UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/274/072/RUG01-002274072_2016_0001_AC.pdf · Prostatitis is een inflammatie van de prostaat. Dit kan zowel
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2015-2016
Benigne prostaathyperplasie en chronische prostatitis bij de hond
door
Charlotte WUYTS
Promotor: Drs. Wydooghe Eline Klinische casusbespreking in
Copromotor: Prof. Dr. Van Soom Ann het kader van de Masterproef
Fig. 2: De Barden test. A. Opwaartse druk wordt uitgeoefend met de vingers van het linkerhand om de
femur horizontaal op te lichten. B. Met de duim en wijsvinger oefent men neerwaartse druk uit op de
trochanter major van de femur om te controleren of de femurkop in en uit het acetabulum bewogen kan
worden (Uit Fries, 1995).
6
4.2 Radiografische bevindingen
Naast klinisch onderzoek is radiografisch onderzoek een essentiële diagnostische stap. Radiografische
opnames zijn echter momentopnames en de ernst van de radiografische veranderingen correleert niet
altijd met de klinische klachten van de patiënt (Van Ryssen, 2015). Bij een normale heup moet de
femurkop congruent zijn met de craniale rand van het acetabulum, welke loodrecht op de middellijn staat.
Ten minste 50% van de femurkop moet bedekt worden door de rand van het acetabulum. In het geval
van heupdysplasie is de femurkop afgeplat en meer ovaal door de vorming van osteofyten ter hoogte van
de femurhals en de aanhechting van het gewrichtskapsel. In een later stadium wordt het acetabulum
volledig opgevuld met bot en is de mediale wand ervan sterk verdikt (Piermattei, 2006) (Fig. 3).
Fig. 3: Regio’s van de heup die beoordeeld worden bij HD. 1. Craniolaterale acetabulaire rand 2. Craniale deel acetabulum 3. Caput femoris 4. Fovea capitis 5. Caudale deel acetabulum 6. Caudolaterale rand acetabulum 7. Dorsale acetabulaire rand 8. Overgang caput femoris naar collum femoris 9. Fossa trochanterica (Uit OFFA, 2016).
Met behulp van de standaard ventrodorsale opnames van de heup in extensie wordt de congruentie van
het gewricht beoordeeld en worden tekenen van osteoartrose opgespoord. Daarnaast kunnen
stressopnames van de heup gemaakt worden volgens de PennHip methode om de laxiteit van het
gewricht te bepalen. Op basis van de mate van subluxatie, (in)congruentie en beenremodelering wordt
een score toegekend aan de heupen (Ginja, 2010). De Orthopedic Foundation for Animals (OFA) deelt
de heupen van honden in in zeven klassen: uitstekend, goed, redelijk, grens van HD, milde HD, matige
HD en ernstige HD (Offa, 2016). De Féderation Cynologique Internationale kent honden een score toe
van A tot E, waarbij graad A en B vrij zijn van HD en graad C tot E dysplastisch zijn. Deze graden worden
toegekend door naast de standaard radiografische opnames van de heupen in extensie, ook de Norberg
hoek te evalueren (Verhoeven, 2012). De Norberghoek wordt gemeten op de standaard ventrodorsale
opnames van de heupen en wordt vaak als selectiecriterium gebruikt in fokprogramma’s. De
Norberghoek is de hoek tussen de lijn die de centra van de femurkoppen verbindt en de lijn vanuit het
centrum van de femurkop naar de craniale rand van het acetabulum (Fig.4). Bij een normale heup is deze
7
hoek 105° of groter. Voor sommige rassen wordt een kleinere hoek aanvaard (bvb. 100.3° voor de Duitse
herder, 92.6° voor golden retrievers) (Piermattei, 2006).
Fig.4: De Norberghoek: Dit is de hoek tussen de lijn die de centra van de femurkoppen verbindt en de lijn
vanuit het centrum van de femurkop naar de craniale rand van het acetabulum (Tomlinson en Johnson,
2000).
5. Behandeling en prognose
5.1 Conservatief
Een conservatieve behandeling is succesvol bij meer dan 75% van de honden met heupdysplasie en
dient dus zeker overwogen te worden. Men kiest best voor deze methode indien de symptomen bij de
hond mild of afwezig zijn, indien het om de eerste periode van manken gaat en er voordien dus geen
klachten waren, indien de symptomen verdwijnen na het toedienen van medicatie, indien de eigenaar
financiële bezwaren heeft voor chirurgie, indien de hond te oud is en er gezondheidsbezwaren zijn voor
chirurgie, indien de hond bilateraal erge letstels heeft en indien er ook andere orthopedische
aandoeningen aanwezig zijn (Van Ryssen, 2015).
Gewichtsreductie en dieet
Overgewicht draagt bij aan de progressie van osteoartrose en verergert de symptomen. Een aangepast
dieet (bv een dieet met voedingssupplementen in (glycosaminoglycanen) voor extra ondersteuning van
het gewricht) en een gezond gewicht kunnen de symptomen aanzienlijk verminderen (Kirkby, 2012).
Aangepaste beweging
Om de spieren te versterken en de beweeglijkheid van de heupen te verbeteren is gecontroleerde
beweging zoals wandelen en zwemmen aangeraden. Enkel in acute gevallen van heupdysplasie wordt
rust geadviseerd. Fysiotherapie of hydrotherapie kan helpen de symptomen van heupdysplasie te
verminderen (Van Ryssen, 2015).
8
Medicatie
Pijnmanagement is een belangrijk onderdeel van de conservatieve behandeling. In het geval van acute
pijn kan de hond drie tot vier weken behandeld worden met niet-steroïdale anti-inflammatoire drugs
(NSAID’s). Indien nodig kan men deze therapie intermitterend of continu verderzetten. Naast
pijnmedicatie zijn er verschillende nutraceuticals en chondroprotectiva voorhanden die zowel curatief als
preventief gebruikt kunnen worden. Ze kunnen ook in het dieet verwerkt worden (vb. Hills J/D) (Van
Ryssen, 2015). Deze bevatten glycosaminoglycanen of chondroïtinesulfaat en stimuleren de
collageensynthese in het gewricht waardoor de klinische symptomen van heupdysplasie verbeteren
(Kirkby, 2012). Enkele voorbeelden zijn Fortiflex®, Primeval artrose gelatinaat® en Cosequin® (Van
Ryssen, 2015).
5.2 Chirurgisch
Indien een conservatieve behandeling geen (optimaal) resultaat levert kan chirurgie een oplossing
bieden. Men maakt een onderscheid tussen preventieve en curatieve chirurgische behandelingen.
Preventieve chirurgie is van toepassing op jonge honden van grote rassen die al tekenen van HD
vertonen. Door ervoor te zorgen dat de femurkop beter in het acetabulum past, voorkomt of vermindert
men toekomstige degeneratieve gewrichtsaantasting. Curatieve chirurgie moet de pijn die veroorzaakt
wordt door HD wegnemen (Piermattei, 2006).
Triple Pelvic Osteotomy (TPO)
Tijdens een TPO wordt het bekken geroteerd over 20° waardoor de femurkop beter bedekt wordt door de
dorsale rand van het acetabulum. Hierdoor wordt subluxatie van de femurkop voorkomen. Men voert een
osteotomie van het ilium, ischium en os pubis uit en fixeert hierna het acetabulair segment met een plaat.
Geschikte kandidaten voor een TPO zijn jonge honden ( < 10 maanden) die manken en pijnlijk reageren
op manipulatie van het heupgewricht. Op radiografisch onderzoek mag er een milde tot matige subluxatie
van de femurkop te zien zijn zonder of met minimale tekenen van osteoartrose (Anderson, 2011).
Femurkop – en nekexcisie
Na wegname van de femurkop en nek ontstaat een pseudogewricht door remodelering van het
acetabulum en de proximale femur. Hierdoor wordt het heupgewricht minder beweeglijk maar is de pijn
wel weg. De prognose na de ingreep is afhankelijk van het lichaamsgewicht van de hond en is daardoor
beter bij kleine rassen. Bij grote rassen kunnen goede resultaten bekomen worden maar is de hersteltijd
na operatie meestal langer. Tevens zijn het temperament van de hond, de spieratrofie op het moment
van de ingreep en de postoperatieve activiteit van belang. De beste resultaten worden waargenomen bij
jonge honden met een goed ontwikkelde spiermassa (Anderson, 2011). Deze techniek kan op eender
welk moment worden uitgevoerd, m.a.w. hier is geen leeftijdslimiet aan verbonden.
9
Heupprothese
Na het verwijderen van de femurkop en nek kan een heupprothese van roestvrij staal of titanium
geplaatst worden. De ingreep kan pas uitgevoerd worden vanaf de leeftijd van twaalf tot veertien
maanden, dus na het sluiten van de epifysen (Piermattei, 2006). Een heupprothese wordt beschouwd als
de meest effectieve ingreep om de pijn weg te nemen bij honden met HD en osteoartrose (Anderson,
2011). De meeste honden functioneren terug normaal acht weken na de ingreep (Piermattei, 2006). Er
zijn echter wel complicaties mogelijk (reluxatie, breken materiaal, loskomen materiaal, infectie,...) en de
techniek is zeer duur.
6. Preventie
6.1 Omgevingsfactoren
Wanneer honden opgroeien in een aangepaste omgeving, wordt de kans op het ontwikkelen van
heupdysplasie aanzienlijk kleiner. Honden worden geboren met normale heupgewrichten en zijn vooral
tijdens de eerste drie maanden van hun leven zeer gevoelig aan factoren die de ontwikkeling en stabiliteit
van de heup beïnvloeden. De positieve en negatieve effecten van verschillende soorten beweging zijn
zeer uitgesproken tijdens deze kritieke periode (Krontveit, 2012b). Om de spiermassa van de achterhand
te versterken en de beweeglijkheid van de heupgewrichten te vergroten, laat men pups best vrij bewegen
op een groot terrein met zachte ondergrond. Abrupte bewegingen, zoals het spelen met andere honden
of het lopen achter een bal, worden best vermeden omdat zij resulteren in het ontstaan van klinische
symptomen. Ook trappen lopen wordt ten zeerste afgeraden. Honden geboren in de herfst en winter
zouden meer kans hebben op het ontwikkelen van HD. Dit omdat tijdens de koudere seizoenen er minder
bewegingsvrijheid aan de puppies wordt gegeven en hun bilspieren dus minder goed kunnen ontwikkelen
(Krontveit, 2012a). Voeding is een zeer belangrijke omgevingsfactor die de ontwikkeling van HD
beïnvloedt. HD wordt echter niet veroorzaakt door verkeerde voeding. De frequentie en ernst van HD
kunnen wel sterk toenemen bij genetisch gepredisponeerde honden. Overmatige energieopname (onder
de vorm van vet, eiwit of koolhydraten) zorgt bij immature dieren voor een te snelle groei van het skelet
en toename van het lichaamsgewicht waarbij het skelet relatief overbelast wordt. De bilspieren
ontwikkelen niet snel genoeg om subluxatie van de heup te voorkomen bij deze snelle gewichtstoename.
Overvoeding heeft vooral een negatieve impact gedurende de eerste zes levensmaanden (Fries, 1995).
6.2 Fokmaatregelen
Het doel van fokmaatregelen bestaat erin dieren die genetisch belast zijn met HD zich niet te laten
voortplanten. De vijf belangrijkste screeningsprogramma’s ter wereld zijn de Orthopedic Foundation for
Animals (OFA), De Fédération Cynologique Internationale (FCI), de British Veterinary Association/Kennel
Club (BVA/KC), het Pennsylvania Hip Improvement Program (PennHip) en de Dorsolaterale Subluxation
Score (DLS) (Verhoeven, 2012). Ondanks 40 jaar intensieve screening bedraagt de prevalentie van HD
in sommige rassen nog 40% (Coopman, 2008). Omdat HD polygenetisch overerft en de
10
screeningsprogramma’s gebaseerd zijn op radiografische evaluatie van het fenotype, wat niet altijd
overeenkomt met het genotype, is het terugdringen van HD niet gemakkelijk. Fokreuen en teven met
fenotypisch gezonde heupen, kunnen toch genetisch belast zijn met HD en zo nakomelingen met HD
voortbrengen. De zoektocht naar genen die verantwoordelijk zijn voor HD is complex. Dankzij
genotypering kan men dieren selecteren op basis van hun genotype in plaats van hun fenotype. Het
onderzoek naar het genoom van de hond en de genen verantwoordelijk voor HD is veelbelovend maar
staat nog niet volledig op punt. Doordat er nog veel verwarring heerst bij eigenaars, fokkers en
dierenartsen over de erfelijkheid van HD, de graderingssystemen en de radiografische methodes om HD
te voorspellen, blijft het een moeilijk te bestrijden aandoening. Zolang er dysplastische honden en
fenotypisch normale maar genotypisch belaste honden gebruikt worden voor de fokkerij en men maar
een aantal nakomelingen screent kan de prevalentie van HD niet verlaagd worden. Een universele
screeningsmethode die fokkers eenduidig advies geeft, zou een oplossing kunnen zijn (Verhoeven,
2012).
11
Casusbespreking
1. Signalement
In deze casus wordt een mannelijke border collie van vier jaar oud besproken. De hond woog op het
moment van de consultatie 27,3 kg en had een normale body condition score (5/9).
2. Anamnese
Sinds een half jaar waren er klachten van manken op de rechter achterpoot. De steunname op de rechter
achterpoot was verminderd. Het manken trad vooral op na het maken van bruuske bewegingen. De hond
kon vlot opstaan en neerliggen. Er werd eerder een therapie met NSAID’s ingesteld maar dit gaf geen
verbetering. De hond werd op het moment van de consultatie niet medicamenteus behandeld. De hond
was zeer sportief en vertoonde nooit eerder symptomen. Beide ouders werden gescreend voor HD en
behoorden tot de A-lijn. Een maand eerder kwam de hond op consultatie wegens klachten van manken
op de rechter voorpoot na inspanning. Er werd een carpusprobleem vermoed. Om de instabiele carpus te
ondersteunen werd een brace voorgesteld.
3. Klinisch onderzoek
Op algemeen lichamelijk onderzoek waren er geen afwijkingen aanwezig. Tijdens het orthopedisch
onderzoek was er geen manken zichtbaar ter hoogte van de voorpoten en achterpoten. Ook was er geen
doorzakken van de rechter carpus zichtbaar. Atrofie was niet duidelijk voelbaar. Ter hoogte van de
rechter voorpoot was de carpus licht opgezet en was de plooibaarheid licht beperkt. Pijn bij flexie en
extensie was afwezig. De beweeglijkheid van de heupen was licht beperkt. Ook was er matige pijn bij
extensie van beide heupen. Tijdens het uitvoeren van de Barden- en Ortolanitest werd matige instabiliteit
van het linker heupgewricht en lichte instabiliteit van het rechter heupgewricht vastgesteld.
4. Probleemlijst
Er was beperkte beweeglijkheid en matige pijn bij extensie van beide heupgewrichten aanwezig. Er werd
matige instabiliteit van het linker heupgewricht en lichte instabiliteit van het rechter heupgewricht
vastgesteld. De rechter carpus was licht opgezet en licht beperkt plooibaar, maar werd nu niet als een
probleem gezien. Manken na inspanning (vooral bruuske bewegingen) was niet zichtbaar tijdens het
consult maar werd door de eigenaar thuis wel opgemerkt. Er was geen duidelijke spieratrofie aanwezig.
12
5. Differentiaaldiagnose
Problemen aan de achterhand worden meestal veroorzaakt door afwijkingen ter hoogte van de heup, knie
of tarsus. Bij een volwassen hond van een groot ras zijn vooral heupdysplasie, kruisbandruptuur en
artrose van de tarsus differentiaaldiagnostisch belangrijk (Van Ryssen, 2015). Na uitvoeren van het
orthopedisch onderzoek leek heupdysplasie de meest waarschijnlijke differentiaaldiagnose. Het probleem
ter hoogte van de carpus kon een overbelastingsprobleem zijn met ontsteking of lichte artrose als gevolg.
6. Diagnostisch plan
Om het vermoeden van HD te bevestigen was een radiografisch onderzoek van beide heupen
aangewezen. Bovendien kon de instabiliteit van de heupen getest worden aan de hand van een Barden
en Ortolanitest. Daarnaast waren CT en artroscopie een optie om gewrichtsdeformatie en
kraakbeenschade van de heupgewrichten vast te stellen.
7. Resultaten onderzoek
Onder sedatie werd een ventrodorsale radiografische opname van het bekken gemaakt (Fig. 6 en 7).
Hierop waren de centra van beide femurkoppen matig naar lateraal verplaatst ten opzichte van de
dorsale acetabulaire rand. Ter hoogte van de rechter acetabulaire ruimte en femurnek werd een milde
hoeveelheid nieuwbeenvorming vastgesteld. De rechter femurkop was mild afgeplat. Men kon
concluderen dat er bilateraal matige subluxatie ten gevolge van HD aanwezig was, met milde
coxofemorale degeneratieve gewrichtsaantasting (DJD) aan de rechter kant.
Met zowel de Ortolani als de bardentest kon instabiliteit van beide heupgewrichten vastgesteld worden.
13
Fig. 6: Ventrodorsale opname heupen: Symmetrisch gepositioneerd. Er is geen zichtbare spieratrofie
aanwezig. Heupen: zie detail-opname.
14
Fig.7: Detail ventrodorsale opname heupen. 1. Subluxatie beide femurkoppen (centrum van de femurkop
valt niet binnen de dorsale rand van het acetabulum. 2. Afplatting rechter femurkop ter hoogte van de
aanhechting van het ligamentum teres. Deze afplatting is niet pathologisch. Rechter femurkop is afgeplat
(minder rond). 3. Nieuwbeenvorming zichtbaar als een’ kraag’.
8. Diagnose
Op basis van de bevindingen op klinisch en radiografisch onderzoek werd de hond gediagnosticeerd met
bilaterale heupdysplasie.
9. Behandeling en prognose
Aangezien de symptomen bij deze hond eerder mild waren en er voordien geen klachten aanwezig
waren, werd gekozen voor een conservatieve therapie. Deze behandeling was gebaseerd op
gecontroleerde regelmatige beweging, gewichtscontrole, NSAID’s, chondroprotectiva en fysiotherapie.
Met soortgelijke behandelingen worden er bij meer dan 75% van de honden goede resultaten bekomen
(Van Ryssen, 2015). Er werd voorgesteld om gecontroleerde beweging rustig op te bouwen en bruuske
bewegingen te vermijden. Ook werd aangeraden om de spiermassa te versterken met behulp van
gecontroleerde wandelingen, zwemmen en eventueel fysiotherapie. Herevaluatie van de heupen werd
voorgesteld na 2 weken. Omdat HD een erfelijke, multifactoriële aandoening is, werd een negatief
fokadvies gegeven. Een therapie met Kynosil®
werd opgestart aan 10 ml één maal per dag. Dit is een
voedingssupplement dat silicium bevat.
15
10. Opvolging
Twee maanden na het opstarten van de conservatieve behandeling deed de hond het zeer goed. Manken
ter hoogte van de achterhand werd niet meer opgemerkt door de eigenaar. Toen heupdysplasie werd
gediagnosticeerd werden de activiteiten tijdelijk afgebouwd. Beweging werd daarna rustig terug
opgebouwd. Momenteel wandelt de eigenaar dagelijks één uur met de hond waarbij deze vrij mag
rondlopen. In de weekends worden wandelingen van meerdere uren gemaakt. Wekelijks gaat de
eigenaar één à twee keer gedurende één uur hardlopen met de hond. Het maken van bruuske
bewegingen tijdens balspelletjes kan niet helemaal vermeden worden. De hond vertoont echter geen
klachten na deze spelletjes. Er wordt geen fysiotherapie gevolgd. Dit werd niet noodzakelijk geacht
gezien de al aanwezige sterke bespiering van de achterhand. De hond krijgt Kynosil® 10 ml één keer per
dag toegediend. In geval van pijnlijkheid werden NSAID’s voorgeschreven. Tot hiertoe werden deze nog
niet toegediend. Er werd een brace aangeschaft om de instabiele carpus te ondersteunen. Sindsdien
werd er geen manken ter hoogte van de rechter voorpoot gezien.
16
Discussie
Deze casus beschrijft een bijzonder geval van heupdysplasie. Opmerkelijk is het signalement van de
hond. Het ging om een vierjarige, zeer sportieve border collie die voorheen nooit symptomen van HD
vertoonde. In de literatuur wordt het typisch signalement van HD beschreven. Men verwacht ofwel een
zeer jonge hond (tussen de 4 en 12 maanden oud) met klachten omwille van de instabiliteit ofwel een
oude hond waarbij de pijn veroorzaakt wordt door chronische degeneratie van het gewricht (Piermattei,
2006). Ook de sterk bespierde achterhand past niet bij het typische signalement van HD, want atrofie van
de bilspieren is vaak sterk uitgesproken (Van Ryssen, 2015).
De manier van ontstaan is wel passend voor HD. De aandoening kan geleidelijk symptomen veroorzaken
die vaak erger worden na inspanning. In de anamnese van de hond werd vermeld dat de klachten
toenamen na het maken van bruuske bewegingen, waarbij de heup dus extra belast werd. Deze
bevindingen werden ook in de literatuur beschreven (Piermattei, 2006).
De bevindingen op het orthopedisch onderzoek konden gerelateerd worden aan HD. Tijdens het
uitvoeren van de Barden- en Ortolanitest werd matige instabiliteit van het linker heupgewricht en lichte
instabiliteit van het rechter heupgewricht vastgesteld. Bij een volwassen hond is het vaak zeer moeilijk
om de instabiliteit te beoordelen door het optreden van kapselfibrose (Van Ryssen, 2015). Extensie van
het heupgewricht veroorzaakte ook pijn. Het manken was niet zichtbaar tijdens het klinisch onderzoek
maar werd wel vermeld in de anamnese.
De radiografische afwijkingen waren kenmerkend voor HD. Er werd bilateraal milde subluxatie van de
femurkop vastgesteld. Het rechter heupgewricht vertoonde ook coxofemorale degeneratieve
gewrichtsaantasting. Zowel de klinische symptomen als de radiografische afwijkingen waren vrij mild. Er
was geen ernstige deformatie en artrose zichtbaar, wat een betere prognose gaf.
In de literatuur wordt de behandeling van HD uitgebreid beschreven. Omdat de symptomen redelijk mild
waren en er voorheen nooit klachten werden opgemerkt, werd gekozen voor een conservatieve
behandeling bestaande uit gecontroleerde beweging en eventueel fysiotherapie. Omdat HD erfelijk is
werd een negatief fokadvies gegeven. De goede reactie op de conservatieve behandeling is prognostisch
gunstig.
Men kan zich afvragen hoe het komt dat deze hond heupdysplasie ontwikkelde terwijl beide ouders HD-
negatief waren. Het antwoord op deze vraag vindt men in de genetica. HD erft polygeen over. Om zeker
te zijn dat een hond geen drager is van HD, zou men het volledige genoom moeten achterhalen.
Screeningsprogramma’s zijn echter gebaseerd op de radiografische evaluatie van het fenotype. De
ouders van deze hond konden fenotypisch perfecte heupen hebben en toch genetisch belast zijn met HD.
Het feit dat beide ouders tot de A-lijn behoorden is dus geen garantie op perfecte heupen bij de
nakomelingen. Ook weet men niets over de heupstatus van de andere voorouders van de hond
(Verhoeven, 2012). De kans op het effectief tot uiting komen van HD kan verkleind worden door de
omgevingsfactoren aan te passen. In de literatuur wordt beschreven dat men pups best vrij laat bewegen
17
op zachte ondergrond om de spiermassa van de achterhand te versterken en de beweeglijkheid van de
heupen te bevorderen. De hond in deze casus kreeg zeer regelmatig beweging en was sterk bespierd,
wat de kans op klinische symptomen kleiner maakte. Ook is er in de anamnese geen sprake van
overmatige energieopname of te snelle groei (Fries, 1995). Er waren dus geen omgevingsfactoren
aanwezig die het ontstaan van HD konden verklaren.
Men kan besluiten dat het optreden van HD bij deze jongvolwassen, sportieve hond eerder uitzonderlijk
is. Ondanks goede milieufactoren kon de aandoening toch tot uiting komen. Eén of beide ouders waren
waarschijnlijk genetisch belast met HD en brachten zo een nakomeling voort waarbij HD wel klinisch tot
uiting kwam. Er is nood aan een universele screeningsmethode die gebaseerd is op het genotype van de
hond in plaats van op het fenotype. Verder onderzoek naar een vroege detectiemethode van HD en een
effectieve preventieve behandeling is essentieel (Ginja, 2010).
18
Referentielijst
Anderson A. (2011). Treatment of hip dysplasia. Journal Of Small Animal Practice 52, 182-189.
Coopman F, Verhoeven G, Saunders J, et al. (2008). Prevalence of hip dysplasia, elbow dysplasia and
humeral head osteochondrosis in dog breeds in Belgium. The Veterinary Record 163, 654-658.
Fries C.L., Remedios A.M. (1995). The Pathogenesis and Diagnosis of Canine Hip Dysplasia: a Review.
The Canadian Veterinary Journal 36, 494 - 502.
Gatineau M., Dupuis J. et al. (2012). Palpation and dorsal acetabular rim radiographic projection for early
detection of canine hip dysplasia: a prospective study. Veterinary Surgery 41, 42-53.
Ginja M.M.D., Silvestre A.M., Gonzalo-Orden J.M., Ferreira A.J.A. (2010). Diagnosis, genetic control and
preventive management of canine hip dysplasia: A review. The Veterinary Journal 184, 269-276.
Kirkby K.A., Lewis D.D. (2012). Canine hip dysplasia: reviewing the evidence for nonsurgical
management. Veterinary Surgery 41, 2-9.
Krontveit R.I., Nodtvedt A., Saevik B.K., Ropstad E., Trangerud C. (2012a). Housing- and exercise-
related risk factors associated with the development of hip dysplasia as determined by radiographic
evaluation in a prospective cohort of Newfoundlands, Labrador Retrievers, Leonbergers, and Irish
Wolfhounds in Norway. American Journal Of Veterinary Research 73, 838-846.
Krontveit R.I., Trangerud C., Saevik B.K., Skogmo H.K., Nødtvedt A. (2012b). Risk factors for hip-related
clinical signs in a prospective cohort study of four large dog breeds in Norway. Preventive Veterinary
Medicine 103, 219– 227.
Newton C.D., Nunamaker D.M. (1985). Textbook of small animal orthopaedics. 1st edition. J.B. Lippincott
Company. Chapter 28: Fractures and dislocations of the hip joint.
Orthopedic Foundation for Animals (2016). Figuur heupgewricht.Internetreferentie:
http://www.offa.org/hd_procedures.html (Geconsulteerd op 1 april 2016).
Orthopedic Foundation for Animals (2016). Gradering HD. Internetreferentie:
http://www.offa.org/hd_grades.html ( Geconsulteerd op 16 maart 2016).
Piermattei D.L., Flo G.L., DeCamp C.E. (2006). Handbook of Small Animal Orthopedics and Fracture
Repair. Fourth Edition. Saunders (Elsevier), St Louis, 475-511.
Tomlinson J.L., Johnson J.C. (2000). Quantification of measurement of femoral head coverage and
Norberg Angle within and among four breeds of dogs. American Journal Of Veterinary Research 61,