CHLAMYDIA PSITTACI EN TRAUMATISCHE RETICULOPERITONITIS
door
Co-promotor: Prof. P. Deprez van de Masterproef
© 2017 Celien Kemel
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele
garantie met betrekking tot de juistheid of
volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat
de inhoud van deze masterproef geen inbreuk
uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van
derden.
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen
aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor
enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van
de masterproef, noch voor enig
vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in
de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
CHLAMYDIA PSITTACI EN TRAUMATISCHE RETICULOPERITONITIS
door
Co-promotor: Prof. P. Deprez van de Masterproef
© 2017 Celien Kemel
VOORWOORD
Hierbij zou ik graag mijn dank willen uiten aan een aantal
personen. Vooreerst wil ik mijn promotor dr.
B. Pardon hartelijk bedanken voor zijn tijd, raad en aanstekelijk
enthousiasme. Zonder hem zou dit
werk dan ook zeker niet geweest zijn wat het nu was. Bedankt!
Daarnaast wil ik nog mijn vrienden en medestudenten bedanken voor
de ongelofelijke tijd tijdens deze
lastige, lange, maar vooral heel plezante studieperiode. Mijn
vriend Kurt voor het herhaaldelijk nalezen
van mijn werk en de hulp tijdens de opmaak. Tenslotte wil ik mijn
ouders bedanken voor hun steun
tijdens mijn studie. Dankzij hen vind ik tijdens de zwaardere
periodes in deze studie altijd het
doorzettingsvermogen om alles tot een goed einde te brengen.
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD
INHOUDSOPGAVE
3. BEDRIJFSBEZOEK
.........................................................................................................................
5
3.1. Bedrijfsrondgang
......................................................................................................................
5
3.1.1. Melkvee
.............................................................................................................................
5
2.2. Mycoplasma bovis
..................................................................................................................
16
2.2.3.1. Volwassen koeien
.....................................................................................................
17
3.2. Behandeling en preventie
.......................................................................................................
22
DISCUSSIE
............................................................................................................................23
REFERENTIELIJST
................................................................................................................26
1
SAMENVATTING
Een melkveebedrijf had de klacht dat er reeds lange tijd plotse
melkdalingen werden vastgesteld, vaak
in combinatie met koorts en ademhalingssymptomen. De melkdalingen
deden zich voor verspreid over
het ganse jaar, met een piek in de zomer, ongeacht de leeftijd of
lactatiestadium van de koeien.
Aangetaste dieren werden onderzocht en de diagnose van pneumonie en
traumatische
reticuloperitonitis werd gesteld bij enkele dieren. In het
tracheaal slijm van andere dieren konden
Mycoplasma bovis en Chlamydia psittaci kiemen aangetoond worden. De
melkdaling, geassocieerd
met ademhalingssymptomen wordt deels veroorzaakt door opname van
ijzer en deels door chronische
infecties met M.bovis en C. psittaci. Beide infecties zijn
endemisch aanwezig en flakkeren bij deze
koeien onder predisponerende omstandigheden op. Tijdens het
bedrijfsbezoek werd waargenomen
dat het melkvee sporadisch hoestte, zonder andere opvallende
respiratoire verschijnselen. Een te
grote proportie van de dieren had een te lage body conditie score
voor haar lactatiestadium. Ook de
aanwezigheid van klauwlesies was overduidelijk, waarbij de koeien
niet mooi vierkant stonden en er
duidelijke manke koeien aanwezig waren. De kalveren vertoonden
spontane hoest, neusvloei en
sommige dieren vertoonden een scheve stand van de kop, wijzend op
oorontstekingen. Deze
symptomen werden enkel vastgesteld in de groepshuisvesting. In het
kader van de
ademhalingsproblemen waren een duidelijke hypoventilatie en een te
hoge bezettingsgraad de meest
opvallende risicofactoren. De aanwezigheid van vogels in de stal
door de afwezigheid van vogelnetten
werd waargenomen, wat in het kader van C. psittaci problemen heel
nadelig is. Ook de aanwezigheid
van autobanden met losse stukjes ijzer en ijzerelementen op diverse
plaatsen op het bedrijf was
duidelijk.
2
INLEIDING
De term ‘milk drop syndroom’ wordt gewoonlijk gebruikt om te
refereren naar een plotse daling van de
melkproductie bij melkkoeien, al dan niet gepaard met symptomen
(Gunning et al., 1999). Milk drop
syndroom wordt beschouwd als een bedrijfsprobleem, waarbij de
melkproductie plots daalt en de
oorzaak niet door gangbare ziektes/infecties kan verklaard worden.
In de literatuur worden
leptospirose, hittestress en zomer zwenkgras toxicose beschouwd als
de meest voorkomende
oorzaken (Radostits et al., 2007). De laatste jaren werden meerdere
uitbraken van milk drop in
combinatie met koorts beschreven bij melkvee in verschillende
Europese landen (Crawshaw et al.,
2008). Zowel het bovine virale diarree virus (Moerman A. et al,
1994), Leptospira Hardjo (Pearson et
al., 1980), Anaplasma Phagocytophilum (Guyot et al., 2011) en het
Schmallenbergvirus (Veldhuis A.
et al., 2013) werden op verschillende bedrijven geïdentificeerd als
onderliggende oorzaak. Ook het
Influenza A virus zou mogelijks een rol spelen in het ontstaan van
milk drop (Crawshaw et al., 2008).
Op een groot aantal bedrijven die recentelijk getroffen werden met
het milk drop syndroom, kon geen
diagnose worden gesteld, nadat ze getest werden op boven vermelde
pathogenen. Dit leidt tot de
hypothese dat er waarschijnlijk een uitgebreide lijst van oorzaken
aan de basis ligt van het syndroom
van milk drop, die bestaat uit zowel infectieuze als
niet-infectieuze oorzaken (Van Loo et al., 2014).
Bij heel wat bedrijven die belaagd worden met plotse melkdalingen,
neemt men
ademhalingssymptomen waar bij de aangetaste melkkoeien. Hieruit zou
men kunnen afleiden dat een
aantal ademhalingspathogenen aan de basis zouden kunnen liggen van
ademhalingssymptomen en
melkdalingen, gezien op deze bedrijven. Recente studies op
aangetaste bedrijven beschreven onder
andere de aanwezigheid van Chlamydia psittaci, een bacterie die
voordien al werd gelinkt met
reproductiestoornissen en ademhalingsproblemen bij kalveren. Deze
kiem werd geïsoleerd uit de
ademhalingswegen van aangetaste runderen via PCR uitgevoerd op een
BAL en werd bevestigd door
isolatie in BGM (Buffalo-Green-Monkey) cellen (Van Loo et al.,
2014).
Een tweede ademhalingspathogeen dat in verband werd gebracht met
milk drops, was de bacterie
Mycoplasma bovis. Het is een kiem die voornamelijk verantwoordelijk
is voor pneumonie, artritis en
otitis problemen bij kalveren en aan de basis ligt van mastitis bij
volwassen runderen (Maunsell en
Donovan, 2009). Naast de mastitisproblematiek, kan M.bovis ook het
ademhalingsstelsel van de
volwassen runderen aantasten met luchtwegproblemen als gevolg (Van
Loo en Gille, 2015). Heldere
tot etterige neusvloei, hoesten en een verhoogde traansecretie zijn
de meest voorkomende
symptomen, heel vaak gepaard met koorts en een verminderde melkgift
(Nicholas en Ayling, 2003).
Bedrijfsproblemen door M. bovis starten waarschijnlijk al op jonge
leeftijd, waar kalveren zich kunnen
besmetten door het drinken van biest/melk afkomstig van M.bovis
besmette runderen. De kiemen
hebben zich aangepast om mucosa ter hoogte van de bovenste
ademhalingswegen te koloniseren en
te persisteren, waarbij al dan niet klinische symptomen ontstaan.
Eenmaal geïnfecteerd kunnen dieren
gedurende enkele maanden tot jaren kiemen uitscheiden en andere
niet besmette dieren infecteren.
Stressvolle periodes stimuleren de kiemuitscheiding met de kans op
het ontstaan van klinische
3
In deze masterproef wordt een casus beschreven waar
ademhalingspathogenen M. bovis en C.
psittaci, in combinatie met een endemische TRP problematiek
geassocieerd worden met milk drop en
koortsperiodes bij melkvee.
1. ANAMNESE
De Faculteit Diergeneeskunde werd in de zomer van 2016
gecontacteerd voor een bedrijfsprobleem
bij een melkveehouder uit Antwerpen. Het bedrijf in kwestie is een
melkveebedrijf van gemiddelde
grootte met Holstein-Friesian melkkoeien. De veehouder ondervond
dat enkele van zijn melkkoeien
gedurende hun lactatie op een bepaald moment een sterk verminderde
productie vertoonden. Deze
verminderde melkgift ging meestal gepaard met een
temperatuursverhoging gedurende een aantal
dagen. Wanneer men deze gevallen kadert in tijd en ruimte, kan men
geen duidelijk patroon
herkennen. Ze komen voor het ganse jaar door, met een duidelijk
piek in de zomer, ongeacht de
leeftijd of lactatiestadium. Doordat diagnosestelling en het nemen
van preventieve maatregelen op
basis van louter een anamnese sterk tegenaangewezen is, werd de
landbouwer geadviseerd om de
koeien met acute symptomen door te sturen naar de faculteit
diergeneeskunde, waar uitgebreid
onderzoek kan gebeuren op die dieren en om de eventueel
geëuthanaseerde dieren te laten
onderzoeken, om zo een eventuele diagnose te kunnen stellen.
2. KLINISCH ONDERZOEK VAN TYPISCHE GEVALLEN
In totaal werden een drietal dieren aangeboden en onderzocht. Het
eerste dier werd aangeboden met
milde ademhelingssymptomen en koorts, waarbij op dit moment
ongeveer vier van de 100 koeien mild
aangetast waren. Het dier werd reeds behandeld met antibiotica
(cefalexine, Ceporex®, 7mg/kg). Bij
het eerste dier werd de diagnose gesteld van pneumonie en
traumatische reticuloperitonitis (TRP). De
longontsteking kan rechtstreeks het gevolg zijn van het aanprikken
van de long door een stuk ijzer
vanuit de netmaag of het kan een gelijktijdige tweede ziekte zijn,
die infectieus van aard is. Het is
onmogelijk om de twee te onderscheiden op dit dier.
Een goede week later werd een tweede dier aangeboden met klachten
van lichte melkdaling en een
verhoogde temperatuur van 39,4°C. Er werd tracheaal slijm
doorgestuurd voor bacteriologisch
onderzoek, wat positief testte voor M.bovis. Uit het bronchiaal
spoelsel kon men geen bacteriën
isoleren. Samen met het tweede dier, werd ook een derde dier
aangeboden die dag, waar men
opnieuw M.bovis kon isoleren uit het tracheaal slijm, noch
bacteriën in het bronchiaal spoelsel.
Uitgaande van bovenstaande resultaten en eerder diagnostisch werk
op het bedrijf (BAL: Chlamydia
psittaci en multiplex PCR respiratoire pathogenen + serologie:
enkel M.bovis positief) kon men
besluiten dat op dit bedrijf twee hoofdproblemen aanwezig waren.
Enerzijds het probleem van TRP en
anderzijds pneumonie, die kan gelinkt zijn met de TRP problematiek,
maar waarschijnlijk een
alleenstaand probleem is, waar C.psittaci en M.bovis aan de basis
liggen. Een bedrijfsbezoek om het
probleem te kaderen en de riscofactoren te analyseren was het
logische gevolg.
5
3. BEDRIJFSBEZOEK
3.1. Bedrijfsrondgang
3.1.1. Melkvee
De bedrijfsrondgang werd gestart bij de melkkoeien, waar het
probleem zich in eerste instantie
afspeelt. Het bedrijf is uitgerust met een ligboxenloopstal, met
ligboxen en voederplaatsen voor
ongeveer 70 melkkoeien. Het eerste wat opviel was dat er een
duidelijke overbezetting was bij de
dieren. Er werden op dit moment ongeveer 100 koeien gemolken, die
dus geen eigen ligbed en
voederplaats hadden.
De ventilatie in de stal liet aan de wensen over, wat te merken was
aan heel wat zaken. De
aanwezigheid van stofnetten en een duidelijke ammoniakgeur op
sommige plaatsen in de stal waren
de meest opvallende zaken. De sterke ammoniakgeur was voornamelijk
te merken in de ruimte voor
de melkput, waar de koeien gedurende enkele uren per dag in hoge
bezetting aanwezig zijn. De
beperkte ventilatie wed bevestigd door het uitvoeren van een
rooktest, waarbij men een rookbommetje
aanstak in het midden van de stal en waarbij duidelijk was dat de
rook enkele minuten bleef hangen in
de stal en daarna de stal verliet door de openingen in de zijgevels
als via de nok.
In de ligboxenloopstal gebruikte men geen mestschuif noch een
mestrobot om de roosters proper en
droog te houden, wat resulteert in onvoldoende gereinigde roosters.
Bij de aanwezigheid van
Chlamydia bacteriën op een bedrijf, moet er ook aandacht worden
besteed aan de eventuele
aanwezigheid van vogels in de stal, omdat vogels nu eenmaal het
belangrijkste reservoir zijn voor C.
psittaci bacteriën. Het in- en uitvliegen van duiven en andere
vogels was heel duidelijk in de
melkveestal, door de afwezigheid van netten of andere manieren om
vogels buiten te houden.
Figuur 1: lichaamsconditieprofiel
6
Algemeen was er ook nog op te merken, dat wanneer we achter de
koeien liepen, de BCS van de
koeien in het algemeen relatief laag was. Het ideale verloop van de
lichaamsconditie (BCS) wordt
weergegeven met de oranje stippen. Een dier dient af te kalven met
een conditie van 3 tot max. 3.5,
en mag vervolgens naar pieklactatie toe max. 0.5 punten verliezen.
Vooral in de eerste 80 dagen zijn
er verschillende dieren die te mager worden. Ook later in lactatie
blijven de dieren aan de onderkant
van de normaalwaarden (te mager) (Figuur 1).
Ook de aanwezigheid van klauwproblemen bij heel wat dieren was
opvallend door het feit dat ze niet
mooi vierkant stonden, heel vaak één van de achterpoten ontlastten
en met een gekromde rug aan
het voederhekken stonden. De veehouder bevestigde het probleem van
Mortellaro.
3.1.2. Kalveren
Pasgeboren kalveren werden gedurende hun eerste levensweken
individueel gehuisvest in
kalveriglo’s buiten (Figuur 2). De periode dat ze in de iglo’s
verbleven, was sterk afhankelijk van het
aantal kalvingen per maand. Wanneer er iglo’s tekort waren, schoven
de oudere kalveren door naar
de jongveestal waar ze in groepjes van ongeveer acht kalveren
verbleven. De individuele iglo’s
bevinden zich tussen twee stallen en zijn zuidoost gericht.
Figuur 2 Figuur 3
De veehouder vertelde dat zijn kalveren voldoende biest krijgen de
eerste levensuren, afkomstig van
zijn eigen bedrijf. Vier kalveren, jonger dan één week, werden
bemonsterd door het afnemen van
bloed die verder op de faculteit werd onderzocht. Het bloed werd
gecentrifugeerd en op het serum
werd met een refractometer het totaal eiwitgehalte gemeten, wat men
liefst boven de 55 g/l wil
gedurende de eerste levensweek. De hoeveelheid IgG antistoffen
werden gemeten via een
glutaaraldehyde test, waarbij men streeft naar 10 g/l de eerste
week.
7
In onderstaande tabel staan de resultaten weergegeven, waarbij het
eiwitgehalte op de grens zit,
terwijl het IgG gehalte duidelijk te laag is in het bloed van de
onderzochte kalveren.
Tabel 1: controle biestopname door kalveren
ID kalf Totaal eiwit (g/L) Y- globulines (g/L)
1 47 <4
2 55 4-6
3 55 4-6
4 54 4-6
Referentie >55 >10
De kalveren krijgen de eerste levensweken koemelk, waarbij het
risico bestaat dat jonge kalveren
reeds op vroege leeftijd geïnfecteerd worden door het drinken van
M. bovis besmette melk, doordat
besmette volwassen koeien kiemen uitscheiden in de melk. Zo kunnen
kalveren reeds na enkele
dagen besmet worden, wat ook op dit bedrijf het geval was. Op het
moment van het bedrijfsbezoek
waren er geen zieke kalveren aanwezig in de iglo’s, maar de
veehouder en bedrijfsdierenarts
bevestigden dat pneumonie en otitis geen uitzondering zijn bij heel
jonge kalveren op dit bedrijf.
3.1.3. Jongvee
Vanaf zes à zeven weken worden kalveren samen gehuisvest in
groepjes van acht kalveren.
Mycoplasma infecties in de groepshuisvesting waren heel duidelijk
tijdens het bedrijfsbezoek. Er
waren een aantal kalveren met een scheve kopstand (Figuur 3), die
het gevolg zijn van een
middenoorontsteking veroorzaakt door Mycoplasma kiemen. Ook hoesten
en sereuze neusvloei
werden sporadisch waargenomen bij deze kalveren, waarbij de
diagnose van pneumonie werd
bevestigd met behulp van echografie.
Vanaf acht maanden leeftijd wordt het jongvee gehuisvest in de
melkveestal, aan de overkant van het
melkvee. Overbezetting en vuile roosters waren opnieuw de twee
meest opvallende problemen.
Ademhalingsinfecties bij deze groep van dieren waren afwezig
tijdens de rondgang, alsook de
landbouwer vertelde dat problemen in deze groep praktisch niet
voorkomen.
In het kader van de TRP problematiek op het bedrijf, werd er
gekeken als er geen oorzaken konden
gevonden worden voor dit probleem. Ook op het moment van het
bedrijfsbezoek, was er een koe die
verdacht werd van TRP. Het dier stond opgetrokken met een pompende
ademhaling. Pijnproeven
waren positief en het dier had bilateraal een venenpols. Op
auscultatie kon weinig afwijkend gevonden
worden, maar met echografie kon men een duidelijke
pneumonie/pleuritis diagnosticeren. Er werd ook
gekeken in de buurt van de netmaag, of er een stuk ijzer aanwezig
was, maar dit werd niet
waargenomen. Risicofactoren op het bedrijf die kunnen kaderen in de
TRP problematiek zijn
8
voornamelijk de aanwezigheid van versleten autobanden op de
maiskuil en oud ijzer, die zowat overal
op zijn bedrijf aanwezig was.
3.2. Advies
3.2.1. Korte termijn
a) Op korte termijn werd geadviseerd om de kalveropfok aan te
pakken, het zijn namelijk deze
kalveren die binnen een tweetal jaar in de melkveestal zullen
huisvesten en verantwoordelijk
zullen zijn voor de melkproductie. Bijkomend kunnen er mogelijks
dragerdieren ontstaan op
jonge leeftijd, die dan als koe kunnen hervallen in een stal met
een ongunstig klimaat. In
eerste instantie werd geadviseerd om de kalveren gedurende acht
weken (de wettelijke
termijn) individueel te huisvesten in goed georiënteerde iglo’s,
zonder dat er onderling contact
mogelijk is, wat wil zeggen dat de iglo’s voldoende ver uit elkaar
moeten geplaatst worden. Zo
worden deze kalveren op jonge leeftijd minder blootgesteld aan
talrijke pathogenen en hebben
ze tijd om hun immuunsysteem uit te bouwen, waardoor ze een
sterkere immuniteit zullen
hebben op het moment dat ze in groep zullen worden gehuisvest. Er
werd aangeraden om de
iglo’s achteraan het landbouwbedrijf te plaatsen, zuidoost gericht,
op betonnen roosters met
een lichte helling, zodat er een goede drainage wordt voorzien. Er
moet absoluut vermeden
worden dat kalveren in contact kunnen komen met urine of feces van
andere kalveren, dit
door een goede drainage. Wanneer kalveren hun iglo verlaten is het
volledig reinigen,
desinfecteren en uitdrogen van elke iglo belangrijk.
b) Overschakelen van koemelk naar kunstmelk. Het geven van koemelk
aan kalveren vormt op
een bedrijf waar Mycoplasma aanwezig is, een groot risico voor
infecties op jonge leeftijd.
Besmette melkkoeien scheiden de kiemen uit in de melk, waarbij
kalveren op jonge leeftijd
kunnen geïnfecteerd geraken en deze infectie doorgeven naar andere
kalveren. Door geen
koemelk meer te geven wordt deze vicieuze cirkel doorbroken. Indien
men toch nog koemelk
wil gebruiken, moet men dit gebruik beperken, enkel aan de
stierkalveren. Het strikt isoleren
van deze kalveren, gebruik maken van aparte bedrijfskledij en het
plaatsen van een
ontsmettingsbak bij zowel de stier-als vaarskalveren is
noodzakelijk.
c) Voor elk kalf eigen drink- en eetmateriaal voorzien en vanaf de
eerste dag water ter
beschikking stellen.
d) Groepshuisvesting liefst zolang mogelijk in een aparte stal,
verwijderd van het melkvee.
e) Wanneer er alsnog een uitbraak is met M. bovis bij de kalveren,
is de beste behandeling een
metafylactische behandeling met antibiotica, waarbij men best de
ganse groep behandelt in
plaats van enkel de aangetaste kalveren, om zo de spreiding een
halt toe te roepen. Er wordt
bijkomend aangeraden om chronisch geïnfecteerde dieren te isoleren
of op te ruimen, want zij
vormen een reservoir voor de andere dieren op het bedrijf.
f) Bijzondere aandacht aan het biestmanagment! Wanneer er
aanpassingen zijn gebeurd, is het
belangrijk om deze opnieuw te verifiëren via bloednames.
g) Om de kans op TRP sterk te reduceren is het verwijderen van
versleten autobanden op de
maiskuil en losliggend oud ijzer op het bedrijf heel belangrijk,
doordat er op deze manier
9
minder ijzerpartikels in het voeder kunnen terecht komen. Een
andere preventieve maatregel
in het kader van de TRP problematiek is het opschieten van een
magneet bij alle koeien.
Wanneer een magneet opgeschoten wordt, daalt de kans om TRP te
ontwikkelen met 60%,
doordat de kans groot is, dat een stuk opgenomen ijzer zal
vasthechten aan de magneet.
h) In het kader van Chlamydia infecties is het noodzakelijk om de
stal vogelvrij te houden, omdat
vogels het belangrijkste reservoir vormen van deze kiemen. Het
ophangen van vogelnetten in
de poorten van de stal, zou het aantal vogels in de stal drastisch
moeten verlagen.
i) Het is een bedrijf met een zéro-grazing management, waardoor de
dieren dag in dag uit in de
stal aanwezig zijn, wat de infectiedruk negatief beïnvloedt.
Wanneer het in eerste instantie niet
mogelijk zou zijn om de dieren terug op de weide te laten, zou men
op korte termijn de stal
kunnen reinigen en desinfecteren om zo de infectiedruk te verlagen.
Opnieuw komt men hier
in de problemen met het zéro-grazing management, omdat bij de
reiniging en desinfectie de
dieren gedurende een bepaalde periode uit de stal moeten gehaald
worden, om te
verhinderen dat ze de desinfectantia kunnen inhaleren. Dieren mogen
pas terug geplaatst
worden in een droge stal. Indien er natuurlijk geen weide
voorhanden is, wordt dit moeilijk.
j) De bezettingsdichtheid verminderen door dieren tijdelijk niet te
vervangen of het jongvee voor
een bepaalde periode elders te huisvesten.
k) Op bepaalde plaatsen was de luchtkwaliteit in de stal zeer
slecht, meer bepaald voor de
melkput (wachtruimte). Er moet absoluut vermeden worden dat dieren
hier twee uur of meer
moeten wachten. Het creëren van alternatieve routes of het melken
in groep zou een
verbetering zijn. Dit is enkel mogelijk op korte termijn en niet
haalbaar op lange termijn.
3.2.2. (Middel)lange termijn
a) Het aanschaffen van een mestschuif/mestrobot zou op dit bedrijf
zorgen voor propere
roosters, want deze zijn essentieel in een melkveestal. De
landbouwer reinigt vandaag de dag
de roosters met de hand éénmaal of tweemaal per dag, maar dit belet
niet dat de roosters er
vuil bij liggen. Mest, vooral gedroogde mest, vormen een
belangrijke bron voor Chlamydia
bacteriën die na inhalatie infectie kunnen veroorzaken. Het
reduceren van de
mesthoeveelheid in de stal, zal de infectiedruk van Chlamydia
infecties sterk reduceren. Dit
komt ook de bestrijding van Mortellaro ten goede en wordt er
dagelijks werk gespaard.
b) Overschakelen van een zéro-grazing systeem naar een
weidegangsysteem om de
infectiedruk in de stal te verlagen, indien mogelijk.
c) Aanpassen van de ventilatie. Tijdens de bedrijfsrondgang werd
duidelijk dat de ventilatie
duidelijk onvoldoende is in de melkveestal. Om ademhalingsproblemen
in het algemeen te
verlagen is een goede ventilatie noodzakelijk. Indien natuurlijke
ventilatie niet mogelijk zou zijn
in zijn stal, kan men eventueel kijken om extra ventilatoren te
gebruiken of te kiezen voor een
overdrukventilatie.
d) De landbouwer vermelde duidelijk dat de meeste problemen zich
voordoen in de
zomerperiode, wanneer de temperatuur zo hoog oploopt, dat de
ventilatie in de stal niet meer
in staat is om de stal te koelen. In de stal zijn ventilatoren
aanwezig, die beginnen werken
vanaf een temperatuur van 20°C en draaien op volledige capaciteit
vanaf 27°C. Deze zijn
10
echter onvoldoende om te stal op warme dagen af te koelen. Het
optimaal afkoelen van de
stal zou in het kader van de ademhalingsproblemen op dit bedrijf,
het aantal gevallen sterk
kunnen verminderen. Het voorzien van een sproei-instalatie of het
isoleren van het dak
zouden mogelijkheden kunnen zijn.
Het bedrijfsbezoek focuste vooral op de ademhalingsproblemen en de
TRP problematiek. Ook de
aanwezigheid van Mortellaro kan deels het probleem van melkdalingen
verklaren. Er wordt
aangeraden om ook dit probleem op korte termijn aan te pakken, om
zo klauwpathologie die gepaard
gaat met pijn, onrust, verminderde eetlust en verminderde melkgift
te elimineren van het bedrijf. Snelle
detectie en behandeling van elk individueel geval is cruciaal samen
met een goede stalhygiëne.
Behandeling van aangetaste dieren bestaat meestal uit een
individuele behandeling in een klauwbox
waar de klauwen functioneel bekapt, de letsels gereinigd en de
tussenklauwspleet geflost worden.
Men kan een oxytetracycline spray, oxytetracycline poeder of een
gel op basis van kopersulfaat
aanbrengen op de letsels en onder verband laten genezen.
Afhankelijk van de ernst van de letsels
kan dit herhaald worden. Het parenteraal toedienen van antibiotica
is mogelijk maar dit blijkt geen
spectaculair effect te hebben op de heling. Preventief wordt
aangeraden om twee maal per jaar aan
preventieve klauwbehandeling te doen en gebruik te maken van
klauwbaden om de infectiedruk te
verlagen. Er kunnen verschillende producten gebruikt worden zoals
formol, antibiotica
(oxytetracyclines bv.), kopersulfaat en zinksulfaat. Geen enkel
product kan als wondermiddel worden
toegepast en van sommige producten is het gebruik off-label. Zolang
er gevallen bekend zijn wordt
aangeraden om de koeien drie maal per week door het klauwbad te
laten wandelen.
11
LITERATUURSTUDIE
1. MILK DROP
De term “milk drop” of melkdalingen beschrijft een acute daling van
de melkgift van één koe of van
een groep koeien, vaak in de afwezigheid van andere opvallende
klinische symptomen (Gunning et
al., 1999). Een epidemische vorm van milk dorp kan veroorzaakt
worden door specifieke infectieuze
agentia, zoals Leptospira Hardjo, het influenza A virus (Crawshaw
et al., 2008), het boviene virale
diarree virus (BVDV) of het infectieuze boviene rhinotracheïtis
virus (IBR), die een naïeve kudde
kunnen infecteren. Epidemische of sporadische milk drops kunnen ook
veroorzaakt worden door niet
infectieuze oorzaken, zoals ketonemie, pensacidose of problemen met
de watervoorziening. Het
begrip milk drop is heel uitgebreid waarvan de lijst van
infectieuze of niet-infectieuze oorzaken
eindeloos is. Echter in de meeste gevallen, zal een plotse
melkdaling gepaard gaan met minstens één
ander klinisch symptoom, zoals diarree, ademhalingsproblemen,
manken, e.a. Zorgvuldig klinisch
onderzoek met waar nodig ondersteunde laboratoriumtests zijn nodig
om een duidelijke diagnose te
stellen (Gunning, 2002; Crawshaw et al., 2008).
Tabel 2: mogelijke infectieuze en niet-infectieuze oorzaken van
milk drop.
Nutritionele oorzaken Verminderde wateropname
opzichte van energie of
Ilvo, 2012
Ilvo, 2012
Ilvo, 2012
Pfutzer en Sachse, 1996
Guyot et al., 2011
Boviene herpesvirus 1
Influenza A virus
Orpin en Harwood, 2012
Radostis et al., 2007
Radostis et al., 2007
In het kader van deze masterproef zal ik de beschikbare literatuur
m.b.t. de ademhalingspathogenen
en het endemische TRP probleem beschreven als bedrijfsproblemen in
bovenstaande casus, die aan
de basis liggen van de milk drop problematiek samenvatten.
13
2. ADEMHALINGSPATHOGENEN
Op heel wat bedrijven waar het milk drop syndroom is beschreven,
worden heel vaak
ademhalingsproblemen gediagnosticeerd bij het aangetaste melkvee,
wat ook zo was op het
beschreven probleembedrijf. Het lijkt dan ook logisch dat er een
aantal ademhalingspathogenen
zouden kunnen betrokken zijn in het ontstaan van milk drop.
2.1. Chlamydiae
Chlamydiae zijn een groep van obligaat intracellulaire bacteriën
die de oorzaak zijn van een grote
waaier aan ziektes bij mens en dier. Chlamydia infecties bij
runderen veroorzaken abortus, poly-
artritis, encefalomyelitis, keratoconjunctivitis, pneumonie,
enteritis, hepatitis, vaginitis, endometritis,
onvruchtbaarheid en chronische mastitis (Storz en Kaltenboeck,
1993). In het kader van milk drops bij
runderen blijkt voornamelijk C. psittaci een belangrijke rol te
spelen op melkveebedrijven.
De obligaat intracellulaire bacterie C. psittaci is de
onderliggende oorzaak van psittacosis, een
wereldwijd voorkomende infectie bij vogels en gedomesticeerd
pluimvee (Vanrompay et al., 1995).
Chlamydia psittaci is één van de negen species binnen het genus van
de Chlamydiae. De overige zijn
C. abortus, C. pecorum, C. pneumoniae, C. felis, C. caviae,
Chlamydia trachomatis, C. suis en C.
muridarum (Stephans et al., 2009). De overdracht van C. psittaci
naar de mens en het zoönotisch
karakter werden voor het eerst vast gesteld in de 19 de
eeuw. Vandaag de dag komen nog altijd
uitbraken van C. psittaci infecties voor bij de mens, waarvan het
aantal wordt onderschat, door
onvoldoende epidemiologische kennis en ontoereikende diagnostische
testen (Harkinezhad et al.,
2009).
De afgelopen jaren werden C. psittaci bacteriën regelmatig
gedetecteerd in niet aviaire
gedomesticeerde dieren, zoals varkens, paarden, schapen, honden en
koeien. Echter w aren deze C.
psittaci stammen geen onderwerp voor intensief onderzoek (Reinhold
et al., 2011).
Met de introductie van PCR gebaseerde technieken heeft men ontdekt
dat infecties met Chlamydia
ook een subklinisch verloop kunnen hebben. Dit heeft aanleiding
gegeven tot de discussie of
Chlamydia terecht kan beschouwd worden als een pathogeen of eerder
als een commensaal
(Reinhold et al., 2011).Tot voor kort werd er weinig belang gehecht
aan de eventuele gevolgen op de
gezondheid van runderen ten gevolge van subklinische Chlamydia
infecties, maar veldstudies hebben
aangetoond dat, op bedrijven waar Chlamydia endemisch aanwezig is,
er sprake is van suboptimale
productie, in afwezigheid van andere pathogenen. Deze waarnemingen
suggereren dat Chlamydia
een rol zou spelen in een multifactoriële ziekte, waarbij er
interactie zou zijn met minder virulente
pathogenen, voedingstekorten en slechte hygiëne (Reinhold et al.,
2011). Ook bij kalveren worden
subklinische infecties op de meeste bedrijven geassocieerd met
langdurige respiratoire dysfunctie
(Jaeger et al., 2007).
2.1.1. Prevalentie
De data die de laatste jaren werden gepubliceerd, suggereren een
relatief hoge seroprevalentie van
Chlamydia op rundveebedrijven wereldwijd, schommelend tussen de 45
en 100%, waarbij er geen
verschil zou zijn tussen geselecteerde bedrijven, bedrijven met
gezondheidsproblemen, of ad random
geselecteerde bedrijven. Door de hoge seroprevalentie heeft men
aangenomen dat infecties met
Chlamydia species alomtegenwoordig zijn bij rundvee (Kaltenboeck et
al., 2005). Ondanks de hoge
seroprevalentie, is er een basisprobleem in verband met de
interpretatie, doordat individuele titers
moeilijk te beoordelen zijn en zelfs wanneer men werkt met gepaarde
serumstalen, ziet men na een
klinische infectie zelden een sterke stijging van de
antistoftiters. Een mogelijke verklaring zou zijn dat
de cellulaire immuunrespons domineert boven de humorale (Stephans,
2003). Een recente studie uit
Duitsland, heeft aangetoond dat C. psittaci de meest voorkomende
species is, binnen het Genus van
de Chlamydia (Kemmerling et al., 2009).
2.1.2. Transmissie
Fecale uitscheiding door dragerdieren zou de belangrijkste
transmissieroute zijn voor Chlamydia
bacteriën. Daarnaast kunnen ze ook uitgescheiden worden in
vaginale, oculaire en nasale secreten.
Of ze worden uitgeademd, is nog niet duidelijk (Reinhold et al.,
2008). Dieren worden geïnfecteerd
door direct contact of indirect door de orale opname van organismen
uitgescheiden in de feces of door
de inhalatie van gecontamineerde lucht (Longbottom en Coulter,
2003). Venerische overdracht is
mogelijk zowel via natuurlijke dekking als via kunstmatige
inseminatie (Amin et al., 1999).
Hoewel er weinig geweten is over de overleving van Chlamydia
organismen, zijn ze extreem resistent
in koele, droge en donkere omstandigheden, terwijl hoge
temperaturen de overlevingskansen doen
dalen. Ze kunnen perfect tot 17 dagen overleven in koud water en
enkele maanden in droge feces of
veren (Perez-Martinez en Stroz, 1985).
2.1.3. Problemen bij melkvee
Waar bij schapen en vogels uitbraken heel veel dieren aantasten,
veroorzaakt door respectievelijk C.
abortus en C. psittaci, is de klinische betekenis en oorzaak van
Chlamydia infecties bij runderen veel
minder voor de hand liggend. Als gevolg hiervan werden Chlamydia
infecties bij runderen beschouwd
als onbelangrijk. Deze mening is de laatste jaren verandert wanneer
men gezien heeft dat Chlamydia
infecties bij runderen, ook al zijn ze meestal latent en
subklinisch aanwezig, een grote impact hebben
op de gezondheid van de kudde (Rienhold et al., 2011). Het vermogen
om meerdere organen
chronisch te infecteren, gecombineerd met hun alomtegenwoordige
verspreiding vergemakkelijkt
langdurige, lage infectie van de uier, darmen, reproductieorganen
en respiratoir stelsel, die een
negatieve impact kan hebben op de melkproductie, de vruchtbaarheid
en de groeisnelheid. Het is
echter zeer moeilijk om de gevolgen van deze infecties te
detecteren, doordat er meestal geen
duidelijke oorzaak-effect verband is.
Op een groot aantal, dat recentelijk getroffen werden met het milk
drop syndroom kon men geen
exacte oorzaak diagnosticeren. De getroffen dieren werden getest op
verschillende agentia die reeds
15
in relatie werden gebracht met milk drop in het verleden. Bijkomend
werden op deze bedrijven
frequent ademhalingssymptomen beschreven als klinische tekenen (Van
Loo et al., 2014).
Recentelijke studies op aangetaste bedrijven beschreven onder
andere de aanwezigheid van
Chlamydia psittaci, een bacterie die voordien al werd gelinkt met
reproductiestoornissen en
ademhalingsproblemen bij kalveren. Deze kiem werd geïsoleerd uit de
ademhalingswegen van
aangetaste runderen via PCR uitgevoerd op een BAL en werd bevestigd
door isolatie in BGM (Buffalo-
Green-Monkey) cellen.
Achteraf werden nog twee omgevingsstalen (water en lucht)
geanalyseerd op de aanwezigheid van C.
psittaci, die beiden PCR positief waren. De detectie van C.
psittaci DNA in BAL stalen bij melkvee met
ademhalingsproblemen op zich is onvoldoende om te bewijzen dat C.
psittaci het oorzakelijke agens is
voor ademhalingsproblemen en verminderde melkgift bij deze dieren.
Om dit te bewijzen zijn verdere
case-control studies nodig om de pathogenese van klinische C.
psittaci infecties op te helderen, naast
observationele studies om de risicofactoren te identificeren.
Opvallend was dat de meeste C. psittaci
positieve bedrijven een zéro-grazing management voerden, in
tegenstelling tot de meeste
melkveebedrijven (Van Loo et al., 2014).
2.1.4. Behandeling en preventie
Een hoge prevalentie van Chlamydia infecties op bedrijven is
gelinkt aan onhygiënische
omstandigheden en dieren die gehouden worden op een slechte
voeding. Ook de aankoop van dieren
en de afwezigheid van aparte afkalfplaatsen zijn grote
risicofactoren (Kemmerling et al., 2009).
Hoewel er statistische verbanden zijn tussen een slecht
bedrijfsmanagement en Chlamydia infecties,
moet een definitieve oorzakelijke link tussen deze zaken nog worden
bepaald (Reinhold et al., 2011).
Antibiotica die specifiek gebruikt worden om Chlamydia infecties te
behandelen, zijn niet beschikbaar
en de efficiëntie van bestanddelen zoals macroliden,
fluoroquinolones en tetracyclines, die
therapeutisch in gezet worden bij meerder diersoorten, zijn het
onderwerp voor debat. Een hypothese
zegt dat antimicrobiële behandeling het ontstaan van persistente,
latente infecties zou
vergemakkelijken (Belland et al., 2003). Uit verschillende studies
is gebleken dat er geen bewijs is
voor een succesvolle antibiotica behandeling om Chlamydia infecties
bij runderen te elimineren.
Hoewel antibioticabehandelingen eventueel wel nuttig zouden zijn om
infecties te onderdrukken na
inseminatie of tijdens stress periodes (Wang et al., 2009).
Rechtvaardiging voor de ontwikkeling van vaccins omvat onder andere
de verminderde impact van
subklinische infecties op productieparameters van de kudde, die
wordt gecreëerd door vaccin
geïnduceerde immuniteit en het feit dat preventieve diergeneeskunde
bij productiedieren te verkiezen
is boven het gebruik van grote hoeveelheden antibiotica. Hoewel
vaccinatie tegen Chlamydia
infecties geen 100% bescherming biedt, zou het therapeutisch
vaccineren zorgen voor verminderde
productieverliezen en zouden de effecten op mastitis en
onvruchtbaarheid verminderen (Stemke Hale
et al., 2005).
Mycoplasmen zijn zeer kleine bacteriën zonder celwand, waarbij er
verschillende soorten bekend zijn,
maar bij het rund is M. bovis de meest pathogene soort. M. bovis is
één van de belangrijkste
pathogenen die aan de basis ligt van ademhalingspathologieën bij
runderen, alleen of in associatie
met andere bacteriën en virussen. Het is ook een primaire oorzaak
van mastitis en artritis bij runderen.
M. bovis wordt wereldwijd gevonden en is verantwoordelijk voor
minstens één vierde tot één derde
van alle pneumonieën bij kalveren (Nicholas en Ayling, 2003 en
2016).
2.2.1. Transmissie
De infectie wordt traditioneel geïntroduceerd op Mycoplasma vrije
bedrijven door de aankoop van
klinisch gezonde kalveren, koeien die de kiem dragen ter hoogte van
het ademhalingsstelsel of in de
uier en deze intermitterend uitscheiden. M.bovis heeft zich
aangepast om mucosale weefsels te
koloniseren, waar ze kunnen persisteren zonder klinische symptomen
te veroorzaken. De mucosa van
de bovenste luchtwegen en uier zijn de belangrijkste. Geïnfecteerde
runderen kunnen de kiemen
gedurende enkele maanden tot zelfs jaren uitscheiden via het
ademhalingsstelsel, waarbij zij dienst
doen als reservoir voor de infectie, meestal intermitterend.
Stressvolle gebeurtenissen, zoals
transport, intrede in een nieuwe kudde en koudestress dragen bij
tot een verhoogde uitscheiding van
kiemen (Maunsell et al., 2011; Nicholas et al., 2002). Runderen
kunnen besmet geraken met M. bovis
via de luchtwegen, het speenkanaal of via de genitaaltractus.
Overdracht via kunstmatige inseminatie
werd eveneens beschreven (Pfutzner, 1990).
Figuur 4: voorgestelde transmissie en infectie mogelijkheden van
M.bovis infecties bij jonge kalveren. URT: upper
respiratory tract (Maunsell et al., 2011).
17
De belangrijkste infectiewegen voor kalveren zijn hun soortgenoten
en volwassen koeien in dezelfde
ruimte als de kalveren die Mycoplasma kiemen uitscheiden in het
colostrum, vaginale of respiratoire
secreten (Brown et al., 1998). Eén van de belangrijkste wegen van
transmissie naar kalveren, is het
drinken van koemelk afkomstig van besmette koeien die via de uier
kiemen uitscheiden. Kolonisatie
van de bovenste ademhalingswegen door M. bovis gebeurt vaker bij
kalveren die geïnfecteerde
koemelk dronken dan bij kalveren die niet geïnfecteerde melk
kregen. Eén enkele koe die M. bovis
kiemen uitscheidt, kan mogelijks een goot aantal kalveren
infecteren, waarbij kalveren meerdere keren
geïnfecteerd kunnen worden gedurende hun zoogperiode (Buttler et
al., 2000).
2.2.2. Problemen bij melkvee
Infecties bij runderen kunnen zowel een acuut als slepend verloop
hebben. Op sommige bedrijven zijn
enkel de kalveren aangetast, terwijl er op andere bedrijven
eveneens problemen zijn bij de volwassen
dieren. De mogelijke gevolgen van een infectie met M.bovis zijn dan
ook divers (Maunsell en
Donovan, 2009). Bij kalveren meldt men vooral
gewrichtsontstekingen, middenoorontstekingen (Brown
et al., 1998) en vaak chronische luchtwegproblemen (Gourlay et al.,
1989).
Bij volwassen koeien zijn gewrichtsontstekingen en
ademhalingsproblemen ook mogelijk, waarbij
heldere tot etterige neusvloei, hoest, verhoogde tranenvloei en
koorts de meest voorkomende
symptomen zijn. De hoofdklacht is echter vaak mastitis. Bij
mastitis veroorzaakt door M.bovis zijn vaak
meerdere kwartieren aangetast, het celgetal is vaak gestegen
terwijl de melkproductie daalt. De melk
vertoont vaak een zanderig bezinksel, maar kan ook bruin gekleurd
zijn. Afhankelijk van de ernst van
de infectie kunnen de dieren systemisch ziek zijn, waarbij de
eetlust verminderd is, de koeien koorts
vertonen en de melkproductie gedaald is (Pfutzner en Sachse,
1996).
De diagnose van Mycoplasma infecties kan gesteld worden door het
aantonen van het agens, hetzij
door kiemisolatie op specifieke kweekplaten, hetzij via PCR. Bij de
meeste aangetaste dieren worden
de kiemen intermitterend uitgescheiden, waardoor het niet steeds
mogelijk is om deze terug te vinden
bij isolatie. Daarom verkiest men vaker de meer gevoelige en
snellere PCR test. Men kan deze
uitvoeren op individuele stalen zoals een melkstaal, neusswabs,
longspoelsels, maar ook op tankmelk
kan men deze uitvoeren (Nicholas en Ayling, 2003; Thomas et al.,
2002).
2.2.3. Behandeling en preventie
2.2.3.1. Volwassen koeien
Infecties met Mycoplasmen zijn zeer besmettelijk, waarbij het heel
belangrijk is om in de acute fase de
geïnfecteerde dieren te scheiden van de gezonden dieren, om de
verdere spreiding (via melk,
neusvloei, urine) te verhinderen. Zieke dieren moet men ook als
laatste melken. Dieren, waarbij men
M. bovis via bacteriologisch onderzoek heeft kunnen aantonen in de
melk, moeten worden afgevoerd.
Er is immers geen goede behandeling waarbij de uier vrij geraakt
van M.bovis. Dieren kunnen klinisch
wel hersteld zijn, ze blijven de kiem uitscheiden ter hoogte van de
uier en kunnen zo andere koeien
infecteren (Pfutzner, 1990).
2.2.3.2. Kalveren
Bij een uitbraak bij kalveren wordt vaak in de acute fase gebruik
gemaakt van een metafylactische
behandeling met antibiotica. Het feit dat M. bovis een kiem is
zonder celwand heeft belangrijke
implicaties voor de behandeling, want dit betekend dat bèta-lactam
antibiotica, die interferen met de
bouw van de celwand, niet effectief zijn. Ze zijn van nature ook
resistent aan sulfonamiden,
trimethoprim, polymyxines en de 14-ring macroliden. Recent bewijs
suggereert dat de antimicrobiële
resistentie tegen antibiotica, die traditioneel gebruikt worden
voor de behandeling van Mycoplasma
infecties, stijgt in veldstudies van M. bovis in Noord-Amerika
(Francoz et al., 2005) en Europa
(Thomas et al., 2003). Studies van beide continenten tonen een
wijdverspreide resistentie voor
tetracyclines en tilmicosine en Europese studies tonen een
verhoogde resistentie voor spectinomycine
(Maunsell en Donovan, 2009).
veralgemeningen over antibioticaresistentie, gegevens over de
relevantie van deze profielen in
verband met de klinische betekenis op individueel of bedrijfsniveau
zijn nog niet gepubliceerd. De
antibioticagevoeligheidsprofielen verkregen vanuit nasale swabs en
broncho-alveolaire lavages van
kalveren met ademhalingssymptomen, verschillen aanzienlijk tussen
de dieren. Hetgeen suggereert
dat wanneer gevoeligheidsprofielen worden gebruikt, ze moeten
gebaseerd zijn op stalen van het
geïnfecteerde bedrijf (Maunsell en Donovan, 2009).
Echter, behandeling wordt frequent ondergewaardeerd, waarbij
aangetaste dieren een langdurige
behandeling nodig hebben of waarbij ze niet reageren op de
therapie. Kalveren die chronisch en/of
multisystemisch aangetast zijn, reageren nauwelijks op een
behandeling. In een industrie
gesponsorde studie werd aangetoond dat tulathromycine een
effectieve behandeling was voor
ademhalingsproblemen bij melkkalveren die experimenteel werden
geinfecteerd met M. bovis,
wanneer de behandeling werd gestart drie tot zeven dagen na de
inoculatie (Godinho et al., 2005).
Beschikbare behandelingen die resulteren in klinische verbetering
bij kalveren besmet met M. bovis in
veldstudies omvatten oxytetracyline, tilmicosine of een combinatie
van lincomycine en
spectinomycine. Op basis van recent bewijsmateriaal, dat de
resistentie voor deze geneesmiddelen
aan het toenemen is, lijken deze antibiotica geen goeie keuze meer
te zijn om een behandeling mee
te starten (Step en Kirkpatrick, 2001).
Gebaseerd op MIC levels en genetische analyse, antimicrobiële
resistentie tegenover tetracyclines,
macroliden, lincosamiden, aminoglycosiden, chloramphenicol en
fluoroquinolones zijn beschreven en
lijken toe te nemen (Lynsnyansky en Ayling, 2016). Zonder
bijkomende studies over de keuze van
antibioticum, zou het nuttig zijn om het antibioticum te selecteren
uit een lijst van potentieel werkende
antibiotica gebaseerd op voorgaande resultaten van het aangetaste
bedrijf (Step en Kirkpatrick, 2001).
Cruciaal in de aanpak bij kalveren is een goede immuniteit (door
voldoende kwaliteitsvolle
biestvoorziening), individuele huisvesting (wettelijk toegelaten
tot een leeftijd van 8 weken) waarbij
onderlinge contacten niet mogelijk zijn en het gebruik van
melkpoeder of gepasteuriseerde melk.
Indien men toch wil werken met biest/melk van het bedrijf, is
pasteurisatie (verhitten van de melk bij
19
een temperatuur van 60°C, gedurende 60 minuten om bacteriën af te
doden) noodzakelijk. Rauwe
koemelk is namelijk een belangrijke infectiebron voor M.bovis
infecties bij kalveren (Buttler et al.,
2000). Aankopen van biest van andere bedrijven is niet ondenkbaar
als oorzaak van Mycoplasma
infecties bij jonge kalveren. Tijdens de groepshuisvesting dienen
zieke kalveren, voornamelijk de
chronisch geïnfecteerde, geïsoleerd worden van de andere, waarbij
afmest voor deze dieren de beste
optie is.
De belangrijkste introductieweg voor M.bovis infecties op een
bedrijf is de intrede van besmette
dieren, die intermitterend de kiemen uitscheiden en zo een bron
voor infectie vormen voor de andere
niet geïnfecteerde dieren. Dragerdieren vertonen meestal geen
symptomen van infectie, maar kunnen
onder bepaalde stressomstandigheden de kiem opnieuw uitscheiden,
eventueel gepaard met klinische
symptomen, en zo een uitbraak veroorzaken. Aankooponderzoek voor
Mycoplasma en quarantaine
zijn dus cruciaal in de preventie om insleep te vermijden (Maunsell
et al., 2011; Nicholas et al., 2002).
Stress, andere infecties, voedingsfouten, slechte ventilatie en
daling van de weerstand zijn eveneens
belangrijke risicofactoren die de weg kunnen vrijmaken voor
klinische problemen.
20
Traumatische reticuloperitonitis of TRP is een relatief frequent
voorkomende ziekte bij volwassen
runderen, veroorzaakt door de orale opname en migratie van een
vreemd voorwerp doorheen de
netmaagwand. De typische voorwerpen zijn metalen objecten, zoals
een stuk ijzerdraad, een nagel,
enz. Een groot aantal van de volwassen koeien hebben metalen
voorwerpen in hun maag, zonder
enig teken van ziekte. Contracties van de netmaag, een zware
baarmoeder op het einde van de
dracht of tenesmus promoten de penetratie van het voorwerp doorheen
de netmaagwand. Perforatie
van de netmaagwand veroorzaakt lekkage van inhoud en bacteriën, die
de peritoneale holte
contamineren, wat resulteert in een lokale of diffuse peritonitis
(Ward en Ducharme, 1994;
Hajighahramani en Ghane, 2010). Het vreemde voorwerp kan na het
aanprikken terug in de netmaag
of pens terecht komen, het kan aanwezig blijven doorheen de netmaag
of het kan migreren in de buik-
of borstholte. De meerderheid van de getroffen runderen zijn
melkkoeien en ouder dan 2 jaar. Men
vermoed dat melkvee vaker getroffen word dan vleesvee, omdat ze
gevoederd worden met gehakt
voer, zoals maiskuil of voordroogkuil.
De meest frequent voorkomende oorzaak van traumatische reticulitis
zijn ijzerfragmenten afkomstig
van autobanden, die gebruikt worden om ervoor te zorgen dat het
plastic op de mais- of voordroogkuil
blijft liggen. Deze worden in het algemeen verwijderd nadat ze
tekenen vertonen van desintegratie.
Het verwijderen van deze versleten autobanden samen met de kans dat
ijzerdraadjes in de
voederwagen terecht kunnen komen, dragen bij tot de contaminatie
van het voeder. Cramers et al.
(2005) onderzochten de netmaag van 1491 geslachte koeien in
Denemarken en vonden metalen
voorwerpen in zestien procent van de dieren. Ijzer afkomstig van
(auto)banden vond men terug in elf
procent van de gevallen, waarbij 81 procent letsels ontwikkelden in
de netmaag. De algemene
incidentie van laesies ter hoogte van de netmaag was tien procent,
wat vijf keer hoger was dan
voorgaande slachthuisstudies.
Specifiek in het geval van een bedrijfsprobleem, kan blootstelling
van een hele kudde aan een grote
hoeveelheid metaal potentieel leiden tot meerdere gevallen van TRP
op dat specifieke bedrijf. De
meest bekende riscofactoren zijn:
1) Het voederen van een totaal gemengd rantsoen.
2) De aanwezigheid van kapotte banden op het kuilvoeder en de
aanwezigheid van ander
metaalafval in de directe omgeving van het voeder.
3) Omheiningsdraad die het voeder kan contamineren.
4) Vuile bedrijven met puin en banden in de directe omgeving van
het voeder.
5) Koeien die toegang hebben tot plaatsen waar hout- of metaalafval
werd verbrand, wat
resulteert in de opname ervan in de netmaag met het vullen van de
aanwezige magneet, wat
deze minder effectief maakt.
6) Voederwagens met messen die kunnen roesten en/of het ijzerdraad
kunnen verkleinen,
waarbij ze zo in het voeder terecht komen (Orpin en Harwood,
2012).
21
3.1. Klinische symptomen en diagnose
De klinische symptomen van runderen met TRP berusten in eerste
instantie op symptomen van acute
peritonitis zoals pijn, verhoogde buikspanning, kreunen,
ileus/tympanie, stijve en voorzichtige gang,
positieve pijnproeven, verminderde eetlust en in het geval van
melkvee heel vaak een verminderde
melkproductie. De initiële symptomen zijn soms heel kortstondig en
kunnen gemist worden (Hawkins,
2002).
Na de acute fase, zijn er verschillende mogelijkheden hoe de
aandoening kan evolueren. In heel veel
gevallen zal er spontaan herstel optreden, waarbij lokale
vergroeiingen als toevalsbevinding kunnen
waargenomen worden in het slachthuis. In sommige gevallen zal een
acute, lokale peritonitis
evolueren naar een uitgebreide peritonitis met typische symptomen.
Bijkomende complicaties zoals
uitgebreide vergroeiingen rond de netmaag, met de ontwikkeling van
een voorste stenose en
penstympanie, of migratie van het voorwerp richting de pleurale
holte met pleuritis en pneumonie tot
gevolg zijn geen zeldzame gevolgen. Het voorwerp kan zich echter
nog verder verplaatsen richting
hartzakje, met pericarditis, myocarditis, endocarditis en/of
septicemie als gevolg. Heel uitzonderlijk kan
het voorwerp bij verdere migratie de lever of milt
aanprikken.
Plotse dood bij gezond lijkende runderen kan door migratie van het
metalen voorwerp in de directe
richting van het hartzakje, een coronair bloedvat of het hart zelf
raken, wat kan aanleiding geven tot
een massieve bloeding in het hartzakje en een harttamponnade als
gevolg. Het plots dood vallen van
een rund kan ook gebeuren door het falen van het hart, als gevolg
van ernstige pathologie, zoals
pericarditis of myocarditis zoals eerder beschreven (Orpin en
Harwood, 2012).
De ernst van de klinische symptomen zijn dus sterk afhankelijk van
welke organen zijn aangetast
(Hajighahramani en Ghane, 2010). Koorts, verhoogde hartslag,
vermageren, verminderde
melkproductie, dehydratatie, chronische tympanie, kreunen,
verhoogde buikspanning en abdominale
pijn zijn de meest voorkomende symptomen van chronische,
traumatische reticuloperitonitis (Ward en
Ducharme, 1994). Tachypnee, tachycardie, gedempte harttonen,
distensie en pulsatie van de
jugularisvenen en submandibulair en ventraal oedeem zijn symptomen
die vooral worden gezien bij
een chronische reticulopericarditis, waarbij beide heel vaak
gepaard gaan met een verminderde
melkgift door het ongemak dat de runderen op dit moment ervaren
(Braun, 2009). Heel vaak wordt de
diagnose gesteld op basis van de klinische symptomen die men vindt
bij het klinische onderzoek van
het dier in kwestie.
Aanvullend kan men radiografieën nemen om te controleren voor de
aanwezigheid van een metalen
voorwerp in de netmaag. Dit is echter enkel diagnostisch in
aanwezigheid van klinische symptomen,
wijzend op TRP. Er kan nu eenmaal ijzer in de maag aanwezig zijn,
zonder dat dit de wand gaat
penetreren. Ook echografie, waarbij men gaat kijken naar de
contracties van de netmaag, de
hartbewegingen, de eventuele aanwezigheid van vocht in hartzakje en
vrij buikvocht om de
aanwezigheid van peritonitis aan te tonen, kan men gebruiken om de
diagnose te stellen, net zoals
een exploratieve laparotomie of buikpunctie. Aanvullend kan men een
bloedonderzoek uitvoeren,
waar men een onstekingsbeeld zal terugvinden (Orpin en Harwood,
2012).
22
3.2. Behandeling en preventie
De conservatieve behandeling van een TRP geval zal in eerste
instantie bestaan uit het opschieten
van een magneet. In een radiografische studie van 90 koeien met
traumatische reticuloperitonitis, die
men een magneet had opgeschoten, werd in 85 procent van de gevallen
de magneet terug gevonden
in de netmaag één à vier dagen na het opschieten ervan. In het
geval van niet penetrerende metalen
voorwerpen werd 92 procent gecapteerd door de magneet, terwijl er
32 procent van de penetrerende
voorwerpen werden aangetrokken door de magneet (Braun et al.,
2003). Bijkomend wordt het
aangetaste dier behandeld met breed spectrum antibiotica gedurende
minimum vijf dagen in
combinatie met ontstekingsremmers (NSAID’S), die zorgen voor een
vlugger herstel. Voor het
bekomen van optimale resultaten, zou men best de beweging van het
dier zoveel mogelijk beperken,
om migratie van het vreemd voorwerp tegen te gaan en er voor te
zorgen dat de magneet, die
opgeschoten werd, zijn werk kan doen (Orpin en Harwood,
2012).
Naast de conservatieve behandeling kan men ook kiezen voor
chirurgie, wat de gouden standaard
behandeling is voor traumatische reticulitis. Het onmiddellijk
overgaan tot chirurgie zal de beste
resultaten opleveren, daar er minder risico zal zijn voor
penetratie van het metalen voorwerp in de
hartregio. Uitgestelde chirurgie doet men het best een tweetal
dagen na het starten van een
conservatieve behandeling, indien een dier niet gunstig reageert.
Het verwijderen van het vreemd
voorwerp bevestigd de diagnose van TRP en heeft een indicatie van
welk materiaal er aanwezig was
in de netmaag (Hateley, 2007; Orpin en Harwood, 2012).
Landbouwbedrijven met uitgebreide begrazing, die netjes zijn met
een beperkte blootstelling aan
banden of andere metalen voorwerpen, worden beschouwd als laag
risico bedrijven voor het optreden
voor TRP. Preventieve maatregelen op deze bedrijven zijn dan ook
beperkt. Het is belangrijk dat
landbouwers beseffen wat de risicofactoren zijn in combinatie met
een goed management op het
bedrijf om de ziekte onder controle te houden.
Echter slordige bedrijven, gebruik makend van een totaal gemengd
rantsoen (voornamelijk gemengd
in voederwagens met messen) en/of de aanwezigheid van kapotte
banden op de kuil of bedrijven met
een geschiedenis van vermoedelijke traumatische
reticuloperitonitis, worden beschouwd als hoog
risico bedrijven, waar het nemen van preventieve maatregelen
extreem belangrijk is. Één van de
belangrijkste preventieve maatregelen is het opschieten van een
magneet bij alle koeien en vaarzen
aanwezig op het bedrijf en bij alle dieren die daarna nog worden
binnen gebracht. De kostprijs is
minder dan twee euro per dier en het zal de ziekte-incidentie sterk
reduceren. Ongeveer 60 procent
van het opgenomen metaal of ijzer zal gecapteerd worden door de
magneet (Cramers et al., 2005).
Door het opschieten van een magneet, zal men wanneer een dier ijzer
opneemt, minder kans hebben
op het ontwikkelen van TRP, maar aan de andere kant moet men er ook
voor zorgen dat runderen de
kans niet krijgen om ijzer op te nemen. Het verwijderen van
versleten autobanden op een kuil, het
eventueel zoeken naar alternatieve manieren om de kuil af te dekken
met bijvoorbeeld zandzakjes en
het regelmatig laten nakijken van de machines die nodig zijn om te
voederen zijn hierbij belangrijke
preventieve maatregelen om de kans op TRP te verminderen (Orpin en
Harwood, 2012).
23
DISCUSSIE
Milk drop syndroom is een ruim begrip waarbij de lijst van
onderliggende oorzaken uitgebreid is. In
deze literatuurstudie heb ik de onderliggende oorzaken beschreven,
gelinkt aan het probleembedrijf,
dat beschreven is in mijn casus. Het hoofdprobleem was een
verminderde melkgift, gepaard met
koorts en ademhalingsproblemen bij de aangetaste runderen. BAL van
de dieren toonde aan dat vnl.
M. bovis en C. psittaci de oorzakelijke agentia waren op het
bedrijf, in combinatie met een endemische
TRP problematiek.
Epidemiologische studies suggeren dat Chlamydia infecties endemisch
zijn op bedrijven, maar op een
laag niveau, waarbij het voornamelijk gaat over infecties met C.
abortus, C. pecorum en C. psittaci.
Management factoren en hygiëne hebben een belangrijke invloed op
het risico voor het optreden van
Chlamydia infecties ter hoogte van het ademhalingsstelsel of de
reproductieorganen. Mest en in
hoofdzaak gedroogde mest vormen een belangrijk reservoir voor
Chlamydia kiemen, waarbij tijdens
het opdrogen van de mest stofpartikels kunnen gevormd worden,
beladen met Chlamydia bacteriën,
die na inhalatie in het lichaam van het melkvee kunnen terecht
komen en zo (her)infectie kunnen
veroorzaken (Reinhold et al., 2008; Reinhold et al., 2011).
Chlamydia bacteriën zijn echter extreem
resistent in koele, droge omstandigheden. Ze kunnen perfect enkele
maanden overleven in gedroogde
feces (Perez-Martinez en Stroz, 1985). Het verminderen van de
mesthoeveelheid in de stallen, zal de
infectiedruk sterk reduceren.
Naast de aanwezigheid van gedroogde mest vormen de aanwezigheid van
vogels in de stal een
belangrijke risicofactor voor het optreden van Chlamydia infecties.
C. psittaci bacteriën zijn de
onderliggende oorzaak van psittacosis, een wereldwijd voorkomende
ziekte bij vogels en
gedomesticeerd pluimvee. Vogels kunnen drager zijn van deze kiemen
en de uitscheiding ervan kan
zorgen voor de infectie van andere vogels, maar ook van
niet-aviaire gedomesticeerde dieren als van
de mens (Reinhold et al., 2011).
Aanwezige infecties kunnen resulteren in klinische symptomen
wanneer er meerdere risicofactoren,
zoals stress, hoge bevolkingsdichtheid, aanwezig zijn. Het zijn
echter de subklinische infecties die
verantwoordelijk zijn voor chronische ontstekingen in het
gastheerweefsel en die uiteindelijk een
negatieve impact hebben op het productieniveau van de kudde.
Dergelijke chronische, subklinische
infecties blijken economisch relevanter dan de zeldzame klinische
uitbraken (Reinhold et al., 2011).
Onderzoek in de toekomst zou de economische impact van Chlamydia
infecties en strategieën om
hun negatieve effecten te verminderen, door bijvoorbeeld vaccinatie
moeten onderzoeken (Van Loo et
al, 2014; Stemke Hale et al., 2005).
Naast Chlamydia psittaci, blijkt Mycoplasma bovis als tweede
ademhalingspathogeen een grote rol te
spelen in het milk drop syndroom, gepaard met productieverliezen op
melkveebedrijven. Besmetting
van jonge kalveren blijkt een belangrijke risicofactor voor het
optreden van klinische symptomen op
latere leeftijd. Ze worden geïnfecteerd op jonge leeftijd, waarbij
de kiemen persisteren in het lichaam
van de dieren, voornamelijk ter hoogte van de bovenste
ademhalingswegen, waar ze intermitterend
uitgescheiden worden gedurende een bepaalde periode. Preventieve
maatregelen om infectie op
24
jonge leeftijd te verhinderen zijn dus uitermate belangrijk. Zo
zijn individuele huisvesting en
pasteurisatie van (biest)melk en/of het gebruik van kunstmelk heel
belangrijk (Buttler et al., 2000).
Wanneer er zich toch een uitbraak voordoet op een bedrijf zijn
meteen ingrijpen en het opruimen van
chronisch geïnfecteerde dieren, als bron voor gezonde dieren,
cruciaal om een uitbraak zo snel
mogelijk onder controle te krijgen (Buttler et al., 2000).
Hoewel Mycoplasma niet zo vaak voorkomt op Belgische
rundveebedrijven, is waakzaamheid toch
belangrijk. Het blijkt namelijk dat de kans op Mycoplasma toeneemt
naarmate de bedrijfsgrootte stijgt.
Door huidige ontwikkelingen en schaalvergroting in de
melkveesector, bestaat de kans dat
Mycoplasma steeds vaker zal gediagnosticeerd worden op Vlaamse
melkveebedrijven (Van Loo en
Gille, 2015).
Wanneer de veehouder een verminderde melkgift in combinatie met
koorts en/of
ademhalingssymptomen waarnam, werden deze dieren onmiddellijk
behandeld met antibiotica
(Cefalexine, Ceporex®, 7mg/kg). Cefalexine behoort tot de groep van
de bèta-lactam antibiotica, die
de kiemgroei remmen door in te werken op de bouw van de celwand. M.
bovis is een kiem zonder
celwand en is dus van nature uit resistent voor deze groep van
antibiotica (Ayling et al., 2000).
Cefalexine is een cefalosporine van de eerste generatie met
voornamelijk een Gram positief spectrum
en op deze manier ook niet werkzaam tegen de Gram negatieve C.
psittaci (BCFI).
Naast de ademhalingsproblemen op dit bedrijf, waren de plotse
melkdalingen ook grotendeels te
verklaren door de aanwezige TRP problematiek. TRP veroorzaakt door
ijzer is op vele bedrijven een
ondergediagnosticeerd probleem, waarbij het risico voor het
optreden de laatste jaren is toegenomen.
Dit gecombineerd met het probleem om de diagnose te stellen in het
vroege stadium, heeft aanleiding
tot significante productieverliezen op aangetaste bedrijven. Een
actieve aanpak, gebaseerd op een
gegronde risicoanalyse aangevuld met klinische en post mortem
onderzoeken, zal op veel bedrijven
het onderliggende TRP probleem met productieverliezen onthullen
(Orpin en Harwood, 2012).
Het bezoek focuste zich voornamelijk op ademhalingsinfecties en
endemische TRP problemen. Echter
ook het Mortellaro probleem en de te lage BCS score van de dieren,
twee problemen die werden
waargenomen tijdens de bedrijfsrondgang, kunnen mede een melkdaling
verklaren. Klauwproblemen
en zeker Mortellaro kunnen bijdragen tot ongemak en hieruit volgend
een verminderde eetlust, wat
resulteert in een verminderde melkgift. Heel vaak is een
verminderde melkgift door klauwproblemen
niet altijd even duidelijk. De dieren blijven meestal op een
constant niveau produceren waarbij de
landbouwer niet ziet dat er een probleem aanwezig is, maar
eigenlijk zouden dit melkkoeien moeten
zijn die op een hoger niveau moeten produceren, maar door hun
ongemak dit niet doen (Amory et al.,
2008; Marcel Van Aert, 1999).
CONCLUSIE
Bij het benaderen van een bedrijf met als klacht milk drop in
combinatie met ademhalingssymptomen
moeten C. psittaci en M.bovis als mogelijke oorzaken mee onderzocht
worden. Belangrijk hierbij is dat
de dieren niet per se een pneumonie dienen te ontwikkelen om ziekte
en de geassocieerde milk drop
25
te vertonen. Bemonstering van bovenste ademhalingswegen kan
aangeraden worden in deze
gevallen, om toch een etiologische diagnose vast te stellen. Zoals
in deze casus aangetoond kan het
milk drop syndroom op een melkveebedrijf veroorzaakt worden door
verschillende pathogenen
(M.bovis en C. psittaci) en niet-infectieuze oorzaken zoals TRP
tegelijkertijd. Daarom is onderzoek van
een representatief aantal gevallen essentieel om tot een volledige
juiste diagnose te komen en
vervolgens een succesvol plan van aanpak.
26
REFERENTIELIJST
Amin A.S., Darwis G.M., Ziada M.S., Hassan M.S. (1999). Trial to
control Chlamydia psittaci in
processed buffalo semen. Assiut Veterinary Medical Journal 40,
319–331.
Amory J.R., Barker Z.E., Wright J.L., Mason S.A., Blowey R.W.,
Green L.E. (2008). Associations
between sole ulcer, white line disease and digital dermatitis and
the milk yield of 1824 dairy cows on
30 dairy cow farms in England and Wales from February 2003-November
2004. Preventive Veterinary
Medicine 17, 381-391.
Belland R.J., Nelson D.E., Virok D, Crane D.D., Hogan D.,
Sturdevant D., Beatty W.L., Caldwell H.D.
(2003). Transcriptome analysis of chlamydial growth during
IFN-gamma-mediated persistence and
reactivation. Proceedings of the National Academy of Sciences
United States of America 100, 15971-
15976.
Braun U., Gansohr B., Fluckiger M. (2003). Radiographic findings
before and after oral administration
of a magnet in cows with traumatic reticuloperitonitis. American
Journal of Veterinary Research
64,115-120.
Brown M.B., Dechant D.M., Donovan G.A. (1998). Association of
Mycoplasma bovis with otitis media
in dairy calves. IOM Lett. 12, 104-105.
Buttler J.A., Sickles S.A., Johanns C.J., Rosenbusch R.F. (2000).
Pasteurization of discard
Mycoplasma mastitic milk used to feed calves: thermal effects on
various Mycoplasma. Journal of
Dairy Science 83, 2285-2288.
Charlier J., Höglund J., von Samson-Himmelstjerna G., Dorny P.,
Vercruysse J. (2009).
Gastrointestinal nematode infections in adult dairy cattle: import
on production, diagnosis and control.
Veterinary Parasitology 164, 70-79.
Cramers T., Mikkelsen K.B., Andersen P., Enevoldsen C., Jensen H.E.
(2005). New types of foreign
bodies and the effect of magnets in traumatic reticulits in cows.
Veterinary Record 157, 287-289.
Crawshaw T.R., Brown I.H., Essen S.C., Young S.C. (2008).
Significant rising antibody titres to
influenza A are associated with an acute reduction in milk yield in
cattle. Veterinary Journal 178, 98-
102.
de Vries, M.J., Veerkamp, R.F. (2000). Energy Balance of Dairy
Cattle in Relation to Milk Production
Variables and Fertility. Journal of Dairy Science 83, 62-69.
Francoz D., Fortin M., Fecteau G., et al. (2005). Determination of
Mycoplasma bovis susceptibilities
against six antimicrobial agents using the E test method. Vet.
Microbiol. 105, 57-64
Godinho K.S., Rae A., Windsor G.D., Tilt N., Rawon T.G., Sunderland
S.J. (2005). Efficacy of
tulathromycin in the treatment of bovine respiratory disease
associated with induced Mycoplasma
bovis infections in young dairy calves. Veterinary Therapy 6,
96-112.
27
Gourlay R.N., Thomas L.H., Wyld S.G. (1989). Increased severity of
calf pneumonia associated with
the appearance of Mycoplasma bovis in a rearing herd. Veterinary
record 124, 420-422.
Gunning R., Brown I.H., Crawshaw T.R. (1999). Evidence of influenza
A virus infection in dairy cows
with sporadic milk drop syndrome. The Veterinary Record 145,
556-557.
Gunning R. (2002). Sporadic Milk Drops in dairy cows: an new causal
agent to consider. In Practise
24, 469-470.
Guyot H., Ramery E., O’Grady L., Sandersen C., Rollin F. (2011).
Emergence of bovine ehrlichiosis in
Belgian Cattle herds. Ticks and Tick-borne diseases 2,
116-118.
Hage J.J,, Schukken Y.H., Dijkstra T., Barkena H.W., Van Volkengoed
P.H.K., Weitink G.H. (2002).
Milk production and reproduction during a subclinical bovine
herpesvirus 1 infection on a dairy farm.
Preventive Veterinary Medicine 34, 97-106.
Hajighahramani S., Ghane M. (2010). Traumatic reticulopertitonitis
in cattle of Kharramabad. Global
Veterinaria 5, 135-139.
Harkinezhad T., Geens T., Vanrompay D. (2009). Chlamydophila
psittaci infections in birds: a review
with emphasis on zoonotic consequenses. Vet. Microbiol. 135,
68-77.
Hateley G. (2007). Traumatic reticuloperitonitis in cows.
Veterinary Record 160,882.
Hawkins L.L. (2002). Bovine Digestive Diseases In: Large Animal
Digestive Diseases notes. Lams
5350, 22-24.
Hayashi M., Nagai M., Hayakaua Y., Takeuchi K., Tsunemitsu H.
(2001). Outbreak of diarrhoea and
milk drop in cows infected with bovine group B rotavirus.
Veterinary Research 149, 331-332.
Ilvo (2012). Brochure Melkveevoeding.
Jaeger J., Liebler-Tenorio E., Kirschvink N., Sachse K., Rienhold
P. (2007). A clinically silent
respiratory infection with Chlamydophila spp. In calves associated
with airway obstruction and
pulmonary inflammation. Vet. Res. 38, 711-728.
Kaltenboeck B., Hehnen H.R., Vaglenov A. (2005). Bovine
Chlamydophila spp. infection: do we
underestimate the impact on fertility? Veterinary Research
Communications 29 (Suppl. 1), 1–15.
Kaplan R.M. (2001). Fasciola Hepatica: a review of the Economic
Import in Cattle and Considerations
for control. Veterinary Therapeutics 1, 40-50.
Kemmerling K., Müller U., Mielenz M., Sauerwein H. (2009).
Chlamydophila species in dairy farms:
polymerase chain reaction prevalence, disease association, and risk
factors identified in a cross-
sectional study in western Germany. Journal of Dairy Science 92,
4347–4354.
28
Losinger W.C. (2005). Economic impact of reduced milk production
associated with Johne’s disease
on diary operations in the USA. Journal of dairy research 72,
425-432.
Longbottom D., Coulter L.J. (2003). Animal chlamydioses and
zoonotic implications. Journal of
Comparative Pathology 128, 217–244.
Lynsnyansky R.D., Ayling R.D. (2016). Mycoplasma bovis: Mechanisms
of Resistance and Trends in
Antimicrobial Susceptibility. Frontiers Microbiology 7, 595.
Maunsell F.P., Donovan G.A. (2009). Mycoplasma bovis infections in
Young calves. Veterinary Clinics
of North America: Food Animal Practise 25, 139-177.
Maunsell F.P., Woolums A.R., Francoz D., Rosenbusch R.F., Step
D.L., Wilson D.J., Janzen E.D.
(2011). Mycoplasma Bovis infections in catlle. Journal of
Veterinary Medicine 25, 772-783.
Moerman A., Strayer P.J., De Jong M.C.M., Quak J., Baanvinger T.,
Van Oirschot J. T. (1994). Clinical
consequences of a bovine virus diarrhoea virus infection in a dairy
herd: a longitudinal study.
Veterinary Quarterly 16, 115-119.
Nicholas R.A.J., Ayling R.D. (2003). Mycoplasma bovis: disease,
diagnosis, and control. Research in
Veterinary Science 74, 105-112.
Nicholas R.A.J., Ayling R.D. (2016). Mycoplasma in cattle.
Veterinary Record 178, 478-479.
Nicholas R.A.J., Ayling R.D., Stipkovits L.P. (2002). An
experimental vaccine for calf pneumonia
caused by Mycoplasma bovis: Clinical, cultural, serological and
pathological findings. Vaccine 20,
3569–3575.
30, 544-551.
Pearson J.K., Mackie D.P., Ellis W.A. (1980). Milk drop syndrome
resulting from Leptospira Hardjo.
The Veterinary Record 106, 135-136.
Perez-Martinez J.A., Storz J. (1985). Chlamydial infections in
cattle – Part 1. Modern Veterinary
Practice 66, 515–522.
Pfutzer H. (1990). Epizootiology of the Mycoplasma bovis infection
of cattle. Zentralblatt fur
Bakteriologie Supplement 20, 394–399.
Pfutzer H., Sachse K. (1996). Mycoplasma bovis as an agent of
mastitis, pneumonia, arthritis and
genital disorders. Scientific and Technical Review. Offices
International Des Epizooties 15, 1477-1494.
Radostis O.M., Gay C.C., Hinchcliff K.W., Consstable P.D. (2007).
Veterinary Medicine, A textbook of
the disease of Cattle, Horses, Sheep, Pigs and Goats. 10 th edition
Saunders Elsevier. 753-754.
29
Reinhold P., Sachse K., Kaltenboeck B. (2011). Chlamydiaceae in
cattle – Commensals, trigger
organisms, or pahtogens? Vet. Journal 189, 257-267.
Reinhold P., Jaeger J., Liebler-Tenorio E., Berndt A., Bachmann R.,
Schubert E., Melzer F., Elschner
M., Sachse K. (2008). Impact of latent infections with
Chlamydophila species in young cattle. The
Veterinary Journal 175, 202–211.
Stemke-Hale K., Kaltenboeck B., DeGraves F.J., Sykes K.F., Huang
J., Bu C.H., Johnston S.A.
(2005). Screening the whole genome of a pathogen in vivo for
individual protective antigens. Vaccine
23, 3016-3025.
Step D.L., Kirkpatrick J.G. (2001). Mycoplasma infection in cattle.
I. Pneumonia-arthritis syndrome.
Bovine Practitioner 35, 149–155.
Stephens, R.S. (2003). The cellular paradigm of chlamydial
pathogenesis. Trends in Microbiology 11,
44–51.
Stephens R.S., Myers G., Eppinger M., Bavoil P.M. (2009).
Divergence without difference:
phylogenetics and taxonomy of Chlamydia resolved. FEMS Immunology
and Medical Microbiology 55,
115–119.
Storz J., Kaltenboeck B. (1993). Diversity of chlamydia-induced
diseases. In: Woldehiwet Z., Ristic M.
(Eds). Rickettsial and Chlamydial Diseases of Domestic Animals.
Pergamon Press, Oxford, UK, 363-
393.
Thomas A., Dizier I., Trolin A., Mainil J., Linden A. (2002).
Comparison of samling procedures for
isolating pulmonary Mycoplasmas in cattle. Veterinary Research
Communications 26, 333-339.
Thomas A., Nicolas C., Dizier I., et al. (2003). Antibiotic
susceptibilities of recent isolates of
Mycoplasma bovis in Belgium. Vet. Rec. 153, 428-431.
Van Aert M. (2015). Italiaanse stinkpoot meest voorkomende
klauwaandoening. Preventieve
klauwverzorging loont altijd. Het landbouwleven, 17 april 2015,
20.
Van Loo H., Gille L. (2015). Veepeileronderzoek:
Mycoplasma-uitbraak op een melkveebedrijf. Het
landbouwleven 24 april 2015, 21.
Vanrompay D., Ducatelle R., Haesebrouck F. (1995). Chlamydia
psittaci infections: a review with
emphasis on avian chlamydiosis. Vet. Microbiol. 45, 93-119.
Veldhuis A.M., Dijken S.C., Van Wuijckhuise L., Witteveen G., Van
Schaik G. (2013). Schmallenberg
virus in Dutch dairy herds: Potential risk factors for high
within-herd seroprevalence and malformations
in calves, and its impact on productivity. Veterinary Microbiology
168, 281-293.
30
Wang C., Gao D., Kaltenboeck B. (2009). Acute Chlamydia pneumoniae
re-infection accelerates the
development of insulin resistance and diabetes in obese
C57BL/6mice. Journal of Infectious Diseases
200, 279-287.
Ward J.L., Ducharme N.G. (1994). Traumatic reticulopertitonitis in
dairy cattle. J. American Veterinary
Meedical association 204, 874-877.
Winchester C. F., Morris M.J. (1956). "Water intake rates of
cattle." Journal of Animal Science 15, 722-
740.
Wray C., Davies R.H. (2000). Salmonella infections in catlle.
Salmonella in domestic Animals, chapter
10.
Promotor: Da. B. De Temmerman Klinische casusbespreking in het
kader
van de Masterproef
© 2017 Celien Kemel
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele
garantie met betrekking tot de juistheid of
volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat
de inhoud van deze masterproef geen inbreuk
uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van
derden.
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen
aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor
enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van
de masterproef, noch voor enig
vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in
de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Promotor: Da. B. De Temmerman Klinische casusbespreking in het
kader
van de Masterproef
© 2017 Celien Kemel
VOORWOORD
Dit werk zou zeker niet hetzelfde geweest zijn zonder de hulp van
verschillende personen. Deze wil ik
dan ook hartelijk bedanken. In eerste instantie wil ik mijn
promoter da. B. De Temmerman bedanken
voor tijd en raad tijdens het schrijven van mijn casus.
Ik wil graag mijn stagebegeleider da. Laurens Maenhout bedanken
voor alles. Hij heeft veel tijd en
moeite gestopt in mijn praktische opleiding en daarvoor ben ik hem
ontzettend dankbaar. Laurens, het
was zeer leerrijk, interessant, maar vooral ook heel plezant om mee
op pad te mogen gaan. Bedankt
voor deze mooie tijd!
Mijn vriend Kurt voor het herhaaldelijk nalezen van mijn werk en de
hulp tijdens de opmaak. Mijn
vrienden en medestudenten voor de ongelofelijke tijd tijdens deze
lastige, lange, maar vooral plezante
studieperiode. Tenslotte wil ik mijn ouders bedanken voor hun steun
tijdens mijn studie, zonder hen
zou ik het zeker nooit zo ver gebracht hebben.
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD
INHOUDSOPGAVE
1.1. Inleiding
....................................................................................................................................
9
1.3. Belang en gevolgen van mastitis
............................................................................................
10
1.4. Incidentie, prevalentie en persistentie van mastitis
................................................................
11
2.
MASTITISVERWEKKERS.............................................................................................................
12
4.1. Klinisch onderzoek
.................................................................................................................
16
4.2. Bacteriologisch onderzoek
.....................................................................................................
16
4.3. Celgetal bepaling
....................................................................................................................
17
5.1. Behandeling
............................................................................................................................
18
DISCUSSIE
...........................................................................................................................................
22
REFERENTIELIJST
..............................................................................................................................
24
1
SAMENVATTING
In deze casusbespreking wordt een geval van acute, klinische
mastitis besproken bij een ooi. Het
lammeren verliep vlot, zonder complicaties tot op dag 10, waarbij
abnormaliteiten werden vastgesteld
tijdens palpatie van de uier. Het dier vertoonde sinds ’s morgens
een depressief beeld met hoge
koorts (41.5°C). Tijdens het klinisch onderzoek waren een verhoogde
ademhaling en pols aanwezig,
naast een verharde, gezwollen uier, die pijnlijk was bij palpatie.
Deze symptomen waren suggestief
voor de aanwezigheid van een uierontsteking. Er werd op steriele
wijze een melkstaal genomen voor
analyse in het labo, waarbij het melkstaal positief testte op
Staphylococcus aureus. Ondertussen werd
er al een lokale als systemische behandeling opgestart. De
behandeling mocht niet baten, want de ooi
stierf twee dagen na het instellen van de behandeling.
Keywords: mastitis – schaap - Staphylococcus aureus
2
INLEIDING
schapenbedrijven, waarvan de prevalentie varieert per kudde en zou
gemiddeld tussen de 4 en 50 %
liggen. Voor klinische mastitis wordt de prevalentie op 5% geschat
(Jones, 1991; Arsenault et al.,
2008).
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen klinische en
subklinische uierontstekingen. Bij
klinische uierontstekingen kunnen veranderingen waargenomen worden
aan de uier of aan de melk.
Mogelijks kan het schaap ook algemeen ziek zijn. Bij subklinische
mastitiden is er enkel een verhoging
van het celgetal in de melk door een stijging van het aantal
ontstekingscellen (Bergonier et al., 2003).
Bacteriën zijn de belangrijkste oorzakelijke agentia van mastitis,
maar ook gisten, schimmels en
virussen kunnen mastitis veroorzaken. De infectie verloopt meestal
via het slotgat en het tepelkanaal,
maar in geval van infectie met Mycoplasma spp., kan dit ook
hematogeen gebeuren (Menzies en
Ramanoon, 2001). De belangrijkste en meest voorkomende kiemen die
acute, klinische mastitis
kunnen veroorzaken zijn voornamelijk Staphylococcus species en
Mannheimia Haemolytica
(Contreras et al., 2006). In de meeste gevallen wordt mastitis
veroorzaakt door infectieuze agentia,
maar ook verwondingen en in mindere mate allergieën, kunnen
aanleiding geven tot uierontstekingen
(Menzies en Ramanoon, 2001).
een economisch belang. Zo zijn ze verantwoordelijk voor een slechte
uiergezondheid met een
verminderde melkproductie en –kwaliteit. Bij melkschapen is dit
verantwoordelijk voor grote
inkomstverliezen. Bij vleesschapen is de groeiachterstand van de
lammeren de belangrijkste
economische verliespost, naast de sterfte van ooien of het opruimen
van de ooien in het kader van
preventie en de behandelingskosten. Bij het gebruik van melk van
subklinische uierontstekingen
kunnen problemen optreden met de verwerking. Ook vanuit hygiënisch
oogpunt is mastitis belangrijk,
waarbij er risico is op infectie of vergiftiging door het drinken
van geïnfecteerde melk (Olechnawics en
Jaskowski, 2014). Tenslotte mag ook de invloed op het dierenwelzijn
niet verwaarloosd worden. Het is
een oorzaak van stress, angst, pijn en veranderingen in het gedrag
van de ooien (Ftenakis en Jones,
1990).
Uit bovenstaande informatie blijkt dat mastitis bij een schaap geen
te verwaarlozen probleem is en dat
het als praktiserend dierenarts handig is om over een goede
basiskennis te beschikken omtrent
mastitis bij een schaap. In deze masterproef wordt een acute,
klinische mastitis beschreven bij een
ooi, waarbij er dieper ingegaan wordt op de meest voorkomende
kiemen.
3
CASUS
1. SIGNALEMENT EN ANAMNESE
Eind maart 2017 kwam er een klacht van een eigenaar over een
vrouwelijk Texel schaap van
ongeveer 5 jaar oud, die het minder goed deed. De ooi was voor de
vierde maal gelammerd met twee
gezonde lammeren. Het schaap was afkomstig van een zwoegervrij
bedrijf.
Het dier wou niet meer eten en lag suf tegen de grond. Het schaap
behoorde tot een kudde van 350
schapen met een lammerperiode die liep van begin tot midden maart.
Ze waren gedekt begin oktober
door een Texel ram. De lammerperiode verliep vlot, zonder al te
veel geboorte- en/of opfokproblemen.
De schapen zitten in een ruim hok met mogelijkheid tot buitenbeloop
in een grote weide. Hun rantsoen
bestaat uit vers gras, ad libidum hooi, mais en schapenkorrels. De
ooi in kwestie moest twee
lammeren groot brengen en kreeg daarvoor twee keer per dag mais en
schapenkorrels (ongeveer 1
kilogram). Er waren de laatste maanden geen nieuwe schapen
ingekocht en geen grote problemen
aanwezig op dit bedrijf.
De algemene indruk van de schapen was dat ze allemaal goed in
conditie waren, behalve het schaap
in kwestie, die relatief mager was met een geschat gewicht van 65
kilogram. Er werd naar het
ontwormingsschema gevraagd en hieruit bleek dat de schapen net voor
het lammeren werden
ontwormd en de lammeren de eerste en de derde week nadat ze op de
weide werden gelaten. De stal
was proper, zonder de aanwezigheid van te veel mest en was
ingestrooid met een dikke laag stro.
De dieren waren gevaccineerd tegen Blauwtong en Clostridium
tetani.
2. ALGEMENE INDRUK
Het schaap lag neer in laterale decubitus bij aankomst, met een
zware pompende ademhaling. Het
kon nog opstaan, maar wou direct terug gaan liggen. Bij het
rechtstaan was de wijdbeense beenstand
achteraan duidelijk. De alertheid was duidelijk verminderd, het
dier had weinig interesse in de
omgeving.
4
Lymfeknopen Uierlymfeknopen waren
Capillaire vullingstijd <2 seconden
De ooi was duidelijk tachycard en er was een snelle, pompende
ademhaling aanwezig.
3.2. Bijkomend
Het dier had een relatief lage voedingstoestand in vergelijking met
de rest van de ooien die deel uit
maakten van de kudde (BCS: 2,5/5). Ribben en spinaaluitsteeksels
van de wervels waren duidelijk te
voelen. Het dier had al een paar dagen minder gegeten, waardoor de
pens indrukbaar was en er
weinig vaste inhoud aanwezig was (ingevallen, niet gevuld). Er
waren geen pinggeluiden aanwezig. Er
waren weinig tot geen darmgeluiden aanwezig. Er was een kleine
hoeveelheid mest in het rectum
aanwezig die relatief waterig was. Dit naast de bevuilde
achterhand, wijst erop dat het diarree had.
De uier was gespannen en gevuld met melk. De linkerhelft was
gezwollen en was bij palpatie warm en
pijnlijk. In de rechterhelft waren duidelijke verhardingen
aanwezig. De melk van de rechterhelft had
een normaal uitzicht, terwijl de melk van de linkerhelft waterig
was, met de aanwezigheid van vlokjes.
Er was relatief weinig melk aanwezig. Deze bevinding sluit aan bij
het feit dat de lammeren continu
stonden te blaten, wat kan wijzen op een hongergevoel bij de
lammeren, door de verminderde
aanwezigheid van melk in de uier. Wanneer we meer in detail naar de
uier keken, werden kleine
(bijt)wondjes waargenomen ter hoogte van beide tepels,
waarschijnlijk veroorzaakt door de zogende
lammeren.
De hoeven waren goed verzorgd, niet slecht ruikend.
Geslachtsapparaat: Het dier had 10 dagen geleden gelammerd, maar er
was geen uitwendige uitvloei
waar te nemen.
Opgezette uierlymfeknopen
5. DIFFERENTIAAL DIAGNOSE
Anorexie, een verminderde alertheid, koorts, etc. zijn de typische
symptomen van een ziek schaap.
Heel wat schapenziektes komen dus in aanmerking bij dergelijke
klachten, maar in dit geval lijkt een
uierontsteking het meest waarschijnlijk door de duidelijke
uitwendige afwijkingen van de uier en de
hongerige lammeren. Als we mastitis als primair probleem
beschouwen, kunnen ook nog een aantal
andere zaken de acute symptomen van koorts, diarree en anorexie
verklaren.
Leverbot heeft in tegenstelling tot bij runderen acute symptomen.
De weiden waar de schapen in
grazen zijn gelegen op lage plaatsen, dicht bij beken, waarbij de
aanwezigheid van de tussengastheer
(Lymnaea truncatula) niet mag verwaarloosd worden. Dieren worden
echter ontwormd met Valbazen®
(albendazol
LOAD MORE