Dit is een uitgave van Jong SMO
Met hartelijke groet,de nieuwe generatie
Mirthe BiemansMartin van Elp
Remmert van HaaftenJoop HazenbergKaren JakschtowMorris Oosterling
Robert van PuttenBarend Tensen
Me
t harte
lijke g
roe
t, de
nie
uw
e g
en
eratie
Jonge denkers over hoe het anders moet
Met hartelijke groet,de nieuwe generatie
Jonge denkers over hoe het anders moet
Waar staan we nu? Hoe zou het moeten zijn? Hoe komen we daar? Met deze vrij algemene opdracht gingen enkele jonge denkers aan de slag om het tekort aan creatieve ideeën in het debat over de vernieuwing van de Nederlandse verzorgingsstaat tegen te gaan. Het resultaat is een zeer diverse verzameling van concrete origi-nele ideeën, gedurfde denkrichtingen en onstuimige reorganisa-tiesuggesties; van hervormingen van het onderwijs en de zorg en alternatieven voor het meten van het nationaal welzijn tot de nieuwe netwerksamenleving en de toekomstagenda van de Europese Unie. De essays in deze bundel bieden veelal oplossin-gen voor problemen die zijn ontstaan doordat er te lang is vastgehouden aan traditionele structuren en verworvenheden.
Aan het woord zijn young professionals, studenten en andere vertegenwoordigers van de Generatie Y. Maak kennis met het perspectief van de bevolkingsgroep die het minst gehoord wordt, maar het meest (bij)draagt!
Met hartelijke groet, De nieuwe generatie
3
InhoudsopgaveColofon
2
DIT IS EEN UITGAVE VAN
stichting Maatschappij en onderneming
lange voorhout 92
2514 eJ den haag
Telefoon: +31(0)70 3528 528
email: [email protected]
hoofdredactie: Barend Tensen
Redactie assistentie: Mike Bakker, Camilla gomes, Wouter smit
Tekstredactie: daphne Truijens
omslag ontwerp: dito Yudhiana
dTp en illustraties: dito Yudhiana
Bestelnummer: 0367
IsBn 9789069622545
JoNG SMo-2015/1
© stichting Maatschappij en onderneming 2015
Niets van deze uitgave mag op welke wijze dan ook worden verveelvoudigd zonder de
voorafgaande toestemming van de uitgever en andere auteursrechthebbenden. SMO is niet
aansprakelijk voor gegevens die door derden werden verstrekt.
JoNG SMo CoMMUNITY LID
als Jong sMo community lid krijg je onze nieuwste publicaties, word je uitgenodigd
voor alle evenementen en behoor je automatisch tot het Jong sMo netwerk. voor
het Jong sMo-lidmaatschap (tot 30 jaar) geldt een tarief van €25,00 per jaar. aan-
melden kan op de website www.smo.nl of u kunt bellen met de ledenadministratie:
+31 (0)70 3528 528.
Jong sMo publiceert de visie van de nieuwe generatie op de toekomst van
nederland. sMo promovendi, sMo studenten en sMo Young professionals
vormen samen Jong sMo. Ze geven een stem aan de jonge generaties, met al haar
tegenstrijdige, creatieve en vrije ideeën en meningen, over de huidige vraagstukken
op het raakvlak van maatschappij en onderneming.
VoorwoorD
Mike Bakker, Camilla Gomes en Barend Tensen
1. SAMENLEVING EN wELZIJN
Coöperatief maatschappelijk organiseren
Robert van Putten
Rijker of gelukkiger? Met andere maten meten voor een hoger welzijn
Mirthe Biemans
het gelukkigste land ter wereld
Karen Jakschtow
2. ZorG EN oNDErwIJS
paal en perk aan zorgmonopolies
Martin van Elp
What if...: naar een onderwijstoekomst zonder beperkingen
Morris Oosterling
3. VErZorGINGSSTAAT EN EUroPA
van verzorgingsstaattoerisme naar een europese bijstand
Remmert van Haaften
het einde van de nationale verzorgingsstaat?
Joop Hazenberg
de europese unie op een kruispunt
Barend Tensen
CoNCLUSIE
Barend Tensen
4
8
16
22
30
37
46
52
60
67
5
vooRWooRdMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
4
VoorwoorD
de nederlandse verzorgingsstaat verkeert in zwaar weer. veel collectieve voor-
zieningen zijn niet meer houdbaar, in financiële, personele en morele zin. het
principe van de welvaartsstaat is prachtig, maar is in de 21ste eeuw uitgehold en
dus toe aan een flinke update. dit gaat niet automatisch via iTunes of google play.
de belangenclubs zitten op hun eigen eiland en vechten bijvoorbeeld tegen/voor
de aanpassing van het ontslagrecht, het behoud van pensioenen of de vernieuwing
van het onderwijs. de stemmen van twintigers en dertigers van nu ontbreken in
deze arena’s.
de echte dilemma’s en keuzes komen niet op de publieke en politieke agenda
en er lijkt sprake te zijn van ideeënarmoede. Terwijl de twintigers en dertigers juist
de belangrijkste dragers zijn voor de benodigde veranderingen van de komende
decennia. het is van groot belang dat we deze impasse doorbreken en de
noodzakelijke vernieuwing agenderen. Juist nu, omdat vergrijzing en de nieuwe
economische werkelijkheid ervoor zorgen dat de verzorgingsstaat niet meer
houdbaar is in haar huidige vorm. de essaybundel die voor u ligt tracht hier een
aanzet voor te geven.
deze bundel begon om de leden van de generatie 20-30 te laten horen en ideeën
aan te dragen over welke toekomst zij voor ogen hebben met het jaar 2030 als
richtpunt. nu zijn deze ideeën verworden tot een essaybundel met inspirerende
en relevante artikelen over de onvermijdelijke vernieuwing van de verzorgingstaat,
maar ook specifiek gericht op de zorg, het onderwijs en de europese unie. de
essays geven een goede weerspiegeling van vraagstukken die in de samenleving
veelvuldig worden bediscussieerd. Bewust hebben wij ons niet alleen gericht op
academici; door toegankelijke en opiniërende essays op te nemen, reflecteert de
bundel de veelvuldigheid aan stemmen van de jonge generatie van dit moment.
het resultaat is een diverse verzameling van concrete creatieve ideeën, gedurfde
denkrichtingen en onstuimige hervormingssuggesties. van hervormingen in
het onderwijs en alternatieven voor het meten van het nationaal welzijn tot de
toekomstagenda van de europese unie. het doel van de bundel is nooit geweest
om één beeld te geven, om één kleur te hebben.
Toch hebben alle bijdragen een gemeenschappelijke ondertoon, welke zich het
beste laat omschrijven door T.s. elliot, uit dry salvages:
Not fare well,
But fare forward, voyagers.
aan het woord zijn young professionals, studenten en andere vertegenwoordigers
van de nieuwe generatie. deze essaybundel tracht de stemmen van deze generatie
een positie te geven in het nederlandse debat over de vraagstukken van de
welvaartsstaat. Maak kennis met het perspectief van de bevolkingsgroep die het
minst gehoord wordt, maar het meest (bij)draagt.
Mike Bakker, Camilla Gomes en Barend Tensen (initiatiefnemers)
Met hartelijke groet, de nieuwe generatie.
6
1SAMENLEVING
EN wELZIJN
9
1. saMenlevIng en WelZIJnMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
8
CoöPErATIEf MAATSChAPPELIJk orGANISErEN
Robert van Putten
de Bv nederland werkt niet meer. de verzorgingsstaat en de grote rol van de
overheid zijn onhoudbaar geworden. de overheidsfinanciën vragen om hervorming
en de huidige verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en samenleving heeft
van burgers consumenten gemaakt, zo luidt een standaardopvatting in de publieke
opinie. We hebben een uit de hand gelopen zorgsysteem omdat we niet hebben
geleerd onderscheid te maken tussen noden en wensen, aldus de socioloog schuyt
(2013).
het huidige ‘systeem van maatschappelijk organiseren’, dat wil zeggen, de organisatie
van solidariteit (de verzorgingsstaat), de verhouding tussen overheid en samenleving
(grote overheid, kleine samenleving) en de governance ervan (de bureaucratie),
moet vernieuwd worden. via een programma van bezuinigingen en het afstoten
van taken denkt de regering het systeem van maatschappelijk organiseren weer
toekomstbestendig te krijgen. de oplossing ligt volgens de overheid in ‘meer
samenleving’ en een ‘kleinere overheid’. In een participatiesamenleving ziet de
regering een alternatief, zo bleek uit de troonrede van 2013.
op zoek naar een passend systeem
de focus van politiek den haag is echter veel te beperkt. politici en beleidsmakers
lijken eenzijdig gericht op de boekhouding van nederland, zoals Willem schinkel
(2012) scherp analyseert, en enkel vanuit dat perspectief wordt gezocht naar
vernieuwing. de uitdaging waar ons land voor staat is veel omvangrijker. niet alleen
de overheidsfinanciën en de omvangrijke verzorgingsstaat zijn problematisch.
het probleem is veel meer dat het systeem van maatschappelijk organiseren niet
meer past bij de huidige maatschappelijke werkelijkheid. de afgelopen decennia
is de structuur en de cultuur van de moderne maatschappij flink veranderd. ook
daardoor staat het systeem onder druk.
de vernieuwing van het systeem moet dan ook aansluiten op en passen bij de
ontwikkelingsrichting van de samenleving. In dit essay wordt een perspectief op
maatschappelijk organiseren uitgewerkt dat past bij de ontwikkelingsrichting van
de samenleving. eerst wordt geschetst hoe die ontwikkelingsrichting eruit ziet en
wat dus de condities zijn voor de vernieuwing van het maatschappelijk organiseren.
dat resulteert in een pleidooi voor coöperatief maatschappelijk organiseren en een
eerste uitwerking van wat dat kan betekenen voor de organisatie van solidariteit, de
governance ervan en de verhouding tussen overheid en samenleving.
het volgen van de ontwikkelingsrichting van de samenleving en het begrip
‘coöperatie’ brengen reliëf aan in het denken over de participatiesamenleving. het
geeft een langetermijnperspectief, gaat voorbij de financiën, kijkt naar de structuur
van de maatschappij, schetst de manier waarop mensen participeren en distantieert
zich ook van het neoliberalisme en de retoriek van zelfredzaamheid en eigen
verantwoordelijkheid. het begrip ‘coöperatie’ blijkt inspirerend voor het denken
over publieke voorzieningen, governance en de verhouding tussen overheid en
samenleving.
Cruciale verschuivingen
het huidige systeem van maatschappelijk organiseren is een product van de
moderniteit. als antwoord op de industriële revolutie en de politieke revoluties
ontstond vanaf de negentiende eeuw de moderne maatschappij, met als kenmerken:
natiestaat, bureaucratie, civil society en burgerrechten. In de loop van de twintigste
eeuw ontstonden, mede door het proces van (arbeids)differentiatie en nieuwe sociale
noden van de verstedelijkte industriële samenleving, nieuwe sociale voorzieningen.
die resulteerden in een systeem van abstracte solidariteit: de verzorgingsstaat.
daarin werd voorzien in een alternatief vangnet en kregen mensen gelijke kansen.
Men vond een via de overheidsbureaucratie georganiseerd systeem het efficiëntst
en het effectiefst in het realiseren van publieke waarden zoals solidariteit en gelijke
kansen. In de achterliggende decennia werd via neoliberale bestuursprincipes nog
sterker gestuurd op efficiëntie en effectiviteit. enkele megatrends, grote structurele
veranderingen, dragen bij aan de ‘frictie’ met dit systeem van maatschappelijk
organiseren.
Ten eerste ontstaan er nieuwe verhoudingen tussen nationaal, lokaal en mondiaal
niveau. de globalisering resulteert in een wereld die zich steeds meer ordent
langs een globaal-lokale lijn (sassen 2008). dat wil zeggen dat het lokale en het
transnationale niveau steeds belangrijker worden en met elkaar verbonden zijn. Wat
11
1. saMenlevIng en WelZIJnMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
10
in de ene regio gebeurt, heeft impact elders in de wereld. dat heeft als effect dat het
lokale niveau ertoe doet (Trommel, 2013b). het nationale niveau verliest door deze
ontwikkeling aan betekenis. dat heeft als gevolg dat de nationale overheid minder
grip hebben op de samenleving en slagkracht verliezen.
Ten tweede is de manier waarop individuen zich ten opzichte van de gemeenschap
verhouden flink veranderd. Moderne individuen zijn reflexief (giddens, 1991); we
maken steeds opnieuw de balans van ons leven op en collectieven zijn vloeibaar
geworden (Bauman, 2012). de maatschappelijke structuren vormen niet meer een
omvattend kader van ons leven. dat leven willen we meer individueel vormgeven,
niet gebonden aan onze omgeving. het begrip authenticiteit geeft daar uitdrukking
aan: ruimte voor zelfexpressie, individualiteit en eigenheid vinden we belangrijk
(Taylor, 1994). daarmee vormt authenticiteit een belangrijk moreel kader. dat heeft
als gevolg dat we uniforme collectieve voorzieningen als weinig ‘passend’ ervaren,
maar ook dat we ons niet langdurig en intensief verbinden aan gemeenschappen.
Ten derde is de sociale ordening van een verzuilde, hiërarchische structuur
veranderd in een meer horizontale netwerksamenleving. nieuwe informatie- en
communicatietechnologie zoals het internet maakt nieuwe sociale verbanden
mogelijk en maakt mensen minder afhankelijk van bestaande instituties en
organisaties. de logica van de netwerksamenleving is die van snelheid, flexibiliteit,
spontaniteit en kortstondigheid. daarmee ontstaan effectievere en efficiëntere
vormen van sociale actie en wordt de bureaucratische overheidsorganisatie minder
efficiënt en effectief geacht. deze drie veranderingen maken dat een nieuwe
maatschappelijke werkelijkheid ontstaat, een nieuwe fase van de moderniteit,
ook wel de ‘laatmoderniteit’ genoemd. een systeem van abstracte solidariteit,
met uniforme voorzieningen (de verzorgingsstaat) zonder ruimte voor individuele
voorkeuren en zonder een persoonlijk gezicht (de bureaucratie) past daar niet
goed bij. een nationaal door de overheid onderhouden en verticaal georganiseerd
systeem strookt niet met een laatmoderne flexibele, netwerkachtige ordening.
dat vraagt om een ander type van maatschappelijk organiseren. een systeem dat
flexibeler is en meer ruimte voor individuele voorkeuren laat dan de verzorgingsstaat
en de bureaucratie. een systeem dat dichterbij het niveau georganiseerd wordt waar
het leven van mensen zich afspeelt: het lokale niveau.
Laatmoderne sociale en culturele dynamiek
naast de ontwikkeling in de structuur van de moderne samenleving is ook de
sociale en culturele dynamiek van betekenis in het zoeken naar een nieuw systeem
van maatschappelijk organiseren. In het eerste decennium van deze eeuw was
het vanzelfsprekend om te denken dat de zojuist genoemde processen van
globalisering, individualisering en informatisering zouden resulteren in een kille,
anonieme sociaal kapitaalarme plek. en inderdaad, de traditionele civil society is
goeddeels verdwenen. Maar het tij keert. In de context van de laatmoderniteit zien
we een nieuwe sociale en culturele dynamiek ontstaan.
In de geïndividualiseerde en geglobaliseerde samenleving wordt opnieuw gezocht
naar gemeenschap, naar verworteling in de maatschappij en naar mogelijkheden
om het eigen leven te sturen. daarnaast is er toenemende kritiek op de werking
van de markt en de impact van het neoliberalisme (met zijn nadruk op competitie,
concurrentiedrift, afrekening op cijfers, efficiëntie en effectiviteit) in de sfeer
van publieke voorzieningen en overheidsorganisaties. daartegenover ontstaan
nieuwe ideeën over en vormen van samenwerking, bestuursprincipes, bezieling
en legitimiteit. die nieuwe waarden, principes en praktijken kunnen coöperatief
genoemd worden (vgl. ook verhaeghe, 2012).
Wat we concreet zien
het wemelt van de nieuwe maatschappelijke initiatieven die we als coöperatief
kunnen duiden. ZZp’ers kennen sinds enige tijd het Broodfonds, een zelf opgerichte
vorm van sociale zekerheid. Mensen delen tuingereedschap, auto’s en andere spullen
die ze weinig gebruiken met hun straat of buurt. het internet werkt faciliterend in
het opbouwen van een netwerk. Mensen die duurzamer willen leven en vinden
dat de instituties niet snel genoeg veranderen besluiten om in stadsboerderijen
en volkstuinen samen groenten te verbouwen. Met de straat richten mensen een
energiecoöperatie op om goedkoper duurzame energie te produceren. als de
gemeente een wijkbibliotheek sluit, dan staan burgers op om deze bibliotheek over
te nemen. en om hun buurt op te fleuren gaan straatgenoten op eigen inzicht de
groenvoorziening regelen1. Zomaar enkele voorbeelden van die nieuwe sociale en
culturele dynamiek.
1 deze voorbeelden kwamen naar voren in de documentaireserie van Tegenlicht (programma van de vpRo) en in Rotmans
(2012) en van der steen et al. (2013).
13
1. saMenlevIng en WelZIJnMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
12
Wat zien we hier? de manier waarop mensen denken over hun rol in de samenleving
verandert en op basis daarvan ontstaan nieuwe praktijken. van consumenten
worden mensen ook producenten. dat zien we in de stadsboerderijen en in
energiecoöperaties. Mensen gaan zich coöperatief tot elkaar verhouden. het woord
‘samen’ klinkt heel vaak: samenwerken en delen staan centraal. de verhoudingen
in het publieke domein veranderen ook: burgers worden actieve spelers en
de overheid heeft het niet langer voor het zeggen. deze sociale en culturele
dynamiek karakteriseert zich dus door het coöperatieve, met als belangrijkste
aspecten: zelforganisatie, samenwerking, delen, kleinschaligheid, menselijke
maat en vakmanschap. het vormt daarmee een tegenhanger van neoliberaal,
bureaucratisch en individualistisch denken en handelen. enkele aspecten van deze
nieuwe dynamiek verdienen nadere duiding.
Delen en samenwerken
de netwerksamenleving heeft zijn eigen sociale infrastructuur die een nieuwe
manier van samenleven en samenwerken voortbrengt. Ze produceert een ‘culture
of sharing’ zoals Castells (2009) stelt. delen wordt een basishouding en dat brengt
verandering in consumptiepatronen en in de bedrijfsorganisatie. Zojuist is aan de
hand van het voorbeeld over delen van tuingereedschap al benoemd wat Botsman
en Rogers beschrijven in hun boek What’s mine is yours (2010). Zij beschrijven
het ontstaan van collaborative consumption. Mensen gaan dingen die ze in
overvloed hebben of zelf weinig gebruiken met elkaar delen – commercieel en
niet-commercieel.
In de sfeer van het bedrijfsleven zien we eenzelfde ontwikkeling. adler en heckscher
(2006) signaleren het ontstaan van the firm as a collaborative community. de
collaborative community is een netwerkorganisatie die tot stand komt in een
hoogontwikkelde kenniseconomie. het produceren van kennisproducten staat
centraal. deze gemeenschappen werken op basis van vakmanschap, erkenning van
wederzijdse afhankelijkheid en onderling vertrouwen.
Vakmanschap
vakmanschap wordt een bron van legitimiteit en bezieling, zowel in de nieuwe
samenwerkingsverbanden, alsook in de sfeer van consumptie en productie. denk
aan de waarde die we weer hechten aan ambachtelijkheid in consumptie en de
productie van goederen. het doen van ‘goed werk’ vormt ook een inspiratiebron
voor een nieuwe publieke moraal. “vakmanschap staat voor een duurzame, basale
menselijke drijfveer, het verlangen om werk goed uit te voeren omwille van het
werk zelf”, aldus Richard sennett (2008, p17). de vakman heeft dus een intrinsieke
motivatie en haalt zijn normen voor ‘goed werk’ en voor ‘goed samenwerken’ uit
de praktijk van het vak. de collaboratives van kenniswerkers willen gewoon een
goed product maken en iedereen brengt zijn expertise in. naast een bron van
bezieling geeft de praktijk van het vakmanschap ook een alternatief type legitimiteit.
vakmanschap vormt een alternatief voor de bureaucratische bestuursprincipes
en een neoliberale managementstijl (vgl. Kunneman et al., 2013). deze laatsten
gaan uit van extrinsieke motivatie en produceren regels en procedures vanuit een
efficiëntiestreven. de vakman echter ontleent zijn werkmethode aan zijn kennis van
de praktijk en stuurt op basis van inhoudelijke principes.
Zelfbestuur en wederkerigheid
ook zien we de herleving van twee ideeën die door Taylor (2004) als kenmerkend
voor de moderne maatschappij wordt onderscheiden. het eerste is het principe van
wederkerig nut. In de interactie tussen mensen gaat het om wederkerigheid, het
moet beiden wat op kunnen leveren. het tweede principe is zelfbestuur. dit drukt
uit dat we leven in een egalitaire orde en geen onderdeel zijn van een hiërarchisch
systeem. het idee van soevereiniteit over ons eigen leven is daarom een centrale
waarde. Beide principes zien we herleven in de nieuwe maatschappelijke initiatieven.
Conclusie: voorstellen voor vernieuwing
de laatmoderne sociale en culturele dynamiek presenteert principes, praktijken en
waarden die niet passen bij het huidige systeem van maatschappelijk organiseren:
de verzorgingsstaat, bureaucratie en een grote overheid. vernieuwing van het
systeem is passend als het deze waarden, principes en praktijken in zich opneemt.
In het coöperatieve ligt een perspectief voor vernieuwing, binnen de grenzen
van de laatmoderne maatschappelijke structuur. voor de drie aspecten van het
maatschappelijk organiseren (organisatie van solidariteit, verhouding overheid-
samenleving en de governance) ziet vernieuwing er als volgt uit.
15
1. saMenlevIng en WelZIJnMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
14
Organisatie van solidariteit
het stelsel van publieke voorzieningen, de verzorgingsstaat, moet vernieuwd
worden. de waarden ‘flexibiliteit’ en ‘maatwerk’ zullen leidend moeten zijn voor
de vernieuwing – dat is wat laatmoderne individuen in de netwerksamenleving
willen. de organisatie van solidariteit kan beter aansluiten bij de leefwereld. de
coöperatie als samenwerkingsvorm kan daarom een interessant concept zijn om
publieke voorzieningen in te organiseren. het fundamentele uitgangspunt moet
daarbij wel blijven dat de organisatie van solidariteit en het stelsel van voorzieningen
‘collectief’ en ‘publiek’ zijn. samenwerking in coöperaties kan daarin tot op zekere
hoogte voorzien en heeft als voordeel dat het de waarden en bestuursprincipes
van de nieuwe dynamiek in zich heeft. alertheid is hier op zijn plaats. het ideaal
van zelforganisatie moet niet overschat worden: we hebben altijd collectieven
nodig. niemand kan helemaal voor zichzelf zorgen. ‘de mens is de mens een zorg’
om het met abram de swaan (1982) te zeggen. dat is belangrijk om in te zien, de
euforie over zelforganisatie ondermijnend kan werken voor de solidariteit en het
collectief. Beter is het daarom misschien dat oude organisaties leren van nieuwe
zelforganisaties. energiecoöperaties staan nu tegenover oude energiecentrales: laat
die laatste geïnspireerd worden om nieuwe bedrijfsmodellen te zoeken die aan de
wensen van de eerste tegemoet komen.
Verhouding overheid-samenleving
de verhouding tussen overheid en samenleving moet ook coöperatief zijn. niet
zozeer zorgt de overheid voor de samenleving (big government) of de samenleving
voor zichzelf (big society), maar overheid en samenleving werken samen. Bovendien
impliceert het vloeibare en reflexieve karakter van de laatmoderne tijd dat mensen
zich maar beperkt binden aan gemeenschappen. dat betekent dat al teveel taken bij
de samenleving neerleggen niet passend is.
Meer passend en perspectiefrijk is het ontstaan van crafting communities, door de
socioloog Willem Trommel gesignaleerd. parallel aan het ontstaan van collaborative
communities in het bedrijfsleven ontstaan ook in de publieke sector nieuwe
samenwerkingsverbanden rond kennis en vakmanschap: crafting communities.
Bestuurders, professionals, managers, burgers, maatschappelijke organisaties
en politici vormen een gemeenschap om in samenwerking een specifiek
maatschappelijk probleem op te lossen. de gemeenschappelijkheid ligt in de wil
om maatschappelijke vraagstukken op te lossen, met als gedeelde missie: goed
werken en goed samenwerken (Trommel, 2013a, 2013b). deze gemeenschappen
passen goed bij de hoogontwikkelde kennissamenleving en geven uitdrukking aan
coöperatie om op basis van wederzijds nut en vakmanschap samen te werken aan
goede publieke voorzieningen.
Governance
voor de governance van publieke voorzieningen kan het organisatiemodel van de
coöperatie of de collaborative en crafting community ook richtinggevend zijn. de
coöperatie heeft een bestuurlijke logica waarin deelnemers medebestuurders en
eigenaren zijn. dit model brengt organisaties en voorzieningen weer dicht bij de
mensen. ook faciliteert het de waarden van zelfbestuur en wederkerigheid. In een
coöperatie staan het belang en de waarden van de betrokken deelnemers centraal.
Meer in algemene zin omvatten de waarden en bestuursprincipes van de coöperatie
de nieuwe dynamiek van samenwerken en delen.
Tot slot: zowel de ontwikkeling van het coöperatieve alsook de taal ervan verdient
meer aandacht in het publieke debat. laten we alert zijn op neoliberale retoriek van
zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. dat kan even verfrissend zijn, maar
al snel wordt dat kil.
17
1. saMenlevIng en WelZIJnMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
16
rIJkEr of GELUkkIGEr? MET ANDErE MATEN METEN Voor EEN hoGEr
wELZIJN
Mirthe Biemans
de economische crisis houdt iedereen bezig. Toch is nederland rijker dan ooit. We
hebben genoeg welvaart om iedereen in zijn basisbehoeften te voorzien (skidelsky
& skidelsky, 2012, p. 94). ondanks deze welvaart ervaren veel mensen niet dat het
goed met ons gaat. eén op de drie mensen in nederland voelt zich eenzaam. de
stijgende groep werklozen voelt zich nutteloos. Materieel succes heeft een grote
plaats ingenomen in onze kijk op de wereld. We vinden mensen die materieel
succesvol zijn ‘geslaagd’ en zij die minder bezitten hebben ‘gefaald’ (verhaeghe,
2012).
Met de huidige fixatie op inkomen en enkele procentpunten van groei of krimp van
het bruto binnenlands product (BBp) lijken we te zijn vergeten dat geld slechts een
middel is om in onze behoeften te voorzien. geld alleen maakt ons leven en onze
samenleving niet beter. gezondheid, contacten met vrienden en familie, een fijne
leefomgeving en het gevoel ergens aan bij te dragen, zijn minstens even belangrijk.
extra inkomen kan ons helpen om die dingen te bereiken, maar doet dat niet altijd.
als we bijvoorbeeld meer werken voor een hoger inkomen, dan hebben we minder
tijd voor contact met familie en vrienden. sterker nog, onderzoek wijst uit dat
economische groei in de laatste dertig jaar ons welzijn niet heeft doen toenemen
(Bregman, 2013).
als economische groei niet meer bijdraagt aan ons welzijn dan moet de overheid
zich niet primair richten op die groei, maar op een beter leven voor iedereen, op
welzijn. We passen allemaal ons gedrag aan, aan de maatstaven waarmee ons succes
gemeten wordt. daarom zijn media en burgers verantwoordelijk om het succes van
het overheidsbeleid primair te beoordelen aan de hand van andere maatstaven dan
economische groei, aan maatstaven die samenhangen met ons welzijn.
waarom willen we rijk zijn?
Waarom zijn we eigenlijk, met al onze rijkdom, nog zo gedreven om meer te
produceren en te consumeren? volgens economen hebben we onbeperkte
verlangens om meer te bezitten. We vergelijken ons met mensen in onze omgeving
en we willen succesvoller zijn dan zij (skidelsky & skidelsky, 2012, p.3-12). adam
smith vermoedde het al in 1759, en tegenwoordig is het bewezen door psychologen:
mensen consumeren bovenmatig veel omdat we graag aandacht en respect krijgen
van anderen. We denken dat rijke mensen intelligent, hardwerkend en aantrekkelijk
zijn. en arme mensen dom, lui en onaantrekkelijk. om door die positieve associaties
aandacht en respect te krijgen willen mensen graag rijker worden dan anderen
(dittmar, 1992).
veel mensen streven naar een hoger inkomen en landen naar een hoger bruto
binnenlands product (BBp), maar we worden er niet gelukkiger op. In nederland
heeft de hoogte van ons inkomen (boven 20.000 euro/jaar) nauwelijks effect op
ons welzijn (CBs, 2011). gezondheid en sociale verbanden dragen er daarentegen
wel positief aan bij (idem.). het BBp houdt hier geen rekening mee. het is slechts
de optelsom van de marktprijs van alle geproduceerde goederen en diensten in een
land. Zaken die ons welzijn beïnvloeden, zoals sociale contacten, gezondheid en
vrije tijd vinden geen weerspiegeling in het BBp.
wat is welzijn?
Welzijn is voor velen een vaag begrip. dus als we welzijn willen gaan meten, wat
meten we dan? deze vraag houdt filosofen en andere wetenschappers al eeuwenlang
bezig. Toch laat een bestudering van de literatuur over welzijn zien dat er universele
elementen zijn die terugkomen bij toonaangevende academici in verschillende
sociale wetenschappen2 . deze universele elementen zijn: gezondheid, veiligheid,
sociale contacten en autonomie.
als we deze vier aspecten als indicatoren voor welzijn nemen, dan zijn gezondheid
en veiligheid onomstreden. het is voor iedereen vanzelfsprekend dat een mens
huisvesting, voedsel en water nodig heeft voor lichamelijk welzijn en zoveel
mogelijk vrij moet zijn van ziekte. daarnaast is het ook algemeen geaccepteerd dat
we veilig moeten zijn van geweld. steeds meer onderzoek toont bovendien aan
dat de veiligheid van een sociaal vangnet belangrijk is voor ons welzijn (Wilkinson &
pickett, 2011). het belang van een sterk sociaal netwerk voor welzijn wordt echter
niet altijd erkend. Terwijl uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat sociale behoeften
op één lijn gesteld kunnen worden met fysieke behoeften. In de hersenen heeft
2 het onderzoek over welzijn vindt hoofdzakelijk plaats in de psychologie, economie en ontwikkelingsstudies. Zie hiervoor
met name het werk van Maslow (1943), sen (1999), alkire (2009), nussbaum (1993), Mcgregor (2009), Ryan and deci
(2000).
19
1. saMenlevIng en WelZIJnMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
18
fysieke pijn en sociaal buitengesloten worden hetzelfde effect (Macdonald & leary,
2005). vanuit evolutionair oogpunt is deze reactie op sociale uitsluiting logisch. We
hebben de groep altijd nodig gehad om te overleven. Zelfs nu leven mensen met
sterke sociale banden langer, blijkt uit de resultaten van 150 onderzoeken (holt-
lunstad et. al., 2010). Ten slotte is autonomie belangrijk omdat ons gevoel van
welzijn niet alleen beïnvloed wordt door onze objectieve situatie, maar ook door
onze perceptie of wij zelf invloed kunnen uitoefenen op die situatie.
als we overheidsbeleid toetsen aan hoe goed het onze gezondheid, veiligheid,
sociale contacten en autonomie mogelijk maakt, dan weten we of het ons
welzijn bevordert. de overheid kan daarvoor zowel beschermende strategieën als
emanciperende strategieën gebruiken. Zij kan mensen beschermen door te zorgen
voor een veilige omgeving, een sociaal vangnet en ten minste huisvesting, voedsel
en gezondheidszorg voor iedereen. aan de andere kant kan de overheid emancipatie
bevorderen, oftewel mensen in hun eigen kracht zetten, door het mogelijk te maken
voor iedereen om naar eigen kunnen mee te doen in de samenleving.
hoger welzijn in een gelijkere samenleving
eén van de meest interessante wetenschappelijke bijdragen aan het debat over
welzijn en economische groei is het vergelijkende onderzoek van Wilkinson
en pickett (2011). Zij bewijzen dat inkomensongelijkheid het welzijn negatief
beïnvloed. over de hele linie scoren landen met grotere inkomensongelijkheid
slecht op welzijnsindicatoren. de data tonen aan dat belangrijke zaken zoals
levensverwachting, criminaliteit, analfabetisme, gezondheid en milieuvervuiling niet
afhankelijk zijn van absolute rijkdom maar van gelijkheid. opvallend is dat niet alleen
de armen beter af zijn met minder ongelijkheid. alle lagen in een gelijke samenleving
zijn bijvoorbeeld gezonder en beter opgeleid, dus ook de rijkeren (idem p.275).
volgens de onderzoekers is gelijkheid zo belangrijk omdat mensen zich veiliger
voelen. als mensen weten dat ze worden opgevangen als het slecht met ze gaat, dan
zijn ze minder uit op hun eigen gewin ten koste van anderen. Ze worden bovendien
minder snel depressief en vertonen minder ongezond gedrag. daarnaast voelen
mensen in een gelijkere samenleving grotere collectieve verantwoordelijkheid voor
hun gemeenschap. afname van inkomensongelijkheid is zo bezien relevanter als
maatstaf voor het succes van overheidsbeleid dan economische groei.
absolute inkomensgelijkheid, zoals in de communistische ideologie, is niet het
streven. absolute gelijkheid zonder ruimte voor autonomie en eigen verdienste
gaat in tegen onze psychologische basisbehoeften. dertig jaar onderzoek naar
psychologische basisbehoeften zegt dat we allemaal, ongeacht cultuur en leeftijd,
behoefte hebben aan autonomie, competentie en verwantschap (Ryan & deci,
2000; Ryan & sapp, 2009). Mensen willen autonoom keuzes maken, competentie
ervaren om zelf doelen te bereiken en zich verbonden voelen met de mensen om
zich heen.
Naar eigen kracht meedoen in de samenleving: de rol van werk
ongelijkheid in de samenleving moet niet voornamelijk bestreden worden met
herverdeling door middel van uitkeringen, maar moet iedereen in staat stellen
om naar eigen kunnen mee te doen in de samenleving. Want een uitkering geeft
weliswaar inkomen, maar draagt niet bij aan ons sociale netwerk of onze autonomie.
Bovendien voelen mensen zich beter als ze deel uit kunnen maken van een groter
geheel en daaraan kunnen bijdragen zonder autonomie te verliezen (verhaeghe,
2013). deze bijdrage aan de maatschappij krijgt tegenwoordig veelal vorm in werk.
In nederland houdt de hoogte van ons inkomen (boven de 20.000 euro/jaar per
huishouden) weliswaar geen verband met ons welzijn, maar werkloosheid wel
(CBs, 2012). gaan werken leidt blijvend tot een grotere tevredenheid met het leven
(idem). Werk is namelijk niet alleen een middel om inkomen te krijgen maar heeft
ook intrinsieke waarde. door de individualisering van de samenleving is werk de
voornaamste bron van eigenwaarde en sociale contacten geworden (Mulgan,
1997). Waar vroeger ook, of voornamelijk, de kerk, de uitgebreide familie en de
lokale gemeenschap belangrijk waren voor sociale verbanden,
heeft de werkvloer die plek deels overgenomen.
over het algemeen leidt economische groei tot meer werkgelegenheid. daarom
lijkt het gerechtvaardigd dat er zoveel aandacht is voor de groei van ons BBp. door
de crisis van de afgelopen jaren zijn immers veel mensen werkloos geworden.
Inmiddels groeit de economie, maar de werkloosheid neemt nog steeds toe. nu
wordt technologische vooruitgang aangewezen als de boosdoener (Brynjolfsson
& Mcafee, 2014). Terwijl deze overname van werk door machines ons juist meer
21
1. saMenlevIng en WelZIJnMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
20
vrijheid kan geven. Keynes schreef in 1930 al over de mogelijkheid die technologische
vooruitgang ons zou geven om minder te gaan werken en meer tijd te hebben voor
het goede leven. hoe kunnen we er voor zorgen dat de overname van werk door
machines niet leidt tot een grotere ongelijkheid maar ons allemaal van dienst is?
over het algemeen werken in westerse landen de rijken meer en de armen minder
dan ze zouden willen (skidelsky & skidelsky, 2012, p.32). eigenlijk is er genoeg werk
maar zijn er te weinig banen. dat komt omdat het, door bijvoorbeeld kosten van
werving en training, goedkoper is voor bedrijven om minder mensen in te huren
voor meer uren. Toch is minder uren werken beter voor ons welzijn én voor de
werkgever. In utah, in de verenigde staten, was een vierdaagse werkweek ingevo-
erd in de publieke sector. Meer dan de helft van de werknemers ervoeren daardoor
minder conflict thuis en op het werk. Bovendien was twee derde van de werknem-
ers productiever en was er minder ziekteverzuim (simms, 2013). ondanks dat in
nederland werken in voltijd nog steeds de norm is, werken er steeds meer mensen
in deeltijd, hebben wij een hoge arbeidsparticipatie en een hoge productiviteit per
werknemer (CBs, 2009). deze trend moeten we verder doorzetten. als er een kor-
tere werkweek ingevoerd wordt dan kan iedereen de kans krijgen om met werk naar
eigen kunnen bij te dragen aan de samenleving. daarnaast krijgen we meer tijd voor
familie en sociale contacten. Bovendien draagt een kortere werkweek bij aan een
betere gezondheid, door een afname van stress gerelateerde klachten, en een toe-
name van autonomie, doordat meer mensen in staat gesteld worden om te werken.
Met andere maten meten voor een hoger welzijn
dit stuk begon met het pleidooi om het succes van overheidsbeleid af te meten
aan andere indicatoren dan het BBp. de nederlandse overheid, media en onder-
zoeksbureaus moeten hun verantwoordelijkheid nemen om de effectiviteit van het
overheidsbeleid primair te meten aan de hand van indicatoren die van invloed zijn
op ons welzijn. door ervoor te kiezen om afname van inkomensongelijkheid aan
de ene kant, en toename van gezondheid, veiligheid, mogelijkheid voor sociale
contacten en autonomie aan de andere kant, te meten, wordt van de overheid
gevraagd om zich te richten op het welzijn van haar burgers in plaats van op de
groei van de productie3.
3 er zijn bestaande alternatieve ranglijsten, zoals de human development Index, Quality of life Index en Index of
sustainable economic Welfare. Ik pleit er niet voor om één van deze ranglijsten over te nemen. Zij zijn beperkt tot een
handvolindicatoren die niet altijd relevant zijn voor nederland. de human development Index van de vn meet bijvoorbeeld
alleen levensverwachting, deelname aan onderwijs en BBp. de meer uitgebreide Quality of life Index, heeft “kerkbezoek”
als een indicator van sociale contacten, terwijl dat in het seculiere nederland is vervangen door andere verbanden zoals
verenigingen. daarom moet nederland een eigen index opstellen om welzijn te meten.
een kortere werkweek kan één van de maatregelen zijn die kan bijdragen aan ons
welzijn. In 2030 is generatie Y ‘aan de macht’. er wordt wel gezegd dat deze genera-
tie, mijn generatie, inziet dat geld niet alles is. dat wij minder willen werken en werk
willen wat ons een voldaan gevoel en veiligheid geeft (Bontekoning & grondstra,
2012). niet meer het snelle geld verdienen maar iets duurzaams opbouwen. dit
beeld is erg optimistisch, maar als we succes in onze samenleving gaan aflezen aan
meer indicatoren dan alleen inkomen en productie, dan zijn we al een heel eind.
een samenleving is immers geen fabriek maar een sociale constructie waarin wij
samen leven.
23
1. saMenlevIng en WelZIJnMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
22
hET GELUkkIGSTE LAND TEr wErELD
Karen Jakschtow
nederland is een van de gelukkigste landen ter wereld. Maar wat zegt dit als het
bruto binnenlands product (BBp) bepaalt hoe het met ons gaat? dat is namelijk nu
het geval: groeit de economie dan gaat het goed en krimpt de economie dan is
iedereen meteen in de mineur. ook de politiek.
In 2030 is dit veranderd en staat het bruto nationaal welzijn (BnW) centraal.
dit betekent dat naast economische prestaties ook de kwaliteit van leven en
ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid in beeld worden gebracht. samen
worden deze aspecten ook wel “brede welvaart” genoemd. door deze zaken in
onderlinge samenhang te presenteren, wordt direct zichtbaar wat de effecten van
keuzes zijn. vervolgens kan het politieke debat daarover in de volle breedte worden
gevoerd. Ik ben ervan overtuigd dat dit tot andere afwegingen en keuzes leidt.
In dit essay betoog ik waarom de stap van BBp naar BnW nodig is en uiteindelijk
ook zal worden gezet. dit ondanks de bezwaren die daar soms tegen worden
opgevoerd. dit doe ik door achtereenvolgens aan te tonen dat het BBp als maatstaf
ontoereikend is, dat er andere aanvullende instrumenten beschikbaar zijn én dat
een integratie van deze instrumenten mogelijk is. daarvoor ga ik eerst terug naar
2013.
NL 2013: het BBP staat centraal
In 2013 zijn we nog ver verwijderd van het bruto nationaal welzijn. het BBp
staat centraal en bepaalt hoe het met ons gaat. Terwijl er meer is dat ertoe doet.
onderzoek bevestigt dit: boven een bepaald inkomen worden mensen wel rijker
naar mate ze meer verdienen, maar niet gelukkiger (layard, 2005). hiervoor zijn
verschillende oorzaken. een daarvan is dat andere zaken belangrijker worden als
aan een aantal materiële basisvoorwaarden zoals eten en drinken is voldaan. dit is
vergelijkbaar met de behoeftepiramide van Maslow. volgens Maslow gaan mensen
pas op zoek naar ‘hogere orde’ behoeften als aan ‘lagere orde’ behoeften is voldaan
(gleitman, 1991). voorbeelden van ‘hogere orde’ behoeften zijn goed onderwijs en
een balans tussen werk en privé waardoor er voldoende tijd is voor bijvoorbeeld
familie en vrienden. hierbij gaat het om zaken die niet direct gekoppeld zijn aan
inkomen. sterker nog: harder werken en nog meer geld verdienen zijn vaak alleen
maar contraproductief! dit gaat immers ten koste van vrije tijd en brengt het risico
met zich mee dat er minder tijd over blijft voor zaken die echt belangrijk zijn (layard,
2005; sachs, 2011). Toch is dit wat er nu gebeurt. uit onderzoek van het sCp blijkt
dat een meerderheid van de mensen tussen de 20 en 65 het gevoel heeft het te
druk te hebben. dat kan wel kloppen want tussen 1975 en 2005 hebben we het 5
uur per week drukker gekregen. Ten koste van onze vrije tijd (sCp, 2010).
Intermezzo: we zijn toch gelukkig?
de kritische lezer vraagt zich wellicht af waar ik me druk over maak. nederland is
toch een van de meest gelukkige landen ter wereld?! (helliwell, layard & sachs,
2013). de vraag is echter hoeveel waarde we aan de uitkomsten van onderzoeken
naar “geluk” moeten hechten. de kwaliteit van deze onderzoeken is op z’n zachtst
gezegd twijfelachtig. de beste enquêtevraag om te bepalen of mensen gelukkig zijn
is namelijk zoiets als “Alles bij elkaar genomen, hoe tevreden of ontevreden bent
u tegenwoordig met uw leven als geheel?” (gelauff, 2008). Wat voor antwoord
geef je op zo’n bijzonder algemene vraag? een 5 als het echt niet goed met je
gaat? een 8 als je een gezin hebt met 1,8 kinderen? gemiddeld genomen geeft de
nederlander zijn leven als geheel een 7,6. daarbij wordt “geluk” gelijk geschakeld met
“tevredenheid”. Maar is dat wel hetzelfde? als het gaat om tevredenheid, geven we
het openbaar vervoer al jaren een 7 of iets meer (Kpvv, 2013) en zorgverzekeraars
krijgen, afhankelijk van het type verzekering, een ruime voldoende met enkele
uitschieters naar boven en beneden (verbond van verzekeraars, 2011, 2012).
op basis van deze onderzoeken kunnen natuurlijk geen representatieve conclusies
worden getrokken. het lijkt er echter op dat mensen al gauw een positief antwoord
geven als hen gevraagd wordt naar hun tevredenheid. of dat nu het openbaar
vervoer, een zorgverzekeraar of hun eigen leven betreft. er moet heel wat aan de
hand zijn voordat we iets als onvoldoende beoordelen. Ik herken dit als ik naar
mezelf kijk: ook al hebben mijn treinen regelmatig vertraging, toch ben ik over het
geheel genomen best tevreden met het nederlandse openbaar vervoer. en ook
mijn leven kan er best mee door.
25
1. saMenlevIng en WelZIJnMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
24
er zijn overigens wel onderzoeken die dieper inzoomen op ‘geluk’ zoals bijvoorbeeld
de leefsituatie index van het sCp (sCp, 2013). deze onderzoeken hebben echter
vooral betrekking op materiële zaken. voor een gelukkig leven, zo hebben we net
gezien, zijn ook andere zaken van belang.
Argument 1: het BBP is niet toereikend
Internationaal steeds meer kritiek
de afgelopen jaren is het BBp steeds meer een rol gaan spelen als maatstaf voor
de algehele maatschappelijke ontwikkeling en vooruitgang. daar is het BBp echter
nooit voor bedoeld geweest. Zo constateren stiglitz, sen en fitoussi (2009) in een
rapport dat zij in opdracht van de franse president sarkozy schreven, dat het BBp
niet gebruikt kan worden om sociale en duurzaamheidsaspecten te meten. deze
aspecten zijn echter wel van belang voor de kwaliteit van ons leven. hierbij gaat
het bijvoorbeeld om sociale samenhang, gezondheid, onderwijs en een schoon
milieu (eC, 2009). ook de waarde van bijvoorbeeld vrije tijd en vrijwilligerswerk
wordt niet meegenomen in het BBp omdat die zich niet direct in euro’s vertaalt
(halsema, 2008). het BBp zegt namelijk alleen iets over marktgerichte economische
activiteiten. sterker nog, in het BBp wordt ervan uitgegaan dat elke economische
activiteit een positief effect heeft. als bijvoorbeeld de criminaliteit toeneemt, dan
stijgt het BBp mee als gevolg van de grotere politie inzet. Iets vergelijkbaars zien we
bij de schoonmaakkosten van milieurampen. ook die tikken positief door in het BBp.
Maar of het dan werkelijk beter gaat is de vraag (eC, 2013).
er ontstaat dan ook een ander beeld als er met een bredere blik wordt gekeken naar
de staat van nederland. de genuine progress Indicator (gpI) is een voorbeeld van
zo’n indicator die breder kijkt en de brede welvaart meet. als de ontwikkeling van het
BBp tegen de ontwikkeling van de gpI wordt afgezet, dan blijkt dat de gpI sinds 1978
afneemt, terwijl de economie (lees: het BBp) is blijven groeien. de onderzoekers
concluderen op basis hiervan dat vanaf 1978 de externe kosten van economische
groei groter zijn dan de baten (Kubiszewsk et. al., 2013). ook de happy planet Index
(2013) geeft een ander beeld van hoe het met ons gaat. deze index baseert zich op
de levensverwachting, het welzijn en de ecologische footprint van landen. daarin
staat nederland ergens in het midden tussen Bolivia en Malta. voldoende reden om
verder te kijken dan het BBp!
gelukkig gebeurt dat ook. In reactie op de kritiek op het BBp is de europese
Commissie gestart met het “Beyond gdp (= BBp, red. KJ) initiative”. dit is gericht op
de doorontwikkeling van het BBp tot een bredere maatstaf die ook iets zegt over
de sociale en duurzaamheidsaspecten van vooruitgang (eC, 2009). het europees
parlement heeft dit initiatief in 2011 met een resolutie ondersteund (ep, 2011). In
hetzelfde jaar heeft ook de vn een resolutie aangenomen waarin deelnemende
landen worden uitgenodigd om meer aandacht te besteden aan het meten van
geluk en welzijn en dit ook als input te gebruiken bij het maken van beleid (un,
2011).
Hoe kijken we in Nederland naar het BBP?
er is niet alleen internationaal kritiek op het BBp. In eigen land is in 2013 een advies
van de WRR verschenen dat ervoor pleit verder te kijken dan het BBp. ook het CpB
geeft aan dat het BBp een onvolledige en soms zelfs misleidende maat is voor de
omvang van de maatschappelijke welvaart (CpB, 2009). Toch lijkt het CpB geen
voorstander van een doorontwikkeling van het BBp. het is volgens het CpB niet
mogelijk om alle componenten van brede welvaart objectief te meten en zeker niet
in één maatstaf. als dit desondanks wel geprobeerd wordt dan is dat volgens het
CpB altijd subjectief en dus politiek geladen. Zowel de selectie van factoren als het
wegen en meten ervan is namelijk van invloed op de uitkomst. vandaar dat dit een
politieke keuze zou moeten zijn aldus het CpB.
het is volgens mij maar net welke afspraken je daarover maakt. uit het eerder
genoemde WRR-advies blijkt dat ook het BBp op verschillende manieren kan
worden gemeten. als voorbeeld noemt de WRR de waardering van vrije tijd. In
nederland is dit geen onderdeel van het BBp, in andere landen wel. dit is van invloed
op de omvang van het BBp. Zo had ons land rond 2000 een BBp per hoofd van
de bevolking van tachtig procent van het BBp van de verenigde staten. Maar als
vrije tijd gewaardeerd zou worden op het gemiddelde BBp per uur, dan zou het
nederlandse BBp per hoofd van de bevolking vijftien procent hoger liggen dan dat
van de verenigde staten. over subjectiviteit gesproken.
27
1. saMenlevIng en WelZIJnMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
26
Argument 2: Er zijn andere instrumenten
nu wordt in nederland gelukkig niet zo eenzijdig over de staat van nederland
gerapporteerd als het op het eerste gezicht lijkt. er wordt naast het BBp wel degelijk
gekeken hoe het met andere aspecten van ons land gaat. dit gebeurt bijvoorbeeld
in de Balans van de leefomgeving en de sociale staat van nederland die met enige
regelmaat verschijnen. en sinds kort is er de Monitor duurzaam nederland waarin
het CBs en de drie planbureaus samen de stand van zaken op het gebied van
duurzaamheid beschrijven.
de WRR (2013) ziet de Monitor als een manier om beter in beeld te brengen waar
het eigenlijk om gaat. daarbij doelt de WRR op de maatschappelijke of brede
welvaart. de Monitor is inderdaad een goede poging om het denken te verbreden.
Ik constateer echter dat de Monitor slechts een beperkte rol in het politieke debat
speelt, terwijl hij wel zeer relevante informatie voor dit debat bevat: informatie
over de maatschappelijke ontwikkeling en vooruitgang, en vooral de lange termijn
effecten daarvan (CpB, CBs, pbl, sCp, 2011). Wellicht komt dit doordat de Monitor
relatief op zichzelf staat waardoor hij gemakkelijk terzijde te schuiven is.
Argument 3: Eén integrale monitor is mogelijk
er is dus een monitor nodig waar de politiek niet om heen kan en die doorwerkt in al
het beleid en alle politieke keuzes die worden gemaakt. daarom zou ik ervoor willen
pleiten de huidige monitor van het BBp te vervangen door één integrale monitor
die ingaat op economische prestaties, kwaliteit van leven én duurzaamheid. een
monitor die de brede welvaart meet, uitgedrukt in het bruto nationaal welzijn in
plaats van het bruto nationaal product. dit sluit aan op voorstellen die in duitsland
en frankrijk zijn gedaan en komt tegemoet aan de wens van ruim twee derde van
de eu-burgers om de vooruitgang breder te meten (Conseil d’analyse Économique,
sachverständigenrat zur Begutachtung der gesamtwirtschaftlichen entwicklung,
2010; eC, 2008).
reflectie: waar staan we nu?
voorlopig zijn we nog ver verwijderd van één integrale monitor van de staat van
nederland. om tot zo’n monitor te komen is een politiek nodig die over haar eigen
schaduw heen stapt en op de lange termijn gericht is. op dit moment lijkt de politiek
vooral bezig met het halen van kortetermijn-doelen en nemen interne discussies
veel tijd en aandacht in beslag. of zouden de hervormingen van de verzorgingsstaat
zoals die de afgelopen periode zijn ingezet, naast bezuinigingen ook kunnen
worden gezien als een stap in de richting van meer op de toekomst gericht beleid?
Epiloog: NL in 2030
Ik hoop en ga er eigenlijk ook van uit dat er in 2030 een nieuwe werkelijkheid is
ontstaan met een focus op duurzame economische groei. Met een politiek die
toekomstgericht is en rekening houdt met de gevolgen van haar beleid. niet alleen
nu maar ook op de langere termijn, voor ons en de generaties na ons. daarbij wordt
de politiek ondersteund door één Centraal Bureau dat op basis van alle bestaande
stukken een mooie integrale rapportage over de staat van nederland maakt. Ik ben
ervan overtuigd dat dit tot andere politieke afwegingen en besluiten leidt waardoor
wij in 2030 oprecht kunnen zeggen dat nederland tot de gelukkigste landen van de
wereld behoort.
Met hartelijke groet, de nieuwe generatie.
28
2ZorG EN
oNDErwIJS
31
2. ZoRg en ondeRWIJsMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
30
PAAL EN PErk AAN ZorGMoNoPoLIES
Martin van Elp
Monopolies en kartels zijn over het algemeen schadelijk voor de maatschappij en
daarom grijpen overheden regelmatig in als ze bestaan of dreigen te ontstaan.
Monopolies van voormalige staatsbedrijven als Kpn en postnl zijn langzaam
teruggedrongen en de kartels in de bouw in de jaren ’90 leidden in 2002 zelfs tot de
parlementaire enquête naar de bouwfraude. In de zorg is onder andere sprake van
monopolies door het verstrekken van patenten voor medicijnen en behandelingen.
de advisering over opleidingscapaciteit voor artsen door artsen zelf, via het
Capaciteitsorgaan, heeft daarnaast de trekken van een kartel.
deze zorgmonopolies dreigen steeds meer schade toe te brengen aan de
maatschappij en daarom moeten deze ingeperkt worden. dit essay pleit voor
inperking van zorgmonopolies omdat ze het voortbestaan van de verzorgingsstaat
bedreigen. voor het behalen van de eventuele voordelen van deze monopolies
zijn bovendien alternatieven voorhanden. de kwaliteit van de zorg als geheel loopt
hierbij ook geen gevaar en kan zelfs profiteren van het terugdringen van deze
zorgmonopolies.
Verzorgingsstaat bedreigd door zorgmonopolies
Zorgmonopolies maken het sociaal contract dat ten grondslag ligt aan onze
verzorgingsstaat onhoudbaar. Inkomensverschillen nemen toe en zorgmonopolies
maken de zorg juist steeds duurder. daardoor zullen verschillen in toegang tot
adequate zorg naar verwachting toenemen. dit zet de rechtvaardigheid zoals die
door individuen wordt ervaren onder druk. en wanneer een maatschappelijke
ordening, als onze verzorgingsstaat, niet meer als rechtvaardig wordt ervaren, is
deze in gevaar.
Gevaar van toenemende inkomensverschillen
ontwikkelingen zoals hogere beloning voor de top van het bedrijfsleven en bankiers
wijzen op een toekomst met toenemende inkomensverschillen. In de meeste landen
van de oeso, club van vooral rijke landen, is de afgelopen decennia het inkomen
van de rijkste 10% harder gestegen dan dat van de armste 10% (oeso, 2011). deze
toename van inkomensongelijkheid is niet zo erg als met dat verschil in inkomen
alleen meer luxe, zoals een mooiere auto, gekocht kan worden. de piramide van
Maslow (Maslow, 1943) geeft een hiërarchie van universele menselijke behoeften.
de piramide geeft de opeenvolgende treden naar levensgeluk. gezondheid behoort
volgens Maslow tot de tweede trede, veiligheid- en zekerheidsbehoeften, naast
zaken als geen vrees voor bedreiging van lichaam en bezit, baanzekerheid, en een
spaarpotje voor tegenslagen. Mensen willen deze veiligheid- en zekerheidsbehoeften
vervullen nadat de lichamelijke behoeften zoals water, eten en slaap vervuld zijn.
volgens Maslow moet gezondheid verzekerd zijn voordat mensen gaan streven
naar sociaal contact, waardering en erkenning, en zelfontplooiing.
Toenemende inkomensverschillen zijn gevaarlijk als bijvoorbeeld tegelijkertijd de
gezondheidszorg onbetaalbaar wordt. hoogte van het inkomen zou dan immers de
toegang tot adequate gezondheidszorg gaan bepalen. Binnen een samenleving de
toegang tot een van de eerste universele behoeften op weg naar geluk afhankelijk
maken van inkomensniveau en vermogen is riskant (sandel, 2013). onvrede over
welgestelden die wel goede zorg krijgen en minderbedeelden die achterblijven met
niets zal maatschappelijke tegenstellingen verscherpen.
Monopolies maken zorg ontoegankelijker
de zorg wordt ontoegankelijker door de huidige wijze van patentverstrekking en
bepaling van opleidingscapaciteit van artsen, twee vormen van monopolie. door
hoe een monopolist zijn winst maximaliseert is de maatschappij in beginsel slechter
af. In de zorg zorgen patenten bovendien voor al maar duurdere zorg, die wij (bijna)
niet meer voor iedereen kunnen vergoeden. en op het platteland dreigt een tekort
aan huisartsen omdat men daar kennelijk de neus voor op kan halen.
Voors en tegens van monopolies
Bij wijze van spreken is in elk tekstboek economie te lezen dat monopolies in
beginsel onwenselijk zijn. een monopolist die zijn winst maximaliseert, stelt voor
zijn product een monopolieprijs vast die hoger ligt dan de marginale kostprijs. de
monopolist doet dit omdat verdere prijsverlaging wel tot meer afzet leidt, maar niet
opweegt tegen de lagere marge op de producten die ook zonder prijsverlaging
verkocht zouden zijn. Bij volledige concurrentie, met veel verkopers, zou een
lagere prijs tot stand zijn gekomen omdat extra verkopen voor elke individuele
33
2. ZoRg en ondeRWIJsMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
32
verkoper dan wel opwegen tegen een lagere marge. de monopolieprijs heeft
twee gevolgen. Ten eerste betalen de consumenten die wel tegen de hogere
monopolieprijs afnemen een hogere prijs. de monopolist verdient meer aan deze
consumenten dan onder volledige concurrentie. de verdeling van de voordelen van
de transactie verschuift in het voordeel van de monopolist. Ten tweede is er een
groep consumenten die onder volledige concurrentie wel had afgenomen, maar
niet tegen de monopolieprijs. hier ontstaat een welvaartsverlies: de monopolist
houdt geen rekening met de voordelen die deze groep zou hebben gehad bij een
lagere prijs en deze potentiële voordelen gaan dus ‘verloren’.
de Mededingingswet (art. 6) houdt de mogelijkheid open dat een monopolie
kan bijdragen aan een verbetering van de productie of aan bevordering van
de technische of economische vooruitgang. een billijk deel van de daaruit
voortvloeiende voordelen moet de gebruikers dan wel ten goede komen. het kan
dat door marktfalen een product niet op de markt komt of niet verbeterd wordt.
als innovatie weinig of niets oplevert voor de bedenker begint deze er niet aan.
voor veel technologische ontwikkelingen gaat dit op: bedrijven als apple en philips
zouden niet meer grote sommen in innovatie investeren als nieuwe vindingen gelijk
gekopieerd kunnen worden. Bij infrastructuur kan het inefficiënt zijn om meerdere
gelijksoortige netwerken aan te leggen: we hebben bijvoorbeeld maar één spoornet
in nederland. alleen wanneer een monopolie dus belangrijke maatschappelijke
voordelen oplevert, kan dat opwegen tegen de nadelen.
Zorg waar de wereld nog niet klaar voor is
farmaceutische bedrijven verwachten nadat zij met succes een medicijn (of
behandeling) hebben uitgevonden een patent hierop te krijgen. een patent is een
juridische constructie die in feite voor een beperkte tijd het alleenrecht op de
verkoop van het medicijn geeft. een patent is daarom een tijdelijk monopolie. We
geven dit monopolie om de ontwikkeling van medicijnen te bevorderen. Met een
monopolie op een succesvol middel valt goed geld te verdienen en daarom zijn
er bedrijven bereid hier energie in steken. doordat nieuwe medicijnen worden
ontwikkeld leveren zorgpatenten maatschappelijke voordelen op: ziekten kunnen
steeds beter bestreden worden met alle welvaartswinst van dien.
het is de vraag of de redenering dat patenten op medicijnen goed voor ons zijn
nog altijd opgaat. Bij ongewijzigd beleid worden medicijnen steeds duurder, want
vooruitgang in de farmacie gaat steeds trager en/of kost steeds meer (scannel, 2012).
Zo dreigen medicijnen voor kanker onbetaalbaar te worden (volkskrant, 2013b).
en in 2012 ontstond ophef toen het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) in een
conceptadvies voorstelde de vergoeding van dure medicijnen voor de zeldzame
ziekten pompe en fabry uit het basispakket te halen. Minister schippers liet toen
weten dat voortzetting van de vergoeding op termijn afhankelijk is van of dit tegen
‘maatschappelijk aanvaardbare kosten’ kan (volkskrant, 2013a). het zou dus goed
kunnen dat sommige medicijnen zo duur worden dat ze niet meer verantwoord
vergoed kunnen worden. en een alternatief is er veelal niet omdat er een patent op
het medicijn rust. de wereld is er nog niet klaar voor.
rantsoenering aantal artsen beperkt toegang
landelijk is de instroom in de opleiding geneeskunde beperkt door de numerus fixus.
slechts een beperkt aantal studenten wordt jaarlijks toegelaten om arts te worden.
over het aantal studenten dat kan instromen adviseert het Capaciteitsorgaan aan
de minister van volksgezondheid. de stichting Capaciteitsorgaan is opgericht
door partijen uit het veld, waaronder artsen zelf. uitgaande van de te verwachten
zorgbehoefte stelt het Capaciteitsorgaan ramingen op voor de opleidingscapaciteit
van de initiële opleiding tot arts en de medische en tandheelkundige vervolg
opleidingen.
In oktober 2013 heeft het Capaciteitsorgaan geadviseerd minder medisch
specialisten op te leiden (nos, 2013). het risico is dat artsen daarmee de markt op
slot zetten. via het Capaciteitsorgaan bepalen artsen in zekere zin zelf met hoeveel
ze zijn. dat heeft de trekken van een kartel. natuurlijk zijn medische opleidingen
duur, en daarom kunnen we ze niet onbeperkt financieren. Maar het is niet gezegd
dat de bespaarde opleidingskosten voldoende compensatie zijn voor de kosten van
dit kartel. door het aantal artsen te beperken, kunnen artsen immers een hoger
tarief vragen voor hun diensten en kunnen ze door ‘overwerk’ nog meer verdienen.
dit is het hiervoor genoemde nadelige gevolg van hoe een monopolist zijn winst
maximaliseert. het kunnen bepalen van de opleidingscapaciteit is een perverse
prikkel. de in andere sectoren zo gezonde concurrentie wordt uitgeschakeld.
35
2. ZoRg en ondeRWIJsMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
34
een bijkomend gevolg van dit kartel is te vinden op het drentse platteland. daar
dreigt een tekort aan huisartsen (artsennet, 2013). door de beperking van het
aantal opleidingsplekken van artsen dreigt de zorg in specifieke delen van het land
ontoegankelijker te worden.
robuuste maatschappij vereist rechtvaardigheid
Rechtvaardigheid is een belangrijke voorwaarde om een samenleving in stand te
houden. Wanneer groepen zich benadeeld voelen, wacht opstand. filosofen als
locke, Rousseau en Kant gebruiken in hun uiteenzettingen een (impliciet) sociaal
contract tussen burgers en overheid om de reikwijdte van overheidsgezag te
duiden. filosoof Rawls borduurde hier op voort om te bepalen wat rechtvaardig is
(Westerman, 1998, p. 64).
Rawls introduceert de ‘sluier van onwetendheid’ in een gedachte-experiment. In
zijn gedachte-experiment gaan we met elkaar in discussie over een rechtvaardige
verdeling van rechten, plichten en welvaart zonder te weten wat onze eigen plek in de
maatschappij zal zijn. Rawls concludeert onder andere dat sociale en economische
ongelijkheden alleen rechtvaardig zijn als zij voor iedereen compenserende
voordelen met zich meebrengen, in het bijzonder voor de minstbedeelden (Rawls,
1972, p. 11-15). een zorgmonopolie is daarom onrechtvaardig wanneer het de
maatschappelijke ongelijkheid bij de toegang tot zorg vergroot en niet voor iedereen
(compenserende) voordelen oplevert. voor zorgmonopolies die onrechtvaardig
uitpakken is het raadzaam een alternatief zoals hierna beschreven te kiezen.
Alternatieven zijn voor handen
paal en perk aan zorgmonopolies vereist een wenkend alternatief en dat is er.
als medicatie te duur wordt, is geduld een schone zaak. geduldig sparen kan
via fondsvorming en prijsvragen bovendien een alternatief voor het toestaan van
monopoliewinsten zijn. en wanneer we de kracht van de markt benutten kan het
opleiden van meer artsen zichzelf grotendeels reguleren, zonder advies van het
Capaciteitsorgaan.
Geduld is een schone zaak
om te voorkomen dat medicijnen in de wereld komen die niet voor iedereen
toegankelijk zijn, en daarmee onrechtvaardig uitpakken, moeten we een nieuwe
weg inslaan. daarom pleit ik voor het uitgangspunt dat de verlening van een patent
op medicatie afhankelijk is van de toegankelijkheid van het medicijn. Wanneer een
medicijn zo duur is dat het voor sommigen ontoegankelijk wordt, is het onwenselijk
dat een patent op het medicijn verkregen kan worden. net als dat we met elkaar
kunnen beslissen dat een ruimtestation op Mars (nog) te duur is, kunnen we ook
besluiten geduld te hebben met de ontwikkeling van een nu (nog) te duur medicijn.
fondsvorming
door een patent te verlenen voor medicijnen is in zekere zin sprake van een ‘open
einde regeling’. als maatschappij hebben we geen vat op de monopolieprijs die
de farmaceut gaat vaststellen en de omvang van de doelgroep waarvoor dure
medicijnen de wereld in komen is vooraf ook onbekend. om dit risico te voorkomen
kan gedacht worden aan fondsvorming waaruit prijzen worden verstrekt in plaats
van patenten.
de X pRIZe foundation prikkelt partijen met prijzen om innovaties te ontwikkelen
(www.xprize.org). de bekendste prijs was de ansari X pRIZe voor het eerste private
ruimtevaartuig dat binnen twee weken drie personen tweemaal naar 100 kilometer
boven de aarde kon brengen. naar analogie kan voor ziekten een prijsvraag
uitgeschreven worden met een significante som geld als prijs. In de beloning kan
meegewogen worden dat de vondst een domino-effect kan hebben. de winnaar
wint de prijs en is vergoed voor zijn inspanningen. het medicijn kan vervolgens door
iedereen tegen een competitieve prijs vervaardigd worden.
Meer artsen opleiden
voor meer prijsdruk en artsen daar waar de vraag is, is het raadzaam meer artsen
op te leiden dan het Capaciteitsorgaan adviseert. dit verhoogt de mate van
concurrentie. de markt zal zich in belangrijke mate zelf reguleren: als het tarief niet
meer opweegt tegen de inspanning om arts te worden en te zijn, vlakt de instroom
vanzelf af. verdere zelfregulering wordt bereikt door de hogere eigen bijdrage die
op termijn van studenten gevraagd wordt. Maatschappelijk gezien zou het in ieder
37
2. ZoRg en ondeRWIJsMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
36
geval verstandig zijn om de opleidingscapaciteit met een meer integrale afweging te
bepalen dan sec de zorgbehoefte: marktwerking met haar invloed op tarieven en de
regionale spreiding van zorgaanbod horen ook in deze afweging thuis.
kwaliteit zorg loopt geen gevaar
de kwaliteit van de zorg loopt geen gevaar als zorgmonopolies worden beperkt.
farmaceutische bedrijven zullen hun onderzoeksbudget anders besteden, wat dus
niet per se nadelig is voor de kwaliteit van de totale zorg. door meer artsen op de
arbeidsmarkt zullen de tarieven bovendien dalen en zal de eigen huisarts dichterbij
zijn. het gevolg van het beperken van patenten tot medicatie die voor iedereen
toegankelijk is, is dat de farmaceutische industrie zich zal richten op medische
innovaties waar iedereen van kan profiteren. dat zijn immers innovaties waar je wel
een patent op kunt krijgen. Beperking van een doorgeschoten patentrecht kan zelfs
innovatie bevorderen (Tabarrok, 2013). dat sterkt de verwachting dat er met deze
maatregel gewoon doorgegaan wordt met medisch onderzoek. Meer artsen op de
arbeidsmarkt creëert prijsdruk waardoor tarieven omlaag zullen gaan. de zorg blijft
naar verwachting betaalbaar, de basisverzekering is meer houdbaar, en de premie
schappelijker. Bovendien zou het hebben van meer artsen op de arbeidsmarkt
prikkelen om te gaan werken daar waar vraag is. door meer artsen op te leiden,
kunnen we regionaal tekorten voorkomen wat ook ten goede komt aan de kwaliteit.
whAT If.... NAAr EEN oNDErwIJSToEkoMST ZoNDEr BEPErkINGEN Morris Oosterling
‘If old answers don’t work anymore, start asking new questions’ is de slogan van
TIas, school for Business and society. als er een sector is waar verondersteld wordt
dat oude antwoorden niet meer werken, dan is het het onderwijs wel. vooral Ken
Robinson spreekt hierover in zijn Ted-talks 4. ook veel mensen die in het onderwijs
werken zien langzaamaan dat een omslag noodzakelijk is, getuige bewegingen als
‘operation education’, ‘leraren met lef’, ‘de Meesterschappers’ en ‘onderwijslab’.
het is dus tijd voor nieuwe vragen. de manier waarop deze vraag wordt gesteld,
geeft direct ook aan in welke richting men denkt. stel dat de volgende vraag wordt
gesteld:
‘hoe kan het onderwijs zonder al die bureaucratische rompslomp weer
ruimte geven aan individuele professionals?’
een herkenbare wens in het onderwijs. Waarschijnlijk is de vraagsteller een docent
in een grote onderwijsorganisatie. Juist in grote onderwijsorganisaties viert de
bureaucratie immers hoogtij en hebben docenten veelal het gevoel dat hun vak is
uitgehold. er zit echter ook een veronderstelling achter die niet wordt geëxpliciteerd:
het onderwijs is beter als er geen bureaucratie is en professionals volledig de ruimte
wordt gegeven. deze veronderstelling dient nader bezien te worden.
Bureaucratie verwijst naar een bepaalde mate van ordelijkheid, van procedures en
van heldere processen (vergelijk Birnbaum, 1988). een organisatie kan doorschieten
in haar regeldrang, waardoor voor elk onbeduidend besluit een lange procedure
moet worden doorlopen of de vrijheid van handelen wordt beperkt doordat men
gehouden is aan protocollen en voorgeschreven gedrag. aan de andere kant van
het spectrum zijn er geen voorschriften, waardoor ieder het eigen wiel dient uit
te vinden of voor de besluitvorming van vele actoren akkoord dient te verkrijgen,
die op voorhand niet gekend zijn. geen van beide situaties lijkt wenselijk. er moet
derhalve gezocht worden naar een werkbare vorm van bureaucratie, die vrijheid
biedt voor eigen inzichten, maar tevens voldoende helderheid biedt voor goede
omgang in de organisatie. en dit is niet, zoals door onze vraagsteller gesuggereerd,
geen bureaucratie.
39
2. ZoRg en ondeRWIJsMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
38
Ten aanzien van de professionaliteit wordt er eigenlijk gevraagd om autonomie om
individueel betekenis te kunnen verlenen aan de werkzaamheden. Idealiter krijgt
een team van docenten voldoende ruimte hiertoe (vermeulen, vink & Roman,
2012), te weinig ruimte zorgt voor uitholling van de professionaliteit van het
team (zie ook vink & oosterling, 2013). deze ruimte kan echter ook doorslaan:
bij teveel autonomie dreigt ordeloosheid en individuele betekenisverlening aan de
werkzaamheden (vergelijk Birnbaum, 1988). net als op het niveau van het bestuur,
is ook op het niveau van de professional enige mate van controle gewenst (vergelijk
oosterling, 2014), maar blijft er voldoende ruimte over voor teams van docenten
om naar eigen inzicht de werkzaamheden te verrichten (zie ook onderwijsraad,
2007). Toch is de gestelde vraag zeer interessant, omdat in feite wordt gevraagd
om het opheffen van beperkingen, ten behoeve van ruimte voor de redenen
waarom mensen hebben gekozen om in het onderwijs te werken. Ik zou daarom
de vraag willen herformuleren en in dit artikel proberen een antwoord te geven op
de volgende ‘what if’-vraag:
‘wat als er geen beperkingen meer worden ervaren om het
onderwijs te vernieuwen?’
De kracht van een droom
de “wat als”-vraag biedt gelegenheid om te bezien hoe de realiteit eruit ziet als de
wereld niet is zoals nu, maar in een gewenste ideale situatie. In het voorbeeld dus
als er geen beperkingen worden ervaren. dit betekent niet dat er geen beperkingen
zijn, maar dat deze beperkingen kunnen worden geïntegreerd met de eigen wensen,
waardoor de beperkingen niet als zodanig worden ervaren. dit maakt het mogelijk
om te dromen en de vraag te stellen wat we nu eigenlijk als ideale situatie zien. hier
gaat kracht vanuit. de kracht om de eigen toekomst vorm te geven en daarmee de
verantwoordelijkheid te nemen voor deze toekomst. “The future belongs to those
who believe in the beauty of their dreams”5 .
voorgaande heeft onderwijslab, een groep jonge onderwijsprofessionals gedaan
(zie onderwijslab, 2013). In het droombeeld van onderwijslab zijn docenten het
boegbeeld van leren en ontwikkelen en vervullen hierin een voorbeeldfunctie.
Juist de nieuwe generatie docenten gelooft dat leren begint bij de verbinding met
de lerende. het is daarom van groot belang om de talenten van deze lerenden
5 Citaat van eleanor Roosevelt6 daar waar gebruik wordt gemaakt van de ‘hij’-vorm, wordt tevens de ‘zij’-vorm bedoeld
centraal te stellen. dit zijn niet alleen cognitieve talenten, maar ook emotionele en
praktische. deze talenten worden niet alleen ontwikkeld met behulp van boeken
of door klassikale besprekingen. ook nieuwe, innovatieve manieren van leren
spelen een veel grotere rol in het onderwijsproces. docenten geven hier vorm aan
door hun ondernemendheid. ondernemendheid is een houding, waarbij gekeken
wordt naar kansen om onderwijs leuk en inspirerend te maken binnen en buiten
het klaslokaal. de docent neemt hierin het initiatief en durft nieuwe (digitale)
didactieken uit te proberen. Zo af en toe stapt hij uit6 zijn comfortzone om zich
te blijven ontwikkelen. ook steekt de docent zijn nek uit om de schoolorganisatie
te verbeteren en nieuw beleid vorm te geven en te implementeren. een goed
voorbeeld van ondernemendheid is de docent die naast zijn functie als docent ook
een functie in het bedrijfsleven heeft. vooral in het MBo, hBo en op universiteiten
zijn er al veel docenten die het docentschap combineren met andere functies. dit
zorgt voor synergie: ervaringen in het bedrijfsleven zijn voor lerenden boeiend en
interessant en ervaringen in het onderwijs maken de docent een rijkere professional
in het bedrijfsleven. het droombeeld van onderwijslab wordt gecomplementeerd
door schoolleiders, directeuren en bestuurders die ook ondernemend durven zijn,
de controle los durven laten en juist daardoor betere resultaten bereiken.
In het voorgaande is duidelijk gemaakt dat vernieuwing van het onderwijs vele
facetten heeft die uiteindelijk moeten resulteren in onderwijs dat altijd en overal
plaatsvindt en waarbij iedereen zowel lerende als leraar kan zijn. het resultaat hiervan
is dat de school niet langer een school is, maar veeleer een lokaal knooppunt waar
mensen met leer-, ontwikkel- en werk-vraagstukken terecht kunnen. In het hierna
volgende wordt besproken waarom dit zo relevant is voor het onderwijs.
Naar een nieuwe toekomst
onderwijslab (2013) ziet belangrijke beperkingen in het leerklasjaarsysteem en
‘massa-curricula’. hierdoor worden de mogelijkheden om talenten van lerenden
ten volle te ontdekken en te ontwikkelen onvoldoende benut. In de ideale situatie
is namelijk geen sprake meer van leerlingen, maar van lerenden. dit maakt duidelijk
dat iedereen kan, en eigenlijk misschien wel moet, leren en dat leren dus niet alleen
iets van kinderen is.
41
2. ZoRg en ondeRWIJsMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
40
deze beperkingen komen samen in het concept ‘school’. als (jonge) professionals
‘school’ aan de hand van één woord typeren, is dit het beeld dat zij hebben van de
school (onderwijslab, 2013):
het beeld dat deze (jonge) professionals hebben van school is er een van beperkte
vrijheden. In het nieuwe onderwijs staat de school open voor veel invloeden van
buitenaf en is op een natuurlijke wijze met de omgeving verbonden. dit maakt het
mogelijk dat lerenden niet extrinsiek gemotiveerd hoeven worden om te leren, dat
gaan ze als vanzelf doen. er ontstaat een bruisend geheel, waarbij tevens op menselijk
vlak verbindingen ontstaan: verbindingen tussen de docent en de lerende, de lerende
en de andere professionals, de docent en andere professionals, ouders en docenten
en docenten en schoolleiders. In deze contacten staan talentontwikkeling en het
leerproces centraal. ook ervaren leraren meer vrijheden in hun werkzaamheden
doordat methodes worden losgelaten. Zij werken resultaatgericht en net zo goed
als de lerenden ontwikkelen docenten zich ook in hun professionaliteit. leren komt
zo centraal te staan in het onderwijs.
Figuur 1: School gedefinieerd door (jonge) professionals (uit Onderwijslab, 2013)
dit is wezenlijk, aangezien het beeld dat (jonge) professionals hebben van ‘leren’
namelijk veel meer positieve connotaties kent (zie onderwijslab, 2013):
Nu de eerste stappen zetten
Mijn droom is dat we dit onderwijs van de toekomst realiseren. Wat is er nodig om
van de huidige situatie naar dit droombeeld te komen? uit onderzoek weten we dat
docenten een cruciale rol vervullen in de randvoorwaarden om leren mogelijk te
maken (Creemers, 1994; denis en van damme, 2010). het is dan ook van wezenlijk
belang de ervaren beperkingen van docenten te bezien en hier oplossingen voor
aan te dragen. de volgende citaten van docenten over onderwijsvernieuwing (mede
gebaseerd op onderwijsraad, 2007) geven inzicht in deze beperkingen:
• ‘Ik wil wel, maar ik heb er geen tijd voor.’
• ‘We doen het nou eenmaal zo en het werkt toch goed.’
• ‘Alles is al wel eens geprobeerd, wat je ook bedenkt, het kan toch niet.’
• ‘Er is altijd zo veel bedacht voor ons, nooit met ons.’
Figuur 2: Leren gedefinieerd door (jonge) professionals (Onderwijslab, 2013)
43
2. ZoRg en ondeRWIJsMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
42
de eerste en belangrijkste tegenwerping van buitenstaanders is veelal in de trant
van: ‘ze moeten leren om iets harder te werken, ze willen en kunnen gewoon
niet hard werken, wij doen dat wel, wat een stelletje ambtenaren’. een typisch
geval van ‘vastdenken’ (gunther, 2013). Zonder begrip voor het perspectief van de
ander, kunnen we over en weer in onze greppel gaan liggen en wachten tot er op
magische wijze een oplossing tot ons komt. We kunnen ons ook actiever opstellen
en proberen om ons in te leven in de belevingswereld van de ander, te bezien hoe
we beperkingen kunnen opheffen en kunnen werken aan een win-win situatie (zie
ook onderwijsraad, 2007; vink & oosterling, 2013).
docenten hebben hart voor het onderwijs, voor de kinderen die ze in hun klas
hebben en voor het leerproces van deze kinderen. dit heeft te maken met betekenis,
het gevoel hebben dat je kunt bijdragen aan het geluk en de ontwikkeling van
andere mensen. In deze betekenisgeving komen passie en motivatie naar voren. ‘Ik
wil ervoor zorgen dat Inge, met al haar problemen en moeilijkheden, de kans krijgt
om naar de havo te gaan, daar is ze beter op haar plek, ze zit altijd zo graag in de
boeken’ of ‘Ik ga meer aandacht besteden aan techniek en dan vooral aan praktische
opdrachten, omdat Bram dan ziet dat niet alleen leren uit de boeken belangrijk is
en blij is dat hij na groep 8 naar het vmbo kan’. de docent zet net dat stapje extra,
omdat hij het belangrijk vindt dat deze kinderen hun talenten kunnen ontdekken en
ontwikkelen. daarvoor moet hij vaak op zoek naar specifieke oplossingen en dat
kost tijd en moeite.
We hebben de hoop, dat als wij iets belangrijk vinden, dat anderen dat automatisch
ook vinden en ons ondersteunen. We verwachten dan in andere woorden een
gezamenlijk doel. het bestuurlijk niveau worstelt echter met vragen over de sturing,
de financiën, rendement en controle. op geen enkele manier staan de wensen
van docenten en de eisen van het bestuur met elkaar in verbinding. dit gebrek
aan verbinding tussen deze ‘werelden’ leidt tot de genoemde beperkingen (vink
& oosterling, 2013), tot docenten die van de eigen werkomgeving zijn vervreemd
en de drijvende waarden achter hun werk niet meer terugvinden in hun dagelijkse
activiteiten (van dijk & oosterling, 2012).
om mogelijkheden te creëren voor een mooie toekomst moeten we in verbinding
met elkaar komen. Wederzijds begrip krijgen voor elkaars standpunten en doelen.
van daaruit kunnen we werken aan gezamenlijke doelen. Zo werken we aan scholen
zonder beperkingen, ervaren we vrijheid in verbondenheid. en dit lijkt me dan ook
een mooi motto voor het onderwijs van de toekomst: één voor allen, allen voor
één.
Met hartelijke groet, de nieuwe generatie.
44
3 VErZorGINGSSTAAT
EN EUroPA
47
3. veRZoRgIngssTaaT en euRopaMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
46
VAN VErZorGINGSSTAATToErISME NAAr EEN EUroPESE BIJSTAND
Remmert van Haaften
de laatste tijd duiken steeds vaker berichten over onze verzorgingsstaat op die
tot nadenken stemmen. de eu schrijft nederland voor dat de ov-studentenkaart
ook aan buitenlandse studenten moet worden verstrekt, Bulgaren blijken op grote
schaal zorg- en huurtoeslagen te innen en nederlanders overwinteren met aWBZ-
geld in spanje. hoewel de voorbeelden verschillend van aard zijn, dringt zich steeds
dezelfde vraag op: voor wie is de nederlandse verzorgingsstaat bedoeld en hoe
verhoudt hij zich tot de wereld om zich heen? of anders gezegd: met wie zijn wij
eigenlijk solidair?
De nationale verzorgingsstaat
de verzorgingsstaat kent een lange geschiedenis. Wat ooit begon als lokale armenzorg
is uitgegroeid tot een fijnmazig nationaal systeem van geïnstitutionaliseerde
solidariteit dat wij vandaag de dag de verzorgingsstaat noemen. die solidariteit
heeft naast een liefdadige kant ook altijd een disciplinerende functie gehad. de
armen konden aanspraak maken op armenzorg, maar werden dan wel geacht zich
te gedragen naar de moraal van hun broodheer. Met hun liefdadigheid dienden de
welgestelden dus ook – en misschien wel vooral – hun eigenbelang. Ze brachten
niet alleen hun (christelijke) naastenliefde in de praktijk, maar probeerden ook
de maatschappelijke orde en daarmee de bestaande verhoudingen – die in hun
voordeel waren – te handhaven (de swaan, 2004).
hoewel het verband tussen betalers en ontvangers tegenwoordig indirecter is,
heeft de huidige verzorgingsstaat nog steeds óók een disciplinerende functie: het
integreert de ‘onrendabelen’ in de maatschappelijke orde. Werklozen krijgen een
uitkering van de overheid, maar worden wel – en de laatste tijd weer in toenemende
mate – geacht daar iets voor terug te doen: van verplicht solliciteren tot het leveren
van een tegenprestatie. Kenmerkend voor dit soort systemen van solidariteit is dus
hun wederkerige karakter. om die wederkerigheid vorm te geven is een zekere
afbakening nodig, want alleen dan kan worden vastgesteld met wie we solidair zijn
en met wie niet.
Botsende logica’s
gelijktijdig met de opkomst van de europese verzorgingsstaten, kwam de europese
samenwerking van de grond. een samenwerking die eigenlijk vanaf het begin
schipperde tussen federaal idealisme en economisch pragmatisme. In het franse
en nederlandse referendum over de europese grondwet in 2005 – de eerste keer
dat burgers direct konden meebeslissen over de toekomst van europa – werd het
federaal ideaal door de meerderheid van de kiezers afgewezen. de gehechtheid aan
de nationale (eigen)aardigheden – waartoe ook de nationale verzorgingsstaat kan
worden gerekend – bleek te groot om er afscheid van te nemen. de economische
samenwerking heeft ondertussen wel grote vormen aangenomen: er is een enorme
interne markt gevormd. Bij de totstandkoming van de europese gemeenschappelijke
markt is echter onvoldoende nagedacht over de vraag hoe die zich verhoudt tot de
nationale europese verzorgingsstaten.
de europese interne markt heeft namelijk een liberaal-economische logica: door
vrij verkeer van personen, goederen en diensten én een gezamenlijke munt worden
handelsbarrières tussen lidstaten geslecht en ontstaat een gemeenschappelijke
markt. Maar de logica van verzorgingsstaten is een heel andere. de nationale
verzorgingsstaat bestaat juist bij de gratie dat niet iedereen er een beroep op kan
doen, maar alleen een afgebakende groep. die groep betaalt naar draagkracht (via
premies en belastingen), bepaalt hoe het systeem wordt ingericht (via de politiek)
en ontvangt naar behoefte (via uitkeringen en voorzieningen). die afbakening is
cruciaal om een systeem van solidariteit in stand te houden. Maar de logica van
de interne markt doorbreekt dit precaire evenwicht. eerlijke concurrentie op de
europese arbeidsmarkt impliceert immers dat iedereen aanspraak moet kunnen
maken op dezelfde voorzieningen, anders is er geen sprake van een gelijk speelveld.
verzorgingsstaten mogen volgens deze logica dus niet uitsluiten, want dat is
discriminatie.
Europese toestanden
dat leidt in de praktijk tot vreemde situaties. het recept van de europese interne
markt schrijft arbeidsmobiliteit voor. Iedere europeaan moet overal aan de slag
kunnen gaan en daarbij ook een beroep kunnen doen op de sociale zekerheid van
de betreffende lidstaat. deze mobiliteit wordt door de eu actief aangemoedigd.
49
3. veRZoRgIngssTaaT en euRopaMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
48
het erasmusprogramma dat studenten in staat stelt voordelig een half jaar aan
een universiteit in een ander europees land te gaan studeren, is daar een mooi
voorbeeld van. aangekomen in nederland huurt de uitwisselingsstudent een kamer,
kan daarvoor eventueel huurtoeslag aanvragen en zou – als het aan Brussel ligt –
ook een ov-studentenkaart moeten krijgen. de nederlandse regering vindt echter
dat die voorbehouden is aan nederlandse studenten en weigert dat. Inmiddels
heeft de europese Commissie nederland voor de rechter gedaagd, omdat
europese studenten evenveel recht zouden hebben op uitkeringen en voordelen als
nederlandse studenten. hier komen de twee logica’s duidelijk met elkaar in botsing.
de Bulgaarse toeslagenfraude is een voorbeeld van een andere orde. Malafide
Bulgaren openden op grote schaal nederlandse bankrekeningen en begonnen
huur- en zorgtoeslagen te innen. omdat de Belastingdienst pas achteraf controleert
of mensen daar ook daadwerkelijk recht op hebben, was de buit al verdwenen
voordat de onrechtmatigheid werd gesignaleerd. er werd dan ook terecht gewezen
op een weeffout in het systeem. Maar reikt het probleem niet verder dan een
simpele weeffout? Waarom kunnen mensen die nooit iets hebben bijgedragen aan
de nederlandse verzorgingsstaat en nauwelijks binding hebben met nederland
überhaupt een beroep doen op voorzieningen die collectief zijn opgebracht? de
gedachte dat iedere europeaan recht zou hebben op alle europese sociale zekerheid
is onhoudbaar. het werkt verzorgingsstaattoerisme in de hand en ondermijnt de
solidariteit waarop verzorgingsstaten zijn gebouwd.
een omgekeerd voorbeeld betreft de – inmiddels aan banden gelegde – praktijk
van het overwinteren met aWBZ-geld in een warm buitenland. hoewel je je kunt
afvragen wat het probleem daarvan is als het niet duurder is dan de verzorging in
nederland, voelt het ergens toch niet helemaal goed. In nederland opgebracht geld
voor langdurige zorg lekt weg naar de spaanse Costa’s. dat is helemaal in lijn met de
logica van de interne markt, waarin lidstaten met elkaar concurreren, maar strijdig
met de logica van de verzorgingsstaat. dat geld had vanuit de solidariteitsgedachte
immers ook kunnen worden gebruikt om werkgelegenheid in nederland te creëren.
Verdienen
uit onderzoek naar deservingness – een sociaalwetenschappelijke term om aan te
geven in hoeverre iemand volgens de publieke opinie sociale zekerheid verdient –
blijkt dat mensen het over het algemeen prima vinden om voor anderen te betalen,
mits zij vinden dat de ontvangende partij het verdient (van der Waal e.a., 2010). In de
ogen van de meeste mensen hebben gehandicapten en ouderen het meeste recht
op de vruchten van de verzorgingsstaat. gehandicapten omdat zij niet of minder
in staat zijn bij te dragen en ouderen omdat zij het langst hebben bijgedragen.
nieuwkomers en jongeren daarentegen hebben in de perceptie van de meeste
mensen het minste recht op een uitkering, omdat zij het minste hebben bijgedragen.
dat legt meteen het probleem van de europese gelijkheidsgedachte bloot. Iedere
europeaan aanspraak laten maken op alle europese sociale zekerheid gaat recht
in tegen wat mensen als redelijk en rechtvaardig beschouwen. uit onderzoek in
noorwegen bleek dat noren groot voorstander zijn van een basisinkomen. Toen
hen echter werd verteld dat ook immigranten er aanspraak op kunnen maken, nam
de steun drastisch af (Bay & pedersen, 2006). die uitkomst is consistent met de
gedachte dat solidariteit grenzen kent en dat de fysieke en mentale afstand tussen
degenen die betalen en degenen die ontvangen niet te groot mag worden. anders
gezegd: mensen moeten een idee hebben waar hun geld naartoe gaat en dat ook
redelijk vinden. daartegenin gaan is een recept voor maatschappelijke onvrede en
legt een bom onder het draagvlak voor de nationale verzorgingsstaten.
hinkend op twee gedachten
europa is politiek verdeeld en hinkt daardoor voortdurend op twee gedachten: de
kapitalistische gedachte van de interne markt en de protectionistische gedachte van
de verzorgingsstaat. als europa het kapitalistische pad bewandelt, is de marktlogica
dominant en wordt de verzorgingsstaat steeds meer gezien als een vervelende sta-
in-de-weg voor verdere economische integratie en een level playing field. nationaal
sociaal beleid wordt dan ondergeschikt gemaakt aan de goede werking van de
europese markt. als europa het protectionistische pad volgt, is de solidariteitslogica
dominant en wordt de interne markt gezien als een bedreiging voor de nationale
soevereiniteit. de europese markt moet dan wijken voor nationaal beleid. dit is het
politieke gevecht dat dagelijks in Brussel wordt gestreden. Zo zitten we gevangen in
een weinig productieve patstelling. Want moet de kracht van europa niet juist zijn
51
3. veRZoRgIngssTaaT en euRopaMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
50
dat beide krachten met elkaar in evenwicht worden gebracht? de in de ‘derdeweg-
ideologie’ gepropageerde sociale markteconomie probeert een economische
ordening te vinden tussen markt en staat, en wel zo dat de markt wordt gebruikt om
sociale doelstellingen te bewerkstelligen. dit ‘kapitalisme met een sociaal gezicht’
is ook in zwang in Brussel. hoewel succesvol toegepast in verschillende europese
lidstaten, neemt het op europees niveau een vreemde vorm aan. de markt wordt
op europees niveau georganiseerd, terwijl ‘het sociale’ aan de lidstaten wordt
overgelaten – zolang dat niet strijdig is met de interne markt althans. op die manier
blijven de europese (markt)gedachte en de nationale (verzorgingsstaat)gedachte
elkaar bijten en wordt verzorgingsstaattoerisme in de hand gewerkt.
Europese solidariteit?
er zijn twee manieren om dit probleem op te lossen: óf de nationale verzorgingsstaten
worden ingeruild voor een europese verzorgingsstaat, óf de toegang tot nationale
verzorgingsstaten wordt beperkt. het eerste lijkt vooralsnog weinig realistisch. de
sociale arrangementen in europa zijn te verschillend vormgegeven en de meeste
mensen zijn begrijpelijkerwijs niet van plan verworven rechten zomaar op te geven.
daarom ligt beperking van de toegang tot nationale verzorgingsstaten voorlopig
meer voor de hand. dat kan worden vormgegeven als een ingroeimodel in de
sociale zekerheid. Mensen die naar nederland komen, kunnen niet direct een beroep
kunnen doen op de sociale zekerheid, maar verwerven die rechten pas na een
aantal jaar. eerst bijdragen alvorens te ontvangen dus. dat sluit aan bij wat mensen
als redelijk en rechtvaardig ervaren. deels bestaat dat al. als buitenlander kun je pas
aanspraak maken op studiefinanciering als je minimaal vijf jaar in nederland hebt
gewoond. dat principe kan worden toegepast op alle sociale arrangementen van
de verzorgingsstaat.
Europese bijstand
daarmee ontstaat echter een problematische lacune. als je vanuit een andere
lidstaat naar nederland komt en om wat voor reden dan ook (tijdelijk) niet in je
eigen inkomsten kunt voorzien, kun je geen beroep doen op de nederlandse
bijstand, maar ook niet meer op de bijstand van je thuisland. hier ligt bij uitstek
een verantwoordelijkheid voor Brussel: er moet een europese bijstand komen, als
aanvulling op restrictieve nationale verzorgingsstaten. voor die bijstand moet één
europees regime gaan gelden dat de lidstaten naar rato financieren. de nationale
bijstand kan dan worden beperkt tot mensen met de nederlandse nationaliteit, zodat
dit per saldo geen geld hoeft te kosten. de uitkeringen worden gedifferentieerd naar
de koopkracht in de betreffende lidstaat, zodat bijstandstoerisme wordt voorkomen.
op die manier wordt een systeem van europese solidariteit gecreëerd, zonder afbreuk
te doen aan de nationale solidariteit in europese verzorgingsstaten. Tegelijkertijd
wordt het vrij verkeer van personen niet gehinderd, maar zelfs gestimuleerd. Want
overal in europa ben je verzekerd van een sociaal vangnet als het even tegenzit.
De kracht van Europa
deze oplossing bevrijdt ons uit het valse dilemma van meer of minder europa.
de kracht van europa is zijn ongekende diversiteit en die moeten we dan ook
koesteren. Maar het succes van europa ligt evenzeer in de wil tot samenwerking
om elkaars diversiteit te versterken. Waarlijke europese politiek zal dan ook altijd
die twee europese krachten verbinden. de nationale eigenheid verheffen tot norm
is niet europees, maar een norm creëren waarin we onze nationale eigenheid
verliezen is ook on-europees. een europese bijstand zoals hier geschetst betekent
meer europa, omdat het vraagt om samenwerking op het gebied van sociaal beleid.
Maar het betekent ook minder europa, omdat het een grotere eigenheid toestaat
op het gebied van nationaal sociaal beleid. dat klinkt paradoxaal en in essentie is de
europese gedachte zoals hier verwoordt ook een paradox. pas met de aanvaarding
van deze paradox zijn we in staat europees beleid te formuleren dat recht doet aan
de geest van europa. europese politici zouden de schroom moeten overwinnen om
te praten over sociale arrangementen op europees niveau. de europese bijstand
moet daarom inzet worden van de europese verkiezingen in 2019, zodat hij in 2030
een feit kan zijn. Rest alleen nog de vraag: wie wordt de europese Marga Klompé?
53
3. veRZoRgIngssTaaT en euRopaMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
52
het einde van de nationale verzorgingsstaat?
Joop Hazenberg
Beeld en werkelijkheid van de eu lopen danig uiteen. Zo is het europese integratie
proces op het terrein van sociaal beleid feitelijk verder gevorderd dan het
harmoniseren van het buitenlands beleid. Zeer weinig politici – en ambtenaren –
zijn zich bewust van deze verstrekkende ontwikkeling, en hanteren in plaats daarvan
slogans als ‘europa, blijf van onze pensioenen af!’ en ‘We hebben een sterke eu
nodig in een globaliserende wereld.’ Beide beeldspraken zijn niet realistisch. Ze
weerhouden ons er ook van om de keuze te maken die voor ons ligt: hoe zouden
we onze verzorgingsstaat in stand?
sluipenderwijs krijgt de eu steeds meer invloed op het laatste bastion van de
natiestaat: de arrangementen van de verzorgingsstaat. hoezeer politici ook
volhouden dat europa niet aan de pensioenen, arbeidsmarkt, onderwijs en
gezondheidszorg mag komen, de realiteit is dat dit allang aan de orde van de dag is.
en als de europese unie wil blijven functioneren, dan is de verdere harmonisering
van de verzorgingsstaat zelfs noodzakelijk
Noodzaak tot verdere Europese integratie
‘europees wat moet, nationaal wat kan. Zaken zoals zorg, onderwijs en belastingen
vind ik echt iets waar wij als nederland zelf over moeten gaan. We kunnen als lidstaten
uiteraard van elkaar leren, best practices uitwisselen, maar het primaat blijft bij de
lidstaten.’ premier Mark Rutte herhaalde begin april 2014 in Berlijn een veelgehoord
mantra in de politiek. de europese unie is een goede zaak, maar zij moet afblijven
van sociaaleconomisch beleid. Met name de pensioenpot van 1000 miljard euro is
een geliefd bastion: daar mag Brussel niet aankomen met zijn bemoeizucht! deze
clichés waren weer veelvuldig te horen tijdens de verkiezingscampagne van het
europees parlement, in mei 2014. de vraag is of deze kretologie overeenkomt met
de beleidswerkelijkheid. Ja, in de europese verdragen staat weinig over de invloed
die de eu heeft op de arrangementen van de verzorgingsstaat. alleen op terrein
van de gezondheidszorg is er een ‘gedeelde bevoegdheid’. Maar buiten de formele
verdragen worden strikt nationale dossiers van de verzorgingsstaat steeds verder
geëuropeaniseerd.
dat geldt voor onderwijs, voor de arbeidsmarkt, en ook voor pensioenen.
In dit essay leg ik uit waarom en hoe deze ontwikkeling plaatsvindt, en stip ik
mogelijke gevolgen aan. Ik benoem ook de noodzaak van deze voortschrijdende
europese invloed. de eurocrisis die in 2010 uitbrak en tot op heden voortduurt, heeft
onmiskenbaar een dwingende noodzaak tot verdere (diepere) europese integratie
blootgelegd. Beleidsmakers en politici benadrukken voortdurend het streven naar
betere financieel-economische governance, bijvoorbeeld via de Two pack en six
pack, de european Fiscal Compact, de Blueprint for a deep and genuine economic
and monetary Union, en meest recent, het opzetten van een Bankenunie. een
verdere overdracht van bevoegdheden van het nationale naar het europese niveau
is daarmee realiteit geworden, ook al zullen nationale politici dat stellig blijven
ontkennen.
Achterdeur
op de meeste beleidsterreinen van de lidstaten heeft de europese unie heel wat te
zeggen, al is de invloed nog relatief bescheiden: ongeveer 12 tot 15 procent van de
nationale wetten heeft een ‘Brusselse’ oorsprong. pogingen van de federalisten om
die invloed tot alle beleidsvelden uit te breiden – een verenigde staten van europa
– stuiten al decennia op grote weerstand. lidstaten zijn fel tegen het opgeven van
hun soevereiniteit. economische samenwerking, beveiliging van de grenzen, een
europese buitenlandse politiek; dat zijn zo ongeveer de onderwerpen waar een
gemeenschappelijke noemer op mag worden geformuleerd. de gezamenlijke
munt is eigenlijk een stap te ver geweest en de euro is alles behalve populair.
vandaar dat de reeks van recente verdragen formeel gezien de verzorgingsstaat
buiten schot heeft gelaten. Waarom zou europa standaarden moeten opleggen
in het onderwijs, de ontslagregels bepalen, een pensioenleeftijd bepalen en het
zorgpakket sturen? Wat is daarvan de grensoverschrijdende toegevoegde waarde?
ogenschijnlijk weinig. op de beleidsterreinen van de arbeidsmarkt, pensioenen,
onderwijs en gezondheidszorg kunnen de lidstaten nog grotendeels autonoom
handelen. Maar via de ‘achterdeur’ heeft de eu wel degelijk toegang gekregen tot
de sociale beleidskamer van nationale overheden. en inmiddels lopen europese
ambtenaren ook via de voordeur de ministeries binnen die zich met sociaal
economisch beleid bezighouden. voordat ik een reeks voorbeelden geef van deze
55
3. veRZoRgIngssTaaT en euRopaMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
54
revolutionaire ontwikkeling, leg ik kort de oorzaken uit van de europeanisering van
de verzorgingsstaat, die sinds de jaren negentig al bezig is en de laatste jaren in een
stroomversnelling is geraakt.
Maastricht en Europees Semester
het verdrag van Maastricht uit 1993 geldt als het startschot. Toen is afgesproken om
een interne markt met vier vrijheden op te tuigen, van goederen, personen, diensten
en kapitaal. ook stemden de regeringsleiders in met de invoering van de euro in
1999-2002. Twintig jaar interne markt hebben heel wat voordelen opgeleverd,
maar ook een aanzienlijke hoeveelheid spillover effecten. dat betekent dat je op
economisch terrein integreert, maar dan ook in eens op andere terreinen aan de
slag moet met collectief beleid maken. neem bijvoorbeeld de arbeidsmobiliteit. die
is erg laag, nog geen drie procent binnen de eu. Met bijna 25 miljoen werklozen wil
het europees parlement de mobiliteit opkrikken door het meenemen van sociale
rechten zoals pensioenen mee te nemen. de Commissie denkt aan het opstellen
van een lijst van competenties voor pas afgestudeerden, zodat diploma’s makkelijker
wederzijds erkend worden.
de toenemende invloed van de eu is niet zozeer een ‘complot’ van europese
ambtenaren en pro-europese diplomaten, maar eerder een logisch uitvloeisel van de
opzet van de interne markt én van de eurozone. de Open Method of Coordination is
acquis geworden en de rol van comitologie is aanzienlijk – er zijn enkele honderden
comitologie-comités en ‘informele adviesgroepen’ actief die ingrijpende besluiten
kunnen nemen, soms buiten het zicht van de democratie (van gloeilampen tot
spoorveiligheidssystemen tot visquota). de crisis heeft de vrijblijvendheid van oMC
weggenomen en leidt tot politieke argumentatie om de eu een grotere rol te geven,
bijvoorbeeld in het bestrijden van de jeugdwerkloosheid.
om economische divergentie tegen te gaan moet een level playing field ontstaan op
gebieden als competitiviteit en belastingen. In die zin werkt het neo-functionalisme
als een cruciale driver om de sturing van de nationale verzorgingsstaat te
europeaniseren. Interdependentie als een olievlek, die het subsidiariteitsargument
in toenemende mate bedekt. het verlagen van de pensioenleeftijd in frankrijk heeft
daardoor directe gevolgen voor nederland. natuurlijk heeft de eurocrisis gewerkt
als een gigantische versneller van europese integratie. er zijn allerlei vergaande
afspraken gemaakt om de bankenwereld te redden, maar vooral om de uitgaven
en de competitiviteit van de lidstaten op het juiste peil te krijgen. de belangrijkste
stap is de invoering van het Europees Semester. Jaarlijks kijkt de Commissie naar
de nationale begrotingen en geeft daar advies over. In de meeste lidstaten zijn die
adviezen niet verplicht, maar landen die europees noodgeld krijgen, moeten de
landenspecifieke aanbevelingen wel degelijk overnemen.
de adviezen werpen bovendien een schaduw vooruit; lidstaten anticiperen op
strenge cijfers van de Commissie en gaan zelf bezuinigen/hervormen. ook kan de
Commissie zich uitspreken over terreinen waar ze niet over gaat, bijvoorbeeld door
nederland te adviseren de hypotheekrenteaftrek af te bouwen. via begrotingsbeleid
kan ‘Brussel’ dan toch de strikt nationale terreinen proberen te beïnvloeden.
Van onderwijs tot pensioenen
als we inzoomen op verschillende cases, kunnen we steeds weer dezelfde
mechanismes waarnemen die leiden tot grotere europese invloed. deze invloed
komt zoals gezegd deels via de achterdeur en ook de voordeur binnen, en heeft
grote gevolgen voor kwesties als soevereiniteit, democratie, de organisatie van
nationale overheden en de organisatie en agendasetting van lobbyorganisaties.
Pensioenen
al in de jaren negentig kwam de Commissie met pogingen op het pensioenbeleid
een europese dimensie te geven. dat is toen steeds tegengehouden, maar onder
druk van de eurocrisis is het thema steeds meer op de voorgrond getreden.
Betaalbaarheid van pensioenen en de pensioenleeftijd zijn immers grote
onderwerpen voor de nationale begrotingen. sinds 2003 is er europese wetgeving
op dit terrein. letterlijk zegt de nederlandsche Bank daarover: ‘de richtlijn is de eerste
stap naar harmonisatie op het gebied van pensioenen.’ het gaat hierbij om afspraken
over voorzichtig beleggen door pensioenfondsen, maar ook grensoverschrijdende
investeringen worden genoemd. daarna is onder druk van verzekeraars, die wél
moeten voldoen aan de interne marktregels, het thema steeds weer teruggekomen
op de Brusselse agenda.
57
3. veRZoRgIngssTaaT en euRopaMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
56
In 2009 probeerden de verzekeraars strenge toezichtregels ook op de pensioen-
fondsen van toepassing te laten, maar dat werd tegengehouden. daarna volgden
‘white papers’, informele voorstellen en gedachten vanuit de Commissie, in 2010
en 2012.
Recent sprak het europees parlement zich uit over het ‘portabel maken’ van
pensioenen o arbeidsmigratie op gang te brengen. en in zestig procent van de
europese semester-aanbevelingen uit 2012, is pensioen hervorming aan de orde
gesteld.
Onderwijs
hoewel hooguit zes procent van de nederlandse wetgeving op het gebied van
onderwijs een europese invloed heeft, is het terrein in no time geëuropeaniseerd.
Belangrijkste reden daarvoor is de zogeheten Bologna-verklaring. In 1999 stelden
29 ministers van europese landen – dus ook niet eu-lidstaten – dat het onderwijs op
het oude continent naar een hoger plan gebracht moest worden. onder meer door
het invoeren van het bachelor-mastermodel en het vergaand samenwerken tussen
universiteiten uit verschillende landen. levenslang leren moest worden uitgebouwd
en diploma’s makkelijker uitwisselbaar. al deze afspraken waren redelijk vrijblijvend
maar hebben het onderwijsveld voorgoed veranderd. hoewel binnen de eu het
eerder genoemde Open Method of Coordination het vrijblijvende uitgangspunt is,
speelt de Commissie graag in op het internationaliseren van onderwijsbeleid. Zeker
omdat er jaarlijks miljarden euro’s aan eu-gelden naar onderzoek en onderwijs
gaan, in het kader van het zogeheten horizon 2020 programma. Maar ook via de
beroepsorganisaties is er druk op de ketel, bijvoorbeeld cardiologen die een lijst van
vaardigheden willen die uitwisselbaar is.
Gezondheidszorg
over cardiologen gesproken, sinds de implementatie van de richtlijn grensover
schrijdende zorg, is dit terrein duidelijk aan europese invloed onderhevig. Bovendien
is er een groot aantal verordeningen in plaats van richtlijnen op het gebied van
productveiligheid, wat ook de farmaceutische sector raakt. veel van deze zaken
worden overigens (ook) opgehangen aan interne marktredenaties, wat dus
neerkomt op spillover.
Bij gezondheidszorg zien we een opvallend grote invloed van het europees
semester: de Commissie spreekt zich niet alleen uit over de grootte van de lump
sum maar stelt ook concrete hervormingen voor, bijvoorbeeld op het terrein van de
cure zorg. een belangrijke stuwer van dit proces zijn verschillende uitspraken van
het europees hof van Justitie over grensoverschrijdende zorg. eigenlijk is zorg een
dienst die gebruikers kunnen consumeren. dus moet er interne marktwetgeving
op worden losgelaten, ook al zijn de grensoverschrijdende aspecten van het
krijgen van zorg natuurlijk gering. sinds 2011 is er een richtlijn over het recht op
zorg in het buitenland, en vorig jaar zijn afspraken gemaakt over onderzoek met
proefpersonen. Medicijnen zijn immers een product en producten vallen onder vrij
verkeer van goederen.
Arbeidsmarkt
het vrij verkeer van personen veroorzaakt allerlei bestuurlijke problemen op
het gebied van de nationale arbeidsmarkt. het gaat hierbij niet zozeer om
gepercipieerde verdringing van nationale werknemers, maar om regelingen op
gebied van sociaal beleid. Toezicht ontbreekt of is onvoldoende, waardoor situaties
ontstaan waarin Bulgaren nederlandse toeslagen wegsluizen naar het thuisland. Is
de eu hiervoor de schuldige partij? of de nederlandse overheid? sociaal beleid
is een nationale competentie, maar de eu heeft de afgelopen jaren verschillende
werkgelegenheidsrichtlijnen geproduceerd. voorts is het europees parlement erg
actief op dit vlak en wil het meer invloed op het nationaal beleid, bijvoorbeeld
door doelstellingen te formuleren als 75% arbeidsparticipatie (europa-2020). het
ep heeft ook de Raad aangejaagd om miljarden te besteden aan het bestrijden
van jeugdwerkloosheid, met de zogeheten Youth Guarantee programmes. ook
op dit terrein komen de europese semesters (uiteraard) om de hoek kijken: in
2013 adviseerde de Commissie om de arbeidsmarkt versneld te hervormen op de
onderwerpen van WW en ontslagbescherming.
Gevolgen
de europese unie heeft nog geen beslissende invloed op de inrichting van de
verzorgingsstaten. Maar kijkend naar de beleidsterreinen valt op dat die invloed wel
behoorlijk is toegenomen, op zowel formele als informele wijze. dat veroorzaakt
allerlei spanningen. het is allereerst niet duidelijk waar de nationale invloed ophoudt
en die van de europese begint. vanuit bestuurskundig opzicht is dit al niet handig
59
3. veRZoRgIngssTaaT en euRopaMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
58
– vanuit democratisch perspectief al helemaal niet. de wereld wordt steeds
complexer en dan is het belangrijk dat burgers nog een behoorlijk zicht hebben
op waar zij invloed op kunnen uitoefenen. ook bij verschillende beleidsmakers die
ik spreek, neemt de nervositeit toe. Zeker omdat door de eurocrisis de europese
bemoeienis – mede door nederland geïnstigeerd, laten we dat niet vergeten! –
flink is toegenomen. het is bovendien maar de vraag of deze europeanisering
voldoende is. de eurozone is bijvoorbeeld flink uit elkaar aan het groeien: een rijk
en competitief noorden tegen een verarmd en werkloos Zuiden. deze verschillen
zijn onder meer te verklaren uit verschillende arbeidsmarktregimes, en nederland
en anderen hameren daarom bij de zuiderburen om toch vooral de arbeidsmarkt
te flexibiliseren. net als bij ons. de duitse bondskanselier Merkel heeft zelfs echte
hervormingscontracten voorgesteld; wie niet hervormt, wordt gestraft.
de cruciale vraag is of de interne markt en de eurozone overeind zijn te houden
met 28 verschillende verzorgingsstaten. de onderlinge verwevenheid neemt toe,
dus de arbeids- en sociale omstandigheden, plus de ‘productie’ van en uitgaven aan
onderwijs en zorg zullen toch vergelijkbaar moeten zijn. Moet er bijvoorbeeld niet
één europese pensioenleeftijd komen en een gezamenlijk pensioenstelsel? dat zal
de werking van de interne markt zeker ten goede komen, maar tot rijzende haren
leiden bij de nederlandse pensioenbestuurders en vrijwel alle politieke klassen.
het gaat niet alleen om die verwevenheid beter te organiseren, maar ook om de
betaalbaarheid van het europese sociale model. Met de komende vergrijzingsgolf,
het uitblijven van groei als de new normal en stijgende economische concurrentie,
groeit de noodzaak tot radicale innovatie van de publieke sector. het europeaniseren
van dure nationale arrangementen is dan een kostenvoordelige operatie.
een versneld afbouwen van de nationale bastions kan gek genoeg juist ook de
europese democratie versterken. op het moment dat het europees parlement niet
meer gaat over olijfolieflesjes maar de verhoging van de collectieve pensioenleeftijd
bespreekt, zul je zien dat de aandacht voor ‘Brussel’ structureel toeneemt. en we als
europeanen Brussel veel beter leren kennen, waardoor de prille europese politieke
ruimte de juiste proporties en waardering krijgt.
De prijs voor een beter functionerend Europa
ondanks de grote steun voor eurosceptische partijen en de sterke afname van het
vertrouwen in de europese unie, blijft de integratietrein doordenderen. ook voor
de verzorgingsstaat geldt deze ontwikkeling. hoewel zelfs de nieuwe Commissie
Juncker op de rem lijkt te trappen, blijft de noodzaak tot verdere integratie feitelijk
de europese agenda domineren. Want als er geen convergentie plaatsvindt in de
eurozone en de interne markt niet wordt voltooid, nemen de tegenstellingen binnen
de europese unie alleen maar toe. het uitblijven van structurele economische groei
en de hoge werkloosheidspercentages zijn alleen te bestrijden met méér europa,
niet minder. dat betekent dat ook op het gebied van de verzorgingsstaat, zoals
in de besproken cases, meer integratie de norm zal zijn. de prijs voor een beter
functionerend europa is daarom duidelijk: een verder afnemende soevereiniteit van
de lidstaten – ook op het niveau van het laatste bastion, de verzorgingsstaat.
61
3. veRZoRgIngssTaaT en euRopaMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
60
DE EUroPESE UNIE oP EEN krUISPUNT
Barend Tensen
Bij gebrek aan een levensbedreigende noodzaak, het europese project ving na
1945 aan als een vredesproject na de Tweede Wereldoorlog, lijkt de burger te
zijn vergeten waarom de europese unie (hierna eu) eigenlijk bestaat. het heeft te
maken met de institutionele uitvoering van de unie en het hieruit voortvloeiende
gebrek aan democratische legitimatie. Zo heeft het europees parlement, de enige
echte gekozen europese volksvertegenwoordiging, nog altijd geen initiatiefrecht als
het gaat om wetgeving. een gevoel van eenheid is tevens moeilijk op te roepen;
de grote economische en soms zelfs staatsrechtelijke verschillen tussen de
lidstaten helpen daar allerminst bij. de burgerlijkere bezwaren werken slagvaardig
europees beleid niet in de hand. om tot een sterke unie te geraken is een breed
maatschappelijk draagvlak echter wel noodzakelijk. de eu moet daarom naast
het heroverwegen van haar institutionele raamwerk, de nadruk leggen op zaken
die lidstaten beter in een collectief verband kunnen benaderen dan alleen. als
gevolg zal ook de europese burger inzien dat sommige vraagstukken wel degelijk
grensoverschrijdende oplossingen behoeven.
Naar een Europa van twee snelheden
om de eerder genoemde economische en rechtstatelijke verschillen tussen de
lidstaten ‘op te heffen’ is het geen slecht idee een europa van twee snelheden
te creëren. op deze manier kan vermeden worden dat een of enkele lidstaten
de vooruitgang blokkeren die de anderen graag zouden zien. het idee is niet
nieuw. Toen na het einde van de Koude oorlog de landen van het voormalig
communistische blok in hoog tempo tot de eu toetraden (Cini & Borrogan, 2003)
werd er al gespeculeerd over een dergelijke aanpak. deze landen konden als
vanzelfsprekend immers niet wedijveren met de reeds gevestigde lidstaten. velen
beschouwen de huidige eu vanwege een aparte eurozone en de paspoortvrije
zone van het schengengebied al als een europa van twee snelheden (piris, 2012,
p. 62-65). Toenmalig frans Minister president nicolas sarkozy stelde in 2011 al
eens voor de unie te splitsen in een federaal en een confederaal deel. de reden
hiervoor werd gevormd door de reddingsplannen die de eu veelvuldig in werking
moesten stellen om landen als griekenland van de economische afgrond te redden.
‘In hoeverre zouden de niet-eurolanden mogen meebeslissen over eurozaken,
ze hebben er toch bewust voor gekozen om de munt niet te hanteren?’ was zijn
argument (Website The economist, 2011). Toch worden deze landen economisch
geraakt door afspraken die gemaakt worden omtrent de gemeenschappelijke munt.
het splitsen van het europees parlement in een eurodeel en een niet-eurodeel is
daarom niet opportuun.
Toch valt er wat te zeggen voor een hoofdrol voor economisch sterkere landen in
de eu. de verschillen tussen een dorp in Bulgarije en een gemeente in nederland
of België zijn domweg te groot om op deze egalitaire manier door te gaan. een
heroriëntatie zou daarom op zijn plaats zijn. op het gebied van innovatie ligt de
eu bijvoorbeeld ver achter op economische krachtpatsers als Zuid-Korea, China
en India (european Commission Innovation union Competitiveness Report 2013).
het is nu van belang als eu minimaal mee te gaan in de innovatiedrang van die
landen. het levert daar werkgelegenheid op. Iets dat de eu met een gemiddelde
werkloosheid van 11,8% (Website europa-nu 2014) uitermate goed kan gebruiken.
deze economisch en staatsrechtelijk sterkere landen kunnen de handen ineen slaan
op het gebied van innovatie, maar ook bijvoorbeeld op het gebied van financieel
toezicht en gecoördineerde defensiesamenwerking; vraagstukken die nu de
prioriteit verdienen. om de gewenste eenheid in verscheidenheid te bereiken is de
eu te snel de samenwerking aangegaan met enkele lidstaten die er niet klaar voor
waren. het is nu ook aan de eu zelf om dit op te lossen. een eu van twee snelheden
biedt uitkomst.
Democratische legitimiteit door een slagvaardige Europese
volksvertegenwoordiging
de democratische legitimiteit van de unie blijft een heikel punt. politicologen
verzanden dikwijls in een polemiek wanneer het onderwerp wordt besproken
(Majone, 1998, Moravcsik, 2002, follesdal & hix, 2006). de discussie spitst zich
doorgaans toe op de vraag waar deze legitimiteit dan moet liggen. de europese
Commissie blijft informeel het machtigste orgaan. Met het initiatiefrecht op een
onbeperkt aantal beleidsterreinen is daar ook het een en ander voor te zeggen.
dientengevolge gaat de meeste aandacht uit naar de voorzitter van deze krachtige
Commissie; hoewel de Commissie politiek neutraal dient te zijn zal zijn of haar
politieke agenda (en nationaliteit) nooit helemaal naar de achtergrond verdwijnen.
63
3. veRZoRgIngssTaaT en euRopaMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
62
Bij de burger leeft echter het idee dat deze belangrijke functie wordt ingevuld zonder
enige consultatie bij de europese ingezetenen. de verdragen van amsterdam en
nice in 1999 en 2001 poogden eerder al een oplossing te vinden door de ambitie
uit te spreken de lidstaten een kandidaat te laten nomineren voor deze gewichtige
functie. het verdrag van lissabon in 2007 (geratificeerd in 2009) concretiseerde dit
vervolgens door te stellen dat de europese Raad rekening dient te houden met de
verkiezingsuitslag bij de voordracht van hun kandidaat voor ‘de belangrijkste post
van Brussel’ (Website eurlex, 2014).
de facto leverde de grootste europese fractie in de zomer van 2014 vervolgens
de nieuwe Commissievoorzitter: de europese volkspartij van de luxemburgse
christendemocraat Jean-Claude Juncker werd de grootste. dit is een
duidelijke vooruitgang in vergelijking met de schimmige benoemingen van
Commissievoorzitters in het verleden. ditzelfde verdrag maakte tevens mogelijk
dat het europees parlement naast de louter controlerende functie ook wetgevende
bevoegdheden erbij kreeg op enkele kerngebieden zoals het landbouwbeleid, het
regionaal beleid en het onderzoeksbeleid. het is een aanzienlijk contrast met het
tandeloze eerste europees parlement dat in 1979 aantrad. echter, om de burgerlijke
perceptie van een democratisch tekort tegen te gaan dient het parlement, naast
de europese Commissie, ook het initiatiefrecht tot wetgeving te verkrijgen. het is
het enige europese orgaan dat democratisch gekozen is. Momenteel kunnen de
europese volksvertegenwoordigers wel aandringen als het nieuwe wetgeving nodig
acht, maar uiteindelijk ligt die beslissing altijd bij de Commissie. via indirecte wegen
is er dus een feitelijk initiatiefrecht; wetgevende resoluties komen wel degelijk in
de buurt van initiatiefwetten. een europees parlement dat echter samen met de
europese Commissie nieuwe wetten kan maken en vervolgens de Commissie als
‘uitvoerend’ orgaan kan blijven controleren verdient de aanbeveling.
Een Europese publieke sfeer
het sluit aan bij de zienswijze van de duitse filosoof Jürgen habermas. habermas
publiceerde veelvuldig over het europese project en drong hierin meerdere malen
aan op een andere institutionele inrichting. volgens habermas verliest de natiestaat
aan terrein omdat internationale organisaties zo snel groeien dat ze zich een
eigenstandige positie tegenover staten kunnen verwerven. de europese unie zou
in zijn zienswijze juist een oplossing zijn voor de bedreigde natiestaat (habermas,
2012). een voorwaarde voor hem is het bewerkstelligen van een europese publieke
sfeer, inclusief het debat en de dialoog die daarbij horen. sociologen zien echter
een proportioneel afnemende bereidheid bij de burger tot politieke deelneming op
nationaal en op europees niveau (habermas, 2001). een slagvaardigere europese
volksvertegenwoordiging dat kan beschikken over de mogelijkheid om zelf initiatief
te nemen tot wetgeving zou een concrete maatregel zijn om het democratisch
tekort tussen europa en haar burgers te beslechten. de democratisch gekozen
europarlementariër kan immers bogen op een mandaat van de burger. een mandaat
dat de europarlementariër vervolgens meer waar kan maken door het initiatief te
kunnen nemen als het gaat om europese wetgeving.
Noodzaak tot gecoördineerd Europees defensiebeleid
naast de gewenste differentiatie als het gaat om het tempo van de integratie
van de huidige lidstaten en de genoemde aanzet tot een slagvaardige europese
volksvertegenwoordiging, zijn er tevens inhoudelijk de nodige stappen te zetten
om de eu beter te laten functioneren. de eu dient voor zichzelf helder te hebben
waar de prioriteiten moeten liggen. Recente escalaties op geopolitiek niveau tonen
aan dat een gezamenlijk europees defensiebeleid daar een van is. nu de verenigde
staten zich militair meer richt op de aziatische regio – sinds 11 september bereidt
de vs in snel tempo hun militaire aanwezigheid daar uit – ligt de prioriteit niet
meer bij het militair ondersteunen van het europese continent (howorth, 2012).
deze rolverdeling ontstond net na de Koude oorlog; de vs had er alle baat bij haar
(europese) economische afzetmarkt militair te beschermen (edwards, 2008).
de defensiecapaciteiten van de eu-lidstaten verschillen dusdanig van elkaar dat van
een gezamenlijk gecoördineerd defensiebeleid op de korte termijn geen sprake kan
zijn. als gevolg is de eu verworden tot een zwakke speler op het internationale
toneel als het gaat om defensiecapaciteiten. op dit moment is de unie ongeschikt
om gedegen militaire operaties op te zetten of om landen te helpen die verwoest
zijn door (interne) conflicten. Met het in werking treden van het eerder genoemde
verdrag van lissabon op 1 december 2009 is er een begin gemaakt door het europees
veiligheids- en defensiebeleid (evdB) te vervangen door het gemeenschappelijk
veiligheids- en defensiebeleid (gvdB). de gvdB dient zich officieel te richten op
het geleidelijk tot stand brengen van een gemeenschappelijke europese defensie
65
3. veRZoRgIngssTaaT en euRopaMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
64
om onder andere te zorgen voor humanitaire evacuatiemissies, crisisbeheersing en
conflictpreventie (Website eurlex, 2014). de afgelopen jaren wezen echter uit dat
de lidstaten, waaronder nederland, eerder geneigd zijn te bezuinigen op de eigen
defensiecapaciteiten dan te investeren.
Een aanzet
de navo zal altijd belangrijk blijven voor militaire missies, de eu leunt sterk op de
kennis en samenwerkingsverbanden van deze intergouvernementele organisatie.
ook de organisatie voor veiligheid en samenwerking in europa (ovse) zal op de
lange termijn een belangrijke diplomatieke rol op zich blijven nemen als het gaat om
zaken als ontwapening en wapenbeheersing. enkele jaren geleden is er binnen de
eu door het creëren van de functie van hoge vertegenwoordiger van de unie voor
Buitenlandse Zaken en veiligheidsbeleid voortvarend een aanzet tot gezamenlijk
europees defensiebeleid gemaakt. het nastreven van de totstandkoming van een
europees leger is een brug te ver, het bundelen en verdelen van de militaire middelen
tussen de lidstaten om zo een stevige coördinatie in het europese defensiebeleid
te bewerkstelligen is echter noodzakelijk om toekomstige bedreigingen het hoofd
te kunnen bieden.
Economisch blok
een stevige unie is tevens nodig vanwege de opkomst van niet-westerse
opkomende markten, waaronder de zogenaamde BRICs (Brazilië, Rusland, India,
China en Zuid-afrika). vanwege de sterke economische groei in deze landen groeit
het zelfvertrouwen en wordt er in toenemende mate onderling contact gezocht.
de onderlinge handel vertegenwoordigde in 2013 een waarde van 230 miljard. Ter
vergelijking: de handel tussen de eu en de BRICs vertegenwoordigde in 2013 een
waarde van 480 miljard. de Ministers van Buitenlandse zaken in deze groeiende
economieën plannen echter een groei naar 500 miljard in 2015 (Website The hindu
Business line 2013). Terwijl europa vecht tegen een economische crisis en tegen
een groeiende economische ongelijkheid tussen de lidstaten richten de genoemde
opkomende markten gezamenlijk een investeringsbank op met een reservekapitaal
van 100 miljoen (Website The guardian 2014). het is niet onaannemelijk dat deze
ontwikkelingen doorzetten. europa kan slachtoffer worden van de groeiende ‘BRICs
to BRICs trade’. Ze moet mogelijk in de toekomst een stapje opzij doen als grootste
economische macht.
Zover is het echter nog niet. hoewel een aziatisch land als China momenteel een
sterkere economische groei doormaakt dan de eu is de europese economie nog
steeds drie keer zo groot, gemeten in BBp. een relatief laag groeipercentage in een
grote economie levert nog altijd meer omzet op dan een hoog groeipercentage in
een kleinere economie (erixon, 2012). daarbij blijft de eu deze markten mijlenver voor
als het gaat om zaken als infrastructuur en hoger onderwijs (global Competitiveness
Index 2012-2013). de eu als economische macht is echter uitgedaagd. daarom
dient de eu de vinger aan de pols van de opkomende economieën te houden
om niet in een situatie te geraken waarin het handel gaat mislopen. europa
en dan met name klassieke ‘exportlanden’ als nederland hebben er baat bij dat
deze opkomende markten ook daadwerkelijk toegankelijk zijn en niet vasthouden
aan een vorm van protectionisme. ondanks pogingen tot liberalisering hanteert
Brazilië bijvoorbeeld nog steeds douanetarieven van 13,5% (Website europese
Commissie 2014). de eu dient daarom dergelijke landen aan te blijven moedigen
om deze barrières te verminderen om ook ruimte voor europese investeerders
te creëren. het merendeel van deze landen lijkt terughoudend om de markten
open te stellen; hoewel China zich recent voegde bij de WTo worden europese
bedrijven nog stelselmatig gediscrimineerd (Thakre, 2009). India is al sinds 2007
met de eu in onderhandeling over een vrijhandelsakkoord (oeCd, 2008). In tijden
van grensoverschrijdende uitdagingen en economische crises moeten de ‘oude’
en de ‘opkomende’ economieën met elkaar samenwerken ten behoeve van het
algemeen belang. vrijhandelsakkoorden dienen te worden afgesloten. nederland
als handelsland heeft er vervolgens baat bij dat het als onderdeel van één europa
aan tafel kan gaan zitten met deze opkomende markten, in plaats van als kleine
individuele lidstaat.
Conclusie
de eu staat op een kruispunt: vindt ze het vertrouwen van de burger en haar
geëigende kerntaken of vervalt ze in vergaande bureaucratisering en regelzucht?
de eu mist democratische legitimiteit door de huidige zwakke en niet transparante
institutionele structuur en door haar veelheid aan wetgeving met vergaande gevolgen
voor de lidstaten. dit kan verholpen worden door meer macht te verplaatsen
naar de europese volksvertegenwoordiging en door een beleidsmatige focus op
twee kerntaken: een gecoördineerd defensiebeleid en krachtige economische
67
ConClusIeMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
66
samenwerking om efficiënte handelsakkoorden met onder andere de opkomende
economieën te sluiten. omdat deze vraagstukken de prioriteit verdienen, dienen
mogelijkheden tot differentiatie in het tempo van europese integratie van de
nieuwere lidstaten te worden onderzocht. op een institutioneel niveau moet het
europees parlement, als enige echte europese volksvertegenwoordiging meer
zeggingskracht opeisen. nederland als exportland, maar ook als van oudsher
internationaal georiënteerde natie, heeft immers baat bij een sterke unie.
CoNCLUSIE Barend Tensen
samen met jonge denkers hebben we gezocht naar creatieve oplossingen voor
de urgente problemen van vandaag de dag. hoewel de opdracht vrij algemeen
geformuleerd was - waar staan we nu? hoe zou het moeten zijn? hoe komen
we daar? – zijn er enkele terugkerende thema’s uit de verschillende bijdragen te
destilleren.
Over de samenleving en ons welzijn
Mirthe Biemans en Karen Jakschtow pleiten bijvoorbeeld voor alternatieve
indicatoren om het nationaal welzijn te meten. Biemans stelt dat we overheidsbeleid
in plaats van uitsluitend aan economische groei, tevens moeten toetsen aan hoe
goed het onze gezondheid, veiligheid, sociale contacten en autonomie mogelijk
maakt. Indicatoren die in de snelle huidige samenleving vaak over het hoofd worden
gezien. In 2030 is generatie Y echter aan de macht en volgens Biemans ziet juist
deze generatie in dat geld niet alles is. liever bouwt deze generatie iets duurzaams
op dan het snelle geld te willen verdienen. ook Karen Jakschtow heeft bezwaren
bij het bruto binnenlands product als voornaamste indicator voor het meten van
welzijn en welvaart. ‘groeit de economie dan gaat het goed, krimpt de economie
dan is iedereen in mineur. het bruto nationaal welzijn (bnw) dient in de toekomst
centraal te staan. dit betekent dat naast economische prestaties ook de kwaliteit
van leven en ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid in beeld worden
gebracht.’ Jakschtow pleit voor één integrale monitor die ingaat op economische
prestaties, kwaliteit van leven én duurzaamheid.
het ligt in de lijn van de zienswijzen van moderne filosofen en politieke theoretici als
Martha nussbaum (not for profit, 2011), debra satz (Why some Things should not
Be for sale, 2010) en Michael sandel (What Money Can’t Buy, 2012) die opmerken
dat het ongebreidelde economische denken het niet redt zonder enige morele
fundering. door de dominantie van het neoliberalistische gedachtegoed sinds het
door francis fukuyama in 1989 reeds aangekondigde ‘einde van de geschiedenis’
zijn we morele waarden en vooral ook de kracht van de samenleving langzaam
uit het oog verloren. Zo betoogt ook Robert van putten: ‘de laatmoderne sociale
en culturele dynamiek presenteert principes, praktijken en waarden die niet meer
passen bij het huidige systeem van maatschappelijk organiseren: de verzorgingsstaat,
69
ConClusIeMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
68
bureaucratie en een grote overheid.’ hij waarschuwt daarom voor de neoliberale
retoriek van zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid, wat even verfrissend
kan zijn, maar al snel kil aan gaat voelen. de nieuwe netwerksamenleving heeft
namelijk zijn eigen sociale infrastructuur die een nieuwe manier van samenleven
en samenwerken voortbrengt. voor het besturen van publieke voorzieningen
kan het organisatiemodel van de netwerksamenleving volgens van putten ook
richtinggevend zijn. het is een rode lijn die door de essays in deze bundel loopt: hoe
kunnen we de samenleving zo organiseren dat het zowel efficiëntie als burgerlijke
betrokkenheid als gevolgen heeft?
Over de zorg en het onderwijs
Concrete beleidsvoorstellen met betrekking tot actuele thema’s vinden we terug in
de essays van Martin van elp en Morris oosterling. van elp vindt dat zorgmonopolies
ingeperkt moeten worden omdat ze steeds meer schade toe brengen aan de
maatschappij. verlening van een patent op medicatie moet volgens hem afhankelijk
worden van de toegankelijkheid van het medicijn. Wanneer een medicijn zo duur is
dat het voor sommigen ontoegankelijk wordt, is het onwenselijk dat het medicijn in
de wereld komt. ‘het idee dat we als mensheid een monopolie verlenen waar niet
iedereen van profiteert is niet houdbaar. Wanneer patenten ten koste gaan van het
maatschappelijk welzijn, moeten die patenten overboord.’ het is een vraagstuk dat
raakt aan de huidige problematiek in de gezondheidszorg.
volgens Morris oosterling zijn er te veel beperkingen om daadwerkelijk tot de
gewenste innovatie en vernieuwingen te komen. Zo ook in het onderwijs. hij stelt
de hypothetische vraag wat er zou gebeuren als er geen beperkingen meer worden
ervaren om het onderwijs te vernieuwen? volgens oosterling staan de wensen van
de docenten zelf en de eisen van het bestuur op geen enkele manier met elkaar in
verbinding. dit gebrek aan verbinding tussen deze ‘werelden’ leidt tot beperkingen.
In dit kader zou de nieuwe generatie docenten meer de ruimte moeten krijgen om
niet alleen de cognitieve talenten, maar ook de emotionele en praktische talenten
van de ‘lerenden’ aan te spreken. deze talenten worden niet alleen ontwikkeld
met behulp van boeken of door klassikale besprekingen. ook nieuwe, innovatieve
manieren van leren spelen een voorname rol in het onderwijsproces.
Over de verzorgingsstaat en Europa
opvallend is dat meerdere essayisten de toekomst van nederland bezien vanuit
het perspectief van de europese unie. Bij de nieuwe generatie lijkt het besef te
leven dat sommige problemen grensoverschrijdend aangepakt dienen te worden,
al zal het huidige negatieve discours over de europese politiek deze noodzaak niet
direct onderschrijven. de drie essays met betrekking tot dit onderwerp gaan uit
van een unie waarvan het voortbestaan allerminst een gegeven is en hebben allen
een probleemoplossend karakter. Remmert van haaften presenteert een maatregel
die het verzorgingsstaattoerisme binnen de europese unie moet verminderen. op
het moment is er een vrij divers pallet aan verzorgingsstaten in europa. daar waar
nederland vooral schippert tussen economisch corporatisme en democratisch
socialisme kiezen de scandinavische landen voor een zeer uitgebreide
verzorgingsstaat met een grote rol voor de overheid. het duitse corporatisme heeft
tevens een hoog voorzieningsniveau maar weer een lagere toekenning van rechten
en weinig staatsbemoeienis met de arbeidsmarkt. volgens van haaften leidt dit
tot een lancune. op het moment dat er door immigranten tijdelijk niet in eigen
inkomsten kan worden voorzien kan er geen beroep gedaan worden op bijstand,
maar ook niet op bijstand vanuit het thuisland. volgens deze visie ligt hier bij uitstek
een verantwoordelijkheid voor Brussel: een europese bijstand als aanvulling op de
restrictieve nationale verzorgingsstaten, naar rato gefinancierd door de lidstaten.
het idee verondersteld de bereidheid tot vergaande europese samenwerking van
de lidstaten.
deze bereidheid tot het afstaan van nationale soevereiniteit is volgens Joop
hazenberg broodnodig voor het voortbestaan van de eu. het uitblijven van
structurele economische groei en de hoge werkloosheidspercentages zijn volgens
hem alleen te bestrijden met meer europa, niet met minder. ook op het gebied
van de verzorgingsstaat zal meer integratie de norm zijn om als unie te kunnen
blijven functioneren. ‘Want als er geen convergentie plaatsvindt in de eurozone en
de interne markt niet wordt voltooid, nemen de tegenstellingen binnen de europese
unie alleen maar toe.’ een andere visie op de toekomst van de europese unie is te
vinden in het essay van Barend Tensen. Waar hazenberg de takendiscussie niet voert
ten faveure van een pleidooi voor verdere europese integratie stelt Tensen dat het
verleggen van de focus naar enkele kerntaken de robuustheid van de unie juist ten
71
RefeRenTIesMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
70
goede kan komen. de eu mist op dit moment democratische legitimiteit door de
huidige zwakke en niet transparante institutionele structuur en door haar veelheid
aan wetgeving met vergaande gevolgen voor de lidstaten. dit kan verholpen worden
door meer macht te verplaatsen naar de europese volksvertegenwoordiging en
door middel van een beleidsmatige focus op twee kerntaken: een gecoördineerd
defensiebeleid en krachtige economische samenwerking om efficiënte
handelsakkoorden met onder andere de opkomende economieën te sluiten.
Nieuwe perspectieven
de veelheid en vooral de verscheidenheid aan onderwerpen die de revue in deze
essaybundel hebben gepasseerd laten zien dat de nieuwe generatie zich allerminst
beperkt voelt in het ventileren van hun mening. de essays bieden veelal oplossingen
voor problemen die zijn ontstaan omdat er te lang is vastgehouden aan traditionele
structuren en verworvenheden. dromend over een vruchtbare toekomst voor
de samenleving en welzijn werd er buiten de geijkte paden van een grotendeels
economisch discours getreden en juist gezocht naar zingeving en normatieve
doelstellingen. vernieuwing en moraliteit zijn de sleutelwoorden wanneer er werd
gesproken over onderwijs en zorg. Tot slot werd in deze essaybundel het nederlandse
belang bij een sterke europese unie erkend, maar niet zonder de nodige voorstellen
tot hervorming van de intergouvernementele organisatie te presenteren. de nieuwe
generatie durft kritiek te leveren, maar doet dit niet zonder vervolgens de nodige
alternatieven klaar te hebben. een grondhouding die essentieel kan zijn, in de
zoektocht naar nieuwe perspectieven.
Met hartelijke groet, de nieuwe generatie.
rEfErENTIES
adler, p. s., & heckscher, C. (2006). Towards Collaborative Community. In: C. heckscher & p. s.
adler (red.) The Firm as a Collaborative Community, pp.11-105. oxford, uK: oxford university
press.
alkire, s. (2009). Measuring freedoms alongside wellbeing. In: I. gough & a. Mcgregor (red.)
Wellbeing in developing countries: From theory to research (p. 98-108). new York, nY:
Cambridge university press.
artsennet (2013). Zuidoost-Drenthe schreeuwt om huisartsen. [online] Beschikbaar onder:
http://bit.ly/Invyqr.
Bauman, Z. (2012). Vloeibare tijden. Leven in een eeuw van onzekerheid. Zoetermeer,
nederland: Klement.
Bay, a., & pedersen, a. (2006). The limits of social solidarity: Basic Income, Immigration and
the legitimacy of the universal Welfare state, Acta Sociologica, 49, 419-436.
Beckers, Th. (2010). Leven in een tijdloze tijd. In: sCp, ‘Komt tijd, komt raad? Essays over
mogelijkheden voor een nieuwe tijdsorde’, p. 29-31.
Birnbaum, R. (1988). How colleges work. The Cybernatics of Academic Organization and
Leadership. san fransisco, Ca: Jossey-Bass publishers.
Bontekoning, a., & grondstra, M. (2012). Ygenwijs: Generatie Y ontmoet X, pragmaten en
babyboomers. amsterdam, nederland: Business Contact.
Botsman, R., & Rogers R. (2010). What’s Mine Is Yours. How Collaborative Consumption is
Changing the Way we Live. new York, nY: harperCollins.
Boutellier, h. (2011). De improvisatiemaatschappij. Over de sociale ordening van een
onbegrensde wereld. den haag, nederland: Boom lemma uitgevers.
73
RefeRenTIesMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
72
Bregman, R. (2013). leugens, grove leugens en het BBp, De Correspondent, 15-11-2013.
Bremmer, I. (2013). Every Nation for Itself. Winners and Losers in a G-Zero World. portfolio
Trade.
Brynjolfsson, e., & Mcafee a. (2014). The second machine age: work, progress, and prosperity
in a Time of Briljant Technologies. new York, nY: W. W. norton & Company.
Castells, M. (2009). Communication Power. oxford, uK: oxford university press.
Centraal Bureau voor statistiek (CBs), CpB, pbl, & sCp (2011). Monitor Duurzaam Nederland,
p. 49-51, 2011.
Centraal Bureau voor statistiek (CBs) (2009). Arbeidsparticipatie in Nederland behoort tot de
top van de EU. den haag, nederland: CBs.
Centraal Bureau voor statistiek (CBs) (2011). subjectief welzijn: welke factoren spelen een rol?
den haag, nederland: CBs.
Centraal Bureau voor statistiek (CBs) (2012). Welzijn: veranderingen burgelijke staat en
arbeidsmarktpositie 1998-2009. den haag, nederland: CBs.
Cini, M. & pérez-solorzano Borrogan, n. (2003). European Union Politics. oxford, uK: oxford
university press.
Conseil d’analyse Économique, sachverständigenrat zur Begutachtung der
gesamtwirtschaftlichen entwicklung (2010). Monitoring economic performance, quality of life
and sustainability, Joint Report as requested by the Franco-German Ministerial Council, p. 27.
CpB, spB notitie (8 september 2009). Brede welvaart en nationaal inkomen, p. 1, p. 11-12.
Creemers, B. p. M. (1994). The Effective Classroom. london, uK: Cassell.
de swaan, a. (2004) Zorg en de staat. amsterdam, nederland: Bert Bakker.
denis, J., & damme, J. van (2010). de leraar: Professioneel leren en ontwikkelen.
Reviewonderzoek van H. Timperley e.a. leuven, den haag: acco.
dijk, g. van, & oosterling, M. (2012). Waardenloos leiderschap, de dubbele moraal voor
publieke managers. pM (Public Mission), 5, 8.
dittmar, helga (1992). The social psychology of material posessions: To have is to be. new
Jersey: prentice hall
eC (2009). A roadmap for action, ‘GDP and beyond — measuring progress in a changing
world’, p. 3, p. 9.
eC, (2008). special eurobarometer 295, Attitudes of European citizens towards the
environment, p. 37-39.
eC, evironment, website 2013, gelezen op 23 oktober 2013 http://ec.europa.eu/environment/
beyond_gdp.
The economist, november 2011: The future of the eu: Two-speed europe, or two europes
http://www.economist.com/blogs/charlemagne/2011/11/future-eu. geraadpleegd op 24
september 2014).
edwards, J. a. (2008). navigating the Post-Cold War World: President Clinton’s Foreign Policy
Rhetoric. plymouth: lexington press.
ep (april, 2001) Motion for a european parliament Resolution on gdp and beyond – measuring
progress in a changing world, (2010/2088 (InI)).
erixon, f. (2012). Transatlantic Free Trade: An Agenda for Jobs, Growth and Global Trade
Leadership. Brussels, België: Centre for european studies.
eurlex (2014). Treaty of lisbon amending the Treaty on european union and the Treaty
establishing the european Community, signed at lisbon, 13 december 2007
75
RefeRenTIesMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
74
europa-nu: Werkloosheid in de eu ( http://www.europa-nu.nl/id/vhcyeqrbqtzf/werkloosheid_
in_de_eu (geraadpleegd op 30 september 2014).
european Commission Innovation union Competitiveness Report 2013
europese Commissie (2014). Countries and regions: Brazil.
follesdal, a. & hix, s. (2006). Why there is a democratic deficit in the eu: a response to Majone
and Moravcsik, Journal of Common Market Studies, 44, 533-562.
gelauff, g. (2008) Op zoek naar geluk, CpB, Ministerie van algemene Zaken, sheet 4.
giddens, a. (1991). Modernity and Self-Identity. Self and Society in the Late Modern Age.
stanford, Ca: stanford university press.
gleitman, h. (1991) Psychology, Third Edition, pp. 732-733.
global Competitiveness Index 2012-2013, World economic forum and Roland Berger strategy
Consultants.
The guardian (2014) do the Brics need their own development bank? http://www.theguardian.
com/business/2014/aug/14/brics-development-bank-imf-world-bank-dollar geraadpleegd op
7 juli 2014).
gunther, B. (2013). Ik ben oké, jij bent een sukkel. Omdenken in zakelijke en persoonlijke
relaties. utrecht, nederland: a.W. Bruna uitgevers B.v.
habermas, J. (2001). Why europe needs a Constitution. new left Review september-october
2001, 5-27.
habermas, J. (2012). The Crisis of the european union: a Response. Cambridge, uK: polity
press.
halsema, f. (2008) Geluk! Voorbij de hyperconsumptie, haast en hufterigheid, p. 71.
Happy Planet Index, gelezen op 27 oktober 2013 , www.happyplanetindex.org.
helliwell, J., layard, R., & sachs, J. (2013). World Happiness Report, 2013.
The hindu Business line (2013). More intra-BRICs trade sought to overcome euro Zone crisis.
http://www.thehindubusinessline.com/industry-and-economy/more-intrabrics-trade-sought-
to-overcome-euro-zone-crisis/article3254980.ece geraapleegd op 16 juli 2014).
holt-lunstad, J., smith, T. e., & layton J. B. (2010). social relationships and mortality risk: a
meta-analytic review, PLoS Medicine, 7, 7.
howorth, J. (2012). Csdp and naTo post-libya: Towards the Rubicon? Egmont Royal Institute
for International Relations Security Policy Brief, 35.
Keynes, J. M. (1930). economic possibilities for our grandchildren. In: J. M. Keynes (red.) Essays
in Persuasion (p. 358-373) new York, nY: W.W. norton & Co.
Khanna, p. (2011). How to Run the World. Charting a Course to the Next Renaissance. Random
house.
Kubiszewski, I., Costanza, R., franco, C., lawn, p., Talberth, J., Jackson, T., & aylmer, C.,
(2013) analysis Beyond gdp: Measuring and achieving global genuine progress, Ecological
Economics, 93, 57 – 68.
Kunneman, h. (red.) (2013). Good Work. The Ethics of Craftsmanship. amsterdam, nederland:
sWp publishers.
layard, R. (2005) Happiness is back, gelezen op 23 oktober 2013, http://www.prospectmagazine.
co.uk.
Macdonald, g., & Mark, l. (2005). Why does social exclusion hurt? The relationship between
social and physical pain., Psychological Bulletin, 131, 202-223.
77
RefeRenTIesMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
76
Majone, g. (1998). europe’s democratic deficit: the Question of standards. European Law
Journal, 4, 5-28.
Maslow, a. h. (1943). a theory of human motivation. Psychological Review, 50, 370–96.
Mcgregor, a. (2009). Researching wellbeing: from concepts to methodology. In: I. gough, &
a. Mcgregor (red.) Wellbeing in developing countries: from theory to research (p. 316-350)
new York, nY: Cambridge university press,.
Middelaar, l. van, (2010). De passage naar Europa. Geschiedenis van een begin. groningen,
nederland: historische uitgeverij.
Moravcsik, a. (2002). In defence of the ‘democratic deficit: Reassessing legitimacy in the
european union. JCMs, 40, 603-624.
Maslow, a. h. (1943). a theory of human motivation, Psychological Review, 50, 370-396.
Mulgan, g. (1997). Think wellbeing, not welfare, New Statesman, 126, 28.
nos (2013). Minder medisch specialisten opleiden. [video online] Beschikbaar onder: http://
nos.nl/l/565628.
nugent, n. (2010). The government and politics of the European Union. palgrave Macmillan.
nussbaum, M. C., & sen, a. (1993). The quality of life. oxford, uK: Clarendon press
oeCd (2008). globalisation and emerging economies: Brazil, Russia, India, Indonesia, China
and south africa.
oeso (2011). An Overview of Growing Income Inequalities in OECD Countries: Main Findings.
[pdf] Beschikbaar onder: http://www.oecd.org/els/soc/49499779.pdf.
onderwijslab (2013). Ik zie, ik zie wat jij niet ziet....
onderwijsraad (2007). Leraarschap is eigenaarschap. den haag, nederland: onderwijsraad.
oosterling, M. (2014). Horizontale verantwoording in het mbo. Een literatuuronderzoek
tenbehoeve van de doorontwikkeling van MBO Transparant.
piris, J. C. (2012). The Future of Europe: Towards a Two-Speed EU? Cambridge, uK: Cambridge
university press.
Rawls, J. (1972). A Theory of Justice. vertaald door p.C. Westerman, 1998. heerlen, nederland:
open universiteit.
Rotmans, J. (2012). In het oog van de orkaan. Nederland in transitie. Boxtel, nederland: aeneas.
Ryan, R. M. & deci, e. l., (2000) self-determination Theory and the facilitation of intrinsic
motivation, social development, and wellbeing, American Psychologist, 55, 68-78.
Ryan, R. M. & sapp, a. R. (2009). Basic psychological needs: a self-determination theory
perspective on the promotion of wellness across development and cultures. In: I. gough & a.
Mcgregor (red.) Wellbeing in developing countries: from theory to research (p. 71-92) new
York, nY: Cambridge university press.
sachs, J. (2011). The economics of happiness, gelezen op 25 oktober 2013 http://www.
project-syndicate.org.
sandel, M. (2013). Why we shouldn’t trust markets with our civic life. [video online] Beschikbaar
onder: http://on.ted.com/csyk.
sassen, s. (2008). neither global nor national: novel assemblages of territory, authority and
rights. Ethics & Global Politics, 1, 1-19.
schinkel, W. (2012). De nieuwe democratie. Naar andere vormen van politiek. amsterdam,
nederland: de Bezige Bij.
sCp (2013) Leefsituatie index, gelezen op 23 oktober 2013 www.scp.nl.
79
RefeRenTIesMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
78
sCp (2012) Sturen op geluk, Geluksbevordering door nationale overheden, gemeenten en
publieke instellingen, p. 9.
sCp (2010) Tijd op orde? Een analyse van de tijdsorde vanuit het perspectief van de burger,
p. 29, p. 38.
scannel, J. W., Blanckley, a., Boldon, h., & Warrington, B. (2012). Eroom’s Law in pharmaceutical
R&D. In: diagnosing the decline in pharmaceutical R&d efficiency. nature Reviews drug
discovery, 11, 191-200.
schuyt, C. J. M. (2013). Noden en wensen. De verzorgingsstaat gezien als historisch fenomeen.
Rotterdam, nederland: erasmus universiteit Rotterdam (oratie).
sen, a. (1999). Development as freedom. new York, nY: anchor Books.
sennett, R. (2008). De ambachtsman. De mens als maker. amsterdam, nederland: Meulenhoff.
simms, a. (2013). The four-day week: less is more, Guardian, 22-02-2013.
skidelsky, R., & skidelsky, e. (2012). How much is enough? Money and the good life. new York,
nY: other press.
smith, a. (1759). The theory of moral sentiments. london, uK: a. Miller.
steen, M. van der, Twist, M. van, Chin-a-fat n., & Kwakkelstein T. (2013). Pop-up publieke
waarde. Overheidssturing in de context van maatschappelijke zelforganisatie. uitgave nsoB.
stiglitz, J. e., sen, a., & fitoussi, J. (2009) Report by the Commission on the Measurement of
Economic Performance and Social Progress, p. 8-14.
swaan, a. de (1982). De mens is de mens een zorg. amsterdam, nederland: Meulenhoff.
Tabarrok, a. (2013). The Tabarrok Curve in the WSJ.
Taylor, C. (2004). Moderniteit in meervoud. Cultuur, samenleving en sociale verbeelding.
Kampen, nederland: Klement.
Taylor, C. (1994). De malaise van de moderniteit. Kampen, nederland: Kok agora.
Thakre, a. (2009). new Trade avenues for India and China. In a. Bansal, Y. phatak, I. C. gupta
& R. Jain (eds.) Transcending Horizons Through Innovative Global Practices. new delhi, India:
prestige Institute of Management and Research.
Trommel, W. (2013a). local Welfare and the Rise of the Crafting Community. In: h. Kunneman
(red.) Good Work. The Ethics of Craftsmanship (pp. 77-92). amsterdam, nederland: sWp
publishers.
Trommel, W. (2013b). ‘a study into Welfare localization’ en ‘The birth of the Crafting Community’
In: d. Bannink, h. Bosselaar en W. Trommel (red.) Crafting Local Welfare Landscapes (pp. 9-24,
157-171). den haag, nederland: eleven International publishing.
un, Resolution adopted by the General Assembly on 19 July 2011 65/309. Happiness: towards
a holistic approach to development, distr.: general, 25 august 2011.
van der Waal, J., achterberg, p., houtman, d., de Koster, W., & Manevska, K. (2010). some are
more equal than others: economic egalitarianism and welfare chauvinism in the netherlands.
Journal of European Social Policy, 20, 1-14.
verbond van verzekeraars (2012) Klanten positiever over hun schadeverzekeraar, gelezen op
27 oktober 2013 , www.verzekeraars.nl.
verbond van verzekeraars (2012) Klanttevredenheidsonderzoek Particulier 2012, Zorg, gelezen
op 27 oktober 2013, www.verzekeraars.nl.
verbond van verzekeraars (2012) Klanttevredenheidsonderzoek Rapportage
levensverzekeringen 2011, gelezen op 27 oktober 2013 , www.verzekeraars.nl.
verhaeghe, p. (2012). Identiteit. amsterdam, nederland: Bezige Bij.
81
RefeRenTIesMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
80
verhaeghe, p. (2013). ondernemen, welzijn, samen: een recept voor een geslaagde
gemeenschap, Tijdschrift voor welzijnswerk, 37, 3-16.
vermeulen, M., vink, R., & Roman, B. (2012). Ruimte voor vertrouwen. Essay over professionele
ruimte. den haag, nederland: Zestor.
vink, R., & oosterling, M. (2013) Op zoek naar verbindende verhalen. Een artikel over de
mogelijkheid van betekenisvolle vormen van verantwoording in het mbo.
volkskrant (2013a). Medicijnen voor ziekte van Pompe en Fabry dit jaar nog vergoed. volkskrant,
[online], 30 januari 2013. Beschikbaar onder: http://s.vk.nl/3385695.
volkskrant (2013b). Kankermedicijnen dreigen onbetaalbaar te worden. volkskrant, [online], 29
november 2013. Beschikbaar onder: http://s.vk.nl/3553166.
Westerman, p. C. (1998). Rechtsfilosofie - Inleiding. heerlen, nederland: open universiteit.
Wilkinson, R. & pickett, K. (2010). The spirit level: why greater equality makes societies stronger.
new York, nY: Bloomsbury press.
WRR (2013) Naar een lerende economie, p. 348-352.
83
auTheuRsMet hartelijke groet, de nieuwe generatie.
82
Mirthe Biemans
Mirthe Biemans (1986) is afgestudeerd in de ontwikkelingsstudies en Internationale
Betrekkingen. na haar studie heeft zij een aantal jaar gewerkt als programmamanager
van de Israel/palestine Center for Research and Information, een gerenommeerde
denktank in Jeruzalem. op dit moment werkt zij voor vereniging humanitas, een
landelijke welzijnsorganisatie, en is zij actief bij de partij van de arbeid. eerder zijn er
een artikel en een boek verschenen over haar masteronderzoek naar de aspiraties
van palestijnse jeugd in vluchtelingenkampen en een aantal artikelen over onder
andere het Israelisch-palestijnse conflict en ongelijkheid in nederland.
Martin van Elp
Martin van elp (1984) is afgestudeerd econoom en jurist. hij is ruim vijf jaar werkzaam
als economisch beleidsonderzoeker in opdracht van overheden en organisaties op
het vlak van bouw en vastgoed.
Joop hazenberg
Joop hazenberg (1978) is journalist, schrijver en onderzoeker. hij is een van de eu-
experts in nederland en werkt vanaf begin 2013 als freelance correspondent in
Brussel. Zijn laatste boek is getiteld Next Europe en momenteel schrijft hij veel over
het eu-klimaat-en energiebeleid. als oprichter van denktank prospect, schrijver
van vier boeken en veel opinieartikelen staat hij inmiddels bekend als een van de
voorlopers van zijn generatie. eerder werkte hij als politieke medewerker bij de
Tweede Kamer, ambtenaar europese Zaken bij Buitenlandse zaken en politiek
redacteur bij de pers.
remmert van haaften
Remmert van haaften (1985) studeerde economie aan de universiteit van Tilburg en
sociologie aan de erasmus universiteit Rotterdam, waar hij een scriptie schreef over
de versobering van de verzorgingsstaat. hij was medeoprichter en voorzitter van
Jong WBs, de jongerenorganisatie van de Wiardi Beckman stichting. Tegenwoordig
is hij werkzaam als communicatieadviseur.
karen Jakschtow
Karen Jakschtow (1974) studeerde Bedrijfskunde aan de universiteit Twente.
Momenteel werkt zij voor het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en blogt zij
regelmatig.
Morris oosterling
Morris oosterling (1983) heeft na zijn studie economie als onderzoeker en auditor
zijn kennis en expertise ontwikkeld op het gebied van sturing en besturing van
onderwijsorganisaties en van bedrijfsvoering en leiderschap in het onderwijs.
sinds 2012 is hij als promovendus verbonden aan TIas school for Business and
society, waar hij onderzoek verricht naar bepalende factoren in werving en
selectie van bestuurders van maatschappelijke ondernemingen. Tevens is hij sinds
2012 zelfstandig onderzoeker op bovengenoemde thema’s werkzaam in het
onderwijsveld.
robert van Putten
Robert van putten (1987) studeerde Bestuurskunde en filosofie aan de erasmus
universiteit Rotterdam en de vrije universiteit amsterdam. hij is sinds 2014 werkzaam
als onderzoeker en docent (promovendus) aan de afdeling bestuurswetenschap
& politicologie van de vu. het essay in deze bundel is gebaseerd op zijn
afstudeeronderzoek voor de master Bestuur van maatschappelijke organisaties, een
sociaal-theoretische studie naar de herordening van de organisatie van solidariteit
en een doordenking van een passend perspectief voor de huidige maatschappij.
hiervoor ontving hij ook de h.a. Brasz-prijs van de vereniging voor Bestuurskunde
voor de beste masterthesis van 2013. ook is hij coauteur van het in 2014 verschenen
boek Coöperatiemaatschappij. Solidariteit organiseren in de eenentwintigste eeuw.
Barend Tensen
Barend Tensen (1985) studeerde politicologie en Internationale Betrekkingen aan de
universiteit van amsterdam. voor diverse media schrijft hij regelmatig opinieartikelen
over nieuwe maatschappelijke uitdagingen, europese politiek en politieke filosofie.
hij was eerder secretaris en vicevoorzitter van het landelijke CdJa en werkte voor
de europese volkspartij (evp) in het europees parlement en voor het Wilfried
Martens Centre for european studies, de denktank van de evp. als bestuurslid van
denktank prospect (de denktank voor de generatie 20-30) was hij nauw betrokken
bij de totstandkoming van deze essaybundel.
84
Dit is een uitgave van Jong SMO
Met hartelijke groet,de nieuwe generatie
Mirthe BiemansMartin van Elp
Remmert van HaaftenJoop HazenbergKaren JakschtowMorris Oosterling
Robert van PuttenBarend Tensen
Me
t harte
lijke g
roe
t, de
nie
uw
e g
en
eratie
Jonge denkers over hoe het anders moet
Met hartelijke groet,de nieuwe generatie
Jonge denkers over hoe het anders moet
Waar staan we nu? Hoe zou het moeten zijn? Hoe komen we daar? Met deze vrij algemene opdracht gingen enkele jonge denkers aan de slag om het tekort aan creatieve ideeën in het debat over de vernieuwing van de Nederlandse verzorgingsstaat tegen te gaan. Het resultaat is een zeer diverse verzameling van concrete origi-nele ideeën, gedurfde denkrichtingen en onstuimige reorganisa-tiesuggesties; van hervormingen van het onderwijs en de zorg en alternatieven voor het meten van het nationaal welzijn tot de nieuwe netwerksamenleving en de toekomstagenda van de Europese Unie. De essays in deze bundel bieden veelal oplossin-gen voor problemen die zijn ontstaan doordat er te lang is vastgehouden aan traditionele structuren en verworvenheden.
Aan het woord zijn young professionals, studenten en andere vertegenwoordigers van de Generatie Y. Maak kennis met het perspectief van de bevolkingsgroep die het minst gehoord wordt, maar het meest (bij)draagt!
Met hartelijke groet, De nieuwe generatie