401 1.4404 1.4571

Naadloze buizen NBN EN 10216-5 T-stuk

NBN EN 10253-3 of NBN EN 10253-4 of DIN 11852

Bocht Verloop Bolle eindkap Lasnok DIN 11851 Flens NBN EN 1092-1 Bouten en moeren NBN EN ISO 3506-1 of

NBN EN ISO 3506-2 Pakkingen NBN EN 1514-1 of

NBN EN 12560-1 Kranen

NBN EN 13774 NBN EN 14141

Schroefdraadfitting ISO 4144 Knelfitting NBN EN ISO 8434-1 of

DIN 2353 Persfitting DVGW VP614

of (pr)EN 10352

Page 10: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

9 / 75

Tabel 4b – Diameters en minimum wanddiktes van de roestvast stalen buizen volgens NBN EN 10217-7 of NBN EN 10216-5 voor schroefdraadverbinding

nominale diameter buitendiameter (mm) minimum wanddikte (mm) DN 15 (1/2") 21,3 2,6 DN 20 (3/4") 26,9 2,6 DN 25 (1") 33,7 3,2 DN 32 (5/4") 42,4 3,2 DN 40 (6/4") 48,3 3,2 DN 50 (2") 60,3 3,6

Tabel 4c – Diameters en minimum wanddiktes van de roestvast stalen buizen volgens NBN EN 10217-7 of NBN EN 10216-5 voor lasverbinding

nominale diameter buitendiameter (mm) minimum wanddikte (mm)

DN 15 (1/2") 21,3 2,6 DN 20 (3/4") 26,9 2,6 DN 25 (1") 33,7 2,6 DN 32 (5/4") 42,4 2,6 DN 40 (6/4") 48,3 2,6 DN50 (2") 60,3 2,9

Tabel 4d – Diameters en minimum wanddiktes van de roestvast stalen buizen volgens NBN EN 10312 voor pers- en knelverbinding

knelfitting persfitting buitendiameter (mm) minimum wanddikte (mm)

15 – 18 1 1 22 - 28 1,2 1,2

35 – 42 – 54 verboden 1,5

■ PE-buizen zijn conform NBN EN 1555-2.

Tabel 5 – Diameters, minimum wanddiktes en SDR-waarden8) van de PE-buizen volgens NBN EN 1555-2

nominale diameter

buitendiameter (mm) minimum wanddikte (mm) SDR-waarde

DN25 32 3,0 11 DN32 40 3,7 11 DN40 50 4,6 11 DN50 63 5,8 11

8) De SDR-waarde van een PE-buis is de verhouding tussen de buitendiameter en de wanddikte. SDR = standard dimension ratio

■ De metalen slangen9) zijn in roestvast staal. 9) Metalen slangen met aansluiting DN15 zijn in overeenstemming met NBN EN 14800. In afwachting van de publicatie van de norm betreffende metalen slangen waarvan de nominale diameter DN20 ≤ DN DN50 kan de KVBG-specificatie 91/01 - "Metalen RHT-slangen voor brandbare gassen" gebruikt worden om de kwaliteit van de metalen slangen te bepalen.

■ Het PLT-buissysteem moet voldoen aan de norm NBN EN 15266.

Page 11: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

10 / 75

Vervang de paragraaf 4.1.3 door onderstaande tekst

4.1.3 Verbindingen en hulpstukken voor leidingen

De fittings hebben een voldoende mechanische weerstand om bestand te zijn tegen de krachten waaraan zij worden onderworpen, namelijk diegene die ontstaan door hun manier van verbinden.

4.1.3.1 Verbindingen en hulpstukken voor koolstofstalen leidingen

De fittings van smeedbaar gietijzer zijn van het type met versterkte rand en beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN EN 10242. Stalen fittingen hebben geen versterkte rand.

4.1.3.2 Verbindingen en hulpstukken voor koperen leidingen

De knelfittings en toebehoren voor koperen buizen zijn volledig uit koper of een koperlegering. De knelring is niet gespleten.

Hulpstukken uit koper of koperlegering voor capillaire hardsoldeerverbinding zijn conform NBN EN 1254-1 of NBN EN 1254-5 al naargelang het geval.

De persfittings en toebehoren moeten op hun buitenwand voorzien zijn van de volgende markering: - de naam van de fabrikant en/of het gedeponeerd merk - de nominale druk in bar voorafgegaan door de aanduiding PN, met een PN van minimaal 0,2 bar - de buitendiameter, in mm, van de koperen buis waarop de verbinding moet gemonteerd

worden - de letters "GT" om aan te duiden dat zij van het type RHT zijn - de verdeelstreep "/" gevolgd door de druk (in bar) gebruikt tijdens de RHT-proef

Om verwarring met analoge persfittings te vermijden dienen deze bestemd voor gas op de twee uiteinden voorzien te worden van een gele markering.

De persfittings uit koper of een koperlegering voldoen aan de norm NBN P12-001, de specificatie DVGW VP614 of CCH 2004-02 en worden uitsluitend geperst op koperen buizen volgens de norm NBN EN 1057 of NBN EN 13349.

4.1.3.3 Verbindingen en hulpstukken voor roestvast stalen leidingen

De knelfittings voor roestvast stalen buizen zijn volledig uit roestvast staal.

Hulpstukken voor buizen in roestvast staal (inclusief flenzen en kranen) moeten conform zijn met de normen vermeld in tabel 4a.

De persfittings en toebehoren moeten op hun buitenwand voorzien zijn van de volgende markering: - de naam van de fabrikant en/of het gedeponeerd merk - de nominale druk in bar voorafgegaan door de aanduiding PN, met een PN van minimaal 0,2 bar - de buitendiameter, in mm, van de roestvast stalen buis waarop de verbinding moet

gemonteerd worden - de letters "GT" om aan te duiden dat zij van het type RHT zijn - de verdeelstreep "/" gevolgd door de druk (in bar) gebruikt tijdens de RHT-proef

Om verwarring met analoge persfittings te vermijden dienen deze bestemd voor gas op de twee uiteinden voorzien te worden van een gele markering.

De persfittings uit roestvast staal voldoen aan de norm (pr)EN 10352 of DVGW VP614 en worden uitsluitend geperst op roestvast staal buizen volgens de norm NBN EN 10312.

4.1.3.4 Verbindingen voor het PLT-buissysteem

Bijlage I bevat richtlijnen voor gasleidingen uitgevoerd met het PLT-buissysteem.

4.1.3.5 Verbindingen en hulpstukken voor PE-leidingen

De voorschriften om PE-buizen te verbinden worden beschreven in paragrafen 4.5.3, 4.5.4 en 4.4.6.

PE-hulpstukken (zoals moffen, bochten, T-stukken en reducties) zijn conform NBN EN 1555-3.

Page 12: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

11 / 75

Schrap de voetnoot 9) waarnaar in § 4.1.3 verwezen wordt.

9) In afwachting van de publicatie van een algemene norm over verbindingen kan de specificatie 2001/2 van de KVBG "Specificatie voor de persverbinders voor gasinstallaties" gebruikt worden om de kwaliteit van deze verbindingen te bepalen. Vervang paragraaf 4.1.4 door onderstaande tekst

4.1.4 Kranenstel

De in een gebouw geplaatste kranen zijn van het type RHT. Ze zijn van het type "kwarttoer" en hun bedieningshendel geeft op ondubbelzinnige wijze aan of ze open of gesloten zijn.

De stop- en sectioneerkranen beantwoorden aan volgende voorschriften:

- NBN EN 331: kranen uit koperlegering voor koolstofstalen, verzinkte stalen en koperen gasleidingen;

- NBN EN 13774: stalen kranen voor ingegraven stalen gasleidingen;

- NBN EN 1555-4: PE-kranen voor ingegraven PE-leidingen;

- NBN EN 13774 of NBN EN 14141: roestvast stalen kranen voor roestvast stalen leidingen.

Het gebruik van afneembare bedieningssleutels is verboden.

Om hun functie te allen tijde te kunnen vervullen, bezitten de kranen de nodige weerstand tegen de mechanische, thermische en chemische inwerkingen waaraan zij, bij normaal gebruik, zijn blootgesteld. Vervang § 4.2 door onderstaande tekst:

4.2 Weerstand tegen hoge temperaturen, mechanische en chemische weerstand

Het geheel van de elementen van de binnenleiding (de leidingen, de hulpstukken en de verbindingen, de stopkraan inbegrepen) moet:

- binnen in een gebouw bestand zijn tegen hoge temperatuur (type RHT);

- een mechanische en chemische weerstand hebben die voldoende is en aangepast om te weerstaan aan de inwerkingen waaraan zij, bij normaal gebruik, kunnen worden blootgesteld.

NOOT: Elementen van een aardgasinstallatie die bestand zijn tegen hoge temperatuur worden aangeduid met “RHT” (Résistance aux Hautes Températures), HTB (Hochtemperaturbeständig) of GT (Gas Temperatur)

Voor componenten die niet in RHT-uitvoering beschikbaar zijn, kan één van volgende oplossingen toegepast worden:

- de component wordt geplaatst in een kast met een maximum volume van 0,2 m³; de wanden hebben een brandweerstand EI 30.

- de component wordt geplaatst in een ruimte met verhoogde brandveiligheid:

- wanden met brandweerstand EI 120

- deuren met brandweerstand EI 60

NOOT: ruimten die aan deze eis voldoen zijn onder andere een drukreduceerlokaal (volgens de norm NBN D51-001) en een stookplaats (volgens de norm NBN B61-001)

- de component wordt beschermd door een thermische beveiligingsklep of kraan die zelf RHT is en die stroomopwaarts vlakbij de niet-RHT-component geplaatst is.

- de component wordt buiten het gebouw geplaatst.

- de component wordt stroomafwaarts van de stopkraan geplaatst.

Bepaalde materialen hebben twee nominale drukken (PN):

- één nominale druk zonder dat voldaan is aan de RHT-eis

- één nominale druk waarbij wel voldaan is aan de RHT-eis

Page 13: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

12 / 75

bv. een persfitting uit koper heeft een markering PN5 / GT1. PN5 is de nominale druk zonder dat voldaan is aan de RHT-eis. GT1 staat voor “Gas Temperatur” de Duitse benaming voor RHT. GT1 betekent dat de nominale druk waarbij wel voldaan is aan de RHT-eis 1 bar is.

Bij gebruik van materialen binnen een gebouw, waar de RHT-eis van kracht is, wordt rekening gehouden met de nominale druk waarbij aan de RHT-eis voldaan is. In voorgaand voorbeeld is dat 1 bar.

Schrap de eerste alinea uit paragraaf 4.3.1 “Algemeen”

De gevolgde weg van de leidingen is aangegeven op de plannen. De loop van de leidingen wordt voorzien volgens rechte lijnen – horizontaal, verticaal of volgens de algemene lijnen van de wanden van de ruimte waarin ze zijn geplaatst - met zo weinig mogelijk richtingsveranderingen daar waar de schikking van de ruimten het toelaat. Schrap de vierde alinea uit paragraaf 4.3.1 “Algemeen”

Het aantal fittings en lassen moet beperkt blijven tot het minimum, rekening houdend met devoorziene loop van de leidingen en de beschikbare handelslengten van de buizen. Vervang § 4.3.2 door onderstaande tekst

4.3.2 Ruimtelijke schikkingen

De volgende ruimtelijke schikkingen zijn onder bepaalde voorwaarden toegelaten.

4.3.2.1 Ruimtelijke schikking 1 - Gevolgde weg: Leidingen en verbindingen in het zicht.

De leidingen zijn zichtbaar en bereikbaar over hun ganse lengte.

Voor leidingen in het zicht zijn volgende verbindingen toegelaten:

- koolstofstalen buizen: schroefdraad, drieledige koppelingen, flenzen en lassen - verzinkte stalen buizen: schroefdraad en drieledige koppelingen - roestvast stalen buizen: schroefdraad, drieledige koppelingen, flenzen, persen, knellen en

lassen - PLT-buissysteem: mechanische verbindingen en PLT-buissysteem zonder verbindingen - koperen buizen: persen, knellen, drieledige koppelingen en hardsolderen en koperen buizen

zonder verbindingen

Indien er een risico op mechanische beschadiging bestaat (bv. gasleiding in een werkplaats of een parkeerplaats voor wagens) moet een aangepaste mechanische bescherming worden voorzien opdat gasleidingen niet door voertuigen, vorkhefliften enz. kunnen beschadigd worden. NOOT: De mechanische bescherming kan onder meer bestaan uit een stalen profiel, een betonnen balk of

palen of een vangrail.

4.3.2.2 Ruimtelijke schikking 2 - Gevolgde weg: Bereikbare leidingen en verbindingen in een verluchte technische schacht of horizontale leidinggoot

Voor leidingen in een verluchte technische schacht of horizontale leidinggoot zijn volgende verbindingen toegelaten:

- koolstofstalen buizen: schroefdraad, drieledige koppelingen, flenzen en lassen - verzinkte stalen buizen: schroefdraad en drieledige koppelingen - roestvast stalen buizen: schroefdraad, drieledige koppelingen, flenzen, persen, knellen en

lassen - PLT-buissysteem: mechanische verbindingen en PLT-buissysteem zonder verbindingen - koperen buizen: persen, knellen, drieledige koppelingen en hardsolderen en koperen buizen

zonder verbindingen

■ De leiding bevindt zich in een verluchte technische schacht (voorbeeld zie figuur F.2.1).

- In het geval van een verluchte technische schacht worden de leidingen geplaatst in een doorlopende technische schacht die aan zijn bovenste uiteinde in verbinding gesteld wordt met de buitenlucht.

Page 14: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

13 / 75

- Het in verbinding stellen met de buitenlucht gebeurt door een op het hoogste punt van de schachtruimte aangebrachte niet-afsluitbare opening van minimum 150 cm2. De afstand tussen de bovenrand van de verluchtingsopening en het hoogste punt van de schachtruimte mag niet groter zijn dan 0,10 m. De leidingen en verbindingen zijn via inspectieluiken bereikbaar voor onderhoud en herstellingen.

- De leidingen moeten in één of meerdere bereikbare lagen worden aangebracht in de schacht die hiervoor de gepaste afmetingen moet hebben.

■ De leiding bevindt zich in een verluchte horizontale leidinggoot.

- De leidinggoot is afgedekt met verwijderbare dekstenen of dekplaten zodat de leidingen bereikbaar zijn voor onderhoud en herstellingen. Om de leidinggoot permanent goed te verluchten worden er niet-afsluitbare verluchtingsroosters met een nuttige oppervlakte van minimum 150 cm2 voorzien: - minstens één per leidingggoot - minstens elke 10 m en op regelmatige tussenafstand

- De leidingen moeten in één of meerder bereikbare lagen worden aangebracht in de de leidinggoot die hiervoor de gepaste afmetingen moet hebben.

- Er dient een afwatering voorzien te worden op het laagste punt van de leidinggoot.

4.3.2.3 Ruimtelijke schikking 3 - Gevolgde weg: Bereikbare leidingen en verbindingen in een verluchte holle ruimte

Voor leidingen in een verluchte holle ruimte zijn volgende verbindingen toegelaten:

- koolstofstalen buizen: schroefdraad, drieledige koppelingen, flenzen en lassen - verzinkte stalen buizen: schroefdraad en drieledige koppelingen - roestvast stalen buizen: schroefdraad, drieledige koppelingen, flenzen, persen, knellen en

lassen - PLT-buissysteem: mechanische verbindingen en PLT-buissysteem zonder verbindingen - koperen buizen: persen, knellen, drieledige koppelingen en hardsolderen en koperen buizen

zonder verbindingen

De leidingen en verbindingen zijn bereikbaar en geplaatst in een holle ruimte tussen twee wanden, horizontaal (bv. vals plafond, toegankelijke kruipruimte) of verticaal (bv. omkasting), die rechtstreeks in verbinding staat met de buitenlucht of met een ruimte waarin een eventueel gasverlies even vlug zal opgemerkt worden als indien de leidingen zichtbaar zouden zijn.

De verluchting wordt verzekerd door een niet-afsluitbare opening van minstens 150 cm2.

Voor een holle ruimte achter een verticale wand bevindt de bovenrand van de verluchtingsopening zich op maximum 0,10 m van het hoogste punt van de holle ruimte.

VOORBEELD Leidingen die om esthetische redenen bedekt zijn met verwijderbare, volle of opengewerkte panelen en een volume vormen dat in verbinding staat met de ruimte waarin ze geplaatst zijn.

In figuren F.2.2 en F.2.3 worden enkele voorbeelden van ruimtelijke schikking 3 weergegeven.

4.3.2.4 Ruimtelijke schikking 4 - Gevolgde weg: Al dan niet bereikbare leidingen en verbindingen in een niet verluchte holle ruimte of technische schacht of horizontale leidinggoot Voor leidingen in een niet-verluchte holle ruimte of technische schacht of horizontale leidinggoot zijn volgende verbindingen toegelaten: - koolstofstalen buizen: lassen - roestvast stalen buizen: lassen - PLT-buissysteem zonder verbindingen - koperen buizen: hardsolderen en koperen buizen zonder verbindingen

In figuur F.2.4 wordt een voorbeeld van ruimtelijke schikking 4 weergegeven.

Page 15: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

14 / 75

4.3.2.5 Ruimtelijke schikking 5 - Gevolgde weg: Leidingen en verbindingen ingewerkt in de muur of ondervloer

Bij leidingen ingewerkt in de muur of ondervloer zijn volgende verbindingsmethodes toegestaan:

- koolstofstalen buizen: schroefdraad en lassen - verzinkte stalen buizen: schroefdraad - roestvast stalen buizen: schroefdraad, persen en lassen - PLT-buissysteem zonder verbindingen - koperen buizen: persen en hardsolderen en koperen buizen zonder verbindingen

De PLT-buizen worden over hun hele lengte in een afzonderlijke gasdichte mantelbuis geplaatst die aan beide zijden uitmondt in een verluchte en bereikbare ruimte (ruimtelijke schikkingen 1, 2, 3 of 7).

De ingewerkte of in ondervloer geplaatste koperen leidingen worden mechanisch beschermd tegen pletting en toevallige doorboring door middel van een stalen bescherming van minstens 2 mm dikte. Deze stalen bescherming is eveneens tegen corrosie beschermd.

In figuren F.2.5 tot en met F.2.10 worden enkele voorbeelden van ruimtelijke schikking 5 weergegeven.

4.3.2.6 Ruimtelijke schikking 6 - Gevolgde weg: Ingegraven leidingen en verbindingen buiten het

gebouw

Voor ingegraven leidingen buiten een gebouw zijn volgende verbindingen toegelaten:

- koolstofstalen buizen: schroefdraad, flenzen en lassen - verzinkte stalen buizen: schroefdraad - roestvast stalen buizen: schroefdraad, flenzen, persen en lassen - PLT-buissysteem zonder verbindingen - koperen buizen: persen en hardsolderen en koperen buizen zonder verbindingen - polyethyleen (PE) buizen: elektrolassen, flenzen en trekvaste mechanische fittingen

De buiten het gebouw ingegraven PE-buizen, koperen buizen en PLT-buizen worden mechanisch beschermd tegen pletting en toevallige doorboring door een inrichting die boven de leiding geplaatst wordt, zoals bv.

aaneensluitende kunststoffen pannen;

soepele of stijve kunststof wachtbuis.

De overgang PE/metaal bevindt zich in volle grond buiten het gebouw op een afstand van 0,3 m tot 1 m van dit gebouw. De doorgang door de buitenmuur moet steeds in metaal zijn.

Ingegraven flensverbindingen moeten in de mate van het mogelijke vermeden worden. Flensverbindingen worden beperkt tot geflensde afsluiters en andere hulpstukken. Indien toch flenzen worden gebruikt moeten deze minstens van drukklasse PN10 zijn.

4.3.2.7 Ruimtelijke schikking 7 - Gevolgde weg: Leidingen en verbindingen bovengronds buiten het

gebouw

Voor bovengrondse leidingen buiten een gebouw zijn volgende verbindingen toegelaten:

- koolstofstalen buizen: schroefdraad, drieledige koppelingen, flenzen en lassen - verzinkte stalen buizen: schroefdraad en drieledige koppelingen - roestvast stalen buizen: schroefdraad, drieledige koppelingen, flenzen, persen, knellen en

lassen - PLT-buissysteem: mechanische verbindingen en PLT-buissysteem zonder verbindingen - koperen buizen: persen, knellen, drieledige koppelingen en hardsolderen en koperen buizen

zonder verbindingen

Indien er een risico op mechanische beschadiging bestaat (bv. gasleiding langs een werkplaats of een parkeerplaats voor wagens) moet een aangepaste mechanische bescherming worden voorzien tot op een hoogte van minstens 2 m opdat gasleidingen niet door voertuigen, vorkhefliften enz. kunnen beschadigd worden.

Page 16: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

15 / 75

Bij koperen buizen en PLT-buissystemen dient steeds een mechanische bescherming voorzien te zijn tot op 2 m boven het maaiveld.

NOOT: De mechanische bescherming kan onder meer bestaan uit een stalen profiel, een betonnen balk of

palen of een vangrail.

4.3.2.8 Ruimtelijke schikking 8 – Gevolgde weg: Ingegraven leidingen en verbindingen onder een gebouw

Voor ingegraven leidingen onder een gebouw zijn volgende verbindingen toegelaten:

- koolstofstalen buizen: lassen - roestvast stalen buizen: lassen - PLT-buissysteem zonder verbindingen - koperen buizen: hardsolderen en koperen buizen zonder verbindingen - polyethyleen (PE) buizen: elektrolassen

NOOT: Voor de overgang van PE naar metaal dient een vanuit de fabriek gemonteerd overgangsstuk toegepast

te worden.

De onder een gebouw ingegraven koolstofstalen buizen, roestvast stalen buizen, koperen buizen en PLT-buizen worden in een afzonderlijke gasdichte mantelbuis geplaatst. De mantelbuis is vervaardigd uit soepele of stijve kunststof of tegen corrosie beschermd koolstof-, verzinkt of roestvast staal.

De onder een gebouw ingegraven PE-buizen worden in een afzonderlijke gasdichte en tegen corrosie beschermde mantelbuis uit koolstofstaal, verzinkt staal of roestvast staal geplaatst.

De overgang PE/metaal bevindt zich in de mantelbuis op een afstand van minstens 0,5 m van de binnenruimte van het gebouw. De doorgang naar de binnenruimte moet steeds in metaal zijn.

De ruimte tussen de leiding en de mantelbuis wordt aan de zijde van de binnenruimte opgevuld met een niet-corrosief, plastisch materiaal zoals siliconenpasta of PUR-schuim met dichte cellen.

NOOT 1: Een veranda of carport die volledig gesloten is wordt als een gebouw beschouwd. Een veranda of carport met minstens één volledig open wand in verbinding met de buitenlucht wordt niet als een gebouw beschouwd.

NOOT 2: Een open doorgang door een gebouw wordt ook als een gebouw beschouwd.

Page 17: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

16 / 75

Tabel 5 – Overzicht van de toegelaten verbindingen voor de verschillende ruimtelijke schikkingen

R

uim

telij

ke

sch

ikki

ng

en

Gevolgde weg van de leidingen

Verbindingen

Mechanische verbindingen

Las

sen

/ Har

dso

lder

en

Sch

roef

dra

ad /

P

erse

n

Fle

nze

n

Kn

elle

n,

PL

T-b

uis

syst

eem

/ D

riel

edig

e ko

pp

elin

g

Tre

kvas

te

mec

han

isch

e ko

pp

elin

g P

E /

Ele

ktro

lass

en P

E

Leidingen en verbindingen binnen het gebouw

1 Leidingen en verbindingen in het zicht

toegelaten toegelaten toegelaten verboden toegelaten

2

Bereikbare leidingen en verbindingen in een verluchte technische schacht of horizontale leidinggoot

toegelaten toegelaten toegelaten verboden toegelaten

3 Bereikbare leidingen en verbindingen in een verluchte holle ruimte

toegelaten toegelaten toegelaten verboden toegelaten

4

Al dan niet bereikbare leidingen en verbindingen in een niet-verluchte holle ruimte of technische schacht of horizontale leidinggoot

verboden verboden verboden verboden toegelaten

5 Leidingen en verbindingen ingewerkt in de muur of ondervloer

toegelaten verboden verboden (1)

verboden toegelaten

Leidingen en verbindingen buiten het gebouw

6 Ingegraven leidingen en verbindingen buiten het gebouw

toegelaten toegelaten verboden toegelaten toegelaten

7 Leidingen en verbindingen bovengronds buiten het gebouw

toegelaten toegelaten toegelaten verboden (2)

toegelaten

Leidingen en verbindingen onder het gebouw

8 Ingegraven leidingen en verbindingen onder het gebouw

verboden verboden verboden (1)

verboden (3)

toegelaten

(1): PLT-buissystemen zonder verbindingen zijn wel toegestaan indien geplaatst in een afzonderlijke gasdichte mantelbuis (2): behoudens uitzondering zie § 4.4.6 (3): elektrolassen is toegestaan en voor de overgang van PE/metaal dient een vanuit de fabriek gemonteerd overgangsstuk toegepast te worden dat aan beide uiteinden gelast wordt.

Vervang § 4.3.4 door onderstaande tekst

4.3.4 Equipotentiaalverbinding, isolatiekoppeling en elektrische continuïteit

Het installatieleidingwerk boven de grond moet worden verbonden met de equipotentiaalverbinding van het gebouw in overeenstemming met het AREI.

Een ondergrondse metalen leiding (koper, koolstofstaal, roestvast staal of PLT) met een ingegraven lengte groter dan 1 m moet galvanisch gescheiden zijn van de bovengrondse metalen leiding door isolatiekoppelingen of geïsoleerde isolatieflenzen. Deze scheiding behoort bovengronds te zijn aangebracht op ten hoogste 0,5 m boven het maaiveld of bij binnenkomst in een gebouw.

De elektrische continuïteit tussen het leidingwerk, het drukregelsysteem, de gasstraat, de gastoestellen en het rookgasaansluit-en afvoerkanaal moet verzekerd zijn.

De leidingen mogen nooit dienst doen als aarding voor een elektrisch toestel of installatie.

Page 18: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

17 / 75

Voeg een nieuwe paragraaf 4.3.5 toe.

4.3.5 Plannen van de leidingen

De plannen waarop de gevolgde weg van de leidingen binnen en bovengronds buiten een gebouw is aangegeven, vermelden minstens een isometrisch schema van de leidingen met daarop: - de lengte van de leidingdelen - de diameter van de leidingdelen - het type van het materiaal van de leidingdelen - de aanduiding van de sectioneerkranen, stopkranen en de gastoestellen met hun vermogen

en gasdebiet - voor niet-zichtbare leidingen (ingewerkt in muren , vloeren en plafonds) : de van buiten uit

zichtbare vaste referentiepunten t.o.v. dewelke de plaats van de leidingen kan worden bepaald.

De plannen of het isometrisch schema waarop de gevolgde weg van de ingegraven leidingen is aangegeven vermelden minstens: - de lengte van de leidingdelen - de diameter van de leidingdelen - het type van het materiaal van de leidingdelen - de aanduiding en de plaatsbepaling van de buitenafsluiter(s), de lassen, de mechanische

fittingen, de PE-metaal overgang en andere hulpstukken - de ingravingsdiepte van de leiding - de van buiten uit zichtbare vaste referentiepunten t.o.v. dewelke de plaats van de leidingen

kan worden bepaald.

Het is aanbevolen om de plannen te vervolledigen met foto’s van de delen die niet meer zichtbaar zijn na het beëindigen van de werken: ingegraven leidingen, ingewerkte buizen en rookgasafvoerkanalen,…

Vervang § 4.4.1 door onderstaande tekst

4.4.1 Uitvoering

4.4.1.1 Algemeen

De loop van de leidingen wordt voorzien volgens rechte lijnen – horizontaal, verticaal of volgens de algemene lijnen van de wanden van de ruimte waarin ze zijn geplaatst - met zo weinig mogelijk richtingsveranderingen daar waar de schikking van de ruimten het toelaat.

Het aantal fittings en lassen moet beperkt blijven tot het minimum, rekening houdend met de voorziene loop van de leidingen en de beschikbare handelslengten van de buizen.

Om latere herstellingen en onderhoudswerken mogelijk te maken worden de leidingen in één of meerder bereikbare lagen geplaatst met een minimale afstand van 40 mm tussen elke leiding, kabel en andere installatie.

Het bevestigen van vreemde leidingen of kabels aan gasleidingen is verboden.

De leidingen zijn dusdanig geplaatst dat de gevolgen van de uitzettingen en de door het gebouw in normale omstandigheden uitgeoefende krachten geen mechanische belastingen of vervormingen veroorzaken die de weerstand en de dichtheid van de leiding zouden kunnen aantasten.

Indien de leidingen aan de wand bevestigd worden door middel van bevestigingsbeugels dienen deze aangepast te zijn aan de buitendiameter en het gewicht van de leidingen.

De beugels mogen de weerstand tegen hoge temperatuur (RHT) van het leidingwerk niet nadelig beïnvloeden. Daarom mogen enkel beugels uit koper of koperlegering, koolstofstaal, verzinkt staal of roestvast staal worden toegepast.

Er dienen bevestigingsbeugels geplaatst ter hoogte van elke afsluitkraan, elke bocht of T-stuk en bij expansievoorzieningen (compensatoren). Corrosie van de buis ter hoogte van de ondersteuning moet worden voorkomen.

De maximale afstand tussen ondersteuningen van horizontaal gelegde koolstofstalen buizen, verzinkte stalen buizen, roestvast stalen buizen, koperen buizen en PLT-buizen is in tabel 6

Page 19: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

18 / 75

weergegeven. Indien de toelaatbare ondersteuningsafstand wordt overschreden, moet door berekening worden aangetoond dat dit aanvaardbaar is.

Het gewicht van het verticale deel van het leidingwerk moet door ondersteunings- en bevestigingsmateriaal, dat zich zowel in het verticale als horizontale deel kan bevinden, zijn opgevangen.

De leidingen dienen elektrisch geïsoleerd te zijn van hun bevestigingsbeugels indien deze van een ander metaal vervaardigd zijn.

Tabel 6 – Maximale ondersteuningsafstand van koperen, koolstofstalen, verzinkte stalen, roestvast stalen buizen en PLT-buizen.

Koperen buizen en PLT-buizen Buitendiameter (mm) Maximale ondersteuningsafstand (m)

12 – 15 - 18 1 22 – 28 - 35 1,5

42 - 54 2 Koolstofstalen, verzinkte stalen en roestvast stalen buizen

Nominale diameter Maximale ondersteuningsafstand (m) DN 15 (1/2")

1,5 DN 20 (3/4") DN 25 (1") DN 32 (5/4")

3,0 DN 40 (6/4") DN 50 (2") 4,0

4.4.1.2 Fittingen voor het reinigen van de gasleiding

Er wordt een voldoende aantal fittings voorzien voor het reinigen, in het bijzonder aan de lage punten van de verticale leidingen.

4.4.1.3 T-stuk

Met het oog op het uitvoeren van de dichtheidsproef dient er een T-stuk, afgesloten met een metalen stop of dop, voorzien te worden:

- stroomafwaarts van de gasmeter geplaatst binnen een gebouw, vóór de eerste aftakking (zie figuur 4)

- stroomafwaarts van iedere tussengasmeter (zie figuur 2)

- stroomafwaarts van de gasmeter geplaatst buiten een gebouw, in de eerst bereikbare ruimte binnen het gebouw waar de binnenkomende gasleiding doorloopt (zie figuur 3)

- stroomafwaarts van iedere sectioneerkraan (zie figuur 1)

NOOT: De sectioneerkraan geplaatst vóór een tussengasmeter dient niet gevolgd te worden door een T-stuk.

Er dienen tevens enkele T-stukken in de installatie te worden aangebracht, afgesloten met een metalen stop of dop, met het oog op eventuele uitbreidingen of het later aansluiten van toestellen.

4.4.1.4 Stopkraan afgesloten met een metalen geschroefde stop of dop

In afwachting van het aansluiten van een toestel, moet elke leiding eindigen op een stopkraan die degelijk wordt afgesloten met een metalen geschroefde stop of dop.

4.4.1.5 Sectioneerkraan

In volgende gevallen dient een sectioneerkraan voorzien te worden:

a) Een sectioneerkraan wordt voorzien bij het uitbreiden van een installatie indien de uitbreiding een lengte heeft van meer dan 3 m of indien de uitbreiding plaatsvindt naar een ander lokaal (zie figuur 1).

Bij een uitbreiding van minder dan 3 m is geen bijkomende sectioneerkraan vereist.

Page 20: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

19 / 75

Figuur 1 - Illustratie van situatie a: Sectioneerkraan bij de uitbreiding van een installatie

b) Een sectioneerkraan wordt voorzien net stroomopwaarts van iedere tussengasmeter (zie figuur 2).

Figuur 2- Illustratie van situatie b: Sectioneerkraan net stroomopwaarts van iedere tussengasmeter

c) Een sectioneerkraan wordt voorzien op oordeelkundig gekozen plaatsen van uitgebreide binneninstallaties, dit om de gastoevoer van belangrijke vertakkingen te kunnen onderbreken bv. aan de voet van een stijgkolom en aan de voet van een koker.

Page 21: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

20 / 75

d) Een sectioneerkraan wordt voorzien in de eerst bereikbare ruimte waar de gasleiding ondergronds of bovengronds het gebouw binnenkomt (zie figuur 3).

Figuur 3 - Illustratie van situatie d: Sectioneerkraan in de eerst bereikbare ruimte van elk gebouw

De stopkraan van het gastoestel doet dienst als sectioneerkraan indien gelijktijdig aan volgende voorwaarden is voldaan:

- de aardgasbinneninstallatie is voorzien om slechts één aardgastoestel aan te sluiten.

- het gastoestel bevindt zich in deze eerst bereikbare ruimte.

- de zichtbare buislengte tussen de binnenkomende gasleiding en het gastoestel is kleiner dan 3 m.

Er is geen sectioneerkraan vereist in de eerst bereikbare ruimte waar de gasleiding het gebouw binnenkomt indien de gasmeter(s) van de aardgasdistributienetbeheerder (DNB) in deze ruimte van het gebouw is (zijn) geplaatst (zie figuur 4).

Figuur 4- Illustratie van situatie d: Er is geen sectioneerkraan vereist vlak na de gasmeter van de DNB

Page 22: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

21 / 75

e) Een sectioneerkraan wordt voorzien in de inkomende leiding van elke verblijfseenheid (bv. appartement) (zie figuur 5).

De stopkraan van het gastoestel doet dienst als sectioneerkraan indien gelijktijdig aan volgende voorwaarden voldaan is:

- de aardgasbinneninstallatie is voorzien om slechts één aardgastoestel aan te sluiten.

- het gastoestel bevindt zich in dezelfde ruimte als de inkomende gasleiding.

- de zichtbare buislengte tussen de inkomende gasleiding en het gastoestel is kleiner dan 3 m.

Figuur 5 - Illustratie van situatie e: een sectioneerkraan geplaatst op de inkomende gasleiding in een wooneenheid

f) Een handmatig bediende sectioneerkraan wordt voorzien in de gastoevoer naar de stookplaats, welke voldoet aan de norm NBN B61-001, zodat de gastoevoer van buiten de stookplaats op een goed bereikbare plaats, op een afstand van maximum 20 m, zonder hulpmiddelen kan worden bediend in geval van nood.

In deze context moet “goed bereikbaar” verstaan worden als een bereikbare plaats buiten het gebouw of ruimte binnen het gebouw waartoe men toegang heeft zonder sleutel.

De kraan voor de gasmeter of tussengasmeter kan de functie van deze sectioneerkraan vervullen indien aan bovenstaande voorwaarden voldaan is.

Page 23: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

22 / 75

g) Indien één gasmeter, eigendom van de DNB, meerdere gebouwen voedt, moet de gastoevoer van elk gebouw afzonderlijk kunnen worden afgesloten door middel van een afsluiter geplaatst buiten het betrokken gebouw.

Figuren 6, 7 en 8 illustreren deze situatie waarbij de gasmeter van de DNB zich respectievelijk bevindt in:

- een standaard buitenkast of gebouwtje (zie figuur 6)

- een buitenkast of gebouwtje waarin voor elk gebouw een afzonderlijke sectioneerkraan is voorzien (zie figuur 7).

- één van de gebouwen waarin er een sectioneerkraan is voorzien voor elke vertrekkende gasleiding naar de andere gebouwen (zie figuur 8).

Figuur 6: Voorbeeld van situatie g.

De gasmeter van de DNB is geplaatst in een buitenkast of gebouwtje en voedt meerdere gebouwen. Elk gebouw heeft een buitenafsluiter. Afsluiters 1, 3 en 5: buitenafsluiter Afsluiters 2, 4 en 6: sectioneerkraan (zie situatie d)

Page 24: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

23 / 75

Figuur 7: Voorbeeld van situatie g.

De gasmeter van de DNB is geplaatst in een buitenkast of gebouwtje waarin voor elk gebouw dat gevoed wordt een afzonderlijke sectioneerkraan is voorzien. Elk gebouw heeft een buitenafsluiter. Afsluiters 1, 2, 3: sectioneerkranen in de gasmeterkast Afsluiters 4, 6 en 8: buitenafsluiters Afsluiters 5, 7 en 9: sectioneerkraan (zie situatie d)

Page 25: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

24 / 75

Figuur 8: Voorbeeld van situatie g.

De gasmeter van de DNB is geplaatst in één van de gebouwen waarin er een sectioneerkraan is voorzien voor elke vertrekkende gasleiding naar de andere gebouwen. De gebouwen B en C gevoed vanuit gebouw A hebben een buitenafsluiter.

Afsluiters 3 en 5: buitenafsluiter Afsluiters 1, 2, 4 en 6: sectioneerkraan (zie situatie d)

Page 26: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

25 / 75

h) Een bijkomende sectioneerkraan wordt voorzien indien in een ruimte de gastoestellen en hun stopkranen niet bereikbaar zijn zonder hulpmiddelen. In deze ruimte moet de gastoevoer naar deze gastoestellen d.m.v. de sectioneerkraan kunnen onderbroken worden vanop een gemakkelijk, zonder hulpmiddelen, bereikbare plaats in deze ruimte. Dit kan worden gerealiseerd door één van volgende oplossingen:

- een bijkomende sectioneerkraan geplaatst op een gemakkelijk, zonder hulpmiddelen, bereikbare plaats in de ruimte.

- een sectioneerkraan met een kettingwiel waarvan de ketting te bedienen is vanop een gemakkelijk, zonder hulpmiddelen, bereikbare plaats in de ruimte.

- een traagsluitende normaal gesloten magneetafsluiter met elektrische bediening van op een gemakkelijk, zonder hulpmiddelen bereikbare plaats in de ruimte. Net stroomopwaarts van de magneetafsluiter wordt een sectioneerkraan geplaatst. De nodige maatregelen worden genomen opdat de opstelling bestand is tegen hoge temperaturen RHT (zie § 4.2).

Een voorbeeld van deze situatie is een ruimte verwarmd met heldere of donkere stralers of warmeluchtgeneratoren die op hoogte zijn geplaatst (zie figuur 9).

Figuur 9: Voorbeeld van situatie h

Een ruimte verwarmd met donkere stralers die op hoogte zijn geplaatst Afsluiters 1, 2 en 3: stopkranen van de donkere stralers Afsluiter 4: sectioneerkraan geplaatst op een gemakkelijk, zonder hulpmiddelen, bereikbare plaats in de ruimte

i) Een sectioneerkraan of buitenafsluiter wordt voorzien aan de ingang van een horizontale leidinggoot.

Page 27: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

26 / 75

4.4.1.6 Toepassen van een ingegraven buitenafsluiter (zoals vermeld in bovenstaande situaties § 4.4.1.5 g)

Indien het risico bestaat dat onbevoegden de buitenafsluiters ongewenst zouden bedienen, wordt een ingegraven afsluiter vooropgesteld. Deze afsluiter wordt op enige afstand van elk gebouw in de ingegraven gasleiding ingevoegd. De bediening gebeurt door middel van een verlengspindel bereikbaar onder een straatpot. Deze straatpot moet altijd bereikbaar zijn voor de hulpdiensten en voor de bewoner(s). Een afneembare bedieningssleutel voor de ingegraven afsluiter moet toegankelijk en altijd ter beschikking zijn.

NOOT 1: Men kan verwachten dat onbevoegden de gastoevoer ongewenst zouden bedienen in ondermeer scholen, feestzalen, jeugdlokalen, psychiatrische instellingen en op plaatsen waar het publiek vrije toegang heeft tot de bovengronds geplaatste buitenafsluiter.

NOOT 2: De plaats van iedere buitenafsluiter wordt aangegeven d.m.v. een kenplaatje zoals hierna beschreven. Dit kenplaatje wordt op de buitenmuur op circa 2 m hoogte bevestigd (zie figuur 10).

Afneembare aanduidingen

Op de plaat zijn de volgende afneembare aanduidingen aangegeven:

■ Vakje 1: *WIT cijfer dat het aantal leidingen die het gebouw voeden, aangeeft. *GROENE ondergrond: de kraan mag door de

brandweer gebruikt worden.

■ Vakje 2: ·ZWARTE aanduiding op GEEL veld: ● Meertoerensluiting

Kwarttoer sluiting

■ Vakjes 4, 5, 6 en 7: ZWART cijfer op GELE ondergrond: ligging (afstand in meter en decimeter) van de straatpot ten opzichte van de kenplaat:

4 en 5: links 6 en 7: rechts

■ Vakjes 8, 9 en 10: ZWART cijfer op GELE ondergrond: ligging:

- ofwel van de leiding - ofwel van de straatpot

ten opzichte van de kenplaat (afstand in meter en decimeter)

Figuur 10: Kenplaten voor de positiebepaling van ondergrondse buitenafsluiter

Schrap §4.4.2 “Bijzondere bepalingen voor stijgleidingen”

Wanneer de gasmeters samengebracht zijn in een technische lokaal, moeten de leidingen tussen het technisch lokaal en de verschillende wooneenheden één enkele bundel vormen voor elke groep boven elkaar liggende te bedienen ruimten. De leidingen mogen slechts bundels vormen wanneer elk van de leidingen bereikbaar blijft. NOOT Zie Bijlage F, Figuren F.2.1 en F.2.2. Schrap §4.4.3 “Tussengasmeter”

Iedere tussengasmeter moet voorafgegaan zijn door een sectioneerkraan.

Page 28: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

27 / 75

Voeg een gedachtestreep toe bij § 4.4.4 “Bijzondere bepalingen voor de plaatsing van een metalen slang”

- de metalen slang mag niet door een muur/wand of vloer gaan.

Voeg de nieuwe paragrafen 4.4.5 tot en met 4.4.8 toe

4.4.5 Aanleg van leidingen ingegraven buiten een gebouw

4.4.5.1 Ingravingsdiepte

De ingravingsdiepte, gemeten tussen de bovenzijde van de buis en het maaiveld, bedraagt ten minste 0,60 m.

Wanneer de leiding zich in een wachtbuis bevindt, wordt de ingravingsdiepte gemeten vanaf de bovenzijde van de wachtbuis.

Wanneer deze minimale diepte niet kan worden nageleefd, omwille van ondergrondse kunstwerken (vb. rioleringsbuizen) worden bijkomende voorzorgsmaatregelen genomen. Deze voorzorgsmaatregelen omvatten in ieder geval volgende maatregelen:

- De leiding wordt zo diep mogelijk gelegd.

- Tussen de gasleiding en het obstakel wordt een isolatiescherm uit duurzaam materiaal geplaatst.

Dit isolatiescherm kan bijvoorbeeld bestaan uit een dubbel gelegde elastomeren mat van 5 mm dikte die op doeltreffende wijze op de buis bevestigd wordt teneinde verschuiving te voorkomen.

- Boven de leiding worden over de hele lengte waarop de leiding onvoldoende diep ligt kunststof of metalen beschermingsplaten geplaatst.

Onder spoorwegrails bedraagt de minimale ingravingsdiepte 1,20 m.

4.4.5.2 Afstand tussen installaties

De afstand tussen twee ingegraven leidingen, van welke aard ook (gas, water, elektriciteit, …), bedraagt minstens: - 0,10 m op de kruispunten - 0,20 m bij evenwijdige loop

Overal waar mogelijk worden deze afstanden vergroot, in het bijzonder in de nabijheid van omvangrijke kunstwerken, teneinde voor elke installatie de risico's die gepaard gaan met de uitvoering van werken aan één van de installaties zo veel mogelijk te beperken.

Wanneer deze minimale afstanden niet kunnen worden nageleefd, worden bijkomende voorzorgsmaatregelen genomen. Deze voorzorgsmaatregelen omvatten in ieder geval het tussenplaatsen van een isolatiescherm uit duurzaam materiaal.

Dit isolatiescherm kan bijvoorbeeld bestaan uit een dubbel gelegde elastomeren mat van 5 mm dikte die op doeltreffende wijze op de buis bevestigd wordt teneinde verschuiving te voorkomen.

In geval van kruising van twee leidingen wordt het scherm aangebracht ter hoogte van de kruising over minstens één van de twee ingegraven leidingen en over een minimale afstand van 0,5 m.

Bij het leggen van de leidingen moeten bijzondere maatregelen genomen worden om de goede werking van de draineringsinrichtingen of de andere nabijgelegen ondergrondse installaties niet te verstoren en elke hinder voortvloeiend uit de aanleg-, onderhouds- of exploitatiewerken te vermijden.

De leiding wordt bij voorkeur buiten de rijweg geplaatst.

4.4.5.3 Sleufbodem

De sleufbodem wordt als volgt voorbereid:

- De graafwerken worden derwijze uitgevoerd dat de sleufbodem overal tot op een aangepaste diepte wordt vrijgemaakt.

Page 29: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

28 / 75

- De sleufbodem moet verwezenlijkt worden op een grondsoort die vrij is van steenslag, steenachtige lagen, rotsformaties, metselwerk, sintels of harde, corrosieve of snijdende materialen.

- Als deze voorwaarde niet kan worden nageleefd, moet de sleufbodem uitgegraven worden tot 10 cm beneden de leggingsdiepte d.w.z. de onderzijde van de leidingen. De sleuf wordt daarna aangevuld, in lagen van maximum 5 cm (telkens stevig aangedamd), met neutraal zand of goed verdichtbare, niet-corrosieve grondmaterialen, vrij van voorwerpen die de leidingen zouden kunnen beschadigen.

- Eenmaal op de sleufbodem gelegd, moeten de leidingen zich op de vereiste diepte bevinden en gesteund zijn over hun ganse lengte, zonder onderbreking. Deze bepaling geldt eveneens voor het plaatsen van de onderdelen van de leidingen.

- Op terreinen met vrij steile hoogten en laagten vertoont de sleufbodem, zuiver en vlak, overal een regelmatige helling.

4.4.5.4 Aanvullen van de sleuf

Het aanvullen van de sleuf gebeurt met neutraal zand of neutrale grond vrij van sintels, stenen, grind of puin, waardoor de bekleding van de leiding kan beschadigd worden.

De eerste aanaarding geschiedt tot iets boven de halve leidingdiameter en wordt krachtig met de hand aangestampt met een houten aanstamper.

De beweging bij het aanstampen geschiedt schuin, naar de onderzijde van de leiding toe, zodat zij over gans de onderste leidingomtrek stevig met grond ondersteund wordt, zonder enige holte of gebrek aan verdichting.

Daarna wordt er in lagen van maximaal 10 cm, telkens met een houten aanstamper stevig aangestampt, verder aangeaard tot minstens 10 cm boven de leiding.

De verdere aanaardingen gebeuren in lagen van ongeveer 20 cm en worden telkens krachtig met de handaanstamper of met een mechanische aanstamper aangestampt.

Een voldoende verdichting is noodzakelijk. De samendrukbaarheidsmodulus moet minstens gelijk zijn aan de oorspronkelijke waarde. Bij het uitvoeren van de werken voor het aanvullen en aandammen wordt steeds voor ogen gehouden dat alle latere grondverzakkingen moeten vermeden worden.

Het gebruik van bevroren of natte specie is af te raden. Indien dit niet kan vermeden worden, dient de sleuf na opdrogen van de specie bijkomend aangedamd en zo nodig aangevuld.

Het mechanisch aandammen is verboden in de volgende gevallen: - Instructies van de opdrachtgever, o.a. bij gevaar voor instorting - Boven broze materialen of moffen en andere onderdelen in niet-elastisch materiaal

4.4.5.5 Signalisatie

Op circa 0,2 m boven de leiding moet een geel signalisatieband of -lint met aanduiding “gas-gaz” worden aangebracht. Het lint is conform NBN EN 12613.

4.4.5.6 Ingegraven wachtbuizen buiten het gebouw

Gasleidingen mogen in ingegraven wachtbuizen geplaatst worden. De wachtbuis heeft een diameter aangepast aan de diameter van de gasleiding. De wachtbuis moet rechtlijnig zijn. In één wachtbuis mag naast de gasleiding geen andere leiding of kabel geplaatst worden.

De wachtbuis dient te eindigen op 1 m van de buitenmuur.

4.4.6 Bijzondere bepalingen voor de toepassing van polyethyleen (PE) buizen

De installaties met polyethyleenbuizen zijn slechts toegelaten voor de ingegraven gedeelten van een installatie buiten of onder het gebouw (ruimtelijke schikkingen 6 en 8).

Evenwel, in het bijzonder geval van een PE-leiding in een kast of in een cabine buiten het gebouw, mag een gedeelte van de PE-installatie bovengronds geplaatst zijn indien gelijktijdig aan volgende voorwaarden is voldaan:

Page 30: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

29 / 75

- de ingravingsdiepte van het horizontale ingegraven gedeelte van de leiding voldoet aan de eisen van artikel 4.4.5.1.

- de polyethyleenleiding komt verticaal uit de grond onder de cabine of de kast, stevig in de bodem verankerd.

- het bovengrondse gedeelte van de PE-leiding is beschermd tegen licht en mechanisch beschadiging door een wachtbuis, de kast en/of de cabine.

- de lengte van de bovengrondse PE-leiding is beperkt tot 0,70 m.

In de nabijheid van een buis of onderdeel van PE mag geen vlam gebruikt worden (bijvoorbeeld om een buis te plooien).

4.4.7 Aanleg van leidingen bovengronds buiten een gebouw

4.4.7.1 Ondersteuning en beugels

Er wordt een voldoende aantal bevestigingsbeugels geplaatst zoals bepaald in § 4.4.1.1.

Het gewicht van een verticale leiding moet onderaan ondersteund worden door middel van een vaste puntbeugel.

4.4.7.2 Elektrische isolatie

Het buitengedeelte van de stijgleiding is elektrisch geïsoleerd van het ingegraven gedeelte en het binnenshuis geplaatste gedeelte.

De bevestigingsbeugels zijn elektrisch geïsoleerd van de buis.

4.4.8 Thermische uitzetting en flexibiliteit

Expansievoorzieningen worden voorzien:

- in gebouwen indien het leidingwerk onvoldoende flexibel is om uitzetting door temperatuurverschillen te kunnen opnemen.

- bij bovengrondse leidingen buiten een gebouw die onderhevig zijn aan thermische uitzettingen.

De thermische uitzettingen worden opgevangen door:

- het plaatsen van een uitzettingslier of een compensator met een roestvast stalen balg op oordeelkundig bepaalde plaatsen.

- het plaatsen van bevestigingsbeugels: voor elk recht stuk leiding dient één vaste punt beugel te zijn en de andere moeten glijbeugels zijn, dit om axiale thermische uitzetting mogelijk te maken.

Het gebruik van compensatoren in het leidingwerk moet tot een minimum worden beperkt in verband met hun kwetsbaarheid en het risico op lekkage.

Bij gevaar voor mechanische belasting buiten de fabrieksspecificaties moeten compensatoren met een roestvast stalen balg worden gemonteerd met verankeringspunten om de expansie in de bedoelde richting te beperken.

Rubber en kunststof elementen moeten door een metalen omhulling tegen plaatselijke warmte-instraling en/of mechanische beschadiging worden beschermd.

Vervang § 4.5.1.2 door onderstaande tekst:

4.5.1.2 Verbindingsmethoden

De leidingelementen van een binnenleiding worden verbonden d.m.v.:

- draadverbindingen: enkel schroefbare koolstofstalen buizen (NBN EN 10255, NBN EN 10208-1 of NBN EN 10216-1) en roestvast stalen buizen conform tabel 3b en 3c mogen gebruikt worden.

Page 31: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

30 / 75

- lassen voor koolstofstalen buizen en roestvast stalen buizen of hardsolderen voor koperen buizen

- flenzen voor koolstofstalen buizen, roestvast stalen buizen en PE-buizen waarvan het materiaal van de pakkingen conform 4.5.2.2 is.

- knelfittings of toebehoren: zij zijn slechts toegelaten voor koperen buizen en roestvast stalen buizen met een buitendiameter tot en met 28 mm, de nominale maat van het hulpstuk is identiek met die van de buis waarop het wordt aangebracht.

- persfittings of toebehoren; zij zijn slechts toegelaten voor koperen buizen en roestvast stalen buizen met een buitendiameter tot en met 54 mm, de nominale maat van het hulpstuk is identiek met die van de buis waarop het wordt aangebracht.

- metalen drieledige schroefkoppelingen ("Union koppeling" genoemd) met conische sluiting, waarvan de dichtheid hoofdzakelijk verwezenlijkt wordt door contact van metaal op metaal gevormd door conische of sfero-conische oppervlakken (dit is bijvoorbeeld het geval bij tussenplaatsing van een O-ring aangebracht in een gleuf die gesloten is na het vastschroeven). De driedelige schroefkoppelingen van smeedbaar gietijzer beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN EN 10242 en zijn toegelaten voor koolstofstalen buizen. Drieledige schroefkoppelingen in roestvast staal worden toegepast op roestvast stalen buizen. Drieledige schroefkoppelingen in koper of koperlegering (messing, brons) worden toegepast op koperen buizen.

- elektrolasmoffen en trekvaste mechanische fittingen voor de verbinding van PE-buizen.

- PLT-buissysteem verbindingen. Vervang § 4.5.1.3.2 “Verbindingen met knelfittings of toebehoren” door onderstaande tekst:

Bij het verbinden van koperen of roestvast stalen buizen door middel van een knelfitting of toebehoren moet de knelring twee aanslagkragen hebben die een overdreven vervorming van de koperen of roestvast stalen buis moeten beletten en toelaten dat de ring zich na volledige aanspanning evenwijdig met de as van de buis bevindt.

Bij het uitvoeren van een knelverbinding van koperen buizen met de kwaliteit R 220 (uitgegloeide buis) dient een steunbus gebruikt te worden.

Voor knelfittingen uit koper en koperlegering moet de wartelmoer de buis, vanaf de knelring, ondersteunen over een nuttige lengte gelijk aan ten minste 0,7 maal de buitendiameter van de buis. Vervang in § 4.5.1.3.3.1 “Verbindingen met persfittings of toebehoren - Algemeen” en de onderliggende tekst door onderstaande tekst:

4.5.1.3.3.1 Algemeen

Tijdens het persen mag er zich geen abnormale pletting van de koperen of roestvast stalen buis voordoen. De klemming moet echter voldoende zijn om de mechanische weerstand van de verbinding te waarborgen indien zij onderworpen wordt aan de statische en dynamische krachten die op de installatie kunnen inwerken bij normaal gebruik: buiging, wringing, rekking en trillingen. Het persen zelf moet:

a) de gecontroleerde blijvende vervorming van de elementen verzekeren bij het persen; de uitgevoerde persing dient conform te zijn aan de voorschriften van de fabrikant van de persfitting;

b) uitgevoerd worden conform de voorschriften 5.2.4.2.1 en 5.2.4.2.2 van de norm NBN EN 1775.

Schrap § 4.5.1.3.3.2 “Beperkingen in het gebruik”

De fittings en toebehoren moeten gebruikt worden conform met de gebruiksaanwijzingen die verplicht toegevoegd zijn en enkel: - om koperen buizen te verbinden die conform zijn met de norm NBN EN 1057 en die een uitwendige diameter hebben kleiner dan of gelijk aan DN 28; het verbinden van een stalen en een koperen buis met behulp van deze verbindingsmethode is verboden; - indien de werkdruk kleiner dan of gelijk aan 100 mbar is.

Page 32: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

31 / 75

Voeg een nieuwe paragraaf 4.5.1.4.3 toe

4.5.1.4.3 Lasverbindingen van roestvast stalen buizen en onderdelen

De lasverbinding wordt gerealiseerd volgens de norm NBN EN 1011-3. Vervang in § 4.5.2.3 “Persfitting en toebehoren” de tekst van de eerste alinea door onderstaande tekst:

De dichtheid van de verbinding wordt op duurzame wijze bekomen door de samengevoegde werking van het persen, metaal op metaal, van de fitting op de buitenwand van de koperen of roestvast stalen buis en het samendrukken van de O-ring die zich in de gleuf van de persfitting bevindt.

Voeg een nieuwe paragraaf 4.5.3 toe

4.5.3 Verbindingen van PE-buizen 4.5.3.1 Algemeen

De onderdelen en de kranen hebben een mechanische weerstand die aangepast is aan hun aanwending: lassen, klemmen, knellen, naar gelang het geval.

De elastomeren dichtingsringen die in de verbindingen toegelaten zijn, moeten hun mechanische en chemische eigenschappen bij contact met gas behouden.

Alvorens de verbindingen te verwezenlijken, ziet de installateur na of de buizen en onderdelen inwendig zuiver zijn en geen bramen of een ander gebrek vertonen.

De buizen, onderdelen en verbindingsstukken worden geplaatst zonder spanningen die schade kunnen veroorzaken.

Het is verboden:

- het polyethyleen in contact te brengen met lijmen, vetten of oliën, zelfs niet om de montage te vergemakkelijken.

- bij het verbinden van PE een open vlam te gebruiken.

PE-buizen worden verbonden door middel van elektrolasverbindingen, flenzen of trekvaste mechanische verbindingen.

De trekvaste mechanische verbindingen voldoen aan ISO 10838-1, ISO 10838-3, NBN EN 10284 of DIN 8076/DVGW VP600. De montage-instructies van de fabrikant moeten gevolgd worden.

4.5.3.2 Lasverbindingen van buizen en onderdelen uit polyethyleen (PE) a) Lastoestellen

Buizen en hulpstukken moeten op een betrouwbare manier kunnen verbonden worden in werfomstandigheden.

Lastoestellen conform ISO 12176-2 (voor elektrolas) worden voor het lassen gebruikt. Bijkomend dienen de lasparameters, gespecificeerd in NBN T42-010, geprogrammeerd te zijn in de PE- lastoestellen. b) Lastechnieken

Enkel elektrolassen wordt toegelaten als lastechniek voor het lassen van PE-buizen en onderdelen.

NOOT: Spiegellassen en polyfusielassen worden niet toegelaten. c) Kwalificatie van PE-lassers en lasprocedure

De lasser moet een opleiding gevolgd hebben in overeenstemming met NBN T42-011 en over een geldig laspaspoort beschikken.

NOOT: Een PE-laspaspoort heeft een beperkte geldigheidsduur en dient periodiek vernieuwd te worden.

Het PE-lassen wordt uitgevoerd volgens de lasprocedure beschreven in NBN T42-010.

Page 33: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

32 / 75

d) Kwaliteitscontrole

Er dient een visuele controle uitgevoerd te worden op iedere verbinding (zie NBN T42-010). In geval van twijfel of betwisting bij de visuele controle of indien gespecificeerd in de lasprocedure kan overgegaan worden tot destructieve controles. Voeg een nieuwe paragraaf 4.5.4 toe

4.5.4 Overgangskoppelingen

4.5.4.1 Algemeen

De overgangskoppeling tussen buizen en/of hulpstukken, vervaardigd van verschillende materialen, moet: - vervaardigd zijn van een materiaal dat voor de twee te verbinden leidingtypen toegelaten is

(zie paragraaf 4.1.1). - aan weerszijden van het koppelstuk voorzien zijn van een verbindingswijze toegelaten voor

de te verbinden leiding (zie paragrafen 4.1.3 en 4.5.1.2).

Er moeten voorzorgen genomen worden om het optreden van galvanische koppels bij de verbinding van twee verschillende metalen te voorkomen (zie § 4.5.1.1).

4.5.4.2 Overgangskoppeling staal/koper

De buizen of onderdelen van koper of koperlegering mogen niet gelast worden op een buis of onderdeel van staal.

4.5.4.3 Overgangskoppeling PE/metaal

De overgang PE/metaal wordt verwezenlijkt door middel van een trekvaste mechanische fitting of een elektrolasfitting. De trekvaste mechanische overgangsfitting voldoet aan ISO 10838-1, ISO 10838-3, NBN EN 10284 of DIN 8076/DVGW VP600. De elektrolasfitting is conform NBN EN 1555-3. Vervang § 4.7 “Dichtheidsproef” door volgende tekst:

4.7 Beproeving van de installatie Deze proef heeft tot doel elk opspoorbaar lek te vinden.

4.7.1 Dichtheidsproef

Na het openen van de stopkranen van al de aangesloten verbruikstoestellen, wordt de binnenleiding (inbegrepen de tussengasmeters en de aansluitleidingen van de verbruikstoestellen) beproefd met behulp van lucht of een inert gas (bv. stikstof) op een druk van 150 mbar. De dichtheid wordt vastgesteld op basis van de volgende gelijktijdige waarnemingen:

- het niet-ontstaan van bellen op al de bereikbare delen tijdens het afzepen met een schuimend product.

- na een wachttijd van minstens 10 minuten, die de druk toelaat zich te stabiliseren op ongeveer de initiële druk, het behouden tijdens een voldoende lange periode van de op de controlemanometer aangeduide gestabiliseerde druk.

Vloeistoffen voor lekdetectie moeten voldoen aan EN 14291. Vloeistoffen voor lekdetectie moeten zo worden gekozen dat ze geen corrosie of uitval van drukapparatuur veroorzaken en de vloeistof behoort altijd te worden verwijderd door wassen, drogen enz.

NOOT: Voor componenten gemaakt van roestvast staal, behoort het chloridegehalte (Cl-) in de vloeistof voor lekdetectie beneden 30 mg/l te liggen.

Elk lek moet hersteld worden.

Bij deze beproeving is het gebruik van gasvormige brandstoffen (zoals vloeibaar petroleumgas, butaan of propaan) of van zuurstof ten strengste verboden.

Page 34: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

33 / 75

Elke uitbreiding van de leidingen wordt beschouwd als een nieuw gedeelte van de binnenleiding. Dit deel moet bovenstaande proef doorstaan.

4.7.2 Mechanische sterkteproef

Enkel en alleen bij lage druk binneninstallaties die rechtstreeks gevoed worden door een gasdrukregelstation (klantencabine) wordt er voorafgaand aan de dichtheidsproef ook een mechanische sterkteproef uitgevoerd op een druk van 250 mbar gedurende minstens 15 minuten.

Deze bepaling is niet van toepassing op lage druk binneninstallaties gevoed:

- via het lage druk distributienet (20 -25 mbar)

- via het “100 mbar” lage druk distributienet, met een huisdrukregelaar stroomopwaarts van elke gasmeter

- via het middendruk A (0,1 bar ≤ MOP < 0,5 bar) of middendruk B (0,5 bar ≤ MOP < 5 bar) distributienet met een tweetrapsdrukregelaar stroomopwaarts van de gasmeter

Alle elementen van de leidingen zoals drukregelaars, gasmeters, afsluiters en veiligheidsinrichtingen die niet kunnen weerstaan aan de druk voor de mechanische sterkteproef moeten voorafgaand aan de beproeving verwijderd worden.

In dat geval moet het verwijderde element vervangen worden door een stuk buis of moeten de leidingdelen stroomop- en stroomafwaarts van het verwijderde element worden afgedicht en afzonderlijk beproefd.

Verbruikstoestellen moeten voorafgaand aan de mechanische sterkteproef afgekoppeld worden. Vervang de huidige § 4.10 “Merken van leidingen” door volgende tekst:

4.10 Merken van de leidingen 4.10.1 Merken door middel van gele kleur

Indien verwarring mogelijk is, hetzij tussen verschillende leidingen hetzij over de aard van het doorstromende fluïdum, worden de gasleidingen geïdentificeerd door een markering in gele kleur.

4.10.2 Merken van de gasleiding onmiddellijk na de gasmeter

Indien er een gasmeter per verblijfseenheid voorzien is en indien de verschillende gasmeters samen in een gemeenschappelijk lokaal zijn opgesteld moet op ondubbelzinnige wijze duidelijk zijn met welke gasmeterkraan men de gastoevoer van een bepaalde verblijfseenheid kan afsluiten.

De aanduiding van de verdieping en de betrokken verblijfseenheid wordt aangebracht bij het verbinden van de gasmeter met de binnenleiding van die verblijfseenheid en dit op de gasbuis stroomafwaarts op maximum 0,50 m na de gasmeter en op een duidelijke ondubbelzinnige en onuitwisbare wijze. Bijvoorbeeld door het aanbrengen van het door de gemeente toegekende busnummer van de verblijfseenheid. Vervang de huidige § 4.11 door onderstaande tekst:

4.11 Corrosiebescherming

4.11.1 Metallisch contact

Leidingwerk mag geen metallisch contact maken met ander leidingwerk of kabels ter voorkoming van galvanische corrosie. Hiervan zijn uitgezonderd verbindingen bij gastoestellen en verbindingen met de equipotentiaalverbinding van het gebouw in overeenstemming met het AREI. (zie ook § 4.3.4).

Bijzondere aandacht moet worden gegeven aan de voorkoming van corrosie bij buisondersteuningen.

Page 35: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

34 / 75

4.11.2 Bescherming van niet-ingegraven leidingwerk

4.11.2.1 Algemeen

Een deugdelijk beschermsysteem is gebaseerd op:

- voorbehandeling (ontvetten, reinigen, roest en walshuid verwijderen)

- aanbrengen van een of meerdere corrosiewerende grondlagen

- aanbrengen van een afsluitende (en waar nodig weervaste) deklaag.

Voor mogelijke uitvoeringen van beschermsystemen kunnen verffabrikanten adviseren.

Speciale aandacht moet worden besteed aan de bescherming van:

- het leidingwerk ter hoogte van ophangingen bij ondersteuningen en muurdoorvoeringen

- flenzen Ruimten tussen flenzen zijn moeilijk te beschermen. Een middel om corrosievorming tussen flenzen tegen te gaan is deze ruimte in te spuiten met een corrosiewerend medium (tectyl) en dan de flensopening af te plakken. Ook kan corrosievorming worden tegengegaan door het afdichten van deze opening met kit. Voor flenzen die regelmatig moeten worden losgenomen, kan een blijvend plastische kit (butyleen) worden gebruikt. In andere gevallen kan een zeer duurzame afdichting worden verkregen met meer elastische kitten zoals polysulfidekit, polyurethaankit of siliconenkit. Uit het oogpunt van corrosiebescherming wordt het gebruik van thermisch verzinkte of roestvast stalen moeren, bouten en afdichtingsringen aanbevolen. Flenzen kunnen voor corrosiebescherming verzinkt of geplastificeerd zijn.

4.11.2.2 Beschermingssystemen in functie van de ruimtelijke schikking en de corrosiviteit van het milieu

De keuze van het beschermingssysteem moet zo worden gemaakt dat rekening wordt gehouden met het te verwachten corrosieniveau in overeenstemming met NBN EN ISO 12944-1.

Onderscheid wordt als volgt gemaakt tussen niet-corrosief, licht tot matig en sterk corrosieve milieus.

■ Niet-corrosieve milieus: Leidingen en verbindingen binnen een gebouw in een droge ruimte: - geplaatst in het zicht (ruimtelijke schikking 1) - geplaatst in een verluchte technische schacht of horizontale leidinggoot (ruimtelijke

schikking 2) - geplaatst in een verluchte holle ruimte (ruimtelijke schikking 3)

Voorbeelden van doelmatige bescherming voor niet-ingegraven buizen in niet-corrosieve milieus:

a) Leidingen van koolstofstaal: 1) vanuit de fabriek thermisch verzinkt in overeenstemming met NBN EN 10240 (zinklaag ten

minste 56 μm dik) 2) roestwerende verf

b) Leidingen van roestvast staal: Er is geen bijkomende corrosiebescherming nodig.

c) PLT-leidingen: Er is geen bijkomende corrosiebescherming nodig.

d) Koperen leidingen: Er is geen bijkomende corrosiebescherming nodig.

■ Licht tot matig corrosieve milieus: Leidingen en verbindingen binnen een gebouw in een vochtige ruimte: - geplaatst in het zicht (ruimtelijke schikking 1) bv. bad- en doucheruimten, toiletten, vochtige kelder,

zolder of ander lokaal, melkfabrieken, aardappelmeelfabrieken, wasserijen, … - geplaatst in een verluchte technische schacht of horizontale leidinggoot (ruimtelijke schikking 2) - geplaatst in een verluchte holle ruimte (ruimtelijke schikking 3)

Leidingen en verbindingen in een niet-verluchte holle ruimte of technische schacht of horizontale leidinggoot (ruimtelijke schikking 4)

Page 36: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

35 / 75

Leidingen en verbindingen bovengronds buiten het gebouw (ruimtelijke schikking 7)

Voorbeelden van doelmatige bescherming voor niet-ingegraven buizen in licht tot matig corrosieve milieus:

a) Leidingen van koolstofstaal: 1) vanuit de fabriek gepoedercoate koolstofstalen buizen 2) vanuit de fabriek bekleding met polyethyleen volgens NBN EN ISO 21809-1 3) vanuit de fabriek thermisch verzinkt in overeenstemming met NBN EN 10240 (zinklaag ten

minste 56 μm dik) 4) roestwerende primer en tweemaal geschilderd (grond- en deklaag) 5) wikkelband of thermokrimpbaar materiaal in overeenstemming met NBN EN 12068

b) Leidingen van roestvast staal: Er is geen bijkomende corrosiebescherming nodig.

c) PLT-leidingen: Er is geen bijkomende corrosiebescherming nodig.

d) Koperen leidingen: 1) vanuit de fabriek bekleed met synthetisch materiaal conform NBN EN 13349 2) etsgrondverf en eenmaal geschilderd met deklaag 3) wikkelband of thermokrimpbaar materiaal in overeenstemming met NBN EN 12068

■ Sterk corrosieve milieus: - binnen bv. : droogkuis, zwembaden, drukkerijen, kapsalons, blijvend vochtige kelders,

kruipruimten, chemische bedrijven, beitshallen, vertinnerijen, verzinkerijen, … (ruimtelijke schikkingen 1- 2 – 3 – 4)

- leidingen bovengronds buiten het gebouw (ruimtelijke schikking 7) in de nabijheid van bv. zwavelzuur-, ammoniak- of kunstmestfabrieken, …

Voorbeelden van doelmatige bescherming voor niet-ingegraven buizen in sterk corrosief milieu:

a) Leidingen van koolstofstaal: 1) vanuit de fabriek gepoedercoate koolstofstalen buizen 2) vanuit de fabriek bekleding met polyethyleen volgens NBN EN ISO 21809-1 3) vanuit de fabriek thermisch verzinkt in overeenstemming met NBN EN 10240 (zinklaag ten

minste 56 μm dik) en met deklagen van chloorrubberverf 4) roestwerende primer en tweemaal met epoxy geschilderd (grond- en deklaag) 5) wikkelband of thermokrimpbaar materiaal in overeenstemming met NBN EN 12068

b) Leidingen van roestvast staal: 1) vanuit de fabriek bekleding met polyethyleen volgens NBN EN ISO 21809-1 2) wikkelband of thermokrimpbaar materiaal in overeenstemming met NBN EN 12068

c) PLT-leidingen: Er is geen bijkomende corrosiebescherming nodig.

d) Koperen leidingen: 1) vanuit de fabriek bekleed met synthetisch materiaal conform NBN EN 13349 2) etsgrondverf en tweemaal met epoxy geschilderd (grond- en deklaag) 3) wikkelband of thermokrimpbaar materiaal in overeenstemming met NBN EN 12068

4.11.2.3 Wikkelband en thermokrimpbaar materiaal

Pijpwikkelband en thermokrimpbaar materiaal voor het bekleden van leidingen, verbindingen, hulpstukken en verwijderde of beschadigde vanuit de fabriek aangebrachte bekleding moeten in overeenstemming met NBN EN 12068 zijn en hebben het beschermingsniveau van de klasse A30 of hoger.

PLT-buissysteem verbindingen worden steeds bekleed met de door de fabrikant voorgeschreven autovulkaniserende wikkelband of thermokrimpkous.

A30 betekent volgens de norm NBN EN 12068 dat het om een bekleding gaat met een lage mechanische weerstand bruikbaar bij een temperatuur van maximum 30°C.

Vóór het aanbrengen van de bekleding, conform de instructies van de fabrikant, moet de leiding gereinigd worden zodat elk spoor van vocht of vreemde lichamen die de adhesie en de eigenschappen van de bekleding nadelig zouden kunnen beïnvloeden, volledig verwijderd is.

Page 37: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

36 / 75

Mogelijke systemen zijn onder meer:

- "Butylwikkelband"-systeem: de 1ste laag bestaat uit butyl primer, de 2de laag bestaat uit butylband aangebracht met een overlapping van 50% en de 3de laag wordt gevormd door een mechanische beschermingsband uit PE of PVC eveneens met een overlapping van 50%.

- "vetwikkelband"-systeem: de 1ste laag vetband wordt aangebracht met een overlapping van 50% en de 2de laag wordt gevormd door een mechanische beschermingsband uit PE of PVC aangebracht met een overlapping van 50%.

- "thermokrimp"-systeem: een thermokrimpmof wordt aangebracht met behulp van een air-gun of met een roofing-brander.

Indien lucht zit opgesloten onder de wikkelband, moet die worden verwijderd.

4.11.2.4 Aantasting van buisbekledingen

Buizen met een bekleding van polyethyleen, pijpwikkelband of thermokrimpbaar materiaal mogen niet aan direct zonlicht worden blootgesteld. Een uitzondering vormt bekleding van met koolstof gestabiliseerd polyethyleen dat kan worden herkend aan de zwarte kleur. Buizen met deze bekleding moeten echter wel tegen permanente zonnestraling worden beschermd.

4.11.3 Bescherming van in de muur of ondervloer ingewerkt leidingwerk (ruimtelijke schikking 5)

Voorbeelden van doelmatige bescherming voor in de muur of ondervloer ingewerkte buizen:

a) Leidingen van koolstofstaal: 1) vanuit de fabriek bekleding met polyethyleen volgens NBN EN ISO 21809-1 2) vanuit de fabriek thermisch verzinkt in overeenstemming met NBN EN 10240 (zinklaag ten

minste 56 μm dik) en bekleed met wikkelband of thermokrimpbaar materiaal in overeenstemming met NBN EN 12068

3) wikkelband of thermokrimpbaar materiaal in overeenstemming met NBN EN 12068

b) Leidingen van roestvast staal: 1) vanuit de fabriek bekleding met polyethyleen volgens NBN EN ISO 21809-1 2) wikkelband of thermokrimpbaar materiaal in overeenstemming met NBN EN 12068

c) PLT-leidingen: Er is geen bijkomende corrosiebescherming nodig.

d) Koperen leidingen: Enkel vanuit de fabriek bekleed met synthetisch materiaal conform NBN EN 13349;

4.11.4 Bescherming van ingegraven leidingwerk buiten een gebouw (ruimtelijke schikking 6) en onder een gebouw (ruimtelijke schikking 8)

4.11.4.1 Beschermingssystemen

Voorbeelden van doelmatige bescherming voor ingegraven buizen:

a) Leidingen van koolstofstaal: 1) vanuit de fabriek bekleding met epoxy in overeenstemming met NBN EN 10289 of met

polyurethaan in overeenstemming met NBN EN 10290 2) vanuit de fabriek bekleding met polyethyleen volgens NBN EN ISO 21809-1 3) vanuit de fabriek thermisch verzinkt in overeenstemming met NBN EN 10240 (zinklaag ten

minste 56 μm dik) en bekleed met wikkelband of thermokrimpbaar materiaal in overeenstemming met NBN EN 12068

4) wikkelband of thermokrimpbaar materiaal in overeenstemming met NBN EN 12068 NOOT: Vanuit de fabriek thermisch verzinkte koolstofstalen buizen zijn niet toegelaten in ruimtelijke schikking 8.

Bovenop deze passieve bescherming moeten ingegraven koolstofstalen leidingen langer dan 10 m bijkomend beschermd worden d.m.v. een kathodische bescherming in overeenstemming met NBN EN 12954.

Men moet altijd zorgen voor:

Page 38: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

37 / 75

- een elektrische continuïteit van de leiding over heel haar lengte - een voldoende aantal potentiaalcontrolepunten - een isolatiekoppeling op iedere plaats waar de leiding uit of in de grond gaat De doeltreffendheid van de kathodische bescherming wordt regelmatig gecontroleerd.

b) Leidingen van roestvast staal: 1) vanuit de fabriek bekleding met polyethyleen volgens NBN EN ISO 21809-1 2) wikkelband of thermokrimpbaar materiaal in overeenstemming met NBN EN 12068

c) PLT-leidingen: Er is geen bijkomende corrosiebescherming nodig.

d) Koperen leidingen: 1) vanuit de fabriek bekleed met synthetisch materiaal conform NBN EN 13349 2) wikkelband of thermokrimpbaar materiaal in overeenstemming met NBN EN 12068

e) PE-leidingen: Er is geen corrosiebescherming nodig.

4.11.4.2 Beproeving van de bekleding op ondergronds leidingwerk

Nadat buisverbindingen en hulpstukken ter plaatse zijn bekleed en alle zichtbare beschadiging aan de bekleding is gerepareerd, moet de bekleding op fouten worden gecontroleerd met een afvonkapparaat met een spanning van minstens 10.000 VDC.

4.11.4.3 Bescherming van hulpstukken, kranen en verbindingen

Speciale aandacht moet worden besteed aan de bescherming van:

- onderdelen zoals klepspindels, waar een hechtende isolerende bekleding moet worden toegepast. Over de klepspindel moet een beschermbuis worden geplaatst.

- hulpstukken (bochten, reducties, T-stukken, holle bodems, …), kranen, apparatuur en verbindingen. Deze moeten bij voorkeur van tevoren door de fabrikant worden bekleed met epoxy, polyester of polyurethaan. Waar dit niet mogelijk is, moet wikkelband in overeenstemming met NBN EN 12068 worden toegepast.

4.11.5 Mantelbuis

Bij elke doorgang van een gasleiding door een muur of vloer wordt deze leiding beschermd door een afzonderlijke mantelbuis. De mantelbuis is vervaardigd uit koper, staal, RVS, polyethyleen (PE) polypropyleen (PP) of een andere geschikte kunststof.

Een mantelbuis is noodzakelijk om beschadiging van de leiding en/of van de corrosiewerende bekleding te vermijden door thermische uitzetting van de leiding. Bovendien voorkomt deze mantelbuis corrosie van metalen leidingen die niet bekleed zijn met synthetisch materiaal, als gevolg van vochtige plaaster en cement.

Een metalen mantelbuis moet zelf tegen corrosie beschermd worden door middel van synthetische bekleding.

Aan de bovenzijde van de doorgang van een aan vochtigheid blootgestelde vloer (water voor de schoonmaak) steekt de mantelbuis minstens 5 cm boven de vloer uit.

De mantelbuis wordt gas- en waterdicht verankerd in de muur of vloer met een niet-corrosief materiaal dat voldoende plastisch is om de dichtheid te verzekeren en dat tevens dient om de mantelbuis vast te zetten. (bv. siliconenpasta, dichtingspasta die opzwelt bij vocht, PUR-schuim met dichte cellen, krimpvrije mortel).

De ruimte tussen de leiding en de mantelbuis wordt aan één zijde van de mantelbuis opgevuld met een niet-corrosief, plastisch materiaal zoals siliconenpasta, dichtingspasta die opzwelt bij vocht of PUR-schuim met dichte cellen.

Een goede afdichting is noodzakelijk:

- om bij een eventueel gaslek het gas te beletten de woning of ruimte binnen te dringen - zodat geen grondwater in het gebouw kan binnendringen - om de goede werking van de ventilatie niet te verstoren in gebouwen met balansventilatie - omwille van de geluidsisolatie

Page 39: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

38 / 75

De mantelbuis mag de brandwerendheid van de constructie niet nadelig beïnvloeden. Daar waar voor de ruimten brandwerendheidseisen gelden, moeten de mantelbuizen op een geschikte manier zijn afgedicht, zowel aan de zijde van de bouwconstructie als aan de zijde van de buis, om te voorkomen dat daar vuur of rook wordt doorgelaten.

De mantelbuis moet zowel bovengronds als ondergronds zo zijn ontworpen dat de mantelbuis duurzaam elektrisch geïsoleerd is van geleidende elementen in de bouwconstructie zoals de betonwapening.

Er zijn geen speciale voorzieningen vereist voor leidingdoorvoeringen door massieve binnenmuren, mits de buis niet is ingemetseld en een gat van ongeveer 30 mm rond de buis is overgelaten, tenzij de muur een brandbeschermingsfunctie heeft.

In de mantelbuis mogen geen andere verbindingen dan lasverbindingen voorkomen.

Voor de ondergrondse doorgang van de leiding door de buitenmuur wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een geveldoorvoerstuk dat beantwoordt aan DVGW VP601 of een gelijkwaardige specificatie.

4.11.6 Overzicht van de toe te passen corrosiebescherming in functie van het materiaal van de leiding en de verschillende ruimtelijke schikkingen

Tabel 7 – Overzicht van de toe te passen corrosiebescherming in functie van het materiaal van de leiding en de verschillende ruimtelijke schikkingen

Ru

imte

lijke

sc

hik

kin

gen

Gevolgde weg van de leidingen

Materiaal leidingen

Ko

ols

tofs

taal

Ver

zin

kt s

taal

Ro

estv

ast s

taal

PL

T

Ko

per

Po

lyet

hyl

een

Niet-ingegraven leidingwerk in een niet-corrosief milieu 1 Leidingen en verbindingen in het zicht

roes

twer

ende

ve

rf

geen bijkomende bescherming nodig

verb

oden

2 Bereikbare leidingen en verbindingen in een verluchte technische schacht of horizontale leidinggoot

3 Bereikbare leidingen en verbindingen in een verluchte holle ruimte

Niet-ingegraven leidingwerk in een licht tot matig corrosief milieu 1 Leidingen en verbindingen in het zicht

roes

twer

ende

prim

er +

2

dekl

agen

ver

f of b

ekle

ding

m

et s

ynth

etis

ch m

ater

iaal

geen

bijk

omen

de

besc

herm

ing

nodi

g

etsg

rond

verf

+ 1

dek

laag

ver

f of

bek

ledi

ng m

et s

ynth

etis

ch

mat

eria

al

verb

oden

2 Bereikbare leidingen en verbindingen in een verluchte technische schacht of horizontale leidinggoot

3 Bereikbare leidingen en verbindingen in een verluchte holle ruimte

4

Al dan niet bereikbare leidingen en verbindingen in een niet-verluchte holle ruimte of technische schacht of horizontale leidinggoot ve

rbod

en

7 Leidingen en verbindingen bovengronds buiten het gebouw

verboden

(1)

Page 40: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

39 / 75

Niet-ingegraven leidingwerk in een sterk corrosief milieu 1 Leidingen en verbindingen in het zicht

roes

twer

ende

prim

er

+ 2

epo

xy d

ekla

gen

of b

ekle

ding

met

sy

nthe

tisch

mat

eria

al

chlo

or-

rubb

erve

rf

bekl

edin

g m

et s

ynth

etis

ch m

ater

iaal

etsg

rond

verf

+ 2

lage

n ep

oxyv

erf o

f be

kled

ing

met

syn

thet

isch

mat

eria

al

verb

oden

2 Bereikbare leidingen en verbindingen in een verluchte technische schacht of horizontale leidinggoot

3 Bereikbare leidingen en verbindingen in een verluchte holle ruimte

4

Al dan niet bereikbare leidingen en verbindingen in een niet-verluchte holle ruimte of technische schacht of horizontale leidinggoot ve

rbod

en

7 Leidingen en verbindingen bovengronds buiten het gebouw

chlo

or-

rubb

erve

rf

verboden(1)

In de muur of ondervloer ingewerkt leidingwerk

5 Leidingen en verbindingen ingewerkt in de muur of ondervloer

bekleding met synthetisch materiaal ge

en

bijk

omen

de

besc

herm

ing

nodi

g

bekl

edin

g m

et

synt

hetis

ch

mat

eria

al

verb

oden

Ingegraven leidingwerk buiten het gebouw

6 Ingegraven leidingen en verbindingen buiten het gebouw

bekleding met synthetisch materiaal + kathodische bescherming

(L > 10 m)

bekleding met synthetisch materiaal ge

en

bijk

omen

de

besc

herm

ing

nodi

g

Ingegraven leidingwerk onder het gebouw

8 Ingegraven leidingen en verbindingen onder het gebouw

bekl

edin

g m

et s

ynth

etis

ch

mat

eria

al +

kat

hodi

sche

be

sche

rmin

g (L

> 1

0 m

)

verb

oden

bekleding met synthetisch materiaal

geen

bijk

omen

de

besc

herm

ing

nodi

g

(1): behoudens uitzondering zie § 4.4.6

Schrap de volgende alinea’s in paragraaf 5.1

In ruimten waarin één of meerdere toestellen met gesloten verbrandingskring zijn opgesteld waarvan het totaal nominaal vermogen 70 kW of meer bedraagt, dienen echter voorzien:

- een bovenventilatie met een doorlaat die minstens gelijk is aan één vierde van de totale doorlaat van de afvoerkanalen, met een minimum van 200 cm²;

- een lage ventilatie met een doorlaat die minstens gelijk is aan de helft van de doorlaat van de bovenventilatie, met een minimum van 200 cm².

Vervang de laatste alinea uit paragraaf 5.2.1.4 “Minimale doorlaat van de luchttoevoer- en doorstroomopeningen” door volgende tekst:

Page 41: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

40 / 75

De luchttoevoeropening moet minimum 150 cm² zijn in het geval het gaat om een toestel van het type A1AS.

Voeg in tabel 4 in de cel waar B2* staat volgende tekst toe:

“/B3*”

Pas de noot aan het einde van deze paragraaf 5.2.1.5 “Minimale doorlaat van kanalen voor toevoer van verbrandingslucht” aan

NOOT: De minimale doorlaat is functie van het geïnstalleerd nominaal vermogen en wordt berekend volgens de norm NBN B61-001 of NBN B61-002 in functie van het geïnstalleerd vermogen.

Schrap de voetnoot 12) waarnaar verwezen wordt in § 5.2.1.5

12) Voor een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW, zie de norm NBN B61. Vervang de vijfde alinea van § 5.2.2.1 “Natuurlijke ventilatie” door onderstaande tekst:

De uitmonding van het ventilatiekanaal mag zich niet in een zone die in statische overdruk is bevinden. De plaats van de uitmonding wordt bepaald in de norm NBN B61-001 bijlage G en H of NBN B61-002 bijlage D in functie van het geïnstalleerd vermogen. Vervang in § 5.2.3.2.2 “Mechanische afvoerventilatie en mechanische toe- en afvoerventilatie” de tekst van de eerste alinea door onderstaande tekst:

Enkel de volgende drie mogelijkheden zijn toegelaten. Schrap paragraaf 5.2.3.2.2.1 “Toestellen type A”

5.2.3.2.2.1 Toestellen type A De installatie moet conform zijn met 5.3.2. Vervang paragraaf 5.3 “Afvoer van de verbrandingsproducten” door onderstaande tekst

5.3 Afvoer van de verbrandingsproducten

Alle toestellen zijn verplicht aangesloten op een afvoerkanaal voor verbrandingsproducten op de volgende uitzonderingen na:

a) toestel van het type C

b) fornuis, inbouwkookplaat, huishoudelijke en artisanale oven, komfoor en artisanale brander o.a. Bunsenbrander

c) huishoudelijke wasmachine en koelkast van het type AAS met een nominaal vermogen beperkt tot 10 kW

d) toestellen type A3 opgesteld in open lucht buiten een gebouw zoals kooktoestellen en gastoestellen voor centrale verwarming en/of de bereiding van sanitair warm water. Deze toestellen worden opgesteld in open lucht.

e) gasgestookte heteluchtblazers type A3 voor gebruik in serres en aanvullende ruimteverwarming. (zie § 5.4.5)

f) linnendrogers type B22D of B23D. (zie § 5.4.1)

g) niet-huishoudelijk gestookte stralingverwarmingstoestellen type A. (zie § 5.4.3)

Page 42: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

41 / 75

Vervang paragraaf § 5.3.1.1.6 “Uitmonding van het afvoerkanaal” door onderstaande tekst

5.3.1.1.6 Uitmonding van het afvoerkanaal

De plaats van de uitmonding van het afvoerkanaal van een open gastoestel type B wordt bepaald in de norm NBN B61-001 bijlage H of NBN B61-002 bijlage D in functie van het geïnstalleerd vermogen.

Vervang de eerste alinea van § 5.3.1.2.5.2 “Toestellen uitgerust met een verticale afvoerstomp” door onderstaande tekst

Toestellen type B1 met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW hebben een aansluitkanaal met een verticaal gedeelte van minstens 0,50 m. Schrap in § 5.3.1.2.7 “Trekstabiliseerklep” of B52/B53

Schrap § 5.3.2 “Afvoer van de verbrandingsproducten van toestellen type A”

5.3.2 Afvoer van de verbrandingsproducten van toestellen type A

De bepalingen van 5.2.2 zijn van toepassing.

Een opening of een kanaal voor bovenventilatie, in rechtstreeks contact met de buitenlucht, is voorzien in elke opstellingsruimte van een keukengeiser van het type A1AS met onderbroken werking. De afvoeropening of de opening van het kanaal voor bovenventilatie heeft een vrije doorlaat van minstens 150 cm².

Geen enkele hindernis mag het zicht in rechte lijn belemmeren tussen de afvoeropening van het toestel en de afvoeropening of de opening van het kanaal voor bovenventilatie van de opstellingsruimte. Vervang paragraaf § 5.3.4.1 “Algemeen” door onderstaande tekst:

5.3.4.1 Algemeen

Het toevoerkanaal van de verbrandingslucht, het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten, de aansluitstukken van het toestel op deze kanalen en het eindstuk van de toestellen van het type C moeten uitgevoerd worden met materialen die voorgeschreven zijn door de fabrikant van het toestel en geïnstalleerd volgens de instructies die in de technische installatievoorschriften zijn opgenomen en deel uitmaken van de CE-keuring van het geheel.

Het systeem dient derwijze geïnstalleerd dat de eventuele eisen inzake brandweerstand van het gebouw behouden blijven.

Er wordt voldoende vrije ruimte voorzien vóór en rondom de muurdoorvoer of dakdoorvoer van het eindstuk zodat: - er geen risico is op recirculatie van de verbrandingsproducten - er geen risico is op het binnendringen van regen of sneeuw in de terminal - er geen risico is op het verbranden van personen - er geen hinder is voor personen; de verbrandingsgassen moeten voldoende verdund zijn

voordat zij mogen toegevoerd worden als verse lucht naar verblijfsruimten.

De norm NBN B61-002 bijlage G geeft voor het toepassingsgebied zoals bepaald in § 1 van de NBN D51-003 de minimale afstanden tussen de terminal en een toegangsopening in een wand (deur, venster) of een ventilatieopening om bovenstaande risico’s en hinder te voorkomen voor toestellen met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW.

De norm NBN B61-001 bijlage G geeft de bepaling van de plaats van uitmonding van het rookgasafvoerkanaal van gesloten gastoestellen (type C), met een vermogen groter dan of gelijk aan 70 kW en kleiner dan 2000 kW.

Page 43: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

42 / 75

De norm NBN B61-001 bijlage H geeft de bepaling van de plaats van uitmonding van het rookgasafvoerkanaal van open gastoestellen (type B) met een vermogen groter dan of gelijk aan 70 kW en van gesloten gastoestellen (type C) met een vermogen groter dan of gelijk aan 2000 kW. Voeg een nieuwe paragraaf 5.4 toe

5.4 Specifieke gevallen

5.4.1 Linnendroger type B22D en B23D

Voor een linnendroger van het type B22D en B23D mag de afvoer van de verbrandingsproducten en van vochtige lucht bestaan uit een kunststof kanaal dat steeds minstens 0,5 m boven het maaiveld uitmondt.

Voor de linnendrogers type B22D en B23D gelden volgende bijkomende eisen:

- de linnendroger type B22D en B23D is gekeurd volgens NBN EN 1458-1 of NBN EN 12752-1.

- de linnendroger type B22D en B23D is beveiligd zodat de temperatuur van de verbrandingsproducten aan de uitgang 60°C niet overschrijdt.

- het kunststof afvoerkanaal behoort tot de temperatuurklasse T120 volgens de norm NBN EN 1443 en draagt de CE-markering.

- het afvoerkanaal en de uitmonding hebben een drukklasse P of H volgens NBN EN 1443.

5.4.2 Type A heldere stralingsverwarmingstoestellen

De heldere stralingsverwarmingstoestellen beantwoorden aan de normen NBN EN 419-1 en NBN EN 419-2.

Voor de luchttoevoer en afvoer van verbrandingsproducten van stralingsverwarmingstoestellen type A is de norm NBN EN 13410 van toepassing.

5.4.3 Type B donkere stralingsverwarmingstoestellen

De donkere stralingsverwarmingstoestellen beantwoorden aan de normen NBN EN 416-1 en NBN EN 416-2.

De opstelling van één of meerdere stralingsverwarmingstoestellen kan tot een geheel worden samengebouwd als een systeem. Dit geheel dient te voldoen aan één van volgende normen: NBN EN 777-1, NBN EN 777-2, NBN EN 777-3 of NBN EN 777-4 en wordt gelijkgesteld met één toestel.

De voorschriften voor wat betreft de luchttoevoer zoals beschreven in § 5.2 zijn integraal van toepassing en in het bijzonder § 5.2.1.4

5.4.4 Gasgestookte heteluchtblazers type A3

Voor gasgestookte heteluchtblazers voor gebruik in serres en aanvullende niet-huishoudelijke ruimteverwarming is de norm NBN EN 525 van toepassing.

NOOT: De verwarming van serres door heteluchtblazers dient beschouwd te worden als een procestoepassing waarbij de CO2 die bij de verbranding wordt geproduceerd via de bladgroenwerking dient als bemesting voor de gewassen. De klassieke eis om de verbrande gassen zonder meer af te voeren is hier dan ook niet van toepassing.

Bovenop de eisen vermeld in deze norm wordt een heteluchtblazer uitgerust met een beveiliging die de gastoevoer onderbreekt bij een te hoge concentratie van CO of CO2 in de atmosfeer binnen de opstellingsruimte. Deze beveiliging wordt op een oordeelkundige plaats binnen de opstellingsruimte geplaatst en is hetzij individueel hetzij collectief voor meerdere heteluchtblazers opgesteld in één zelfde ruimte. De beveiliging is:

- hetzij een CO-detector die de gastoevoer onderbreekt bij een concentratie ≥ 25 ppm CO. Deze heeft een meetnauwkeurigheid van ± 10 % van de meetwaarde.

- hetzij een CO2-detector die de gastoevoer onderbreekt bij een concentratie ≥ 5.000 ppm CO2.

Deze heeft een meetnauwkeurigheid van ± 6 % van de meetwaarde.

NOOT 1: CO is ongeveer even zwaar als lucht (relatieve densiteit = 0,97). Hierdoor mengt CO zich ook zeer goed met lucht. Bij CO aanwezigheid in de verbrandingslucht zal deze zich echter eerder bovenaan de ruimte situeren omwille van de temperatuur van de opgewarmde lucht. Daarom is het aanbevolen

Page 44: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

43 / 75

om de CO-detector net boven manshoogte te plaatsen op circa 2 m boven de begane grond. CO2 is zwaarder dan lucht (relatieve densiteit = 1,5) waardoor CO2 zich onderaan de ruimte zal concentreren. Daarom is het aanbevolen om de CO2 detector op circa 0,5 m boven de begane grond te plaatsen.

NOOT 2: CO- en CO2-detectoren dienen periodiek gekalibreerd te worden volgens de voorschriften van de fabrikant.

De luchttoevoer beantwoordt aan § 5.2 van de norm NBN D 51-003. Als alternatief is het toegestaan om de verbrandingslucht via een kanaal rechtstreeks van buiten aan te voeren.

5.4.5 Aardgas-afleverinstallaties

De aardgas-afleverinstallaties beantwoorden aan de norm NBN D 60-001.

5.4.6 Aardgas-aflevereenheden

De aardgas-aflevereenheden beantwoorden aan de norm NBN D 60-001.

Vervang de eerste, tweede en derde alinea van § 6.1 “Gebruiksvoorwaarden, plaatsing en aansluiting van de toestellen – Gebruiksvoorwaarden” door onderstaande tekst:

Toestellen type B mogen niet opgesteld worden in een slaapkamer, een badkamer, een stortbadruimte of een WC.

NOOT: Bestaande toestellen type B opgesteld in een slaapkamer, badkamer, stortbadruimte of WC mogen in bedrijf blijven voor zover hun luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsproducten voldoet aan de gestelde eisen.

Keukengeisers type A1AS mogen niet geplaatst worden.

NOOT: Bestaande keukengeisers mogen in bedrijf blijven voor zover hun luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsproducten voldoet aan de gestelde eisen. Schrap voetnoot 18): 18) Een overgangsbepaling is met het oog hierop voorzien. Zie artikel 7.

Schrap in § 6.5 “Nominale diameter van de gasstopkraan” - tabel 5 in de voetnoot a:

keukengeiser en

Voeg op het einde van de tweede gedachtenstreep van § 6.6.1 het volgende toe:

- de metalen slang mag niet door een muur/wand of vloer gaan.

Voeg aan het einde van § 6.6.1 “Algemeen” volgende tekst toe:

Een PLT-buis kan maar een beperkt aantal keer geplooid worden, daarom is een PLT-buissysteem niet geschikt als alternatief om een flexibele slang voor het aansluiten van gastoestellen te vervangen. Bijgevolg mag een PLT-buissysteem niet toegepast worden stroomafwaarts van de stopkraan van een gastoestel.

NOOT: Metalen slangen met aansluiting DN15 zijn in overeenstemming met NBN EN 14800. In afwachting van de publicatie van de norm betreffende metalen slangen waarvan de aansluiting DN20 ≤ DN DN50 kan de KVBG-specificatie 91/01 - "Metalen RHT-slangen voor brandbare gassen" gebruikt worden om de kwaliteit van de metalen slangen te bepalen.

Vervang de eerste alinea en de noot van § 6.6.2 “Bijzondere bepalingen voor het aansluiten van komforen en niet ingebouwde kookfornuizen (monobloc)” door volgende tekst:

Page 45: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

44 / 75

In uitzondering op § 6.6.1 mag een komfoor en een vrijstaand en verplaatsbaar inbouw kookfornuis (type monobloc) aangesloten worden d.m.v. een elastomeren slang met geïntegreerde niet-demonteerbare mechanische opzetstukken die beantwoorden aan de eisen van de norm NBN D 04-002. De elastomeren slang mag niet door een muur/wand of vloer gaan.

NOOT: Onder vrijstaand en verplaatsbaar inbouw kookfornuis wordt verstaan dat het fornuis aan minstens één zijkant vrij is, d.w.z. dat er geen muur of kast tegen is geplaatst. Een inbouw kookfornuis dient vrijstaand en verplaatsbaar te zijn zodat de ruimte achter het fornuis waar zich de elastomeren slang bevindt voldoende verlucht wordt. Door deze verluchting zal de warmtestraling van de oven de elastomeren slang niet oververhitten en beschadigen.

Indien een verplaatsbaar inbouw kookfornuis tussen twee wanden of kasten wordt geplaatst dan is de ruimte achter het fornuis onvoldoende verlucht en mag de aansluiting niet worden uitgevoerd met een elastomeren slang. In dat geval is een metalen RHT slang overeenstemmend met § 4.1.2 aangewezen.

Schrap §7 “Overgangsbepalingen”

7 Overgangsbepalingen

In afwijking van de bepalingen van paragraaf 6.1 is uitzonderlijk tot 31 december 2008 de vervanging van een keukengeiser type A die een stortbad bedient door een keukengeiser type A1AS toegelaten voor zover aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:

- het is een onderbroken gebruik van het toestel;

- het uitvoeren van andere oplossingen zoals het vervangen door een badgeiser type B of C blijkt niet op een normale wijze te verwezenlijken.

Page 46: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

45 / 75

Vervang Bijlage C door onderstaande tekst Bijlage C

(informatief)

Voorbeelden van berekening van een lagedrukbinnenleiding C.1 Installaties gevoed met een druk kleiner dan of gelijk aan 30 mbar C.1.1 Drukverlies De stroming van een gas door een leiding veroorzaakt drukverliezen. Deze drukverliezen hebben verschillende oorzaken en kunnen worden onderverdeeld in lineaire (of longitudinale) drukverliezen, plaatselijke drukverliezen en drukverliezen te wijten aan hoogteverschillen. Hun som wordt aangegeven door "effectief drukverlies" .

In een lagedrukbinnenleiding gevoed bij een maximale druk van 30 mbar, mag het effectief drukverlies tussen de uitgang van de gasmeter en de stopkraan van ieder verbruikstoestel niet groter zijn dan 1 mbar (= maximaal toelaatbaar drukverlies) als alle toestellen gelijktijdig in werking zijn op hun nominaal vermogen.

Bovendien dient de snelheid van het gas in de leidingen kleiner te blijven dan 15 m/s voor residentiële en 20 m/s voor industriële toepassingen.

De snelheid van het gas wordt berekend met de formule:

27,353

D

qv

v

waarin

qv het debiet van het gas ( m3/h); v gassnelheid (m/s); D binnendiameter van de leiding (mm).

C.1.1.1 Lineaire drukverliezen Het lineair drukverlies in de leidingen kan worden berekend met de formule van Renouard:

waarin

p het drukverlies (mbar); 2,28.104 de formule-constante, o.a. afhankelijk van de ruwheid van de binnenwand van de

leiding (hier werd ter vereenvoudiging één waarde voor alle materialen genomen); d de relatieve dichtheid van het gas ten opzichte van lucht; 0,644 voor aardgas type L

en 0,625 voor aardgas type H; L de lengte van de leiding (m); qv het gasdebiet (m³/h);

D de binnendiameter van de leiding (mm).

8,4

8,141028,2

D

qLdp

v

Page 47: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

46 / 75

De formule van Renouard wordt omgezet in tabellen. Op de tabellen is het lineair drukverlies per standaard lopende meter aangegeven voor koolstofstaal, roestvast staal, koper of PE in functie van het debiet qv (m³/h) en voor verschillende genormaliseerde diameters van buizen. Voor PLT-leidingsysteem zijn de lineaire drukverliezen verschillend per fabrikant. De fabrikanten/invoerders beschikken over tabellen en rekentools om het lineaire drukverlies te bepalen.

De tabellen van de lineaire eenheidsdrukverliezen voor de verschillende typen van buis en debieten zijn de volgende:

Schroefbare koolstofstalen en verzinkte stalen buizen Koolstofstalen en verzinkte stalen buizen met een debiet van 0,6 tot 10 m³/h (zie Tabel C.1); Koolstofstalen en verzinkte stalen buizen met een debiet van 11 tot 70 m³/h (zie Tabel C.2);

Schroefbare roestvast stalen buizen Roestvast stalen buizen met een debiet van 0,6 tot 10 m³/h (zie Tabel C.3); Roestvast stalen buizen met een debiet van 11 tot 70 m³/h (zie Tabel C.4);

Roestvast stalen buizen voor persverbindingen Roestvast stalen buizen met een debiet van 0,6 tot 10 m³/h (zie Tabel C.5); Roestvast stalen buizen met een debiet van 11 tot 70 m³/h (zie Tabel C.6);

Koperen buizen Koperen buizen met een debiet van 0,6 tot 10 m³/h (zie Tabel C.7); Koperen buizen met een debiet van 11 tot 70 m³/h (zie Tabel C.8);

PE-buizen PE-buizen met een debiet van 0,6 tot 10 m³/h (zie Tabel C.9); PE-buizen met een debiet van 11 tot 70 m³/h (zie Tabel C.10);

NOOT: Indien de tabel een waarde geeft, aangeduid in het cursief, betekent dit dat de snelheid van het gas in de leiding tussen 15 m/s en 20 m/s is. Indien de tabel het teken “/” geeft, betekent dit dat de snelheid van het gas in de leiding groter is dan 20 m/s.

Page 48: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

47 / 75

Tabel C.1 – Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor schroefbare koolstofstalen buizen

Gas-

debiet m³/h

Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk – Aardgas – Formule van Renouard

KOOLSTOFSTALEN BUIZEN VOOR SCHROEFDRAAD

DN15 DN20 DN25 DN32 DN40 DN50 0.6 0.01 0.8 0.02 1 0.03 0.01

1.2 0.05 0.01 1.4 0.06 0.01 1.6 0.08 0.02 0.01 1.8 0.10 0.02 0.01 2 0.12 0.03 0.01

2.2 0.14 0.03 0.01 2.4 0.17 0.04 0.01 2.6 0.19 0.04 0.01 2.8 0.22 0.05 0.02 3 0.25 0.05 0.02

3.2 0.28 0.06 0.02 0.01 3.4 0.31 0.07 0.02 0.01 3.6 0.34 0.07 0.03 0.01 3.8 0.38 0.08 0.03 0.01 4 0.42 0.09 0.03 0.01

4.2 0.45 0.10 0.03 0.01 4.4 0.49 0.11 0.04 0.01 4.6 0.54 0.12 0.04 0.01 4.8 0.58 0.12 0.04 0.01 5 0.62 0.13 0.05 0.01 0.01

5.2 0.67 0.14 0.05 0.01 0.01 5.4 0.71 0.15 0.05 0.01 0.01 5.6 0.76 0.16 0.06 0.01 0.01 5.8 0.81 0.18 0.06 0.01 0.01 6 0.86 0.19 0.06 0.02 0.01

6.2 0.92 0.20 0.07 0.02 0.01 6.4 0.97 0.21 0.07 0.02 0.01 6.6 1.02 0.22 0.07 0.02 0.01 6.8 1.08 0.23 0.08 0.02 0.01 7 1.14 0.25 0.08 0.02 0.01

7.2 1.20 0.26 0.09 0.02 0.01 7.4 1.26 0.27 0.09 0.02 0.01 7.6 1.32 0.29 0.10 0.02 0.01 7.8 1.38 0.30 0.10 0.02 0.01 8 1.45 0.31 0.11 0.03 0.01

8.2 1.51 0.33 0.11 0.03 0.01 8.4 1.58 0.34 0.12 0.03 0.01 8.6 1.65 0.36 0.12 0.03 0.01 8.8 1.72 0.37 0.13 0.03 0.01 9 1.79 0.39 0.13 0.03 0.02

9.2 1.86 0.40 0.14 0.03 0.02 9.4 1.94 0.42 0.14 0.03 0.02 0.01 9.6 2.01 0.44 0.15 0.04 0.02 0.01 9.8 2.09 0.45 0.15 0.04 0.02 0.01 10 2.17 0.47 0.16 0.04 0.02 0.01

Page 49: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

48 / 75

Tabel C.2 – Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor schroefbare koolstofstalen buizen

Gas-debiet m³/h

Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk – Aardgas - Formule van Renouard

KOOLSTOFSTALEN BUIZEN VOOR

SCHROEFDRAAD

Gas- debiet m³/h

KOOLSTOFSTALEN BUIZEN

VOOR SCHROEFDRAAD DN20 DN25 DN32 DN40 DN50 DN25 DN32 DN40 DN50

11 0.56 0.19 0.05 0.02 0.01 41 / 0.49 0.23 0.07 12 0.65 0.22 0.05 0.03 0.01 42 / 0.52 0.24 0.08 13 0.75 0.25 0.06 0.03 0.01 43 / 0.54 0.25 0.08 14 0.86 0.29 0.07 0.03 0.01 44 / 0.56 0.26 0.08 15 0.97 0.33 0.08 0.04 0.01 45 / 0.58 0.27 0.09 16 1.09 0.37 0.09 0.04 0.01 46 / 0.61 0.28 0.09 17 1.22 0.41 0.10 0.05 0.01 47 / 0.63 0.30 0.09 18 1.35 0.46 0.11 0.05 0.02 48 / 0.66 0.31 0.10 19 1.49 0.50 0.12 0.06 0.02 49 / 0.68 0.32 0.10 20 1.63 0.55 0.14 0.06 0.02 50 / 0.71 0.33 0.10 21 1.78 0.60 0.15 0.07 0.02 51 / 0.73 0.34 0.11 22 1.94 0.65 0.16 0.08 0.02 52 / 0.76 0.35 0.11 23 2.10 0.71 0.17 0.08 0.03 53 / 0.79 0.37 0.12 24 / 0.76 0.19 0.09 0.03 54 / 0.81 0.38 0.12 25 / 0.82 0.20 0.09 0.03 55 / 0.84 0.39 0.12 26 / 0.88 0.22 0.10 0.03 56 / 0.87 0.41 0.13 27 / 0.95 0.23 0.11 0.03 57 / 0.90 0.42 0.13 28 / 1.01 0.25 0.12 0.04 58 / 0.92 0.43 0.14 29 / 1.08 0.27 0.12 0.04 59 / 0.95 0.45 0.14 30 / 1.14 0.28 0.13 0.04 60 / 0.98 0.46 0.14 31 / 1.21 0.30 0.14 0.04 61 / 1.01 0.47 0.15 32 / 1.28 0.32 0.15 0.05 62 / 1.04 0.49 0.15 33 / 1.36 0.33 0.16 0.05 63 / 1.07 0.50 0.16 34 / 1.43 0.35 0.17 0.05 64 / 1.10 0.52 0.16 35 / 1.51 0.37 0.17 0.05 65 / 1.13 0.53 0.17 36 / 1.59 0.39 0.18 0.06 66 / 1.17 0.55 0.17 37 / 1.67 0.41 0.19 0.06 67 / / 0.56 0.18 38 / / 0.43 0.20 0.06 68 / / 0.58 0.18 39 / / 0.45 0.21 0.07 69 / / 0.59 0.19 40 / / 0.47 0.22 0.07 70 / / 0.61 0.19

Page 50: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

49 / 75

Tabel C.3 – Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor schroefbare roestvast stalen buizen

Gas-

debiet m³/h

Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk – Aardgas – Formule van Renouard

ROESTVAST STALEN BUIZEN VOOR SCHROEFFRAAD

DN15 DN20 DN25 DN32 DN40 DN50 0.6 0.01 0.8 0.02 1 0.02 0.01

1.2 0.03 0.01 1.4 0.04 0.01 1.6 0.06 0.01 1.8 0.07 0.02 0.01 2 0.08 0.02 0.01

2.2 0.10 0.02 0.01 2.4 0.11 0.03 0.01 2.6 0.13 0.03 0.01 2.8 0.15 0.04 0.01 3 0.17 0.04 0.01

3.2 0.19 0.05 0.02 3.4 0.21 0.05 0.02 3.6 0.24 0.06 0.02 3.8 0.26 0.06 0.02 0.01 4 0.29 0.07 0.02 0.01

4.2 0.31 0.07 0.02 0.01 4.4 0.34 0.08 0.03 0.01 4.6 0.37 0.09 0.03 0.01 4.8 0.40 0.10 0.03 0.01 5 0.43 0.10 0.03 0.01

5.2 0.46 0.11 0.04 0.01 5.4 0.49 0.12 0.04 0.01 5.6 0.53 0.13 0.04 0.01 0.01 5.8 0.56 0.13 0.04 0.01 0.01 6 0.60 0.14 0.05 0.01 0.01

6.2 0.63 0.15 0.05 0.01 0.01 6.4 0.67 0.16 0.05 0.01 0.01 6.6 0.71 0.17 0.06 0.01 0.01 6.8 0.75 0.18 0.06 0.02 0.01 7 0.79 0.19 0.06 0.02 0.01

7.2 0.83 0.20 0.07 0.02 0.01 7.4 0.87 0.21 0.07 0.02 0.01 7.6 0.91 0.22 0.07 0.02 0.01 7.8 0.95 0.23 0.08 0.02 0.01 8 1.00 0.24 0.08 0.02 0.01

8.2 1.04 0.25 0.08 0.02 0.01 8.4 1.09 0.26 0.09 0.02 0.01 8.6 1.14 0.27 0.09 0.02 0.01 8.8 1.19 0.28 0.09 0.02 0.01 9 1.24 0.29 0.10 0.03 0.01

9.2 1.28 0.31 0.10 0.03 0.01 9.4 1.34 0.32 0.11 0.03 0.01 9.6 1.39 0.33 0.11 0.03 0.01 9.8 1.44 0.34 0.11 0.03 0.01 10 1.49 0.36 0.12 0.03 0.02

Page 51: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

50 / 75

Tabel C.4 – Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor schroefbare roestvast stalen buizen

Gas-debiet m³/h

Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk – Aardgas - Formule van Renouard

ROESTVAST STALEN BUIZEN VOOR

SCHROEFDRAAD

Gas- debiet m³/h

ROESTVAST STALEN BUIZEN

VOOR SCHROEDFRAAD DN20 DN25 DN32 DN40 DN50 DN25 DN32 DN40 DN50

11 0.42 0.14 0.04 0.02 0.01 41 1.50 0.40 0.19 0.06 12 0.49 0.16 0.04 0.02 0.01 42 / 0.42 0.20 0.06 13 0.57 0.19 0.05 0.02 0.01 43 / 0.43 0.21 0.07 14 0.65 0.22 0.06 0.03 0.01 44 / 0.45 0.22 0.07 15 0.74 0.25 0.07 0.03 0.01 45 / 0.47 0.23 0.07 16 0.83 0.28 0.07 0.04 0.01 46 / 0.49 0.24 0.08 17 0.93 0.31 0.08 0.04 0.01 47 / 0.51 0.25 0.08 18 1.03 0.34 0.09 0.04 0.01 48 / 0.53 0.25 0.08 19 1.13 0.38 0.10 0.05 0.02 49 / 0.55 0.26 0.08 20 1.24 0.41 0.11 0.05 0.02 50 / 0.57 0.27 0.09 21 1.35 0.45 0.12 0.06 0.02 51 / 0.59 0.28 0.09 22 1.47 0.49 0.13 0.06 0.02 52 / 0.61 0.29 0.09 23 1.60 0.53 0.14 0.07 0.02 53 / 0.63 0.30 0.10 24 1.72 0.57 0.15 0.07 0.02 54 / 0.65 0.32 0.10 25 1.85 0.62 0.16 0.08 0.03 55 / 0.67 0.33 0.10 26 1.99 0.66 0.18 0.08 0.03 56 / 0.70 0.34 0.11 27 / 0.71 0.19 0.09 0.03 57 / 0.72 0.35 0.11 28 / 0.76 0.20 0.10 0.03 58 / 0.74 0.36 0.11 29 / 0.80 0.21 0.10 0.03 59 / 0.77 0.37 0.12 30 / 0.86 0.23 0.11 0.04 60 / 0.79 0.38 0.12 31 / 0.91 0.24 0.12 0.04 61 / 0.81 0.39 0.13 32 / 0.96 0.25 0.12 0.04 62 / 0.84 0.40 0.13 33 / 1.02 0.27 0.13 0.04 63 / 0.86 0.42 0.13 34 / 1.07 0.28 0.14 0.04 64 / 0.89 0.43 0.14 35 / 1.13 0.30 0.14 0.05 65 / 0.91 0.44 0.14 36 / 1.19 0.31 0.15 0.05 66 / 0.94 0.45 0.15 37 / 1.25 0.33 0.16 0.05 67 / 0.96 0.46 0.15 38 / 1.31 0.35 0.17 0.05 68 / 0.99 0.48 0.15 39 / 1.37 0.36 0.18 0.06 69 / 1.02 0.49 0.16 40 / 1.44 0.38 0.18 0.06 70 / 1.04 / 0.16

Page 52: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

51 / 75

Tabel C.5 – Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor roestvast stalen buizen voor persverbindingen

Gas-

debiet m³/h

Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk – Aardgas – Formule van Renouard

ROESTVAST STALEN BUIZEN VOOR PERSVERBINDINGEN (buitendiameter)

15 18 22 28 35 42 54

0.6 0.03 0.01 0.8 0.04 0.02 0.01 1 0.07 0.02 0.01

1.2 0.09 0.03 0.01 1.4 0.12 0.04 0.02 1.6 0.15 0.06 0.02 0.01 1.8 0.19 0.07 0.03 0.01 2 0.23 0.08 0.03 0.01

2.2 0.27 0.10 0.04 0.01 2.4 0.32 0.12 0.04 0.01 2.6 0.37 0.14 0.05 0.01 2.8 0.42 0.16 0.06 0.02 0.01 3 0.48 0.18 0.07 0.02 0.01

3.2 0.54 0.20 0.07 0.02 0.01 3.4 0.60 0.22 0.08 0.02 0.01 3.6 0.66 0.24 0.09 0.03 0.01 3.8 0.73 0.27 0.10 0.03 0.01 4 0.80 0.30 0.11 0.03 0.01

4.2 0.87 0.32 0.12 0.03 0.01 4.4 0.95 0.35 0.13 0.04 0.01 4.6 1.03 0.38 0.14 0.04 0.01 0.01 4.8 1.11 0.41 0.15 0.04 0.01 0.01 5 1.20 0.44 0.17 0.05 0.02 0.01

5.2 1.28 0.47 0.18 0.05 0.02 0.01 5.4 1.37 0.51 0.19 0.05 0.02 0.01 5.6 1.47 0.54 0.20 0.06 0.02 0.01 5.8 1.56 0.58 0.22 0.06 0.02 0.01 6 1.66 0.61 0.23 0.06 0.02 0.01

6.2 1.76 0.65 0.25 0.07 0.02 0.01 6.4 1.87 0.69 0.26 0.07 0.02 0.01 6.6 1.97 0.73 0.27 0.08 0.03 0.01 6.8 2.08 0.77 0.29 0.08 0.03 0.01 7 2.19 0.81 0.31 0.08 0.03 0.01

7.2 2.31 0.85 0.32 0.09 0.03 0.01 7.4 2.42 0.89 0.34 0.09 0.03 0.01 7.6 2.54 0.94 0.35 0.10 0.03 0.01 7.8 2.66 0.98 0.37 0.10 0.04 0.01 8 2.79 1.03 0.39 0.11 0.04 0.01

8.2 2.92 1.08 0.41 0.11 0.04 0.01 8.4 3.05 1.12 0.42 0.12 0.04 0.02 8.6 3.18 1.17 0.44 0.12 0.04 0.02 8.8 3.31 1.22 0.46 0.13 0.04 0.02 9 3.45 1.27 0.48 0.13 0.05 0.02

9.2 3.59 1.32 0.50 0.14 0.05 0.02 0.01 9.4 3.73 1.38 0.52 0.14 0.05 0.02 0.01 9.6 / 1.43 0.54 0.15 0.05 0.02 0.01 9.8 / 1.48 0.56 0.16 0.05 0.02 0.01 10 / 1.54 0.58 0.16 0.06 0.02 0.01

Page 53: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

52 / 75

Tabel C.6 – Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor roestvast stalen buizen voor persverbindingen

Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk – Aardgas - Formule van Renouard

ROESTVAST STALEN BUIZEN VOOR PERSVERBINDINGEN (buitendiameter)

Gas-

debiet m³/h

18

22

28

35

42

54

Gas-debietm³/h

35

42

54

11 1.83 0.69 0.19 0.07 0.03 0.01 41 0.70 0.27 0.07 12 2.14 0.81 0.22 0.08 0.03 0.01 42 0.73 0.28 0.08 13 2.47 0.93 0.26 0.09 0.03 0.01 43 0.76 0.30 0.08 14 2.82 1.06 0.30 0.10 0.04 0.01 44 0.79 0.31 0.08 15 / 1.20 0.33 0.11 0.04 0.01 45 0.83 0.32 0.09 16 / 1.35 0.38 0.13 0.05 0.01 46 0.86 0.33 0.09 17 / 1.51 0.42 0.14 0.06 0.02 47 0.90 0.35 0.10 18 / 1.67 0.46 0.16 0.06 0.02 48 0.93 0.36 0.10 19 / 1.84 0.51 0.18 0.07 0.02 49 0.96 0.37 0.10 20 / 2.02 0.56 0.19 0.07 0.02 50 1.00 0.39 0.11 21 / 2.21 0.61 0.21 0.08 0.02 51 1.04 0.40 0.11 22 / / 0.67 0.23 0.09 0.02 52 1.07 0.42 0.11 23 / / 0.72 0.25 0.10 0.03 53 1.11 0.43 0.12 24 / / 0.78 0.27 0.10 0.03 54 1.15 0.44 0.12 25 / / 0.84 0.29 0.11 0.03 55 1.19 0.46 0.13 26 / / 0.90 0.31 0.12 0.03 56 1.23 0.47 0.13 27 / / 0.96 0.33 0.13 0.04 57 1.27 0.49 0.14 28 / / 1.03 0.35 0.14 0.04 58 / 0.51 0.14 29 / / 1.10 0.38 0.15 0.04 59 / 0.52 0.14 30 / / 1.16 0.40 0.15 0.04 60 / 0.54 0.15 31 / / 1.24 0.42 0.16 0.05 61 / 0.55 0.15 32 / / 1.31 0.45 0.17 0.05 62 / 0.57 0.16 33 / / 1.38 0.47 0.18 0.05 63 / 0.59 0.16 34 / / 1.46 0.50 0.19 0.05 64 / 0.60 0.17 35 / / 1.54 0.53 0.20 0.06 65 / 0.62 0.17 36 / / 1.62 0.55 0.21 0.06 66 / 0.64 0.18 37 / / 1.70 0.58 0.23 0.06 67 / 0.66 0.18 38 / / / 0.61 0.24 0.07 68 / 0.67 0.19 39 / / / 0.64 0.25 0.07 69 / 0.69 0.19 40 / / / 0.67 0.26 0.07 70 / 0.71 0.20

Page 54: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

53 / 75

Tabel C.7 – Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor koperen buizen

Gas-debiet m³/h

Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk – Aardgas – Formule van Renouard

KOPEREN BUIZEN (buitendiameter) 12 15 18 22 28 35 42 54

0.6 0.09 0.03 0.01 0.8 0.16 0.04 0.02 0.01 1 0.23 0.07 0.02 0.01

1.2 0.32 0.09 0.03 0.01 1.4 0.43 0.12 0.04 0.02 1.6 0.54 0.15 0.06 0.02 0.01 1.8 0.67 0.19 0.07 0.02 0.01 2 0.81 0.23 0.08 0.03 0.01

2.2 0.96 0.27 0.10 0.03 0.01 2.4 1.13 0.32 0.12 0.04 0.01 2.6 1.30 0.37 0.14 0.05 0.01 2.8 1.48 0.42 0.16 0.05 0.02 0.01 3 1.68 0.48 0.18 0.06 0.02 0.01

3.2 1.89 0.54 0.20 0.07 0.02 0.01 3.4 2.11 0.60 0.22 0.08 0.02 0.01 3.6 2.33 0.66 0.24 0.08 0.02 0.01 3.8 2.57 0.73 0.27 0.09 0.03 0.01 4 2.82 0.80 0.30 0.10 0.03 0.01

4.2 3.08 0.87 0.32 0.11 0.03 0.01 4.4 3.35 0.95 0.35 0.12 0.03 0.01 4.6 3.63 1.03 0.38 0.13 0.04 0.01 4.8 3.92 1.11 0.41 0.14 0.04 0.01 0.01 5 4.22 1.20 0.44 0.15 0.04 0.01 0.01

5.2 4.53 1.28 0.47 0.16 0.05 0.02 0.01 5.4 4.84 1.37 0.51 0.17 0.05 0.02 0.01 5.6 5.17 1.47 0.54 0.19 0.05 0.02 0.01 5.8 / 1.56 0.58 0.20 0.06 0.02 0.01 6 / 1.66 0.61 0.21 0.06 0.02 0.01

6.2 / 1.76 0.65 0.22 0.06 0.02 0.01 6.4 / 1.87 0.69 0.24 0.07 0.02 0.01 6.6 / 1.97 0.73 0.25 0.07 0.02 0.01 6.8 / 2.08 0.77 0.26 0.07 0.03 0.01 7 / 2.19 0.81 0.28 0.08 0.03 0.01

7.2 / 2.31 0.85 0.29 0.08 0.03 0.01 7.4 / 2.42 0.89 0.31 0.09 0.03 0.01 7.6 / 2.54 0.94 0.32 0.09 0.03 0.01 7.8 / 2.66 0.98 0.34 0.10 0.03 0.01 8 / 2.79 1.03 0.35 0.10 0.03 0.01

8.2 / 2.92 1.08 0.37 0.10 0.04 0.01 8.4 / 3.05 1.12 0.39 0.11 0.04 0.01 8.6 / 3.18 1.17 0.40 0.11 0.04 0.02 8.8 / 3.31 1.22 0.42 0.12 0.04 0.02 9 / 3.45 1.27 0.44 0.12 0.04 0.02

9.2 / 3.59 1.32 0.45 0.13 0.04 0.02 0.01 9.4 / 3.73 1.38 0.47 0.13 0.05 0.02 0.01 9.6 / / 1.43 0.49 0.14 0.05 0.02 0.01 9.8 / / 1.48 0.51 0.14 0.05 0.02 0.01 10 / / 1.54 0.53 0.15 0.05 0.02 0.01

Page 55: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

54 / 75

Tabel C.8 – Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor koperen buizen

Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk – Aardgas - Formule van Renouard

KOPEREN BUIZEN (buitendiameter) Gas-

debiet m³/h

18

22

28

35

42

54

Gas-debietm³/h

35

42

54

11 1.83 0.63 0.18 0.06 0.02 0.01 41 0.64 0.25 0.07 12 2.14 0.73 0.21 0.07 0.03 0.01 42 0.67 0.26 0.08 13 2.47 0.85 0.24 0.08 0.03 0.01 43 0.70 0.27 0.08 14 2.82 0.97 0.27 0.09 0.04 0.01 44 0.73 0.29 0.08 15 / 1.09 0.31 0.10 0.04 0.01 45 0.76 0.30 0.09 16 / 1.23 0.35 0.12 0.05 0.01 46 0.79 0.31 0.09 17 / 1.37 0.39 0.13 0.05 0.02 47 0.82 0.32 0.10 18 / 1.52 0.43 0.15 0.06 0.02 48 0.85 0.33 0.10 19 / 1.67 0.48 0.16 0.06 0.02 49 0.88 0.35 0.10 20 / 1.84 0.52 0.18 0.07 0.02 50 0.92 0.36 0.11 21 / 2.00 0.57 0.19 0.08 0.02 51 0.95 0.37 0.11 22 / 2.18 0.62 0.21 0.08 0.02 52 0.98 0.39 0.11 23 / / 0.67 0.23 0.09 0.03 53 1.02 0.40 0.12 24 / / 0.72 0.24 0.10 0.03 54 1.05 0.41 0.12 25 / / 0.78 0.26 0.10 0.03 55 1.09 0.43 0.13 26 / / 0.84 0.28 0.11 0.03 56 1.12 0.44 0.13 27 / / 0.89 0.30 0.12 0.04 57 1.16 0.46 0.14 28 / / 0.95 0.32 0.13 0.04 58 1.20 0.47 0.14 29 / / 1.02 0.34 0.13 0.04 59 1.23 0.48 0.14 30 / / 1.08 0.36 0.14 0.04 60 1.27 0.50 0.15 31 / / 1.15 0.39 0.15 0.05 61 / 0.51 0.15 32 / / 1.21 0.41 0.16 0.05 62 / 0.53 0.16 33 / / 1.28 0.43 0.17 0.05 63 / 0.55 0.16 34 / / 1.35 0.46 0.18 0.05 64 / 0.56 0.17 35 / / 1.43 0.48 0.19 0.06 65 / 0.58 0.17 36 / / 1.50 0.51 0.20 0.06 66 / 0.59 0.18 37 / / 1.58 0.53 0.21 0.06 67 / 0.61 0.18 38 / / 1.65 0.56 0.22 0.07 68 / 0.63 0.19 39 / / / 0.59 0.23 0.07 69 / 0.64 0.19 40 / / / 0.61 0.24 0.07 70 / 0.66 0.20

Page 56: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

55 / 75

Tabel C.9 – Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor PE-buizen

Gas-debiet m³/h

Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk – Aardgas – Formule van Renouard

PE - BUIZEN PE32

(DN25) PE40

(DN32) PE50

(DN40) PE63

(DN50) 0.6 0.8 1

1.2 1.4 1.6 0.01 1.8 0.01 2 0.01

2.2 0.01 2.4 0.01 2.6 0.01 2.8 0.01 0.01 3 0.02 0.01

3.2 0.02 0.01 3.4 0.02 0.01 3.6 0.02 0.01 3.8 0.03 0.01 4 0.03 0.01

4.2 0.03 0.01 4.4 0.03 0.01 4.6 0.04 0.01 4.8 0.04 0.01 5 0.04 0.01

5.2 0.04 0.02 0.01 5.4 0.05 0.02 0.01 5.6 0.05 0.02 0.01 5.8 0.05 0.02 0.01 6 0.06 0.02 0.01

6.2 0.06 0.02 0.01 6.4 0.06 0.02 0.01 6.6 0.07 0.02 0.01 6.8 0.07 0.02 0.01 7 0.08 0.03 0.01

7.2 0.08 0.03 0.01 7.4 0.08 0.03 0.01 7.6 0.09 0.03 0.01 7.8 0.09 0.03 0.01 8 0.10 0.03 0.01

8.2 0.10 0.03 0.01 8.4 0.11 0.04 0.01 8.6 0.11 0.04 0.01 8.8 0.11 0.04 0.01 9 0.12 0.04 0.01

9.2 0.12 0.04 0.01 9.4 0.13 0.04 0.02 0.01 9.6 0.13 0.05 0.02 0.01 9.8 0.14 0.05 0.02 0.01 10 0.14 0.05 0.02 0.01

Page 57: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

56 / 75

Tabel C.10 – Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor PE-buizen

Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk – Aardgas - Formule van Renouard

PE - BUIZEN

Gas-

debiet m³/h

PE32

(DN25)

PE40

(DN32)

PE50

(DN40)

PE63

(DN50)

Gas-debiet m³/h

PE40

(DN32)

PE50

(DN40)

PE63

(DN50)

11 0.17 0.06 0.02 0.01 41 0.63 0.22 0.07 12 0.20 0.07 0.02 0.01 42 0.66 0.22 0.07 13 0.23 0.08 0.03 0.01 43 0.68 0.23 0.08 14 0.27 0.09 0.03 0.01 44 0.71 0.24 0.08 15 0.30 0.10 0.04 0.01 45 0.74 0.25 0.08 16 0.34 0.12 0.04 0.01 46 0.77 0.26 0.09 17 0.38 0.13 0.04 0.01 47 0.80 0.28 0.09 18 0.42 0.14 0.05 0.02 48 0.83 0.29 0.09 19 0.46 0.16 0.05 0.02 49 0.87 0.30 0.10 20 0.50 0.17 0.06 0.02 50 0.90 0.31 0.10 21 0.55 0.19 0.06 0.02 51 0.93 0.32 0.11 22 0.60 0.20 0.07 0.02 52 0.96 0.33 0.11 23 0.65 0.22 0.08 0.03 53 1.00 0.34 0.11 24 0.70 0.24 0.08 0.03 54 1.03 0.35 0.12 25 0.75 0.26 0.09 0.03 55 1.07 0.37 0.12 26 0.81 0.28 0.09 0.03 56 1.10 0.38 0.12 27 0.86 0.30 0.10 0.03 57 1.14 0.39 0.13 28 0.92 0.32 0.11 0.04 58 1.17 0.40 0.13 29 0.98 0.34 0.12 0.04 59 1.21 0.41 0.14 30 1.05 0.36 0.12 0.04 60 1.25 0.43 0.14 31 1.11 0.38 0.13 0.04 61 / 0.44 0.15 32 1.17 0.40 0.14 0.05 62 / 0.45 0.15 33 1.24 0.43 0.15 0.05 63 / 0.47 0.15 34 1.31 0.45 0.15 0.05 64 / 0.48 0.16 35 1.38 0.47 0.16 0.05 65 / 0.49 0.16 36 1.45 0.50 0.17 0.06 66 / 0.51 0.17 37 1.52 0.52 0.18 0.06 67 / 0.52 0.17 38 1.60 0.55 0.19 0.06 68 / 0.54 0.18 39 / 0.57 0.20 0.06 69 / 0.55 0.18 40 / 0.60 0.21 0.07 70 / 0.56 0.19

Page 58: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

57 / 75

C.1.1.2 Plaatselijke drukverliezen

Het betreft de drukverliezen te wijten aan de hulpstukken geplaatst in de leidingen, zoals afsluiters, T-stukken, bochten en reducties. Zij worden toegevoegd aan de lineaire drukverliezen van de buizen. Elk hulpstuk wordt omgezet in een equivalente fictieve leidinglengte.

Voor de metalen slangen wordt de fictieve equivalente lengte bekomen door het verdubbelen van de reële lengte.

Voor elk T-stuk, reductie of bocht is de fictieve equivalente lengte leiding 0,50 m.

Om de berekening te vereenvoudigen maakt men gebruik van fictieve lengten van de leidingen die rekening houden met de gebruikte hulpstukken. De fictieve lengte van een leiding bekomt men door de werkelijke lengte te vermeerderen met 20% d.w.z. door ze te vermenigvuldigen met 1,2.

Er dient rekening gehouden met hulpstukken zoals sectioneerkranen en tussengasmeters door het reëel drukverlies van het hulpstuk om te zetten in een fictieve lengte. C.1.1.3 Vermindering of verhoging van het drukverlies te wijten aan

hoogteverschillen

Naargelang het gas, lichter dan lucht, stijgt of daalt in het leidingdeel, veroorzaakt het peilverschil een vermindering of een verhoging van het drukverlies.

Indien het gas stijgt in het leidingdeel heeft men een vermindering van het drukverlies met als resultaat een negatief getal. Indien het gas daalt in het leidingdeel heeft men een verhoging van het drukverlies met als resultaat een positief getal.

Tabel C.11 geeft deze vermindering of verhoging van het drukverlies weer waarbij p het drukverlies is te wijten aan het niveauverschil (mbar); h het niveauverschil is tussen de uiteinden van het leidingdeel (m).

Tabel C.11 – Vermindering of verhoging van het drukverlies

Richting waarin het gas stroomt

Aardgas type L mbar

Aardgas type H mbar

Gas daalt in het leidingdeel p = + 0,046. h p = + 0,048. h Gas stijgt in het leidingdeel p = – 0,046. h p = – 0,048. h

Page 59: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

58 / 75

C.1.2 Berekeningsprocedure C.1.2.1 Opstellen van het schema van de installatie

Deze stap omvat de volgende bewerkingen:

- het schematisch voorstellen van de installatie in isometrisch perspectief;

- het aanduiden van de plaats van elk toestel en de aansluitpunten van toekomstige toestellen;

- per toestel het aanduiden van het gasdebiet (m³/h); indien men enkel over het nominaal vermogen van het toestel beschikt, bekomt men het debiet door het nominaal vermogen te vermenigvuldigen met

- 0,11 m³/h voor het H-gas; - 0,13 m³/h voor het L-gas;

- het aanduiden van de reële lengte (L) van elk leidingdeel en het hoogteverschil (h) van de verbruikstoestellen ten opzichte van de gasmeter, gekozen als referentieniveau (h=0 m).

Figuur C.1 - Isometrisch perspectief

C.1.2.2 Bepaling van het meest benadeelde toestel

Deze stap omvat het berekenen van het toelaatbaar eenheidsdrukverlies voor elk van de leidingtrajecten die een verbruikstoestel voeden en het optekenen van de resultaten in een tabel.

De volgende formules worden toegepast:

■ totaal toelaatbaar drukverlies voor de toestellen:

indien het toestel lager geplaatst is dan de gasmeter:

pmax(L gas) = 1 – 0,046 .h (mbar) of pmax(H gas) = 1 – 0,048 .h (mbar)

indien het toestel hoger geplaatst is dan de gasmeter: pmax(L gas) = 1 + 0,046 .h (mbar) of pmax(H gas) = 1 + 0,048 h (mbar)

■ fictieve lengte van de leidingtrajecten van deze verbruikstoestellen:

fictieve lengte = werkelijke lengte x 1,2 of

fictieve lengte = werkelijke lengte + (aantal hulpstukken) x (0,50 m) + (lengte van de metalen slangen x 2)

Page 60: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

59 / 75

■ toelaatbaar eenheidsdrukverlies voor elk leidingtraject:

totaal toelaatbaar drukverlies voor dit verbruikstoestel fictieve lengte van het leidingtraject van dit toestel

Het meest benadeelde toestel is dat met het kleinste toelaatbare eenheidsdrukverlies. Het traject van dit toestel is het hoofdtraject. Indien men twee gelijke resultaten vindt is het toestel met het grootste debiet het meest benadeelde.

Het toelaatbaar eenheidsdrukverlies berekend voor het hoofdtraject wordt genomen als eenheidsdrukverlies voor alle leidingdelen van de installatie.

Tabel C.12 – Bepaling van de eenheidsdrukverliezen

Leidingdeel

(van de gasmeter tot het toestel)

Hoogte-verschil

h

[m]

h x .. 0,046 (L)

of 0,048 (H)

[mbar]

Totaal toelaatbaar

drukverlies a

pmax = 1 + h x ..

of 1 - h x ..

[mbar]

Reële lengte

L

[m]

Fictieve lengte L fict.= L x 1,2

[m]

Toelaatbaar eenheids-

drukverlies pmax / L fict.

[mbar/m]

a Indien het gas stijgt in het leidingdeel is er een drukwinst (= ∆h x ..). Het totaal toelaatbaar drukverlies van 1 mbar moet daarom verhoogd worden met deze waarde. Indien het gas daalt in het leidingdeel is er een bijkomend drukverlies (= ∆h x ..). Het totaal toelaatbaar drukverlies van 1 mbar moet daarom verminderd worden met deze waarde.

C.1.2.3 Bepaling van de diameters van de leidingen

Deze stap omvat de volgende bewerkingen:

■ bepaling van het gasdebiet (m³/h) voor elk leidingdeel en optekenen van de resultaten in de overzichtstabel;

■ rekening houdend met het debiet in elk leidingdeel en de hierboven gevonden referentiewaarde van het eenheidsdrukverlies, bepaling van de diameters van de leidingdelen met behulp van de tabellen rekening houdend met de materiaalsoort.

■ berekening van het effectief drukverlies in elk leidingdeel:

- aflezen in de tabel voor de gekozen genormaliseerde diameter van elk leidingdeel van het eenheidsdrukverlies (mbar/m) en noteren in de overzichtstabel;

- noteren van de lengte en de fictieve lengte van elk leidingdeel;

- berekenen en noteren van het effectieve drukverlies (mbar) per leidingdeel: vermenigvuldigen van het eenheidsdrukverlies van de tabel (1) met de fictieve lengte van het leidingdeel (2) en rekening houden met de verhoging of de vermindering van het drukverlies te wijten aan h (3):

- indien het gas stijgt in het leidingdeel: effectief drukverlies = (1) x (2) - (3);

- indien het gas daalt in het leidingdeel: effectief drukverlies = (1) x (2) + (3)

Page 61: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

60 / 75

Tabel C.13 – Overzichtstabel van de bepaling van de diameters van de leidingen

Bepaling van de

diameters Controleberekeningen

Lei-

ding- deel

Debiet in het

leiding-deel

[m³/h]

Nomi-nale

diame-ter

[mm]

(1) Reëel

eenheids-drukver-

lies

[mbar/m]

Lengte

L

[m]

(2) Fictievelengte L fict.

=L x 1,2

[m]

Hoogte-verschil

h

[m]

(3) h x…

0,046(L) of

0,048(H)

[mbar]

Effectief

drukverlies per leidingdeela

[(1) x (2)] - (3)of

[(1) x (2)] + (3)[mbar]

a Indien het gas stijgt in het leidingdeel is er een drukwinst. Daardoor wordt het effectief drukverlies [(1)x(2)] – (3). Indien het gas daalt in het leidingdeel is er een verhoging van het drukverlies. Daardoor wordt het effectief drukverlies [(1)x(2)] + (3).

C.1.2.4 Controle van het effectief drukverlies tot aan de stopkraan van

elk toestel

Deze stap omvat de volgende bewerkingen:

- voor elk toestel, de som maken der effectieve drukverliezen van de leidingdelen tussen het toestel en de gasmeter: voor elk toestel gevoed bij een maximale druk van 30 mbar moet de som kleiner zijn dan 1 mbar;

- indien voor een toestel het effectief drukverlies groter is dan 1 mbar, vergroot dan de diameter van één der leidingdelen en herneem de berekening voor dit leidingdeel.

NOOT: Voor installaties met een grote lengte, kan het voordelig zijn dezelfde berekening te maken voor elk leidingdeel afzonderlijk vanaf het verbindingspunt, door van het totaal toelaatbaar drukverlies, het drukverlies in het reeds berekende gemeenschappelijke gedeelte af te trekken.

Page 62: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

61 / 75

C.1.3 Voorbeelden C.1.3.1 Voorbeeld 1 C.1.3.1.1 Opstellen van het schema van de installatie

Het gaat om aardgas van het type L en koolstofstalen buizen geschikt voor schroefdraad.

Figuur C.2 – Schema van de installatie – Voorbeeld 1

C.1.3.1.2 Bepaling van het meest benadeelde toestel

Tabel C.14 – Bepaling van de eenheidsdrukverliezen – Voorbeeld 1

Leidingdeel

(van de gasmeter

tot het toestel)

Hoogte-verschil

h

[m]

h x .. 0,046 (L)

of 0,048 (H)

[mbar]

Totaal toelaatbaar

drukverlies a

pmax = 1 + h x ..

of 1 - h x ..

[mbar]

Reële lengte

L

[m]

Fictieve lengte L fict.= L x 1,2

[m]

Toelaatbaar eenheids-

drukverlies pmax / L fict.

[mbar/m] AH -1 -0,046 0,954 4,5 5,4 0,177 AD +2 +0,092 1,092 20 24 0,046 AF +3 +0,138 1,138 18,4 22,08 0,052 AG +2 +0,092 1,092 20 24 0,046

Het resultaat van pmax / L fict. is hetzelfde voor de toestellen G en D. Het debiet van het toestel G is het grootst waardoor dit toestel het meest benadeelde toestel is. Hieruit volgt dat het referentie-eenheidsdrukverlies toepasbaar voor de gehele installatie 0,046 mbar/m is.

Page 63: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

62 / 75

C.1.3.1.3 Bepaling van de diameters van de leidingen

Tabel C.15 – Overzichtstabel van de bepaling van de diameters van de leidingen - Voorbeeld 1 Bepaling van de

diameters Controleberekeningen

Lei-ding- deel

Debiet in het leiding-deel

[m³/h]

Nomi-nale diame-ter

[mm]

(1) Reëel eenheids-drukver-lies

[mbar/m]

Lengte

L

[m]

(2) Fictieve lengte L fict. =L x 1,2

[m]

Hoogte- verschil

h

[m]

(3) h x…

0,046(L) of

0,048(H)

[mbar]

Effectief drukverlies per leidingdeela [(1) x (2)] - (3)

of [(1) x (2)] + (3)

[mbar] EG EF CE CD BC BH AB

1,50 1,40 2,90 0,70 3,60 5,00 8,60

15 15 20 15 25 15 32

0,07 0,06 0,05 0,02 0,03 0,62 0,03

3,0 1,4 2,0 5,0 11,0 0,5 4,0

3,60 1,68 2,40 6,00

13,20 0,60 4,80

0 +1 0 0

+3 0 -1

0 0,046

0 0

0,138 0

0,046

0,25 0,055 0,12 0,12 0,258 0,37 0,19

a Indien het gas stijgt in het leidingdeel is er een vermindering van het drukverlies. Daardoor wordt het effectief drukverlies [(1)x(2)] – (3). Indien het gas daalt in het leidingdeel is er een verhoging van het drukverlies. Daardoor wordt het effectief drukverlies [(1)x(2)] + (3).

C.1.3.1.4 Controle van het effectief drukverlies tot aan de stopkraan van

elk toestel De sommen van al de effectieve drukverliezen in de verschillende leidingdelen tussen de gasmeter en het toestel worden als volgt bepaald. AG=AB+ BC+ CE + EG = 0,19 + 0,258 + 0,12 + 0,25 = 0,82 mbar AF= AB + BC+ CE + EF = 0,19 + 0,258 + 0,14 + 0,055 = 0,64 mbar AD= AB + BC + CD = 0,19 + 0,258+ 0,12 = 0,57 mbar AH= AB + BH = 0,19 + 0,37 = 0,56 mbar De sommen zijn kleiner dan 1 mbar.

Page 64: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

63 / 75

C.1.3.2 Voorbeeld 2

Dit voorbeeld is een variante op voorbeeld 1 en toont het nut van de controle aan. C.1.3.2.1 Opstellen van het schema van de installatie

Figuur C.3 – Schema van de installatie – Voorbeeld 2

C.1.3.2.2 Bepaling van het meest benadeelde toestel G is het meest benadeelde toestel. Bijgevolg is het referentie eenheidsdrukverlies voor de ganse installatie gelijk aan 0,046 mbar/m. C.1.3.2.3 Bepaling van de diameters van de leidingen

Tabel C.16 - Overzichtstabel van de bepaling van de diameters van de leidingen – Voorbeeld 2

Bepaling van de diameters

Controleberekeningen

Lei-

ding- deel

Debiet in het

leiding-deel

[m³/h]

Nomi-nale

diame-ter

[mm]

(1) Reëel

eenheids-drukver-

lies

[mbar/m]

Lengte

L

[m]

(2) Fictieve lengte L fict.

=L x 1,2

[m]

Hoogte- verschil

h

[m]

(3) h x…

0,046(L) of

0,048(H)

[mbar]

Effectief

drukverlies per

leidingdeela [(1) x (2)] - (3)

of [(1) x (2)] + (3)

[mbar] EG EF CE CD BC BH AB

1,50 1,40 2,90 0,70 3,60 5,00 8,60

15 15 20 15 25 15 32

0,07 0,06 0,05 0,02 0,03 0,62 0,03

3,0 1,4 2,0 5,0 3,0 1,0 12,0

3,60 1,68 2,40 6,00 3,60 1,20

14,40

0 +1 0 0

+3 0 -1

0 0,046

0 0

0,138 0

0,046

0,25 0,055 0,12 0,12 -0,03 0,74 0,478

a Indien het gas stijgt in het leidingdeel is er een vermindering van het drukverlies. Daardoor wordt het effectief drukverlies [(1)x(2)] – (3). Indien het gas daalt in het leidingdeel is er een verhoging van het drukverlies. Daardoor wordt het effectief drukverlies [(1)x(2)] + (3).

Page 65: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

64 / 75

C.1.3.2.4 Controle van het effectief drukverlies tot aan de stopkraan van

elk toestel De sommen van al de effectieve drukverliezen in de verschillende leidingdelen tussen de gasmeter en het toestel worden als volgt bepaald. AG=AB+ BC+ CE + EG = 0,478 – 0,03 + 0,12 + 0,25 = 0,82 mbar AF= AB + BC+ CE + EF = 0,478 – 0,03 + 0,14 + 0,055 = 0,64 mbar AD= AB + BC + CD = 0,478 – 0,03 + 0,12 = 0,57 mbar AH= AB + BH = 0,478 + 0,74 = 1,22 mbar De eerste drie sommen zijn kleiner dan 1 mbar. De som betreffende het toestel H is groter dan 1 mbar. C.1.3.2.5 Oplossing 1 C.1.3.2.5.1 Bepaling van de diameters van de leidingen

Kies voor het leidingdeel BH een nominale diameter van 20mm.

Tabel C.17 - Overzichtstabel van de bepaling van de diameters van de leidingen – Voorbeeld 2 – Oplossing 1

Bepaling van de diameters

Controleberekeningen

Lei-

ding- deel

Debiet in het

leiding-deel

[m³/h]

Nomi-nale

diame-ter

[mm]

(1) Reëel

eenheids-drukver-

lies

[mbar/m]

Lengte

L

[m]

(2) Fictieve lengte L fict.

=L x 1,2

[m]

Hoogte- verschil

h

[m]

(3) h x…

0,046(L) of

0,048(H)

[mbar]

Effectief

drukverlies per

leidingdeela [(1) x (2)] - (3)

of [(1) x (2)] + (3)

[mbar] EG EF CE CD BC BH AB

1,50 1,40 2,90 0,70 3,60 5,00 8,60

15 15 20 15 25 20 32

0,07 0,06 0,05 0,02 0,03 0,13 0,03

3,0 1,4 2,0 5,0 3,0 1,0 12,0

3,60 1,68 2,40 6,00 3,60 1,20 14,40

0 +1 0 0

+3 0 -1

0 0,046

0 0

0,138 0

0,046

0,25 0,055 0,12 0,12 -0,03 0,16

0,478 a Indien het gas stijgt in het leidingdeel is er een vermindering van het drukverlies. Daardoor wordt het effectief drukverlies [(1)x(2)] – (3). Indien het gas daalt in het leidingdeel is er een verhoging van het drukverlies. Daardoor wordt het effectief drukverlies [(1)x(2)] + (3).

C.1.3.2.5.2 Controle van het effectief drukverlies tot aan de stopkraan van elk toestel De sommen van al de effectieve drukverliezen in de verschillende leidingdelen tussen de gasmeter en het toestel worden als volgt bepaald. AG=AB+ BC+ CE + EG = 0,478 - 0,03 + 0,12 + 0,25 = 0,82 mbar AF= AB + BC+ CE + EF = 0,478 - 0,03 + 0,14 + 0,055 = 0,64 mbar AD= AB + BC + CD = 0,478 - 0,03 + 0,12 = 0,57 mbar AH= AB + BH = 0,478 + 0,16 = 0,64 mbar Alle sommen zijn kleiner dan 1 mbar.

Page 66: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

65 / 75

C.1.3.2.6 Oplossing 2 C.1.3.2.6.1 Bepaling van de diameters van de leidingen

Voor het leidingdeel AB kiezen we als nominale diameter 40 mm i.p.v. 32 mm.

Tabel C.18 - Overzichtstabel van de bepaling van de diameters van de leidingen – Voorbeeld 2 – Oplossing 2

Bepaling van de diameters

Controleberekeningen

Lei-

ding- deel

Debiet in het

leiding-deel

[m³/h]

Nomi-nale

diame-ter

[mm]

(1) Reëel

eenheids-drukver-

lies

[mbar/m]

Lengte

L

[m]

(2) Fictieve lengte L fict.

=L x 1,2

[m]

Hoogte- verschil

h

[m]

(3) h x…

0,046(L) of

0,048(H)

[mbar]

Effectief

drukverlies per

leidingdeela [(1) x (2)] - (3)

of [(1) x (2)] + (3)

[mbar] EG EF CE CD BC BH AB

1,50 1,40 2,90 0,70 3,60 5,00 8,60

15 15 20 15 25 15 40

0,07 0,06 0,05 0,02 0,03 0,62 0,01

3,0 1,4 2,0 5,0 3,0 1,0 12,0

3,60 1,68 2,40 6,00 3,60 1,20

14,40

0 +1 0 0

+3 0 -1

0 0,046

0 0

0,138 0

0,046

0,25 0,055 0,12 0,12 -0,03 0,74 0,19

a Indien het gas stijgt in het leidingdeel is er een vermindering van het drukverlies. Daardoor wordt het effectief drukverlies [(1)x(2)] – (3). Indien het gas daalt in het leidingdeel is er een verhoging van het drukverlies. Daardoor wordt het effectief drukverlies [(1)x(2)] + (3).

C.1.3.2.6.2 Controle van het effectief drukverlies tot aan de stopkraan van elk toestel De sommen van al de effectieve drukverliezen in de verschillende leidingdelen tussen de gasmeter en het toestel worden als volgt bepaald. AG=AB+ BC+ CE + EG = 0,19 - 0,03 + 0,12 + 0,25 = 0,53 mbar AF= AB + BC+ CE + EF = 0,19 - 0,03 + 0,14 + 0,055 = 0,36 mbar AD= AB + BC + CD = 0,19 - 0,03 + 0,12 = 0,28 mbar AH= AB + BH = 0,19 + 0,74 = 0,93 mbar Alle sommen zijn kleiner dan 1 mbar. Ter conclusie, de oplossing 1 is de meest economische oplossing. De oplossing 2 biedt meer ruimte voor latere uitbreiding, wat een voordeel is.

Page 67: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

66 / 75

C.2 Installaties gevoed met een druk tussen 30 mbar en 100 mbar C.2.1 Drukverlies

Bij een leveringsdruk na de gasmeter tussen 30 mbar en 100 mbar wordt in regel een drukregelaar voorzien net stroomopwaarts van ieder gastoestel.

Het maximum toelaatbaar drukverlies in de leiding tussen de gasmeter en de drukregelaar wordt als volgt bepaald:

- de ingangsdruk van elke drukregelaar is voldoende hoog opdat de drukregelaar binnen zijn regelklasse nog het debiet bij vollast van het gastoestel kan leveren.

- de snelheid van het gas in de leiding blijft kleiner dan 15 m/s voor residentiële en 20 m/s voor industriële toepassingen;

- de uitgangsdruk van de regelaar stemt overeen met de werkdruk van het erop aangesloten verbruikstoestel.

Het maximum toelaatbaat drukverlies hangt dus af van de minimum ingangsdruk van de drukregelaar stroomopwaarts van het gastoestel. Hoewel dit geen verplichting is, wordt vaak de vuistregel gehanteerd om de binnenleiding te berekenen met een drukverlies van maximum 10 mbar.

NOOT: Drukverliezen te wijten aan hoogteverschillen zijn verwaarloosbaar in installaties met een druk groter dan 30 mbar.

C.2.2 Keuze van de drukregelaar

Bij het kiezen van een drukregelaar houdt men rekening met het volgende:

1) De maximale inlaatdruk van de drukregelaar: deze druk moet hoger zijn dan 150 mbar ( = de druk bij de dichtheidsproef).

2) De maximum belasting van de drukregelaar bij vollast

Bij vollast van het gastoestel moet de belasting van de drukregelaar kleiner dan of gelijk zijn aan 80% van het normaal debiet van de drukregelaar.

Wanneer we een te krap bemeten drukregelaar toepassen, dit is een drukregelaar die bij vollast meer dan 80% van zijn normaal debiet geeft, heeft dit volgende nadelen: - Bij een drukregelaar met standaard tolerantie (Accurancy Class = AC) bv. AC20 zal bij het

volledig benutten van de capaciteit van de drukregelaar de uitlaatdruk variëren van bv. 20 mbar ± 20% dit is tussen 16 en 24 mbar. Veel gastoestellen zijn gevoelig voor deze drukschommelingen.

- Geluidshinder veroorzaakt door de hoge gassnelheid in de drukregelaar.

Een te kleine drukregelaar, waarbij het gastoestel bij vollast meer dan 100% van het normaal debiet vraagt, zal het gevraagde debiet niet kunnen geven en de uitlaatdruk van de drukregelaar zal inzakken.

3) De minimum belasting van de drukregelaar bij kleinste deellast

Bij de kleinste deellast van het gastoestel moet de belasting van de drukregelaar groter dan of gelijk zijn aan 5% van het normaal debiet van de drukregelaar.

Wanneer een drukregelaar minder dan 5% belast is bevindt deze zich in het sluitdrukgebied waarin de regeling onstabiel is en de uitlaatdruk oploopt. De kans is groot dat de drukregelaar gaat oscilleren waardoor het gastoestel niet stabiel zal branden en in storing gaan.

4) De regeling van een drukregelaar is het meest stabiel wanneer de insteldruk van de veer (dit is de uitgangsdruk van de drukregelaar) zich rond het midden van het regelbereik van de veer bevindt. Een instelling dicht tegen de minimum of maximum limiet van een instelveer geeft een minder stabiele werking.

Page 68: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

67 / 75

C.2.3 Berekeningsprocedure C.2.3.1 Opstellen van het schema van de installatie

Deze stap omvat de volgende bewerkingen:

- het schematisch voorstellen van de installatie in isometrisch perspectief (zie fig. C.1)

- het aanduiden van de plaats van elk toestel en de aansluitpunten van toekomstige toestellen;

- per toestel het aanduiden van het gasdebiet (m³/h); indien men enkel over het nominaal vermogen van het toestel beschikt, bekomt men het debiet door het nominaal vermogen te vermenigvuldigen met

- 0,11 m³/h voor het H-gas; - 0,13 m³/h voor het L-gas;

- het aanduiden van de reële lengte (L) van elk leidingdeel.

C.2.3.2 Bepaling van het meest benadeelde toestel

Deze stap omvat het berekenen van het toelaatbaar eenheidsdrukverlies voor elk van de leidingtrajecten die een verbruikstoestel voeden en het optekenen van de resultaten in een tabel.

De volgende formules worden toegepast:

■ voor de bepaling van het drukverlies tussen in- en uitgang van de drukregelaar gaan we uit van een belasting van maximum 80% van de drukregelaar. We houden dus rekening met een fictief debiet dat gelijk is aan het normaal debiet gedeeld door 0,8 of 80%.

■ lees op het debiet-drukval diagram van de drukregelaar de drukval over de drukregelaar af bij dit fictief debiet.

■ het maximum toelaatbaar drukverlies in de leiding tussen de gasmeter en de drukregelaar = druk aan de uitgang van de gasmeter – ingangsdruk van het gastoestel – drukval over de drukregelaar.

■ fictieve lengte van de leidingtrajecten van de verbruikstoestellen:

fictieve lengte = werkelijke lengte + (aantal hulpstukken) x (0,50 m) + (lengte van de metalen slangen x 2)

■ toelaatbaar eenheidsdrukverlies voor elk leidingtraject =

maximum toelaatbaar drukverlies in de leiding tussen de gasmeter en de drukregelaar (mbar) fictieve lengte van het leidingtraject van het toestel (m)

Het meest benadeelde toestel is dat met het kleinste toelaatbare eenheidsdrukverlies. Het traject van dit toestel is het hoofdtraject. Indien men twee gelijke resultaten vindt is het toestel met het grootste debiet het meest benadeelde.

Het toelaatbaar eenheidsdrukverlies berekend voor het hoofdtraject wordt genomen als eenheidsdrukverlies voor alle leidingdelen van de installatie.

Tabel C.19 – Bepaling van de eenheidsdrukverliezen

Leidingdeel

(van de gasmeter tot het toestel)

Reële lengte

L

[m]

Aantal bochten Fictieve lengte L fict.=

L + aantal bochten x 0,5

[m]

Toelaatbaar eenheids-

drukverlies pmax / L fict.

[mbar/m]

Page 69: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

68 / 75

C.2.3.3 Bepaling van de diameters van de leidingen

Deze stap omvat de volgende bewerkingen:

■ bepaling van het gasdebiet (m³/h) voor elk leidingdeel en optekenen van de resultaten in de overzichtstabel;

■ rekening houdend met het debiet in elk leidingdeel en de hierboven gevonden referentiewaarde van het eenheidsdrukverlies, bepaling van de diameters van de leidingdelen met behulp van de tabellen, rekening houdend met de materiaalsoort.

■ berekening van het effectief drukverlies in elk leidingdeel.

Tabel C.20 – Overzichtstabel van de bepaling van de diameters van de leidingen

Bepaling van de diameters

Controleberekeningen

Lei-

ding- deel

Debiet in het

leiding-deel

[m³/h]

Nomi-nale

diame-ter

[mm]

(1) Reëel

eenheids-drukverlies

[mbar/m]

Lengte

L

[m]

Aantal

bochten

(2) Fictieve lengte L fict.

=L + aantal bochten x 0,5

[m]

Effectief

drukverlies per

leidingdeel (1) x (2) [mbar]

C.2.3.4 Controle van het effectief drukverlies tot aan de drukregelaar van

elk toestel

Deze stap omvat de volgende bewerkingen:

- voor elk toestel, de som maken der effectieve drukverliezen van de leidingdelen tussen de drukregelaar en de gasmeter: voor elk toestel moet de som kleiner zijn dan het maximum toelaatbaar drukverlies in de leiding tussen de gasmeter en de drukregelaar. Per leidingdeel kan er daarna gezocht worden naar de meest economische oplossing.

- indien voor een toestel het effectief drukverlies groter is dan wat maximum toelaatbaar is, vergroot dan de diameter van één der leidingdelen en herneem de berekening voor dit leidingdeel.

NOOT: Voor installaties met een grote lengte, kan het voordelig zijn dezelfde berekening te maken voor elk leidingdeel afzonderlijk vanaf het verbindingspunt, door van het totaal toelaatbaar drukverlies, het drukverlies in het reeds berekende gemeenschappelijke gedeelte af te trekken.

C.2.3.5 Controle van het drukverlies bij vollast

De drukval over de drukregelaar =

druk aan uitgang gasmeter - ingangsdruk toestel - effectief drukverlies in leiding tussen gasmeter en drukregelaar

Lees op het debiet-drukval diagram van de drukregelaar het debiet af bij deze drukval. Aan de hand van dit debiet kan de belastingsgraad bepaald worden:

belastingsgraaddebietbijvollast

debietbijdrukvaloverdedrukregelaar80%

Bij vollast van het gastoestel moet de belasting van de drukregelaar kleiner dan of gelijk zijn aan 80% van het normaal debiet van de drukregelaar m.a.w. de belastingsgraad dient ≤ 80 % te zijn.

Indien de uitkomst > 80 %, dan is de regelaar te krap bemeten.

Page 70: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

69 / 75

C.2.3.6 Controle van het drukverlies bij minimum deellast

Bereken per toestel voor de gekozen diameters, het effectief drukverlies in elk leidingdeel waarbij het debiet in elk leidingdeel gelijk is aan het debiet vermenigvuldigd met het minimum modulatiebereik.

De drukval over de drukregelaar =

druk aan uitgang gasmeter - ingangsdruk toestel - effectief drukverlies in leiding tussen gasmeter en drukregelaar

Lees op het debiet-drukval diagram van de drukregelaar het debiet af bij deze drukval. Aan de hand van dit debiet kan de belastingsgraad bepaald worden:

belastingsgraaddebietbijminimummodulatiebereik

debietbijdrukvaloverdedrukregelaar5%

Bij minimum deellast van het gastoestel moet de belasting van de drukregelaar groter dan of gelijk zijn aan 5% van het normaal debiet van de drukregelaar m.a.w. de belastingsgraad dient ≥ 5 % te zijn.

Indien de uitkomst < 5 %, dan is de drukregelaar te groot bemeten.

Page 71: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

70 / 75

Schrap bijlage D “Plaats van de uitmonding van afvoerkanalen met natuurlijke trek” Vervang tabel 1 in bijlage E

Gasverbruikstoestellen toegelaten in België

1. Toestelcategorieën en werkdrukken Toelichtingen

1.1. Enkelvoudige categorieën

1.1.1. Gassen van de tweede familie (aardgassen) (conform NBN EN 437)

1.1.1.1 Cat. I2 E + (20/25 mbar) Alle toestellen. Inrichtingen voor het voormengen van het gas moeten verzegeld zijn.

1.1.1.2 Qi 70 Kw

1.1.1.2.1 Cat. I2 E (S) (20 mbar)1)

of I2 E (S) B (20 mbar) Toestellen voorzien van een brander met volledige voormenging.

De gas/lucht regeling moet verzegeld zijn.

1.1.1.2.2 Cat. I2 E (R) (20/25 mbar) Of I2 E (R) B(20/25 mbar)

Toestellen voorzien van een ventilatorbrander (zie NBN EN 676)

De volgende toestellen voorzien van een brander met atmosferische inductie bestemd voor gebruik in niet- huishoudelijke professionele installaties: - donkere straalverwarmers - braadspitten - grills - was-, droog- en strijkmachines

1.1.1.3 Qi > 70 kW

Cat. I2 E (S) (20 mbar) of Cat. I2 E (S) B (20 mbar) Cat. I2 E (R) (20/25 mbar) of Cat. I2 E (R) B (20/25 mbar)

Alle toestellen.

1.1.1.4 Qi zowel ≤ als > 70 kW

Cat. I2N (20/25 mbar)

Alle toestellen.

1) Voor de cat. I2 E (S) B toestellen vermeldt het kenplaatje de twee nominale belastingen: voor G20 bij 20 mbar en voor G25 bij 25 mbar.

Page 72: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

71 / 75

1.2. Dubbele categorieën (voorbehouden voor sommige groepen van toestellen)2) (conform NBN EN 437)

1.2.1. Cat. II2E+3+ (20/25, 28-30/37 mbar), Cat. II2E+3P (20/25, 37 mbar)

- kooktoestellen

- kachels, onafhankelijke ruimteverwarmingstoestellen, inbouwvuren

- heldere stralingsverwarmers

1.2.2. Cat. II2E+3P (20/25, 50 mbar) - kooktoestellen

- kachels, onafhankelijke ruimteverwarmingstoestellen, inbouwvuren

- heldere stralingsverwarmers

1.2.3. Cat. II2E+3B (20/25, 28-30 mbar)

- kooktoestellen

- kachels, onafhankelijke ruimteverwarmingstoestellen, inbouwvuren

- heldere stralingsverwarmers

2) Indien deze toestellen aangesloten worden op LPG is de norm NBN D51-006 van toepassing.

Page 73: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

72 / 75

2. Toegelaten typen3) van toestellen (conform CEN/TR 1749)

Toelichtingen

2.1. Type A:

A1 fornuis, inbouwkookplaat, huishoudelijke en artisanale oven, komfoor, artisanale brander (o.a. Bunsenbrander) en heldere stralingsverwarmingstoestellen

A1AS Dit type stemt overeen met de oude benaming AAS

A3 - Gastoestellen opgesteld buiten een gebouw in open lucht (bv. open terras)

- Grootkeuken gastoestellen - Met gas gestookte heteluchtblazers voor gebruik in

serres volgens NBN EN 525 met bijkomende CO- of CO2-beveiliging

2.2. Type B:

B11 B12 B13 B14

Indien B11BS , B11AS of B11CS (VMC). Indien B12BS , B12AS of B12CS (VMC). Indien B13BS , B13AS of B13CS (VMC). Indien B14BS en aangesloten op individueel, luchtdicht afvoerkanaal.

B22 B23

Indien aangesloten op individueel, luchtdicht afvoerkanaal. Indien aangesloten op individueel, luchtdicht afvoerkanaal.

B22D B23D

Toestel dat ontworpen is om verbonden te worden met een soepel niet uit metaal vervaardigd kanaal voor de afvoer van vochtige lucht en verbrandingsproducten buiten de opstellingsplaats van het toestel (linnendroger)

B22P B23P

Toestel dat ontworpen is om aangesloten te worden op een rookgasafvoerkanaal onder positieve druk.

B32 B33

Indien aangesloten op individueel, luchtdicht afvoerkanaal. Indien aangesloten op individueel, luchtdicht afvoerkanaal.

B41 Indien B41BS , B41AS of B41CS

2.3. Type C:

C11 C12 C13

3)

3)

3)

C31 C32 C33

3)

3)

3)

C42 C43

Indien het collectieve systeem luchtdicht en gekeurd is. Indien het collectieve systeem luchtdicht en gekeurd is.

C52 C53

C82 C83

Indien het afvoerkanaal luchtdicht is. Indien het afvoerkanaal luchtdicht is.

C91 C92 C93

Dit type stemt overeen met de oude benaming C31S Dit type stemt overeen met de oude benaming C32S Dit type stemt overeen met de oude benaming C33S

3) Parallel systeem (niet-concentrisch – niet-luchtomspoeld) enkel indien de afvoerleiding voor de verbrandingsproducten luchtdicht is.

Page 74: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

73 / 75

Schrap bijlage G “Muurdoorvoer van de eindstukken voor gasverbruikstoestellen type C1, C3 en C5 waarvan het nominaal vermogen kleiner dan of gelijk aan 30 kW is”

Schrap volgende tekst in bijlage H “Woordenlijst Nederlands/Frans en Frans/Nederlands van de termen en definities”

Onderbroken gebruik van een keukengeiser type A Voeg volgende bijlage I toe

Bijlage I (normatief)

Gasleidingen uitgevoerd met het PLT-buissysteem

I.1 Configuratie van een PLT-buissysteem

Het is aanbevolen om het PLT-buissysteem te configureren zodat net stroomafwaarts van de gasmeter of in de eerst bereikbare verluchte ruimte in het gebouw een collector wordt geplaatst vanwaar een PLT-buis zonder verbindingen vertrekt tot aan de stopkraan van elk gastoestel.

Het toepassen van een boomstructuur met T-stukken is niet aanbevolen.

I.2 Bevestiging en ondersteuning van een PLT-buisssyteem

Het PLT-buissysteem, al dan niet geplaatst in een afzonderlijke gasdichte mantelbuis, wordt ondersteund door:

- metalen beugels zoals bepaald in § 4.4.1.1 OF - een kabelbaan, kabelladder of installatiekanaal aangepast aan het gewicht en de

kromtestraal van de PLT-buizen.

In afwijking op § 4.4.1.1 mogen de PLT-buizen die op kabelbanen, kabelladders of in installatiekanalen zijn geplaatst, bevestigd worden met kunststof beugels of strips en mogen de PLT-buizen bundels vormen zonder onderlinge afstand.

In overeenstemming met § 4.4.1.1 moet er een afstand zijn van minimum 40 mm. tussen een PLT-buis en elke andere leiding, kabel of andere installatie.

I.3 Montage en installatie-instructies voor een PLT-buissysteem

PLT-buissysteem verbindingen mogen enkel uitgevoerd worden door personen met een specifieke vorming door de fabrikant of zijn gevolmachtigde. De instructies van de fabrikant en de instructies van de norm EN 15266 dienen strikt gevolgd te worden.

Na het uitvoeren van de dichtheidstest moet elke fitting worden geïsoleerd met autovulkaniserende wikkelband of thermokrimpkous. Dit is nodig om het indringen van vocht tussen de kunststof mantel en de roestvast stalen plooibare gegolfde buis te voorkomen en om het losmaken van de fitting door onbevoegden te vermijden.

De fabrikant van het PLT-buissysteem dient de verbindingsprocedure te leveren die minstens volgende elementen bevat:

- de controle dat de verschillende componenten van het PLT-buissysteem aan elkaar zijn aangepast (buis, gasdichting, hulpstukken, enz.) volgens de aanbevelingen van de fabrikant.

- een lijst en beschrijving van het PLT-buissysteem en zijn fittingen waaronder ook de overgangsfittingen naar andere uitrustingen en leidingen.

- montage-instructies van de samenstellende delen van het PLT- buissysteem: - gereedschap - stap voor stap instructies voor het monteren van de fittingen en overgangsfittingen naar

andere uitrustingen en leidingen - minimale kromtestraal - aanspankoppel

- de installatievoorschriften

Page 75: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

74 / 75

- de verschillende ruimtelijke schikkingen en het al dan niet toepassen van fittingen en afzonderlijke gasdichte mantelbuis

- de bevestiging en ondersteuning van horizontale en verticale PLT-buissytemen met beugels of strips op kabelbanen, kabelladders of in installatiekanalen

- de equipotentiaalverbinding die steeds op de fitting moet worden aangebracht

- procedure voor het uitvoeren van herstellingen

- methode om het drukverlies in het PLT-buissysteem te bepalen. Het maximaal drukverlies moet voldoen aan § 4.12.

Bij het hardsolderen van een overgangsfitting PLT/koper moet men ervoor zorgen dat de flux voor het hardsolderen niet in contact komt met de PLT-buizen. De flux veroorzaakt immers een versnelde corrosie van het RVS.

Indien het terug monteren van een voordien gedemonteerd hulpstuk inhoudt dat één of meer onderdelen van het hulpstuk moeten vervangen worden, dan kan deze bewerking slechts toegelaten worden indien dat voorzien en beschreven is in de installatievoorschriften van de fabrikant.

Page 76: 17 augustus 2013 - CergaprAddendum.pdf · NBN T 42-010 Buizen en hulpstukken van polyethyleen - Richtlijnen voor het uitvoeren en beproeven van lasverbindingen NBN T 42-011 Polyethyleen

pr NBN D 51-003 5de uitgave addendum 1 – 24/06/2013 – N039 – NBN20130731

75 / 75

Bibliografie Europese richtlijn 97/23/CE Pressure Equipment Directive (PED) Synergrid 2000.21.03: Toestellen voor het lassen van PE-systemen voor aardgasdistributie - Elektrolastoestellen Synergrid 2000.21.04: Toestellen voor het lassen van PE-systemen voor aardgasdistributie - Stuiklastoestellen KB 28/06/1971: Koninklijk besluit van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen KVBG n° 91/01 Metalen RHT slangen voor brandbare gassen CCH 2004-02 Raccords a sertir en cuivre utilisables sur les installations de gaz

DVGW VP614 Unlösbare Rohrverbindungen für metallene Gasleitungen – Pressverbinder DVGW VP601 Gas- und Wasser Hauseinführung DVGW VP600 Werkstoffübergangsverbinder aus Metall für Rohre aus PE