Met de botte bijl
Jacob Campo Weyerman en de theorie en praktijk van satire
Yet there is still a vast difference betwixt the slovenly
butchering of a man, and the fineness of a stroke that separates
the head from the body, and leaves it standing in its place. John
Dryden An Essay upon the Original and Progress of Satire (1667)
Victor van der Have3371972Wereldoorlog 0.1David Onnekink4 maart
2014 Woordental: 9046
Inhoudsopgave
InhoudsopgaveInleiding3
De ontwikkeling van satire6
Boodschap, boodschapper en ontvanger: satire in de aanval11
Legitimiteit en moraliteit14
Weyerman en de ontplooiing van de Rotterdamsche Hermes17
Conclusie22
Literatuurlijst23
Inleiding Overtuigen, door middel van humor, is het primaire
doel waarnaar satirische teksten streven. Satire is een stijlmiddel
dat ingezet kan worden om een boodschap over te brengen. In
tegenstelling tot komedie is satire geen fictie. Er is een
werkelijke (rele) figuur of gebeurtenis die ironisch,
geridiculiseerd, gepersifleerd, bejegend, of zelfs gekoesterd
neergezet wordt. Ivo Nieuwenhuis (2014) stelt in zijn Onder het mom
van satire. Laster, spot en ironie in Nederland 1780-1800 dat
satire een manier behelst om dingen te zeggen of tonen die afwijkt
van zowel de conventionele artistieke als de traditionele
journalistieke vorm van uiten.[footnoteRef:1] Satire is inderdaad
een vorm van expressie die over het algemeen een ruimere marge
heeft om in te bewegen en over het algemeen een duidelijke
doelstelling heeft, namelijk het vergelijken van een morele
standaard waaraan de figuur of gebeurtenis in kwestie wel of niet
voldoet. [1: Ivo Nieuwenhuis, Onder het mom van satire. Laster,
spot en ironie in Nederland 1780-1800 (Amsterdam 2014) 216. ]
Deze scriptie is geen historisch onderzoek naar de ontwikkeling
van satire, daar is tijd noch plaats voor. Toch kan er niet
begonnen worden aan satire in de achttiende eeuw zonder kort de
klassieken, Horatius, Juvenalis, Persius te noemen. De Engelse
literair bloeiperiode loopt van omstreeks 1660 tot 1800. Het was
een periode waarin schrijvers van de hoge cultuur als John Dryden,
Alexander Pope, Jonathan Swift de ruimte kregen om kritische
stukken te publiceren. Zij keken terug op de klassieke oudheid,
hetgeen bekend staat als de rhetorical turn vanwege de waarde die
gehecht werd aan de retorica van Aristoteles (384 322 v. Chr.).In
de jaren 1950 en 60 ontstaat er hernieuwde interesse in de
academische theorievorming omtrent satire. Wetenschappers als Alvin
B. Kernan, Northrop Frye en Gilbert Highet legden de basis voor het
moderne begrip van satire in de literatuurwetenschap. Kernan
schreef onder andere voor het invloedrijke naslagwerk Dictionary of
the History of Ideas: Studies of Selected Pivotal Ideas (New York
1973-74) ed. Phillip P. Wiener en werd hiermee een van de grootste
experts op het gebied van satire. Fryes Anatomy of criticism (1957)
schets verschillende raamwerken waaraan de theorie omtrent satire
opgehangen kan worden. De ontwikkeling van satire als genre vinden
we in het werk van Robert C. Elliots The Power of Satire: Magic,
Ritual and Art (1960).[footnoteRef:2] [2: Zie Kernan, Aggression
and Satire: Art Considered as a Form of Biological Adaption in:
Brady, Palmer (ed.), Literary Theory and Structure. Essays in Honor
of William K. Wimsatt (New Haven 1973), Kernan, The Plot of Satire
(New Haven 1965), Highet, The Anatomy of Satire (Princeton 1962),
Frye, Anatomy of Criticism. Four Essays (Princeton 1957), en
Elliot, The Power of Satire: Magic, Ritual and Art (Princeton 1960)
]
George Test en Dustin Griffin zoeken in de jaren 90 naar
aansluiting met de bestaande theorie over satire in hun
respectievelijke werken Satire: Spirit and Art (1991) en Satire. A
critical reintroduction (1994). Griffin betoogt dat satire niet
altijd heldere waardeoordelen stelt en dat satire zich juist meer
kenmerkt door open interpretatie. Griffin en Test stellen beide dat
het werk dat in de jaren 50 en 60 de moderne basis voor de theorie
van satire legde inmiddels toe is aan modernisering. Het werk van
Ivo Nieuwenhuis, Onder het mom van satire. Laster, spot en ironie
in Nederland 1780-1800 (2014), probeert in de hedendaagse
maatschappij, na de cultural turn, aansluiting te vinden met de
theorievorming omtrent satire.[footnoteRef:3] Het project Power of
Satire. Cultural Boundries Contested, onder leiding van Marijke
Meijer Drees onderzocht in de periode 2009-2013 satire onder de
leus a strategic intervention into the deadlocked scholarly debate
on satire.[footnoteRef:4] [3: Zie voor meer informatie de oratie
ter ere van de aanvaarding van het hoogleraarschap voor
Cultuurgeschiedenis van Joris van Eijnatten: Beschaving na de
cultural turn. Over cultuur, communicatie en nuttige
geschiedschrijving (2011).] [4: Zie voor het onderzoeksproject de
website www.powerofsatire.org. ]
Vanuit dit voorgaand beschreven literair paradigma ben ik aan de
slag gegaan met de periodieken van Jacob Campo Weyerman. Hij was
een half Nederlands, half Schots schrijver, dichter,
toneelschrijver, schilder en essayist. In het kort kan men zeggen,
zoals hij zichzelf ook beschreef in zijn postuum uitgegeven werk De
levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en
konst-schilderessen, (s Gravenhage, 1769, deel 4), dat Jacob Campo
Weyerman een kunstenaar was. Na Weyermans dood is er hatelijk over
hem geschreven, onder meer in zijn biografie door Franciscus
Lievens Kersteman getiteld Zeldzaame levens-gevallen van J.C.
Weyerman (s-Gravenhage 1756). In de laatste helft van de twintigste
eeuw is er vernieuwde interesse ontstaan in de persoon Weyerman.
Deze hernieuwde interesse groeide in 1977 uit tot de Mededelingen
van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Vanuit deze Mededelingen ben
ik terecht gekomen bij de persoon Jacob Campo Weyerman en heb mij,
aan de hand van de theorien omtrent de ontwikkeling van satire,
gestort op het vinden van verschillende vormen van satire in het
werk van Jacob Campo Weyerman.In 1720 begon Weyerman aan zijn
eerste satirische periodiek, de Rotterdamsche Hermes. Een jaar
later ging hij in Amsterdam verder met de Amsterdamsche Argus
(1721-1723). Voorts verschenen van zijn hand Den Echo des Weerelds
(1726) en De doorzigtige heremyt (1728-29). Dit zijn tevens de
werken waarin en ik onderzoek heb verricht en van waaruit de
onderwerpen die hier in consideratie zijn genomen mij onder ogen
zijn gekomen.
Satire in de achttiende eeuw
De schrijvers, filosofen en auteurs van de late zeventiende en
vroege achttiende eeuw omtrent de rhetorical turn begonnen tekst te
creren die losstaand kon worden gezien van de inhoud. Zo kon het
gebeuren dat op de inhoud sterkere teksten toch uiteindelijk minder
voor elkaar kregen dan puur retorisch sterke teksten. Kant
verwoordde dit later in de vorm van het morele principe. Dit is als
een universele a priori wet: de inhoud van het principe is dan al
ingevuld voordat de werkelijke inhoud is ervaren.
Isaac Barrow, Several Sermons against Evil-Speaking in: The
Nature of the English Revolution Revisited (Woodbridge 2013),
stelde het als volgt:
When plain declarations will not enlighten people, to discern
the truth and weight of things, and blunt arguments will not
penetrate, to convince and persuade them to do their duty; then
doth Reason freely resign its place to Wit, allowing it to
undertake its work of instruction and reproof.[footnoteRef:5] [5:
Isaac Barrow, Several Sermons against Evil-Speaking (1678), 50, in:
Style, Wit and Religion in Restoration England, 238. ]
Een woord verdient momenteel speciale aandacht: Wit. Dit is een
woord dat op vele wijzen genterpreteerd kan worden. Letterlijk
vertaald in het Nederlands zou ik aan moeten komen zetten met
scherpzinnigheid. Dit is echter, naar mijn mening, niet genoeg. In
de beschouwing van Sigmund Freud, in hoofdstuk drie, bijvoorbeeld
wordt de nadruk gelegd op de kracht die in Wit huisvest en die op
een satirische tekst uitstraalt. In deze scriptie heb ik Wit daarom
vertaald met een woord dat de lading beter dekt: vernuft. Het is
mijn gevoel dat dit woord beter duidt door tegelijkertijd met
scherpte ook iets geheimzinnigs en sluws uit te stralen.
In de woorden van John Dryden staat op het titelblad reeds
aangegeven dat vernuft een subtiel instrument is in de wereld van
satire waar met de botte bijl gehakt wordt. Yet there is still a
vast difference betwixt the slovenly butchering of a man, and the
fineness of a stroke that separates the head from the body, and
leaves it standing in its place.[footnoteRef:6] Het is stilisme dat
uiteindelijk de vorm van satire maakt die effectief is om het
publiek te overtuigen. Hiermee maakt het acceptatie in de sociale
cohesie van de samenleving beter mogelijk.[footnoteRef:7] In de
eerste instantie is de uitvinder van het satirisch instrument,
aldus Sigmund Freud, de grondlegger van de
beschaving.[footnoteRef:8] De uitvinding van satire heeft mensen
een instrument gegeven dat het mogelijk maakt om hun vijandigheden
te reguleren. [6: John Dryden, An essay on the original and
progress of satire (2002),
http://www.english.gsu.edu/~mbrown/Texts/Dryden/DRYDEN_DISCOURSES_ON_SATIRE_AND_EPIC_POETRY.pdf
(22 januari 2014).] [7: John Dryden schrijft vervolgens dat de
manier van schrijven van Homerus, qua stilisme, beter was dan
Juvenalis om te komen tot betere omgangsnormen. Het is zaak om niet
alleen de boodschap over te brengen vanuit het werk, maar ook juist
de essentie van de auteur (the subject). Dryden stelt zich nederig
op wanneer hij vraagt de schimmen van Juvenalis genadig te zijn
vanwege zijn stellingname. Het stilisme van Juvenalis is als een
gebroken zwaard, terwijl dat van Horatius aanvoelt als een
aangenaam medicijn, zo schrijft hij in zijn essay on the original
and progress of satire. Een mogelijke verklaring haalt Dryden zelf
al aan: wellicht vereiste de tijd van Juvenalis dusdanig (relatief)
bot werk. Deze conclusie trekt ook Dustin Griffin in de conclusie
van zijn Satire. A critical reintroduction. Griffin stelt dat het
werk van Juvenalis, evenals Persius en later ook Alexander Pope,
moraliserend bedoeld was. Daarmee krijgt het de tekst een
gewichtigheid mee die meer aan de slag van een botte bijl doet
denken dan aan andere zaken.] [8: De uitspraak werd in het werk van
Alvin B. Kernan, Aggression and Satire: Art Considered as a Form of
Biological Adaption in: Brady, Palmer (ed.), Literary Theory and
Structure. Essays in Honor of William K. Wimsatt (New Haven 1973)
128 aangehaald uit een voordracht van Anna Freud, dochter van
Sigmund Freud, ter gelegenheid van de opening van het Freud huis
(1971). ]
Alvin B. Kernan geeft in zijn Aggression and Satire: Art
Considered as a Form of Biological Adaption in: Brady, Palmer
(ed.), Literary Theory and Structure. Essays in Honor of William K.
Wimsatt (New Haven 1973) aan dat literaire traditie werken aanduidt
als satirisch indien zij als primaire doel hebben om iets of iemand
aan te vallen. Bij de satiricus ligt, aldus Kernan, agressie
ingekapseld in het hart van zijn werk.[footnoteRef:9] De
ontwikkeling van de manier waarop de mens met agressie omgaat ligt
als een rode draad door de ontwikkeling van satire. Hoe in het
dierenrijk vanuit instinct agressie wordt gereguleerd, zo is de
mens te ver doorontwikkeld om zonder meer op de natuurlijke
remmingen te kunnen vertrouwen.[footnoteRef:10] De ultra-agressieve
mens dient zijn agressie te beteugelen en gebruikt hiervoor als
instrument, een primitieve vorm van, satire. [9: Alvin B. Kernan,
Aggression and Satire: Art Considered as a Form of Biological
Adaption in: Brady, Palmer (ed.), Literary Theory and Structure.
Essays in Honor of William K. Wimsatt (New Haven 1973) 117.] [10:
Kernan, Agression and Satire, 121.]
Kernan citeerd Konrad Lorenz en stelt vervolgens dat er twee
soorten satirici ontstaan, namelijk de harde satirische aanvaller
en de meer afwachtende en nederige satiricus die nauwelijks
zelfbewust lijkt. De aanvallende satiricus verkrijgt het inzicht
dat hij een positie bekleedt die vrijelijk open staat voor
aanvallen, ad hominem, waartegen hij zich indekt door zichzelf weg
te cijferen. Dit gevaar dat de satiricus loopt is evident doordat
sommige auteurs zelfs in de gevangenis belanden na de publicatie
van het een of ander. Deze tweedeling van de soorten satirici die
Kernan aangeeft is goed te zien in het achttiende-eeuwse Engeland.
Schrijverschap als kunst wordt beoefend door mensen in de hoge
cultuur (high culture) en daarvan kan gezegd worden dat dit over
het algemeen een beschouwing is van de wereld om hen heen. De lezer
kan het werk als kunst aanschouwen. Het is vervolgens ook niet de
bedoeling dat de auteur hier geld voor ontvangt, dit zou immers
kunnen leiden tot invloeden van buitenaf (in ruil voor een
financile bijdrage) en daarmee partijdigheid. De andere kant die
Kernan beschrijft, namelijk dat van het aanvallende satire, is
juist een tegenpool. De wrakende aanvallen, aan het adres van zowel
medeschrijvers als andere personen van enig interest, verankerden
zo de onwelvoeglijke uitingingen van vormen van culturele
transgressie in de, bijna letterlijk te nemen, literaire
arena.[footnoteRef:11] De lage cultuur waar deze vormen van satire
een uitwaseming van zijn vormt een bedreiging voor de normen van de
hoge cultuur. De hack is een schrijver die gekenmerkt wordt door
kwantiteit alvorens kwaliteit en zodoende niet de meeste achting
krijgt. De vraag is natuurlijk of deze schrijvers van lage cultuur
ook daadwerkelijk uit waren op bloed. Aan de ene kant kan die vraag
direct beantwoord worden met ja vanwege de financile voordelen die
een aanvallende stijl met zich meebracht door de extra aandacht,
recognition by association, waarin de hack werd meegezogen; aan de
andere kant blijft het maar de vraag of behalve dit voordeel de
auteurs en drukkers in Fleet- en Grubstreet ook daadwerkelijk uit
waren op het degraderen van de hoogculturele auteurs. Mochten we
het controversile artikel van Robert Darnton, The High
Enlightenment, geloven dan waren deze schrijvers dat
welzeker.[footnoteRef:12] Extremer nog, deze schrijvers zouden
hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn geweest voor de revolutionaire
omwentelingen die het einde van de achttiende eeuw kenmerkten. [11:
Regan, Pranks, Unfit for Naming, 53] [12: Het is controversieel
vanwege het feit dat Darnton, volgens zijn collegas, de zaken te
simple voorstelt en daarmee een groot deel van de te bestuderen
literatuur linea recte wegzet. Of Darnton nu gelijk heft of niet,
zijn boek bevat wel een schat aan informatie. Robert Darnton, The
High Enlightenment and the Low-Life of Literature in
Pre-Revolutionary France in: Past and present: a journal of
historical studies (2013) vol. 51, no. 1, 80-81. ]
Brean Hammond stelt, hoewel het in dit specifieke geval om
Edmund Curll gaat, dat de manier van schrijven zoals de hack dat
doet de realm of letters overlevert aan
vulgarisering.[footnoteRef:13] Deze scheiding tussen lage en hoge
cultuur van de literatuur is in simpele termen te verwoorden als de
broodschrijver, hack, versus de intellectueel.[footnoteRef:14]
Alexander Pope vocht tegen de lafhartige expressies van Edmund
Curll vanwege de, door laatstgenoemde auteur geschreven, Court
Poems. Aldus Shaun Regan was Pope een uiterst geschikt doelwit,
simpelweg omdat, in de woorden van J.V. Guerinot [it] paid well.
Het aanvallen van een bekend persoon zorgde ervoor dat, middels de
werking van aandacht door associatie, de broodschrijver kon
meeliften op het succes van diegene. Anderzijds stelt Regan dat
deze freeloaders juist door hun aanvallen, en de reactie door de
auteurs in de hoge culturele kringen, een bepaalde legitimiteit
meegaven aan deze vorm van satire. Als er op een bepaalde actie
namelijk een reactie plaats vindt, dan is er blijkbaar plaats en
ruimte om deze uitspraken te doen, en is het blijkbaar dus ook
nodig. [13: Regan, Pranks, Unfit for Naming (2005), 39. Het
verdient hier een kleine schets van de reden waarom deze Curll
voorgedragen wordt. Edmund Curll is een Londense boekdrukker en
schrijver. Wanneer hij in 1716 blijkt bijgedragen te hebben aan de
Court Poems (anoniem 1716), waarin zowel Alexander Pope als John
Gay en Lady Mary Wortley Montagu beschimpt worden, vliegt de
knuppel door het hoenderhok. Een lange vete volgde, waarin onder
meer Pope Curll vergiftigde, Curll volledig, volgens de werkwijze
van het satirische groteske, vunzig weggezet wordt alsook, als
volgt, fictief afgeranseld wordt door Samuel Wesley in Neck or
Nothing: A Consolatory Letter from Mr. D-nt-t to Mr. Crll Upon his
being Tost in a Blanket, Etc. (London 1716), geschreven door Shaun
Regan. Samuel Wesley, head Usher of the Westminster School,
describes the physical humiliation of Curll at the hands of
Westminster scholars, which occurred on August 2 of that year.
Exacting revenge for the booksellers unauthorized publication of an
oration spoken by the schools Captain, John Barber, at the funeral
of Dr. Robert South, and for the errors of Latin contained in the
published text, the scholars had administered a Grammatical
Correction to Curll. As the frontispiece illustration to the poem
graphically demonstrates, this correction of Curll involved tossing
the bookseller in a blanket, dealing him fundamental Injuries with
birches, and finally, forcing him to plead for the scholars
forgiveness.] [14: Gerard van het Reve schrijft in zijn Nader tot U
(1966) dat de term broodschrijver niet negatief opgevat dient te
worden. Hij heeft hier enigszins gelijk. Aan de ene kant is het
lovenswaardig date en kunstenaar in zijn eigen voedsel kan voorzien
door te schrijven. Aan de andere kant kan deze term louter als
geuzennaam worden gedragen aangezien hij gebruikt wordt door
allerhande concurrenten, tegenstanders en vijanden van deze
schrijvers om een sort schrijver neer te zetten dat meer een
parasite op dan een toevoeging aan de samenleving is.]
Boodschap, boodschapper en ontvanger: satire in de aanval
Door vanuit verschillende perspectieven te schrijven creert de
auteur een beschermde positie voor zichzelf en zijn boodschap.
Vernuft stelt de satiricus in staat om een vijand te ridiculiseren
zonder daarbij te worden tegengehouden door sociale of fysieke
conventies of daarvoor bestraft te worden. Daar bovenop wordt het
publiek verleid om de kant van de agressor te kiezen vanwege het
komische effect. Sigmund Freud geeft een excellent voorbeeld van
hoe deze manier van aanvallend vernuft gebruikt kon worden.
Wendell Phillips, according to a recent biography by Dr. Lorenzo
Sears, was on one occasion lecturing in Ohio, and while on a
railroad journey going to keep one of his appointments met in the
car a number of clergymen returning from some sort of convention.
One of the ministers, feeling called upon to approach Mr. Phillips,
asked him, Are you Mr. Phillips? I am, sir. Are you trying to free
the niggers? Yes, sir; I am an abolitionist. Well, why do you
preach your doctrines up here? Why dont you go over into Kentucky?
Excuse me, are you a preacher? I am, sir. Are you trying to save
souls from hell? Yes, sir, thats my business. Well, why dont you go
there?[footnoteRef:15] [15: Sigmund Freud, Wit and Its Relation to
the Unconscious, III (New York 1916) (Augustus 2010),
http://www.bartleby.com/279/3.html (14 november 2013).]
De uitspraak van Phillips zorgt voor een uitbraak van gelach en
gejoel. Phillips is hierin the nature, de prediker the matter en is
de lezer van de tekst the subject. The subject is de passieve
spectator, of toeschouwer, die benodigd is om de tweede persoon te
zien verliezen en daarmee de uitspraak kracht te geven.Een publiek
moet zich verbonden voelen aan een bepaalde stroming, vooral
wanneer dat publiek zich nog in de staat van twijfel bevindt die
kenmerkend is in de late zeventiende eeuw. Vernuft was juist het
middel om die verbinding mee te leggen. Als laatste schrijft Freud
nog dat een gebrek aan retorische vaardigheden duidelijk maakt dat
vernuft niet kan zonder komisch jargon. Dit werkt hetzelfde als
vernuft zonder al te veel effectiviteit op te
offeren.[footnoteRef:16] Wanneer we deze uitspraak omdraaien kan er
dus aan de mate van komisch jargon en afwezigheid van retorische
techniek worden bepaald in hoeverre de satiricus een begiftigd
schrijver is. Volgens John Spurr een combinatie van moraliteit,
scepsis en een spel van (politieke) subtiliteiten was dit het
terrein van poten en schrijvers. De soort agressief vernuft dat
hierdoor op kwam bij de controversile pamflettisten van die tijd
werd geassocieerd met verschrikkingen van de wildzang (burlesque).
Een van de belangrijkste aspecten die Spurr aangeeft is dat deze
soort van vernuft zich kon voordoen als satire en uiterst goed kon
werken.[footnoteRef:17] [16: Freud, Wit and its relation to the
unconscieus, III, Rebellion against authority through wit.] [17:
Spurr, Style, Wit and Religion in Restoration England, 250. ]
Het woord wildzang is aldus Ivo Nieuwenhuis de beste vertaling
van de term burlesque. Wanneer we er het Woordenboek Nederlandse
Taal op naslaan zien we dat woorden als onbesuisd en nonsens als
definitie gegeven worden. Tevens is het waard om te vermelden dat
een wildzanger een synoniem is voor een beroerde schrijver. De
traditie van wildzang ontstaat in Frankrijk, welke een soort anti
vorm wordt jegens de uitingen van de high culture.
Toneelschrijvers, dichters en schrijvers verzetten zich zo tegen de
mores die hen zijn opgelegd. Zij publiceren werk waarin the nature
van hun protagonisten zich bezigt met vulgariteiten: satire in de
lage sferen en aan de onderkant van de maatschappij.Zo worden
satirische uitingen volgens de theorie van Mikhail Bakhtin, the
satirical grotesque, levendiger neergezet door een vertogende
beschrijving van de lichaamseigenschappen van de persoon die
aangevallen wordt, aldus Shaun Regan.[footnoteRef:18] Door een
werkelijkheid te creren die voldoende detail bevat om een beeld te
schetsen dat aannemelijk is wordt er legitimiteit aan de aanval
toegekend en daarmee ook waardering. Vervolgens handelt het
satirische groteske over afwijkende onderdelen van het menselijke
lichaam, alle uitstulpingen en spleten, van pokdaligheden tot
rottend vlees, van stront gooien tot seksuele handelingen in deze
zelfde fecalin, om maar mee te beginnen. Deze afwijking van het
klassieke, afgeronde en harmonieuze, lichaamsschema noemt Bakhtin,
de focus, op the lower bodily stratum.[footnoteRef:19] Deze
onderkant van het menselijk lichaam is een gezellige plaats. Hier
wordt voedsel naar toe gebracht, hier worden de liters bruin vocht
dat men toen bier noemde naartoe gehoosd en het is de plaats waar
het nieuw leven ontstaat: de geboorte en wedergeboorte.
Belangrijker echter is de onderkant van het lichaam dat
geassocieerd wordt met vunzigheid. Met de onderkant van het
lichaam, daarmee wordt de liefde bedreven; hoewel Baktin hier met
liefde meer zal doelen op de manier waarop Hans Teeuwen het ooit
beschreven heeft: [18: Shaun Regan, Pranks, Unfit for Naming: Pope,
Curll, and the Satirical Grotesque, in: The Eighteenth Century,
(Philadelphia 2005) Vol. 46, I, 38.] [19: Algemeen letterkundig
lexicon, groteske (2012) G.J. van Bork,D. Delabastita,H. van
Gorp,P.J. Verkruijsse,G.J. Vis.
http://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_02249.php
(25 jan 2014). Overigens kan geen enkele beschouwing omtrent satire
meer geschreven worden zonder referentie aan Mikhail Bakhtin. De
algemene perceptie is dat de theorien van Bakhtin (gedeeltelijk)
niet meer gelden, of in ieder geval niet als blauwdruk over elke
situatie gelegd kunnen worden. In Jan Rger, 'laughter and war in
Berlin', in: History Workshop Journal (2009), 3, staat duidelijk
beschreven dat historici wantrouwend staan tegenover de ideen van
Bakhtin. Een vraag hierbij zou kunnen zijn of het Bakhtins theorien
zijn (zoals hij deze stelt in zijn Re-thinking carnival) of dat het
juist meer de dichotomie van de subversie, ofwel de kleine en
subtiele steken van de broodschrijvers als invloed op de politieke
arena, versus ondersteuning van autoriteit is - zoals gesteld door
Umberto Eco, The Frames of Comic Freedom, in: Carnival!, ed.
Umberto Eco, V. Ivanov and Monica Rector.]
Het wordt later en later en we filosoferen en filosoferen en
raken in de vervoering van de prachtige chansons; en dan zo om een
uur of twaalf s nachts zon lekkere dikke schijf gek pompen op de
plee. Heerlijk, zo Wap! voorover duwen en die zwans naar binnen
hengsten; in die natte la. En dan maar raggen! In een mooi
pittoresk literair caf [me] door een dik wijf laten pijpen.
Heerlijk man, dan hoor ik dat geroezemoes op de achtergrond;
Mulisch, Reve, Hermans en dan denk ik Mwahahaaa! Sigaartje erbij!
Beetje schijten, k zit er toch.[footnoteRef:20] [20:
Getransscribeerd uit Hans Teeuwen, Dat dan weer wel (2001). ]
De vuillakkerij die beschreven wordt vanuit het perspectief van
de aberratie van de menselijke norm van harmonie komt in een lastig
pakket terecht. De lichamelijke onderkant wordt weggehoond uit het
sociale construct dat de samenleving heet, doordat het in de
illusie die de satiricus heeft gecreerd, vulgaire eigenschappen
wordt toegedaan. Zo zet Hermes een beeld neer van Argus dat zeker
niet een plezante verschijning is.
Men zegt dat Totila, Koning der Oostergotten, by de neus gevat
door de mostaartreuk [St. Benedictus] kwam bezoeken, en dat hy,
gelyk Argus, () in een schraale vagt gedeguiseert was; doch dat de
Sant hem aanstonds, aan een moerasreuk, die de Gotten eigen is,
ontdekte.[footnoteRef:21] [21: Jacob Campo Weyerman, Den
Amsterdamschen Hermes zynde een historisch, poetisch, en Satyrisch
verhaal van de zotheden der voorby zynde, der tegenwoordige, en der
toekomende Eeuw; benevens eenige liefdens gevallen, staatkundige
Coffihuis opmerkingen, en Courant-perioden (Leiden 1996), 7 oktober
1721.]
Maar halte! die hooge onderneming past geen pen van Majaas Zoon;
veel liever zal hy, dat Drommedaris-pak, op de borstelige
schouderen van uw [Jan van Gysens] Collega Argus leggen: Want geene
schepzelen krauwen malkanderen beter, dan twee schurfde
Muylezels.[footnoteRef:22] [22: Weyerman, Den Amsterdamschen Hermes
(1996), 14 oktober 1721.]
Nu is het immers waereldkundig, dat Argus een Vogel is,
toegeweid aan de Maan, waar door hy ook veeltyds Lunatiek is; dat
zyn Leer purperverwig is, weet al de waereld, en met wat vederbos
hem zyn byzit gekapt heeft, daar van kan hem Amsterdam altoos een
Certificatie verleenen.[footnoteRef:23] [23: Idem.]
Vertaald naar modern Nederlands beschrijft Jacob Campo Weyerman
Hermanus van den Burg als een schriele man die riekt als een
achterlijke Goot; een vechtjas zo laag op de sociale ladder dat men
hem aanziet voor een schurftige ezel; een man, althans een
vernederde, wiens lid paars is uitgeslagen van de syfilis doordat,
alzo heel Amsterdam al weet, zijn echtgenote hem bedrogen
heeft.Niet zomaar haal ik hier de voorbeelden aan van aan de ene
kant de vuillakkerij die door Jacob Campo Weyermans Hermes en door
Hans Teeuwen gespuid wordt. Dit heeft te maken met de grondslag van
ieder mens. Zoals Alvin B. Kernan al aangaf dat agressie aan het
hart van de mens ligt en is ingekapseld in de maatschappij, zo zijn
de vulgariteiten van het satirische grotesque en de wildzang
voorbeelden van de orale alsook anale fascinatie aldus Sigmund
Freud. De onderliggende stoornissen die in de kindertijd zijn
grondslag hebben werden veroorzaakt door tekorten aan aandacht in
deze fases. Zonder vaderfiguur en terwijl hij opgroeide in een
legerkamp vol grotesque festiviteiten is het niet lastig voor te
stellen dat Jacob Campo Weyerman in de eerste jaren van zijn
opvoeding niet in alle fases even goed aan zijn trekken
kwam.[footnoteRef:24] [24: Jacob Campo Weyerman,De
levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en
konst-schilderessen, deel 4, (s Gravenhage, 1769) wed. E. Boucquet,
409-475 http://www.weyerman.nl/weyerman/autobiografie/ (20 februari
2014)]
Legitimiteit en moraliteit
Zoals eerder al vermeld is satire een wapen. Er kan mee
aangevallen worden. Dit dient echter wel dusdanig te gebeuren dat
de aanval effectief is. Legitimiteit is hierin het sleutelwoord, of
op zijn minst het creren van de illusie van legitimiteit terwijl de
invaliditeit achter de schermen van de retoriek op de lauweren ligt
te rusten. In Alvin B. Kernans woorden, implied
truthfulness.[footnoteRef:25] [25: Kernan, The Plot of Satire,
128.]
Kernan stelde al dat agressiviteit aan de kern van satire ligt,
maar het is niet de essentie. Satire is namelijk een gestileerde
vorm van expressie, waarbij om effectief te zijn, het aan bepaalde
voorwaarden moet voldoen.[footnoteRef:26] Satire dient, in deze
zin, moreel verantwoordelijk te zijn en een beeld neer te zetten
van de werkelijkheid. George Test schrijft in zijn Satire: Spirit
and Art dat hoe literatuur het zelfexpressionisme van een
worsteling is die uitmond in een creatieve daad, zo is satire de
uitdrukking geworden van misgenoegen, zenuwtrekken en zelfs
gekkenwerk. [26: Kernan, The Plot of Satire, 118.]
in t kort, wy worden het gootsteengat van alle Natien. Door de
Calamek van Verginy- of Swietcentsche bladeren zyn wy gelyk aan de
Indianenen (sic); door de Koffi aan de Turken; door de Thee aan de
Chineezen; door de Chocolaat aan de Spanjaarts; door Brandewyn aan
de Moskoviters; door Rynsch Wywater aan de Duitschen; en door
zoeten Wyn aan de Franschen. Wy loopen als Vastenavondszotten met
lange Japansche Tabbaarden (); wy galopperen als Parthen; wy
tuimelen over de Aktiesteenen als wispelturige Gaulen of
raauvleesch verslindende Britten; en, om ons volmaakt aan alle
Natien, zelfs tot de Joden toe, te egaliseren, loopen wy, gelyk
wanhopende Sauls met Duivelbanders en Waarzeggers
Raatplegen.[footnoteRef:27] [27: Weyerman, De Rotterdamsche Hermes,
5 juni 1721.]
Hoewel deze kenschets niet direct zal worden gedentificeerd met
subtiliteit, is de waarde van de spiegel die deze, misgenoegzame,
wereld zo wordt voorgehouden wel degelijk hoog. We zullen het dan
wellicht niet eens zijn met de wereld zoals de satiricus die ons
voor houdt, maar om de satirische drang en de daaruit voortkomende
expressie te denigreren tot een inferieur niveau, laat de mens tot
in de kern iets over zichzelf onthullen.[footnoteRef:28] In
dezelfde lijn schrijft Giambattista Vico in zijn New Science met
zijn beschrijving van het metafoor dat zijn origine heeft in het
menselijk lichaam en de geest: this imaginative physics shows that
man becomes all things by not understanding them (Homo non
intelligendo fit omnia).[footnoteRef:29] In deze zin zou het zo
zijn dat Jacob Campo Weyerman, wanneer hij lage technieken gebruikt
om Hermanus van den Burg zo effectief mogelijk in het lichamelijk
groteske verderf te storten, juist verwordt waarvan hij gebruik
maakt wanneer hij nalaat de lezer kenbaar te maken dat hij wel op
de hoogte is in de reflectie op zijn eigen werk. [28: Test, Satire
and Art (1991), 5. ] [29: Giambattista Vico, New Science, Book II,
Section II, Chapter II (1725) (Maart 2001)
http://archive.org/stream/newscienceofgiam030174mbp/newscienceofgiam030174mbp_djvu.txt
(23 januari 2014), 405.]
De disambigue boodschap volgens Edward Said, it has no reserve
capital: [satire] brings to the surface all [it] has to say, speelt
open kaart. In nmaal verspeelt satire al het kruit en daarom kan
het zich niet permitteren om een inaccurate of ambivalente
boodschap te brengen om het bedoelde publiek mee te krijgen. Een
van de voorwaarden die Northrope Frye geeft is dan ook dat satire
moet moraliseren om zo een gevoel van rechtmatigheid, een ethische
boodschap, aan het publiek mee te geven.[footnoteRef:30] De
verbinding tussen boodschap en publiek is hierbij van groots
belang. Het is de door Hutchinson beschreven band tussen het
ethisch argument en de esthetische tekst die, wanneer genegeerd,
uiteindelijk de zwakste schakel kan zijn. Weyerman speelt welzeker
open kaart en kanonneert Van den Burg met alle soorten lichamelijke
onjuistheden die men maar kan verzinnen. Een zedelijke beschrijving
is het allerminst. Van den Burg wordt op satirische wijze
gereduceerd tot een onooglijk gedrocht dat, mocht hij op magische
wijze onder het juk van zijn impotentie vandaan kunnen kruipen en
een nakomeling verwekken, verzopen zal moeten worden direct nadat
hij door zijn Afrikaanse negermoeder ter aarde geworpen is. [30:
Kernan, Alvin B., Aggression and Satire: Art Considered as a Form
of Biological Adaption in: Brady, Palmer (ed.), Literary Theory and
Structure. Essays in Honor of William K. Wimsatt (New Haven 1973),
14.]
"Waarschouwing! Het schynt dat de Afrikaansche vruchtbaarheit in
het voortbrengen der Monsters zich heeft neergezet by Pampus; want
voorziende dat Argus, haar Gunsteling, zonder een mannelyk oir na
te laten, delogeren kon, baart, of liever gezegd werpt zy aldaer
een' mismaakten Diogenes die zyne eerste intrede doet zonder
vinding, konst, natuur, of oordeel. Hermes oordeelt het raatzaam te
zyn, dat Wanschepsel in zyn eersten wedloop als een andere Faton te
stuiten, te blixemen, en in het Y te verzuipen."[footnoteRef:31]
[31: Weyerman, De Rotterdamsche Hermes, 240. ]
Kernan stelt dat indien de maakbaarheden en beelden die de
mythevorming omranden zaken zijn die mensen schuwen, dat de
satiricus dan een paardenmiddel in handen heeft. Wanneer hij zijn
vijanden publiekelijk aan de schandpaal nagelt of in ieder geval
neerpent als zijnde materialisaties van datgene dat de mens in zijn
algeheel als wanstaltig ondervindt, dan maakt het niet uit hoe
verschrikkelijk het instrumentarium, of het metafoor, is. In dat
geval zullen de, in de sociale conventies inherente, barricades
weggenomen zijn om de agressie in deze vorm gerechtvaardigd te
laten zijn.[footnoteRef:32] Dit is echter niet het geval in de
aanvallen van Weyerman aan de persoon van Van den Burg. Het is meer
een persoonlijke vendetta van waaruit hij opereert, en daarmee kan
men niet spreken van satire zoals zijn, in de klassieke tijd
gestoelde, leermeesters dat wel deden en eventueel beter onder de
knie hadden. Een duidelijk overwicht op Van den Burg bracht het ook
niet, aangezien deze laatste Weyerman nauwelijks van een repliek
voorzag.[footnoteRef:33] [32: Kernan, The Plot of Satire, 127.]
[33: Groenenboom, De Rotterdamse Woelreus, 91-92.]
De satiricus als auteur valt heilige huisjes aan. Hij heeft een
verlangen om datgene wat gehaat of gevreesd wordt aan te vallen of
omver te stoten. De satiricus heeft de macht om met een treffende
zwaai een man op zijn knien te dwingen. Zie hierbij het voorbeeld
van Edmund Curll die wat (grammaticale) correcties wordt
ingepeperd. John Marston stelde al over zichzelf: I cannot choose
but bite.[footnoteRef:34] En dat er gebeten, of gehapt wordt door
satirici wordt wel duidelijk aan de hand van de hoeveelheid aan
pamfletten, schimpschriften en ronduit direct aanvallende
persiflages er werden geproduceerd, hedendaags zijn, en nog zullen
worden gemaakt. Abusievelijke woorden kunnen echter wel zeer zwaar
vallen. Denkt maar eens aan pesterigheden jegens kleine kinderen
die daar veel langer last van hebben dan die keer dat ze in een
donkere hoek van het schoolplein in elkaar geslagen zijn. Woorden
kunnen zulks haat met zich meebrengen die meer steken dan een mes
ooit zou kunnen doen. Om ervoor te zorgen dat een duel dat
gevochten wordt door middel van kwaadspreken niet verwordt tot een
oorlogsveld waarbij de levensloop van een of ander beslecht wordt
zal er een bepaalde manier van spel aangebracht moeten worden. Deze
speelsheid draagt bij aan verzachting. In de woorden van George
Test, making a (true) point without offending too
much.[footnoteRef:35] We kunnen in een dergelijk geval spreken van
een vorm van esthetische agressie. [34: Wiener, Dictionary of the
History of Ideas, Vol. V, 211.] [35: Test, The Plot of Satire, 4.
]
Zo komen de verschillende personen ook in beeld zoals Freud het
stelde. Ter bescherming van de auteur tegen deze negatieve kanten
van het argument zijn er andere actoren die met bepaalde
eigenschappen blaam op zich nemen voor hetgeen er gebeurd. De
mooiste voorbeelden hiervan zijn natuurlijk Voltaires Candide en
Erasmus Zotheid.
Weyerman en de ontplooiing van de Rotterdamsche Hermes
Hermes is voornemens Argus niet meer te geesselen, te meer, door
dien het waereltkundig is dat die Knaap als een Salamander op gif,
als een pokmeester op kwik, en als een Diokletiaan op bloemkool
subsisteert, en by gevolg irreparabel wort; maar hy wil hem veel
liever eens ter week met eene satyne yzere handschoen een weinig
kittelen.[footnoteRef:36] Jacob Campo Weyerman [36: Jacob Campo
Weyerman, De Rotterdamsche Hermes. Behelzende een Schat van zeer
geestige en kortswylige Aanmerkingen over het gedrag van der
hedendaagsche Waerelt (Amsterdam 1980), 4 september 1721.]
Aldus schrijft de auteur van de Rotterdamsche Hermes, Jacob
Campo Weyerman (1677-1747), op 4 september 1721, in de laatste
editie, over zijn aartsrivaal Hermanus van den Burg (Argus). Schoon
een maand later vliegen de demasculinisaties Argus al weer om de
oren. Het voornemen een weinig te kittelen is na driendertig dagen
gesneuveld.De opstap naar het worden van de satiricus is het werk
van Weyerman bij de Amsterdamsche Courantier. Hier leert hij, door
op pad te gaan en nieuws te vergaren, hoe een courant aan zijn, al
dan niet waarheidsgetrouwe, nieuwsberichten komt. Jacob Campo
Weyerman voorzag in zijn levensonderhoud door te schilderen en te
schrijven. Hij leefde van zijn kunstenaarschap. Dit leverde hem het
label broodschrijver op. Aan het begin van de achttiende eeuw
diende deze term negatief opgevat te worden. Schrijven deed men
voor de eer. Gewin zou immers leiden tot bevooroordeeld schrijven
om er zoveel mogelijk, financieel of prestigieus, profijt uit te
trekken. Weyerman stierf in de Haagse Gevangenpoort, waar hij kwam
te zitten na een succesvol proces van de Nederlandse staat aan zijn
adres vanwege de dreigende publicatie van Enthusiasmus, bestaende
in eenige aanmerkingen weegens d'overeencomst tussen de Roomse
inquisitie en d'Oostindische maatschappij.[footnoteRef:37] [37: Het
werk is kortstondig uitgegeven, maar al snel weer van de markt
geweerd. Naar alle waarschijnlijkheid was dit in 1738. ]
Met de Rotterdamsche Hermes (1720-1721) begon Weyerman zijn
carrire als periodiekschrijver. Weyerman karikaturiseerde vanuit
het perspectief van Hermes, de zoon van Zeus en Maia (voor de
Romeinen is dit Mercurius), hetgeen hem in staat stelde als
boodschapper op te treden en zo zichzelf, te pogen, te vrijwaarden
van accreditatie. Een van de hoofddoelen van de Rotterdamsche en
later ook de Amsterdamsche Hermes (1721-1723) was om de
contemporaine nieuwsstromingen te voorzien van commentaar en dit op
een luchtige wijze, voorzien van ironie en scherts, te presenteren.
Ivo Nieuwenhuis (2014) stelt in zijn Onder het mom van satire.
Laster, spot en ironie in Nederland 1780-1800 dat satire een manier
behelst om dingen te zeggen of tonen die afwijkt van zowel de
conventionele artistieke als de traditionele journalistieke vorm
van uiten.[footnoteRef:38] [38: Ivo Nieuwenhuis, Onder het mom van
satire. Laster, spot en ironie in Nederland 1780-1800 (Amsterdam
2014) 216. ]
Jacob Campo Weyerman verdiende al voor de Rotterdamsche Hermes
zijn brood als kunstenaar. In de inleiding van Verlokkend Ooft.
Proeven over Jacob Campo Weyerman (1985) verhaalt H.M. de Blauw
over het leven van Weyerman.[footnoteRef:39] In Breda groeide
Weyerman op. Zijn leven is een aaneenschakeling van omzwervingen
door de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, Engeland,
Schotland en Duitsland, om alleen de belangrijkste te noemen. Als
bloemschilder probeerde Weyerman in zijn levensonderhoud te
voorzien, zowel in Engeland in opdracht van de graaf van Carlisle
op Castle Howard als in Rotterdam door het geven van zijn werk als
onderpand voor een stevige lening.[footnoteRef:40] In zijn
autobiografie beschrijft Weyerman zijn tochten over het platteland
van Duitsland, zijn overtocht naar Engeland en zijn terugkeer in
Breda. Uiteindelijk wortelde de kiem van zijn schrijverschap in het
koffiehuis Van Schoonenberg waar hij het werk van Hermanus van den
Burg onder ogen kreeg.[footnoteRef:41] [39: Peter Altena, Willem
Hendrikx e.a., Verlokkend Ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman
(Amsterdam 1985) 11-15.] [40: Altena, Hendrikx, Verlokkend Ooft
(1985) 14, 22.] [41: Jacob Campo Weyerman,De levens-beschryvingen
der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen, deel 4,
(s Gravenhage, 1769) 409-475.]
Op een tyd wasJakob Campo Weyermangezeten in het Koffihuis van
Schoonenberg, tot Rotterdam, en las de kourant welstaanshalve, toen
hem den Koffihuisknegt een papier aanbood, getytelt den
Amsterdamsche Argus. Hy doorliep dat schrift met nieuwsgierige
blikken, doch bevont het een raats beslag t zamen geflanst uit
Duivelshoeks aardigheeden, en kruyers zinspreuken noch wel zo
walchlyk als mostaart en room. Zeeker Argus gezinde vroeg den
Konstschilder, of hy het beter zou maaken en hy antwoorde van ja,
voor t minst meer behaaglyk aan de smaak van de beschaafde weerelt.
s Maandags daar aan volgende zei hem een vrient, dat den schryver
van dat papier eenige beleedigende aanmerkingen had gemaakt op zyn
Persoon, gevolglyk hy nu gerechtiglyk was bevoegt om de pen op te
vatten. Dat zal geschieden, sprak den ligtgeraakte Konstenaar,
alhoewel ik ducht dat die lompert zich naamaals zal beroemen, dat
ik myn pen heb getrokken tegens een schim.[footnoteRef:42] [42:
Weyerman, De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders
en konst-schilderessen (1769).]
Hermanus van den Burg (1682-1752) was de reeds succesvolle
auteur van de Amsterdamsche Argus (1718-1722) die naast zijn werk
als tapper zich bezighield als vertaler, toneelschrijver en hekel-
en gelegenheidsdichter. Dit werk werd, aldus H.M. de Blauw niet
alleen in Nederland, toch zelfs tot aan het Russische hof gelezen
en besproken.[footnoteRef:43] De titel van Van den Burgs periodiek
Argus lokte Weyerman uit om de gewezen rivaal, Hermes, aan te nemen
als boodschapper voor zijn berichten in de Rotterdamsche Hermes.
[43: Deze verwijzing naar het Russische hof was overigens niet
louter een positieve zaak. Door geruchtmakende uitspraken over de
Russische Tsaar werden later en plein public verschillende
geschriften van Van den Burg verbrand. Het risico dat schrijvers in
die tijd immer liepen was over de schreef te gaan in hun
uitlatingen en daarvoor publiekelijk aan de schandpaal genageld te
worden, vaak figuurlijk, soms ook letterlijk.]
De polemiek die Jacob Campo Weyerman gedurende een aantal jaar
zou voeren met Hermanus van den Burg had zijn mythische grondvest
in de Io-mythe, hetgeen afgebeeld wordt in de titelprent alvorens
iedere uitgave van zowel de Rotterdamsche als de Amsterdamsche
Hermes. Zeus (Juper) veranderde Io in een koe om te verbergen voor
zijn vrouw Hera, dat hij een affaire met Io had gehad. Hera stuurde
de 100-oogige Argus om een oogje in het zeil te houden, waarop Zeus
Hermes vroeg deze grote bewaker de kop af te hakken. Weyerman
positineerde zichzelf als Hermes om zo, met behulp van zijn fluit
(Weyermans proza) de reus Argus (Hermanus van den Burg) in slaap te
sussen en hem de kop af te hakken. Om zijn positie in het
schrijverslandschap te consolideren beschimpte Weyerman Van den
Burg in de derde editie van de Rotterdamsche Hermes.
Hermes verwondert zich dat () de scherpzinnige Argus () zijn
zwadder heeft uitgespogen op een verdienstig Acteur van den
Amsterdamschen Schouwburg. Moet hy dagelyks erger en bitterder taal
voeren, en dat zoo welluidend en met zulke vloeiende expressien,
als of hy het alles uit een Westfaals Manuscript, ten overstaan van
de Herren Scholtus, Pharhr und Kofter, had getranslateert? () t is
waaragtig iets raars, als een Lunatique voor Achitophel tscheep
komt () en in alles Lucifer nabootst; want nu schrapt hij weer met
de stompe Crayon van kwaatsprekenheit een gebrekkige, en niet naar
Origineel zwemende, Schets op zyn weekelykschen papiere vlieger
naar een Man, aan wie de verlichtste Kenners () het verdiende
plaudite van een uitmuntende Acteur op het Theater, en het karakter
van een aangenaam persoon in conversatie hebben
gegeven.[footnoteRef:44] [44: Weyerman, De Rotterdamsche Hermes
(1980), 20 september 1720.]
En in rijm vervolgt Hermes aan het einde van het nummer:
Gelyk het ongediert van padde of slek / Der Schuimgodinne krans
met een' bekwylden bek / Bezevert, doch geen' stam of schorsse kan
verbyten, / Zoo is 't ook met het stomp gebit / Van Argus, die
altoos op 's Mans verdiensten vit. / Doch nimmer zal de deugt door
Afgunsts tanden slyten. / Ach! kon ik Ninev als Jonas in deze Eeuw
/ Eens dwingen tot berou en zynen waan verpletteren!() Doch, Argus,
't is vergeefs in al dit vuil te dabberen. / Neen; Hermes wil zich
niet met oudwyfs pap beslabberen. / Want schoon hy van den put uws
geests geen einde ziet, / 't Is modder, Argus, en in 't minst de
diepte niet: / Des moet der Joodenvloek het dier den nek
verkrachten, / Dat eertyts u beschonk met inkt, papier en
schachten.[footnoteRef:45] [45: Weyerman, De Rotterdamsche Hermes
(1980), 20 september 1720.]
Van meet af aan werd in de teksten van Weyerman de manier van
schrijven van Van den Burg neergezet als modder gooien, als bot
schrijven of als een onverdiende aanval op een verdienstig
medemens. De stompe crayon en niet naar origineel zwemende, Schets
waren aanvallen op de kwaliteit van het werk van Van den Burg. Door
meerdere edities van zowel de Rotterdamsche als de Amstermdamsche
Hermes heen echode verschillende soorten van deze aanvallen. Van
den Burg nam zich voor relatief veel afstand te bewaren, zoals uit
de onderstaande passage blijkt, en daarom zullen zijn replieken in
deze scriptie niet in aanmerking genomen worden.
(...) zulks wy u verzoeken nooit te verwachten dat ik op dezen
Straatwachter zal schelden ofte smalen, of aan zyn oogmerk zal
voldoen door hem stoffe tefournerenvan met my te konnen kyven, want
ik ben van nature genegen, wanneer ik, waar het ook zy, een nydig
mensch ontmoet, al meesmuilende, terwyl ik hem voorby gaa, myne
ogen te sluiten; enemethodedie my ook natuurlyk eigen schynt,
wanneer ik onvermeidlyk een drekhoop moetpasseren, want also ik ze
schuw om hare besmettende vuiligheit, behouw ik 'er geen de
allerminsteideavan; schoon 'er onvermeidlyk myne ogen moesten op
vallen; zulks kunje verzekerd zyn, dat ik Lof noch Laster my zal
aantrekken, en den ouden tret gaan, doch wel zorge dragen dat
niemant eenspasquillantsPapier om het myne zal tragten te lezen:
die myn gelyk met een nydig oog beschouwt, en my te Loufwaart of
aan Ley poogt voorby te zeilen, is daar toe natuurlyk bevoegt, en
't staat hem vry alles by te zetten wat mast en kiel kan houwen,
maar dat hy 't er niet late op aankomen, indien hy waant dat ik een
bylegger zal maken, en hemoccasie fournerenvan de Have zyner
begeerte te bestevenen;[footnoteRef:46] [46: Altena, Hendrikx,
Verlokkend Ooft (1985) 242.]
De polemiek tussen Argus en Hermes was in redelijke mate
eenzijdig. Het was veelal Hermes die Argus beschimpte en Argus die
zich weerhield van repliek. Dat was ook een logische gevolgtrekking
van de posities die de beide heren innamen. Jacob Campo Weyerman
was de nieuwkomer die nog zijn plaats moest veroveren en daardoor
niet veel te verliezen had. Hermanus van den Burg kon echter met
antwoorden zijn sparpartner niet overtuigen op te geven en kon
daardoor louter verliezen. Het was zeker niet in het beste interest
van Van den Burg om een bylegger [te] maken, en [Hermes] occasie
fourneren om voort te bouwen.
Aan de andere kan van het spectrum maakte Weyerman in met zijn
Echo des Weerelds ook hele staten belachelijk. De satire omtrent de
Britse handel in Wint-Assurantin is hier het voorbeeld van. Na de
Spaanse Successieoorlog zaten de Britten, evenals de Fransen, met
een enorme schuld vanwege de zeeoorlog. Om dit probleem op te
lossen richten een aantal mannen, John Law (Schots econoom), Robert
Knight (kassier de nieuw opgerichte compagnie), John Aislabie
(Minister van Financin), en Edmund Waller (schoonzoon van
Aislabie), de South Sea Company op. Dit was een
investeringsmaatschappij die de schulden van de oorlog opkocht en
heruitgaf in de vorm van aandelen. Door een vast dividend van de
staat zeker te stellen, door een akkoordje met de (Tory) minister,
wisten de heren een groep investeerders aan te trekken op basis van
de belofte dat er winst gemaakt zou gaan worden in de handel met de
kolonin.Het principe van de zwendel lag hem erin dat de betrokkenen
handelden op de markt met voorkennis en zo grote pakketten aandelen
onder de waarde kochten en direct verkochten met grote winst en dat
zij willens en wetens mensen lieten investeren in een maatschappij
waarvan zij vanaf het begin wisten dat deze nooit winst zou gaan
maken. Dit alles was een enorme speculatiehandel en een zeepbel die
dan uiteindelijk ook uit elkaar spatte in het jaar 1720. De
agressie van de gedupeerden, vanuit verschillende landen, zorgden
voor een gretig lezerspubliek voor eenieder satiricus. En aangezien
Weyerman schreef voor het geld kon hij deze zwendel niet aan zijn
pen voorbij laten gaan. Weyerman schrijft in zijn Echo des Weerelds
dat schrijven niet gebeurd ter Liefde van hun Tydgenooten, en dat
zy enkelt doelen om die te luchten, te onderwyzen, ofte vermaaken,
het is onwaar, en hun voorgeeven is valsch, zy pompen om het Hoofd
boven het Water der Nootzaakelykheyt te houden, het Geld is de
Lens, en Eygenbaat is bet wachtwoort aller
Schrijvers.[footnoteRef:47] [47: Weyerman, Echo des Weerelds, 19
oktober 1725.]
De Senaat van Venetien heeft den HeerLawdoen aankondigen, om ten
eersten, niet alleen uit hunne Hooftstat, maar ook uit hun gebiet
tedelogeeren. Die waerdige Nakomelingen van den
grootenAntenorbehandelen die Persoon volgens de doorgekonfyte
regelen van eene wiskonstige staatkunde; want een diergelyke karper
als d'HeerLawzou somtyts zulke vervaarlyke holen in de zilvere
Vyvers van hunne Edelen delven, dat de tegenwoordige tydt, ja zelfs
de toekomende die nauwelyks zoude konnen stoppen. Die Persoon heeft
van zyne bekwaamheit al te veele blyken gegeven om die bekwaamheit
nietgesuspecteertte maken. Alle hunne Raatsluiden zyn niet altoos,
gelyk deServiter fra Paolo d'Escarpi, voor den eeuwigen welstant
van hunne Republyk: die wakkereMinisterheeft haar meer voordeelen
toegebragt dan d'ingebeelde Runtvleesch-smulders; en eene
diergelykeNegotieaan een wyzeNatie, die Hermes voor als noch vreemt
is en blyven zal: wantScandalum magnatumis vry erger dan een wys
Man zonderReligie, een Jongeling zonder gehoorzaamheit, eene Vrou
zonder eer, een Heer zonder deugt, of een Vorst zonder
gerechtigheit.[footnoteRef:48] [48: Weyerman, Echo des Weerelds, 23
november 1725.]
Belangrijk in deze passage is, naast het door het slijk halen
van John Law, het stuk over Scandalum Magnatum. Tegenwoordig staat
dit bekend als laster en was toen, net als nu, een erg serieuze
aantijging. Omdat Weyerman vreest wat de Nederlandse staat hem kan
aandoen verzwijgt hij aantijgingen jegens de staat en haar
ambtenaren. In het geval van Engeland kan het wel aangezien dit
land en de mensen te ver van hem weg zijn om justitieel invloed te
kunnen hebben. Dat deze vrees voor beschuldiging van laster gegrond
is wordt duidelijk in 1738, wanneer Weyerman voor het Nederlandse
gerecht gedaagd wordt vanwege de uitingen die hij gedaan heeft in
zijn Enthusiasmus, bestaende in eenige aanmerkingen weegens
d'overeencomst tussen de Roomse inquisitie en d'Oostindische
maatschappij. Vanwege smaadschriften laster wordt Weyerman
veroordeelt tot levenslange gevangenisstraf. Weyermans leven was
doorspekt met allerlei satirische uitingen, van hyperbolen tot
aanvallen op de man. Hij zorgde ervoor dat eenieder die het,
financieel, waard was om aangevallen te worden wel een of ander op
zijn rekest kreeg. Het blijft echter een man die zichzelf ook
tegensprak en hoewel geen enkel artiest het verdient om gevangen
gezet te worden door de dingen die hij produceert geeft het wel
enigszins blijk van evenwicht dat Weyerman in het gevang
eindigd.
Hermes verzoekt denAutheurvan zekereMissive, hem korteling ter
hant gestelt, en waarin een Schimpdicht tegens den HeerLawwas
ingesloten, in het toekomende wegens hem van diergelyke rampzalige
presententedesisteeren; want voor eerst is d'uitvinding vol spatten
en gallen; de Vaerzen zyngestropieertgelyk d'InvalidesvanChelsea;
en de conclusieis zoodelikaatals 't geluit van een openstaande
Magazynpoort, die op 't onvoorzienst door een' herfststorm wort
toegebonst. Indien die Zangers, die hem eertyts by de Morgenstar
hebben vergeleken, voornemens zyn hun' Afgod te ontgoden, dat zy
hem ten minsten in min aanstootelyker
termenverdoemen.[footnoteRef:49] [49: Weyerman, Rotterdamsche
Hermes, 13 maart 1721. ]
Weyerman denuncieerde immers ook eenieder die exact hetzelfde
deed als hij. In moderne termen zouden we stellen dat zo iemand een
heilig boontje is, waarmee weinigen veel medelijden zullen
hebben.
Conclusie
Satire heeft als belangrijkste basis de principes van de
retorica, zoals de uiteengezet zijn door Aristoteles. In de jaren
90 van de twintigste eeuw begon men te twijfelen aan die basis en
probeerde men een nieuwe kijk te introduceren die meer nadruk legde
op de open interpretatie van de satire. Wanneer we onderzoek doen
naar satire in de achttiende eeuw is het mijns inziens nog steeds
in ieder geval een goed begin om met de retorica te beginnen. Ten
eerste vanwege de achttiende-eeuwse retorical turn die plaats vond.
Geschiedkundig onderzoek leunt hevig op de contextgevoelige
informatie en aangezien de laatzeventiende-eeuwse en
beginachttiende-eeuwse auteurs zelf teruggrepen op de klassieken
kan er geen degelijk historisch onderzoek plaats vinden zonder deze
retorische technieken in ogenschouw te nemen.Voorts is het een
interessante tekstmatig aspect dat het gebruik van het vraagteken
in deze vormen van satirische periodieken anders is dan het
tegenwoordige gebruik. Helaas kan ik hier, academisch gezien, niet
verder uitweiden over dit fenomeen gezien mij de taalkundige basis
ontbreekt. Laat mij volstaan door te zeggen dat het vraagteken
mid-tekst wordt gebruikt en dat dit in de tegenwoordige tijd nimmer
meer gebeurd. Het effect van dit gebruik is dat retorische vragen
(degenen die geen antwoord behoeven) beter tot zijn recht komen en
een tekst krachtiger maken zonder deze te onderbreken. Verder
behoeft het vraagteken niet altijd een antwoord. Het is in enkele
gevallen namelijk geen vraag die het vraagteken midden in de zin
aangeeft, maar een opstap naar een duidelijke stellingname. Het kan
in deze trend gezien worden als de pauzes die ook in muziekstukken
alomtegenwoordig zijn. Het wegnemen van het geluid van het
narratief om zo harder een argument te kunnen
poneren.[footnoteRef:50] [50: Zie voor het voorbeeld Rotterdamsche
Hermes van 20 februari 1721. ]
In het onderzoek naar Jacob Campo Weyerman en aan de ene kant
zijn polemiek met Hermanus van den Burg en aan de andere kant zijn
ageren jegens de Britse windhandel komen de retorische technieken
in enigerlei mate naar voren. Zo maakt Weyerman veelvuldig gebruik
van metaforen en laat hij zijn eigen persoon weg uit de tekst door
middel van een objectieve boodschapper (subject) die een weg baant
door de wereld van eigenaardigheden. Wel is het zo dat Weyerman tot
een sociale groep behoort die zijn pen gebruikt om van te leven, de
broodschrijver. Hiermee is Weyerman geen gerespecteerd burger, maar
meer een uitwaseming van een kritische maatschappij die behoefte
heeft om allerhande agressie gereguleerd zijn intrede te laten
doen.Jacob Campo Weyerman leeft van zijn pen en laat er geen
onduidelijkheid over bestaan wat hij probeert te zeggen. Door
nieuws aan te grijpen uit kronieken en spectatoren waarin bekende
mensen fouten maken kan Weyerman een lezerspubliek aan trekken.
Weyerman heeft de kracht om zijn publiek te overtuigen, terwijl
hetgeen hij effectief zegt louter bestaat uit meningen. In deze zin
beheerst Weyerman de basis, namelijk het retorisch instrument. Hij
zou dan ook een goede schrijver kunnen zijn. De verwoording van
zijn standpunten echter verraadt dat Weyerman niet geeft, in zijn
satirische periodieken althans, om het vertellen van een gedegen
verhaal. Liever geeft Weyerman zijn (on)gezouten mening en valt hij
thans eenieder aan die probeert in deze zelfde trend mee te liften
of om een en hetzelfde te plegen te zeggen. De conclusie die we dan
ook moeten trekken op basis van wat Weyerman gepubliceerd heeft is
dat hij een rioolschrijver is, in de moderne zin van het woord.
Literatuurlijst
Primaire bronnenWeyerman, Jacob Campo, De Rotterdamsche Hermes.
Behelzende een Schat van zeer geestige en kortswylige Aanmerkingen
over het gedrag van der hedendaagsche Waerelt (Rotterdam 1720-21),
tevens online raadpleegbaar via
http://www.dbnl.org/tekst/weye002rott01_01/.
Weyerman, Jacob Campo, Den Amsterdamschen Hermes zynde een
historisch, poetisch, en Satyrisch verhaal van de zotheden der
voorby zynde, der tegenwoordige, en der toekomende Eeuw; benevens
eenige liefdens gevallen, staatkundige Coffihuis opmerkingen, en
Courant-perioden. (Amsterdam 1722).
Weyerman, Jacob Campo, Den Echo des Weerelds, door Jakob Campo
Weyerman: Ernstig en Vermaakelyk, In Onrym en in Rym. Omne in
prcipiti vitium stetit. Juven. Satira. 1. (Amsterdam 1726), online
raadpleegbaar via
http://books.google.nl/books?id=4klbAAAAQAAJ&dq=intitle%3Aecho%20inauthor%3Aweyerman&hl=nl&pg=PP8#v=onepage&q&f=false.
Weyerman, Jacob Campo, De Doorzigtige Heremyt, Bespiedende door
zynen verrereykende Verrekyker, In het Geheymste van zyne KLUYS, de
verborgenste Gebreken der Menschen: Ende dezelve op eene Geestige,
en Aangename wys ren toon stellende (s-Gravenhage 1728-29), online
raadpleegbaar via
http://books.google.nl/books?id=UVlbAAAAQAAJ&dq=intitle%3Aheremyt%20inauthor%3Aweyerman&hl=nl&pg=PA185#v=onepage&q&f=false.
Secundaire bronnenAltena, Peter, Hendrikx, Willem, Het
verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman (Amsterdam
1985).
Casser, P., Der Raum Westfalen in der Literatur des 13. bis 20.
Jahrhunderts, in: Der Raum Westfalen. Bd. II, 2: Untersuchungen zu
seiner Geschichte und Kultur (Berlin 1934) 1-32.
Deen, Femke, Onnekink, David, e.a. (ed), Pamphlets and Politics
in the Dutch Republic (Leiden 2011).
Dryden, John, An essay on the original and progress of satire
(2002),
http://www.english.gsu.edu/~mbrown/Texts/Dryden/DRYDEN_DISCOURSES_ON_SATIRE_AND_EPIC_POETRY.pdf
(22 januari 2014).
Elliot, Robert C., The Power of Satire: Magic, Ritual and Art
(Princeton 1960).
Freud, Sigmund, Wit and Its Relation to the Unconscious, III
(New York 1916) (Augustus 2010), http://www.bartleby.com/279/3.html
(14 november 2013).
Frye, Northrop, Anatomy of Criticism. Four Essays (Princeton
1957).
Griffin, Dustin, Satire. A critical reintroduction (Kentucky
1994).
Groenenboom, Elly, De Rotterdamse Woelreus. De Rotterdamsche
Hemes (1720-21) van Jacob Campo Weyerman: Cultuurhistorische
verkenningen in een achttiende-eeuwse periodiek (Amsterdam
1994).
Highet, Gilbert, The Anatomy of Satire (Princeton 1962).
Kernan, Alvin B., Aggression and Satire: Art Considered as a
Form of Biological Adaption in: Brady, Palmer (ed.), Literary
Theory and Structure. Essays in Honor of William K. Wimsatt (New
Haven 1973).
Kernan, Alvin B., The Plot of Satire (New Haven 1965).
Nieuwenhuis, Ivo B., Onder het mom van satire. Laster, spot en
ironie in Nederland 1780-1800 (Amsterdam 2014), (proefschrift).
Onnekink, David, De Bruin, Renger, De Vrede van Utrecht (1713)
(Hilversum 2013).
Outram, Dorinda, The Enlightenment (Cambridge 1995).
Regan, Shaun, Pranks, Unfit for Naming: Pope, Curll, and the
Satirical Grotesque, in: The Eighteenth Century, (Philadelphia
2005) Vol. 46, I.
Probyn, Clive T., Jonathan Swift: The Contemporary Background
(Manchester 1978).
Seidel, Michael, Satiric Inheritance. Rabelais to Sterne
(Princeton 1979).
Spurr, John, Style, Wit and Religion in Restoration England, in:
The Nature of the English Revolution Revisited (Woodbridge
2013).
Test, George A., Satire. Spirit and Art (Tampa 1991).
Van Vliet & De Niet (ed.), Registers mededelingen van de
Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 1 t/m 17 (1978-1994)
(Amsterdam 1995).
Vico, Giambattista, New Science, Book II, Section II, Chapter II
(1725) (Maart 2001)
http://archive.org/stream/newscienceofgiam030174mbp/newscienceofgiam030174mbp_djvu.txt
(23 januari 2014).
Weber, Max, Politik als Beruf,' Gesammelte Politische Schriften
(Muenchen, l921)
Wiener, Philip P. (ed.), Dictionary of the History of Ideas:
Studies of Selected Pivotal Ideas (New York 1973-74) I-V.
Jacob Campo Weyerman,De levens-beschryvingen der Nederlandsche
konst-schilders en konst-schilderessen, deel 4, (s Gravenhage,
1769) wed. E. Boucquet, 409-475
http://www.weyerman.nl/weyerman/autobiografie/ (20 februari
2014).
3