i Ramskapelle: een historische geografie Een analyse van het landschap te Ramskapelle van de 15 e tot de 18 e eeuw met focus op de eigendomsverhoudingen en bedrijfsstructuren Robin De Rous Promotor: prof. dr. Erik Thoen Leescommissarissen: dr. Lies Vervaet en Ward Leloup Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis Academiejaar 2014 - 2015
109
Embed
Ramskapelle: een historische geografielib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/840/RUG01... · geschiedenis, de archeologie, de geologie en geografie heeft ervoor gezorgd dat er in de laatste
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
i
Ramskapelle: een historische geografie
Een analyse van het landschap te Ramskapelle van de 15e tot de 18
e eeuw met
focus op de eigendomsverhoudingen en bedrijfsstructuren
Robin De Rous
Promotor: prof. dr. Erik Thoen
Leescommissarissen: dr. Lies Vervaet en Ward Leloup
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis
Academiejaar 2014 - 2015
ii
iii
Verklaring
De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie
beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen
van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk
te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.
Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en).
Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het
onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het
oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende
documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet
verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd
en beschreven zijn.
iv
v
Voorwoord
De laatste jaren van mijn secundair onderwijs fietste ik elke dag naar school. Woonachtig in
Blankenberge en schoolgaand in Brugge ging mijn traject dwars door de Uitkerkse Polders via de
Blankenbergse Dijk - ook wel de Gentele genoemd. Daar is waarschijnlijk mijn interesse gewekt of
aangewakkerd voor de landschapsgeschiedenis en rurale samenlevingen uit het verleden. Ik was dan
ook blij dat ik van professor Erik Thoen de kans kreeg een onderzoek te voeren met deze thema’s als
onderwerp. Mijn eerste woord van dank gaat dan ook naar hem uit. Zonder zijn tips en bijsturing
waar nodig zou het vervolledigen van deze masterproef niet gelukt zijn. Daarnaast zou ik ook nog
Kristof Dombrecht willen bedanken die mij hielp bij het ontcijferen van de ommelopers en Lies
Vervaet voor het regelen van de bezoeken aan het OCMW-archief in Brugge, alsook al het personeel
in de archieven en bibliotheken die ik heb bezocht. Wie ik zeker niet mag vergeten te bedanken zijn
mijn familie en vrienden voor hun steun, aanmoedigingen en interesse in dit onderwerp.
vi
Inhoud
Verklaring ................................................................................................................................................ iii
Voorwoord ............................................................................................................................................... v
Inhoud ..................................................................................................................................................... vi
Lijst gebruikte afkortingen ...................................................................................................................... ix
Overzicht tabellen .................................................................................................................................... x
Overzicht kaarten en illustraties ............................................................................................................. xi
Maten en categorisering grondbezitters in het Brugse Vrije ca. 1450-1800 ......................................... xii
De bezitsverhoudingen hebben we op verschillende manieren geanalyseerd en hierbij hebben we
rekening gehouden met verschillende aspecten. Eerst wordt een algemeen overzicht gegeven.
Daarna wordt per ommeloper in detail nagegaan hoe het bezit was verdeeld onder de eigenaars.
Tabel 3 Algemeen overzicht aantal eigenaars 1447-1788
Ommeloper Aantal eigenaars Gemiddelde oppervlakte
per eigenaar (ha)
Aantal eigenaars
per 100 ha
1447 514 1,50 66,5
1567 176 4,27 23,4
1654 264 2,81 35,5
1788 198 3,94 25,4
Tabel 3 toont duidelijk de bezitsconcentratie aan die in Ramskapelle tussen 1447 en 1567 heeft
plaatsgevonden. In 1447 waren er nog 514 verschillende eigenaars. Dit aantal was in 1567
afgenomen met meer dan de helft, namelijk 65,7%, terwijl de gemiddelde oppervlakte die een
eigenaar in bezit had meer dan verdubbelde. In 1654 was er opnieuw een toename van het aantal
eigenaars en nam logischerwijs de gemiddelde oppervlakte per eigenaar af. De
eigendomsverhoudingen in 1788 waren in grote mate vergelijkbaar met de situatie in de 16e eeuw.
De gemiddelde oppervlakte lag iets lager maar benaderde de situatie in de 16e eeuw. Zoals reeds
aangetoond ging er met de eigendomsconcentratie tussen 1447 en 1567-77 ook een
perceelsconcentratie gepaard. Na 1567 waren er nog kleine veranderingen bij de
eigendomsverhoudingen, maar deze vonden grotendeels plaats binnen dezelfde perceelstructuren.
Dit werd ook opgemerkt bij het verwerken van de ommelopers: wanneer een perceel werd gesplitst
bleef de oude perceelsbeschrijving behouden maar werd er genoteerd welke eigenaar welk deel van
het oorspronkelijke perceel kreeg.
Om de toestand per ommeloper en de veranderingen doorheen de tijd beter te kunnen analyseren
en vergelijken met andere studies, hebben we de eigenaars onderverdeeld in klassen volgens de
grootte van hun bezit. Hierbij werd de meest courante indeling overgenomen die onder meer door
Vandewalle en Soens wordt gebruikt. Deze indeling is opgesteld door Vandewalle op basis van de
medianen bij onderzoek naar de bedrijfsgroottes in de kasselrij Veurne73. Eerst bespreken we enkel
de resultaten van de vier ommelopers om zo de evolutie binnen de tijd voor de parochie
73
Voor de volledige motivering van de indeling zie Vandewalle (P.). De geschiedenis van de landbouw in de
Kasselrij Veurne, 1550-1645, p.86-88
31
Ramskapelle te kunnen reconstrueren, daarna volgen enkele paragrafen waarin we aan de hand van
secundaire literatuur de situatie met andere onderzoeken confronteren, om zo de resultaten op
chronologische en geografische basis met elkaar te kunnen vergelijken.
4.1 Eigendomsverhoudingen binnen Ramskapelle Door het gebruik van deze indeling op grootte wordt duidelijk dat in 1447 in Ramskapelle de kleine
eigenaars dominant zijn, zowel in absolute als relatieve aantallen. In aantal vertegenwoordigen zij
98% van alle eigenaars. Het eigendom van eigenaars met minder dan 10 ha in bezit neemt in totaal
82,1% van de totale oppervlakte in beslag. Grondbezitters die meer dan 25 ha in bezit hebben en dus
grootgrondbezitters genoemd kunnen worden zijn er zelfs niet. Catelijn de weduwe van Jac Allaert
heeft met een totaal van 20,3 ha het meeste grond in bezit.
Tabel 4 Eigendomsverhoudingen 1447 volgens omvang grondbezit
Ommeloper 1447
Grootte bezit (ha) Absoluut aantal
eigenaars
Relatief aantal
eigenaars
Absolute
oppervlakte
totaal (ha)
Relatieve
oppervlakte
totaal
0-5 473 92,0% 435,3 56,3%
5-10 31 6,0% 199,5 25,8%
10-25 10 1,9% 138,1 17,9%
25+ 0 0,0% 0,0 0,0%
Totaal 514 100,0% 772,9 100,0%
Ten opzichte van 1447 is er in 1567 veel gewijzigd. Zoals reeds eerder vermeld heeft er zich een
sterke daling van het aantal eigenaars voorgedaan maar wat ook opvalt is dat de eigenaars met een
totale oppervlakte tussen 0 en 5 ha in aantal nog steeds dominant zijn, maar dat de oppervlakte die
zij inpalmen gehalveerd is. De groep van 5 tot 10 ha kende ook een daling in aantal en oppervlakte
maar niet zo drastisch als de eerste groep. Bij de middelgrote groep van 10 tot 25 ha zijn er 3
eigenaars bijgekomen, wat zorgde voor een stijging in totale oppervlakte van 60,9% . Waar er in
1447 nog geen eigenaars waren met meer dan 25 ha zijn er nu 5 die samen bijna een kwart van alle
grond binnen Ramskapelle in bezit hebben. De eigenaar met het meeste bezit is Direnk Haenwie die
in totaal 52,1 ha in bezit heeft.
32
Tabel 5 Eigendomsverhoudingen 1567 volgens omvang grondbezit
Ommeloper 1567
Grootte bezit (ha) Absoluut aantal
eigenaars
Relatief aantal
eigenaars
Absolute
oppervlakte
totaal (ha)
Relatieve
oppervlakte
totaal
0-5 137 77,8% 211,8 28,2%
5-10 21 11,9% 149,8 19,9%
10-25 13 7,4% 216,9 28,8%
25+ 5 2,8% 173,6 23,1%
Totaal 176 100,0% 752,1 100,0%
Bij het bestuderen van de tabel met de gegevens uit 1654 valt het meteen op dat de
eigendomsconcentratie die van start ging in de late middeleeuwen tot een halt is gekomen en dat er
zelfs een lichte terugval is. De eigenaars met een totale oppervlakte tussen 0 en 5 ha zijn talrijker
aanwezig dan in 1567 en palmen ook opnieuw een groter deel van het grondgebied in. Bij de groep
van 5 tot 10 ha is hun aantal relatief gezien hetzelfde gebleven, maar ook hier is er een toename in
oppervlakte. Bij de middelgrote eigenaars zijn de percentages grotendeels gelijk gebleven. De meest
opvallende wijziging doet zich hier voor bij de eigenaars die meer dan 25 ha bezitten, maar hierbij is
het nodig de cijfers grondig te bestuderen vooraleer conclusies te trekken. Uit tabel 6 valt af te lezen
dat er slechts 1 eigenaar is die meer dan 25 ha in bezit heeft. Dit is in totaal 40,5 ha die in bezit zijn
van de weduwe en kinderen van Alexander van Dijewerstine. Procentueel is dit 5,4% van de totale
oppervlakte, wat dus overeenkomt met een daling van 76,6%.
Tabel 6 Eigendomsverhoudingen 1654 volgens omvang grondbezit
Ommeloper 1654
Grootte bezit (ha) Absoluut aantal
eigenaars
Relatief aantal
eigenaars
Absolute
oppervlakte
totaal (ha)
Relatieve
oppervlakte
totaal
0-5 220 83,3% 288,2 38,8%
5-10 30 11,4% 204,3 27,5%
10-25 13 4,9% 209,8 28,2%
25+ 1 0,4% 40,5 5,4%
Totaal 264 100,0% 742,8 100,0%
Dit is behoorlijk verrassend, maar er is een vertekend beeld door de indeling die is gebruikt. Er zijn
namelijk 2 eigenaars die iets meer dan 24 ha in bezit hebben en die dus bij de middelgrote eigenaars
worden gerekend. De scheiding tussen middelgrote en grote eigenaars is moeilijk te leggen op één
33
bepaalde waarde en het is beter om ervan uit te gaan dat er een soort continuüm is in de overgang
van middelgroot naar groot grondbezit. Wanneer men de grens tussen middelgrote en grote
eigenaars iets lager zou leggen, meer bepaald op 24 ha in plaats van 25 ha dan was er dus zowel een
daling bij het middelgroot grondbezit als bij het groot grondbezit maar veel minder drastisch dan nu
het geval is. De eigenaars met een middelgroot grondbezit zouden in totaal nog 160,9 ha inpalmen,
wat overeenkomt met 21,6% en de grootgrondbezitters zouden 89,4 ha in bezit hebben, wat
overeenkomt met een totaal van 12,0% van de totale oppervlakte. Het is dus beter om hier te
besluiten dat zowel het middelgroot als groot grondbezit erop achteruitgingen en niet enkel het
groot grondbezit.
Tabel 7 Eigendomsverhoudingen 1788 volgens omvang grondbezit
Ommeloper 1788
Grootte bezit (ha) Absoluut aantal
eigenaars
Relatief aantal
eigenaars
Absolute
oppervlakte
totaal (ha)
Relatieve
oppervlakte
totaal
0-5 148 74,7% 241,9 31,0%
5-10 33 16,7% 236,7 30,3%
10-25 14 7,1% 195,8 25,1%
25+ 3 1,5% 106,2 13,6%
Totaal 198 100,0% 780,6 100,0%
Tussen 1654 en 1788 heeft er zich opnieuw een proces van eigendomsconcentratie voorgedaan.
Naar een eigendomsconcentratie met een sterke dominantie van het grootgrondbezit zoals in 1567
het geval was wordt er echter niet volledig teruggekeerd. Het aantal eigenaars die 0 tot 5 ha in bezit
hebben daalde opnieuw ten opzichte van de situatie in 1654, waarbij hun aantal met 74,7%
procentueel gezien het laagste is van de 4 ommelopers, maar toch hebben ze nog 31% van de totale
oppervlakte in bezit, iets meer dan in 1567. Bij de categorie van 5 tot 10 ha was er een stijging van 5
procentpunten waardoor zij iets meer oppervlakte inpalmen dan in 1654. Bij de categorie van het
middelgroot grondbezit zijn de veranderingen miniem te noemen in vergelijking met 1654. In 1788
zijn er binnen Ramskapelle 3 eigenaars die elk meer dan 25 ha in bezit hebben. Met een totaal van
38,9 ha heeft Joncheer Dominicus Custis hierbij het meeste grond in bezit. De grootgrondbezitters
komen in totaal uit op 13,4% van het grondgebied, wat dus volgens de originele indeling op een
sterke stijging duidt van ongeveer 160% t.o.v. de situatie in 1654, maar als er hier ook gekeken wordt
volgens de aangepaste indeling zoals gedaan is bij de ommeloper van 1654, dan blijven de resultaten
voor 1788 nagenoeg gelijk en is de toename in oppervlakte van grootgrondbezitters met een stijging
van slechts 13% eerder beperkt te noemen. Combineren we het groot grondbezit met het
middelgroot grondbezit dan is er wel een stijging te merken van 33,6% naar 38,7% van de totale
34
oppervlakte. Dit is dus meer dan een vijfde minder dan de 51,9% van de totale oppervlakte die de
middelgroot- en grootgrondbezitters in 1567 in bezit hadden.
Over de ganse periode van meer dan 400 jaar zien we dus telkens duidelijke veranderingen tussen de
vier momentopnames. In 1447 is er een zeer duidelijke dominantie van het klein grondbezit en is het
groot grondbezit binnen Ramskapelle nog niet aanwezig. Door het ontbreken van bronnen uit de
voorgaande eeuwen voor Ramskapelle zelf is het moeilijk te zeggen hoe ver de
eigendomsconcentratie al staat midden 15e eeuw. Duidelijk is dat eigendom rond 1567 waarschijnlijk
het sterkst geconcentreerd is met hierbij een duidelijke dominantie van het middelgroot en groot
grondbezit. In 1654 is er dan een terugval te zien waarbij het klein grondbezit opnieuw toeneemt en
de meeste oppervlakte beslaat. Tussen 1654 en 1788 heeft zich weer een eigendomsconcentratie
voorgedaan maar niet meer aan dezelfde intensiteit als tussen 1447 en 1654. Het middelgroot en
groot grondbezit domineren hier niet zoals in 1567 maar het klein grondbezit heeft ook niet het
overwicht zoals in 1447 en 1654.
Door enkel naar deze gegevens te kijken zou men de theorie rond het agrosysteem van de kust in
vraag kunnen stellen, of ervan uitgaan dat in Ramskapelle het proces van eigendomsconcentratie in
mindere mate heeft plaatsgevonden dan in andere regio’s binnen de kustvlakte. De middelgroot- en
grootgrondbezitters bestreken samen wel de meeste oppervlakte maar in aantal en in oppervlakte
waren de eigenaars die minder dan 10 ha grond in bezit hadden niet te verwaarlozen. Een mogelijke
vertekening van de werkelijke eigendomsverhoudingen is er door de beperkte oppervlakte. Hierdoor
moet er onder meer rekening mee gehouden worden dat de kans groot was dat het eigendom van
absenty owners dat verspreid lag in de kustvlakte binnen Ramskapelle aanzien wordt als klein
grondbezit of dat eigenaars met grond in Ramskapelle misschien nog andere, of de meeste van hun
grond hadden in een aangrenzende parochie. Om de resultaten dus beter te kunnen interpreteren
zullen we in de volgende paragrafen de resultaten van enkele andere onderzoeken bekijken om zo
alles beter in zijn context te kunnen plaatsen. Zo zal ook beter kunnen bepaald worden in welke mate
de bezitsconcentratie in Ramskapelle heeft plaatsgevonden.
4.2 1447: vergelijking met andere resultaten Van de periode voor 1400 zijn er slechts weinig bronnen over de bezitsverhoudingen beschikbaar. De
bronnen die er zijn situeren zich voornamelijk in het westelijke gedeelte van het graafschap
Vlaanderen, zoals bijv. de kasselrij Veurne, Sint-Winoksbergen en Kassel en in het oosten in Zeeuws-
35
Vlaanderen. Voor het Brugse Vrije zijn de gegevens eerder schaars. Uit alle onderzoeken blijkt dat het
klein grondbezit in de kustvlakte dominant was.74
Voor de naburige parochie Dudzele heeft Dombrecht voor de 15e en de 16e eeuw aan de hand van
dezelfde ommelopers uit 1447 en 1567-1577 de bezitsverhoudingen geanalyseerd voor het gedeelte
van Dudzele dat ook binnen de watering Groot-Reigarsvliet gelegen was. Per ommeloper verwerkte
hij ongeveer 2 400 hectare waardoor de relatieve oververtegenwoordiging van het aantal kleine
eigenaars zich minder in de cijfers uit. Rekening houdend met dit gegeven zijn er toch duidelijk
verschillen op te merken. Het bezit was hier duidelijk al sterker geconcentreerd. In Ramskapelle had
in 1447 het klein grondbezit het overwicht terwijl in Dudzele het klein grondbezit, het middelgroot
grondbezit en het groot grondbezit elk ongeveer een derde van de totale oppervlakte inpalmden.75
Toch bleef het aandeel van het klein grondbezit in Ramskapelle erg hoog in vergelijking met de
situatie in Dudzele. Een mogelijke verklaring hiervoor is de aanwezigheid van de verschillende
steenbakkerijen en gebieden met veen in de directe nabijheid van het dorp, waardoor kleine
bedrijfjes en eigenaars die landbouw combineerden met proto-industriële activiteiten betere
overlevingskansen hadden. Uit onder meer de literatuur van Coornaert76 en het archeologisch
onderzoek van Devlieger en Patrouille77 is geweten dat in de driehoek tussen Lissewege, Dudzele en
Ramskapelle de bodem zeer geschikt was om klei op te graven die bruikbaar was voor het
steenbakken, en dat er bij opgravingen reeds enkele ovens zijn teruggevonden die niet
toebehoorden aan het domein Ayshove. Het domein Ayshove was een steenbakkerij in het bezit van
de stad Brugge. Waarschijnlijk was het domein aan het begin van de 15e eeuw uitgeveend en
uitgebakken waarna de stad het domein verkocht. Patrouille vermoedt dat er daarna tot in de 16e
eeuw nog private ondernemingen waren die stenen bakten.78
Een ander voor Ramskapelle kenmerkend gegeven is de eerder lage gemiddelde oppervlakte per
eigenaar en een hoog aantal eigenaars per 100 ha grond. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat er bij
de eigenaars van de percelen enorm veel wordt verwezen naar de vader en soms zelf de grootvader
van de eigenaar. We hebben niet geprobeerd de familiebanden te reconstrueren aan de hand van de
ommeloper, maar uit de verschillende namen werd wel duidelijk dat er verschillende families waren
waarbij de vader en één of meerdere kinderen van hem in het bezit van een stuk grond waren.
74
Soens (T.). spade in de dijk p.74-77 75
Dombrecht (K.). Plattelandsgemeenschappen, p. 86-87 76
Zie o.a. :Coornaert, Ramskapelle en Westkapelle, p. 293 e.v. en Coornaert (M.). “Middeleeuwse bakkerijen”,
In: Rond de poldertorens, 4, 1962, p. 107-109 77
Zie Devliegher (L.). “Onderzoek van een middeleeuwse steenbakkerij in Ramskapelle”, Handelingen van het
Genootschap voor Geschiedenis te Brugge 116 (1979), pp. 273-279 en Patrouille (E.). “Laatmiddeleeuwse
baksteenindustrie te Zeebrugge (provincie West-Vlaanderen)”, Archeologie in Vlaanderen 6 (2002), pp. 243-260 78
Patrouille (E.). “Laatmiddeleeuwse baksteenindustrie…”, p. 246
36
Hierbij kan men zich afvragen in welke mate de eigendomsverhoudingen zouden verschillen indien
men het grondbezit per familie zou bekijken in plaats van per eigenaar.
Als de resultaten voor Ramskapelle aan de hand van een verhoofding uit 1456 worden vergeleken
met de bezitsverhoudingen in de watering Romboutswerve (die gelegen is te Oostkerke en Damme
aan de linkeroever van het Zwin grenzend aan de watering van Groot-Reigarsvliet), dan zijn er wel
grote overeenkomsten. De Romboutswerve was een kleine watering met een totale oppervlakte van
slechts 420 ha, dus bijna de helft minder dan de oppervlakte van de parochie Ramskapelle. Een
verhoofding is een bron waarbij alle grondbezitters gegroepeerd met hun grondbezit werden
opgelijst, en dit binnen een watering. In de Romboutswerve was er in 1456 ook een duidelijke
dominantie van het klein grondbezit waarbij 55% van de totale oppervlakte in handen was van
eigenaars die minder dan 10 ha grond bezaten. Er was slechts één eigenaar die meer dan 25 ha grond
had.79
Ook meer westelijk, in de buurt van Slijpe en Mannekensvere was bijna 60% van de grond in handen
van eigenaars met minder dan 5 ha grond waarvan ongeveer de helft in handen was van eigenaars
met minder dan 2,2 ha.80
In 1415 was het bezit in de Oude Groedsche Polder in Zeeuws-Vlaanderen ook nog versnipperd. In
totaal werd hier een oppervlakte van ca. 560 ha bestudeerd, een 200-tal ha minder dus dan de
oppervlakte van Ramskapelle. Bijna drie vierden van alle eigenaars hadden er minder dan 2,5 ha in
bezit. Het aantal eigenaars daalde sterk wanneer het grondbezit steeg. Ca. 65%81 van alle grond was
in bezit van eigenaars die minder dan 10 ha grond bezaten. De middelgrote eigenaars hadden
ongeveer 10% in bezit en de grote eigenaars hadden net geen kwart van alle grond in bezit. Hier
waren de grootgrondbezitters dus sterker vertegenwoordigd dan in de andere reeds besproken
gebieden.82
4.3 1567: vergelijking met andere resultaten Uit de gegevens van de ommeloper uit 1567-77 is duidelijk de eigendomsconcentratie te zien die
heeft plaatsgevonden binnen de parochie Ramskapelle. De eerste vergelijking die we hier opnieuw
maken is met Dudzele waarna we de resultaten vergelijken met gebieden verder afgelegen van
Ramskapelle.
79
Soens (T.). Spade in de dijk, p. 79-80 80
Tys (D.). Middeleeuws landschap, p. 554-566 81
Om een vergelijking mogelijk te maken werden de absolute waarden omgezet in percentages en ook de
onderverdeling van het grondbezit van 6 klassen herleid naar 4 klassen. 82
Lamon (R.). Groedsche Polder, p. 125-127
37
In 1447 waren er duidelijke verschillen in de bezitsverhoudingen tussen Dudzele en Ramskapelle en
in de ommeloper van 1567 is dit opnieuw het geval. Wanneer de eigenaars onderverdeeld worden in
de vier klassen zijn er reeds verschillen, maar de grootse verschillen zijn af te lezen bij de ingenomen
oppervlakte per klasse. In Dudzele bedroeg de oppervlakte ingenomen door het klein grondbezit de
helft van in Ramskapelle, namelijk 25,4% klein grondbezit in Dudzele tegenover 48,1% in
Ramskapelle. De oppervlakte ingenomen door de middelgrote eigenaars kwam grotendeels overeen
met respectievelijk die voor Dudzele en Ramskapelle, 25,4% en 28,2%. Het grote verschil situeerde
zich hier zich dus bij de grootgrondbezitters: waar in Dudzele net geen 49% van alle grond in handen
was van eigenaars die meer dan 25 ha bezaten was dit in Ramskapelle slechts 23,1%. Een
grootgrondbezitter in Ramskapelle had gemiddeld 34,7 ha in bezit terwijl dit in Dudzele met 48,0
hectare een stuk hoger lag, het grote verschil in totale oppervlakte zal hier ongetwijfeld opnieuw een
rol gespeeld hebben.83
Net als voor de 15e eeuw is er van de Romboutswerve een verhoofding bewaard gebleven uit de 16e
eeuw die ons toelaat een vergelijking te maken met een regio met een beperkte oppervlakte. De
verhoofding is van het jaar 1545, dus ca. 30 jaar eerder dan de ommeloper van Reigarsvliet. Ook daar
was het aantal eigenaars meer dan gehalveerd. Het waren voornamelijk de kleingrondbezitters die in
aantal maar vooral in oppervlakte een sterke afname kenden en die grond kwam in de handen van
de eigenaars met meer dan 25 ha in bezit. In vergelijking met Ramskapelle was de bezitsconcentratie
er wel iets sterker. Het middelgroot en groot grondbezit hadden in totaal 66% van alle grond in bezit
tegenover 51% in Ramskapelle.84
In Zeeuws-Vlaanderen is er naast de ommeloper uit 1415 van de Oude Groedsche Polder voor
hetzelfde gebied ook een ommeloper bewaard met de toestand zoals die was in 1552. In de
tussenliggende periode van een kleine 140 jaar zijn er hier ook duidelijk wijzigingen in de
bezitsverhoudingen gebeurd, maar het resultaat is toch enigszins anders. De groep die 0 tot 5 ha in
bezit had vertegenwoordigde met 90% in aantal een sterke numerieke meerderheid en ook in
oppervlakte bezat zij nog iets meer dan 42% van alle gronden. Deze groep en de groep van 5 tot 10
ha samen bezaten 57% van alle grond, hun aandeel was dus slechts lichtjes gedaald t.o.v. 1415 en lag
een stuk hoger dan dat van het klein grondbezit in Ramskapelle en de andere onderzochte gebieden.
De grootgrondbezitters bezaten in 1552 26,2% van alle grond. Dit is dus slechts 2 procentpunten
meer dan in 1415. De grootste wijzigingen situeerden zich hier dus bij de middelgrote grondbezitters.
Hun grondbezit was gestegen met iets meer dan de helft, van 10% naar 16%. Ten opzichte van
Ramskapelle en de andere besproken gebieden was er hier dus een klein nuanceverschil in de
83
Dombrecht (K.). Plattelandsgemeenschappen, p. 86-87 84
Soens (T.). Spade in de dijk, p.80
38
eigendomsconcentratie. In de 15e eeuw waren er reeds veel grootgrondbezitters en in de 16e eeuw
was er een eigendomsconcentratie die ten koste ging van het klein grondbezit en ten voordele was
van het middelgroot grondbezit.85
Over de bezitsverhoudingen is er voor het westelijk deel van het graafschap Vlaanderen in de 16e
eeuw veel meer informatie beschikbaar, en dit voornamelijk door het werk van Paul Vandewalle, die
aan de hand van penningkohieren voor de periode tussen 1569 en 1578 de bezitsverhoudingen voor
bijna de helft van de kasselrij Veurne in kaart bracht (19 841 ha, 2 828 eigenaars). Daar was het
aantal kleingrondbezitters ook zeer hoog, maar zij hadden slechts iets minder dan een derde van het
totale grondbezit in handen. Het middelgroot grondbezit had net geen 30% van alle grond in handen
en het groot grondbezit 40%. Uit de cijfers blijkt reeds dat het middelgroot en groot grondbezit
sterker waren vertegenwoordigd dan in Ramskapelle, alhoewel hier weer rekening moet gehouden
worden met het verschil in totale oppervlakte en daarnaast ook met het onderzoeksgebied dat zich
niet volledig in de polders bevindt, er is namelijk ook een deel in de zandleemstreek dat binnen het
sociaal agrosysteem van Binnen-Vlaanderen valt. In de zandleemstreek waren er ook
grootgrondbezitters, maar de meeste eigendom van grootgrondbezitters lag in de polderstreek.86
Als we voor zowel de 15e als de 16e eeuw de bezitsverhoudingen met elkaar en met de
bezitsverhoudingen in Ramskapelle vergelijken zien we duidelijk dat ook in Ramskapelle dezelfde
evolutie plaatsvond als de algemene verandering binnen de Vlaamse kustvlakte. Uit de vergelijkingen
blijkt duidelijk dat de transitie van een dominantie van het klein grondbezit naar een dominantie van
het groot grondbezit niet overal op hetzelfde moment plaatsvond. Lokale verschillen, zoals de
mogelijkheid tot het bedrijven van proto-industriële activiteiten, zijn hoogstwaarschijnlijk een
belangrijke factor geweest waardoor de kleine eigenaars hun grond konden behouden. Ook de totale
onderzochte oppervlakte heeft een niet te onderschatten invloed op de resultaten: hoe kleiner de
oppervlakte van het onderzoeksgebied, hoe groter de oververtegenwoordiging van het aantal kleine
eigenaars. Voor Ramskapelle was dit ook het geval, er was duidelijk een eigendomsconcentratie in
het voordeel van de middelgroot- en grootgrondbezitters, maar het aantal kleingrondbezitters was
nog steeds behoorlijk groot en ook de oppervlakte die zij innamen was niet te verwaarlozen. Dit
kwam waarschijnlijk door de aanwezigheid van de steenbakkerijen en de veengebieden die in de 15e
eeuw nog niet uitgeput waren.
85
Lamon (R.). Groedsche Polder, p. 64-65 86
Vandewalle (P.). Veurne, p. 121-122
39
4.4 1654: vergelijking met andere resultaten In Ramskapelle was er in 1654 een lichte terugval van het groot en het middelgroot grondbezit
waardoor het aandeel van het klein grondbezit een toename kende. Doordat de grootste wijzigingen
binnen de bezitsverhoudingen zich situeren gedurende de 15e en 16e eeuw is dit ook de periode
waarover reeds het meest historisch onderzoek is gedaan. Voor de 17e eeuw is er minder gelijkaardig
historisch onderzoek verricht maar wel voldoende om enkele vergelijkingen te kunnen maken. Voor
de regio dichtbij Brugge is er het minste informatie beschikbaar, dit komt niet alleen doordat de
veranderingen er minder groot zijn, maar ook doordat door onder meer de vele oorlogen en ander
onheil in de 17e eeuw er veel bronnen verloren gegaan zijn. Het onderzoek dat reeds is gevoerd
behandelt voornamelijk Zeeuws-Vlaanderen en de kasselrij Veurne. De situatie zal dus niet worden
vergeleken met gebieden uit de watering Groot-Reigarsvliet of dichtbijgelegen wateringen, maar met
iets verder afgelegen gebieden binnen de Vlaamse kustvlakte.
Voor de Oude Groedsche Polder zijn er opnieuw gegevens beschikbaar voor het jaar 1617. Door
stormvloeden die een zwaardere impact hadden en kunstmatige militaire inundaties kende Zeeuws-
Vlaanderen op landschappelijk en ecologisch vlak een heel andere evolutie dan de streek nabij
Brugge87. De informatie uit 1617 is opnieuw afkomstig uit een ommeloper, namelijk die van de
Groedewatering. Deze ommeloper werd opgesteld kort na de inpoldering van het gebied dat in 1583
werd geïnundeerd.88 In de Oude Groedsche Polder zette zich de eigendomsconcentratie voort. Het
aantal kleingrondbezitters bleef sterk afnemen, maar ook de middelgrote eigenaars die in 1552
voornamelijk een toename van hun bezit kenden zagen hun oppervlakte nu slinken. Hiervan
profiteerden de grootgrondbezitters. De eigenaars met meer dan 25 ha bezaten 59% van de totale
oppervlakte. In 1552 bezaten zij 26,2% van alle grond, zij hebben dus de oppervlakte die zij bezaten
voor de inundaties meer dan verdubbeld.89
Op grotere schaal geeft het werk van P.J. Van Cruyningen meer informatie over de
eigendomsverhoudingen in West-Zeeuws-Vlaanderen, waarvan de Oude Groedsche Polder deel
uitmaakte. In een bron uit 1665 werden alle eigenaars opgetekend met als doel het invoeren van een
algemene vermogensbelasting, die er uiteindelijk niet gekomen is. In totaal geeft Van Cruyningen zo
informatie over een gebied van 21 154 ha. Uit de gegevens blijkt dat er voornamelijk grootgrondbezit
was, 40% van al het land was in eigendom van eigenaars met meer dan 100 ha. Dit was voornamelijk
in bezit van eigenaars die zelf niet in West-Zeeuws-Vlaanderen woonachtig waren. Hun bezittingen
87
Gelorini (V.),Lehouck (A.),Vanslembrouck (N.), et al. “Interdisciplinair onderzoek naar verdwenen
cultuurlandschappen in het grensgebied van Vlaanderen en Nederland: problemen, nieuwe mogelijkheden en
toepassingen.” In: VOBOV-INFO 64 (2010), p. 2 88
Lamon (R.). Groedsche Polder, p. 134 89
Ibidem, p. 152
40
lagen verspreid over het gebied waardoor één eigenaar nooit meer dan 10% van alle gronden binnen
een parochie in bezit had. Binnen het onderzoeksgebied was er een duidelijk verschil tussen de
regio’s die na de 16e eeuw opnieuw waren ingepolderd en de regio’s die nooit overstroomd zijn
geweest. In laatstgenoemde regio’s hadden de lokale boeren een groter aandeel in het grondbezit. In
vergelijking met Ramskapelle was er in West-Zeeuws-Vlaanderen in de 17e eeuw veel meer
grootgrondbezit, veel van die grond was recent opnieuw ingepolderd. Hierbij was het zo dat de
grootgrondbezitters in de heringedijkte gebieden nagenoeg allemaal buiten
West-Zeeuws-Vlaanderen woonachtig waren. In de gebieden die tijdens de 16e eeuw niet onder
water kwamen te staan lagen de verhoudingen anders en was er iets meer grond in handen van de
lokale bevolking.90
Ook voor de kasselrij Veurne zijn in de 17e eeuw de beschikbare bronnen beperkter. Voor een
analyse baseert Vandewalle zich nu op de terriers (landboeken) van de parochies Houtem en Vincke
en enkele verkoopakten. Het onderzoeksgebied valt slechts gedeeltelijk binnen de polderstreek. Het
andere gedeelte valt binnen het zandleemgebied dat bij Binnen-Vlaanderen hoort. Een vergelijking
met Ramskapelle maken is mogelijk, maar er moet dus rekening mee gehouden worden dat het geen
vergelijking is met een gebied dat volledig binnen hetzelfde sociaal agrosysteem van de kust valt. De
twee parochies samen hebben een oppervlakte van 1 801 ha. In vergelijking met de resultaten van
de 16e eeuw voor de kasselrij Veurne is de overeenkomst dat de verdeling van het aantal eigenaars
volgens grootte van het bezit nagenoeg identiek is, het verschil is dat de oppervlakte van het klein
grondbezit is toegenomen, die van het middelgroot lichtjes is verminderd en die van het groot
grondbezit met een kwart is gedaald. Vandewalle vermoedt dat die afname van het groot grondbezit
te wijten is aan het verkopen en opsplitsen van enkele grote domeinen na de crisis aan het eind van
de 16e eeuw.91 De evolutie in de twee parochies is dus voor een gedeelte gelijkaardig aan de
veranderingen van de bezitsverhoudingen in Ramskapelle, met als verschil dat in Ramskapelle naast
het groot grondbezit ook het middelgroot grondbezit een afname kende en dit ten voordele van het
klein grondbezit.
4.5 1788: vergelijking met andere resultaten Voor de 17e eeuw kon er aan de hand van het werk van Vandewalle en Van Cruyningen, nog een
vergelijking worden gemaakt met de bezitsstructuren in de kasselrij Veurne en in
West-Zeeuws-Vlaanderen, voor de 18e eeuw zijn er geen absolute cijfers meer beschikbaar. In
West-Zeeuws-Vlaanderen was het, door ofwel een gebrek aan bronnen ofwel verloren gegane
90
Van Cruyningen (P.J.). Behoudend maar buigzaam. Boeren in West-Zeeuws-Vlaanderen, 1650-1850, p. 103-
105 91
Vandewalle (P.). Veurne, p. 139-142
41
bronnen, voor Van Cruyningen onmogelijk opnieuw een doorsnede te maken. Ondanks enkele
tekortkomingen kan hij aan de hand van informatie uit de transportakten toch de evolutie volgen van
de bezitsverhoudingen tot in de 1e helft van de 19e eeuw volgens sociale groep maar niet volgens
omvang.92 Wat wel geweten is, is dat tot ver in de 19e eeuw - en dan voornamelijk in de recent
ingepolderde gebieden - het land in handen bleef van grootgrondbezitters. Dit waren stedelingen en
instellingen die zelf niet woonachtig waren in West-Zeeuws-Vlaanderen en die hun eigendom
verpachtten aan kapitaalkrachtige boeren, naast hen waren er enkele grote boeren die de grond van
hun bedrijf in eigen bezit hadden. De meeste landarbeiders waren er landloos en middelgrote boeren
waren slechts zeer gering in aantal.93 In Ramskapelle heeft er zich tussen 1654 en 1788 opnieuw een
proces van eigendomsconcentratie voorgedaan. Ondanks het ontbreken van gelijkaardig
vergelijkingsmateriaal zijn er geen aanwijzingen dat er voor de eigendomsverhoudingen binnen de
kustvlakte een tegenovergestelde evolutie heeft plaatsgevonden. Dit weet men aan de hand van de
bedrijfsgroottes, die verder in dit onderzoek worden besproken.
92
Van Cruyningen (P.J.). Behoudend maar buigzaam, p.105 e.v. 93
Van Cruyningen (P.J.). “Waterbeheer, landbouw en samenleving in West-Zeeuws-Vlaanderen in de 17e en 18
e
eeuw”, In: Jaarboek voor ecologische geschiedenis, 2001, p. 58-59
42
5 Eigendom, pacht en bedrijfsgroottes
Nadat we in het vorig hoofdstuk enkel de eigendomsverhoudingen hebben bestudeerd zullen we in
de volgende paragrafen de informatie bespreken die de ommelopers bevatten i.v.m. de
bedrijfsgroottes en de verhouding tussen eigendom en pacht zowel binnen de bedrijven als binnen
de volledige parochie. Hierbij gaat het grootste deel van de aandacht uit naar de 18e eeuw om de
eenvoudige reden dat de ommeloper uit 1788 veel meer informatie verschaft over de bedrijven, de
bedrijfsgroottes,… dan zijn voorgangers. In de vorige ommelopers was de informatie bruikbaar voor
dit hoofdstuk grotendeels beperkt tot de percelen met een hofstede.
5.1 Bedrijfsgroottes 1788 Ramskapelle Voor de ommeloper van 1788 kennen we dankzij de informatie in de linkermarge van elk perceel de
gebruiker. Met deze informatie hebben we de gebruikers opgedeeld volgens dezelfde opdeling als
we reeds eerder gedaan hebben met de eigendomsverhoudingen, om zo duidelijk de
eigendomsverhoudingen met de ‘gebruikersverhoudingen’ te analyseren. Aan de hand van de
gegevens over de gebruikers kunnen we een idee krijgen van de bedrijfsgroottes binnen Ramskapelle
aan het eind van de 18e eeuw. Hierna zullen we de termen gebruiker en bedrijf door elkaar gebruiken
maar er moet rekening mee gehouden worden dat er enkel binnen de grenzen van de parochie werd
gewerkt en dat het dus mogelijk is dat er sommige gebruikers ook nog gronden hadden in de
naburige parochies, waardoor voor sommige bedrijven niet de volledige oppervlakte gekend is. Om
dit na te gaan zullen we de resultaten met enkele andere studies vergelijken om zo alles beter in zijn
context te kunnen plaatsen.
De gehanteerde onderverdeling van bedrijfsgroottes komt grotendeels overeen met de indeling die
Vandewalle gemaakt heeft voor de polderstreek in de kasselrij Veurne.94 Het verschil zit hem in de
afbakening tussen de dwergbedrijven en de kleine bedrijven. Vandewalle legt de grens tussen beide
categorieën op 3 hectare. Om de bedrijfsgroottes beter te kunnen vergelijken met de
eigendomsverhoudingen hebben we de grens tussen de dwergbedrijven en kleine bedrijven op 5
hectare gelegd. Zo valt de grens tussen beide categorieën samen met de grens tussen het klein
grondbezit en het beperkt grondbezit. Op die wijze krijgt men volgende indeling:
94
Vandewalle (P.). Veurne, p. 87-88
43
Tabel 8 Indeling bedrijfsgroottes gebaseerd op Vandewalle
Dwergbedrijven 0-5 ha
Kleine bedrijven 5-10 ha
Middelgrote bedrijven 10-25 ha
Grote bedrijven 25+ ha
In totaal waren er 108 verschillende gebruikers die gemiddeld een oppervlakte van 7,22 ha tot hun
beschikking hadden. Omgerekend waren er per 100 ha gemiddeld 13,9 gebruikers aanwezig. Het
aantal grondeigenaars lag met 198 in aantal een stuk hoger. Zij beschikten gemiddeld over 3,94 ha
grond. Als we deze cijfers vergelijken met elkaar dan is het eenvoudig te stellen dat de bedrijven
sterker geconcentreerd waren dan de eigenaars aangezien elke gebruiker bijna dubbel zoveel grond
tot zijn beschikking had als een eigenaar. Hierbij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat er
geweten is dat het grootgrondbezit van onder meer de stedelingen en de grote religieuze instellingen
verspreid lag over een groot gebied, terwijl men voor een goed beheer er eerder voor zorgt dat de
gronden van een bedrijf dicht bij mekaar liggen.
Tabel 9 Bedrijfsomvang volgens categorie 1788
Ommeloper 1788 gebruikers
Grootte bedrijf
(ha)
Absoluut aantal
gebruikers
Relatief aantal
gebruikers
Absolute
oppervlakte
totaal (ha)
Relatieve
oppervlakte
totaal
0-5 72 66,7% 118,2 15,1%
5-10 21 19,4% 163,4 20,9%
10-25 5 4,6% 83,6 10,7%
25+ 10 9,3% 415,4 53,2%
Totaal 108 100,0% 780,6 100,0%
Als we kijken naar de onderverdeling volgens grootte dan waren de dwergbedrijven - met 66,7% van
alle bedrijven - in aantal duidelijk in de meerderheid, maar in oppervlakte bestreken zij slechts 15,6%
van het totaal. Bij de kleine bedrijven kwamen de percentages van aantal bedrijven en ingenomen
oppervlakte - met 20% - overeen. De middelgrote bedrijven kenden in Ramskapelle de kleinste
vertegenwoordiging, zowel in aantal als in oppervlakte. Nog geen 10% van alle bedrijven behoorde
tot de grote bedrijven maar samen hadden zij met 53,2% iets meer dan de helft van alle grond in
handen. Als we kijken naar de categorie van de grote bedrijven zien we dat dit een erg ruime
categorie is. De grote bedrijven hadden een gemiddelde oppervlakte van 41,5 ha. De meeste grond
in gebruik van één persoon was 74,8 ha (dit is ongeveer 10% van het totale grondgebied). Die grond
was in handen van Philips Bulcke, van wie geweten is dat hij tijdens het ancien régime hoofdman was
44
van Ramskapelle95, en na de Franse Revolutie ‘agent municipal de la commune de Ramscapelle’
werd.96
5.2 Bedrijfsgroottes in de Vlaamse kustvlakte In dit hoofdstuk zullen we de bedrijfsgroottes in Ramskapelle vergelijken met enkele andere
gebieden. Vooraleer we hiermee van start gaan wordt er aan de hand van secundaire literatuur kort
een evolutie gegeven van de bedrijfsgroottes vanaf de late middeleeuwen tot aan het eind van het
ancien régime. Op basis van het werk van Soens en Dombrecht is het mogelijk een idee te hebben
van het aantal en de grootte van de bedrijven in de buurt van Ramskapelle. Aan de hand van het
werk van Vandewalle voor de kasselrij Veurne en van Van Cruyningen voor West-Zeeuws-Vlaanderen
is het voor de 18e eeuw mogelijk het aantal bedrijven en de groottes ervan te vergelijken.
Op basis van het dalend aantal hofstedes doorheen de tijd heeft men voor andere gebieden reeds de
bedrijfsconcentratie aangetoond.97 Net zoals bij de eerder besproken eigendomsconcentratie
werden de grootste veranderingen genoteerd tussen de 15e en de 16e eeuw. Ook voor Ramskapelle
was dit met een daling van 53 naar 41 hofstedes in die periode het geval. In Ramskapelle was er in
1654 opnieuw een stijging van het aantal hofstedes, waarna er in 1788 een terugkeer was naar
hetzelfde niveau als in 1567.
Samen met de eigendomsconcentratie van de late middeleeuwen was er ook een
bedrijfsconcentratie. In de Vlaamse kustvlakte waren gedurende de 13e en de 14e eeuw de kleine
bedrijven het meest aanwezig. Dit waren boeren die hun grond eigengeërfd of in cijns hadden
waarbij zij veel eigendomsrechten hadden op hun gronden. Zowel in aantal als in ingenomen
oppervlakte hadden die kleine boeren een meerderheid. Echter door ecologische stress en een
tekort aan kapitaal om de zware kleigrond te bewerken gingen velen van hen failliet en moesten ze
hun cijnsgrond van de hand doen. Grond werd opgekocht door grootgrondbezitters die het land
uitgaven in pacht. Aan het eind van de late middeleeuwen kenden de grote pachters een opmars en
de gemiddelde grootte van een landbouwbedrijf nam substantieel toe.98
Als we kijken naar de 16e eeuw dan zijn voor het naburige Oostkerke de bedrijfsstructuren voor het
jaar 1570 aan de hand van parochierekeningen gereconstrueerd. Hierbij is het aangewezen om de
95
Dit was de persoon binnen een parochie die de verantwoordelijkheid had dat alle andere
inwoners/gezinshoofden hun belasting betaalden aan het Brugse Vrije. In de 18e eeuw was dit voornamelijk
een bestuurlijke functie. (Bron: De Keyser (R.). “Hoe onze buitendorpen bestuurd werden voor de Franse
Revolutie”, in: Rond de Poldertorens, III, 1961, p. 111-112. ) 96
Coornaert (M.). Ramskapelle, p. 236 97
Cfr. infra het hoofdstuk ‘Hofstedes’ 98
Vervaet (L.). Goederenbeheer in Een Veranderende Samenleving, p. 378-381
45
resultaten van Dombrecht te bekijken en niet de resultaten opgesteld door Soens.99 Hij heeft enkel
de bedrijfsgroottes van de opzittende bedrijvers in kaart gebracht terwijl Dombrecht zowel de
opzittende als afzittende bedrijvers in zijn resultaten heeft opgenomen.100 In Dudzele, Lissewege en
Zuienkerke heeft Dombrecht de situatie onderzocht met dezelfde methode voor de jaren ’20 van de
17e eeuw. Uit deze resultaten blijkt dat voor de vier parochies de bedrijven groter dan 20 ha tussen
59% en 74% van de totale oppervlakte in beslag namen. In Oostkerke en Dudzele waren er nog
steeds veel bedrijven kleiner dan 5 ha maar de oppervlakte die zij innamen was slechts gering en
overschreed nooit 10% van het totale areaal.101 Hoewel dit slechts een veronderstelling is, zal er in
Ramskapelle dus hoogstwaarschijnlijk geen al te groot verschil geweest zijn tussen de 16e en 17e
eeuw. Als we dit nu vergelijken met de gegevens uit de ommeloper van 1788 zien we dat 53,2% van
het totale areaal werd ingenomen door bedrijven van meer dan 25 ha en als we hier het bedrijf van
Lennaert Rots bijtellen, dat 22,55 ha groot was102, dan komt men een totaal uit van iets meer dan
56%. De bedrijven kleiner dan 5 ha waren er iets talrijker dan in Oostkerke en Dudzele, terwijl de
middelgrote bedrijven tussen 10 en 25 ha slechts ca. 10% van de totale oppervlakte innamen.
Met de beperkte bruikbare bronnen voorhanden weet men dat in de 16e eeuw in de polderstreek
van de kasselrij Veurne de middelgrote en grote bedrijven dominant waren. In de volgende eeuwen
heeft daar een evolutie plaatsgevonden waarbij rond 1600 de middelgrote bedrijven een afname
kenden en dit ten voordele van de kleine bedrijven en vooral de grote bedrijven. Voor de 18e eeuw is
er meer informatie beschikbaar Ten opzichte van de 16e eeuw is er een opvallende daling van het
aantal middelgrote bedrijven en dit voornamelijk ten voordele van de grote bedrijven. De toestand is
dus vergelijkbaar met de toestand in Ramskapelle waarbij het belang van de middelgrote bedrijven
beperkt is en de grote bedrijven overheersend zijn. Dit verklaart men door de demografische groei
die er was tijdens de 18e eeuw. Die zorgde ervoor dat de middelgrote bedrijven gesplitst werden om
zo de bevolkingstoename op te vangen. Een andere reden om de afname van het aantal middelgrote
bedrijven te verklaren is dat zij werden opgeslorpt door de grote bedrijven.103
99
Soens (T.). Spade in de dijk, p. 83-88 100
Opzittende bedrijvers waren individuen die onder de jurisdictie van een bepaalde parochie vielen en daar
ook woonachtig waren, afzittende bedrijvers hadden grond in een parochie, maar de belangrijkste en de
meeste van hun gronden waren in een andere parochie gevestigd. (Dombrecht (K.).
Plattelandsgemeenschappen, p. 94) Bij de bedrijfsgroottes voor 1788 aan de hand van de ommeloper kan men
dus stellen dat zowel de opzittende en de afdrijvende bezitters zijn opgenomen 101
Dombrecht (K.), Plattelandsgemeenschappen, p. 94-95 102
Zo worden alle bedrijven groter dan 20 ha opgenomen. 103
Vandewalle (P.). Veurne, p.101-112
46
Voor West-Zeeuws-Vlaanderen heeft Van Cruyningen de bedrijfsgroottes geanalyseerd voor de
periode van het laatste kwart van de 17e eeuw tot aan het eind van de 18e eeuw. De gemiddelde
bedrijfsgrootte lag daar een stuk hoger met een groot aantal bedrijven van meer dan 50 ha. In de
1e helft van de 18e eeuw heeft de auteur ook een sterke daling vastgesteld van het aantal
middelgrote bedrijven.104 Het areaal dat zij in bezit hadden halveerde. Ook het aantal bedrijven
tussen de 30 en 50 ha minderde. De oorzaak hiervan was hoogstwaarschijnlijk een uitbreiding van
die bedrijven waardoor ze groter werden dan 50 ha. Deze evolutie deed zich ook voor in andere
kustgebieden zoals in de Antwerpse polders. Op het einde van de 18e eeuw werd de landbouw in
West-Zeeuws-Vlaanderen gedomineerd door grote bedrijven. Ca. 90% van het areaal was in handen
van boeren met minimum 30 ha land. De overgebleven 10% van het areaal werd ingenomen door
kleine boeren. 105 In vergelijking met Ramskapelle waren de grote bedrijven er dus nog groter en hun
belang was ook groter.
Alhoewel de gegevens van de bedrijfsgroottes voor 1700 ontbreken voor Ramskapelle kunnen we
met enige voorzichtigheid stellen dat zich in Ramskapelle dezelfde transitie heeft voorgedaan als in
de rest van de kustvlakte, met daarbij de nuance dat het aandeel van kleine bedrijven na 1500
waarschijnlijk minder is afgenomen dan in andere gebieden en dat in de overgang van de late
middeleeuwen naar de vroegmoderne tijd de grote en middelgrote bedrijven aan belang hebben
gewonnen maar dat aan het einde van de 17e eeuw en tijdens de 18e eeuw de middelgrote bedrijven
voor een groot deel ofwel zijn opgesplitst ofwel opgeslokt door de grotere bedrijven.
5.3 Verhouding eigendom/pacht Nadat we in het vorige hoofdstuk de grootte van de bedrijven hebben bestudeerd zullen we nu
bekijken hoe die bedrijven waren samengesteld. We hebben het aandeel van pacht tegenover
eigendom bestudeerd vanuit twee standpunten: eerst hoe de verhouding was binnen de parochie en
daarna hoe die verhouding was binnen de bedrijven zelf. Op basis van de ommeloper uit 1788 kon
voor elk perceel naast de eigenaar ook nagegaan worden wie de gebruiker was van dat perceel. Zo
was het mogelijk te bekijken of de gebruiker en de eigenaar dezelfde persoon waren of niet en deze
gegevens te onderzoeken.
104
In de studie worden de bedrijven van 10 tot 30 ha als middelgroot bedrijf ingedeeld. 105
Van Cruyningen (P.J.). Behoudend maar buigzaam, p.98-103
47
5.3.1 Verhouding eigendom/pacht binnen de parochie
Tabel 10 Verhouding eigendom/pacht binnen de parochiegrenzen aan de hand van de
ommeloper uit 1788 (totale oppervlakte = 780,6 ha)
Aantal
percelen
Aantal percelen
eigenaar=gebruiker
Aantal percelen
eigenaar=gebruiker(%)
Oppervlakte
eigenaar=
gebruiker
Oppervlakte
eigenaar =
gebruiker (%)
1034 49 4,7% 37,82 ha 4,8%
In 1788 was slechts bij 49 van de 1 034 percelen de eigenaar dezelfde persoon als de gebruiker. In
oppervlakte kwam dit overeen met 37,8 ha ofwel 4,8% van de totale oppervlakte. Iets meer dan 95%
van de grond werd dus uitgegeven in pacht. Bij de voorgaande ommelopers werden de gebruikers
van de percelen niet neergeschreven, maar dit werd wel gedaan bij de hoeves. De eigenaar van het
perceel met daarop een hoeve werd vermeld alsook de bewoner van de hoeve106. De meeste hoeves
hadden in hun directe nabijheid gronden die bewerkt werden door de bewoners van de hoeves. Als
we hierbij kijken naar de cijfers voor 1788 dan waren er 39 van de 42 hoeves die verpacht werden
wat overeenkomt met een totaal van 92,8%. Dit komt dus grotendeels overeen met het percentage
van verpachte percelen. Om een indicatie te hebben van de hoeveelheid verpachte gronden in de
vorige ommelopers kunnen we dus kijken naar het aantal verpachte hoeves die niet de exacte
verhouding van eigendom en pacht zullen weergeven maar wel een indicatie geven zodat we de
verandering over de 4 ommelopers heen kunnen reconstrueren.
Aan de hand van deze methode zien we duidelijk het steeds groter wordende aandeel van pacht. In
1447 waren reeds 60,4% van alle hofstedes verpacht. Tussen 1447 en 1567 was er de grootste
stijging in het aandeel en kwam het aantal verpachte hoeves uit op 78,0%,107 dit voornamelijk door
een afname van het totaal aantal hoeves, waarbij het aantal verpachte hoeves constant bleef.
Nadien bleef het aandeel verpachte hoeves toenemen. In 1654 kwam dit door een effectieve stijging
van het aantal verpachte hoeves - van 32 in 1567 naar 39 in 1654 - waarmee 84,8% van alle hoeves in
pacht werden uitgegeven. In 1788 steeg het aandeel verpachte hoeves opnieuw door een daling van
het totaal aantal hoeves waarbij het aantal verpachte hoeves constant bleef. In 1788 waren zo 92,9%
van alle hoeves verpacht.
Als we de cijfers van het aantal verpachte hoeves vergelijken met andere resultaten binnen de
Vlaamse kustvlakte, dan zien we veel overeenkomsten doorheen de tijd. In het toen recent
106
Net zoals in ander onderzoek werd ervan uitgegaan dat als de bewoner niet werd vermeld in de
perceelsbeschrijving dit de eigenaar zelf was. 107
Zie tabel 16
48
ingepolderde gebied van Watervliet nabij de Braakman werd in 1544 81,0% van alle grond verpacht,
wat dicht aansluit bij de 78,0% verpachte hoeves in Ramskapelle.108 In de polderstreek van de
kasselrij Veurne was in 1569 het aandeel pacht met 90,6% reeds een stuk hoger. Voor latere
tijdstippen was het voor Vandewalle niet mogelijk de verhouding eigendom/pacht opnieuw te
berekenen.109 In West-Zeeuws-Vlaanderen werd in 1665 ook 90% van alle grond uitgegeven in pacht.
Dit waren wel grotendeels heringepolderde gebieden. In de gebieden die gespaard bleven van
overstromingen tijdens de 16e eeuw lag de verhouding anders en werd er slechts 70% van de grond
uitgegeven in pacht.110 Exacte cijfers op latere tijdstippen nog voor de Franse Revolutie zijn niet
beschikbaar, Van Cruyningen heeft pas opnieuw in 1825 de percentages kunnen berekenen en
daaruit blijkt dat het aandeel pacht was achteruitgegaan en dat voor het ganse gebied nu ten minste
40% van alle grond in handen was van de boeren zelf. Al van aan het eind van de 17e eeuw begonnen
de boeren land op te kopen. De meeste grond werd door hen opgekocht tussen 1760 en 1780. Als
de grondprijzen niet al te hoog waren probeerden de boeren er hun grondbezit uit te breiden. Voor
boeren was het door het toenemende verschil tussen de pachtprijzen en de loonkosten ten opzichte
van de stijgende graanprijzen interessant grond te kopen. De niet-boeren zoals adel en de burgerij
deden hun grond van de hand.111 Doordat de inkomsten uit pacht niet stegen en de geschotgelden
die moesten betaald worden daarentegen wel daalde het rendement van het grondbezit sterk.112
Alhoewel exacte cijfers voor de 18e eeuw dus ontbreken is het aandeel van pacht tussen 1665 en
1825 gedaald in West-Zeeuws-Vlaanderen terwijl dit in Ramskapelle tussen 1654 en 1788 gestegen
is. In Ramskapelle was het wel zo dat in 1788 enkele boeren nog pachters waren maar door
toevoegingen in de marge van de ommeloper is te lezen dat ook zij grond opkochten rond de
eeuwwisseling. Mogelijk was het ook zo dat zij grond begonnen op te kopen maar dit zou nog verder
moeten onderzocht worden op basis van bronnen uit de 19e eeuw, maar dit ligt niet meer in het
bestek van dit werk.
5.3.2 Eigendom en pacht binnen de bedrijven Nadat we in de vorige paragrafen het aantal en de grootte van de bedrijven hebben bestudeerd en
ook de verhouding van eigendom en pacht binnen de parochie zullen we hier met de gegevens van
de ommeloper uit 1788 de verhouding van eigendom en pacht bestuderen binnen de bedrijven zelf.
108
Soens (T.). Spade in de dijk, p.85-86 109
Vandewalle (P.). Veurne, p.94-95 110
Van Cruyningen (P.J.). Behoudend maar buigzaam, p.104 111
Die grond werd niet enkel verkocht aan boeren, de Vlaamse burgerij kocht in dezelfde periode ook veel
land. 112
Van Cruyningen (P.J.). Behoudend maar buigzaam, p.106-116
49
Voor de grote en middelgrote bedrijven werd bij de bedrijven die zowel uit pacht als eigendom
bestonden nagegaan welk aandeel van de grond uit pacht bestond en welk aandeel in eigen bezit
was.113 Bij de kleine bedrijven werd dit niet gedaan omdat de combinatie van pacht en eigendom niet
voorkwam, bij de dwergbedrijven was er slechts 1 bedrijf waarvan de bedrijver een deel van de
grond in pacht had en een deel in eigen bezit.
Van de 10 grote bedrijven waren er 6 die volledig uit pacht bestonden. Er was geen enkel bedrijf dat
volledig toebehoorde aan de persoon die het uitbaatte. 4 bedrijven bestonden uit een combinatie
van eigen grond en gepachte grond. Daarvan waren er 3 waarvan meer dan 95% van de grond in
pacht werd gehouden.
Ook bij de 5 middelgrote bedrijven had pacht de grote bovenhand. Er was slechts 1 bedrijf waarvan
de uitbater ook grond in bezit had. Dit was Michiel Verstraete die 2,4 ha ofwel omgerekend net geen
13% van de totale oppervlakte van zijn bedrijf (18,8 ha) in eigen bezit had.
Van de 21 kleine bedrijven waren er 20 die volledig in pacht werden gehouden. Er was 1 bedrijf dat
volledig in eigendom was van de uitbater. Van de 72 dwergbedrijven waren er 61 die volledig in
pacht werden gehouden, was er 1 bedrijf waarvan de uitbater ook een deel in eigen bezit had en
waren er 10 waarvan de eigenaar ook de uitbater van het bedrijf was.
Alles samengeteld waren er 91 bedrijven die volledig uit pacht bestonden, 6 bedrijven die een
combinatie waren van pacht en eigen bezit en 11 bedrijven waarvan de gebruiker ook de eigenaar
van de grond was. Hierbij is het zo dat bedrijven in eigen bezit niet voorkwamen bij de middelgrote
en grote bedrijven, enkel bij de bedrijven kleiner dan 10 ha en dan nog voornamelijk bij de bedrijven
kleiner dan 5 ha, hun aandeel was dus zeer klein en verwaarloosbaar. Het aandeel van gemengde
bedrijven was zeer gering bij de dwergbedrijven en bij de kleine bedrijven kwamen gemengde
bedrijven niet voor. Daarentegen bestond een derde van alle bedrijven groter dan 10 ha uit een
combinatie van pacht en eigen bezit. Bij een gemengd bedrijf was het zo dat het eigen bezit slechts
een zeer klein deel uitmaakte van het totale areaal van het bedrijf. Als we dit vergelijken met andere
gebieden die deel uitmaakten van het sociaal agrosysteem van de kust dan zien we voor de
polderstreek in de kasselrij Veurne vergelijkbare resultaten. Daar was net geen 80% van alle
bedrijven volledig in pacht, iets meer dan 18% was er een gemengd bedrijf en minder dan 2% van alle
bedrijven werden in volledige eigendom uitgebaat. Hetzelfde patroon was ook waarneembaar
113
Zie hiervoor bijlage 1.
50
waarbij de grote bedrijven grotendeels pachtbedrijven waren en de eigendomsbedrijven
voornamelijk voorkwamen in de categorie van de kleine en de dwergbedrijven.114
5.4 Verhouding eigenaars/pachters Zoals we reeds weten waren er bijna dubbel zoveel grondeigenaars als pachters en waren slechts
11 bedrijven volledig in eigendom van de uitbater zelf. Daaruit kan men eenvoudig afleiden dat het
onmogelijk was dat een pachter al zijn grond pachtte bij één en dezelfde grondeigenaar. Als we dan
bij enkele bedrijven kijken dan zien we dat de grond werd gepacht bij verschillende eigenaars, zowel
instellingen als gewone personen. Dit was zeker het geval bij de grotere bedrijven. De grootste
pachter Philips Bulcke pachtte grond van 22 verschillende eigenaars. Ook bij de andere grote
pachtbedrijven was de grond in handen van 10 à 20 verschillende eigenaars. Ook de grond uitgebaat
door de middelgrote bedrijven was in handen van verschillende eigenaars. Hierbij lag dit aantal
tussen de 5 en 15 eigenaars. Naarmate de bedrijven kleiner werden, werd er gepacht van minder
verschillende eigenaars, wat eigenlijk ook voor de hand liggend was. Dit was hoogstwaarschijnlijk
omdat het grondbezit van de verschillende eigenaars zeer versnipperd en verspreid was over het
grondgebied van Ramskapelle maar dat men als bedrijf probeerde de grond zoveel mogelijk te
concentreren om zo het bewerken van het land eenvoudiger te maken. Als we opnieuw naar Philips
Bulcke kijken zien we dat al zijn gronden zich in de beginnen 25, 57, 59, 60, 62, 65, 66, 69 en 81
bevonden. Op het 81ste begin na waren dit allemaal beginnen die aan elkaar grensden. Binnen deze
beginnen volgden de percelen die gepacht werden door Bulcke elkaar op. Zo zien we dat zijn gronden
zich grotendeels in een aaneengesloten gebied ten noorden en westen van het dorpscentrum van
Ramskapelle situeerden. Ook bij Livinius Tempelaere, die in Ramskapelle 47,0 ha in pacht had duikt
hetzelfde patroon op. De gronden die hij gebruikte waren gesitueerd in het 45e, 55e, 66e, 68e en 82e
begin. Op het 68e begin na was dit opnieuw een aaneengesloten gebied. Ook bij de andere
gebruikers herhaalde dit patroon zich waarbij hun percelen in de ommeloper elkaar opvolgden en zo
clusters vormden.
114
Vandewalle (P.). Veurne, p. 114-115
51
6 Het religieuze bezit
In Noordwest-Europa waren de kerkelijke instellingen belangrijke grondbezitters en dit zeker in de
kustgebieden waar zij een sterke invloed hebben uitgeoefend op de vorming van het rurale
landschap, niet alleen door de eerste ontginning van de gronden, waarbij de monniken gebieden
indijkten met de schop in de hand (een beeld dat tegenwoordig achterhaald is en genuanceerd moet
worden), maar later ook nog door de exploitatie van die gronden.115 Het belangrijkste doel van dit
kerkelijk grondbezit in de kuststreek was inkomsten en voedsel genereren. Instellingen moesten
zelfvoorzienend zijn en hierbij werd voornamelijk gesteund op inkomsten uit onroerende goederen.
Als er gekeken wordt naar bijv. het Sint-Janshospitaal van Brugge, dan blijkt dat die instelling uit het
eigen grondbezit, waarvan het grootste deel extramuros viel te situeren, 70 tot 90% van alle
inkomsten genereerde. Ook internationaal is reeds aangetoond dat het buitensteeds onroerend goed
zeer belangrijk was voor religieuze stedelijke instellingen.116 Voor de Vlaamse kustvlakte is de
algemene tendens dat tussen de 14e en de 16e eeuw het kerkelijk bezit toenam. Deze toename had
als oorzaak een toename van het bezit van de lokale parochiale instellingen. Hiertoe behoorden
onder meer de lokale kerk, de kapellen, de parochiale armendissen zoals de Tafel van de Heilige
Geest en de gilden. Het bezit van de reguliere instellingen en de stedelijke instellingen met onder
meer de hospitalen, begijnhoven en godshuizen veranderde slechts weinig doorheen de tijd.117
Tabel 11 Overzicht geestelijk bezit
115
Zie o.a Rippon (S.). Water and wetlands in medieval estate management: Glastonbury Abbey, Meare and
the Somerset Levels in South West England, In: Klapste, J (ed.).Water Management in the Medieval Rural
Economy, Ruralia V, Pamatky Archeologicke - Supplementum, 17. Prague: Institute of Archaeology, 2005, p.93
en Lehouck (A.), en Van Acker (J.). “Vorming Van Monastieke Landschappen? Domeinbeheer Door Religieuze
Instellingen in Noordwest-Europa Van De 12de Tot De 18de Eeuw.” In: Vorming Van Monastieke
Landschappen? Domeinbeheer Door Religieuze Instellingen in Noordwest-Europa Van De 12de Tot De 18de
Eeuw. Ed. Jan Van Acker. Vol. 11. Gent: Academia Press, 2012, p. 1 116
Vervaet (L.). Goederenbeheer in Een Veranderende Samenleving, p. 50-52 117
Soens (T.). Spade in de dijk, p. 90-96
Ommeloper Aantal
instellingen
Gemiddelde
oppervlakte (ha)
Totale
oppervlakte (ha)
Procentueel
aandeel van de
totale
oppervlakte
1447 32 2,21 70,75 9,2%
1567 41 2,44 100,13 13,3%
1654 41 2,29 93,84 12,6%
1788 37 2,70 100,03 12,8%
52
Als we naar het kerkelijk grondbezit binnen Ramskapelle kijken zien we dat in 1447 het kerkelijk bezit
met 70,6 ha 9,2% van de totale oppervlakte bedroeg en in 1567 met 100,1 ha 13,3%. Tussen de 15e
en de 16e eeuw zien we hier dus ook een toename van het kerkelijk bezit. Elke kerkelijke instelling
had in 1447 gemiddeld 2,21 ha in bezit en in 1567 2,44 ha. De toename van het kerkelijk grondbezit
is dus voornamelijk toe te schrijven aan nieuwe kerkelijke instellingen die grondbezit hebben
verworven en in mindere mate aan gebiedsuitbreiding van de reeds aanwezige instellingen. In 1447
waren er 32 verschillende instellingen, in 1567 waren er 9 meer met een totaal van 41. Voor Dudzele
heeft Dombrecht ook een analyse gemaakt van het kerkelijk bezit. Daar lag in 1447 het aandeel van
het religieuze bezit met 28,8% veel hoger. In absolute waarden gezien was er een grotere toename
van het religieuze bezit in Dudzele tussen 1447 en 1567, procentueel komt de toename overeen met
ca. 4 procentpunten in Ramskapelle en ca. 5 procentpunten in Dudzele, waar het religieuze bezit in
1567 33,9% bedroeg. 118
In 1654 hadden nog steeds evenveel kerkelijke instellingen bezit maar samen bezaten zij iets minder
oppervlakte, in totaal bestreken zij 12,6% van de totale oppervlakte. In 1788 bleef de situatie
opnieuw grotendeels ongewijzigd. Het aantal instellingen daalde van 41 naar 37 en de gemiddelde
oppervlakte per instelling steeg lichtjes.
Om ook hier beter de evolutie binnen het religieuze bezit te onderzoeken en te kunnen vergelijken
met andere gebieden hebben we al het bezit opgedeeld volgens de drie eerder vermelde
categorieën: de eerste categorie bevat de reguliere instellingen, de tweede categorie de parochiale
instellingen en de derde categorie omvat de stedelijke hospitalen, godshuizen en begijnhoven. Om
de verschillende instellingen in de juiste categorie onder te brengen werden enkele hulpmiddelen
gebruikt. Bij de meeste instellingen was uit de titel duidelijk af te leiden tot welke categorie ze
behoorden maar waar niet werd secundaire literatuur geraadpleegd.119 Voor de parochiale
instellingen werd ook nog apart de evolutie van de instellingen uit Ramskapelle zelf nagegaan.
118
Dombrecht (K.). Plattelandsgemeenschappen, p. 88 119 Callewier (H.). De Papen Van Brugge : De Seculiere Clerus In Een Middeleeuwse Wereldstad (1411-1477).
Leuven: Universitaire pers, 2014
53
6.1 Religieus bezit 1447
Tabel 12 Religieus bezit 1447
Categorie Aantal
instellingen
Totale
oppervlakte
(ha)
Procentueel
aandeel van
het religieuze
bezit
Parochiaal 25 53,9 76,2%
Regulier 5 11,0 15,6%
Hospitaal 2 5,8 8,2%
Totaal 32 70,7 100,0%
In 1447 zien we dat de parochiale instellingen zowel in aantal als in oppervlakte het overwicht
hadden. Van de net geen 54 ha religieus bezit was er 28,3 ha in bezit van parochiale instellingen uit
Ramskapelle zelf, daarvan behoorde 12 ha aan de kerk van Ramskapelle. Dit was de kerkelijke
instelling met het grootste bezit. Na de parochiale instellingen kwamen de reguliere instellingen,
maar het verschil in bezitsomvang tussen beide was zeer groot. De reguliere instellingen hadden
afgerond 5 keer minder grondbezit. De stedelijke instellingen hadden het kleinste aandeel met net
geen 6 ha. Als we de resultaten vergelijken met het naburige Dudzele dan valt op dat daar niet de
parochiale maar de reguliere instellingen de bovenhand hadden. Dit was onder meer door de
nabijheid van de Abdij ter Doest die in Dudzele zeer veel grond had. In Ramskapelle was de abdij ook
vertegenwoordigd, maar in een veel kleinere mate met slechts 6,5 ha t.o.v. 376,8 ha in Dudzele.120
120
Dombrecht (K.). Plattelandsgemeenschappen, p. 90-91
54
6.2 Religieus bezit 1567
Tabel 13 Religieus bezit 1567-1577
Ommeloper
1567
Aantal
instellingen
Totale
oppervlakte
(ha)
Procentueel
aandeel van
het religieuze
bezit
Parochiaal 29 76,1 76,0%
Regulier 9 14,3 14,3%
Hospitaal 3 9,7 9,7%
Eindtotaal 41 100,1 100,0%
In 1567 zijn de grootste veranderingen vast te stellen. Er was een algemene toename van het
religieuze bezit maar de onderlinge verhoudingen tussen de verschillende categorieën bleven
nagenoeg ongewijzigd. De parochiale instellingen bezaten nu 22,2 ha meer dan in 1447 en kenden
de grootste toename, ook de reguliere instellingen en de hospitalen en andere stedelijke instellingen
kenden een toename maar niet zo sterk. De instellingen uit Ramskapelle zelf hadden nu 32,8 ha in
bezit, 4 ha meer dan in 1447. De grote toename van het bezit van de parochiale instellingen en het
religieuze bezit in zijn geheel is dus toe te schrijven aan de parochiale instellingen van buiten
Ramskapelle. Dit waren grotendeels instellingen uit de naburige parochies zoals Dudzele, Heist,
Oostkerke en Westkapelle. Het grondbezit van deze groep steeg van 42,4 naar 67,3 ha. Ook de
reguliere en de stedelijke instellingen kenden een toename van hun grondbezit. Beide groepen
hadden een gelijkaardige toename met elk iets meer dan 3 ha. In Dudzele daalde zowel de totale
oppervlakte alsook het aandeel van de reguliere instellingen. In totaal kende het kerkelijk bezit er
ook een toename maar dit was voornamelijk door een toename van het parochiaal bezit en een
minder grote toename van het bezit van de hospitalen en de stedelijke instellingen.121
121
Ibidem, p .91
55
6.3 Religieus bezit 1654
Tabel 14 Religieus bezit 1654
Ommeloper
1654
Aantal
instellingen
Totale
oppervlakte
(ha)
Procentueel
aandeel van
het religieuze
bezit
Parochiaal 31 78,7 83,8%
Regulier 7 9,4 10,0%
Hospitaal 3 5,8 6,2%
Totaal 41 93,8 100,0%
Met de resultaten van de ommeloper uit 1654 moet er voorzichtig worden omgegaan. Als er gekeken
wordt naar de evolutie van enkele instellingen afzonderlijk dan valt het op dat er t.o.v. 1567 een
kleine daling was in de totale oppervlakte terwijl in 1788 de oppervlakte van die instellingen opnieuw
even groot was als in 1567.122 Dit zou zo kunnen geweest zijn omdat er een stuk grond van de hand
werd gedaan en nadien opnieuw werd aangekocht (of toch evenveel oppervlakte), maar aangezien
dit patroon zich zoveel herhaalt zullen de veranderingen hier grotendeels te maken hebben met de
bladzijdes die uit de ommeloper werden gescheurd. Door de geringe oppervlaktes van het religieuze
bezit kan het ontbreken van één of meerdere percelen een sterke invloed hebben op de totale
cijfers. Met enige voorzichtigheid kunnen we wel concluderen dat het aantal parochiale instellingen
er weer op vooruitging en dat zij samen opnieuw iets meer oppervlakte in bezit hadden en dit was
hoogstwaarschijnlijk meer dan de 2 ha die in de tabel beschreven staat. Bij de reguliere instellingen
was er sprake van een status quo of een lichte terugval, zowel in aantal als in oppervlakte. Bij de
stedelijke instellingen was er duidelijk een afname in oppervlakte, dit voornamelijk doordat het Sint-
Janshospitaal te Brugge de helft minder grond in bezit had dan in 1567.
122
Zie bijv. het bezit van de kerk van Oostkerke: 1567: 4,0 ha; 1654: 2,0 ha en 1788: 4,0 ha en van de kerk van
Ramskapelle: 1567: 14,6 ha; 1654: 11,7 ha en 1788: 14,6 ha. In totaal waren er 8 verschillende instellingen die
dit patroon vertoonden waarvan er 6 tot de parochiale instellingen behoorden, 1 reguliere instelling en 1
hospitaal.
56
6.4 Religieus bezit 1788
Tabel 15 Religieus bezit 1788
Ommeloper
1788
Aantal
instellingen
Totale
oppervlakte
(ha)
Procentueel
aandeel van
het religieuze
bezit
Parochiaal 27 82,7 82,7%
Regulier 7 9,9 9,9%
Hospitaal 3 7,5 7,5%
Totaal 37 100,0 100,0%
Voor de ommeloper van 1788 beschikken we opnieuw over alle percelen en daarin zien we dat het
totale aantal instellingen gedaald is. Dit had als oorzaak een daling van het aantal parochiale
instellingen. Samen hadden de parochiale instellingen wel iets meer bezit dan in 1654, maar zeer
waarschijnlijk had die toename reeds plaatsgevonden tussen 1567 en 1654. Het aantal reguliere en
stedelijke instellingen is ongewijzigd gebleven. Het bezit van de parochiale instellingen uit
Ramskapelle was nagenoeg hetzelfde gebleven. Bij de reguliere instellingen was de totale
oppervlakte lichtjes gedaald (met 0,5 ha). Bij de derde categorie van de stedelijke instellingen was er
t.o.v. de situatie in 1654 een stijging in areaal van net geen 2 ha maar waarschijnlijk was dit hier ook
door het ontbreken van een pagina uit de ommeloper van 1654, aangezien het godshuis van
Sint-Obrechts in 1567 2,9 ha grond in bezit had, in het jaar 1654 1,3 ha en in 1788 3,0 ha grond, wat
slechts weinig verschilde met de situatie in de 16e eeuw.
6.5 Samenvatting Als we voor de 15e en de 16e eeuw de resultaten vergelijken met de resultaten van volledige
wateringen gelegen in de Vlaamse kustvlakte, dan zijn er duidelijk dezelfde tendensen waar te
nemen, waarbij het kerkelijk bezit een toename kende en dit voornamelijk door een toename van
het bezit van de parochiale instellingen. In vergelijking met andere onderzochte gebieden zoals
Dudzele en enkele wateringen waaronder die van de Oude Yvene en de Blankenbergse watering,123
was het totale aandeel van het kerkelijk bezit in Ramskapelle een stuk lager. Hiervoor kan een
eenvoudige verklaring gevonden worden. De oorzaak is de geringe aanwezigheid van de reguliere
instellingen. Soens en van Bavel hebben vastgesteld dat de stijging van het parochiaal bezit er
gekomen is door een combinatie van schenkingen en verkopen gedaan door lokale families. In de
vroege middeleeuwen kregen de grote abdijen en kapittels de meeste schenkingen. Vanaf de late
123
Soens (T.). Spade, p. 91-94
57
middeleeuwen hadden de oudere abdijen en kapittels minder aansluiting op de religieuze behoeften.
De afstand tussen de schenker en de ontvangende instelling werd hierdoor steeds kleiner. De
persoonlijke beleving van de godsdienst was belangrijker geworden alsook het belang van de
dorpsgemeenschappen. Zo wou men de eigen instellingen versterken of er zelf nieuwe oprichten en
had men zelf ook een sterkere greep op die instellingen om zo beter te kunnen waken over de
kwaliteit van de religieuze diensten.124
Voor de 17e en 18e eeuw heeft men minder vergelijkingsmateriaal wat betreft het kerkelijk bezit. Het
aandeel van het religieuze bezit bleef voor Ramskapelle grotendeels hetzelfde maar dezelfde evolutie
als voor de 15e en de 16e eeuw, waarbij de parochiale instellingen meer grond verwierven terwijl het
grondbezit van de reguliere instellingen en de hospitalen hetzelfde bleef of afnam, zette zich voort
maar nu aan een veel trager tempo.
124
van Bavel (B.). Transitie en continuïteit. De bezitsverhoudingen en de plattelandseconomie in het westelijk
gedeelte van het Gelders rivierengebied, ca. 1300-ca. 1570. Hilversum, 1999, p. 328-330
58
7 Het bezit in handen van edellieden
Bij het wereldlijk bezit werd voor de vier ommelopers bestudeerd hoeveel eigenaars een titel hadden
en welke oppervlakte zij in totaal in bezit hadden. Op basis van de titulatuur krijgen we zo een
indicatie van het grondbezit dat in handen was van edellieden125 en de evolutie hiervan doorheen de
tijd.
Onder de wereldlijke eigenaars waren er in de ommelopers verschillende personen die een titel
bezaten en dus tot de edellieden behoorden. Voor de vier ommelopers werd gekeken naar de
personen die een titel bezaten. Bij het verwerken van de gegevens werd gewerkt met
gestandaardiseerde namen voor de eigenaars. Bij sommige personen was het soms zo dat zij in de
ommeloper zowel met als zonder titel werden vermeld. Zodra er éénmaal een titel werd vermeld bij
een persoon werd er aangenomen dat die persoon tot de categorie van edellieden behoorde en
werd hij of zij opgenomen bij de verwerking van de gegevens. Ook de nazaten van een persoon met
titel werden in de telling opgenomen, bijv. De kinderen van Joncheer Jan de Bake werden beschouwd
als edellieden.
Er werd bestudeerd hoeveel zij elk bezaten, met hoeveel zij waren en hoe dit evolueerde doorheen
de tijd. Voor de 15e eeuw is er een repertorium beschikbaar waarin alle Vlaamse families behorend
tot de adel worden opgenoemd.126 Aan de hand van dit repertorium kan men nagaan of de personen
vermeld in de ommeloper al dan niet tot de adel behoorden. Omdat dit enkel voor de 15e eeuw
mogelijk is en niet meer nadien werd er gekozen om enkel de edellieden te identificeren aan de hand
van hun titulatuur zodat voor de vier ommelopers dezelfde methode kon gehanteerd worden.
Over de omvang van het grondbezit van de edellieden is er tot nu toe nog niet veel materiaal
verschenen. Het aantal vergelijkingen is dan ook beperkt. In het naburige Dudzele ging tussen 1447
en 1567 het adellijk grondbezit er sterk op vooruit. In 1447 behoorde in Dudzele 3,7% van alle
eigenaars tot de edellieden en samen bezaten zij 9,0% van alle grond. In 1567 was hun aantal en
totaal grondbezit er verdubbeld en kwam dit neer op 14,8% van alle eigenaars en 21,9% van het
125 Voor de problematiek rond de afbakening van de adel en de edellieden zie: Buylaert (F.). Eeuwen van
ambitie. De adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen. Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor
Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren (Vol. 21). Brussel: Lannoo. (2010).
126 Buylaert (F.). Eeuwen van ambitie...
59
grondbezit.127 In de naburige watering Eiesluis hadden in 1398 de ‘heren’ 6,1% van alle grond in
bezit.128
In de ommeloper van 1447 komen er 4 verschillende titels voor: Here, Mijnhere, Joncheer en
Joncvrauwe. Er waren 5 personen met de titel Here, 5 Joncvrauwen, 1 Joncheer en 1 Mijnhere. Dit
komt op een totaal van 12 edellieden. Gemiddeld hadden zij elk 2,4 ha in bezit, wat dus meer is dan
het algemeen gemiddelde van het grondbezit. Mijnhere van Dudzele129
had het meeste grond,
namelijk 10,0 ha. Naast zijn bezit in Ramskapelle zal hij zonder twijfel nog grond in bezit gehad
hebben buiten Ramskapelle. In totaal bezaten de edellieden een oppervlakte van 28,7 ha wat
overeenkwam met 3,7% van de totale oppervlakte. Als we dit vergelijken met het naburige Dudzele
dan ligt de aanwezigheid van de edellieden een stuk lager in Ramskapelle. Ook in vergelijking met de
cijfers van de Eiesluis ligt het aantal edellieden lager.
In de ommeloper van 1567 is er een nieuwe titel die niet voorkwam in de ommeloper van 1447,
namelijk Meester. Die titel kwam in totaal 2 keer voor. 7 personen hadden de titel Here. 1 persoon
werd aangesproken als Joncheer. 6 personen bezaten de titel van Mijnhere. Er was nog 1 Joncvrauw,
wat op een totaal komt van 17 eigenaars met een titel, ofwel een toename met de helft t.o.v. de
situatie in 1447. Samen hadden zij ook meer grond in bezit. De gemiddelde oppervlakte per eigenaar
was gestegen naar 3,5 ha. De eigenaar met het meeste bezit was de weduwe van Meester Hendrik
van Tessele met 10,2 ha. De totale ingenomen oppervlakte was 59,0 ha, dit kwam overeen met 7,8%
van de totale oppervlakte. De oppervlakte ingenomen door edellieden was dus verdubbeld, in
vergelijking met de situatie van 1447, toch was dit nog steeds een stuk minder dan de situatie in
Dudzele, waar iets meer dan 20% van de grond in handen was van edellieden.
De grootste toename in zowel aantal personen als in totale ingenomen oppervlakte heeft
plaatsgevonden tussen 1567 en 1654. In 1654 werden er in totaal 48 eigenaars geteld met een titel.
Daarvan droegen er 4 de titel Here, 29 de titel van Joncheer, 2 de titel van Joncvrauwe, 3 de titel van
Meester en 10 de titel Mijnhere. De totale ingenomen oppervlakte was 164,5 ha wat overeenkwam
met 22,1%. Dit is dus bijna een verdrievoudiging in oppervlakte. Het gemiddelde per eigenaar was
nagenoeg hetzelfde gebleven dus had de toename aan oppervlakte als oorzaak een stijging van het
aantal edellieden. De persoon met titel met de meeste grond in bezit was Joncheer Loys Boddens met
een totaal van 24,5 ha wat een stuk meer is dan de ca. 10 ha die het meeste was in handen van één
127
Dombrecht (K.). Plattelandsgemeenschappen, p. 88 128
Soens (T.). Spade in de dijk, p. 97 129
Dit was zeer waarschijnlijk Jacob van Gistel of een verwant van hem. (Coornaert (M.). Dudzele en Sint-
Lenaart: de geschiedenis, de topografie en de toponomie van Dudzele tot omstreeks 1914, met een studie over
de Sint-Lenaartommegang. Dudzele, 1985, p. 63)
60
persoon in 1447 en 1567. De 48 edellieden vertegenwoordigden nu in totaal 18,2% van alle
grondeigenaars.
Voor 1788 werd met dezelfde methode ook geprobeerd het aantal edellieden in kaart te brengen. In
de desbetreffende ommeloper is het echter onmogelijk op basis van de titulatuur het aantal
edellieden in kaart te brengen doordat de namen van nagenoeg alle eigenaars worden voorafgegaan
door Joncheer. Mocht de gehanteerde methode gevolgd zijn zou de adel onrealistisch veel bezit
gehad hebben.
Als we kijken naar het grondbezit van de edellieden voor de reeds besproken ommelopers dan zien
we dat met uitzondering van 3 personen met een titel vermeld in de ommeloper van 1654 de
edellieden allemaal minder dan 10 ha grond in bezit hadden. De edellieden als kleingrondbezitters
indelen is echter iets wat hieruit niet besloten kan worden. In sommige gevallen verwijst hun naam
naar een andere locatie, bijv. Heer van Maldegem of Heer van Dudzele. Het is dan ook zeer
waarschijnlijk dat zij nog ander grondgebied hadden buiten Ramskapelle.
Als we kijken naar de gegevens voor de kasselrij Veurne in de periode 1569-1578 dan was er voor de
ganse kasselrij 14,3% van de grond in handen van de adel en in het poldergebied 18,6% van alle
grond. Een cijfer dat hoger lag dan in Ramskapelle en vergelijkbaar was met de gegevens voor
Dudzele uit de 16e eeuw. Daar was de adel voor het grootste deel ofwel woonachtig in de stad
Veurne of woonachtig buiten de kasselrij. In de kasselrij Veurne had ongeveer de helft van de
edellieden meer dan 10 ha in bezit en behoorde dus tot de groep van de middelgroot- en
grootgrondbezitters. In oppervlakte hadden binnen de adel de grootgrondbezitters duidelijk het
overwicht met 64,7% van alle grond die in handen was van edellieden.130
130
Vandewalle (P.). Veurne, p. 122-124
61
8 De hofstedes
8.1 Inleiding bebouwing Op basis van de perceelsbeschrijvingen in de vier ommelopers kunnen we doorheen de tijd een goed
beeld krijgen van de bebouwing binnen het onderzochte gebied. Hierbij wordt de meeste aandacht
gevestigd op de aanwezigheid van de verschillende hofstedes en de informatie die hiermee
verbonden is omdat die een goede indicatie geven van de bedrijfsstructuren per momentopname.
Na de hofstedes worden kort nog enkele andere gebouwen besproken die ook worden vermeld in de
ommelopers.
Bij de bespreking van de hofstedes wordt per ommeloper telkens hetzelfde stramien gevolgd. Eerst
wordt een korte toelichting gegeven over welke informatie de ommeloper bevat, daarna wordt het
totale aantal hofstedes vermeld. Vanaf de ommeloper uit 1567 wordt er nagegaan om welk soort
hofstedes dit ging. Er wordt kort bekeken op welke percelen de hofstedes gelegen waren en er wordt
gecontroleerd welke eigenaars in het bezit waren van één of meerdere hofstedes, hierbij wordt
nagegaan tot welke grootteorde deze eigenaars behoorden om zo de evolutie doorheen de tijd te
kunnen schetsen.
Tabel 16 Overzicht hofstedes 1447-1788
Ommeloper Aantal hoeves Eigenaar = Gebruiker Percentage
1447 53 21 39,6%
1567 41 9 22,0%
1654 46 7 15,2%
1788 42 3 7,1%
8.2 De bebouwing in 1447 In de ommeloper van 1447 gaf de landmeter slechts weinig informatie over de bebouwing. Alle
bebouwing werd aangeduid met de term hoofst, stede of stee. Hieruit valt weinig af te leiden over de
grootte en het uitzicht van de bewoning, of dit allemaal hofstedes waren of hij hierbij ook gewone
huizen heeft gerekend. De grootte van het perceel kan een kleine indicatie geven over de omvang
van de hofstedes. Hierbij moet de bedenking gemaakt worden dat op een klein perceel geen plaats
was voor een grote hofstede, maar dat op een groot perceel wel plaats was voor een kleine hofstede.
In totaal zijn er 53 hofstedes geteld. In zijn werk vermeldt Coornaert ook de bebouwing voor
Ramskapelle aan de hand van de ommeloper uit 1447. Hij komt aan een totaal van 55 hofstedes.
Soms vermeldde de landmeter in de ommeloper dat een perceel grensde aan een ander perceel
62
waarop een hofstede stond, volgens ons heeft Coornaert zo de fout gemaakt een hofstede dubbel te
tellen.
De 53 hofstedes waren in het bezit van 48 verschillende eigenaars. Er waren 5 eigenaars die elk 2
hofstedes in bezit hadden. Van die 5 eigenaars waren er 2 die in één van hun hofstedes woonden en
waarbij de andere hofstede werd verpacht. Bij de 3 andere eigenaars met 2 hofstedes werden beide
verpacht. Van alle 53 hofstedes waren er 21 waarvan de eigenaar ook de bewoner was. 32 hofstedes,
wat overeenkomt met 60,4% van alle hofstedes, werden dus verpacht.
De gemiddelde perceelgrootte waarop een hofstede stond was 2,49 ha, maar dit werd sterk naar
boven getrokken door de grootste percelen, de mediaan was 0,91 ha en geeft een beter idee van hoe
groot een perceel met bebouwing was. De kleinste percelen met hofstede waren 300 m² groot, op
die percelen was het dus onmogelijk dat daar een grote hofstede stond, de grootste percelen waren
meer dan 10 ha groot, voor die percelen is het onmogelijk te zeggen welke oppervlakte werd
ingepalmd door gebouwen.
De meeste van de eigenaars met een hofstede hadden naast het perceel met de hofstede nog andere
grond in bezit. De gemiddelde eigendomsoppervlakte van een eigenaar met een hofstede was 5,02
ha, wat dus duidelijk een stuk hoger is dan de gemiddelde grond per eigenaar die slechts 1,50 ha
was. Van alle eigenaars met een hofstede waren er 7 middelgrote eigenaars, 13 eigenaars met een
beperkt grondbezit en 28 die tot de categorie van het klein grondbezit behoorden. Als we deze cijfers
naast de eigendomsverhoudingen leggen wordt het duidelijk dat als een persoon binnen
Ramskapelle veel bezit had, de waarschijnlijkheid toenam dat hij ook een hofstede in bezit had.
8.3 De bebouwing in 1567 De informatie uit de ommeloper over de bebouwing in 1567 is een stuk uitgebreider in vergelijking
met de info uit 1447. Bebouwing werd voornamelijk aangeduid met de termen huiseken, hofstedeken
en hofstede, waardoor we meer een idee krijgen van de grootte van de bebouwing. Naast de soort
bewoning is er in sommige gevallen een vermelding van de naam van de hofstede131 en of er een
walgracht of boomgaard op hetzelfde perceel was.132 De ommelopers van de 17e en de 18e eeuw
bevatten dezelfde informatie met betrekking tot de hofstedes. In totaal werden er 41 hofstedes
geteld en 12 huizen. Samen komt dit uit op een totaal van 53, wat evenveel is als het aantal
hofstedes geteld in de ommeloper van 1447, maar er zijn ook 7 vermeldingen van een verlaten
hofstede, 1 herberg en 1 huis waarin de priester woonde. We nemen hier dus aan dat de huisekens
gewone huizen waren en niet werden opgenomen in de ommeloper van 1447, terwijl het bij de
131
Zie Coornaert (M.). Ramskapelle, voor meer info over de toponymie en geschiedenis van de hofstedes. 132
Er zijn ook vermeldingen van walgrachten en boomgaarden op percelen waarop geen bebouwing stond.
63
hofstedes om boerderijen ging die wel werden opgenomen in de ommeloper van 1447. Ook
Germonprez en Lamon hebben eerder dezelfde redenering gevolgd bij het verwerken van de
informatie uit de ommeloper uit 1552 van de Oudelandpolder van Cadzand.133 De verlaten hofstedes
werden aangeduid met de zin ende was wijlent een hofstede.
Van alle hofstedes waren er 6 aangeduid als hofstedekens, 3 daarvan hadden een boomgaard134. Er
waren 4 hofstedes met een walgracht, hiervan hadden er 2 een boomgaard en dan waren er nog 14
hofstedes die een boomgaard hadden.
Als de cijfers van het aantal hofstedes worden vergeleken met de aantallen die Coornaert heeft
geteld is er opnieuw een klein verschil, dit waarschijnlijk opnieuw omdat er moet opgepast worden
of er in het perceel wordt verwezen naar de hofstede die op dat perceel lag, of omdat het perceel
grensde aan een perceel waarop een hofstede stond. De daling van 53 hofstedes in 1447 naar 41
hofstedes komt overeen met een daling van 22,6%. In totaal wordt er 7 maal melding gemaakt van
een locatie waar vroeger een hofstede stond. Ook in Dudzele stelden Dombrecht en Coornaert een
daling van het aantal hofstedes vast van respectievelijk 31 en 26 procent. 135 Het gegeven van de
verlaten hofstedes was iets wat voorkwam in de ganse Vlaamse kustvlakte. In delen van Zeeuws-
Vlaanderen lag de oorzaak hier soms bij overstromingen en de verbreding van de Westerschelde
maar voor de gebieden nabij Brugge waren er geen natuurrampen of processen met dergelijke
impact. De vele verlaten hofstedes ziet men dan ook eerder als een bewijs van de
bedrijfsconcentratie en de toegenomen oppervlakte van de landbouwbedrijven.136
De gemiddelde grootte van het perceel waarop een hofstede stond bedroeg nog 1,51 ha wat een
stuk minder is dan de 2,49 ha van 1447. De mediaan was dan weer gestegen van 0,91 ha naar 1,20
ha. Zoals reeds eerder vermeld waren de grootste percelen iets kleiner geworden, de hofstedes lagen
op percelen van maximum 5 ha terwijl ze in 1447 nog op percelen van meer dan 10 ha lagen, dit
waarschijnlijk omdat een perceel met een hofstede werd opgesplitst in het perceel met de hofstede
en één of meerdere percelen onbebouwd land.
133
Zie Germonprez (D.). De Oudelandse Polder van Cadzand archeologisch onder de loep. Bodemkundig,
luchtfotografisch en geofysische prospectie verwerkt in een Gis-applicatie. Universiteit Gent, diss. 2e licentie
archeologie, 2007, p.91 en Lamon (R.), De Oude Groedsche Polder, p. 45 134
Bij het tellen van de boomgaarden werd er enkel rekening gehouden met de boomgaard als die op hetzelfde
perceel voorkwam als de hofstede. Er waren ook nog boomgaarden op losstaande percelen. 135
Dombrecht (K.). Platteandsgemeenschappen, p. 63 en Coornaert (M.). Dudzele en Sint-Lenaart: de
geschiedenis, de topografie en de toponomie van Dudzele tot omstreeks 1914, met een studie over de Sint-
Lenaartommegang p. 54-63 en p.123-132 136
Zie o.a.: Thoen (E.). Waterschappen en de maatschappelijke en ecologische transformatie van de kustvlakte
in de Middeleeuwen en het Ancien Régime. Bedenkingen en onderzoeksmogelijkheden, in: Huys, E. et al. (Ed.)
(2001). Polders en Wateringen: Studiedag georganiseerd te Damme op 19 mei 2000. pp. 111-131, fig. 1-2
64
De 41 hofstedes waren in het bezit van 31 verschillende eigenaars. 6 eigenaars hadden elk
2 hofstedes in bezit, 2 eigenaars hadden elk 3 hofstedes in bezit. Van de 8 eigenaars die meer dan
1 hofstede in bezit hadden waren er 4 die zelf in één van hun hofstedes woonden en waarvan de
andere hofstedes werden verpacht. In 1447 hadden enkel gewone personen een hofstede in bezit, in
1567-77 was dit niet meer het geval en hadden 4 kerkelijke instellingen samen 7 hofstedes in bezit.
Van de 41 hofstedes waren er nog slechts 9 waarvan de eigenaar ook de bewoner was. 32 hofstedes
werden verpacht wat overeenkwam met een percentage van 78%. Ten opzichte van 1447 steeg het
aantal verpachte hoeves dus met 30%.
Als we nu opnieuw kijken naar de totale grond die een eigenaar in bezit van een hofstede had, zien
we dat het gemiddelde sterk was gestegen. Een eigenaar met hofstede had in 1567-77 gemiddeld
12,9 ha in bezit. Ten opzichte van 1447 was dit dus een stuk meer, deze stijging volgde grotendeels
dezelfde toename als het algemeen gemiddelde. Als we de eigenaars opdelen volgens bezitsklasse
dan behoorden er 4 tot de grootgrondbezitters, 9 tot de middelgrootgrondbezitters, 14 tot het
beperkt grondbezit en 4 tot het klein grondbezit, waarvan één Het comun van St. Salvators te Brugge
was, dat ongetwijfeld nog andere gronden had in andere parochies en niet als kleingrondbezitter
mag aanzien worden. Hierbij is het duidelijk dat de afname van het totaal aantal hofstedes
voornamelijk kwam door de afname van het aantal hofstedes bij de eigenaars die minder dan 5 ha in
bezit hadden.
8.4 De bebouwing in 1654 De ommelopers van de 17e en de 18e eeuw bevatten dezelfde informatie met betrekking tot de
hofstedes als de ommeloper van 1567. Het enige nieuwe element is dat er naast de vermelding van
verlaten hofstedes enkele malen melding wordt gemaakt van een verdonkerde dreve. Dit was
hoogstwaarschijnlijk de toegangsweg naar een hofstede die niet meer in gebruik was.137 Het enige
wat de betrouwbaarheid van de cijfers niet ten goede komt is dat het duidelijk is dat er
perceelsbeschrijvingen zijn overgenomen uit de ommelopers van de 16e eeuw waarbij de namen van
de inwoners van de hofstede niet altijd werden aangepast. Wanneer de landmeter dezelfde bewoner
van een hofstede opschreef als in de 16e eeuw werd ervan uitgegaan dat zijn of haar nazaten verder
leefden in die hofstede.
De ommeloper uit 1654 bevat 46 hofstedes en minimum 6 huizen, maar waarschijnlijk waren er een
10-tal.138 Daarnaast werd opnieuw het huis van de priester en de herberg vermeld. Er waren
137
Zie INL GTB 138
6 huizen werden effectief geteld, daarnaast is er in het 56e begin een perceel in het bezit van De capelrie van
Ste Pieters te Dudzele waarop diversche huisen opgetimmert staen. Aan de hand van de ommeloper uit 1788
schatten we dat er 5 huizen op dit perceel stonden (cfr. infra)
65
3 vermeldingen van verlaten hofstedes. In totaal waren er dus min of meer evenveel gebouwen als
in de 16e eeuw. Het enige verschil is dat er iets meer hofstedes waren en iets minder gewone huizen.
Hierbij is het misschien wel mogelijk dat de landmeter andere criteria heeft gebruikt om het
onderscheid te bepalen tussen een hofstede en een gewoon huis. Ten opzichte van 1567-77 waren er
5 hofstedes bijgekomen, ofwel een stijging van 12,2%.
In 1654 waren er opnieuw 6 hofstedekens, maar nu nog slechts 2 die nog een boomgaard hadden. Er
waren opnieuw 4 hofstedes met een walgracht, maar daarvan hadden er nu 3 een boomgaard, dus
1 meer dan in de vorige eeuw. Het aantal hofstedes cum booghaerd is met een totaal van 14
hetzelfde gebleven.
De gemiddelde grootte van het perceel waarop een hofstede stond was met 6,6% licht afgenomen
en bedroeg nog 1,41 ha. De mediaan was opnieuw gedaald naar 0,97 ha. De grootste percelen
waarop een hofstede stond waren opnieuw ongeveer 5 ha groot. Het kleinste perceel met een
hofstede was 700 m² groot. De evolutie waarbij het perceel met de hofstede gesplitst werd in een
perceel met de hofstede en een perceel met omliggende grond zette zich dus nog lichtjes door.
In totaal hadden 33 verschillende eigenaars een hofstede in bezit. Dat zijn er dus 2 meer dan in de
16e eeuw. 7 eigenaars hadden meer dan één hofstede in bezit, daarvan waren er 4 eigenaars met elk
2 hofstedes, 2 eigenaars met elk 3 hofstedes en 1 eigenaar die 5 hofstedes in bezit had. Dit was de
Ecclesia de Ramskapelle, één van de 5 eigenaars die tot de categorie van de religieuze instellingen
behoorde. De religieuze instellingen hadden samen 10 hofstedes in bezit. Zowel in aantal instellingen
als in aantal hofstedes was er dus een toename van het religieuze bezit. Van de 7 eigenaars met een
hofstede in bezit waren er 4 die in één van hun hofstedes woonden. De andere hofstedes werden
allemaal verpacht. In totaal waren er slechts 7 hofstedes waarvan de eigenaar ook de bewoner was.
84,8% van alle hofstedes werd dus verpacht. Het aantal verpachte hofstedes bleef dus stijgen.
De gemiddelde oppervlakte grond per eigenaar in bezit van een hofstede was 8,4 ha. Dit is dus een
afname van meer dan 5 ha. Opnieuw volgde het gemiddelde hier dezelfde evolutie als het algemeen
gemiddelde grondbezit voor alle eigenaars. Als we de eigenaars onderverdelen volgens de
bezitsklassen dan had de enige grootgrondbezitter 3 hofstedes in zijn bezit, 9 eigenaars van een
hofstede behoorden tot de middelgrootgrondbezitters, 13 tot het beperkt grondbezit en 10 tot het
klein grondbezit. De toename in aantal hofstedes was dus volledig toe te schrijven aan het aantal
kleingrondbezitters. Hierbij valt het op dat zij voornamelijk eigenaar waren van een hofstedeken.
66
8.5 De bebouwing in 1788 De ommeloper van 1788 heeft dezelfde kenmerken als zijn voorgangers uit de 16e en 17e eeuw, maar
nu staan in de linkermarge de gebruikers van het perceel waardoor niet meer naar de
perceelsbeschrijving moet gekeken worden om te weten wie de bewoner was van de hofstede. De
perceelsbeschrijvingen werden soms letterlijk overgenomen uit een voorgaande ommeloper en
konden zo een verouderde situatie weergeven. In totaal werden er 42 hofstedes geteld, 4 minder
dan in 1654. Het totaal aantal huizen schatten we op 8. In de ommeloper staan 3 huizen expliciet
vermeld, daarnaast is er opnieuw het perceel in het 56e begin, hierbij staan in de marge 5 gebruikers
vermeld. Dit waren vermoedelijk de verschillende gezinshoofden die elk in één van die huizen
woonden, wat een totaal van 8 huizen geeft. In totaal zijn er 8 vermeldingen van verlaten hofstedes.
Van alle hofstedes werden er nu 8 hofstedekens geteld waarvan er nog slechts één een boomgaard
had. Het aantal omwalde hoeves was ook gedaald (van 4 naar 3). Daarvan hadden er 2 een
boomgaard. Van de andere hofstedes hadden er 17 een boomgaard. Op de Ferrariskaart die in
nagenoeg dezelfde periode is opgesteld kunnen de 3 omwalde hoeves onderscheiden worden,
namelijk de hofstede met als naam Duijvekeete, de hofstede met als naam Roytdeure139
en nog een
derde hofstede een beetje ten oosten van het dorpscentrum. De 3 walgrachten zijn nog ingetekend
op de topografische kaart van het NGI uit 1933, op de topografische kaart uit het jaar 1999 heeft
enkel de Duijvekeete nog een walgracht maar een bezoek ter plaatse heeft uitgewezen dat de gracht
rondom de hofstede ondertussen ook reeds gedempt is.140 Bij de meeste hofstedes is ook duidelijk
de omliggende boomgaard te herkennen.
De gemiddelde perceelgrootte van een hofstede bedroeg 1,48 ha. Dit is dus weer een lichte stijging
t.o.v. de waarde uit 1654. Ook de mediaan is toegenomen naar 1,08 ha. De afmetingen van de
grootste en de kleinste percelen waarop een hofstede stond zijn niet gewijzigd.
De 42 hofstedes waren in bezit van 32 verschillende eigenaars. 4 religieuze instellingen hadden in
totaal 7 hofstedes in bezit. Dit is dus een kleine achteruitgang. Er waren 7 eigenaars die elk meer dan
1 hofstede in bezit hadden. Daarvan waren er 5 die elk 2 hofstedes in bezit hadden en 2 eigenaars die
elk 4 hofstedes in bezit hadden. Joncheer Dominicus Custis had 4 hofstedes in bezit, net zoals de
Ecclesia de Ramskapelle, die dus 1 hofstede minder had dan in de 17e eeuw. Er waren slechts
3 eigenaars die zelf in hun hofstede woonden. Eén van die eigenaars, Philips Bulcke, had daarnaast
nog 7 percelen met daarop een hofstede waar hij als gebruiker stond genoteerd. Er zijn twee
manieren om te weten te komen in welke mate de hofstedes verpacht werden. De eerste is de
139
In de ommeloper en op andere kaarten (bijv. op de kaart van Drubbele aangeduid als RooPoorte of Rode
Poorte) 140
Zie ook bijlage 2.
67
eigenaar van het perceel te vergelijken met de gebruiker van het perceel die genoteerd staat in de
linkermarge, de tweede manier is de eigenaar van het perceel te vergelijken met de informatie die in
de perceelsbeschrijving staat. Volgens de eerste manier waren er van de 42 hofstedes in totaal
slechts 3 waarvan de eigenaar van het perceel ook de gebruiker ervan was. Volgens de tweede
manier waren er slechts twee personen die eigenaar van het perceel waren en in de bijhorende
hofstede woonden. Volgens beide methodes worden er dus gelijkaardige resultaten behaald met
percentages van respectievelijk 4,7% en 7,1% voor het aantal niet verpachte hofstedes. Meer dan
90% van alle hofstedes werd dus verpacht. Dit aantal lag dus opnieuw hoger dan in de eeuw
daarvoor.
Als we kijken naar het profiel van de eigenaars met een hofstede zijn er opnieuw enkele
veranderingen waar te nemen. Een eigenaar van een hofstede had gemiddeld 11,8 ha in bezit. Dit is
dus opnieuw gestegen t.o.v. 1654 maar is toch iets minder dan het gemiddelde van 12,9 ha uit 1567.
Onderverdeeld volgens de bezitsklassen waren er 3 eigenaars die tot de grootgrondbezitters
behoorden, 11 tot de middelgrootgrondbezitters, 15 tot het beperkt grondbezit en 4 tot het klein
grondbezit. De grootste wijzigingen deden zich hier opnieuw voor bij het klein grondbezit waarbij het
aantal eigenaars van een hofstede een sterke afname kende. In de andere bezitsklassen bleven de
aantallen grotendeels constant.
Met de vorige ommelopers beschikten we voornamelijk over informatie over de eigenaars in relatie
tot de hofstedes. Doordat voor alle percelen nu de gebruikers werden aangeduid kunnen we met die
informatie ook enkele zaken analyseren. De 42 hofstedes werden in gebruik genomen door
30 verschillende personen. 1 gebruiker had 2 hofstedes tot zijn beschikking, 3 gebruikers hadden elk
3 hofstedes tot hun beschikking en Philips Bulcke, met 74 ha de grootste pachter, beschikte in totaal
over 9 hofstedes. De gemiddelde oppervlakte waarover een pachter met hofstede beschikte was
20,6 ha. Dit was dus een stuk meer dan de gemiddelde oppervlakte voor de eigenaars van een
hofstede. Als we de gebruikers indelen volgens bedrijfsgrootte krijgen we ook andere resultaten dan
bij de bezitsverhoudingen. 10 gebruikers behoorden tot de grote bedrijven, 5 tot de middelgrote
bedrijven, 12 tot de kleine bedrijven. De grote bedrijven hadden hier dus duidelijk een sterke
meerderheid.
8.6 Samenvatting Doorheen de tijd is in Ramskapelle het aantal hofstedes gedaald. Tussen 1447 en 1567 was er de
sterkste afname waarna er in 1654 een kleine stijging was en er in 1788 weer naar het aantal
hofstedes van 1567 werd teruggekeerd. Hierbij is het aandeel van de verpachte hofstedes steeds
gestegen. Tezamen met de afname van het aantal hofstedes heeft er zich ook een concentratie
68
voorgedaan bij de eigenaars van een hofstede. In 1447 waren er 48 eigenaars voor 53 hofstedes, in
1788 waren er 32 eigenaars voor 42 hofstedes. Respectievelijk kwam dit overeen met een
verhouding van 1,1 en 1,3 hofstedes per eigenaar.
In 1447 stond een groot deel van de hofstedes op zeer grote percelen. Doorheen de tijd was er een
evolutie waarbij de gemiddelde grootte van een perceel met hofstede steeds kleiner werd, dit
waarschijnlijk opdat het perceel met de hofstede en het omliggende land onafhankelijk van elkaar
verpacht konden worden.
Als we kijken naar het profiel van de eigenaars met een hofstede zien we dat de fluctuaties in het
aantal hofstedes vooral als oorzaak hadden een wijziging van het aantal eigenaars met een hofstede
die minder dan 10 ha grond in bezit hadden, en dan nog specifieker van het aantal van hen met
minder dan 5 ha. Samen met de eigendomsconcentratie ten koste van de kleine grondbezitters
waren zij diegenen die hun hofstede tussen de 15e en de 16e eeuw moesten verlaten. In 1654 hadden
de kleingrondbezitters opnieuw meer hofstedes in bezit maar bij een nieuwe eigendomsconcentratie
tussen de 17e en de 18e eeuw was er opnieuw een afname van het aantal hofstedes door een daling
van het aantal hofstedes bij de kleingrondbezitters. In 1447 waren er nog 41 hofstedes in handen van
eigenaars met minder dan 10 ha, in 1788 was dit aantal meer dan gehalveerd naar 19 hofstedes.
Tussen 1447 en 1567 verdubbelde het aantal eigenaars met een hofstede die meer dan 10 ha grond
in bezit hadden, daarna bleef dit nagenoeg constant.
69
9 De andere bebouwing
Naast de hofstedes worden hier kort enkele andere bouwwerken besproken die aan bod komen in
de ommelopers.
9.1 De molen van Callant Nabij het dorpscentrum stond en staat nog steeds een molen. Die molen wordt in drie van de vier
ommelopers vermeld. In de ommeloper van 1654 is de aanwezigheid van de molen niet terug te
vinden doordat de pagina ontbreekt. De oudste vermelding van de molen dateert uit 1416. In 1447 is
het perceel met de molen in het bezit van Jan de Baenst f. Jans, en wordt omschreven als volgt: daer
de meulenwal in leghet.141
In 1567 is er een nieuwe eigenaar die het perceel bezit, namelijk De Heere
van Maldeghem. De beschrijving van het perceel is ook uitgebreider geworden: een cromme neder
oneffen pittende plaetse met de meulewal daer de molen van ramscapelle up staet.142 In de
ommeloper van 1654 staat het perceel hoogstwaarschijnlijk op één van de bladzijden die ontbreken
want er is geen informatie over terug te vinden. in 1788 is de eigenaar Den Heere Prince Croy, de
gebruiker en dus hoogstwaarschijnlijk ook de molenaar is Pieter Rotsaert.143 Voor de 16e eeuw is de
molen te zien op de kaart van Pieter Pourbus, voor de 18e eeuw is de molen te zien op de kaart van
Ferraris. Doorheen de tijd werd de molen enkele malen vernield als gevolg van een storm of
oorlogsgeweld maar nadien op dezelfde plaats gerestaureerd of heropgebouwd. De molen die er
vandaag staat is gebouwd in 1897 door Jozef de Vos. Tegenwoordig is de molen in het bezit van de
familie Callant.144 Ter plaatse kan nog duidelijk de verhoging (molenwal) gezien worden waarop de
molen staat.
9.2 Het Schuttershof In het dorpscentrum zien we vanaf de ommeloper uit 1567 in het 56e begin het Schuttershof
verschijnen. Dit was in handen van de Sint Sebastiaens Gilde van Ramscapelle. In de daaropvolgende
ommelopers vinden we dezelde perceelsbeschrijving terug. Volgens Coornaert werd de
schuttersgilde opgericht in de 1e helft van de 16e eeuw en kreeg hij een officieel octrooi in 1546. De
gilde hield op te bestaan in de 19e eeuw waardoor ook het gebouw in onbruik geraakte.145 In de
Vlaamse kustvlakte nam vanaf de late middeleeuwen het aantal schuttersgilden sterk toe en rond
141
OAB, Sint-JansHospitaal, A8, f° 312 vo 142
RAB, Watering Eiensluis en Reigarsvliet, nr. 298, f° 559 vo 143
RAB, Watering Eiensluis en Reigarsvliet, nr. 671, f° 559 vo 144
Voor meer info over de molen zie ook: Coornaert (M.), Ramskapelle, p. 384 en Ballegeer (J.). “Molens in de
Zwinstreek”, In: Rond de Poldertorens, 2005, 2, p. 67 145
Coornaert (M.). Ramskapelle, p. 390
70
1550 hadden de meeste parochies in het Brugse ommeland hun eigen gilden die onderling
competities organiseerden en contact met elkaar onderhielden. De schuttersgilden hadden
verschillende functies, ze zorgden voor gemeenschapsvorming en ze traden op als lokale militie in
tijden van oorlog of oproer om de lokale rurale gemeenschap te beschermen tegen onheil en de orde
te bewaren.146
9.3 De Priestrage Een huis waarover ook iets meer informatie werd gegeven was de Priestrage. In de ommeloper van
1447 wordt er nog geen melding gemaakt van het huis, maar volgens Coornaert stond het er wel
reeds en was het in handen van de prochiepape van Ramscapelle.147 Vanaf de 16e eeuw gebruikt men
de term prochiepape niet meer maar schakelt men over naar het Latijnse Curatus148
van Ramskapelle
om de eigenaar aan te duiden. In 1567 was de heer Willem Moens woonachtig in het huis.149 Ook in
1654 wordt als eigenaar Monseigneur Moens aangeduid.150 In 1788 wordt opnieuw Willem Moens151
als bewoner aangeduid. Het is dus duidelijk dat men voor dit perceel de perceelsbeschrijving niet
heeft aangepast doorheen de tijd. Volgens Coornaert werd dit huis verschillende malen
heropgebouwd en gerenoveerd.152
9.4 De kerk van Ramskapelle De kerk ligt in het centrum van Ramskapelle. Het gebouw wordt niet vermeld in een
perceelsbeschrijving maar in elke ommeloper wordt in de aanhef van het 56e begin de kerk en/of het
omliggende kerkhof vermeld. Men weet niet precies wanneer de kerk is ontstaan maar men
vermoedt, na het bestuderen van het gebruikte materiaal voor het bouwen van de westtoren, aan
het eind van de 13e eeuw of aan het begin van de 14e eeuw. Gedurende de beeldenstorm bleven de
kerk van Ramskapelle en de kerken van de omliggende parochies gespaard van onheil, maar later
zouden de watergeuzen wel schade aanrichten. Aan het eind van de 16e eeuw werd het kerkgebouw
heropgebouwd nadat dit verwoest werd als gevolg van de godsdiensttroebelen. Als gevolg van de
tand des tijds moest de kerk tijdens de 17e eeuw nog enkele malen gerestaureerd worden. Halfweg
de 19e eeuw kreeg men de toestemming om een nieuwe kerk te bouwen. De oude kerk werd
146
Dombrecht (K.). Plattelandsgemeenschappen, p. 300-315 147
INL GTB: de pastoor van Ramskapelle. 148
INL GTB, Lemma Pastoor 149
RAB, Watering Eiensluis en Reigarsvliet, 299, f° 456 vo 150
RAB, Watering Eiensluis en Reigarsvliet, 671, f° 456 vo 151
RAB, Gemeente Ramskapelle, 77, f° 460 vo 152
Coornaert (M.). Ramskapelle, p. 387
71
afgebroken op de westtoren na. In de plaats kwam er in 1863-1864 een nieuwe neogotisch getinte
kerk.153
9.5 De herberg Haezewindt Vanaf de ommeloper van 1567 wordt er melding gemaakt van de herberg Haezewindt die gelegen is
in het 67e begin. De eigenaar en uitbater in 1567 was Jan van der straete. In 1654 is de eigenaar van
het perceel Hierosmarijn van Lantschoot. Tussen deze twee jaartallen in waren er nog 3 andere
eigenaars van het perceel. In de ommeloper van 1788 is de vermelding van de herberg lichtjes
doorstreept, de eigenaar van het perceel in dat jaar was Damiaen Elsmoortel, hij wordt ook als
gebruiker van het perceel aangeduid. Volgens Coornaert was Hubrecht Streek eigenaar van de
herberg in 1786 maar in de ommeloper van 1567 is er boven de perceelsbeschrijving in een ander
geschrift genoteerd dat hij pas eigenaar wordt van het perceel in 1796. Dit zou erop kunnen wijzen
dat enige tijd na het verschijnen het gebouw niet meer dienst deed als herberg of dat er even geen
herbergier meer was. Volgens Coornaert deed het gebouw dienst als herberg tot het jaar 1905 en