Top Banner
Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, Parijsch Zuid, vindplaats 8 347 Archol J. van der Leije Archol
64

Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Jun 03, 2021

Download

Documents

dariahiddleston
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, Parijsch Zuid, vindplaats 8

347

Archo

lJ. van der Leije

Archol

Page 2: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Opgraving van twee erven uit de midden-

bronstijd te Culemborg, Parijsch Zuid,

vindplaats 8

J. van der Leije

Page 3: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Colofon

Archol Rapport 347

Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, Parijsch Zuid,

vindplaats 8

Opdrachtgever: CV Culemborg Parijsch

Contactpersoon opdrachtgever: dhr. J. Knopper

Projectleiding/autorisatie: drs. T.A. Goossens

Uitvoering veldwerk: drs. M.E. Hemminga (veldwerkleider)

A. Porreij-Lyklema MA (veldarcheoloog)

S. Baas MA (veldarcheoloog)

F. van Spelde MA (veldarcheoloog)

drs. R. Timmermans (veldarcheoloog)

R. Huiskamp BA (veldassistant)

Auteur: J. van der Leije MA

Met bijdragen van: J. Aal MA

P. van de Geer MA

E.E. van Hees BA

dr. S. Knippenberg

Tekstredactie: drs. T.A. Goossens

Beeldmateriaal: ing. S. Shek

Objecttekeningen: drs. R. Timmermans

Fotografie: drs. M.E. Hemminga

Opmaak: dhr. A. Allen

Druk: Haveka, Alblasserdam

Autorisatie: drs. T.A. Goossens

Handtekening

ISSN 1569-2396

© Archol, Leiden 2018

Einsteinweg 2

2333 CC Leiden

[email protected]

Tel. 071 527 33 13

Page 4: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Inhoudsopgave

Samenvatting 5

1 Inleiding 7

1.1 Aanleiding en doelstelling 7

1.2 Onderzoeksgebied 9

1.3 Onderzoeksopzet en organisatie 9

2 Landschappelijk- en archeologisch kader 11

2.1 Landschappelijk kader 11

2.2 Regionaal archeologische en cultuurlandschappelijke context 12

2.3 Archeologisch onderzoek in plangebied Parijsch Zuid 12

3 Methodiek veldwerk 17

3.1 Doelstelling 17

3.2 Vraagstellingen 17

3.3 Strategie 19

3.4 Werkwijze 19

3.4.1 Methodiek veldwerk 19

3.4.2 Methodiek archeobotanisch onderzoek 20

3.4.3 Methodiek 14C-onderzoek 20

3.4.4 Methodiek aardewerkanalyse 20

3.4.5 Methodiek analyse vuur- en natuursteen 21

3.4.6 Methodiek archeozoölogische analyse 21

4 Resultaten landschappelijk onderzoek 23

5 Sporen en structuren 25

5.1 Inleiding 25

5.2 Erven uit de bronstijd 27

5.2.1 Huisplattegronden 27

5.2.2 Spiekers 31

5.2.3 Greppelsystemen en stakenrijen 33

5.2.4 Kringgreppel 34

5.2.5 Kuilen 34

5.3 Sloten uit de Nieuwe tijd 38

6 Archeologisch vondstmateriaal 39

6.1 Inleiding 39

6.2 Handgevormd aardewerk 39

6.2.1 Inleiding 39

6.2.2 Beschrijving 39

6.2.3 Conclusie en datering 41

Page 5: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

6.3 Natuursteen 41

6.3.1 Inleiding 41

6.3.2 Herkomst 42

6.3.3 Artefacten 42

6.3.4 Korte beschouwing en conclusies 44

6.4 Vuursteen 44

6.5 Dierlijk botmateriaal 44

6.5.1 Inleiding 44

6.5.2 Resultaten 45

6.5.3 Beantwoording onderzoeksvragen en conclusies 48

6.6 Voedseleconomie 49

7 Synthese 51

7.1 Natuurlijk landschap en de ontwikkeling van het laatprehistorische cultuurlandschap 51

7.2 De nederzetting/ de erven 51

7.3 Productie, distributie en gebruik van mobilia 53

7.4 De agrarische bestaansbasis en de voedseleconomie 54

7.5 Rituele praktijken 55

7.6 Toekomstig onderzoek 55

Literatuur 57

Lijst van Figuren 61

Lijst van tabellen 61

Lijst van bijlagen (USB-stick) 62

Page 6: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 5

Samenvatting

Archol bv heeft in augustus 2016 vindplaats 8 in het plangebied Culemborg-Parijsch

Zuid opgegraven. Aanleiding voor het onderzoek is de ontwikkeling van de woonwijk

Parijsch Zuid ten westen van het huidige Culemborg. Deze ontwikkeling vindt

gefaseerd plaats en er zijn dan ook al verschillende archeologische onderzoeken

verricht binnen het plangebied, waarbij resten vanaf het laat-neolithicum tot in de

middeleeuwen zijn aangetroffen. Op basis van een proefsleuvenonderzoek werd op

vindplaats 8 een nederzettingsterrein uit de vroege bronstijd verwacht. De opgraving

heeft inderdaad een nederzettingsterrein opgeleverd, maar dit blijkt niet uit de

vroege-, maar uit de midden-bronstijd B te dateren.

De vindplaats is gelegen op een crevasserug van de Schroonrewoerdse stroomgordel:

het oostelijk deel van de vindplaats bevindt zich op de hoge rug met oeverafzettingen,

het westelijk deel ligt lager en dus meer op de flank. De aangetroffen

nederzettingsresten bevinden zich alle in het hogere, oostelijke deel van het

onderzoeksterrein. Hier zijn twee huisplattegronden, een kringgreppel, verschillende

spiekers en kuilen aangetroffen. In het westen is het nederzettingsterrein afgebakend

met behulp van een greppel. Het lager gelegen terrein ten westen van deze greppel is

door middel van verschillende greppels ingericht. Dit terrein buiten de nederzetting is

als akker- of weidegebied geïnterpreteerd. Op de overgang van de nederzetting naar

het buitengebied zijn meerdere waterkuilen opgegraven.

Het nederzettingsterrein loopt richting het zuiden, oosten en noorden door buiten de

grenzen van het onderzochte terrein. Waarschijnlijk maken de onderzochte sporen

deel uit van een grootschalig bronstijd-cultuurlandschap dat zich over een groot deel

van de crevasserug heeft uitgestrekt.

Page 7: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

6 Culemborg ParijsCh Zuid

Page 8: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 7

Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Archol heeft in augustus 2016 vindplaats 8 in het plangebied Parijsch Zuid opgegraven.

Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Commanditaire Vennootschap (CV)

Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met

Mourik Groot Ammers al sinds 2010 de woonwijk Parijsch Zuid, ten westen van het

huidige Culemborg (Figuur 1.1). Deze ontwikkeling vindt gefaseerd plaats (Figuur 1.2):

· Fase 1 – de aanleg van woningen in de zuidwesthoek van Parijsch Zuid – is reeds

van start gegaan. Het gebied wordt begrensd door waterplas Lokkershoek, een

voormalige zandwinput, in het westen, perceel 112 in het noorden, de Laan naar

Parijsch in het oosten en de Rietveldweg in het zuiden.

· Fase 2 betreft de zuidoosthoek van plangebied Parijsch Zuid. Dit wordt begrensd

door perceel 2528 in het westen, de Distelvlinderlaan overgaand in de Belle van

Zuylenlaan in het noorden, de woonwijk Hoge Prijs met het Welmoet Wijnaendts

Frankenpad in het oosten en de Rietveldseweg in het zuiden.

· Fase 3 betreft de ontwikkeling van de zone ten westen van Lokkershoek, tot aan

de Prijsse Wetering in het westen en de Prijsseweg in het noorden. De betreffende

percelen zijn eigendom van de gemeente Culemborg.

Binnen plangebied Parijsch Zuid zijn al verschillende archeologische onderzoeken

verricht (hoofdstuk 2).1 Tijdens het inventariserend veldonderzoek door middel van

proefsleuven heeft Archol ter hoogte van één van de vindplaatsen, vindplaats 8,

behoudenswaardige resten uit de bronstijd aangetroffen. Deze vindplaats wordt

1 Odé & Haartsen 1997; Molenaar & Haartsen 2005; Van der Linden 2007; Verhelst 2011; Verhelst, Porreij-Lyklema & Willemse 2015 & Goddijn 2016.

$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$

bron:kadaster140000

140000

141000

141000

142000

142000

143000

143000

144000

144000

438000

438000

439000

439000

440000

440000

441000

441000

N

1000m0

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied.

1

Page 9: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

8 Culemborg ParijsCh Zuid

bedreigd door vergevorderde plannen voor de realisatie van de woningbouw. Archol

heeft daarom een opgraving van de vindplaats uitgevoerd. Dit rapport beschrijft de

resultaten van de opgraving. Naast ex situ behoud van de vindplaats is de belangrijkste

doelstelling van het onderzoek kennisvergaring over een bewoond en gebruikt laat

prehistorisch landschap in een periode die tot nog toe slecht gekend is.2

2 Voorafgaand aan de opgraving werd aangenomen dat de vindplaats in de vroege bronstijd dateert.

141000 142000

4390

0044

0000

250m0

Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3Fase 3

Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1Fase 1

Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2Fase 2

Figuur 1.2 Fasering van de ontwikkeling met de ligging van vindplaats 8 (zwarte ster).

Page 10: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 9

1.2 Onderzoeksgebied

De nieuwe wijk grenst aan de woonwijk Hoge Prijs en ligt ten zuiden van de woonwijk

Parijsch Noord. Op basis van het vooronderzoek door RAAP zijn verschillende

vindplaatsen (of vondstlocaties) aangewezen. Deze liggen verspreid binnen het

plangebied, aan weerszijden van de Laan naar Parijsch en aan de Prijsseweg.

Vindplaats 8 bevindt zich in het oostelijk deel van het plangebied, ten noorden van

de Wethouder Schoutenweg, ten oosten van de Laan naar Parijsch, ten zuiden van de

Distelvlinderlaan en westelijk van de Zijderupsvlinderlaan (Figuur 1.2).

Ten tijde van het onderzoek was het terrein nog in gebruik als agrarisch gebied.

1.3 Onderzoeksopzet en organisatie

Als sinds 1961 kent Nederland een monumentenwet. In 1988 werd deze wet vervangen

door de Monumentenwet 1988, die op zijn beurt per 1 juli 2016 is komen te vervallen

en een deels is overgegaan naar de Erfgoedwet. Deze wet regelt de omgang met het

archeologisch erfgoed. Iedere initiatiefnemer van projecten waarbij de bodem wordt

verstoord kan door de overheid verplicht worden een rapport te overleggen waaruit

de archeologische waarde van het te verstoren terrein (het plangebied) blijkt. Voor een

dergelijk rapport is archeologisch onderzoek vereist: het archeologisch vooronderzoek.

Dit onderzoek heeft tot doel vast te stellen of in het plangebied waardevolle

vindplaatsen voorkomen. Het vooronderzoek is opgebouwd uit twee onderdelen:

het bureauonderzoek (BO) en een eventueel inventariserend veldonderzoek (IVO),

elk met bijbehorende stan daardrapportages. Het bureauonderzoek geeft een

samenvatting van wat er in archeologisch en aardwetenschappelijk opzicht bekend is

over het plangebied. Het doel is door middel van bestaande bronnen te komen tot een

gespecificeerde archeologische verwachting. Het inventariserend veldonderzoek dient

ertoe de vindplaatsen daadwerkelijk op te sporen (karterende fase) en de omvang en

waarde in kaart te brengen (waarderende fase). Op basis van de resultaten van het

vooronderzoek is vindplaats 8 als behoudenswaardig gewaardeerd. Dit verplicht de

initiatiefnemer tot een aanpassing van de plannen (de vindplaats blijft in de grond, in

situ, bewaard), of tot een archeologische opgraving van de behoudenswaardige resten

(behoud ex situ). Omdat vindplaats 8 niet behouden kon worden, heeft het bevoegd

gezag besloten dat de vindplaats opgegraven dient te worden voorafgaand aan de

realisatie van de nieuwbouwplannen.

Voorafgaand aan het onderzoek is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld.3 Het

onderzoek is door een team van Archol uitgevoerd conform de eisen in dit PvE. Het

veldteam bestond uit een veldwerkleider en enkele veldarcheologen (Tabel 1.2) onder

begeleiding van een senior-KNA archeoloog (projectleider). Tijdens het veldwerk is een

fysisch geograaf ingezet. Ook bij de uitwerking zijn nog enkele specialisten betrokken.

Dhr. J. Knopper was contactpersoon namens opdrachtgever CV Culemborg Parijsch. De

gemeente Culemborg (J.A.M. Smits) had de rol van bevoegd gezag van het onderzoek,

drs. H.J. van Oort van de Omgevingsdienst Rivierenland trad op als adviseur van het

bevoegd gezag.

3 Hemminga 2016.

Page 11: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

10 Culemborg ParijsCh Zuid

Soort onderzoek: Definitief onderzoek (DO)

Projectnaam: Vindplaats 8 Hoge Prijs

Archolprojectcode: CUP1637

Uitvoerder: Archeologisch Onderzoek Leiden bv

Periode van uitvoering veldwerk: 15 t/m 25 augustus 2016

Periode van uitvoering uitwerking: december 2016 – november 2017

Provincie: Gelderland

Gemeente: Culemborg

Plaats: Culemborg

Toponiem: Laan naar Parijsch

Coördinaten gebied: 142.105/ 439.673

Opdrachtgever: CV Culemborg Parijsch

Bevoegd gezag: Gemeente Culemborg

Adviseur bevoegd gezag: drs. H.J. van Oort (regioarcheoloog Rivierenland, Omgevingsdienst Rivierenland)

ARCHIS-zaakidentificatienummer: 4004034100

Beheer en plaats van documentatie en vondsten:

Provinciaal depot voor Bodemvondsten van Gelderland

Geomorfologie: rivier-inversierug (3K26)

Bodem: rivierkleigronden (Rn95A-VI)

naam rol

J. Aal MA specialist zooarcheologie

S. Baas MA veldarcheoloog

P. van de Geer MA specialist aardewerk

drs. T.A. Goossens projectleider/ autorisatie rapport

E.E. van Hees BA specialist archeobotanie (Universiteit Leiden)

drs. Hemminga veldwerkleider

R. Huiskamp BA veldassistent

dr. S. Knippenberg specialist vuur- en natuursteen

J. van der Leije MA rapportage sporen en structuren

A. Porreij-Lyklema MA veldarcheoloog

F. van Spelde MA veldarcheoloog

drs. R. Timmermans veldarcheoloog

Tabel 1.1 Administratieve gegevens.

Tabel 1.2 Samenstelling onderzoeksteam.

Page 12: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 11

Landschappelijk- en archeologisch kader

2.1 Landschappelijk kader4

In de ondergrond van het onderzoeksgebied bevindt zich de Schoonrewoerdse

stroomgordel. Deze was actief tussen 3200 en 2100 v. Chr., in het midden- en laat

neolithicum en staat zowel archeologisch als geologisch te boek als een van de

best gedocumenteerde stroomruggen in het centrale- en westelijke deel van het

rivierengebied (Figuur 2.1). Culemborg-Hoge Prijs is gesitueerd op de zuidoostelijke tak

van een in tweeën gesplitste meandergordel. De zuidoostelijke tak wordt gezien als

crevasserug, de noordwestelijke tak betreft een oude met zand opgevulde geul. Eerder

nog werd de crevasserug aangemerkt als een crevasse van het veel oostelijker gelegen

jongere Hennisdijk systeem. Beide takken worden tegenwoordig echter opgevat als

de hoofdgeulen van een fossiele crevassewaaier, die zich nooit tot een volwaardige

nieuwe riviertak heeft kunnen ontwikkelen. Onderzoek te Culemborg Pavijen heeft

aangetoond dat de zuidelijke tak inderdaad een vergelijkbare ouderdom heeft als

de noordelijke tak en als onderdeel van de Schoonrewoerdse stroomgordel gezien

moet worden.5 Het beddingzand van beide ruggen reikt vrijwel tot aan het huidige

4 Gebaseerd op Verhelst, Porreij-Lyklema & Willemse 2015, 45-54.5 Heunks, Hoek & Pierik 2015.

Schoonrewoerdse stroomrug

Vindplaats 8

Kom

Stroomrug Kortenhoeven

141000

141000

142000

142000

143000

143000

4390

00

4390

00

4400

00

4400

00

N

500m0

Figuur 2.1 Locatie van het plangebied (rood) en onder-zoeksgebied (blauw) op de paleogeografische kaart van Cohen, Stouthamer, Pierik en Guerts (2012).

2

Page 13: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

12 Culemborg ParijsCh Zuid

oppervlak; beide ruggen nog steeds duidelijk in het maaiveldreliëf zichtbaar. Ook veel

andere relatief oude stroomgordels zijn in deze regio nog duidelijk als ruggen zichtbaar

in het landschap en zijn niet of nauwelijks afgedekt door jongere sedimenten. Klink

van de omliggende klei- en veengronden hebben geleid tot grotere hoogteverschillen

tussen deze komgebieden en de meandergordels. De hoger gelegen zandruggen

waren vele eeuwen lang een gewilde locatie om te wonen. Er kwamen relatief weinig

overstromingen voor en de zandige kleibodems waren goed te bewerken en zeer

vruchtbaar. Wel zal het inklinken van de klei-op-veen bodems van invloed zijn geweest

op de rivierdynamiek (crevassevorming) van het gebied. Voor het archeologisch

bodemarchief is het van belang dat door bodemdaling van de aangrenzende

laagten, juist hier de meeste afzettingsfasen, cultuurlagen en vegetatiehorizonten

zijn geregistreerd en bewaard zijn gebleven. In de hoger gelegen nederzettingskern

zelf zijn veel van de cultuurlagen opgenomen in de huidige bouwvoor of (door het

ontbreken van sedimentatie tussen de verschillende bewoningsfasen) vermengd

geraakt.

2.2 Regionaal archeologische en cultuurlandschappelijke context6

De Schoonrewoerdse stroomrug, waarvan een klein deel binnen het plangebied ligt,

was vanwege de gunstige ligging en goede bewoonbaarheid in gebruik vanaf het laat

neolithicum. Dit gebied wordt dan ook gekenmerkt door relatief veel archeologische

vindplaatsen. De overeenkomst tussen de verschillende archeologische vindplaatsen

in het plangebied en omgeving is dat zij liggen op de oeverafzettingen van de

Schoonrewoerdse stroomgordel of in ieder geval buiten de hooggelegen zandige

hoofdgeulen. Dit wijkt sterk af van de bevindingen van het archeologisch onderzoek

dat meer naar het westen op de Schoonrewoerdse stroomrug heeft plaatsgevonden.7

Hier is de laatneolithische (2850-2000 voor Chr.) en jongere bewoning vastgesteld juist

op de hoogste zandige ruggen van de stroomgordel.

2.3 Archeologisch onderzoek in plangebied Parijsch Zuid

Cultuur Historische Effect RapportageDe afgelopen jaren hebben er voor het plangebied diverse vooronderzoeken

plaatsgevonden. Het eerste onderzoek dateert uit 1996 en 1997 en betreft een

bureauonderzoek, karterend booronderzoek en deels een waarderend vooronderzoek

in het kader van een Cultuur Historische Effect Rapportage (CHER).8 Het aantal

boringen bedroeg ca. 6 boringen per hectare, die afhankelijk van het (gefundeerde)

zand 1-3 m diep zijn gezet. Tijdens dit onderzoek van RAAP zijn aanwijzingen

gevonden voor nederzettingsterreinen uit het laat-neolithicum tot en met de ijzertijd

(Figuur 2.2). Alle nederzettingsterreinen bevinden zich op de Schoonrewoerdse

stroomrug. Binnen fase 3 van het plangebied heeft het inventariserend booronderzoek

in het kader van de CHER enkele archeologische indicatoren aangetroffen gerelateerd

aan de Schoonrewoerdse stroomrug. Omdat de boorstaten in het rapport ontbreken,

kan de bodemopbouw zoals aangetroffen in de boringen niet nader geïnterpreteerd

worden en is onduidelijk of de bovengrond hier al dan niet verstoord is geweest of

anderszins.

6 Overgenomen uit Hemminga 2016.7 Louwe Kooijmans 1974.8 Haartsen & Molenaar 2005.

Page 14: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 13

Vindplaats 8 is in dit onderzoek beschreven als een nederzetting uit de periode laat-

neolithicum – vroege bronstijd.

Inventariserend veldonderzoek proefsleuvenIn 2011 is door RAAP een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd ter hoogte van de

tijdens het booronderzoek gedefinieerde vindplaatsen 6, 10 en 45.9 Vindplaats 6 is

een nederzettingsterrein uit de bronstijd en ijzertijd. Ook sporen uit de Romeinse tijd

en verkavelingsgreppels uit de middeleeuwen zijn op deze vindplaats aanwezig. Ter

hoogte van plangebied, langs de Rietveldseweg werd een historische bewoningskern

verwacht. Tijdens het proefsleuvenonderzoek is deze niet vastgesteld. Mogelijk

is de Rietveldseweg in tegenstelling tot de Prijsseweg geen ontginningsas, maar

een achterkade waar over het algemeen minder bebouwing aanwezig is. Wel zijn

prehistorische sporen aangetroffen die waarschijnlijk tot vindplaats 9 behoren.

Archol heeft in 2016 proefsleuven gegraven ter hoogte van de door RAAP

gedefinieerde vindplaatsen 8, 9, 49, 50, 57, 61 en 62. Hierbij zijn langs de Prijsseweg

(vindplaats Sterkenburg) greppels uit de volle middeleeuwen aangetroffen. Ter

hoogte van vindplaats 62 is een nederzettingsterrein uit de late bronstijd – ijzertijd

aangetroffen. Op vindplaats 8 zijn meerdere sporen aangetroffen, waaronder enkele

mogelijke spiekers (Figuur 2.3). Op basis van een 14C-datering gaat het om sporen uit

de vroege bronstijd.10

9 Verhelst 2011.10 Goddijn 2016. Laboratoriumnr. Poz-76381, 3590 +/- 35 BP, 2036-1877 cal v.Chr. (92,9 %

waarschijnlijkheid).

250m0

141500 142000

439500

440000

Figuur 2.2 Vastgestelde vindplaatsen op basis van de Cultuur Historische Effect Rapportage.

Page 15: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

14 Culemborg ParijsCh Zuid

OpgravingenVindplaats 6 is in 2012 opgegraven door RAAP (Figuur 2.4).11 De oudste aangetroffen

resten dateren uit het laat-neolithicum of de vroege bronstijd. Deze sporen zijn

grotendeels geërodeerd. De meeste de sporen behoren tot een nederzettingsterrein

uit de vroege- tot late ijzertijd. Aan de westkant van e opgraving is tevens een

inheems-Romeinse nederzetting aangesneden. In de loop van de Romeinse tijd is het

gebied verlaten, waarna het pas tijdens de volle middeleeuwen opnieuw in gebruik is

genomen. Uit deze laatste periode zijn alleen verkavelingsgreppels aanwezig.

Vindplaats 6 ligt ca. 400 m ten zuidwesten van vindplaats 8 die in dit rapport besproken

wordt.

Vindplaats 10 en 45 zijn in 2015 door ADC opgegraven. Op vindplaats 45 zijn een

bewoond erf uit de midden-bronstijd B en een erf uit de vroege ijzertijd opgegraven.

11 Verhelst, Porreij-Lyklema & Willemse 2015.

42

3

Legenda

greppelpaalspoorkuilwaterkuilsloot

142080

142080

142100

14210043

9660

4396

60

4396

80

4396

80

N

10m0

Figuur 2.3 Sporenkaart van de proefsleuven ter hoogte van vindplaats 8 (bron: Goddijn 2016, figuur 6.2).

Page 16: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 15

Op vindplaats 10 zijn sporen van een middeleeuws erf gevonden, dat tussen 1120 en

1250 n. Chr. dateert.12

12 Verniers & Blom 2016.

Legenda

vindplaats 10 (ADC)vindplaats 45 (ADC)vindplaats 6 (RAAP)vindplaats 8 (Archol)

141600

141600

141800

141800

142000

142000

142200

142200

4394

00

4394

00

4396

00

4396

00

4398

00

4398

00

4400

00

4400

00

4402

00

4402

00

N

250m0

Figuur 2.4 Locatie van de door RAAP, ADC en Archol uitgevoerde opgravingen.

Page 17: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

16 Culemborg ParijsCh Zuid

Page 18: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 17

Methodiek veldwerk

3.1 Doelstelling

Naast ex situ behoud van de vindplaats is de belangrijkste doelstelling van het

onderzoek kennisvergaring over een bewoond en gebruikt laatprehistorisch

landschap in een periode die we vooralsnog slecht kennen. De zeldzaamheid van de

archeologische waarden maakt dat vindplaats 8 nieuwe kennis kan genereren en zo

de kennislacunes voor het laat neolithicum, de bronstijd en de vroege ijzertijd kan

verkleinen.13

3.2 Vraagstellingen

De vraagstellingen die in het PvE staan genoemd, vloeien voort uit de

onderzoeksthema’s uit de Nationale Onderzoeksagenda voor de Archeologie14 en het

Selectiebesluit van de gemeente Culemborg.15

Algemeen1. De aangetroffen sporen lijken te wijzen op een erf. Wat is de datering van het

bewoningsareaal?

2. Is er sprake van een fasering?

3. Wat kan gezegd worden over de inrichting van het erf?

4. Welke uitspraken kunnen worden gedaan over de voedseleconomie?

Natuurlijk landschap en de ontwikkeling van het laatprehistorische cultuur-landschap

5. Wat kan gezegd worden over de lokale vegetatiegeschiedenis en landschapsontwikke-

ling?

6. Hoe zag het landschap eruit ten tijde van de bewoning? Welke invloed had de mens op

de landschapsontwikkeling?

7. Wat kan gezegd worden over de agrarische landinrichting?

Nederzetting - algemeen8. Wat is de datering en fasering van de bewoningsarealen?

9. Hoe zagen huizen en erfinrichting er per periode uit?

10. Wat kan worden gezegd over de huistypologie binnen vindplaats 8?

11. Kunnen de huisplattegronden van vindplaats 8 nieuw licht werpen op een oorzaak van

de schaarste van de huisplattegronden uit de vroege/midden-bronstijd A en de late

bronstijd /vroege ijzertijd anders dan postdepositionele processen?

Nederzetting - detailniveau12. Welke uitspraken zijn te doen over de constructie van de structuren? Kunnen

houtsoorten worden aangewezen die zijn benut voor de constructie van huizen en/of

gebruiksvoorwerpen?

13. Kunnen uitspraken worden gedaan over de interne indeling van de huizen? Waar

zijn de woon- en staldelen? Zijn er haarden, stalboxen of hoefindrukken van vee

aanwezig? Is sprake van fosfaataanrijking? Is sprake van gebouwen die alleen werden

gebruikt voor menselijke bewoning of alleen voor vee?

13 Hemminga 2016, 1114 Gerritsen, Jongste & Theunissen 2005.15 Van Roode 2007.

3

Page 19: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

18 Culemborg ParijsCh Zuid

14. Is sprake van primaire depositie van nederzettingsafval in de cultuurlaag en

grondsporen? Is afval op het oppervlak achtergelaten of in kuilen? Zijn hierbij

ruimtelijke patronen vast te stellen? Is sprake van materiaal dat bewust op de

vindplaats is achtergelaten?

15. Kan op basis van de ruimtelijke verspreiding en diepte van het vondstmateriaal dat is

ingebed in de cultuurlaag vastgesteld worden of er activiteitenzones op huisplaatsen

kunnen worden herkend? Is er een verband tussen deze verspreidingspatronen en de

onderliggende structuren?

16. Is sprake van dumps van afvalmateriaal? Hebben de dumps een herkenbare

stratigrafie?

Productie, distributie en gebruik van mobilia 17. Zijn er aanwijzingen voor specifieke ambachten en dus lokale productie? Welke

grondstoffen zijn verwerkt en waar kwamen deze vandaan?

18. Kunnen uitspraken worden gedaan met betrekking tot het vuursteengebruik in de late

prehistorie?

19. Wat is de typologie en vormontwikkeling van het aardewerk? In welke mate komen

welke importen voor? Wat is hieruit af te leiden wat betreft sociaaleconomische

verhoudingen?

20. Zijn er aanwijzingen voor de uitwisseling van mobilia?

21. Wat kan worden geconcludeerd over vondstmateriaal dat in aard, samenstelling of

context afwijkt van het gangbare nederzettingsafval met betrekking tot de functie en

betekenis?

De agrarische bestaansbasis en de (voedsel)economie22. Wat waren de exploitatiemogelijkheden van het landschap; welke natuurlijke

grondstof- en voedselbronnen zijn er in de omgeving van de vindplaats en welke

daarvan worden gebruikt?

23. Zijn er aanwijzingen voor jagen en verzamelen als vormen van het verkrijgen van

voedsel?

24. Wat zijn aanwijzingen voor akkerbouw? Wat was de aard van de gewassen?

25. Wat was de omvang van de akkers? Wat was de gebruiksduur van de akkers?

26. Wat zijn de aanwijzingen voor veeteelt? Kunnen uitspraken worden gedaan over de

samenstelling van de veestapel, gegevens over de leeftijdsopbouw, soortenvariatie en

dergelijke?

27. Zijn op basis van macroscopisch onderzoek van onverbrand zoogdierbot uitspraken te

doen met betrekking tot de voedseleconomie, het belang van veeteelt, de uitwisseling

van producten, slachttechnieken etc.?

28. Zijn er uitspraken te doen over de verhouding tussen akkerbouw en veeteelt?

Rituele praktijken, inclusief depositiepraktijken en grafritueel (Indien aanwezig)

29. Welke soorten deposities zijn er? Hoe lang gaat men met welke vormen van offeren

door?

30. Zijn er aanwijzingen voor initiatie of verlatingsrituelen?

31. Zijn er aanwijzingen voor rituele praktijken met menselijk botmateriaal, bijvoorbeeld

losse menselijke botten in nederzettingscontext (als deposities in kuilen, tussen afval)?

32. Zijn er aanwijzingen voor graven en grafrituelen, zoals brandstapels, crematies,

inhumaties? Zo ja, zijn er aanwijzingen voor sociale differentiatie?

33. Liggen er graven in de buurt van (gelijktijdige) of oudere erven of in de randzone van

de nederzetting?

Page 20: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 19

34. Gaat het om losse graven of een clustering? Is sprake van geïsoleerde graven in de

directe omgeving van de huizen?

35. In geval van menselijk skeletmateriaal; wat is de leeftijdscategorie en het geslacht?

Zijn uitspraken te doen met betrekking tot het voedselpatroon en/of ziektes? In geval

van DNA-analyse; wat zijn hiervan de resultaten?

3.3 Strategie

Conform het Programma van Eisen zijn er in eerste instantie drie werkputten

aangelegd van 14 x 45 m ter hoogte van de sporenconcentratie uit het

proefsleuvenonderzoek (put 1 t/m 3, Figuur 3.1. Tijdens de opgraving bleek de

vindplaats groter dan vooraf was ingeschat. Archol heeft daarom voorgesteld de

opgraving richting het westen, oosten en noorden uit te breiden. Bevoegd gezag en

opdrachtgever zijn akkoord gegaan met het voorstel, wat heeft geresulteerd in vijf

aanvullende werkputten (putten 4 t/m 8). Put 7 en 8 betreffen kleine uitbreidingen voor

het begrenzen van een omgreppeling. Uiteindelijk is 3.947 m2 opgegraven.

3.4 Werkwijze

3.4.1 Methodiek veldwerk

De putten zijn aangelegd met een graafmachine met een gladde bak. Tijdens de aanleg

is telkens visueel en met de metaaldetector gecontroleerd op de aanwezigheid van

vondstmateriaal. Het sporenvlak is gefotografeerd en digitaal ingetekend met behulp

van een GPS. Ook de profiellocaties, vlakhoogten en putranden zijn ingemeten. De

sporen en vondsten zijn direct op een veldcomputer in de database ingevoerd en

beschreven. Alle sporen zijn gecoupeerd, gefotografeerd, getekend en afgewerkt;

enkele uitzonderingen daargelaten. Zo is van stakenrijen slechts een selectie

gecoupeerd en gedocumenteerd. Van een aantal losse kuilsporen met slechts één

vulling is alleen de diepte geregistreerd en is de coupe gefotografeerd.

8 6

5

2

3

14

P3

P2

P1

8 6

5

2

3

14

7

P3

P2

P1

142080

142080

142110

142110

142140

142140

439650

439650

439680

439680

439710

439710

N

25m0

Figuur 3.1 Puttenkaart met de locaties van de gedocu-menteerde profielen. In donkergrijze belijning de ligging van de proefsleuven.

Page 21: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

20 Culemborg ParijsCh Zuid

Vondsten die tijdens de vlakaanleg zijn aangetroffen, zijn verzameld per bodemlaag, in

vakken van 5 x 5 m. Vondsten uit sporen zijn verzameld per spoor en vulling.

In het zuiden van de opgraving zijn er, in aanvulling op de profieldocumentatie van het

proefsleuvenonderzoek, drie profielkolommen gedocumenteerd. De profielen zijn in

het veld geïnspecteerd en geïnterpreteerd door fysisch geograaf Eckhart Heunks.

3.4.2 Methodiek archeobotanisch onderzoek

E.E. van Hees

Houtskoolrijke (paal)sporen die bij een structuur horen, zijn tijdens het veldwerk

bemonsterd voor botanisch onderzoek. Hetzelfde geldt voor kuilen met kansrijke

(‘vuile’, humeuze en/of houtskoolrijke) vullingen. In totaal zijn er 16 monsters

verzameld (bijlage III). Tijdens de evaluatiefase is besloten drie van deze monsters te

laten waarderen (v. 9, v. 94 en v. 119). Hiervoor is uit elk monster één liter sediment

genomen en nat gezeefd met als kleinste maaswijdte 0,25 mm. De residuen

zijn onderzocht op de aanwezigheid van botanische resten met behulp van een

stereomicroscoop (Leica SE6) bij een maximale vergroting van 40x. De identificatie

is gedaan met behulp van literatuur en de vergelijkingscollectie aanwezig in het

botanisch laboratorium van de Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden. Voor de

naamgeving is de Heukels’ Flora van Nederland aangehouden.16

Slechts één van de monsters bleek geschikt voor analyse. Dit monster is geanalyseerd

en de botanische resten zijn met behulp van 14C gedateerd.

3.4.3 Methodiek 14C-onderzoek

Verbrande zaden uit één context zijn 14C gedateerd. Het onderzoek vond plaats in het

Poznán Radiocarbon Laboratory in Polen. Calibratie van de datering is uitgevoerd met

de OxCal software, v4.2.3 en de IntCal 13 atmospheric curve.

3.4.4 Methodiek aardewerkanalyse

P. van de Geer

Al het prehistorische aardewerk is gedetermineerd. Bij de analyse lag de nadruk op de

datering van het handgevormde aardewerk. Hiertoe zijn verschillende technologische

en typologische aspecten van het aardewerk ingevoerd in een database (zie bijlage IV).

Bij de analyse is in eerste instantie onderscheid gemaakt tussen scherven en gruis.

Scherven kleiner dan 1 cm2 zijn als gruis geclassificeerd zijn; veelal scherven, waarvan

één of beide originele oppervlakken verdwenen zijn. De niet als gruis geclassificeerde

scherven zijn beschreven per volgnummer. Per volgnummer is het aantal rand-, wand-

en bodemscherven geteld en het gewicht bepaald.17 Vervolgens zijn per scherf de

volgende eigenschappen genoteerd:

Insluitsels – In principe wordt hier het dominante mageringsmateriaal per scherf

beschreven. Indien duidelijk sprake is van twee soorten mageringsmateriaal zijn deze

beschreven onder ‘overig’.

Bakwijze – Beschrijving van het bakmilieu (oxiderend of reducerend).

16 Meijden et al. 2015.17 Passende scherven met recente breuken zijn als 1 exemplaar geteld.

Page 22: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 21

Dikte – Van de scherven is de gemiddelde wanddikte opgemeten, waarna deze in een

dikteklasse is geplaatst. De verschillende klassen zijn 2 mm dik en variëren van 1 - 2

mm tot 17 - >17 mm.

Afwerking – Beschrijving van het oppervlak aan de binnen- en buitenzijde.

Versiering – Beschrijving van de versieringstechniek, het motief en de locatie van de

versiering.

Opbouw – Beschrijving van de potopbouw.

Vaatwerktype – De plaats van het aardewerk in bestaande aardewerktypologie

(standvoetbeker, klokbeker, Hilversum-aardewerk etc.).

Datering – Iedere scherf heeft in principe een begin- en einddatering gekregen.

Na analyse op scherfniveau is gekeken of op basis van de beschreven technologische

en typologische kenmerken iets gezegd kon worden over de datering van afzonderlijke

sporen en structuren. Bij de analyse van prehistorisch aardewerk spelen veelal twee

zaken een rol die de analyse van het materiaal bemoeilijken. Zo zijn ten eerste losse

scherven onversierd aardewerk over het algemeen moeilijk te dateren. Ten tweede

kan een klein aantal scherven de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de datering

beperken. Voor een scherpe datering van prehistorisch materiaal zijn grotere gesloten

complexen nodig (minimaal 100 scherven), waarbij van een grote populatie scherven

verschillende technologische en typologische kenmerken bestudeerd kunnen worden.

Op basis van de aan- of afwezigheid van verschillende technologische kenmerken is

het geven van een datering dan vaak redelijk goed mogelijk.

3.4.5 Methodiek analyse vuur- en natuursteen

S. Knippenberg

Aangezien de fijn fluviatiele sedimenten waarop de vindplaats gelegen is geen

steenmateriaal van enige omvang bevat, wordt er vanuit gegaan dat al het

steenmateriaal door mensen naar de nederzetting is vervoerd. Derhalve is al het

materiaal bestudeerd en beschreven. Alle vuur- en natuurstenen zijn beknopt

beschreven in een database. Daarbij zijn de volgende aspecten vastgelegd: de

steensoort, het artefacttype, de compleetheid, de verbrandingsgraad en de

aanwezigheid van eventuele bewerkingssporen. Alleen van de werktuigen zijn de

lengte, breedte en diktematen genomen en is het gewicht vastgelegd.

3.4.6 Methodiek archeozoölogische analyse

J. Aal

De dierlijke resten zijn door de auteur, onder begeleiding van drs. J. van Dijk en

drs. E. Esser, onderzocht. Tijdens het determinatieproces is gebruik gemaakt

van de zoölogische vergelijkingscollectie van Archeoplan Eco te Delft. Tot de

gedocumenteerde gegevens behoren o.a. de dierklasse, diersoort (of diergrootte), het

skeletelement, gewicht, fragmentgrootte, deel van het skeletelement en het geslacht.

Wanneer een skeletelement van zoogdier niet op soort gebracht kon worden, is het –

Page 23: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

22 Culemborg ParijsCh Zuid

indien mogelijk – ingedeeld in een grootteklasse. Deze zijn groot zoogdier (o.a. rund)

en middelgroot zoogdier (o.a. schaap/geit en varken). Aangezien schaap en geit, met

uitzondering van de schedel en hoornpitten, op morfologisch niveau nauwelijks van

elkaar zijn te onderscheiden, zijn deze twee diersoorten in een overkoepelende groep

geplaatst. Voor één schedeldeel binnen het assemblage was het echter wel duidelijk

dat deze daadwerkelijk van schaap (Ovis aries) is.

Er is tevens informatie over de (slacht)leeftijd verzameld. Dit is mogelijk door het

registreren van de doorbraak- en slijtagestadia van gebitselementen en de vergroei-

ingsstadia van skeletelementen. De registratieprocedure voor het bepalen van een

leeftijd op basis van gebitselementen is gebaseerd op de methodiek ontwikkeld door

Grant.18 De door haar vastgestelde slijtagepatronen van premolaren en molaren (tooth

wear stage of TWS) zijn gebruikt voor het berekenen van de mandible wear stage

(MWS). Hambleton19 heeft de gegevens van Grant gecombineerd met leeftijdsklassen

gepubliceerd door Halstead en Payne20, waardoor het mogelijk is om de gebitsslijtages

aan leeftijdscategorieën te koppelen. Een andere methode voor het bepalen van

de (slacht)leeftijd is gebaseerd op de mate van vergroeiing van de botten – in het

bijzonder de vergroeiing van de schacht (diafyse) met de uiteinden (epifysen) van

pijpbeenderen. Habermehl21 heeft voor verscheidene diersoorten onderzocht op welke

leeftijden deze botdelen fuseren en welke morfologische karakteristieken zichtbaar

zijn tijdens de verschillende vergroeiingstadia.

Wanneer er bijzondere kenmerken, zoals slacht- en vraatsporen, pathologieën,

sporen van verhitting en bewerking, op de dierlijke resten zichtbaar waren, zijn deze

tevens beschreven. De gebruikte coderingen voor het identificeren van specifieke

slachtsporen zijn identiek aan degene die Lauwerier beschrijft in zijn promotieon-

derzoek.22 Wanneer er sprake was van complete pijpbeenderen zijn hiervan maten

genomen. Deze gestandaardiseerde maten zijn afgeleid van een publicatie van Von

den Driesch.23 Met de grootste lengtemaat van pijpbeenderen kan de schofthoogte

van een individu worden berekend. Het bepalen van de schofthoogte was binnen het

assemblage echter alleen mogelijk voor een scheenbeen van rund. Hiervoor is de ver-

menigvuldigingsfactor gebruikt zoals vastgesteld door Matolcsi.24

18 Grant 1982.19 Hambleton 1999.20 Halstead 1985; Payne 1973.21 Habermehl 1975.22 Lauwerier 1988.23 Von den Driesch 1976.24 Matolcsi 1970.

Page 24: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 23

Resultaten landschappelijk onderzoek

Tijdens het proefsleuvenonderzoek is aan de hand van vijf profielkolommen reeds

een goed beeld verkregen van de paleolandschappelijke opbouw. In aanvulling op de

resultaten van het proefsleuvenonderzoek zijn bij de opgraving drie profielkolommen

in het zuiden van het terrein gedocumenteerd (Figuur 3.1). De resultaten van het

landschappelijk onderzoek sluiten aan bij die van het proefsleuvenonderzoek.

In de ondergrond zijn klastische afzettingen van de Schoonrewoerdse stroomgordel

aangetroffen. De ondergrond (S5030; Tabel 4.1) bestaat uit grijze tot lichtbruingrijze

afzettingen variërend van sterk siltige (Ks3) tot zwak zandige klei (Kz2). De afzettingen

zijn kalkrijk en er zijn ijzerconcreties in aanwezig. Naar beneden toe, vanaf ca. 90-130

cm –Mv/ 0,0 – 0,4 m + NAP komen zandlaagjes voor (S5040). De reductiegrens bevindt

zich ca. 1,2 m –Mv/ 0,15 m + NAP.

In de kleiige afzettingen (S5030) zijn twee humeuze vegetatiehorizonten waargenomen

(Figuur 4.1), die door een ca. 15 cm bruingrijze zwak zandige kleilaag (S5015) worden

gescheiden. Het gaat hier om een oevertop, waar zich tijdens twee stilstandsfasen in

de opslibbing een bodem heeft gevormd onder invloed van begroeiing. De onderste

vegetatiehorizont (S5020) is 10 tot 15 cm dik en donkergrijs, licht humeus. De top van

de horizont bevindt zich in het westelijk deel van het onderzoeksgebied 45 cm –Mv/

0,75 m + NAP. Richting het oosten loopt de vegetatiehorizont op en in het meest

oostelijk deel, ter hoogte van put 2 en 5, is deze in de actuele bouwvoor opgenomen.

De bovenste vegetatiehorizont is alleen lokaal waargenomen; op de meeste plekken is

deze laag (S5010) in de actuele bouwvoor opgenomen. Deze bouwvoor is ca. 30 cm dik,

het maaiveld bevindt zich rond 1,2-1,5 m + NAP.

De archeologische sporen zijn onder de onderste vegetatiehorizont aangetroffen, in de

top van laag S5030. In het oostelijk deel van het terrein, waar de vegetatiehorizonten

in de moderne bouwvoor zijn opgenomen, bevonden de sporen zich direct onder de

bouwvoor. De bovenliggende lagen S5010 en S5015 dekken de archeologische sporen

af en dateren dus uit een jongere periode. Aangezien geen archeologische indicatoren

in deze lagen zijn aangetroffen, is de datering onbekend. Er is een groot verschil

tussen de hoogte van het sporenvlak in het oostelijke en het westelijke deel van het

terrein. Het oostelijk deel van het onderzoeksgebied bevindt zich op het hoge deel

van de Schoonrewoerdse stroomrug met oeverafzettingen. Het sporenvlak bevindt

zich hier rond 1,0 m + NAP (Figuur 4.2). Richting het westen bevindt zich de overgang

naar de flank van de stroomrug, in de meest westelijk aangelegde werkput ligt het

sporenvlak rond 0,3 m + NAP. Het relatief grote reliëfverschil verklaart waarom de

vegetatiehorizonten in het westen wel bewaard zijn, maar in het oosten van het terrein

niet. Het huidige maaiveld laat namelijk maar weinig reliëf zien.

laagnummer beschrijving interpretatie

S5000 donkerbruingrijs, Ks3 moderne bouwvoor

S5010 grijs, Ks2 vegetatiehorizont

S5015 bruingrijs, Ks2 stroomgordelafzettingen

S5020 donkergrijs, Ks3 vegetatiehorizont

S5030 grijs/ lichtbruingrijs, Ks3/ Kz2 stroomgordelafzettingen

S5040 lichtbruingrijs, Ks3/ Kz2 met zandlagen stroomgordelafzettingen

Tabel 4.1 Nummering van de landschappelijke een-heden.

4

Page 25: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

24 Culemborg ParijsCh Zuid

Figuur 4.1 Indeling van de klastische afzettingen (Schoonrewoerdse stroomgordel) in het zuidwestelijk deel van het onderzoeksgebied (profiel 1). Voor ligging van het profiel, zie Figuur 3.1

vlakhoogtem +NAP

10.820.630.440.25

142080

142080

142100

142100

142120

142120

142140

142140

142160

142160

4396

40

4396

40

4396

60

4396

60

4396

80

4396

80

4397

00

4397

00

N

25m0

Figuur 4.2 Hoogtekaart van het sporenvlak.

Page 26: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 25

Sporen en structuren

5.1 Inleiding

Tijdens het proefsleuvenonderzoek in 2015 werden ter hoogte van vindplaats

8 paalsporen van o.a. twee spiekers, kuilen en een waterkuil aangetroffen. Een

restant van een houten welpaal uit de waterkuil (S21, tijdens de opgraving als S30

gedocumenteerd) is 14C gedateerd (Bijlage VI). Dit leverde een ouderdom op van

2036-1877 v. Chr. Op basis van deze gegevens werd ter hoogte van vindplaats 8 een

nederzettingsterrein uit de vroege bronstijd verwacht.25

De opgraving van de vindplaats heeft de aanwezigheid van een nederzettingsterrein

uit de bronstijd bevestigd. Er zijn binnen het onderzochte gebied 426 grondsporen

aangetroffen, waarvan het merendeel (N=353) in de bronstijd wordt gedateerd. De

sporen zijn te typeren als paalsporen, kuilen, greppels en staken (Figuur 5.1 en Bijlage

VI). Tevens zijn er 12 sporen, voornamelijk sloten, in de Nieuwe tijd aanwezig. De

overige sporen (N=61) bleken tijdens het onderzoek van natuurlijke aard. Deze sporen

zijn in de projectdatabase beschreven als boomval, natuurlijke verstoring, depressie,

geul en vlek (bijlage I).

De bronstijdsporen tekenen zich over het algemeen grijs af in de bruinere ondergrond

en zijn opgevuld met een siltige klei. De sporen uit de Nieuwe tijd zijn door een

meer bruine vulling te onderscheiden van de sporen uit de prehistorie. Door

bodemprocessen zoals bioturbatie zijn de meeste spoorvullingen gehomogeniseerd,

waardoor het moeilijk is om verschillende fasen of de wijze van opvulling te herkennen.

Over het algemeen zijn de sporen goed bewaard. In een groot deel van het

onderzoeksgebied worden ze afgedekt door kleipakket (S5015) met vegetatiehorizont

(S5010). Alleen in het oostelijk deel van het terrein zijn de sporen direct onder de

bouwvoor aangetroffen (S5000). Hier is het sporenniveau mogelijk aangetast,

waardoor een deel van de sporen verloren gegaan is. De diepte van de sporen in dit

deel van het terrein verschilt echter niet met de spoordiepte in de rest van het terrein;

de aftopping zal daarom minimaal zijn. Het sporenniveau bevindt zich in het westelijk

deel van het terrein (put 8) rond 0,3 m + NAP, richting het oosten loopt de hoogte op

tot ca. 1,0 m + NAP in het meest oostelijke deel van put 5.

Al in het veld werden in de sporen enkele structuren herkend. De herkenbare

structuren zijn genummerd door middel van een structuurnummer. De nummering van

de structuren is doorlopend vanaf structuur 1, er is hierbij geen onderscheid gemaakt in

structuurtype (Tabel 5.1).

structuurnummer type

1 vierpalige spieker

2 vierpalige spieker

3 vierpalige spieker

4 vierpalige spieker

5 greppelsysteem

6 huisplattegrond

7 huisplattegrond

8 vierpalige spieker

25 Goddijn 2016, 26-27.

Tabel 5.1 Structuren.

5

Page 27: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

26 Culemborg ParijsCh Zuid

22

1

3

8

7

4

6

2

1420

60

1420

60

1420

80

1420

80

1421

00

1421

00

1421

20

1421

20

1421

40

1421

40

1421

60

1421

60

439640

439640

439660

439660

439680

439680

439700

439700

N

10m

0

Lege

nda

grep

pel

huis

grep

pel

krin

ggre

ppel

paal

spoo

rku

ilw

ater

kuil

depr

essi

erij

pal

en/ri

j paa

lgat

enre

cent

boom

val

dier

begr

avin

gna

tuur

lijke

ver

stor

ing

geul

sloo

tst

ruct

uur

Figuur 5.1 Overzicht van alle sporen, naar spoortype.

Page 28: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 27

5.2 Erven uit de bronstijd

De aangetroffen sporen uit de bronstijd worden geïnterpreteerd als de sporen

behorend tot twee erven. Elk erf bestaat uit een huis met enkele spiekers of

graanschuurtjes. Een vrij groot aantal paalsporen kon niet aan een structuur

worden toegeschreven; het is mogelijk dat een deel van het cluster sporen deel

uitmaakt van een of meerdere bijgebouwen. Ondanks dat veel paalsporen niet aan

een gebouwstructuur toegeschreven kon worden, geeft de aanwezigheid van de

paalsporen wel een indicatie van de omvang van een erf of bewoningsareaal. Richting

het westen en waarschijnlijk ook richting het zuiden kon de begrenzing van erven op

basis van de aan- en afwezigheid van grondsporen worden vastgesteld, maar richting

het noorden en oosten is de begrenzing binnen het onderzoeksgebied niet bereikt: de

sporen reiken tot buiten de contouren van het onderzoeksgebied. Het westelijk deel

van de opgraving is het laagst gelegen deel van het terrein. Hier is de sporendichtheid

een stuk lager dan in de rest van het terrein. Vermoedelijk was deze lage zone te

nat voor bewoning. Op basis van de aanwezigheid van hoofdzakelijk slechts enkele

greppels lijkt dit deel van het onderzoeksgebied niet deel uit te maken van een erf,

maar eerder van een akker- of weideareaal. De structuren en sporen worden hieronder

per type beschreven.

5.2.1 Huisplattegronden

Huis 1 (structuur 6)In het noordoosten van de vindplaats is een noordoost-zuidwest georiënteerde

huisplattegrond aangetroffen: de kern van het oostelijke erf (structuur 6, Figuur 5.2,

Figuur 5.3). In het oosten wordt de plattegrond oversneden door een Nieuwetijdse

sloot, waardoor hier enkele paalsporen ontbreken. De plattegrond is driebeukig en

het palenpatroon wijst uit dat de dakdragende constructie eenmaal in zijn geheel

herbouwd is. Tijdens de herbouw is de ligging van de structuur licht gedraaid t.o.v.

de lengteas. De bouwconstructie wordt hieronder onderverdeeld in fase A en fase B.

Fase A is echter niet noodzakelijk ouder dan fase B. Op twee plekken oversnijden de

paalsporen van beide fasen. Op basis van de opvulling van de sporen kon echter niet

worden vastgesteld welke fase ouder en welke jonger is. Aan de lange zijden van de

dakdragende constructie is sprake van een huisgreppel, sporen van de (tussenliggende)

wand zijn niet bewaard gebleven.

Fase ADe kernconstructie van de centrale beuk heeft een lengte van ten minste 22,7 m en

maximaal 24,6 m. De exacte lengte kan door de verstoring van de Nieuwe tijd sloot

niet worden vastgesteld. De breedte van de constructie bedraagt 3,4 m. Er zijn twee

rechte rijen sporen van tenminste twaalf dakdragende stijlen. De paalsporen uit de

twee rijen liggen tegen over: de stijlen blijken in paren te zijn geplaatst. De afstand

tussen de stijlenparen ligt tussen de 2 en 2,4 m. De sporen hebben een gemiddelde

diepte van 25 cm.

Aan de zuidwestelijke korte zijde is er mogelijk sprake van een ingangspartij, die

wordt gevormd door twee extra stijlen binnen het laatste stijlpaar. Dit type ingang

is echter ongebruikelijk bij vergelijkbare plattegronden in het rivierengebied, dus

mogelijk moeten ze anders worden geïnterpreteerd of maken ze geen deel uit van de

plattegrond. De afstand tussen de mogelijke ingangsstijlen bedraagt 1,2 m.

De meeste stijlen van de noordelijke rij zijn eenmaal en soms tweemaal vervangen. In

een enkel spoor bleek een paalschaduw te onderscheiden, maar meestal was er sprake

Page 29: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

28 Culemborg ParijsCh Zuid

van één, min of meer homogene, vulling. Het is daarom niet duidelijk of de palen na de

(jongste) gebruiksfase verwijderd zijn.

Fase BDe kernconstructie van fase B is ca. 23 m lang, 2,7 m breed en bestaat weer uit twee

rijen sporen van dakdragende stijlen, waarbij de stijlen in paren tegenover elkaar zijn

geplaatst. Er is sprake van elf stijlparen met een onderlinge afstand van 2 tot 2,6 m. In

het noordoosten ontbreken enkele stijlen van de zuidelijke rij door de verstoring van de

voornoemde sloot. De sporen hebben een gemiddelde diepte van 27 cm.

Aan de zuidwestelijke korte zijde lijkt er sprake van een ingangsportaal, bestaande

uit twee stijlen die 1,1 m uit elkaar geplaatst zijn: een zogenoemde enkelvoudige

ingangsportaal. Vermoedelijk kende de noordoostelijke korte zijde een tegenhanger

van deze ingang. Aan deze zijde is de kernconstructie echter verstoord door de

sloot. In het zuidwesten liggen de ingangsstijlen op 2,2 m afstand van het laatste

paar dakdragende stijlen. In het noordoosten bedraagt deze afstand 1,7 m. De

ingangsstijlen zijn met een gemiddelde diepte van 23 cm iets minder diep ingegraven

dan de dakdragende stijlen van de constructie.

Enkele van de sporen lijken eenmaal vervangen, waaronder één van de palen van de

zuidwestelijke ingangspartij. In de paalsporen was over het algemeen maar één vulling

te onderscheiden: een homogene bruingrijze vulling op basis waarvan niet kan worden

vastgesteld of de palen na de gebruiksfase bewust verwijderd zijn. Omdat dit voor fase

A ook het geval was, kan ook op basis van de spoorvulling niet worden vastgesteld

welke bouwfase ouder is en welke jonger.

HuisgreppelIn de zuidwestelijke helft van de plattegrond zijn er aan de lange zijden huisgreppels

aanwezig (Figuur 5.3). De greppels buigen ter hoogte van de zuidwestelijke kopse kant

naar binnen en vormen daar een opening van 4,8 m breed. De opening in huisgreppel

lijkt hier de voornoemde aanname van een ingang te bevestigen. De noordelijke

greppel is breder dan de zuidelijke; de maximale breedte bedraagt 2,5 m. Alleen in het

oostelijke deel van de noordelijke greppel is zichtbaar dat deze één of meerdere malen

opnieuw is uitgegraven, de greppel lijkt hierbij ook een klein beetje verlegd.

De greppel heeft een komvormige doorsnede en een donkere, bruingrijze, homogene

opvulling (Figuur 5.4).

Datering en typeDriebeukige huisplattegronden, omgeven door een huisgreppel, zijn in het

rivierengebied typerend voor de midden-bronstijd B en dateren over het algemeen

vanaf de late 16e eeuw v. Chr.26 Arnoldussen heeft voor deze plattegronden

een typologie opgesteld, waarbij het aantal en de vorm van de rijen sporen van

dakdragende stijlen de uitgangspunten zijn.27 De huisplattegrond uit Parijsch-Zuid

is conform deze typologie te beschrijven als type A1_W0_EP: twee rechte rijen

dakdragende posten (A1), de constructie van de wand is onbekend (W0) en er zijn

sporen van een ingangspartij (EP).

Uit de plattegrond is meer dan 3 kg vondstmateriaal (N= 176) verzameld, waarvan meer

dan 90% afkomstig is uit de huisgreppels. Het vondstenspectrum omvat natuursteen,

dierlijk bot, verbrande klei en handgevormd aardewerk: vermoedelijk afval afkomstig

uit het huis dat binnen de omgreppelde ruimte lag. Uit de aardewerkanalyse (paragraaf

6.2) blijkt een datering in de midden-bronstijd, waarschijnlijk de midden-bronstijd B.

26 Arnoldussen & Theunissen 2014, 125.27 Arnoldussen 2008, 195.

Page 30: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 29

Deze datering wordt ondersteund door de 14C-datering van verkoolde zaden uit één

van de paalsporen van fase A (spoor 320). De zaden zijn tussen 1392 en 1128 cal. v. Chr.

(95,4 % waarschijnlijkheid) gedateerd (zie paragraaf 6.6).28

28 Laboratoriumnr. Poz-92272: 3015 +/- 35 BP.

4m0

Legendafase Afase Bhuisgreppel

S320

Figuur 5.2 Huisplattegrond 1 (structuur 6).

Figuur 5.3 Overzicht van de huisplattegrond. Foto richting het noordoosten.

Page 31: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

30 Culemborg ParijsCh Zuid

Huis 2 (structuur 7)De tweede huisplattegrond van het westelijke erf is in het centrale deel van het

onderzoeksterrein aangetroffen. De plattegrond heeft eenzelfde oriëntatie als

huisplattegrond 1, maar deze structuur is beduidend slechter geconserveerd (Figuur

5.5). De noordoosthoek wordt door een Nieuwe tijd sloot oversneden, waardoor hier

enkele sporen ontbreken. Daarnaast wordt de plattegrond ook door een jongere

bronstijdgreppel oversneden.

Het huis is oorspronkelijk driebeukig geweest, maar alleen de twee rijen sporen van

dakdragende stijlen zijn bewaard gebleven. Er zijn geen sporen van de wand bewaard

en een huisgreppel is evenmin aangetroffen.

Dakdragende constructieDe kernconstructie heeft een lengte van 13,5 m en een breedte van 2,6 m. De

constructie bestaat uit twee rijen sporen van stijlen, waarbij de stijlen in paren (

tegenover elkaar) zijn geplaatst. Er is sprake van acht stijlparen, die op een afstand

van 1,6 tot 2 m van elkaar zijn geplaatst. De paal in de zuidwesthoek ontbreekt. De

gemiddelde spoordiepte bedraagt 20 cm, waarbij de sporen in het noordelijk deel ca.

10 cm dieper gefundeerd zijn dan die in de zuidelijke helft. De opvulling van de sporen

is over het algemeen homogeen en er konden geen verschillende vullingen worden

onderscheiden. Hierdoor was niet vast te stellen of de palen na de gebruiksfase zijn

verwijderd.

Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een ingangspartij.

Datering en typeDe (oorspronkelijk) driebeukige plattegrond die uit het paalsporenpatroon is af te

leiden, wordt binnen de typologie van Arnoldussen als type A1_W0 beschreven.29

Op basis hiervan wordt een datering in de midden-bronstijd B verondersteld.

De plattegrond heeft geen vondstmateriaal opgeleverd die deze datering kan

ondersteunen. Uit slechts één van de paalsporen is een scherf aardewerk verzameld.

Het fragment is zo klein, dat het als ‘gruis’ is bestempeld.

29 Arnoldussen 2008, 195.

Figuur 5.4 Doorsnede van de zuidelijke huisgreppel S294.

Page 32: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 31

5.2.2 Spiekers

Er zijn in totaal vijf vierpalige spiekers aangetroffen, waarvan er drie al in de

proefsleuven zijn herkend (Figuur 5.6). De spiekers zijn ten zuiden, en in één geval

ten westen van de huisplattegronden gesitueerd. Structuren 3 en 8 liggen dicht bij

de huisplattegrond van structuur 6 en zijn dan ook tot het oostelijke erf te rekenen.

Structuren 1,2 en 4 liggen dicht bij de huisplattegrond van structuur 7 van het

westelijke erf. Tabel 5.2 geeft een overzicht van de kenmerken van de spiekers.

Structuur-nummer

Afmetingen (m)

Spoordiepte (cm t.o.v. sporenvlak)

Vondsten

1 1,0 x 1,1 16 – 20 1 x dierlijk bot

2 1,75 x 1,9 22 – 34

3 1,8 x 1,9 10-25

4 2,1 x 2,4 10-31 2 x handgevormd aardewerk

8 2,2 x 2,2 21-50 7 x handgevormd aardewerk, 3 x dierlijk bot, 1 x vuur-steen

4m0

Figuur 5.5 Huisplattegrond 2 (structuur 7)

Figuur 5.6 Spieker structuur 2. Foto richting het zuid-westen.

Tabel 5.2 Kenmerken van de spiekerstructuren.

Page 33: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

32 Culemborg ParijsCh Zuid

22

142060

142060

142080

142080

142100

142100

142120

142120

142140

142140

142160

142160

439640

439640

439660

439660

439680

439680

439700

439700

N

10m

0

Legenda

stakenrijen

perceleringsgreppels

afwateringsgreppel

Figuur 5.7 Overzicht van de bronstijdgreppels en stakenrijen.

Page 34: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 33

5.2.3 Greppelsystemen en stakenrijen

Greppels zijn met name aangetroffen in het westelijk deel van het onderzoeksgebied

(Figuur 5.7). Ze zijn onder te verdelen in twee typen: bredere, rechte greppels die in

verband zijn te brengen met de indeling van het terrein en smallere greppels met een

meer grillige loop die waarschijnlijk voor de afwatering hebben gediend. De rechte

greppels op het terrein zijn geassocieerd met stakenrijen. De greppels en stakenrijen

worden daarom als één geheel behandeld en beschreven.

In het westelijk deel van het onderzoeksgebied bevinden zich twee

perceleringsgreppels (groen in Figuur 5.7, Bijlage VI)). De meest oostelijke (S389)

is over een lengte van bijna 85 m gevolgd (structuur 5). De greppel loopt vanuit de

noordelijke grens van het onderzoeksgebied in zuidwestelijke richting. Na ca. 48 m

buigt de greppel af richting het noordwesten (S9, S217 en S409). Ter hoogte van de

afbuiging is tevens een greppel (S1) gegraven die als aftakking vanaf het hoekpunt

verder richting het zuidwesten doorloopt. De breedte van de greppel bedraagt ca.

75 cm. In het noordoost-zuidwest lopende segment van de greppel bevindt zich een

opening van ca. 3,5 m. Onduidelijk is of deze opening bewust is aangelegd, of dat de

greppel hier niet goed bewaard is. Op een enkel fragmentje verbrande klei na, zijn er

in de greppel geen vondsten aangetroffen. Wel werden er tijdens het afwerken van de

greppel vijf kuilen aangetroffen die onder de greppel hingen. Deze kuilen bevinden zich

in het zuidoostelijke deel, ter hoogte van de bocht.

Op een afstand van 70 – 140 cm ten westen van de greppel is parallel hieraan een

dubbele stakenrij (S22 en S388) aanwezig (Figuur 5.7). De stakenrij loopt richting het

zuiden nog ca. 12 m verder door dan de greppel. De staaksporen van elk paar staan

slechts enkele centimeters tot maximaal 7,5 cm uit elkaar (Figuur 5.8). De gemiddelde

afstand tussen de stakenparen bedraagt 2,2 m. Waarschijnlijk hebben de staken

onderdeel gevormd van een hekwerk. Dergelijke dubbele stakenrijen worden door

Theunissen30 als ‘type 2’ stakenrijen gedefinieerd. Ze komen in het rivierengebied met

name voor in de midden-bronstijd B.

De greppel, met geassocieerd hekwerk, kan waarschijnlijk worden gezien als de grens

tussen het bewoonde areaal in het oosten en het lager gelegen gebied, mogelijk

gebruikt voor akkerbouw of veeteelt, in het westen. Het hekwerk kan daarbij gediend

hebben om het vee of wilde dieren buiten het erf of de nederzetting te houden.

30 Theunissen 1999, 167-168.

Figuur 5.8 Doorsnede van enkele staakjes van de dub-bele stakenrij in put 1.

Page 35: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

34 Culemborg ParijsCh Zuid

Ongeveer 14,5 m ten westen van de voornoemde noordoost – zuidwest gerichte

greppel (S221) bevindt zich een greppel met eenzelfde oriëntatie. De greppel die over

een afstand van 24,5 m is gevolgd, is ca. 1 m breed en 30 cm diep. In het spoor zijn

enkele fragmenten dierlijk bot aangetroffen. Ook deze greppel wordt geflankeerd door

een stakenrij (S224) aan de westkant. In dit geval betreft het een rij enkele staaksporen

waarvan de staken op 45 cm afstand van elkaar geplaatst zijn, op 30 cm van de

greppel. De staken staan daarmee dichter op elkaar dan bij de voornoemde dubbele

stakenrij. Theunissen rekent dergelijke stakenrijen tot ‘type 1’.31 Deze greppel met

stakenrij is te beschouwen als een verdere indeling van het akker- of weideland buiten

het erf.

De overige (lineaire) greppelsporen zijn korter en smaller dan de perceleringsgreppels

en vertonen een grillige of onregelmatige loop (blauw in Figuur 5.7). Soms zijn

de sporen maar enkele centimeters diep. Ze bevinden zich grotendeels in het

westelijke, lager gelegen deel van het bewoningsareaal. Deze greppels worden als

afwateringsgreppels geïnterpreteerd.

5.2.4 Kringgreppel

Kringgreppels uit de pre- en protohistorie worden in het Oost- en Zuid-Nederlandse

zandgebied over het algemeen geassocieerd met grafheuvels en urnenvelden. In het

kustgebied van West-Nederland ontbreken aanwijzingen voor een grafritueel zoals

crematieresten of andere bijzettingen bij kringgreppels. Hier worden kringgreppels

veelal in verband gebracht met de opslag van gewassen, zoals graan, of met de

afbakening van vee. Met name in de midden-bronstijdvindplaatsen in West-Friesland

komen ze veelvuldig voor. Soms zijn er aanwijzingen dat de centrale ruimte enigszins

is opgehoogd - vermoedelijk met grond uit de gegraven greppel - zoals bij de

kringgreppels op vindplaats MD 01.17 uit de Romeinse tijd te Midden-Delfland.32 De

greppels zelf dienden daar vermoedelijk om de locatie te ontwateren.

Te Parijsch Zuid is het restant van één kringgreppel (S113) aangetroffen: ten

zuidwesten van de huisplattegrond van structuur 6 (Figuur 5.1 en Bijlage VI). Uitgaande

van de ligging op het erf en de afwezigheid van graf gerelateerde resten binnen de

vindplaats wordt ook voor deze kringgreppel een agrarische functie verondersteld,

vergelijkbaar met die van spiekers. Op naburige vindplaats 6 (Culemborg-Hoge Prijs) is

eveneens een dergelijke kringgreppel uit de bronstijd aangetroffen.33

De kringgreppel heeft een diameter van 4,8 m, de greppel zelf is tussen de 25 en 45 cm

breed. Tijdens het couperen bleek het spoor nog maar 2 cm diep. Het is dan ook goed

mogelijk dat de greppelstructuur aan de westzijde niet bewaard is gebleven en dus

incompleet is van vorm.

5.2.5 Kuilen

De opgraving heeft 25 kuilen opgeleverd (Figuur 5.9 en Bijlage VI). De meeste kuilen

bevinden zich op het erf, maar ook in het lager gelegen deel in het westen van

de opgraving zijn enkele kuilen aangetroffen. Voor een deel van de kuilen kon de

(waarschijnlijke) functie worden achterhaald. Deze kuilen worden hieronder per type

beschreven.

31 Theunissen 1999, 167-168.32 Van Londen 2006, 31-32.33 Verhelst, Porreij-Lyklema & Willemse 2015, 87.

Page 36: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 35

22

1420

60

1420

60

1420

80

1420

80

1421

00

1421

00

1421

20

1421

20

1421

40

1421

40

1421

60

1421

60

439640

439640

439660

439660

439680

439680

439700

439700

N

10m

0

Lege

nda

wat

erku

ilen

dren

kkui

ldi

erbe

grav

ing

kuile

n on

der e

en g

repp

elov

erig

e ku

ilen

Figuur 5.9 Kuilen per type.

Page 37: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

36 Culemborg ParijsCh Zuid

WaterkuilenZes kuilen zijn op basis van vorm en diepte als waterkuil geïnterpreteerd (Tabel 5.3).

In het vlak waren de sporen in veel gevallen niet direct als waterkuil te herkennen; de

meeste hadden in het vlak een diameter (ca. 1-2 m) die vergelijkbaar is met de die van

andere grote kuilen. In doorsnede hebben de waterkuilen echter een kenmerkende,

afwijkende vorm: wanden die min of meer recht naar beneden lopen en onderaan

overgaan in een ovale tot vlakke bodem (Figuur 5.10). De diepte van de waterkuilen

bedraagt minimaal 1 m.

De meeste waterkuilen zijn aangetroffen aan de rand van de nederzetting, op de

overgang naar het lager westelijk deel van het onderzoeksgebied. Voor de meeste

waterkuilen ligt de bovenkant van het spoor tussen 0,5 en 0,6 m + NAP. Opmerkelijk

is het aantreffen van een waterkuil onder greppel S9 van structuur 5. Mogelijk waren

de greppels gedurende een groot deel van het jaar watervoerend en voorzag de extra

diep uitgegraven kuil in de watervoorziening tijdens tijden van droogte (zomer).

De opvulling van de waterkuilen is over het algemeen vrij schoon, er is maar

weinig vondstmateriaal in aangetroffen. In enkele waterkuilen zijn wat fragmenten

dierlijk bot gevonden; S20 en S126 hebben daarnaast drie respectievelijk één

fragmenten aardewerk opgeleverd. Eén van de kuilen (S30) werd al tijdens het

proefsleuvenonderzoek ontdekt en onderzocht (toen als S21 geregistreerd). Hierin

werd een fragment hout aangetroffen dat op basis van 14C-onderzoek uit de vroege

bronstijd blijkt te dateren.34

De waterkuilen concentreren zich ten westen van het westelijk erf. De ligging van de

waterkuilen lijkt echter vooral bepaald te zijn door de nabijheid van het grondwater,

op de overgang van het hoge naar het lage deel. Het ligt dan ook voor de hand dat

de bewoners van zowel het westelijke als het oostelijk erf gebruik maakten van deze

waterkuilen.

34 Goddijn 2016, 26-27. Laboratoriumnr. Poz-76381, 3590 +/- 35 BP, 2036-1877 cal v.Chr. (92,9 % waarschijnlijkheid).

Figuur 5.10 Doorsnede van waterkuil S162.

Page 38: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 37

spoor diameter diepte (cm t.o.v. sporenvlak)

NAP-bovenkant (m)

NAP-onderkant (m)

bijzonderheden

4 108 cm 100 0,59 -0,61

29 130 cm 144 0,57 -0,87

30 87 cm 112 0,49 -0,63 gecoupeerd tijdens proefsleuvenonderzoek

126 100 cm 112 0,53 -0,59 onder greppel

162 117 cm 135 0,88 -0,47

211 195 cm 150 0,72 -0,78

DrenkkuilBuiten het erf, in het westelijk deel van de opgraving is een drenkkuil aangetroffen

(S20). Deze kuil onderscheidt zich van de voornoemde waterkuilen door een

opmerkelijk grote omvang in het vlak (366 cm) en een wijde opvouw in doorsnede

(Figuur 5.11). De kuil is 120 cm diep. Dankzij de grote omvang en de wijde opbouw

konden de dieren makkelijk bij het water komen.

DierdepositieIn het zuidwesten is aan de rand van de nederzetting een kleine, ondiepe kuil (S2)

aangetroffen, met daarin de resten van een schaap/geit. De dierdepositie is deels

verstoord door een machinale coupe die tijdens het proefsleuvenonderzoek is

gezet; en waarbij de depositie niet is herkend (Figuur 5.12). Omdat de dierdepositie

verstoord is tijdens het proefsleuvenonderzoek is niet zeker of de kuil oorspronkelijk

een compleet skelet bevatte. De aanwezige resten lagen overigens wel in anatomisch

verband.

Kuilen onder een greppelOnder de oostelijke perceleringsgreppel die het bewoningsareaal van het buitengebied

scheidt (S9), zijn bij het afwerken vijf kuilen tevoorschijn gekomen. Een van de kuilen

is als waterkuil hierboven reeds beschreven. De kuilen zijn komvormig en tussen de

30 en 80 cm diep.35 Uit één van de kuilen (S24) is een grote hoeveelheid dierlijk bot

verzameld.

Mogelijk werden ook deze kuilen in oorsprong gegraven en gebruikt voor het winnen

van water. Regenwater in de greppel kon immers makkelijk samenvloeien in de kuilen

(met name in droge tijden), waarna het gebruikt kon worden.

35 Diepte niet gerekend vanaf het sporenvlak, maar vanaf de onderkant van de greppel.

Tabel 5.3 Kenmerken van de waterkuilen.

Figuur 5.11 Doorsnede van het onderste deel van drenk-kuil S20.

Page 39: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

38 Culemborg ParijsCh Zuid

5.3 Sloten uit de Nieuwe tijd

Zeven noordoost – zuidwest georiënteerde greppels doorsnijden het

onderzoeksgebied. De greppels zijn 2 tot 3,5 m breed en opgevuld met bruine, siltige

klei. De ligging van de sporen komt overeen met de verkaveling van het terrein in

de 19e eeuw, zoals is te zien op de kadastrale minuut uit 1811-1832 (Figuur 5.13). Een

oudere herkomst van de sloten is echter niet uit te sluiten.

Figuur 5.12 Deels verrommelde dierdepositie.

Figuur 5.13 Kadastrale minuut 1811-1832 van de gemeente Culemborg, Sectie G, Blad 2.

Page 40: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 39

Archeologisch vondstmateriaal

6.1 Inleiding

Het onderzoek heeft in totaal 1.389 vondsten opgeleverd. Het meeste materiaal is

afkomstig uit de grondsporen, 26 stuks zijn verzameld uit de afdekkende bodemlagen.

Het prehistorisch aardewerk, natuursteen, vuursteen en dierlijk bot wordt hieronder

per categorie beschreven. Daarnaast zijn enkele fragmenten aardewerk uit de Nieuwe

tijd (16 stuks), metaal (4 stuks) en glas (1 stuk) verzameld. Tijdens de evaluatiefase is

besloten deze vondstcategorieën niet te analyseren, vanwege het subrecente karakter

en de lage informatiewaarde.

6.2 Handgevormd aardewerk

P. van de Geer

6.2.1 Inleiding Bij de opgraving zijn naast 66 stuks gruis in totaal 51 scherven handgevormd

aardewerk uit de prehistorie verzameld. Een groot deel (N=15) is afkomstig uit de

huisplattegrond (structuur 6) van het oostelijke erf. Eén scherf is afkomstig uit de een

spieker (structuur 4) van het westelijke erf. Het resterende deel van de scherven is

afkomstig uit de vegetatiehorizont S5020 (N=8) en uit de overige losse sporen (N=27).

Al het aardewerk is beschreven. Het handgevormde aardewerk wordt eerst in zijn

totaliteit besproken, waarna er aandacht is voor het aardewerk uit de huisplattegrond

(structuur 6) van het oostelijk erf en uit een spieker (structuur 4) van het westelijke

erf. Het aardewerk uit overige structuren bestaat vooral uit gruis en komt niet in

aanmerking voor een nadere analyse.

6.2.2 Beschrijving

Algemene kenmerken

Insluitsels en bakwijzeHet assemblage van vindplaats 8 bestaat overwegend uit mineraal gemagerde

scherven (Tabel 1.1). Als verschralingsmiddel is hoofdzakelijk gebruik gemaakt van fijn

grind. Gebroken kwarts komt nauwelijks voor en enkel als aanvulling op het grind. Het

aardewerk is overwegend ofwel geheel oxiderend gebakken ofwel aan de buitenkant

oxiderend en aan de binnenkant reducerend gebakken. Slechts enkele scherven zijn

geheel reducerend gebakken.

Dikte en afwerkingDe scherven hebben een aanzienlijke dikte die varieert tussen de 7 en 17 mm. Alle

scherven zijn aan de buitenzijde ruw afgewerkt; er komen geen besmeten of glad

afgewerkte scherven voor.

VersieringHet assemblage bevat weinig tot geen diagnostisch kenmerken. Als één van de weinige

bijzondere kenmerken van het aardewerk kan de versiering op twee van de zes randen

genoemd worden (v. 45 en v.46). In beide gevallen betreft het vingertopindrukken die

zijn aangebracht op de bovenkant van de rand. Versiering op de wand komt niet voor.

6

Page 41: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

40 Culemborg ParijsCh Zuid

OpbouwVan de acht randfragmenten zijn er zes terug te voeren tot tonvormige potten met een

gesloten profiel en zonder hals. Drieledige potten met hals lijken volledig te ontbreken.

Bij één scherf was zichtbaar dat het aardewerk oorspronkelijk is gevormd door

kleirollen op elkaar te plaatsen en die vervolgens aan elkaar vast te kneden (v.46). De

scherf was op deze verbinding afgebroken. Tevens was te zien dat de verbindingsnaad

aan de buitenzijde was weggewerkt door de klei van één band over de ander heen te

‘smeren’ voorafgaand aan het bakken.

structuur 6 overig totaal

totaal aantal scherven 15 36 51

  N % N % N %

magering            

steengruis 15 100 35 97 50 98

onduidelijk 0 0 1 3 1 2

             

frequentie randversiering            

versierd 0 0 2 29 2 25

onversierd 1 100 5 71 6 75

StructurenHet aardewerk uit de huisplattegrond (structuur 6) van het oostelijke erf bestaat uit

vijftien scherven van handgevormd aardewerk dat qua kenmerken overeenkomt met

de hiervoor beschreven algemene kenmerken. Diagnostische kenmerken komen niet

voor. De enige randscherf was niet versierd.

Wel lijkt het aardewerk uit de huisplattegrond gemiddeld genomen dikker te zijn dan

het overige aardewerk van de vindplaats. Waar het zwaartepunt van de dikte van de

wandscherven bij de overige sporen vooral tussen de 7 en 10 mm ligt, is dikte van de

scherven van de huisplattegrond veel gelijkmatiger verdeeld: tussen de 7 en 17 mm

(Figuur 6.1). Wellicht kan men hierin een aanwijzing zien voor een iets oudere datering

van de huisplattegrond in vergelijking met de overige sporen. Het aantal scherven

van de vindplaats en de huisplattegrond daarbinnen is echter te laag om dit goed te

onderbouwen. Het is bovendien ook mogelijk dat het verschil in dikte voortkomt uit

een verschil in het soort aardewerk dat binnen- of buitenshuis werd gebruikt. Andere

verklaringen staan ook open.

Figuur 6.1 Scherven met versiering op de rand (v. 45 en v. 46).

Tabel 6.1 Enkele kenmerken van het handgevormd aardewerk.

Page 42: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 41

De enige scherf uit structuur 4 van het westelijke erf is een vrij dikke (15-16 mm)

wandscherf zonder verdere diagnostische kenmerken.

6.2.3 Conclusie en datering

Het aardewerkcomplex van vindplaats 8 is sterk gefragmenteerd en bevat weinig

diagnostische kenmerken. Toch is het mogelijk om aan de hand van een beperkt

aantal observaties tot een aannemelijk datering te komen voor het complex.

Op basis van de vrijwel volledige dominantie van grof minerale magering en de

afwezigheid van potgruismagering kan gesteld worden dat het aardewerk in ieder

geval van vóór het begin van de late bronstijd dateert.36 Ook de afwezigheid van

wandversiering en drieledige potten sluit hier op aan.37 Vroege versieringstypen

zoals wikkeldraadstempels, touwindrukken, gepaarde nagelindrukken en versiering

aan de binnenrand ontbreken.38 Aan de hand hiervan is een datering in de midden-

bronstijd aannemelijk. Kenmerkend voor deze periode is het dikwandige aardewerk

dat doorgaans gemiddeld dikker is dan 11 mm, in tegenstelling tot het dunnere

aardewerk uit de late bronstijd.39 Dat in de vindplaats ook een aanzienlijke hoeveelheid

aardewerk met een geringere dikte van 10 mm of minder is vertegenwoordigd, kan

dan een aanwijzing zijn om het complex wellicht nog het beste in de tweede helft van

de midden-bronstijd te plaatsen.

6.3 Natuursteen

S. Knippenberg

6.3.1 Inleiding

Het veldwerk heeft een gering aantal van 22 natuurstenen aan het licht gebracht.

Op drie stukken na, komt al het steen uit grondsporen. De drie stenen zijn in de

vegetatiehorizont S5020 aangetroffen, tijdens het machinaal verdiepen tot op het

sporenvlak.

36 Arnoldussen & Ball 2007, 189; Van den Broeke 2012 128-9.37 Arnoldussen & Ball 2007, 194-8.38 Theunissen 1999, 205.39 Arnoldussen & Ball 2007, 192.

0

2

4

6

8

10

12

14

16

7 -8 9 -10 11 -12 13 -14 15 -16 ≥17A

anta

l sch

erve

n

Dikteklasse (mm)

Huisplattegrond Overige sporen

Figuur 6.2 Dikte van de wandscherven van de huis-plattegrond en de overige sporen.

Page 43: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

42 Culemborg ParijsCh Zuid

6.3.2 Herkomst

Het materiaal vertegenwoordigt een zekere verscheidenheid aan steensoorten.

Het meest komt kwartsiet voor, gevolgd door kwartsitische zandsteen, zandsteen

en kwarts. Dioriet, gneis en een stuk veldspaat, dat vermoedelijk onderdeel heeft

gevormd van een grof kristallijn gesteente, zijn ieder slechts één keer herkend.

Het materiaal is onderzocht op herkomst. Voor zover vast te stellen is uitsluitend

secundair materiaal vertegenwoordigd. In de gevallen dat nog een oorspronkelijke

natuurlijke buitenkant aanwezig is, vertoont deze vrijwel zonder uitzondering een

gerold of anderszins mechanisch verweerd karakter. Dit betekent dat het materiaal

ergens waar secundair steen van een zekere omvang aan het oppervlakte lag of

ontsloten werd, verzameld moet zijn. Een groot deel van deze gesteentes zijn

veelvoorkomende steensoorten in de grindige rivierafzettingen van Rijn en Maas.40 Dat

geldt met name voor het kwarts, kwartsiet, zandsteen, en kwartsitische zandsteen.

Naast deze groep wordt een klein deel door secundaire kristallijne gesteentes

gevormd. Het voorkomen van gneiss, duidt op exploitatie van moreen materiaal.41

Ook dioriet en het veldspaat zijn typisch voor morene ontsluitingen. Deze laatste

steensoorten treft men echter sporadisch ook in rivierafzettingen aan.

Onder morene gesteentes valt het materiaal dat tijdens de voorlaatste ijstijd met het

gletsjerijs uit Noord-Duitsland en Scandinavië is aangevoerd en binnen het gebied ten

noorden van en op de Stuwwallen in Nederland is achtergelaten.42

Richten men het vizier op de plaatsen waar moreen materiaal enerzijds en Rijn- en

Maasafzettingen anderzijds aan het oppervlak liggen, dan vormt de Utrechtse

heuvelrug de dichtstbijzijnde locatie op een afstand van ca. 12 km.43 Deze heuvelrug

is één van de stuwwallen, die de zuidelijke grens van het voorkomen van het gletsjerijs

markeren. Deze wallen bestaan uit door het gletsjerijs opgestuwde rivierafzettingen

van Rijn en Maas.44 Naast het voorkomen van grindige rivierafzettingen, kunnen op

deze wallen ook morene gesteentes worden aangetroffen. Dit samen voorkomen van

riviergrinden uit Rijn- en Maasafzettingen en moreen materiaal maakt het de meest

aannemelijke locatie die bezocht kan zijn door de bewoners van Parijsch Zuid.

6.3.3 Artefacten

Het kleine complex van vindplaats 8 bestaat in hoofdzaak uit rolstenen (N=6),

fragmenten daarvan (N=9) en ondefinieerbare brokken (N=2). Het hoge percentage

verbrand dan wel verhit materiaal onder de twee laatste groepen (91%) ondersteunt

de gedachte dat de verbranding de oorzaak is geweest van de fragmentatie. Bij deze

stenen gaat het gezien hun geringe omvang hoogstwaarschijnlijk om kookstenen. De

complete rolstenen vertonen geen sporen van verbranding. Veel van het materiaal is

relatief klein (<3 cm) en het blijft dan ook onduidelijk waarom dit materiaal naar de

nederzetting getransporteerd is.

Het kleine complex bevat één compleet werktuig en vier fragmenten van

(veronderstelde) werktuigen. Het complete object betreft een fraai exemplaar van

een klop/wrijfsteen op een kwartsitische rolsteen (v. 85) afkomstig uit S255 direct

ten zuidwesten van de oostelijke huisplattegrond (structuur 6). Het werktuig meet

40 Berendsen 2004.41 Berendsen 2004; van der Lijn 1963; Zandstra 1988, 1999.42 Berendsen 2004; van der Lijn 1963.43 De Mulder et al. 2003.44 Berendsen 2004.

Page 44: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 43

6,7 x 6,1 x 4,5 cm en is aan beide uiteinden volledig benut (Figuur 6.3). Beide delen

bezitten omvangrijke aaneengesloten gebruiksvlakken met meerdere facetten. De

gebruiksvlakken bezitten de typische kenmerken van dit type werktuig: afgevlakte

putjes. Deze zijn ontstaan door combinatie van een kloppende en wrijvende

beweging te maken, meer gelijk aan het gebruik van bijvoorbeeld een vijzel.

Gebruikssporenonderzoek op dit soort werktuigen heeft dit gebruik als een soort vijzel

bevestigd, waarbij kon worden vastgesteld dat deze stenen als een soort equivalent

van maalsteenlopers werden gebruikt om plantaardig materiaal te verpulveren en

vermalen.45 Het zijn veelvoorkomende werktuigtypen in met name de bronstijd

en vroege ijzertijd.46 Het artefact is verzameld uit een paalspoor (S255) net ten

zuidwesten van de oostelijke huisplattegrond (structuur 6).

Een fragment dioriet uit de huisgreppel (noordwestelijke zijde) van deze zelfde

huisplattegrond heeft aan een maalsteen toebehoord (v. 80). Het bezit nog een deel

van een gebruiksvlak dat plat is. Gezien dit laatste kenmerk ligt het voor de hand om te

veronderstellen dat het om een passief gebruikte maalsteen gaat, een ligger. Een klein

fragment gneis heeft mogelijk ook onderdeel van een maalsteen uitgemaakt (v. 83).

De omvang van het overgebleven veronderstelde gebruiksvlak is echter dermate klein,

dat dit niet met zekerheid gesteld kan worden. Het fragment is afkomstig uit één van

sporen (S233) binnen de centrale palenzwerm, ten zuiden van de kringgreppel.

Het vierde fragment is een klein stuk kwartsiet met putjes op één zijde (v. 19). Dit stuk

heeft toebehoord aan een klopsteen en is eveneens afkomstig uit een spoor (73) van

de voornoemde centrale palenzwerm. Het vijfde fragment, tenslotte, is vermoedelijk

van een wrijfsteen afkomstig (v. 57). Dit kwartsitische rolsteenfragment bezit nog een

klein deel van facet met lichte sporen van afslijting met een lichte glans. Het fragment

is gevonden in de meest oostelijke (afwaterings)greppel (S157), in het midden van het

onderzoeksterrein.

45 Knippenberg 2010.46 Knippenberg 2010; Knippenberg et al. 2012.

Figuur 6.3 Klop-/wrijfsteen van kwartsiet (v. 85).

Page 45: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

44 Culemborg ParijsCh Zuid

6.3.4 Korte beschouwing en conclusies

Het kleine complex overziend sluit de aanwezigheid van maalgereedschap en

kookstenen goed aan bij een nederzettingscontext. De afwezigheid van het gebruik

van tefriet plaatst het complex vóór de late bronstijd.47 Ook de afwezigheid van

slijpgereedschap sluit hierbij goed aan, aangezien dit gereedschap gedurende deze

periode zeer zeldzaam was. Wat betreft de herkomst van het materiaal en de aard

van de werktuigen vertoont het complex veel overeenkomsten met de andere recent

onderzochte laatprehistorische vindplaatsen te Parijsch Zuid.48

6.4 Vuursteen

S. Knippenberg

Slechts twee vuurstenen artefacten zijn tijdens het veldwerk verzameld (v. 23 en v.87).

Het eerste artefact is een kleine afslag afkomstig van een secundair terrasvuursteentje

uit een kuil (S124) boven de bocht van de meest oostelijke perceleringsgreppel

(op de scheiding tussen buitengebied en nederzetting). Het tweede artefact is een

volledig gepatineerd stuk afval, afkomstig uit een spoor (S275) binnen de voornoemde

centrale palenzwerm . Dit kleine aantal artefacten met weinig typo-chronologische

en functionele karakteristieken biedt weinig grond voor verdere uitweiding. Zowel

het secundaire karakter van het uitgangsmateriaal als de geringe omvang past goed

binnen de opportunistische wijze van vuursteenbewerking die gedurende de bronstijd

gebruikelijk was.49

6.5 Dierlijk botmateriaal

J. Aal

6.5.1 Inleiding

De dierlijke resten van Culemborg, Parijsch Zuid, vindplaats 8 zijn afkomstig

van een bewoningsareaal gedateerd in de midden-bronstijd. Al het opgegraven

botmateriaal (N=1.199) is geselecteerd voor zoöarcheologisch onderzoek. De volgende

vraagstellingen uit het PvE staan bij dit onderzoek centraal:

- Zijn er aanwijzingen voor jagen en verzamelen als vormen van het verkrijgen van

voedsel?

- Wat zijn de aanwijzingen voor veeteelt? Kunnen uitspraken worden gedaan over de

samenstelling van de veestapel, gegevens over de leeftijdsopbouw, soortenvariatie en

dergelijke?

- Zijn op basis van macroscopisch onderzoek van onverbrand zoogdierbot uitspraken te

doen met betrekking tot de voedseleconomie, het belang van veeteelt, de uitwisseling

van producten, slachttechnieken etc.?

47 Van den Broeke 1987; Van Heeringen 1985; Joachim 1985.48 Knippenberg 2015.49 Van Gijn & Niekus 2001; Drenth 2005.

Page 46: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 45

6.5.2 Resultaten

Het archeologisch onderzoek heeft in totaal 1.199 fragmenten dierlijk bot met

een gewicht van iets meer dan 13 kg opgeleverd. Een klein aantal fragmenten kon

tijdens de zoöarcheologische analyse aan elkaar worden gepast, waardoor het

totale aantal skeletelementen neerkomt op 1.001 stuks. Het materiaal is redelijk

tot goed geconserveerd en sterk gefragmenteerd. Doordat op een groot aantal

vondstassemblages veel ijzeroerconcreties aanwezig zijn, was het slecht mogelijk om

de gefragmenteerde resten weer elkaar te passen en zijn tafonomische sporen (zoals

slacht- en vraatsporen) vrijwel onzichtbaar.

Uit de analyse is gebleken dat het botassemblage uit de midden-bronstijdsporen

bestaat uit rund, schaap/geit, varken en hond. Tabel 6.2 geeft een overzicht van

de skeletelementen per diersoort weer. Zoals al eerder werd aangegeven is de

fragmentatiegraad van de botten erg hoog. Slechts één derde van de skeletelementen

is meer dan 10% compleet. Dit is mede de reden waarom het voor bijna twee derde

van de dierlijke resten niet mogelijk was om ze op soort te determineren. Vermoedelijk

is een groot deel van deze resten afkomstig van vee, maar door gebrek aan

morfologische kenmerken aan de botfragmenten is dit niet met zekerheid te bepalen.

Er zijn ten slotte enkele gecalcineerde botfragmenten aangetroffen, deze zijn echter

niet op soort te determineren en dus geclassificeerd als zoogdier.

Hieronder zal een uiteenzetting van de algemene resultaten van de zoöarcheologische

dataset50 worden gegeven, waarin ook de structuren en enkele grondsporen met veel

botmateriaal worden uitgelicht.

Het bepalen van de leeftijd op basis van de vergroeiing van skeletelementen is slechts

voor 73 van de 1.001 botten mogelijk.51 Aan de hand van de vergroeiingstadia van 47

runderbotten kan worden vastgesteld dat het merendeel van de dieren een leeftijd

ouder dan 3-4 jaar bereikte. Eén scheenbeenfragment is afkomstig van een individu die

jonger dan 2,5 jaar is geworden. Naast de vergroeide skeletelementen zijn er ook vijf

skeletelementen gevonden die gezien hun onvergroeidheid en porositeit van kalveren

afkomstig zijn. Deze resten zijn nagenoeg allemaal afkomstig uit waterkuilen, waar

de conserveringsomstandigheden voor deze fragiele botten goed genoeg waren om

bewaard te blijven. De leeftijdsgegevens die zijn verkregen door het onderzoeken van

de slijtage van het gebit geven een beeld dat – voor een deel – vergelijkbaar is met

dat van de vergroeiingsleeftijden; er zijn een paar runderen op jongvolwassen leeftijd

geslacht en de rest lijkt binnen de leeftijdscategorieën volwassen en/of oud te vallen.

Kaken en gebitselementen van kalveren ontbreken echter.

Ondanks de concreties op de beenderen is een klein aantal snijsporen en sporen van

hondenvraat op de runderbotten te herkennen. De locaties van de snijsporen zijn

indicatief voor villen en ontvlezen. Sporen van hondenvraat beperken zich tot de

pijpbeenderen. Twee kiezen uit de bovenkaak vertonen een ongebruikelijk slijtage op

het kauwvlak; het deel tussen de twee lobben is zeer diep ingesleten. Een dergelijke

slijtage kan het gevolg zijn van ongewoon kauwgedrag, waardoor een gedeelte van de

tand sneller slijt. Door middel van het meten van de grootste lengte van een compleet

runderscheenbeen is de schofthoogte van een individu berekend. Deze komt neer op

119 cm.

50 Zie bijlagen V.I t/m V.VI voor het totale determinatieoverzicht van het dierlijk botmateriaal.51 Zie bijlage V.III voor een overzicht van de vergroeiingstadia en leeftijden van rund, schaap/geit

en varken.

Page 47: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

46 Culemborg ParijsCh Zuid

Skeletelement Totaal Rund SchaapSchaap /

geit Varken HondGrote

zoogdierenMiddelgrote

zoogdieren Zoogdieren

Hoornpit 4 4

Schedel 87 31 1 1 17 37

Bovenkaak 2 1 1

Onderkaak 23 15 1 5 1 1

Gebitselement boven-kaak 29 22 6 1Gebitselement onderkaak 33 29 2 2Gebitselement,onbekend 1 1

Axis 2 1 1

Halswervel 6 4 2

Borstwervel 21 10 5 3 3

Lendewervel 3 1 1 1

Heiligbeen 2 2

Wervel, onbekend 8 8

Rib 31 1 15 14 1

Borstbeen 2 1 1

Schouderblad 20 16 2 2Opperarmbeen 18 12 2 3 1

Spaakbeen 5 4 1

Ellepijp 5 2 2 1Spaakbeen-ellepijp 1 1

Handwortelbeen 3 3

Middenhandsbeen 6 4 2

Bekken 20 7 5 1 7Dijbeen 28 17 3 1 7Knieschijf 1 1

Scheenbeen 12 7 3 1 1Sprongbeen 13 11 2

Hielbeen 3 1 2

Voetwortelbeen 5 5

Middenvoetsbeen 7 7

Middenhandsbeen / mid-denvoetsbeen 5 5

Proximale falanx 12 10 2

Middelste falanx 11 7 4

Distale falanx 8 6 1 1Falanx, onbekend 1 1

Pijpbeen, onbekend 251 119 129 3

Sesambeentje 7 7

Niet te determineren 305 132 14 159  1001 256 1 50 16 2 310 161 205

De vergroeiingsstadia van 21 skeletelementen van schaap/geit tonen aan dat een groot

aantal dieren vóór een leeftijd van 3-3,5 jaar is geslacht. Eén onvergroeid teenkootje

is afkomstig van een individu jonger dan zeven maanden. Er zijn geen gebitsresten

van schaap/geit opgegraven die in aanmerking zouden kunnen komen om de leeftijd

te bepalen. De leeftijdsgegevens van varkens zijn zeer beperkt. De vergroeiingsstadia

van skeletelementen en de slijtagepatronen van het gebit tonen aan dat de meeste

dieren tussen hun eerste en tweede levensjaar werden geslacht. Een vergroeid dijbeen

van hond duidt op een leeftijd ouder dan zes maanden. Op de botten van schaap/geit,

varken en hond zijn geen bijzondere kenmerken aangetroffen.

6.5.2.1 Dierlijk botmateriaal per archeologische context

Twee van de structuren binnen de bronstijdnederzetting bevatten dierlijk botmateriaal:

op de eerste plaats de lange perceleringsgreppel op de scheiding tussen nederzetting

en buitengebied aan de noordwestelijke zijde van de opgraving (structuur 5) en op de

Tabel 6.2 Overzicht van skeletelement-en per diersoort.

Page 48: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 47

tweede plaats de huisgreppel van de huisplattegrond (structuur 6) op het oostelijk erf

(Figuur 5.1 en Bijlage VI). Uit de perceleringsgreppel zijn vijf botten afkomstig. Twee

hiervan zijn uit de voorpoten van rund en de drie andere zijn kleine botsplinters. De

huisgreppel rondom de huisplattegrond leverde meer materiaal op. Hierin zijn resten

van rund, schaap/geit- en varkens aangetroffen. Een groot gedeelte van de botten

was echter zeer gefragmenteerd en is daarom geclassificeerd als groot zoogdier. Een

verdeling van de runderbotten toont aan dat er zowel skeletelementen uit de schedel

als ledematen in de huisgreppel aanwezig waren, wat een indicatie is voor een mix

van slacht- en consumptieafval. Van schaap/geit is één schouderblad gevonden en van

varken enkele kaakfragmenten en tevens een schouderblad. Op basis van de grootte

en vorm van een hoektand uit de varkensonderkaak kan worden bepaald dat het een

zeug betreft. Op de botten uit de structuren zijn geen tafonomische kenmerken (zoals

slacht- en vraatsporen) te herkennen.

Afgezien van de twee structuren is er nog een aantal andere noemenswaardige

contexten, waaruit veel botmateriaal is verzameld (zie Tabel 6.3). Deze betreffen

twee paalkuilen (S56 en S195) uit de centrale palenzwerm met ieder ongeveer 50

botten, een waterkuil (S4) en een kuil met dierdepositie (S2). Deze laatste bevinden

zich in het zuidwesten, in de westelijke randzone van de nederzetting. Paalkuil S56

bevatte voornamelijk gebitselementen en sprongbeenderen van rund. Eén van deze

sprongbeenderen is afkomstig van een juveniel exemplaar. Afgezien van runderbotten

bevonden zich ook zes kiezen van schaap/geit en één varkenskies in de kuil. Uit de

tweede paalkuil S195 zijn voornamelijk pijpbeen- en wervelfragmenten van rund

afkomstig. Wat betreft dierlijke resten bevatte deze kuil verder geen bijzonderheden.

Spoortype Aan

tal s

kele

tele

men

ten

Aan

tal f

ragm

ente

n

Gew

icht

(g)

Rund

Scha

ap

Scha

ap /

geit

Vark

en

Hon

d

Gro

te z

oogd

iere

n

Mid

delg

rote

zoo

gdie

ren

Zoog

dier

en

Laag 6 8 118,4 3           1 2

Paalkuil 135 158 2.130,4 54   9 3   56 8 5

Waterkuil 76 125 1.904,1 27 1 6     2   40

Kuil 380 442 6.092,7 129   7 9 2 141 19 73

Huisgreppel 113 126 1.790,9 28   1 3   77 1 3

Greppel 43 53 625,1 13     1   22 1 6

Dierbegraving 246 285 375 1   27     11 131 76

Natuurlijke verstoring 2 2 10,2 1         1    

Totaal 1.001 1.199 13.046,8 256 1 50 16 2 310 161 205

De dierenbotten uit de waterkuil (S4) zijn het beste geconserveerd, maar ook hier

ontbreken sporen van slacht en/of vraat. Uit de waterkuil zijn schedel, bekken- en

schouderbladfragmenten van rund en een schapenschedel opgegraven. Zowel de

schedel van het rund als het schaap betreft een gehoornd individu. Het feit dat het

bekkengewricht onvolgroeid is, geeft aan dat het hier om de resten van een kalf van

jonger dan tien maanden gaat.

Tijdens de vlakaanleg van de kuil met dierdepositie (S2) leken sommige

skeletelementen in anatomisch verband te liggen, maar een gedeelte van het skelet

was al verrommeld tijdens het voorafgaande proefsleuvenonderzoek. Uit de analyse

blijkt het hier om een (partieel) skelet van schaap/geit te gaan. De ledematen waren

Tabel 6.3 Overzicht van het aantal skeletelementen per diersoort voor elk spoortype.

Page 49: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

48 Culemborg ParijsCh Zuid

grotendeels aanwezig, daarnaast zijn er enkele fragmenten uit de schedel, borstbeen

en bekken aangetroffen ( Figuur 6.4). Uit de vergroeingsstadia van de skeletelementen

blijkt dat het individu niet ouder dan 3-4 jaar is geworden. Naast het schaap/geit skelet

bevond zich ook één handwortelbot van rund en enkele pijpbeenfragmenten van groot

zoogdier in het grondspoor. Het onvergroeide teenkootje van schaap/geit komt tevens

uit de dierdepositie, maar lijkt op basis van de leeftijdsgegevens dus van een tweede

individu afkomstig.

6.5.3 Beantwoording onderzoeksvragen en conclusies

Uit bovenstaande gegevens valt af te leiden dat er gedurende de midden-

bronstijdbewoning diverse gedomesticeerde diersoorten vertegenwoordigd waren:

rund, schaap/geit, varken en hond. Het feit dat er van het vee skeletelementen uit het

gehele lichaam aanwezig zijn en dat enkele van deze botten slachtsporen bevatten,

bevestigt het beeld dat hier om een combinatie van slacht- en consumptieafval gaat.

Op basis van de soortenverhouding kan gezegd worden dat runderen het meest

gehouden werden, gevolgd door schaap/geit en varken. Hoewel het merendeel van

de runderen een leeftijd van minimaal 3-4 jaar heeft bereikt zijn er ook aanwijzingen

voor de aanwezigheid van kalveren. Schapen/geiten hebben over het algemeen een

leeftijd van 3-4 jaar bereikt, maar ook van deze diersoort is een juveniel exemplaar

aangetroffen. Varkens werden overwegend tussen hun eerste en tweede levensjaar

geslacht. De aanwezigheid van jonge individuen en het lokaal begraven van dieren

doet vermoeden dat het vee, in ieder geval runderen en schapen/geiten, ter plekke

werd gehouden. De soortenverhouding en leeftijdsbepalingen komen goed overeen

met voorgaande onderzoeken op andere bronstijdvindplaatsen binnen het grotere

plangebied Culemborg Parijsch.52

Resten van jachtwild, gevogelte en vis zijn op vindplaats 8 niet aangetroffen.

Aangezien het materiaal met de hand is verzameld en er geen zeefmonsters specifiek

52 Aal 2016, 41; Van Dijk 2016, 59-60.

Figuur 6.4 Overzicht van aanwezige schaap/geit skel-etelementen (v. 1) uit de dierbegraving (S2).

Page 50: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 49

voor botmateriaal zijn genomen, is de verwachtingskans voor vogel- en visresten

bij voorbaat zeer laag. Het onderzoek van vindplaats 45, een opgegraven midden-

bronstijdvindplaats ongeveer 200 m ten noorden van vindplaats 8, heeft wel enkele

resten van jachtwild, namelijk edelhert, opgeleverd. Het feit dat er een deel van

het gewei met schedeldak is aangetroffen duidt aan dat er op dit dier is gejaagd.53

Mogelijk is jachtwild vaak off-site geslacht, waarna enkel de bruikbare delen zijn

meegenomen naar de nederzetting. Een andere verklaring voor het gebrek aan wilde

zoogdiersoorten op vindplaats 8 is de sterke fragmentatie van het botmateriaal,

waardoor een groot deel van de skeletelementen niet op soort is te determineren.

Het hoge aantal botten met ijzeroerconcreties en de sterke fragmentatie van de

dierlijke resten belemmert het identificeren van tafonomische sporen. Er zijn slechts

enkele resten van rund met snijsporen en sporen van hondenvraat gevonden. Naast

twee skeletelementen van hond bevestigen de vraatsporen dus ook de aanwezigheid

van deze dieren. Door het gebrek aan bruikbare data is het niet mogelijk om

onderzoeksvragen aangaande het gebruik van dierlijke producten en slachttechnieken

adequaat te beantwoorden. Mogelijk kan in de toekomst het samenvoegen van de

diverse zoöarcheologische datasets die zijn verkregen door het opgraven van het

complete plangebied Culemborg Parijsch meer inzicht geven in de voorgestelde

vraagstellingen die betrekking hebben op de prehistorische bestaanseconomie.

6.6 Voedseleconomie

E. E. van Hees

Er zijn drie grondmonsters gewaardeerd op de aanwezigheid van botanische resten

(Tabel 6.4). Doel van het onderzoek was enerzijds het vaststellen van geschiktheid van

de monsters geschikt voor archeobotanische analyse en anderzijds het verzamelen van

botanische resten voor 14C-onderzoek. Op basis van de waardering kwam één monster

(v. 94) in aanmerking voor analyse: een paalspoor van de huisplattegrond (structuur

6) van het oostelijker erf. Dit monster is nader onderzocht om inzicht te krijgen in het

voedselgebruik, de akkerbouw en de begroeiing op het erf.

vondstnr put spoor spoortype structuur

9 1 31 paalspoor spieker, structuur 1

94 5 320 paalspoor huisplattegrond, structuur 6

119 5 259 huisgreppel huisplattegrond, structuur 6

In het monster v. 9 uit een paalspoor van een spieker (structuur 1) in de westelijke

randzone van het westelijk erf zat één verkoold fragment van Stellaria sp. (muur),

een akkeronkruid, en een fragment dat niet gedetermineerd kon worden (Figuur

5.1). In monster met v. 119 is één zaadje van Chenopodium album (melganzenvoet)

aangetroffen, wat echter vaak als ‘recente’ vervuiling optreedt.

53 Van Dijk 2016, 60.

Tabel 6.4 Gewaardeerde macrobotanische monsters.

Page 51: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

50 Culemborg ParijsCh Zuid

Het monster v. 94 uit de huisplattegrond bevatte voldoende verkoolde resten voor

analyse. De volgende soorten werden aangetroffen:

Rumex acetosa (veldzuring) 1

Solanum nigrum (nachtschade) 2

Hordeum vulgare var. hexastichum/tetrastichum (meerrijïge gerst) 3

Cerealia (granen) 6 en 2 fragmenten

De resten wijzen op de consumptie van gerst op deze nederzetting. De aanwezige

overige planten (veldzuring en nachtschade) kunnen zowel als akkeronkruid met de

gerst zijn mee verkoold, maar het is ook mogelijk dat ze als nederzettingsruis in deze

context terecht gekomen zijn. De resten wijzen op een vochtig tot natte, voedselrijke

grond.

Gerst is een gewas dat met name wordt geconsumeerd als pap (gortepap) omdat het

niet erg geschikt is om brood van te bakken door het lage glutengehalte. Gerst zorgt

ook voor de mout in bier, dat wordt gemaakt van de ontkiemende gerstekorrels, die

hier niet specifiek zijn aangetroffen.

Verkoolde zaden van v. 94 zijn onderzocht in de Poznań Radiocarbon Laboratory. Dit

leverde een datering op van 1392-1128 cal. v.Chr. (95,4 % waarschijnlijkheid). 54 Deze

uitslag bevestigt de datering van het aardewerk uit vindplaats 8, namelijk de tweede

helft van de midden-bronstijd (midden-bronstijd B).

54 Laboratoriumnr. Poz-92272, 3015 ± 35 BP.

Page 52: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 51

Synthese

Op basis van het vooronderzoek werd ter hoogte van vindplaats 8 een erf uit de

vroege bronstijd verwacht. De opgraving heeft inderdaad een nederzettingsterrein

opgeleverd, maar deze blijkt niet uit de vroege-, maar uit de midden-bronstijd te

dateren. In dit hoofdstuk wordt de vindplaats in een breder kader geplaatst. Hierbij

wordt gekeken naar de bekende archeologische waarden uit de midden-bronstijd in

plangebied Parijsch Zuid en wordt geëvalueerd hoe de vindplaats past binnen het

bestaande beeld van de midden-bronstijd in het rivierengebied. De onderzoeksvragen

uit het PvE (zie paragraaf 3.2) worden in de lopende tekst beantwoord. Per paragraaf

wordt hierbij aangegeven welke onderzoeksvragen het betreft. Er zijn geen menselijke

skeletresten of graven aangetroffen, de onderzoeksvragen die daar betrekking op

hebben, zijn daarom niet te beantwoorden (onderzoeksvragen 31t/m 35).

7.1 Natuurlijk landschap en de ontwikkeling van het laatprehistorische cultuurlandschap

Onderzoeksvragen 5 t/m 7De vindplaats is gesitueerd op de zuidelijke tak van een in tweeën gesplitste

meandergordel van de Schroonrewoerdse stroomgordel. In de ondergrond bevinden

zich de klastische afzettingen, met name oeverafzettingen van de stroomgordel,

waarin twee vegetatiehorizonten tot ontwikkeling gekomen zijn tijdens een

stilstandsperiode in de sedimentatie. Vanwege duidelijke reliëfverschillen zijn deze

vegetatiehorizonten met name in het westelijk deel van de vindplaats bewaard

gebleven. Richting het oosten loopt het reliëf op richting het hoogste deel van de

stroomgordelafzettingen en zijn de vegetatiehorizonten opgenomen in de actuele

bouwvoor. De sporen van de bronstijdvindplaats zijn aangetroffen onder de oudste van

de twee vegetatiehorizonten. Dit betekent dat de jongste vegetatiehorizont van na de

bewoning in de midden-bronstijd dateert.

Ten tijde van de bewoning was er dus sprake van duidelijke verschillen in het

natuurlijke reliëf. Binnen het onderzoeksterrein werd het hoogste deel in het oosten

gebruikt om te wonen. De locatie waarop de huisplattegronden gesitueerd zijn,

bevindt zich ongeveer een halve meter hoger dan het landbouw- of weidegebied in het

westen van het terrein. Beide zones zijn gescheiden door enkele perceleringsgreppels.

Tijdens de opgraving zijn slechts de randzones van dit buitengebied aangesneden.

Uit de sporenspreiding valt af te leiden dat het buitengebied zich in ieder geval in

westelijke, noordelijke en vermoedelijk in oostelijke richting verder uitstrekte. De

aangetroffen akkeronkruiden wijzen er op dat de akkergebieden in vochtige tot natte,

voedselrijke gronden lagen. De aanwezigheid van enkele afwateringsgreppeltjes in het

westelijke deel van het terrein bevestigd de relatief vochtige omstandigheden.

Over de lokale vegetatiegeschiedenis kunnen geen uitspraken worden gedaan.

7.2 De nederzetting/ de erven

Onderzoeksvragen 1 t/m 3, 8 t/m 13, 15 & 16De aangesneden nederzettingsterrein strekt zich uit over het centrale en oostelijk deel

van de opgraving. Uit de sporenspreiding valt af te leiden dat er in ieder geval aan de

oostzijde nog een vervolg is te verwachten. Bovendien is het mogelijk dat in verder de

7

Page 53: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

52 Culemborg ParijsCh Zuid

omgeving op de hoge stroomgordelafzettingen nog een bewoningskern aanwezig is.

Het voorgaand booronderzoek heeft daar op zich geen aanwijzingen voor opgeleverd.

Het ontbreken van een rijke vondstlaag maakt dit soort vindplaatsen echter moeilijk te

traceren.

De nederzetting van vindplaats 8 bestaat uit twee erven met elk een woonhuis, enkele

spiekers en losse kuilen. Tevens is er een kringgreppel gevonden. Op basis van het

proefsleuvenonderzoek werd verwacht dat het nederzettingsterrein uit de vroege

bronstijd zou dateren. Een fragment hout uit één van de waterkuilen heeft destijds

namelijk een datering tussen 2036 en 1877 cal v. Chr. opgeleverd. De resultaten

van de opgraving wijzen echter op een jongere datering van de nederzetting: het

type huisplattegronden, de kenmerken van het aardewerk en de 14C datering van

verkoolde zaden (1392-1128 cal v. Chr.) uit één van de paalsporen van de oostelijke

huisplattegrond plaatst de bewoning in de midden-bronstijd B. De vroege-bronstijd-

datering van de waterkuil is mogelijk veroorzaakt door het ‘oud-hout’-effect,

waardoor de 14C-datering geen correcte weergave is van de ouderdom van de kuil.

Het is ook mogelijk dat de kuil een oudere fase van activiteit representeert, maar

de aanwezigheid van een vroege bronstijd fase wordt door het vondstmateriaal niet

bevestigd.

De huisplattegronden zijn van het driebeukige type, bekend van diverse midden-

bronstijd- vindplaatsen in het rivierengebied. De oostelijke huisplattegrond (structuur

6) is binnen de classificatie van Arnoldussen te typeren als A1_Wo_EP: de constructie

bestaat uit twee rechte rijen dakdragende posten, de constructie van de wand is

onbekend en er zijn sporen van een ingangsportaal aangetroffen. Ook de westelijke

huisplattegrond (structuur 7) heeft rechte wanden en ook van deze plattegrond zijn

geen sporen van de wand teruggevonden (type A1_W0). Van dit laatste huis zijn

alleen twee rijen staandersporen bewaard, maar van het oostelijke huis zijn dus ook

sporen van de ingangspartij en van de huisgreppel aanwezig. Dit huis blijkt bovendien

eenmaal herbouwd, waarbij de ligging van de structuur licht gedraaid is t.o.v. de

lengteas. Beide huizen hebben een noordoost-zuidwest oriëntatie, gebaseerd op

de ligging van de stroomrug. Er zijn geen restanten van houten palen aangetroffen

onderin de grondsporen, er kan daarom niet worden vastgesteld welke houtsoorten

werden gebruikt bij de bouw van de huizen. Ook over de interne indeling van de huizen

is niks bekend. Er zijn geen haarden, stalboxen etc. aangetroffen die aanwijzingen

geven over de ligging van het woon- en het staldeel binnen het gebouw. Omdat de

huisplattegronden uit de midden-bronstijd B dateren, kan de onderzoeksvraag met

betrekking tot de schaarste van huisplattegronden uit de vroege/ midden-bronstijd A

en de late bronstijd/vroege ijzertijd niet worden beantwoord (onderzoeksvraag 11).

De nederzettingssporen zijn verspreid over een areaal van 65 x 55 m, maar het is

aannemelijk zoals reeds vermeld dat het bewoningsareaal buiten de grenzen van

de opgraving doorloopt. Uit grootschalig onderzoek in de regio is bekend dat het

midden-bronstijdcultuurlandschap uitgestrekt kon zijn, met legere zones tussen de

verschillende erven.55 De Schoonrewoerdse stroomrug loopt verder door richting

het zuidwesten en noordoosten en deze hooggelegen rug zal een aantrekkelijke

bewoningslocatie hebben gevormd in de midden-bronstijd. Dit wordt bevestigd door

de opgraving van vindplaats 45 in het plangebied Parijsch. Op deze vindplaats, gelegen

op de noordwestelijke tak van de Schoonrewoerdse stroomrug, werd in 2015 eveneens

een midden-bronstijd erf opgegraven. In westelijke richting is het nederzettingsterrein

55 Bijvoorbeeld Zijderveld (Knippenberg & Jongste 2005) en Dodewaard (Theunissen & Hulst 1999).

Page 54: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 53

van vindplaats 8 wel begrensd. Deze begrenzing wordt gevormd door een greppel met

daarlangs een dubbele palenrij. Ten westen van de begrenzing zullen zich de akker- en

weidelanden bevonden hebben. Ter hoogte van de afscheiding zijn ook zes waterkuilen

aangetroffen. De kuilen bevinden zich, op één na, nog binnen het nederzettingsterrein,

maar er lijkt bewust te zijn gekozen voor het laagst gelegen deel waar het grondwater

niet te diep onder het oppervlak aanwezig was. Eén waterkuil hing onder de

nederzettingsgreppel en was waarschijnlijk alleen bruikbaar op momenten dat het

water in de greppel laag stond of de greppel droog stond. Enkele andere kuilen die

eveneens onder de greppel zijn aangetroffen hebben mogelijk ook als waterbron

gediend.

De bewoningsgeschiedenis van de nederzetting is lastig te reconstrueren. De twee

aangetroffen parallelle erven, met elk een huis en bijgebouwen, vertonen geen

sporen van oversnijding. Hieruit valt dan ook niet af te leiden of er sprake is van een

nederzetting met twee gelijktijdig bewoonde erven of van een gefaseerde bewoning

met twee opvolgende erven. Beide varianten zijn bekend uit de midden-bronstijd B.

De gefaseerde bewoning komt naar verhouding meer voor in het rivierengebied dan

op de zandgronden van Zuid-Nederland. Kenmerkend voor het rivierengebied is ook

dat gefaseerde nederzettingen regelmatig aanwijzingen bevatten voor herbouw.56 Dit

laatste kenmerk is zoals voornoemd ook aangetroffen bij de oostelijke huisplattegrond

van vindplaats 8. De herbouw wijst op een investering in een zo lang mogelijk

bewoning van het huis op specifiek deze locatie van de hoge stroomgordelafzettingen.

Indien men de afstand tussen de twee huisplaatsen in ogenschouw neemt, slechts

ca. 15 m, lijkt het niet aannemelijk dat beide huizen gelijktijdig werden bewoond.

Uitgaande van deze korte tussenafstand en het plaatsvaste karakter van de bewoning

ligt het meer voor de hand dat het hier om twee opeen volgende hoofdfasen van

bewoning (met herbouw in één van de fasen) gaat. Uitgaande van deze interpretatie is

de vraag welk huis de oudste fase vertegenwoordigd. Zoals gezegd is in de spreiding

van de sporen en de kenmerken van de huizen geen fasering af te leiden. De enige

aanwijzing is in het aardewerk te vinden. De relatief dikke scherven die in de sporen

van het oostelijke huis (structuur 6) zijn aangetroffen, lijken er op te wijzen dat de

bewoning van het oostelijke erf wat ouder is dan dat van het westelijke erf. Het verschil

in aardewerk kan echter ook andere redenen hebben. Bovendien is de omvang van het

aardewerk van zowel vindplaats als oostelijke huisplattegrond te klein. Het blijft dan

ook gissen naar de exacte chronologie van de nederzetting.

7.3 Productie, distributie en gebruik van mobilia

Onderzoeksvragen 14, 17 t/m 21De vegetatiehorizont die aan de bronstijdbewoning is te koppelen, is alleen lokaal

aangetroffen in de landschappelijk lager gelegen delen van het terrein. Deze laag

heeft dan ook niet veel vondstmateriaal opgeleverd (vier stuks steen, tien stuks

aardewerk en drie fragmenten bot). Het is dan ook niet mogelijk gebleken om op

basis van de ruimtelijke verspreiding van het vondstmateriaal uitspraken te doen

over bepaalde activiteitenzones binnen de vindplaats of over het ruimtelijk verband

tussen vondstencluster en de onderliggende structuren. Het meeste vondstmateriaal is

afkomstig uit de grondsporen. Het gaat per context telkens om kleine hoeveelheden,

waarbij geen patronen opvallen.

56 Arnoldussen 2008, 406.

Page 55: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

54 Culemborg ParijsCh Zuid

Het aardewerkcomplex is sterk gefragmenteerd en kenmerkt zich door dikwandig

aardewerk met een dominantie van grof minerale magering en een afwezigheid

van potgruismagering. Er zijn twee fragmenten aangetroffen met vingertop-indruk

versiering op de rand, verder ontbreekt versiering. Importen zijn niet aangetroffen. Op

basis van de dikte van het materiaal, de magering en de versiering is het complex in de

midden-bronstijd gedateerd.

De aangetroffen natuurstenen werktuigen sluiten goed aan bij een

nederzettingscontext; aangetroffen zijn een complete klop/ wrijfsteen, een fragment

van een klopsteen, een fragment van een wrijfsteen en twee maalsteenfragmenten.

De grondstoffen betreffen moreen materiaal en riviergrinden, waarschijnlijk verzameld

bij de Utrechtse heuvelrug. Er zijn slechts twee vuurstenen artefacten gevonden:

een kleine afslag van een secundair terrasvuursteentje en een volledig gepatineerd

stuk afval. Op basis van het weinig vuursteen kunnen weinig uitspraken worden

gedaan met betrekking tot het vuursteengebruik in de midden-bronstijd, maar het

secundaire karakter en de geringe omvang van het materiaal passen goed binnen de

opportunistische wijze van vuursteenbewerking die tijdens de bronstijd gebruikelijk

was.

Samenvattend bestaat het vondstmateriaal uit gangbaar nederzettingsafval dat

tijdens en na de bewoningsfasen is achtergelaten. Er zijn geen aanwijzingen gedaan

voor specifieke ambachten of uitwisseling van mobilia, alle grondstoffen waren lokaal

verkrijgbaar.

7.4 De agrarische bestaansbasis en de voedseleconomie

Onderzoeksvragen 4, 22 t/m 28De lager gelegen delen van de stroomrug lijken tot het buitengebied van de

nederzetting te behoren. Er zijn in het lager gelegen, westelijke deel van de

opgraving namelijk geen sporen van bewoning gevonden, maar wel sporen van een

greppelsysteem met stakenrijen. De greppels en stakenrijen vormen een begrenzing

van het woonareaal en hebben het omliggende landschap ingedeeld in verschillende

percelen. Hoe ver deze indeling van het landschap heeft uitgestrekt is op basis van

het opgegraven areaal niet vast te stellen. Het is tevens moeilijk vast te stellen of

de percelen van het buitengebied voor akkerbouw, veeteelt of mogelijk een ander

doeleinde zijn gebruikt. Zo zijn eergetouwsporen of hoefindrukken niet aangetroffen.

Het is daarom ook niet mogelijk om de onderzoeksvragen met betrekking tot

de gebruiksduur van akkers en de verhouding tussen akkerbouw en veeteelt te

beantwoorden (onderzoeksvragen 25 en 28).

Aanwijzingen voor geteelde akkergewassen zijn alleen aangetroffen in de vorm van

verbrande gerstkorrels in één van de paalsporen van de oostelijke huisplattegrond1

(structuur 6). Met betrekking tot de vleesconsumptie lijkt met name de veeteelt

een belangrijke rol gespeeld te hebben; resten van jachtwild, gevogelte en vis zijn

niet aanwezig. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het ontbreken van deze

diergroepen ook gevolg kan zijn van tafonomische processen en de verzamelwijze

van het botmateriaal. De aangetroffen gedomesticeerde diersoorten betreffen

rund, schaap/geit, varken en hond, waarbij rund het meest gehouden werd. Er zijn

skeletelementen uit het gehele lichaam aanwezig en enkele van deze botten bevatten

slachtsporen. Dit geeft aan dat het aangetroffen materiaal een combinatie van

slacht- en consumptieafval betreft. De aanwezigheid van jonge individuen tussen het

Page 56: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 55

botmateriaal en het aantreffen van een depositie van een schaap/geit doet vermoeden

dat het vee ter plekke werd gehouden. Onderzoeksvragen aangaande het gebruik

van dierlijke producten en slachttechnieken zijn niet adequaat te beantwoorden

(onderzoeksvraag 27).

7.5 Rituele praktijken

Het aangetroffen vondstmateriaal is grotendeels afkomstig uit de

bronstijdgrondsporen en kan worden beschouwd als nederzettingsafval. Er zijn geen

aanwijzingen voor een bewust achterlaten van complete potten of grote concentraties

materiaal, in bijvoorbeeld, afvalkuilen gevonden. Er zijn echter enkele contexten

binnen de nederzetting die toch op een speciale, mogelijk rituele, depositie van

artefacten wijzen.

De eerste context is een kuil (S56) uit een centrale palenzwerm met depositie

van runderkiezen en sprongbeenderen (ca. 50 botten) in een paalkuil (S56). Deze

combinatie van skeletelementen lijkt geen toeval; soortgelijke deposities zijn ook

van andere midden-bronstijd vindplaatsen bekend (zie ook paragraaf 7.5).57 Het

botmateriaal van een vergelijkbare depositie in Enkhuizen – Haling 13 is onderzocht op

gebruikssporen. Hierbij zijn geen sporen van gebruiksglans aangetroffen; een gebruik

van de botten voor een spel bijvoorbeeld lijkt daarom niet waarschijnlijk. Therkorn

interpreteert dergelijke contexten met dit soort botmateriaal als rituele deposities.

Volgens Therkorn worden zowel kiezen als sprongbeenderen als analogie van de

(wereld/levens)boom gezien. Daarmee zouden ze centraal staan voor bijvoorbeeld

groei, vruchtbaarheid, vernieuwing en het wisselen van seizoenen.58 Dergelijke

hypothesen zijn echter lastig te toetsen.

Direct ten westen van de nederzettingsgreppel is een skelet van een schaap/ geit

(S2) aangetroffen. Het spoor is tijdens het proefsleuvenonderzoek verstoord, maar

oorspronkelijk is waarschijnlijk sprake geweest van een compleet dierskelet in de

kuil. Het botmateriaal vertoont geen aanwijzingen voor consumptie in de vorm van

slacht- en snijsporen. Net als bij de voornoemde kuil S56 zou het hier om een rituele

depositie kunnen gaan. Er zijn op zich echter geen concrete aanwijzingen hiervoor:

het betreft geen zeldzame soort en er is geen associatie met andere vondsten.59 Het

enige opvallende is de locatie: aan het uiteinde van een van de nederzettingsgreppels

op de overgang van woon- naar buitengebied. Het blijft dus onduidelijk of het hier om

de resten van een ritueel gaat. Indien het geen rituele context betreft, blijft de vraag

open waarom men een compleet dier begraaft en niet gebruikt voor bijvoorbeeld

consumptie. De meest praktische verklaring is dat het dier een ziekte onder de

leden heeft gehad die zich niet in het skelet manifesteert (en dat nu dus niet meer

herkenbaar).

7.6 Toekomstig onderzoek

Voorafgaand aan de opgraving werd uitgegaan van één sporenarm erf uit de

bronstijd. Tijdens het onderzoek bleek de vindplaats echter groter dan de vooraf

gedacht. Met name door de vondstarme en deels afgetopte cultuurlaag van de

vindplaats was de omvang tijdens het boor- en proefsleuvenonderzoek moeilijk te

57 Enkhuizen Haling 13 (Van der Jagt 2014, 60) & Westfrisiaweg – Voetakkers (Aal, Van Dijk, Esser, Van der Jagt & Kootker in voorbereiding).

58 Therkorn 2004, 73-84.59 Lijst met criteria voor het herkennen van rituele deposities van dieren opgesteld door M.

Groot (2008).

Page 57: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

56 Culemborg ParijsCh Zuid

traceren en af te bakenen. Uitgaande van de geschikte woon- en landbouwgrond

op de Schoonrewoerdse stroomrug en de slechte ‘zichtbaarheid’ (in voorgaand

booronderzoek) is het niet uit te sluiten dat binnen het uitgestrekte bronstijdlandschap

nog andere bewoningskernen met één of enkele woonerven aanwezig zijn op de

hogere delen van de stroomrug. Grootschalige opgravingen in Zijderveld hebben

reeds aangetoond dat de sporenspreiding van het woon- en buitengebied van een

bronstijdnederzetting uitgebreid kan zijn.

Deze waarnemingen zijn van belang voor toekomstig onderzoek, zowel binnen

het project Culemborg-Parijsch Zuid, als binnen de regio Culemborg, Zijderveld en

naburige locaties in het rivierengebied. Booronderzoek blijkt niet toereikend voor het

afbakenen van vindplaatsen en cultuurlandschappen zonder vondstlaag en/of met

een spoorarm karakter. Aanvullend onderzoek van het omliggende terrein binnen het

plangebied kan nog belangrijke informatie opleveren over de inrichting en het gebruik

van het omringende bronstijdlandschap en kan daarmee mogelijk ook inzicht geven in

de verhouding tussen akkerbouw en veeteelt.

Doordat het dierlijk botmateriaal bedekt was met ijzeroerconcretie en de fragmentatie

hoog was, konden de onderzoeksvragen met betrekking tot het gebruik van dierlijke

producten en slachttechnieken niet goed beantwoord worden. Om meer inzicht in

deze aspecten van de bronstijd nederzetting te krijgen kan het informatief zijn de

diverse zoöarcheologische datasets van de verschillende opgravingen in het complete

plangebied Culemborg Parijsch samen te voegen.

Page 58: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 57

Literatuur

Aal, J. 2016, Dierlijk bot. In: M. Goddijn (red.), Prehistorische en middeleeuwse sporen

in Parijsch: Inventariserend proefsleuvenonderzoek in Culemborg, onderzoeksgebied

Parijsch-Zuid, Archol rapport 296, Leiden, 40-42.

Aal, J.H.J.M., J. van Dijk, E. Esser, I.M.M. van der Jagt & L. Kootker in voorbereding.

Zoöarcheologisch onderzoek Westfrisiaweg/N23, Archol Rapport/ ADC rapport, Leiden/

Amersfoort.

Arnoldussen, S. 2008, A Living Landscape. Bronze Age settelement sites in the Dutch

river area (c. 2000-800 BC), Leiden.

Arnoldussen, S. & E.A.G. Ball 2007, Nederzettingsaardewerk uit de late bronstijd in

Noord-Brabant en het rivierengebied. In: R. Jansen & L.P. Louwe Kooijmans, 10 jaar

Archol. Van contract tot wetenschap, Leiden, 181-204.

Arnoldussen, S. & E.M. Theunissen 2014, Huisplattegronden uit de late prehistorie in

het rivierengebied. In: A.G. Lange, E.M. Theunissen, J.H.C. Deeben, J. van Doesburg, J.

Bouwmeester & T. de Groot, Huisplattegronden in Nederland. Archeologische sporen van

het huis, Amersfoort, 115-142..

Berendsen, H.J.A. 2004, De vorming van het land: inleiding in de geologie en de

geomorfologie, Assen.

Broeke, P.W. van den 1987, De dateringsmiddelen voor de ijzertijd van Zuid-Nederland.

In: W.A.B. van der Sanden & P.W. van den Broeke (red.), Getekend zand. Tien jaar

archeologisch onderzoek in Oss-Ussen (Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem

31), Waalre, 23-43.

Broeke, P.W. van den 2012, Het handgevormde aardewerk uit de ijzertijd en de Romeinse

tijd van Oss-Ussen. Studies naar typochronologie, technologie en herkomst, Leiden.

Cohen, K.M., E. Stouthamer, H.J. Pierik & A.H. Geurts 2012, Digitaal Basisbestand

Paleogeografie van de Rijn-Maas Delta, Utrecht.

Dijk, J. van 2016, Archeozoölogisch onderzoek. In: L.P Verniers en E. Blom (red.),

Culemborg – Parijsch, van Bronstijd tot Middeleeuwen: Een archeologische opgraving, ADC

rapport 4159, Amersfoort, 59-60.

Drenth, E. 2005, Het laat-neolithicum in Nederland. In: J. Deeben, E. Drenth, M.-F. van

Oorsouw & L. Verhart (red.), De steentijd van Nederland (Archeologie 11/12), Meppel,

333-365.

Driesch, A. von den 1976, A Guide to the Measurement of Animal Bones from Archaeological

Sites, (Peabody Museum Bulletin 1), Cambridge.

Gerritsen, F., P. Jongste & L. Theunissen 2005, 17. De late prehitorie in noord-, oost en

zuid-Nederland en het rivierengebied, NOaA 1.0, Amersfoort.

Page 59: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

58 Culemborg ParijsCh Zuid

Gijn, A.L. van & M.J.L.Th. Niekus 2001, Bronze Age Settlement Flint from the

Netherlands. The Cinderella of Lithic Research. In: W.H. Metz, B.L. van Beek & H.

Steegstra, Patina. Essays presented to Jay Jordan Butler on the Occasion of his 80th

Birthday, Amsterdam, 305-320.

Goddijn, M.A. 2016, Prehistorische en middeleeuwse sporen in Parijsch. Inventariserend

proefsleuvenonderzoek in Culemborg, onderzoeksgebied Parijsch-Zuid, Archol-rapport

296, Leiden.

Grant, A. 1982, The use of tooth wear as a guide to the age of domestic ungulates. In: B.

Wilson, C. Grigson & S. Payne (red.), Ageing and Sexing Animal Bones from Archaeological

Sites, Oxford, 223-250.

Groot, M. 2008, Animals in Ritual and Economy in a Frontier Community, Amsterdam

Archaeological Studies 12, Amsterdam.

Habermehl, K.-H. 1975, Die Altersbestimmung bei Haus- und Labortieren: 2., vollständig

neubearbeitete Auflage, Berlin.

Halstead, P. 1985, A Study of Mandibular Teeth from Romano-British Contexts at Maxey.

In: F. Pryor, C. French, D. Crowther, D. Gurney, G. Simpson and M. Taylor (red.), The

Fenland Project, No. 1: Archaeology and Environment in the Lower Welland Valley, Volume

1, (East Anglian Archaeology 27), Cambridge, 1219-1224.

Hambleton, E. 1999, Animal Husbandry Regimes in Iron Age Britain: A comparative study

of faunal assemblages from British Iron Age sites, (BAR British Series 282), Oxford.

Heeringen, R.M. van, 1985, Typologie, Zeitstellung und Verbreitung der in die

Niederlande importierten vorgeschichtlichen Mahlsteine aus Tephrit, Archäeologisches

Korrespondenzblatt 15, 371-383.

Hemminga, M.E. 2016, PvE Culemborg Parijsch-Zuid Vindplaats 8 Hoge Prijs, Leiden.

Heunks, E., W. Hoek & H.-J. Pierik 2015, Landschappelijk onderzoek. In: S.

Knippenberg, IJzertijdbewoning langs de Wethouder Schoutenweg. Een Inventariserend

Archeologisch Proefsleuvenonderzoek in het plangebid Pavijen V, gemeente Culemborg,

Archol rapport 294, Leiden, 19-28.

Jagt, I.M.M. van der 2014, Archeozoölogie. In: C.M. van der Linde & T.D. Hamburg,

Bronstijdbewoning in Gommerwijk West – West. Archeologisch onderzoek in Enkhuizen –

Haling 13, Archol rapport 227, Leiden.

Joachim, H.E. 1985, Zu Eisenzeitlichen Reibsteinen aus Basaltlava, den sog.

Napoleonshütten, Archäeologisches Korrespondenzblatt 15, 359-369.

Knippenberg, S. 2010, Vuur- en natuursteen. In: L. Meurkens. Laat-prehistorische

nederzettingssporen en graven op de sandr-vlakte bij Elst. Resultaten van een opgraving

in het plangebied Elst-Het Bosje (gemeente Rhenen), Archol Rapport 128, Leiden, 87-96.

Page 60: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 59

Knippenberg, S. 2015. Vuur- en natuursteen. In, E.M.P. Verhelst, T.E. Porreij-Lyklema

& N.W. Willemse, Prehistorie onder de Prijs Bewoningssporen uit de vroege en midden

ijzertijd te Culemborg-Hoge Prijs. Archeologisch onderzoek: een opgraving, RAAP-rapport

2991, 211-228.

Knippenberg, S. & P.F.B. Jongste 2005, Terug naar Zijderveld. Archeologische

opgravingen van een bronstijdnederzetting langs de A2, Archol rapport 36, Leiden.

Knippenberg, S., A. Verbaas, A. van Gijn & C. Nieuwenhuis 2012, Natuursteen. In: T.

Hamburg, E. Lohof & B. Quadflieg, Bronstijd opgespoord. Archeologisch onderzoek naar

laat-neolithische resten en een bronstijd nederzetting op de noordwestelijke flank van de

stuwwallen (Provincie Gelderland), Archol rapport 142 & ADC rapport 2627, 375-422.

Lauwerier, R.C.G.M. 1988, Animals in Roman Times in the Dutch Eastern River Area,

(Nederlandse Oudheden 12; Project Oostelijk Rivierengebied 1), Amersfoort.

Linden, B.A. van der 2007, Archeologische begeleiding Parijsch te Culemborg, Synthegra

Archeologie rapport P0502050, Doetinchem.

Van Londen, H. van 2006, Midden-Delfland: the Roman native landscape past and

present, Amsterdam.

Louwe Kooijmans 1974, The Rhine/ Meuse Delta, four studies on its prehistoric

occupation and holocene geology, Analecta Praehistorica Leidensia VIL, Leiden.

Matolcsi, J. 1970, Historische Enforschung der Körpergrösse des Rindes auf Grund von

ungarischem Knochenmaterial, Zeitschrift für Tierzüchtung und Züchtungsbiologie 87,

89-137.

Meijden, R. van der 2005, Heukels’ Flora, Leiden.

Molenaar, S. en A. Haartsen 2005, Plangebied Parijsch-Zuid, Gemeente Culemborg, een

cultuurhistorische effectrapportage (CHER), RAAP-rapport 1120, Weesp.

Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I. Ritsema, W.E. Westerhoff & T.E. Wong, 2003. De

Ondergrond van Nederland, Groningen.

Odé, O. & A. Haartsen 1997, Gemeente Culemborg: cultuurhistorische effectrapportage:

plangebied Parijsch, RAAP-rapport 243, Amsterdam.

Payne, S. 1973, Kill-off Patterns in Sheep and Goats: The Mandibles of Aşvan Kale. In:

D. French (red.), Aşvan 1968-1972: An Interim Report, (Anatolian Studies 23), London,

281-303.

Roode, S. van 2008, Archeologisch Beleidsplan Culemborg, Past2Present Rapportage

489, Woerden.

Therkorn, L.L. 2004, Landscaping the powers of darkness & light: 600 BC-350

AD, settlement concerns of Noord-Holland in wider perspective, Proefschrift UvA,

Amsterdam.

Page 61: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

60 Culemborg ParijsCh Zuid

Theunissen, E.M. 1999, Midden-bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage

Landen: een evaluatie van het begrip ‘Hilversum-cultuur’, Leiden.

Theunissen, E.M. & R.S. Hulst 1999, De opgraving te Dodewaard. In: E.M. Theunissen

(red.), Midden-bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Een evaluatie

van het begrip ‘Hilversum-cultuur’, Leiden, 137-156.

Verhelst, E.M.P. 2011, Plangebied Parijsch-Zuid, gemeente Culemborg, Archeologisch

vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven,

RAAP-rapport 2523, Weesp.

Verhelst, E.M.P, T.E. Porreij-Lyklema & N.W. Willemse 2015, Prehistorie onder de Prijs.

Bewoningssporen uit de vroege en midden ijzertijd te Culemborg-Hoge Prijs. Archeologisch

onderzoek: een opgraving, RAAP-rapport 2991, Weesp.

Verniers, L.P. en E. Blom (red.) 2016, Culemborg – Parijsch, van Bronstijd tot Middeleeuwen:

Een archeologische opgraving, ADC rapport 4159, Amersfoort, 59-60.

Zandstra, J.G. 1988, Noordelijke kristallijne gidsgesteenten, Leiden

Zandstra, J.G. 1999, Platenatlas van noordelijke kristallijne gidsgesteenten, Leiden

Page 62: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Culemborg ParijsCh Zuid 61

Lijst van Figuren

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied.

Figuur 1.2 Fasering van de ontwikkeling met de ligging van vindplaats 8 (zwarte ster).

Figuur 2.1 Locatie van het plangebied (rood) en onderzoeksgebied (blauw) op de paleo-

geografische kaart van Cohen, Stouthamer, Pierik en Guerts (2012).

Figuur 2.2 Vastgestelde vindplaatsen op basis van de Cultuur Historische Effect

Rapportage.

Figuur 2.3 Sporenkaart van de proefsleuven ter hoogte van vindplaats 8 (bron: Goddijn

2016, figuur 6.2).

Figuur 2.4 Locatie van de door RAAP, ADC en Archol uitgevoerde opgravingen.

Figuur 3.1 Puttenkaart met de locaties van de gedocumenteerde profielen. In

donkergrijze belijning de ligging van de proefsleuven.

Figuur 4.1 Indeling van de klastische afzettingen (Schoonrewoerdse stroomgordel)

in het zuidwestelijk deel van het onderzoeksgebied (profiel 1). Voor ligging van het

profiel, zie Figuur 3.1

Figuur 4.2 Hoogtekaart van het sporenvlak.

Figuur 5.1 Overzicht van alle sporen, naar spoortype.

Figuur 5.2 Huisplattegrond 1 (structuur 6).

Figuur 5.3 Overzicht van de huisplattegrond. Foto richting het noordoosten.

Figuur 5.4 Doorsnede van de zuidelijke huisgreppel S294.

Figuur 5.5 Huisplattegrond 2 (structuur 7)

Figuur 5.6 Spieker structuur 2. Foto richting het zuidwesten.

Figuur 5.7 Overzicht van de bronstijdgreppels en stakenrijen.

Figuur 5.8 Doorsnede van enkele staakjes van de dubbele stakenrij in put 1.

Figuur 5.9 Kuilen per type.

Figuur 5.10 Doorsnede van waterkuil S162.

Figuur 5.11 Doorsnede van het onderste deel van drenkkuil S20.

Figuur 5.12 Deels verrommelde dierdepositie.

Figuur 5.13 Kadastrale minuut 1811-1832 van de gemeente Culemborg, Sectie G, Blad

2.

Figuur 6.1 Scherven met versiering op de rand (v. 45 en v. 46).

Figuur 6.2 Dikte van de wandscherven van de huisplattegrond en de overige sporen.

Figuur 6.3 Klop-/wrijfsteen van kwartsiet (v. 85).

Figuur 6.4 Overzicht van aanwezige schaap/geit skeletelementen (v. 1) uit de

dierbegraving (S2).

Lijst van tabellen

Tabel 1.1 Administratieve gegevens.

Tabel 1.2 Samenstelling onderzoeksteam.

Tabel 4.1 Nummering van de landschappelijke eenheden.

Tabel 5.1 Structuren.

Tabel 5.2 Kenmerken van de spiekerstructuren.

Tabel 5.3 Kenmerken van de waterkuilen.

Tabel 6.1 Enkele kenmerken van het handgevormd aardewerk.

Tabel 6.2 Overzicht van skeletelementen per diersoort.

Tabel 6.3 Overzicht va het aantal skeletelementen per diersoort voor elk spoortype.

Tabel 6.4 Gewaardeerde macrobotanische monsters.

Page 63: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

62 Culemborg ParijsCh Zuid

Lijst van bijlagen (USB-stick)

Bijlage I Sporenlijst

Bijlage II Vondstenlijst

Bijlage III Monsterlijst

Bijlage IV Aardewerk determinaties

Bijlage V Dierlijk bot

V.I Determinatie overzicht totaal dierlijke botresten

V.II Determinatieoverzicht associaties

V.III Determinatieoverzicht vergroeiingsleeftijden

V.IV Determinatieoverzicht gebit

V.V Determinatieoverzicht kenmerken

V.VI Determinatieoverzicht osteometrie

Bijlage VI Overzicht van alle sporen naar spoortype incl. spoornummering

Page 64: Opgraving van twee erven uit de midden-bronstijd te Culemborg, … · 2018. 7. 18. · Culemborg Parijsch. De gemeente Culemborg ontwikkelt binnen deze CV samen met Mourik Groot Ammers

Romeinse resten in de polder Een Archeologische Begeleiding in Polder Achthoven te Leiderdorp

S. Baas

368