UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/165/655/RUG01-002165655...Varroa destructor is een parasiterende, hemolymfe zuigende mijt. Het is voornamelijk een parasiet
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2013-2014
BESTRIJDING VAN VARROA DESTRUCTOR BIJ DE HONINGBIJ (APIS MELLIFERA)
door
Katrien VANHOUTTE
Promotoren: Prof. Dr. Dirk de Graaf Literatuurstudie in het kader
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2013-2014
BESTRIJDING VAN VARROA DESTRUCTOR BIJ DE HONINGBIJ (APIS MELLIFERA)
door
Katrien VANHOUTTE
Promotoren: Prof. Dr. Dirk de Graaf Literatuurstudie in het kader
Als bijwerkingen kan men vermelden dat de bijen suiker - of honingvoorraden en broed, direct gelegen
onder de strip (< 4cm) kunnen weghalen. Een verminderde opname van voedsel kan optreden indien
het voederen gelijktijdig met de behandeling plaatsvindt. Men kan aldus best al een gedeelte van de
22
wintervoeding uitvoeren vóór de applicatie. Sterfte van meer dan 20 bijen voor de vliegopening duidt
op een overdosering. Alle bijenvolken op dezelfde stand dienen gelijktijdig behandeld te worden om
roverij te voorkomen. De werking kan variëren tussen de volken wegens externe omstandigheden
zoals temperatuur, herbesmetting etc. Indien er 2 weken na de laatste behandeling nog een volk is
met een gemiddelde mijtval van meer dan 1 mijt per dag, dient men een extra winter- of
voorjaarsbehandeling te geven met een andere actieve stof (Anoniem, 2011; Anoniem, 2012b). De
imker dient ondoorlaatbare handschoenen te dragen bij het toedienen om contact met de huid te
vermijden (Anoniem, 2011).
3.1.2.3.2. Apiguard®
Apiguard® bevat 12,5g thymol in een gel van 50g. Het is een gel die bovenop de bovenste ramen van
de kast dient gelegd te worden. Men dient 2 behandelingen van 50g gel per volk met een interval van
2 weken uit te voeren. Ook bij Apiguard® dient men zich te houden aan maximaal 2 behandelingen per
jaar. De essentiële olie evaporeert gedurende een tijdsperiode van 4-6 weken (Anoniem, 2012a). Het
vallen van de dode mijten gebeurd pas enige tijd na de applicatie. Apiguard® kent dezelfde
bijwerkingen, voorzorgen en afhankelijkheid van de omgevingsomstandigheden als Thymovar. Met
uitzondering dat Apiguard® niet mag gebruikt worden boven temperaturen van 40°C (in plaats van
30°C bij Thymovar®) (Boecking en Genersch, 2008; Anoniem, 2012a). Het beste
behandelingsmoment is dus vlak na de laatste honingoogst, al kan Apiguard® in geval van zware
besmetting ook in de lente gebruikt worden mits de temperatuur boven de 15°C is (Anoniem, 2012a).
Dit product is in België geregistreerd en kan men voorschriftvrij in de handel bekomen. De wachttijd
voor honing is 0 dagen, maar men mag het niet gebruiken tijdens de honingdracht (Anoniem, 2014b).
3.1.2.4. Essentiële oliën
Essentiële oliën is de algemene term die wordt gebruikt voor vloeistoffen die gewonnen worden uit
planten volgens een welbeplaad procedé. Ze zijn extreem volatiel en kennen een intense,
karakteristieke geur. Enkel uit planten met meer dan 0,1% olie kan essentiële olie gewonnen worden.
Essentiële oliën vertonen van nature uit verschillende functies zoals bijvoorbeeld een fungiciede of
bactericiede activiteit. Het is wel bekend dat vele essentiële oliën en hun componenten ook een
bepaald acaricied effect vertonen. Het gebruik van essentiële oliën in de bijenhouderij is veelbelovend
gezien vele soorten essentiële oliën bestaan en gezien hun kostprijs laag is. Het gebruik van een
enkele essentiële olie bezorgt weinig goede resultaten, maar in verscheidene combinaties en zeker in
combinatie met thymol, kunnen essentiële een bijdrage leveren aan de efficaciteit (Imdorf et al., 1999).
3.1.2.5. Combinaties van bovenstaande organische zuren
Combinaties van thymol samen met essentiële oliën leidt vaak tot een mortaliteitsratio nabij 90%
(Imdorf et al., 1999).
23
3.1.2.5.1. Apilife Var®
Apilife Var® is een combinatie van thymol (8g), Eucalyptus globulus olie (1,72g), camphor (0,39g) en
Menthol (0,39g). Ook dit geregistreerde product is voorschriftvrij in de handel verkrijgbaar en heeft een
wachttijd voor de honing van 0 dagen. Men mag het echter niet gebruiken tijdens de honingdracht om
de smaak van de honing niet te bederven (Anoniem, 2014b). Apilife Var® is een product in de vorm
van een tablet die in de bijenkast dient gelegd te worden bovenop de broedramen. Na 2-4 weken dient
een tweede tablet op de broedramen te liggen voor dezelfde behandelingsduur. Er bestaat twijfel of de
essentiële oliën verwerkt in het product ook een rol dragen in de efficaciteit, gezien in gelijkaardige
omstandigheden een enkele thymolbehandeling ook een gelijkaardige efficaciteit oplevert. De
beperkte betrouwbaarheid en onvoorspelbare efficaciteit eisen een combinatie met andere producten
voor een goede bestrijding tegen V. destructor te bewerkstelligen (Imdorf et al., 1999).
3.1.2.5.2. BeeVital HiveClean®
BeeVital HiveClean® is een product met als actieve bestanddelen oxaalzuur, mierenzuur, essentiële
oliën en citroenzuur. Verder bevat het product ook water, saccharose en propolisextract.
De kleine druppels vloeistof zouden bovendien de bijen aanzetten tot hun natuurlijk verzorgingsgedrag
waardoor een extra verhoogde werkzaamheid wordt geclaimd. De Varroa mijten worden op deze
manier niet gedood, waardoor het gebruik van een (plakkende) varroaschuif noodzakelijk is (Dobre,
2009).
3.1.2.5.3. Ecostop®
Dit product bevat thymol en Oleum menthae (essentiële olie van de muntplant). Een effectiviteit van
90,59 ± 1,83% werd gehaald wanneer 2 Ecostop® platen gebruikt werden gedurende 45dagen in een
gemiddelde bijenkast. Ecostop® is enkel in Bulgarije geregistreerd (Anoniem, 2013b).
3.1.2.5.4. Mehpatika®
Dit product bevat meerdere essentiële oliën en kruiden en moet gemixt worden tot men een 1%
oplossing bekomt in siroop, drinkwater of cake aangemaakt als voeder voor de bijen. Voor een
gemiddelde bijenkast wordt aangeraden 5ml Mehpatika® te gebruiken (Anoniem, 2014d).
3.2. BESPREKING VAN ENKELE BIOLOGISCHE EN BIOTECHNISCHE MIDDELEN
3.2.1. Gesloten darrenbroed uitsnijden of de darrenraatmethode
Deze biotechnische methode berust op het feit dat Varroa mijten een 10 tot 12 keer grotere voorkeur
hebben voor darrenbroed boven werksterbroed (Boot el al., 1995a). Gezien men nog niet heeft
kunnen bewijzen dat darren een grote invloed hebben op de functie van de kast, is het mogelijk om de
darrenbroedcellen als val te gebruiken voor de mijten. De imker kan commercieel beschikbare
darrenkunstraat kopen en in het voorjaar in de kast naast het broednest hangen. Het zijn voorgedrukte
24
bijenwasplaatjes met een iets grotere diameter dan de werksterbroedcellen. De werksters zullen deze
kunstraat verder uitwerken en de koningin zal herkennen dat het darrenbroedcellen zijn en ze legt er
onbevruchte eitjes in. Vervolgens zal, nadat de mijten de cellen hebben geïnvadeerd, de cellen
worden afgesloten door de werksters. Dan zitten de Varroa mijten die de darrenbroedcellen hebben
geïnvadeerd, vast. Het is dan uiteraard van essentieel belang dat het darrenbroed, vóórdat het
uitloopt, verwijderd wordt (binnen de 20 dagen weghalen).
Indien deze methode consequent wordt toegepast, wordt slechts ongeveer 30% van de mijten uit het
volk verwijderd. Gezien het beperkte effect van deze techniek dient het slechts ter ondersteuning van
andere, al dan niet chemische bestrijdingstechnieken (De Ruijter, 1993).
3.2.2. De Varroaschuif of de varroabodem
Deze schuif wordt onderaan de broedbak geplaatst. Bovenaan heeft de schuif een gaas met een
maaswijdte van 3 mm, onder dit gaas bevindt zich de eigenlijke lade. De mijten die dood gaan vallen
door de mazen gezien ze kleiner zijn dan 3 mm.
De Varroaschuif is een zeer eenvoudige methode om een inzicht te krijgen in de hoeveelheid mijten
die in een volk aanwezig zijn, maar de schuif ondersteunt ook de bestrijding van varroase: al de mijten
die van een bij afvallen wegens een natuurlijke of toegepaste bestrijding, maar nog levensvatbaar zijn,
kunnen bij een gewone bodem weer op de bij klimmen. Dankzij de schuif kunnen ze niet meer aan de
bijen en zullen ze sterven (De Ruijter, 1993).
3.2.3. Bloemsuikermethode
De bloemsuikermethode bestaat er in om bloemsuiker over de bijen te strooien opdat ze zichzelf
zouden kuisen (gebaseerd op verzorgingsgedrag) (Stevanovic et al., 2011), maar ook opdat de mijten
een verminderde houvast hebben aan de bij en aldus van de bij vallen. In combinatie met een
varroaschuif kan dit tot verbeterde resultaten leiden. Een groot nadeel echter is dat de kolonies
voldoende vaak dienen bepoederd te worden, wat onlosmakelijk leidt tot het vaak openen van de kast.
Dit laatste dient men zo veel mogelijk te vermijden gezien het steeds stress en onrust veroorzaakt in
de kast (Heaf, 2010). Bepoederen met drie dagen interval geeft de beste resultaten (Stanimirovic et
al., 2011; Stevanovic et al., 2011), maar de resultaten waren veel minder goed dan de positieve
controle (met flumethrine). De bloemsuikermethode is als enige methode onvoldoende in de strijd
tegen V. destructor (Stanimirovic et al., 2011).
3.2.4. Arrestraammethode
Bij deze methode wordt de koningin opgesloten op 1 leeg raam door middel van een moerrooster. De
koningin kan niet doorheen het rooster, maar de werksterbijen kunnen dit wel wegens hun kleinere
afmeting. Gedurende 9 dagen (ongeveer de tijd tussen het leggen van een ei en het afdekken van de
broedcel) kan de koningin enkel op dit raam eieren leggen. Na 9 dagen later wordt de koningin op een
nieuw leeg raam opgesloten en wordt het belegde raam vrij in de kast gehangen. De werksterbijen
hebben ondanks het moerrooster overal toegang toe, zodat de Varroa mijt zich ook overal kan
25
verspreiden. Gezien er gedurende 9 dagen slechts 1 raat belegd wordt door de koningin, zal de
grootste concentratie aan Varroa mijten zich in dit raam bevinden. Wanneer de broedcellen worden
afgedekt, zitten de mijten vast in de broedcel gedurende 12 dagen voor werkstercellen. Weer 9 dagen
later wordt de koningin terug op een nieuw leeg raam opgesloten, wordt het tweede belegde raam vrij
in de kast gehangen en wordt het eerste belegde raam dat inmiddels voor het grootste deel afgedekt,
nog niet uitgelopen broed bevat, verwijderd uit de kast. Vervolgens kan men twee zaken aanvangen
met dit raam: ofwel vernietigt men dit raam zodat de Varroa mijten zeker dood zijn, maar dan verliest
men ook het broed, ofwel past men een andere techniek toe zodat de mijten worden afgedood, maar
de poppen overleven. Voor zulke technieken komen een hyperthermische behandeling of het gebruik
van mierenzuur in aanmerking (De Ruijter, 1993). De drie belegde ramen worden aldus verwijderd of
behandeld en teruggehangen in de kast. Nadien wordt het moerrooster verwijderd en heeft de
koningin terug toegang tot de gehele kast.
Deze methode heeft een hoge effectiviteit van ongeveer 90%, echter ook deze methode is
onvoldoende als alleenstaande behandeling. Bovendien vereist de arrestraammethode veel tijd en
vooral ook deskundigheid van de imker (De Ruijter, 1993).
3.2.5. Warmte
Het gebruik van warmte berust op het feit dat de Varroa mijten geremd zijn in hun vitaliteit bij
temperaturen boven de 38°C. Afhankelijk van de duur en het aantal graden boven de 38°C kan zo ook
sterfte van de mijt veroorzaakt worden (Engels en Rosenkranz, 1992). De temperatuur dient minimum
40°C te bedragen om al de mijten te doden (Harbo, 2000). Bijenbroed kent echter ook een
gevoeligheid aan temperatuur: boven 44-45°C kan er schade optreden (Engels en Rosenkranz, 1992).
Verschillende methoden met warmte en invriezen werden al uitgetest.
Een commerciële methode die de darrenraatmethode combineert met warmte, is de MiteZapper®
(MiteZapper LLC). Hitte wordt gebruikt om zowel de ontwikkelende darren als de mijten in hun
broedcellen af te doden. De MiteZapper® methode is veel minder arbeidsintensief dan de
darrenraatmethode gezien de het verwarmingselement zich in de kast bevindt en er slechts contact
dient gemaakt te worden met de batterij om het aan te zetten. Na 2 tot 3 minuten is de behandeling
afgelopen. Deze methodes zijn zeer efficiënt indien geen werksterbroed zou aanwezig zijn, want
natuurlijk geen natuurlijk voorkomende situatie is in de kast. In de veronderstelling dat in een kast 20%
van het broed darrenbroed is en dat het darrenbroed 10 maal meer attractief is voor de mijten, zal
71% van de mijten gevangen genomen worden via dit systeem. Een herhaling van deze methode zou
een efficaciteit van 92% opleveren. Bij de MiteZapper® is het ook mogelijk om de temperatuur te
verminderen waardoor het mogelijk is om enkel de mijten te doden en de darren ongemoeid te laten.
Dit is al mogelijk op een temperatuur van 44°C (Huang, 2001). Op dit idee bouwt de VarroaController®
(Ecodesign company) voort. De VarroaController® kan gebruikt worden in het begin van het
bijenseizoen wanneer de eerste grote hoeveelheden gesloten broedcellen aanwezig zijn. In deze
periode van het jaar kunnen weinig andere technieken toegepast worden om de Varroa infestatie te
doen dalen, waardoor de bijen na een hyperthermie behandeling een betere start van het seizoen
kennen. Over de efficaciteit van de VarroaController® is nog weinig onderzoek gedaan.
26
BESPREKING
Het gebruik van diergeneeskundige geneesmiddelen tegen de V. destructor mijt is een vaststaand feit
geworden in de hedendaagse imkerij. Gezien de grote noodzaak aan behandelingsmiddelen zijn vele
verschillende methoden onderzocht. Veel producten en 'truckjes' zijn op de markt gekomen of worden
verspreid op fora waardoor de imker door het bos de bomen niet meer ziet.
In België zijn slechts 3 producten geregistreerd voor het gebruik op bijen, geïndiceerd tegenover V.
destructor. Deze drie producten hebben allen een vrije aflevering (Anoniem, 2014b) en hebben als
(belangrijkste) actief bestanddeel thymol. Ondanks de goede efficaciteit van thymol, is voor vele
bijenkasten een behandeling uitsluitend met thymol onvoldoende zodat de imker ook aan andere
methoden dient te denken. Gezien geen enkele behandeling steeds 100% effectief is, dienen
verschillende methoden gecombineerd te worden. De bestrijding van V. destructor dient bijgevolg te
gebeuren in een geïntegreerd pest management programma. Dit programma houdt in dat een
combinatie van verschillende controlemethoden worden gebruikt en dit verspreid over het jaar. Dit
programma moet de bijenkast in staat stellen om zonder schade te overleven met een zo laag
mogelijke populatie aan mijten. Hieronder zijn de drie belangrijkste onderdelen van zulk een
programma opgelijst.
Ten eerste dient de imker een goede kennis te hebben van zijn kast en dient hij probleemsituaties in
zijn kast vroeg te herkennen. Indien de imker gebruik maakt van chemische bestrijdingsmiddelen dient
hij zich te houden aan de bijsluiter of de raad van de bedrijfsdierenarts. Goede bijenteeltpraktijken
zoals omschreven in de Gids voor goede Bijenteeltpraktijken zijn ook steeds van primordiaal belang.
Een belangrijk advies bij iedere behandeling is het gelijktijdig behandelen van al de kasten in de
omgeving zodat herbesmetting zo lang mogelijk verhinderd wordt. Een onderdeel van deze goede
bijenhouderij praktijken is preventie. Preventie is echter slechts in weinig gebieden mogelijk gezien de
Varroa mijt bijna overal endemisch is. De Europese Commissie heeft in het uitvoeringsbesluit van
11/10/2013 de Ǻlandseilanden te Finland vrij van varroase erkend in Europa. Er werden maatregelen
vastgelegd welke genomen moeten worden om de varroavrije toestand te kunnen bewaren
(2013/503/EU).
Ten tweede maakt het gebruik van chemische en organische diergeneesmiddelen een belangrijk deel
uit van de bestrijding tegen de Varroa mijt. Deze producten dienen juist gebruikt te worden want zowel
een verkeerde applicatie, een te grote als een te lage dosis kan afhankelijk van het product zorgen
voor bijensterfte, een te hoge residuvorming of resistentieontwikkeling. Zelfs bij het aangewezen
gebruik van chemische middelen dient men goed te waken over de mogelijke interacties met andere
producten en over de natuurlijke residuvorming indien men een product herhaaldelijk gebruikt. Het is
noodzakelijk om de bijenwas voldoende te vervangen gezien daar accumulatie kan optreden. Deze
bijenwas dient dan ook vernietigd te worden. Het is bovendien niet ondenkbaar dat hoge concentraties
aan chemicaliën in de bijenwas kunnen resulteren in een betere resistentievorming.
Het gebruik van chemische middelen legt de imker nog een andere beperking op indien hij zich
profileert als een biologische imker. Het gebruik van mierenzuur, melkzuur, azijnzuur, oxaalzuur,
27
menthol, thymol, eucalyptol en kamfer zijn altijd toegestaan voor de biologische imker (EG nr.
889/2008). Andere diergeneeskundige middelen kunnen gebruikt worden op voorwaarde dat de imker
de nodige voorgeschreven maatregelen treft om de biologische titel van de honing waar te borgen, dat
al de gegevens in verband met de behandeling worden geregistreerd en dat het gemeld wordt bij de
controlerende autoriteit of controleorgaan voordat het in de handel wordt gebracht als biologisch
geproduceerd product.
Een laatste onderdeel van het geïntegreerde pest management zijn de biotechnische methoden. Deze
kunnen zeker een goede ondersteuning bieden aan de imker. Wanneer voldoende biotechnische
methoden verstandig gecombineerd worden kan het gebruik van chemische of organische
bestrijdingsproducten afgebouwd worden. Het selecteren naar meer varroatolerante bijensoorten is
tevens een belangrijke optie die verder onderzocht dient te worden.
Het gebruik van een geïntegreerd pest management en advies over de mogelijke methodes kan de
imker inwinnen bij de plaatselijke imkersbond en in de vakliteratuur. Indien de imker echter advies op
maat wilt, kan de gespecialiseerde dierenarts een verhelderende functie hebben. De kunde van de
gespecialiseerde dierenarts gegoten in een diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding (10/04/2000)
verschaft de imker het nodige advies en praktische hulpmiddelen voor het opstellen en uitvoeren van
een goed pest management programma. Bij het opstellen van dit programma is er ruimte voor de
imker om te kiezen aan welke behandelingsmethoden hij zijn voorkeur geeft.
Naast de voordelen voor de imker en de bijenkast heeft diergeneeskundige begeleiding het voordeel
dat er beter kan gewaakt worden over de volksgezondheid. De dierenarts is immers gemachtigd de
imker aanwijzingen te geven zodat de MRL in honing niet overschreden wordt. Via dierenartsen kan
bovendien ook een surveillance op resistentie gestart worden. Dit kan deels het gebrek aan
informatieoverdracht over de werking van de verschillende geneesmiddelen in België wegwerken.
Indien de imker andere producten dan thymol gebruikt en honing slingert voor de verkoop, is de imker
verplicht in het bezit te zijn van een Toedienings -en VerschaffingsDocument (TVD). Dit document kan
gecontroleerd worden door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV).
De gespecialiseerde dierenarts is dus de juiste persoon om de imker bij te staan en bovendien kan
deze dierenarts gebruik maken van het cascade-systeem waardoor onder andere al de geregistreerde
producten in Europa kunnen gebruikt worden in de Belgische bijenkast. Gezien in België slechts 3
producten (maar alle drie op basis van thymol) geregistreerd zijn voor het bestrijden van varroase,
dient de dierenarts gebruik te maken van het cascade-systeem om andere actieve bestanddelen te
kunnen gebruiken in een Belgische bijenkast. De basis van het cascade-systeem ligt vast in het KB
van 14/12/2006. Er bestaan 3 voorwaarden die alledrie vervuld dienen te zijn voodat de dierenarts
rechtmatig gebruik mag maken van het cascade-systeem. Een eerste voorwaarde is dat er geen
therapeutisch alternatief beschikbaar mag zijn in België voor de betrokken diersoort of aandoening.
Indien de producten op basis van thymol onvoldoende werkzaam zijn, is deze voorwaarde vervuld.
Een tweede voorwaarde is dat het om een absoluut noodzakelijke behandeling dient te gaan teneinde
onaanvaardbaar lijden te vermijden. Bijensterfte is een duidelijk voorbeeld van onaanvaardbaar lijden.
28
De laatste voorwaarde betreft het feit dat het om een uitzonderlijke situatie moet gaan. Gezien de
bijenteelt in België een zeer kleine sector is, kunnen alle behandelingen voor bijen als een
uitzondering beschouwd worden. Eens aan deze drie voorwaarden voldaan is, bestaat er nog een
volgorde waarin de dierenarts moet werken om producten te selecteren. Op het eerste niveau staan
de geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik vergund in België voor een andere diersoort en/of
voor een andere aandoening. De dierenarts zou dus in de eerste plaats producten als Taktic® en
Mavrik/Klartan® moeten voorschrijven. Gezien de diersoorten waarvoor deze producten geregistreerd
zijn fysiologisch erg verschillen van de bij, is het echter niet aan te raden deze te gebruiken.
Wetenschappelijk onderzoek zou moeten gebeuren om voor deze producten een goede dosis en
applicatiemethode te voorzien. Praktisch gezien kan men zeggen dat bovenvermelde geneesmiddelen
geregistreed voor een andere diersoort of aandoening ontoereikend zijn, waardoor de dierenarts over
mag gaan naar niveau 2. Dit niveau bevat onder andere de geneesmiddelen voor diergeneeskundig
gebruik vergund in een andere lidstaat van de EU/EER (met inbegrip van Noorwegen, Ijsland en
Liechtenstein). Het zijn dan ook deze producten die in de masterproef opgelijst staan. Een belangrijke
reden waarom de imkers weinig of geen gebruik maken van het cascade-systeem via de dierenarts is
wegens de grote eenvoud waarmee imkers sommige actieve bestanddelen kunnen kopen op illegale
wijze. Het duidelijkste voorbeeld hiervoor is de vrije verkoop van oxaalzuur als kuismiddel. De imkers
doen dit vanwege 2 hoofdredenen: het is zo veel goedkoper en er is een gebrek aan een goede
scholing voor dierenartsen waardoor het voor de imkers een zeer grote drempel inhoudt om een
dierenarts te contacteren. Het gebrek aan advies bij de afgeleverde producten is een probleem dat
eenvoudig op te lossen is door de specialisatie (en erkenning) van enkele dierenartsen.
Jaarlijks biedt het FAVV een advies aan qua beste behandelingsmethode voor dat jaar. Het
bestrijdingsadvies van het jaar 2013 wordt hieronder weergegeven. De behandelingen die de imker
toepast dienen zoveel mogelijk afgewisseld te worden en hij dient gebruik te maken van zowel
biotechnische als medicamenteuze behandelingen, verspreid over het jaar. Concreet kan de imker
best op de volgende 3 tijdstippen behandelen met de volgende aangeraden producten: Biotechnische
methodes gebruiken tot de laatste honingoogst, vervolgens een medicamenteuze behandeling
meteen na de laatste honingoogst (juli). Hiervoor kan een product op basis van thymol gebruikt
worden (of een ander product uit Europa). Wanneer de winter gestart is en de bijen geen broed meer
hebben kan een laatste maal behandeld worden op medicamenteuze wijze, bij voorkeur met
oxaalzuur (verplicht via het cascade-systeem te bekomen). De effectiviteit van uitgevoerde
behandelingen dient steeds nagekeken te worden (3 maal per jaar).
De imker heeft met de bestrijding van V. destructor een moeilijke opdracht om zijn bijenbestand
gezond en productief te houden. Onderzoek op vele biotechnische methoden en chemische producten
hebben echter aangetoond dat vele nuttig zijn in gebruik. Het is voor de imker mogelijk om de juiste
producten uit te kiezen voor zijn bijenbestand. De imker mag hierbij niet vergeten dat de bestrijding
van V. destructor steeds onderdeel uitmaakt van een geïntegreerd pest management.
29
REFERENTIELIJST
Aliano N.P., Ellis M.D., Siegfried B.D. (2006). Acute contact toxicity of oxalic acid to Varroa destructor (Acari: Varroidae) and their Apis mellifera (Hymenoptera: Apidae) hosts in laboratory bioassays. J. Econ. Entomol, 99, 1579-1582.
Anderson D.L., Trueman J.W.H. (2000). Varroa jacobsoni (Acari: Varroidae) is more than one species. Experimental and Applied Acarology 24, 165-189.
Anoniem (2001). A review of treatment options for control of Varroa mite in New Zealand. Report to the Ministry of Agriculture and Forestry. MAF biosecurity, 1-36.
Anoniem (2009). Mavrik/Klartan, tau-fluvalinate. Makhteshim Agan, internetreferentie: http://www.ma-industries.com/products-solutions/crop-protection/insecticides/mavrik-klartan-tau-fluvalinate (geconsulteerd op 22 maart 2014).
Anoniem (2010a). Activiteitenverslag 2009. De vinger aan de pols in de voedselketen. Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
Anoniem (2010b). Bijsluiter Apistan®. Vita (Europe) Limited, Hampshire, Verenigd Koninkrijk, internetreferentie: http://www.vita-europe.com/products/apistan/ (geconsulteerd op 7 maart 2014).
Anoniem (2012a). Bijsluiter Apiguard®. Vita (Europe) Limited, Hampshire, VK.
Anoniem (2012b). Gecommentarieerd geneesmiddelenrepertorium voor diergeneeskundig gebruik. Belgisch centrum voor farmacotherapeutische informatie, 171-172 en 177-181.
Anoniem (2013a). Bijsluiter Apistan®. Vita (Europe) Limited, Hampshire, Verenigd Koninkrijk, Internetreferentie: https://www.myhealthbox.eu/nl/medicine/vitaeuropelimited/apistan/138187 (geconsulteerd op 14 maart 2014).
Anoniem (2013b). Bee products: situation in Europe. Co-ordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures - Veterinary , rev 4, 1-31.
Anoniem (2013c). Commerciële webpagina Apivar. Véto pharma, internetreferentie: http://www.apivar.net/ (geconsulteerd op 15 maart 2014).
Anoniem (2014a). EPMARs, European Public MRL Assessment Report. European Medicines Agency, science medicines health. Internetreferentie: http://www.ema.europa.eu/ema/index.jsp?curl=pages/medicines/landing/vet_mrl_search.jsp (geconsulteerd op 9 april 2014).
Anoniem (2014b). Federaal agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten, gegevensbank van vergunde geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, internetreferentie: http://www.fagg-afmps.be/nl/items-VET/gegevensbanken/ (geconsulteerd op 13 maart 2014).
Anoniem (2014c). Gebruik van diergeneesmiddelen voor de behandeling van varroase bij bijen. Federaal agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten fagg. Internetreferentie: http://www.fagg-afmps.be/nl/news/news_varoase.jsp?referer=tcm:290-
242503-64 (geconsulteerd op 11 februari 2014). Anoniem (2014d). Mehpatika leaflet. Fortevit, Hungary.
Anoniem (2014e). Package leaflet/labelling for: API-Bioxal soluble powder for honey-bees.
Anoniem (2014f). Repertorium anti-ectoparasitica voor topicale toediening. Fidin 50, internetreferentie: http://www.fidin.nl/Repertorium/Repertorium/QP-Anti-parasitaire-middelen/QP53-Anti-ectoparasitica/QP53A-Anti-ectoparasitica-voor-topicale-toediening (geconsulteerd op 22 maart 2014).
Anoniem (2014g). SOS parasite control for bee colonies: Bayvarol, Perizin and CheckMite+. Bayer HealthCare Animal health, internetreferentie: http://www.animalhealth.bayer.com/fileadmin/media/ah/BPC_Bro_engl.pdf (geconsulteerd op 22 maart 2014).
Aufauvre J., Biron D.G., Vidau C., Fontbonne R., Roudel M., Diogon M., Viguès B., Belzunces L.P., Delbac F., Blot N. (2012). Parasite-insecticide interactions: a case study of Nosema ceranae and fipronil synergy on honeybee. Scientific Reports 2, 326.
Behrens D., Huang Q., Gessner C., Rosenkranz P., Frey E., Locke B., Moritz R.F.A., Kraus F.B. (2011). Three QTL in the honey bee Apis mellifera L. suppress reproduction of the parasitic mite Varroa destructor. Ecology and Evolution, 4, 451-458.
Blacquière T., Smagghe G., van Gestel K., Mommaerts V. (2012). Neonicotinoïden en Fipronil en sterfte van bijen en bijenvolken. Overzicht van open beschikbare peer reviewed
laboratorium-, veld- en monitoringsstudies. Literatuurstudie Plant Research International Wageningen UR, 439.
Boecking O., Genersch E. (2008). Varroosis - the ongoing crisis in bee keeping. Journal für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheit, 3, 221-228.
Boecking O., Spivak M. (1999). Behavioral defenses of honey bees against Varroa jacobsoni Oud. Apidologie 30, 141-158.
Boot W.J., Calis J.N.M., Beetsma J. (1992). Differential periods of Varroa mite invasion into worker and drone cells of honey bees. Experimental and Applied Acarology 16, 295-301.
Boot W.J., Schoenmaker J., Calis J.N.M., Beetsma J. (1995a). Invasion of Varroa jacobsoni into drone brood cells of the honey bee, Apis mellifera. Apidologie, 26, 109-118.
Boot W.J., van Baalen M., Sabelis M.W. (1995b). Why do Varroa mites invade worker brood cells of the honey bee despite lower reproductive success? Behav Ecol Sociolbiol, 36, 283-289.
Büchler R., Berg S., Le Conte Y. (2010). Breeding for resistance to Varroa destructor in Europe. Apidologie, 41, 393-408.
Chauzat M.P., Laurent M., Riviere M.P., Saugeon C., Hendrickx P., Ribiere-Chabert M. (2014). A pan-European epidemiological study on honeybee colony losses 2012-2013. European Union Reference Laboratory for honeybee health (EURL), Anses, EPILOBEE, France.
De Ruijter A. (1993). Honingbijen, de praktische bijenteelt en haar problemen met ziekten en parasieten. Diergeneeskundig memorandum, 40, 3, 1-40.
Dobre G. (2009). Fighting varroosis with BeeVital HiveClean. Eurohonig-BeeVital, Boekarest.
Donzé G., Guerin P.M. (1994). Behavioral attributes and parental care of Varroa mites parasitizing honeybee brood. behavioral Ecology and Sociobiology 34, 305-319.
Donzé G., Herrmann M., Bachofen B., Guerin P.M. (1996). Effect of mating frequency and brood cell infestation rate on the reproductive success of the honeybee parasite Varroa jacobsoni. Ecological Entomology, 21, 17-26.
Elzen P.J., Baxter J.R., Spivak M., Wilson W.T. (2000). Control of Varroa jacobsoni Oud. resistant to fluvalinate and amitraz using coumaphos. Apidologie, 31, 437-441.
Engels W., Rosenkranz P. (1992). Hyperthermic experiences in control of varroatosis. Apidologie, 23, 379-381.
Faucon J.P. (2004). Aandacht nu voor roverij. Maandblad van de Vlaamse imkersbond 90, internetreferentie: http://konvib.be/artikels-artikels/artikels-imkertechnieken/artikels-
imkertechnieken-roverij/1576-aandacht-nu-voor-roverij.html (geconsulteerd op 12 oktober 2013).
Faucon J.P., Drajnudel P., Chauzat M.P., Aubert M. (2007). Contrôle de l'efficacité du médicament APIVAR ND contre Varroa destructor, parasite de l'abeille domestique. Revue Méd. Vét., 158, 6, 283-290.
Gallai N., Salles J.M., Settele J., Vaissière B. (2009). Economic valuation of the vulnerability of world agriculture confronted with pollinator decline. Ecological Economics, 810-821.
Garedew A., Schmolz E., Lamprecht I. (2004). The energy and nutritional demand of the parasitic life of the mite Varroa destructor. Apidologie, 35, 419-430.
Garrido C., Rosenkranz P., Paxton R.J., Gonçalves L.S. (2003). Temporal changes in Varroa destructor fertility and haplotype in Brazil. Apidologie, 34, 535-541.
Gerritsen L. (2007). Wintersterfte internationaal bekeken. Maandblad voor bijenhouders juli/augustus, 16.
Girisgin A.O., Aydin L. (2010). Efficacies of formic, oxalic and lactic acids against Varroa destructor naturally in infested honeybee (Apis mellifera L.) colonies in Turkey. Kafkas Univ Vet Fak Derg, 16, 941-945.
Gregorc A., Planinc I. (2002). The control of Varroa destructor using oxalic acid. The Veterinary Journal, 163, 306-310.
Gregorc A., Poklukar J. (2003). Rotenone and oxalic acid as alternative acaricidal treatments for Varroa destructor in honeybee colonies. Veterinary Parasitology, 111, 351-360.
Gregorc A., Skerl M.I.S. (2007). Combating Varroa destructor in honeybee colonies using flumethrin or fluvalinate. Acta Vet BRNO, 76, 309-314.
Harbo J.R., (2000). Heating adult honey bees to remove Varroa jacobsoni. Journal of Apicultural Research, 39, 181-182.
Hooper T. (1976). Thieme's bijenboek. Thieme, 1-263.
Huang Z. (2001). Mite Zapper - A new and effective method for Varroa mite control. American Bee Journal, 10, 730-732.
Ifantidis M.D. (1988). Some aspects of the process of Varroa jacobsoni mite entrance into honey bee (Apis mellifera) brood cells. Apidologie, 19 (4), 387-396.
Ifantidis M.D. (1997). Ontogenesis of Varroa jacobsoni Oud. The varroosis in the mediterranean region. CIHEAM Cahiers Options Méditerranéenees, 21, 13-21.
Imdorf A., Bogdanov S., Ochoa R.I., Calderone N.W. (1999). Use of essential oils for the control of Varroa jacobsoni Oud. in honey bee colonies. Apidologie, 30, 209-228.
Jacobs F.J., Van Laere O., Simoens C., De Graaf D.C. (2002). Varroa destructor beheersing in de bijenteeltpraktijk. Comissie van de Europese Gemeenschappen - Informatiecentrum voor bijenteelt, 1-76.
Jacobs P. (2011). Diergeneesmiddelen in België, ter bestrijding van varroase. Maandblad van de Vlaamse Imkersbond, maart/april 2002.
Klein A.M., Vaissière B.E., Cane J.H., Steffan-Dewenter I., Cunningham S.A., Kremen C., Tscharntke T. (2007). Importance of pollinators in changing landscapes for world crops. Proceedings of the Royal Society B, 274, 303-313.
Korst P.J.A.M., Velthuis H.H.W. (1982). The nature of trophallaxis in honeybees. Insectes Sociaux, 29, 2, 209-221.
Locke B., le Conte Y., Crauser D., Fries I. (2012). Host adaptations reduce the reproductive success of Varroa destructor in two distinct European honey bee populations. Ecology and Evolution, 6, 1144-1150.
Lodesani M., Colombo M., Spreafico M. (1995). Ineffectiveness of Apistan® treatment against the mite Varroa jacobsoni Oud in several districts of Lombardy (Italy). Apidologie, 26, 67-72.
Lodesani M., Pellacani A., Bergomi S., Carpana E., Rabitti T., Lasagni P. (1992). Residue determination for some products used against Varroa infestation in bees. Apidologie, 23, 257-272.
Mahmood R., Wagchoure E.S., Mohsin A.U., Raja S., Sarwar G. (2012a). Control of ectoparasitic mites in honeybee (Apis mellifera L.) colonies by using thymol and oxalic acid. Pakistan J. Zool., 44, 985-989.
Mahmood R., Wagchoure E.S., Raja S., Sarwar G. (2012b). Control of Varroa destructor using oxalic acid, formic acid and bayvarol strip in Apis mellifera (Hymenoptera: Apidae) colonies. Pakistan J. Zool., 44, 1473-1477.
Martel A.C., Zeggane S., Aurières C., Drajnudel P., Faucon J.P., Aubert M. (2007). Acaricide residues in honey and wax after treatment of honey bee colonies with Apivar® or Asuntol®50. Apidologie, 38, 534-544.
Martin S.J. (1994). Ontogenesis of the mite Varroa jacobsoni Oud. in worker brood of the honeybee Apis mellifera L. under natural conditions. Experimental and Applied Acarology, 18, 87-100.
Martin S.J. (2001). The role of Varroa and viral pathogens in the collapse of honeybee colonies: a modelling approach. Journal of Applied Ecology 38, 1082-1093. mellifera carnica). Invertebrat Reproduction and Development, 25, 175 – 183.
Mozes-Koch R., Slabezki Y., Efrat H., Kalev H., Kamer Y., Yakobson B.A., Dag A. (2000). First detection in Israel if fluvalinate resistance in the Varroa mite using bioassay and biochemical methods. Experimental and Applied Acarology, 24, 35-43.
Pettis J.S., Collins A.M., Wilbanks R., Feldleufer M.F. Effects of coumaphos on queen rearing in the honey bee, Apis mellifera. Apidologie, 35, 605-610.
Rashid M., Wagchoure E.S., Mohsin A.U., Raja S., Sarwar G. (2012). Control of ectoparasitic mite Varroa destructor in honeybee (Apis mellifera L.) colonies by using different concentrations of oxalic acid. The journal of Animal and Plant Sciences, 22, 72-76.
Rath W. (1999). Co-adaptation of Apis cerana Fabr. and Varroa jacobsoni Oud. Apidologie, 30, 97-110.
Rehm S.M., Ritter W. (1989). Sequence of the sexes in the offspring of Varroa jacobsoni and the resulting consequences for the calculation of the developmental period. Apidologie, 20, 339-343.
Rosenkranz P., Aumeier P., Ziegelmann B. (2010). Biology and control of Varroa destructor. Journal of Invertebrate Pathology, 103, S96-S119.
Santillan-Gallicia M.T., Ball B.V., Clark S.J., Alderson P.G. (2010). Transmission of deformed wing virus and slow paralysis virus to adult bees (Apis mellifera L.) by Varroa destructor. Journal of Apicultural Research, 49, 2, 141-148.
32
Schmidt J.O. (1997). Bee Products. Springer Science and Business Media, New York, US, p. 15-16.
Spivak M. (1996). Honey bee hygienic behaviour and defense against Varroa jacobsoni. Apidologie, 27, 245-260.
Spreafico M., Eördegh F.R., Bernardinelli I., Colombo M. (2001). First detection of strains of Varroa destructor resistant to coumaphos. Results of laboratory tests and field trials. Apidologie, 32, 49-55.
Stanimirovic Z., Aleksic N., Stevanovic J., Cirkovic D., Mirilovic M., Djelic N., Stojic V. (2011). The influence of pulverised sugar dusting on the degree of infestation of honey bee colonies with Varroa destructor. Acta Veterinaria (Beograd), 61, 309-325.
Staveley J.P., Law S.A., Fairbrother A., Menzie C.A. (2014). A causal analysis of observed declines in managed honey bees (Apis mellifera). Human And Ecological Risk Assessment, 20, 566-591.
Steiner J., Dittmann F., Rosenkranz P., Engels W. (1994). The first gonocycle of the parasitic mite (Varroa jacobsoni) in relation to preimaginal development of its host, the honey bee (Apis mellifera carnica). Invertebrate Reproduction and Development, 25, 175-179.
Stevanovic J., Stanimirovic Z., Lakic N., Djelic N., Radovic I. (2011). Stimulating effect of sugar dusting on honey bee grooming behaviour. Entomologia Experimentalis et Applicata.
Sumpter D.J.T., Martin S.J. (2004). The dynamics of virus epidemics in Varroa-infested honey bee colonies. Journal of Animal Ecology 73, 51-63.
Tentcheva D., Gauthier L., Zappulla N., Dainat B., Cousserans F., Colin M.E., Bergoin M. (2004). Prevalence and seasonal variations of six bee viruses in Apis mellifera L. and Varroa destructor mite populations in France. Applied and Environmental Microbiology, 7185-7191.
Tremolada P., Bernardinelli I., Colombo M., Spreafico M., Vighi M. (2004). Coumaphos distribution in the hive ecosystem: case study for modeling applications. Ecotoxicology,13, 589-601.
Tsigouri A. D., Menkissoglu-Spiroudi U., Thrasyvoulou A. (2001). Study of tau-fluvalinate persistence in honey. Pest Management Science, 57, 467-471.
van Buren N.W.M., Mariën A.G.H., Velthuis H.H.W. (2011). The role of trophallaxis in the distribution of Perizin in a honeybee colony with regard to the control of the Varroa mite. Entomologia Experimentalis et Applicata, 65, 2, 157-164.
Van der Blom J. (1993). Hoe worden de taken verdeeld tussen de werksters? Bijenhouden, Maandblad Voor Imkers, Nederlandse Bijenhoudersvereniging , februari, 35-37.
van der Steen S. (2006). Meerjarig onderzoek naar wintersterfte. Bijenhouden, Maandblad Voor Imkers, Nederlandse Bijenhoudersvereniging, april, 104-106.
vanEngelsdorp D., Evans J.D., Saegerman C., Mullin C., Haubruge E., Nguyen B.K., Frazier M., Frazier J., Cox-Foster D., Chen Y., Underwood R., Tarpy D.R., Pettis J.S. (2009). Colony Collapse Disorder: A Descriptive Study. PLoS ONE 4, 8, e6481.
vanEngelsdorp D., Meixner M.D. (2010). A historical review of managed honey bee populations in Europe and the United States and the factors that may affect them. Journal of Invertebrate Pathology, 103, S80-S95.
Wang H., Xie J., Schreeve T.G., Ma J., Pallett D.W., King L.A., Possee R.D. (2013). Sequence recombination and conservation of Varroa destructor virus-1 and deformed wing virus in field collected honey bees (Apis mellifera). PLoS ONE, 8, 9.
Webster T.C. (2003). New information on Varroa mites. Extension apiculturist, Kentucky state university.
Wilkinson D., Smith G.C. (2002). A model of the mite parasite, Varroa destructor, on honeybees (Apis mellifera) to investigate parameters important to mite population growth. Ecological Modelling 148, 263-275.
Williams G.R., Tarpy D.R., vanEngelsdorp D., Chauzat M.P., Cox-Foster D.L., Delaplane K.S., Neumann P., Pettis J.S., Rogers R.E.L., Shutler D. (2010). Colony Collapse Disorder in context. BioEssays, 32, 10.
Williamson S.M., Moffat C., Gomersall M.A.E., Saranzewa N., Connolly C.N., Wright G.A. (2013). Frontiers in Physiology, 4, 13, 1-10.
Williamson S.M., Wright G.A. (2013). Research article. Exposure to multiple cholinergic pesticides impairs olfactory learning and memory in honeybees. The Journal of Experimental Biology, 216, 1799-1807.
Ziegelmann B., Lindenmayer A., Steidle J., Rosenkranz P. (2013). The mating behavior of Varroa destructor is triggered by a female sex pheromone. Apidologie, 44, 314-323.
33
REFERENTIELIJST WETTEKSTEN
24/03/1987. - Dierengezondheidswet
25/04/1988. - Koninklijk besluit tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.
03/02/2014. - Koninklijk besluit tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 en tot regeling van de aangifteplicht.
EEC 2377/90
Verordening (EU) Nr. 37/2010 Van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong
Uitvoeringsbesluit van de commissie van 11 oktober 2013 tot erkenning van delen van de Unie als zijnde vrij van varroase bij bijen en tot vaststelling van aanvullende garanties die bij de handel binnen en de invoer naar de EU nodig zijn om hun varroasevrije toestand te kunnen behouden
Verordening (EG) nr. 889/2008 van de commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft
10/04/2000. - Koninklijk besluit houdende bepalingen betreffende de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding.
14/12/2006. - Koninklijk besluit betreffende geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik - Deel 2 : Geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (art. 141 tot en met 285) en bijlagen.