Landschappen met toekomstwaarde Cultuurhistorische karakteristiek van de nationale landschappen
VoorwoordMet de vaststelling van de Nota Ruimte door de
Tweede Kamer heeft Nederland er twintig nationale
landschappen bij. Stuk voor stuk landschappen,
waarvan we allemaal al lang weten dat ze bijzonder
zijn, maar die nu ook als zodanig erkend zijn.
Die erkenning is meer dan alleen een eervolle
vermelding. Het is ook een opdracht aan alle
betrokkenen. Het beleid voor de nationale land-
schappen is er op gericht de landschappelijke
kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en
waar mogelijk te versterken, zonder de ontwikke-
lingskansen uit het oog te verliezen. Het gaat
immers ook om het bereiken van een vitaal en
leefbaar platteland.
De provincies staan nu voor de taak om het beleid
voor deze gebieden verder uit te werken. Het Rijk
stelt hiervoor middelen beschikbaar in het kader
van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).
Binnen het ILG worden afzonderlijke middelen op-
genomen, die bedoeld zijn om een cultuurimpuls te
geven aan de nationale landschappen. Daarnaast
stelt het Rijk kennis beschikbaar voor het gebieds-
gericht beleid. Deze brochure maakt daar deel
van uit.
De cultuurhistorische betekenis heeft zwaar
meegewogen bij de selectie van de nationale land-
schappen. De streekeigen geschiedenis heeft in ieder
gebied tot een ander landschap geleid en daarmee
bijgedragen aan de grote verscheidenheid van ons
land. Deze brochure schetst een beeld van de
belangrijkste cultuurhistorische ontwikkelingen
en benoemt de ‘dragers’ van het landschap. De
provincies zijn nu aan zet om deze informatie te
benutten als een kans voor de ruimtelijke ont-
wikkeling.
De Raad voor het Landelijk Gebied merkte in
zijn brief over de Nota Ruimte onlangs op:
“Het is van groot belang dat het landschap als erf-
goed nu ook op de waarde wordt geschat die het econo-
misch heeft, voor Nederland als toeristisch land en als
vestigingsplaats voor internationale ondernemingen,
maar ook voor het kennen en beleven van de eigen
identiteit en geschiedenis door 16 miljoen Nederlanders.
Het landschap verdient een wervend beleid, dat niet
alleen regels stelt aan hoe om te gaan met het landschap,
maar vooral inspireert en kansen biedt om nieuwe
ontwikkelingen op een harmonische wijze in verband
te brengen met het verleden.”
Met deze brochure wordt een bijdrage geleverd
aan de totstandkoming van landschappen waarin
het goed wonen, werken en recreëren is en waarin
de historische en ruimtelijke verscheidenheid tot in
lengte van jaren gewaarborgd is. Deze brochure heet
‘Landschappen met toekomstwaarde’, het is aan ons
allen om dat waar te maken!
Frank Strolenberg
Projectleider Belvedere
Belvedere is een initiatief van de ministeries
van VROM, LNV, V&W en OCW.
3
InhoudI Inleiding 5
II Cultuurhistorische karakteristiek van de nationale landschappen 91 Groene Hart 102 Middag-Humsterland 183 Noordelijke Wouden 214 Zuidwest-Friesland 245 Drentse Aa 286 IJsseldelta 327 Noordoost-Twente 358 Graafschap 389 Achterhoek 4110 Gelderse Poort 4411 Veluwe 4812 Rivierengebied 5213 Arkemheen-Eemland 5614 Noord-Hollands Midden 6015 Hoeksche Waard 6516 Zuidwest-Zeeland 6917 Groene Woud 7518 Heuvelland 7919 Nieuwe Hollandse Waterlinie 8320 Stelling van Amsterdam 86
III Behoud door ontwikkeling; Inspiratie voor ruimtelijke opgaven 89
4
In de Nota Ruimte zijn twintig gebieden in
Nederland aangewezen als nationaal landschap. De
Nota Ruimte geeft van deze gebieden slechts een
globale begrenzing en een korte karakterisering van
de kernkwaliteiten, en vraagt de provincies deze
nader uit te werken. Deze brochure wil daaraan een
bijdrage leveren. Van alle nationale landschappen is
een cultuurhistorische karakteristiek opgenomen,
plus een beschrijving van de belangrijkste fysieke
dragers van het landschap. Daarmee wordt een beeld
geschetst van de ruimtelijke diversiteit en historische
gelaagdheid van de nationale landschappen en wordt
een onderbouwing gegeven van de (inter)nationale
betekenis van deze gebieden. De informatie kan
worden gebruikt als hulpmiddel bij het concreet
begrenzen van de nationale landschappen in de
streekplannen, bij het uitwerken van de kern-
kwaliteiten en bij het ontwikkelen van integrale
uitvoeringsprogramma’s.
Nationale landschappen zijn gebieden ‘met
internationaal zeldzame of unieke en nationaal
kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samen-
hang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve
kwaliteiten’. De cultuurhistorische kwaliteit en
betekenis van het landschap is een onlosmakelijk
onderdeel van de landschappelijke kwaliteit als
geheel. Niet voor niets vallen negentien van de
twintig nationale landschappen geheel of ten dele
samen met Belvederegebieden; alleen voor de
Hoeksche Waard geldt dat niet. Laatstgenoemd
gebied is in deze brochure opgenomen, hoewel de
Tweede Kamer bij het ter perse gaan nog geen
uitspraak heeft gedaan over de definitieve status van
de Hoeksche Waard.
Het beleid voor de nationale landschappen, die
deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, is
gericht op het behouden, duurzaam beheren en waar
mogelijk versterken van de landschappelijke kwali-
teit en de daarmee verbonden waarden. ‘Behoud
door ontwikkeling’ is het uitgangspunt van het beleid
voor de nationale landschappen. De gebieden gaan
dus allesbehalve ‘op slot’; het beleid biedt ruimte
voor ontwikkeling, waaronder de opvang van de
eigen bevolkingsgroei. Behoud van het niet-stedelijke
karakter en een ontwikkeling die zich richt op de
versterking van de specifieke kwaliteiten van het
gebied staan echter voorop.
‘Behoud door ontwikkeling’ is sinds 1999 ook het
uitgangspunt van het beleid dat is vastgelegd in de
Nota Belvedere. Met dit beleid stimuleert het rijk het
realiseren van ruimtelijke kwaliteit en identiteit door
het beter benutten van de cultuurhistorie bij de plan-
vorming, het ontwerp en de uitvoering van ruimte-
lijke plannen. Daarbij gaat het er om de ontstaans-
geschiedenis van dorpen, steden en landschappen
‘leesbaar’ te houden en gelijktijdig de kansen te
benutten om een nieuwe tijdslaag aan het landschap
5
Inleiding foto’s: Wim
van der E
nde en
Dré van
Marrew
ijk
Ook door de provincies zijn in de afgelopen jaren
vele initiatieven ontplooid om het ontwikkelings-
gericht benutten van de cultuurhistorie in het
ruimtelijke beleid vorm te geven. In vrijwel alle
provincies zijn uitgebreide inventarisaties uit-
gevoerd, is provinciaal cultuurhistorisch beleid
ontwikkeld, heeft de vertaling plaatsgevonden van
het cultuurhistorisch beleid in het streekplan en zijn
handvatten ontwikkeld om de uitvoering van het
beleid te faciliteren. Ook zijn vele concrete plannen
ontwikkeld of reeds in uitvoering gebracht om de
kwaliteit van de ruimte verder te verbeteren door het
expliciet benutten van cultuurhistorische waarden.
Daarnaast heeft ook een institutionele versterking
plaatsgevonden door de instelling van erfgoed-
huizen. De nieuwe opgave om het beleid voor de
nationale landschappen nader uit te werken kan
derhalve een vliegende start maken, doordat gebruik
kan worden gemaakt van een solide organisatorische
en kennisinfrastructuur en van ervaring in concrete
projectsituaties.
Deze brochure loopt niet vooruit op de invulling
van de uitvoeringsprogramma’s die voor de nationale
landschappen worden opgesteld. De verantwoorde-
lijkheid daarvoor ligt bij de provincies en zal in
samenwerking met onder andere gemeenten, water-
schappen en private, uitvoerende partijen gestalte
krijgen. Iedere provincie kent daarbij zijn eigen
karakteristieke ruimtelijke problemen en kansen, en
het past geheel in de lijn van het Belvederebeleid dat
daarvoor regiospecifieke oplossingen gevonden
worden.
Dat neemt niet weg dat er ruimtelijke vraag-
stukken zijn die op meerdere plaatsen spelen;
vraagstukken die betrekking hebben op de econo-
mische revitalisering van het landelijke gebied, de
uitbreiding van kleine kernen, het vasthouden en
toe te voegen. Cultuurhistorische waarden spelen
immers een belangrijke rol bij de identiteitsbepaling
en de belevingswaarde van plaatsen en landschappen,
en vormen tevens een basis voor sociaal-economische
ontwikkeling. Cultuurhistorie is in de Belvedere-
benadering daarom geen ‘sta-in-de-weg’, maar een
conditie en kans voor een kwalitatieve en gebieds-
specifieke ontwikkeling.
Om het Belvederebeleid tot een succes te maken,
staan een aantal middelen ter beschikking: het
initiëren van voorbeeldprojecten zoals het nationaal
project Nieuwe Hollandse Waterlinie en het Limes-
project; het faciliteren van de planvorming door het
beschikbaar stellen van cultuurhistorische informatie
en toepassingskennis via de Kennisinfrastructuur
Cultuurhistorie (KICH) en de Belvedere-website;
en de subsidieregeling Belvedere. Daarnaast stelt het
rijk Belvederemiddelen beschikbaar via de investe-
ringsbudgetten ISV en ILG. Voor de opstelling en
uitvoering van de uitvoeringsprogramma’s voor de
nationale landschappen wordt vanaf 2005 jaarlijks
2,25 miljoen euro uit de Belvederemiddelen beschik-
baar gesteld voor ILG, teneinde de provincies in staat
te stellen het Belvederebeleid te realiseren.
6
bergen van overtollig oppervlaktewater, het aan-
leggen van ecologische verbindingen, het beheer
van landschapselementen of het versterken van de
recreatieve potenties. Over dergelijke ruimtelijke
opgaven en de bijdrage die daaraan vanuit cultuur-
historisch perspectief kan worden geboden, zijn in
de afgelopen jaren verspreid door het land studies
verricht en plannen gemaakt met een financiële
bijdrage van de subsidieregeling Belvedere. De werk-
wijze en resultaten van deze projecten zijn vaak in
meerdere situaties toepasbaar, of kunnen als bron
van inspiratie dienen bij ruimtelijke opgaven elders
in het land. Om de resultaten van deze ‘voorbeeldige’
projecten voor een ieder beschikbaar te stellen, is de
Belvedere-website ingericht, toegankelijk via
www.belvedere.nu. Aan het eind van deze brochure
treft u hierover meer informatie aan.
Leeswijzer
De opbouw van de gebiedsbeschrijving van de
nationale landschappen is steeds als volgt:
_ de Introductie is, inclusief de opsomming onder
het kopje kernkwaliteiten, overgenomen uit de
Nota Ruimte (p.k.b. deel 3 (kabinetsstandpunt),
hoofdstuk 3) en in enkele gevallen enigszins
aangepast of aangevuld. Voor de Hoeksche Waard
is een nieuwe beschrijving gemaakt
– de cultuurhistorische karakteristiek is een
bewerking, actualisering en/of aanvulling van de
gebiedsbeschrijving uit de Nota Belvedere (bijlage
Gebieden),
– datzelfde geldt voor de Fysieke dragers waarin de
meest karakteristieke cultuurhistorische gebieds-
kenmerken samengevat worden.
In enkele gevallen – waarin het nationaal landschap
niet of in mindere mate samenvalt met Belvedere-
gebieden – is de tekst geheel nieuw. De teksten zijn
afgestemd met de beleidsmedewerkers cultuur-
historie van de provincies.
De informatie in deze brochure biedt een handvat bij
de uitwerking van het provinciaal ruimtelijk beleid.
Om de brochure in omvang beperkt te kunnen
houden, is afgezien van een lijst van verklarende
termen. In plaats daarvan wordt verwezen naar het
Glossarium Nederlandse landschap op:
www.geocities.com/capitolhill/senate/7232/nl/
home.htm
De precieze definitie van de gehanteerde indeling
in archeologische perioden is te vinden op
www.archeologienet.nl/tijds_periode/index.htm
Gebruikte Literatuur
– Brief van de Raad voor het Landelijk Gebied (nr. RLG 04706) aan de Vaste Commissie voorVROM met vijf boodschappen over de kamer-behandeling Nota Ruimte, 23 november 2004.
– Ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ, 2004:Nota Ruimte. Ruimte voor Ontwikkeling. p.k.b. deel 3 (kabinetsstandpunt).
– Ministeries van OCW, VROM, LNV en VenW, 1999.Belvedere, beleidsnota over de relatie cultuurhistorieen ruimtelijke inrichting. Inclusief bijlage Gebieden.
7
8
1 Groene Hart
2 Middag-Humsterland
3 Noordelijke Wouden
4 Zuidwest-Friesland
5 Drentse Aa
6 IJsseldelta
7 Noordoost-Twente
8 Graafschap
9 Achterhoek
10 Gelderse Poort
11 Veluwe
12 Rivierengebied
13 Arkemheen-Eemland
14 Noord-Hollands Midden
15 Hoeksche Waard
16 Zuidwest-Zeeland
17 Groene Woud
18 Heuvelland
19 Nieuwe Hollandse Waterlinie
20 Stelling van Amsterdam
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
10
Groene Hart
1
Veenweidelandschap bij Bodegraven.
Kernkwaliteiten
Hollands-Utrechts veenweidegebied
π grote mate van openheid
π strokenverkaveling met hoog
percentage water : land
π veenweidekarakter
Plassengebied
π besloten oeverwal met vele
buitenplaatsen
π open veenplassen
π veenweidekarakter
De Waarden
π verkavelingspatroon
π groen karakter door beplante dijken
en kades
π grote mate van openheid
foto: Pan
dion; P
eter van B
olhuis
Cultuurhistorische karakteristiek
Hollands-Utrechts veenweidegebiedHet Groene Hart behoort grotendeels tot het
landschap van de veenontginingen, in mindere mate
tot de droogmakerijen. Dit veengebied wordt
doorsneden door de Utrechtse Vecht, de Oude Rijn,
de Hollandse IJssel, de Lek en de Waal. Het
overgrote deel van het gebied is ná ca. 1000 AD in
cultuur gebracht, in een ‘golf’ van georganiseerde,
systematische ontginningen. Initiatiefnemers van
deze omvangrijke ontginningen waren de graaf van
Holland en de bisschop van Utrecht.
De ontginningen werden uitgezet vanaf een
natuurlijke (rivier, veenstroompje) of kunstmatige
ontginningsbasis (weg, wetering). Min of meer haaks
daarop werden sloten gegraven om het veen te
ontwateren en de kavels te begrenzen. De
boerderijen werden gesitueerd op de kop van de
kavels bij de ontginningsbasis. Op deze wijze
ontstonden lange boerderijlinten met daarbinnen
soms komvorming bij de kerk. In verdichte vorm
zijn deze polderlinten nog altijd sterk bepalend voor
het nederzettingspatroon van het Groene Hart.
Bij de ontginningen werd veel gebruik gemaakt
van een standaardcontract tussen landsheer en
ontginner, de zogeheten ‘cope’, die uitging van vaste
maten (95/115m x 1250m of de dubbele lengte).
Omdat de ontginningen tegen het afstromend water
uit naburige gebieden aan de zij- en achterkanten
van kaden werden voorzien, ontstonden in de cope-
gebieden (nu nog te traceren aan plaatsnamen als
Oukoop, Nieuwkoop, Teckop) regelmatige
ontginningsblokken. Waar met minder vaste maten
werd ontgonnen kwamen onregelmatiger blokken
tot stand. Als de ontginning werd uitgezet vanuit een
kronkelend riviertje konden gerende verkavelings-
patronen het gevolg zijn.
Nog in de Middeleeuwen kwamen uit de
ontginningsblokken als waterstaatkundige eenheden
de polders tot stand en daarmee was de hoofdlijn van
de huidige landschappelijke structuur een feit.
Het landschap van het Groene Hart heeft een
bijzonder kenmerkende opbouw: de basismodule is
het langgerekte weideperceel, soms direct teruggaand
op de middeleeuwse ontginning (of bestaand uit
samengevoegde oorspronkelijke percelen), begrensd
door sloten. De afwateringseenheid is de daarop
volgende laag: de polder omgeven door dijken en
kaden. In en aan de rand van de polders liggen de
van oorsprong agrarische nederzettingen. Op knoop-
punten van land- en waterwegen zijn stadjes en
steden ontstaan. In contrast met het open polderland
hebben de dorpen een vrij besloten karakter door erf-
en wegbeplantingen. Het silhouet van de bebouwing
- met als markant punt de dorpskerk - en de beplan-
ting begrenst vaak de open ruimtes van de polders.
De boezemwateren liggen vaak hoger dan het
omringende land dat door inklinking sterk is gedaald.
Buitengewoon kenmerkend is daarmee het (zicht-
baar) gedifferentieerde waterpeil in het gebied,
variërend van het laagste polderpeil tot het peil waar-
op het overtollig water in het gebied geloosd wordt
op de rivier.
Binnen dit gemeenschappelijke stramien zijn
verbijzonderingen te onderscheiden: enerzijds
deelgebieden met een gedeeltelijk afwijkende
karakteristiek, anderzijds deelgebieden waarin de
genoemde kenmerken in bijzonder hoge mate
voorkomen. Afwijkend is bijvoorbeeld het gebied
rond de Kagerplassen dat pas vanaf de 13de eeuw
werd ontgonnen. Dit lage en moerassige gebied werd
doorsneden door kronkelende veenstromen als
(Oude) Ade, Warmonderleede en Zijl. Het patroon
11
Introductie
Het nationaal landschap Groene Hart bestaat uit drie met elkaar samenhangende delen: hetHollands-Utrechts veenweidegebied, het gebied van de Waarden en het Plassengebied, met elk huneigen, gedeeltelijk gemeenschappelijke, gedeeltelijkgebiedsspecifieke kwaliteiten.
Het Groene Hart wordt doorsneden door grotereen kleinere rivieren die de deelgebieden in afzonder-lijke eenheden verdelen. Deze worden gevormddoor een configuratie van polders waarbinnen hetlanggerekte smalle weideperceel veelal de land-schappelijke ‘basismodule’ is. De open ruimtes vande polders worden omzoomd door vaak metopgaande beplanting begroeide dijken en kaden ende bijbehorende lintdorpen en waterlopen. Hetlandschap is op veel plaatsen open en groots. Wateris in het Groene Hart dominant aanwezig in detalloze sloten, vaarten, weteringen, kanalen, merenen plassen.
In het noordelijk en oostelijk deel van het gebiedliggen belangrijke cultuurhistorische waardenbehorend bij respectievelijk de Stelling vanAmsterdam (opgenomen op de UNESCO-lijst vanwerelderfgoed) en de Nieuwe Hollandse Waterlinie.Beide zijn als nationaal landschap 19 en 20afzonderlijk in deze brochure beschreven.
Een deelgebied waar de karakteristieken van de
Hollands-Utrechtse veenontginningen zeer compleet
voorkomen is Zoeterwoude-Weipoort, met goed
bewaarde boerderijlinten, een uitwaaierende veen-
verkaveling en enkele droogmakerijen. Bijzondere
elementen in dit geheel zijn twee kerkepaden en de
‘landscheiding’, de grens tussen twee hoogheem-
raadschappen.
Het gebied van Nieuwkoop-Harmelen is een
veenontginningslandschap van Europese betekenis.
Het is een schoolvoorbeeld van de 12de en 13de
eeuwse cope-ontginningen en tegelijk ook het
grootste aaneengesloten voorbeeld daarvan in
Nederland. Daar komt bij dat de omgeving van
Nieuwkoop een compleet overzicht biedt van de
landschappelijke successie van de veenontginningen:
in de Middeleeuwen ontgonnen en verkaveld land,
half en geheel verveend gebied (Nieuwkoopse
Plassen) en het uiteindelijke stadium van de droog-
makerijen.
Bebouwing komt in het gebied bijna uitsluitend
voor in de vorm van lintbebouwing waarvan de
structuur duidelijk wordt bepaald door de agrarische
verkaveling. Buiten de dorpen, de boerderijerven en
een aantal beplante kades en wegen is het landschap
zeer open. In de Meijepolder zijn de eeuwenoude
kaden beplant met hakhout (essen, knotwilgen).
Kasteel de Haar vormt met het bijbehorende dorp
Haarzuilens een bijzondere landgoedenclave in deze
omgeving.
De archeologische waarden binnen het veen-
gebied liggen vooral in de (laat-)middeleeuwse
ontginningsassen waaraan ophogingen/terpen
liggen, die een waardevol bodemarchief vormen.
Diep onder het veenpakket bevindt zich het pleisto-
cene dekzand waarop zich bewoningssporen uit de
Mesolithische en Neolithische perioden kunnen
12
Tiendweg in de polder Heeswijk.
foto
: Wim
van
der
En
de
Polsbroek; wetering met aan
weerszijden bebouwing.
foto
: Wim
van
der
En
de
van de verkavelingen is mede daardoor nogal
onregelmatig. De Kagerplassen bestaan uit natuur-
lijke meren - een zeldzaam gegeven in het Groen
Hart - die dateren van vóór de ontginning en uit
meren die door oeverafslag en erosie van oude veen-
stromen zijn ontstaan. Opvallend is de zuidwest-
noordoost oriëntatie van de plassen, die voortvloeit
uit de overheersende windrichting. In het gebied
komt de hoogste concentratie voor van poldermolens
in relatie met kleinschalige polders van West-
Nederland.
bevinden. Dankzij de afdekkende veenpakketten zijn
deze resten over het algemeen goed geconserveerd,
maar tegelijkertijd moeilijk detecteerbaar.
Langs de Oude Rijn liggen oeverwallen die tot de
eerste permanent bewoonde gebieden van Zuid-
Holland behoren. De bewoning gaat tenminste terug
tot in de IJzertijd. In de Romeinse Tijd volgde de
grens van het Romeinse Rijk (Limes) de Oude Rijn.
Romeinse versterkingen lagen bij Vleuten, Woerden,
Zwammerdam, mogelijk bij Bodegraven, Alphen en
Leiden. Vaak gingen deze castella vergezeld van
burgerlijke nederzettingen, waar handel plaatsvond
tussen de lokale bevolking en de soldaten in de
garnizoenen. Recente vondsten van Romeinse
schepen en de Romeinse grensweg in onder meer
Leidsche Rijn en Woerden getuigen van de transport-
functie over en langs de (Oude) Rijn.
Diezelfde Oude Rijn, met name tussen Alphen
en Leiden, heeft in de laatste twee eeuwen een
belangrijke transportfunctie gekregen voor
verschillende vormen van industriële bedrijvigheid
langs de oevers van de rivier.
PlassengebiedHet gebied aan weerszijden van de Vecht wordt
gekenmerkt door een divers landschapspatroon: de
Vecht met oeverwallen, het direct daaraan grenzende
veenweidegebied en daarachter plaatselijk droog-
makerijen. In het oosten begrenst de stuwwalzoom
van de Utrechtse Heuvelrug dit deel van het
nationaal landschap.
Vanaf de 9de eeuw werden de uitgestrekte venen
aan weerszijden van de Vecht ontgonnen. In eerste
instantie werd het gebied benut voor akkerbouw;
later, toen de grond daarvoor te sterk was
ingeklonken, kwam veeteelt op.
Vanaf de 16de eeuw begon men, na winning aan
de oppervlakte, veen weg te graven van onder de
waterspiegel. De winning was bedoeld voor de
brandstofvoorziening (turf) voor de sterk groeiende
stedelijke bevolking. Door het vergraven ontstonden
grote plassen als de Vinkeveense en Loosdrechtse
Plassen. Karakteristieke landschapselementen zijn
hier de legakkers, petgaten, ontginningsassen met
een gespaard randje bovenland en waaiervormige
verkavelingspatronen. Na de vervening zijn ook weer
plassen drooggemalen. De resulterende droog-
makerijen, zoals de Polder Béthune, zijn te
herkennen aan de lage ligging en de rationele
indeling met rechte wegen en een gelijkmatig
verkavelingspatroon.
13
Opgraving Romeins schip in
Woerden.
foto: Wim
van der E
nde
Molen de Blauwe Wip aan de
Oostvaart, een boezem die op de
Oude Rijn loost.
foto: Wim
van der E
nde
De zone langs de Vecht en rond ’s-Graveland
herbergt een concentratie aan landgoederen en
buitenplaatsen van Europese cultuurhistorische en
landschappelijke betekenis, met waardevolle oude
tuinen, parkbossen en soms ook overtuinen. In die
gevallen beschikten de landgoederen over servituten
(erfdienstbaarheden, een last waarmee een stuk
grond (erf) is belast ten gebruike en ten nutte van
een erf dat aan iemand anders toebehoort) die het
vrije zicht op de overzijde van de rivier beschermden.
Reeds in de Middeleeuwen werden langs de
Vecht kastelen en ridderhofsteden gebouwd. In de
17de en 18de eeuw werden deze omgevormd tot
buitenplaatsen toen rijke Amsterdamse kooplieden
van Weesp tot Utrecht buitenplaatsen aanlegden met
prachtige tuinen en parken. Ook rond ’s-Graveland
ontstond in de 17de eeuw een complex van buiten-
plaatsen. Hier vonden eerst ontzandingen plaats ten
behoeve van de stadsuitleg van Amsterdam. Aan het
oostelijk eind van de percelen is daardoor een
hoogteverschil ontstaan, oplopend tot zo’n drie à vier
meter. Tegen het einde van de 18de eeuw zijn veel
buitens in verval geraakt en omgezet in weiland.
Langs de Vecht ligt een reeks gave dorpen zoals
Oud-Zuilen, Loenen en Nigtevecht. Ter hoogte van
Abcoude - Nigtevecht sluit de Nieuwe Hollandse
Waterlinie (gebied 19) aan op de Stelling van
Amsterdam (gebied 20).
Archeologisch is het gebied interessant omdat op
de oeverwallen en stroomruggen, bewoningsresten
uit de IJzertijd en later liggen. De vestigingskeuze
werd bepaald door de relatief hoge ligging van deze
rivierafzettingen en door de bevaarbare rivier zelf.
De aanwezigheid van vroeg-middeleeuws materiaal
duidt op de aanvang van de ontginning van het
aanliggende veengebied, geïnitieerd vanuit de stad
Utrecht.
De WaardenLopikerwaard en Krimpenerwaard
De Krimpener- en Lopikerwaard vormen wat
landschapsbeeld en schaal betreft een duidelijk
begrensde landschappelijke eenheid. Beide waarden,
die voornamelijk uit veen bestaan, worden begrensd
door de Hollandse IJssel en de Lek. De Krimpener-
waard ligt ten westen, de Lopikerwaard ten oosten
van de Vlist. Beide waarden vormen met elkaar het
grootst aaneengesloten veenweidegebied van
Nederland.
14
Breukelen, Huize Rupelmonde
aan de Vecht.
foto
: Wim
van
der
En
de
De karakteristieke lange en smalle kavels van
beide waarden zijn typerend voor de middeleeuwse
veenontginningen, waaronder de cope-ontginningen
(zie hierboven), met het bijbehorende nederzettings-
patroon. De wat hoger gelegen, stevigere grond langs
de Hollandsche IJssel diende in eerste instantie als
uitgangspunt voor de lange kavels en het sloten-
stelsel, dat loodrecht op de rivier lag en het veen-
moeras ontwaterde. Ook de oevers van de andere
rivieren en de later gegraven weteringen dienden als
basis voor ontginningen.
In de Krimpenerwaard is sprake van meerdere
bewoningslinten en een verkavelingspatroon in
meerdere richtingen (met Vlist als beschermd
dorpsgezicht). Een afwijkende morfologie heeft
Bergambacht dat gebouwd is op een donk. Ten
zuiden ervan ligt een tweede donk, waarop rond
1250 een slot werd gebouwd. Na een brand verrees
hier de boerderij ’t Slot.
In de Lopikerwaard liggen slechts enkele, zeer
langgerekte bewoningslinten, langs de Benschopper-
wetering en de Lopikervaart. Afgezien van de stede-
lijke gebieden van Montfoort en IJsselstein is het
bewoningspatroon daardoor in oost - west richting
gelegen, de bijbehorende agrarische verkaveling is
steeds noord - zuid gericht.
Het centrale deel van de waarden werd het
laatst ontgonnen. Omdat het veen te kleiïg was om
geëxploiteerd te worden, heeft vervening nauwelijks
plaatsgevonden.
Bijzonder voor de Waarden zijn de lange, rechte
tiendwegen. Vermoedelijk zijn deze kades aangelegd
om een deel van het land in het voorjaar eerder
droog (en dus bruikbaar) te maken. Een tweede
typerende element zijn de achtergrenzen van de
ontginningen, de zogeheten landscheidingskaden.
De archeologische component van de laat-middel-
eeuwse ontginning bestaat vooral uit reeksen
huisterpen die voor een groot deel aan de lint-
bebouwing gekoppeld zijn, maar ook als verlaten
nederzettingen (o.a aan De Loet) aanwezig zijn.
Resten van prehistorische bewoning zijn hier aan-
wezig of te verwachten op donken (pleistocene
rivierduinen), die deels geheel door het veen zijn
afgedekt, ten dele echter net boven het veen
uitsteken. Ook fossiele, door veen en klei afgedekte
riviersystemen herbergen zeer goed bewaarde resten
uit Neolithicum en Bronstijd. De feitelijke kennis
van dit bodemarchief is door de relatief diepe ligging
nog beperkt.
Alblasserwaard en Vijfheerenlanden
Ook het open landschap van de Alblasserwaard
en Vijfheerenlanden heeft de typische kenmerken
van de West-Nederlandse veenontginningen. Het
gebied wordt in ongeveer oost-westrichting door-
sneden door zeer lange lintvormige ontginnings-
assen. Het beloop is veelal bochtig, omdat ze zijn
ontstaan langs oude veenstromen. Voorbeelden zijn
Oud Alblas-Bleskensgraaf en Giessenburg-
Muisbroek-Hoornaar. Kenmerkend voor deze
polderlinten is de dubbele bewoningsstructuur met
de veenstroom of vaart in het centrum. Vaak ligt aan
weerszijden, direct achter de lintbebouwing, nog een
‘voorwetering’. Min of meer loodrecht op de
ontginningsassen liggen de lange smalle percelen,
aan de achterkant begrensd door een (achter)-
wetering en/of kade. Het gebied wordt aan de noord-
en zuidzijde begrensd door de dijken en lint-
bebouwing langs de Lek en de Merwede. De laat-
middeleeuwse dorpsstructuren zijn herkenbaar aan
de reeksen huisterpen; in de linten staan waardevolle
boerderijen.
Aan de noordwestkant van de Alblasserwaard ligt
Kinderdijk, nog steeds het belangrijkste uit-
wateringspunt van de waard. Het uitwaterings-
15
Merkstenen in Ottoland.
foto: Dré van
Marrew
ijk
16
complex bestaat uit molens (gebouwd tussen 1740 en
1882), boezems, kades, sluizen en andere elementen.
Principe van het systeem is het opmalen door de
molens van water van de lage naar de hoge boezem
en vervolgens naar de Lek. De molens zijn nu buiten
gebruik, maar de hoge boezems hebben nog steeds
een bergingsfunctie. Kinderdijk is als Werelderfgoed
aangewezen door de UNESCO.
In de Vijfheerenlanden, een overgangszone van
het veenweidelandschap van de Zuidhollandse
waarden naar het Gelderse rivierenlandschap, liggen
meer grote stroomruggen en zandige oeverwallen
dan in de Alblasserwaard. Het landschap is minder
weids en open dan in de andere waarden. Het hart
van de Vijfheerenlanden laat een sterke land-
schappelijke eenheid zien door een strakke indeling
met zeer rechte langgerekte ontginningsdorpen. Het
noordelijke deel heeft een tamelijk besloten karakter
door grienden, populierenbossen, houtsingels,
boomgaarden en beplante kaden. Het zuidelijk
gedeelte grenst aan het Lingegebied (zie gebied 12)
en maakt deel uit van de Nieuwe Hollandse Water-
linie (gebied 19).
De oudste sporen van bewoning in het gebied
dateren uit het Mesolithicum en zijn aangetroffen op
de donken die zeker tot het eind van het Neolithicum
bewoond bleven. Voor de bewoningsmogelijkheden
waren ook de toenmalige, nu verlaten en door veen
afgedekte riviersystemen van groot belang. Meer
naar het westen dateert de bewoning voor zover
bekend vooral uit het Laat Neolithicum. In het
westelijk deel van de Alblasserwaard ligt bovendien
een kreekruggensysteem dat vóór de Romeinse Tijd
is ontstaan en vele resten van nederzettingen uit die
periode herbergt. Op de meer oostelijke oeverwallen
en stroomruggen loopt de bewoning op veel meer
plekken door tot in de Romeinse Tijd en de Vroege
Middeleeuwen.
Lakenvelder runderen in de
polder Lakerveld.
foto
: Wim
van
der
En
de
Krimpenerwaard; omgeving van
Stolwijk
foto
: Wim
van
der
En
de
17
Fysieke dragers
Hollands-Utrechts veenweidegebied
– het veenpolderlandschap met kenmerkende strokenverkaveling,
openheid en weidsheid, oude veenstromen, hoog gelegen
boezemwateren en laaggelegen weteringen en sloten,
– de hoofdstructuur van de (cope-)ontginningen, dat wil zeggen
de ontginningsassen met de boerderij- en dorpslinten, de
perceelsrichtingen en -vormen en het verschil tussen voor-, zij-
en achterkant van de ontginning,
– de kenmerkende polderindeling met een groot aantal dijken en
kades,
– de dorpslinten, vaak bestaande uit reeksen huisterpen, met een
besloten karakter door aanwezige erf- en wegbeplantingen,
– de vele molens en historische boerderijen,
– veenontginningen met grillige blokverkaveling in de omgeving
van de Kagerplassen,
– enkele gave droogmakerijen als de Zoetermeerse Meerpolder,
– bijzondere elementen als kerkepaden, tiendwegen, gerende en
knikkende percelen, (huis)terpjes, eendenkooien en smalle
polderwegen omzoomd door knotwilgen,
– het landgoed en kasteel de Haar met het bijbehorende dorp
Haarzuilens,
– bij Nieuwkoop de complete successie van het veenlandschap,
met veenontginningen, veenstromen, legakkers en petgaten,
uitgeveende plassen en droogmakerijen,
– de oeverwallen van de Oude Rijn met bewoningsresten uit de
IJzertijd tot de Vroege Middeleeuwen, maar ook de complete en
goed-geconserveerde infrastructuur van de Romeinse Limes,
– het kreekruggenlandschap bij Weipoort waarop bewonings-
resten vanaf de IJzertijd (kunnen) voorkomen,
– de industriële bebouwing, in het bijzonder langs de Oude Rijn
tussen Alphen en Leiden.
Plassengebied
– de Vecht met aangrenzende oeverwallen:
- het gedeeltelijk besloten en parkachtige karakter van de
oeverwallen en stroomruggen van de Vecht,
- de cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle oude
buitenplaatsen,
- de structuur en het karakter van de diverse beschermde stads-
en dorpsgezichten,
- de gedeeltelijk waardevolle bebouwing: boerderijen, molens,
gemalen, sluizen, bruggen, fabrieken, dorpsbebouwing,
- bewoningsresten en sporen vanaf de IJzertijd,
- de diverse middeleeuwse kasteelterreinen.
– ’s-Graveland:
- de cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle oude
buitenplaatsen, de ontzandingen, wasserijen, kleine bebouwing
en karakteristieke dorpsgezichten.
– het veenweidelandschap:
- de zeer lange opstrekkende verkavelingen, soms in waaiervorm
en de karakteristieke lintbebouwing langs ontginningsassen
(Loosdrecht, Westbroek) met waardevolle boerderijen,
- de cultuurhistorisch waardevolle verveningsrestanten, plassen
en petgaten,
- de restanten van eendenkooien, jaagpaden, kaden en
weteringen,
– de verschillende onderdelen van de Nieuwe Hollandse
Waterlinie.
De Waarden
– het veenweidelandschap met als specifieke kenmerken:
- de visuele openheid en weidsheid,
- de landschappelijke opbouw van intensief gebruikte voorkanten
van de ontginning (de ontginningsassen) en minder intensief
gebruikte achterkanten,
- de veelal tweezijdige lintbebouwing langs de weteringen en de
Vlist met onder meer reeksen van huisterpen en waardevolle
boerderijen,
- de lange, smalle graslandpercelen,
- het stelsel van evenwijdige sloten en (kruisende) weteringen
met bijbehorende sluizen, bruggen, gemalen, molens en fossiele
molengangen,
- reeksen huisterpen die een overblijfsel vormen van de
middeleeuwse nederzettingsstructuur,
- kenmerkende elementen als tiendwegen, kaden, dijken en
eendenkooien,
– het rivierdijklandschap met rivierdijken, karakteristieke
bewoningslinten waaronder specifieke dijkbebouwing,
dijkmagazijnen, sluizen, verhoefslagingspaaltjes, e.d.,
– de beschermde gezichten van Gouda, Vlist en Schoonhoven,
– de Alblasserwaard met:
- de langgerekte dubbele bebouwingslinten met een oude
veenstroom of wetering in het centrum en waardevolle
boerderijen,
- Kinderdijk: het molencomplex met negentien molens
(oorspronkelijk twintig) met ronde stenen grondzeilers,
achtkantige houten grondzeilers en een houten wipmolen en
het gehele bijbehorende watersysteem met boezemwateren,
kaden en dergelijke,
- fraaie stads- en dorpsgezichten van Kinderdijk, Nieuwpoort,
Ameide en Noordeloos,
- het kreekruggensysteem in het westen van de Alblasserwaard
met bewoningsresten uit de Romeinse Tijd,
– de Vijfheerenlanden met:
- het overgangslandschap van een veenweidegebied naar het
Gelderse rivierengebied,
- de langgerekte ontginningsdorpen met waardevolle
boerderijen en (in het noordelijk deel zeer regelmatige)
strokenverkaveling met vele beplantingselementen en
eendenkooien,
– de Diefdijk met twee forten van de Nieuwe Hollandse
Waterlinie,
– donken en met latere afzettingen afgedekte riviersystemen als
dragers van bewoning uit het Neolithicum tot en met de
Bronstijd,
– de oeverwallen van de riviersystemen met bewoning van
Neolithicum tot Vroege Middeleeuwen.
18
Middag-Humsterland
2
Terpdorp Ezinge met het Reitdiep.
Kernkwaliteiten
π het reliëf, gevormd door terpen,
kwelderruggen en dijken
π het onregelmatige
blokverkavelingspatroon
π de grote mate van openheid
foto: Pau
l Paris
Cultuurhistorische karakteristiek
Het terpen- of wierdengebied behoort in
historisch-geografisch opzicht geheel tot het
noordelijk zeekleilandschap dat ruim 25 eeuwen
continue bewoningsgeschiedenis herbergt. Het
wierdengebied is daarmee een van de oudste,
doorlopend bewoonde cultuurlandschappen van
Europa. Binnen het wierdengebied neemt Middag-
Humsterland een bijzondere plaats in; zowel het
beeld als de structuur van het landschapstype zijn
hier gaaf bewaard gebleven. Het gebied, een
combinatie van twee voormalige kweldereilanden
(Middag en Humsterland), doorsneden door geulen
(Reitdiep, Kommerzijlsterdiep) en prielen en de
voormalige boezem van de Lauwerszee, bevat
daarmee een schat aan (pre)historische informatie.
Vanwege de cultuurhistorische waarde van het
landschap is Middag-Humsterland door Nederland
op de voorlopige lijst van Werelderfgoed geplaatst.
De landschappelijke kenmerken zijn tot op heden
gebaseerd op de geomorfologie van het natuur-
landschap dat aan het (huidige) cultuurlandschap
voorafgaat: op kwelders, prielen en geulen. Daaraan
herinneren het stelsel van hoofdwaterlopen (groten-
deels vroegere geulen), een onregelmatige klein-
schalige blokverkaveling (op enkele plaatsen ook een
radiale verkaveling) met bijbehorend karakteristiek
slotenpatroon (gedeeltelijk vroegere prielen),
bebouwing op terpen en veelal grillige wegen. De
wierden met hun beplanting liggen als ‘eilanden’ in
de open ruimte. Veel dorpsterpen gaan terug tot in
de IJzertijd en bevatten daardoor een schat aan
archeologische gegevens. Ze geven een zeer
compleet beeld van de culturele, sociaal-economische
en ecologische ontwikkeling van de gemeenschap die
hier geleefd heeft. Nederzettingen uit de IJzertijd en
Romeinse Tijd die niet zijn uitgegroeid tot terpen
kunnen goed bewaard zijn gebleven in de onder-
grond, afgedekt door zeeklei.
De oudste wierdenreeks, Oostum - Garnwerd -
Feerwerd - Ezinge - Saaksum, duidt nog altijd de
toenmalige kustlijn aan. Rond het jaar 1000 begon
men actief in te grijpen in de waterstaatkundige
situatie met de aanleg van dijken. Het eerst werden
Middag en Humsterland bedijkt, twee eilanden
ontstaan door inbraken vanuit de Lauwerszee. Aan
de resten van de ringdijk rond Humsterland (ca. 20
km) is nog goed te zien dat het gebied rond Niehove
en Oldenhove ooit een eiland was. In 1192 vestigden
de Cisterciënzers zich in Aduard. Zij hebben een
groot stempel op het gebied gedrukt met hun
ontginningsactiviteiten, gepaard gaande met de
aanleg van voorwerken, inpolderingen en ingrepen
in de waterhuishouding. In de periode na 1945 is een
aanzienlijk deel van het historisch dijkenpatroon
afgegraven.
19
Introductie
Dit buitengewoon open, oude wierdelandschapis zeer typerend voor de ontstaansgeschiedenis vanhet noordelijke zeekleigebied. Door de aanwezig-heid in gave staat van elementen als terpen,kwelderruggen en voormalige geulen en deonregelmatige blokverkaveling op basis van hetstelsel van voormalige wadgeulen zijn deontginnings- en gebruiksgeschiedenis van Middag-Humsterland aan het huidige landschap goed af telezen. Niet alleen binnen Nederland, maar ookinternationaal gezien is het gebied daardoorzeldzaam.
20
Fysieke dragers
– de wierden, met een schat aan archeologische waarden, als
afspiegeling van het leven in een periodiek overstroomd
kustlandschap, goed bewaard in relatie tot elkaar en in relatie tot
het omringende landschap, met daarbinnen de wierdenreeks
Oostum - Garnwerd - Feerwerd - Ezinge - Saaksum, die nog altijd
de toenmalige kustlijn aanduidt,
– de dorpswierden met hun historische bebouwing; Ezinge,
Garnwerd, Saaksum, Niehove en Oostum als beschermde
gezichten,
– buiten de dorpen gelegen historisch waardevolle boerderijen,
vaak op eenmansterpen gelegen,
– het bochtige patroon van wegen en water gebaseerd op de
geomorfologie van kwelders, prielen en geulen,
– de verkaveling, bestaande uit onregelmatig blokvormige
percelen,
– het overgebleven dijkenpatroon, waarop vooral het klooster van
Aduard zijn stempel heeft gedrukt,
– het sluizencomplex bij Aduarderzijl.
Kerkje van Oostum.
foto
: Wim
van
der
En
de
Kronkelweg over kreekruggen
van een voormalige maar
(wadgeul).
foto
: Wim
van
der
En
de
21
Noordelijke Wouden
3Kernkwaliteiten
π strokenverkaveling met een lengte-
breedteverhouding van 3 : 1 tot 5 : 1
π grote mate van kleinschaligheid
π reliëf in de vorm van pingoruïnes
en dijkwallen
Drachtstercompagnie.
foto
: Pau
l Par
is
22
Cultuurhistorische karakteristiek
Dit zand- en (voormalig) veengebied ligt op de
noordwesthelling van het Drents Plateau, op de
overgang van de in noordelijke richting afhellende
keileemgronden naar het aangrenzende laagveen.
Vanaf de hogere keileem werd het gebied in lange
smalle stroken ontgonnen. Voor de zone van Dam-
woude tot aan Roderwolde is het dichte patroon van
houtwallen en singels, dat nergens anders in
Nederland nog zo gaaf aanwezig is, buitengewoon
kenmerkend. Aan deze lineaire beplantingen zijn de
verschillende ontginnings- en verkavelingsrichtingen
goed af te lezen.
Het kerngebied met houtwallen ligt in de streek
Oostermeer-Twijzel-Buitenpost, daarbuiten komen
voornamelijk houtsingels voor. Het kerngebied valt
in zijn geheel in het nationaal landschap Noordelijke
Wouden; het gebied met een hoge dichtheid aan
houtsingels valt gedeeltelijk buiten de indicatieve
begrenzing van het nationaal landschap, maar hoort
wel bij het Belvederegebied Westerkwartier.
Bij Twijzel, Eestrum en Drogeham worden de
langgerekte smalle percelen geaccentueerd door een
dicht patroon van houtwallen (dijkswallen). Naar de
lager gelegen randen toe gaat de beplanting over in
elzensingels. In de laagst gelegen venige delen van
het gebied liggen geen singels of houtwallen. Rond
Oostermeer is het houtwallenpatroon wat onregel-
matiger van karakter. Daar, en ook in het dorp
Eestrum, is een stervormige esdorpenstructuur te
herkennen met enkele kleine essen. Twijzel en
Drogeham hebben een lintstructuur die de hoogste
delen van de aanwezige zandrug volgt.
Het gebied van Drachtstercompagnie wordt naast
het dichte patroon van elzensingels gekenmerkt door
het unieke stelsel van lange evenwijdige en dicht
naast elkaar liggende wijken die getuigen van het
veenkoloniale verleden. Dit type wijkensysteem komt
nergens anders voor in de hoogveenontginningen in
Nederland.
Introductie
Het zeer kleinschalige veenontginnings-landschap van de Noordelijke Wouden is voorNederland uitermate bijzonder. De stroken-verkaveling met een kenmerkende verhoudingtussen lengte en breedte, gecombineerd met deaanwezigheid van elzensingels of houtwallen op deperceelsgrenzen, resulteert in een zeer fijnmazigeverzameling van kleine groene ruimtes. Daarin ligteen aantal pingoruïnes, een zeldzaam aardkundigverschijnsel uit de ijstijden.
Opende.
foto
: Pau
l Par
is
23
Fysieke dragers
– het dichte en gave patroon van houtwallen en elzensingels,
– de lange strokenverkaveling in grote delen van het gebied, met
een specifieke lengte : breedte-verhouding van 3 : 1 tot 5 : 1,
– de meer onregelmatige verkaveling van Oostermeer en het
gebied van Houtigehage-Harkema,
– het lintvormige bebouwingspatroon van Drogeham, Twijzel en
Buitenpost,
– de verspreide bebouwing in het gebied Houtigehage-Harkema,
– de esdorpen Oostermeer en Eestrum met radiale
wegenstructuur, concentrische bebouwing en kleine essen met
gewelfd oppervlak tegen het dorp aan,
– de veenkolonie Drachtstercompagnie met lintvormige
bebouwing met loodrecht daarop een gaaf en dicht patroon van
evenwijdige wijken en elzensingels,
– het beschermd gezicht Veenklooster en de buitenplaats
Fogelsangstate,
– de zandruggen en pingoruïnes, die als vestigingsplaatsen
dienden voor (tijdelijke) bewoning in de Steentijd.
Houtsingels en houtwallen.
foto’s: Han
s Sas
Het gebied Houtigehage-Harkema is een heide-
ontginning; karakteristiek zijn hier de singels langs
meer blokvormige percelen en een verspreide
bebouwing van keuterboerderijen uit eind 19de,
begin 20ste eeuw. Aan de noordzijde van het gebied
van Twijzel ligt het beschermde dorpsgezicht van
Veenklooster met bijbehorende buitenplaats. Naar
het noorden toe gaan de lage, venige gebiedsdelen
over in het veel meer open kleilandschap van het
Fries-Groningse terpengebied.
In de Wouden is een schat aan archeologische
informatie te vinden over met name de Steentijd-
bewoning. Ruim zevenhonderd vuursteenvind-
plaatsen zijn aangetoond. Daaronder zijn goed
geconserveerde basis- en jachtkampen. Voor de
landschappelijke ligging van deze nederzettingen
was de aanwezigheid van open water van groot
belang. Vooral de zandruggen langs de riviertjes en
de hoge oevers van de pingoruïnes waren daarom in
trek. Een pingo is een heuvel die ontstaat bij
oppersing van grond door een ijslens die aan-
vankelijk dicht onder de oppervlakte ligt. De ijslens
wordt geleidelijk groter, maar kan vanwege de
permanent bevroren ondergrond alleen naar boven
groeien. Daarbij wordt de bovenliggende toplaag
opgeduwd; ijsklomp en bovenlaag gaan een heuvel
vormen. Op een gegeven ogenblik gaat de aanwezige
toplaag naar beneden glijden, waardoor rond de
ijskern een lage wal ontstaat.
In warmere perioden smolten de pingo’s: na het
verdwijnen van de ijskern bleef een omwalde laagte
over, vaak gevuld met water. Deze omwalde laagte
wordt pingoruïne genoemd. De vorming van de
pingo’s en het afsmelten tot pingoruïne vond tussen
de 25.000 en 19.000 jaar geleden plaats. Verspreid
over de Noordelijke Wouden komen deze pingo-
ruïnes voor, waaronder een grote concentratie in het
gebied tussen Marum en Surhuisterveen.
24
Zuidwest-Friesland
4
Het dorp Sandfirden in het Friese Merengebied.
Kernkwaliteiten
π schaalcontrast van zeer open naar
besloten
π middeleeuwse verkaveling,
waterlopen en meren
π reliëf in de vorm van stuwwallen en
terpen
foto: Pan
dion; P
eter van B
olhuis
Cultuurhistorische karakteristiek
Zuidwest-Friesland behoort historisch-geo-
grafisch in hoofdzaak tot het veenweidelandschap
met enkele droogmakerijen (De Hemmen, gebied
Friese Meren); een kleiner deel behoort bij het land-
schap van de kampontginningen met plaatselijk
essen (Gaasterland). Daarmee heeft het gebied als
geheel een complexe occupatiegeschiedenis. In De
Hemmen en het Merengebied, inclusief de droog-
makerijen, zijn openheid en water de kernbegrippen
voor de identiteit van het landschap; in Gaasterland
reliëf en beslotenheid.
De Hemmen/Friese MerenDe Hemmen en het Merengebied zijn waterrijke
veenweidegebieden met een onregelmatige blok-
verkaveling. Beide gebiedsdelen onderscheiden zich
door deze kenmerkende verkaveling van andere
veenweidegebieden, waar een regelmatige stroken-
verkaveling overheerst. In het Merengebied is de wel
zeer grote oppervlakte water uiteraard een buiten-
gewone karakteristiek.
In De Hemmen breidde de bewoning in de
Middeleeuwen zich van de Middelzeerand uit in
zuidelijke richting naar het klei-op-veengebied. De
zandrug Sandfirden kwam door inversie tevoorschijn
en werd voor bewoning in gebruik genomen. In het
landschap zijn nog steeds kenmerkende overgangen
aanwezig tussen klei en klei-op-veen. De Hemdijken
zijn als laat-middeleeuwse binnendijken karak-
teristiek voor het toenmalige bedijkingsproces. Deze
dijken zijn gelegen langs de zuidkant van de oor-
spronkelijke Middelzee en de Boorne.
In zowel De Hemmen als het Merengebied is de
oriëntatie van landelijke en stedelijke structuren op
het water een belangrijk gegeven. Bij De Hemmen is
daarbij van verschuiving sprake; eerst was het gebied
georiënteerd op de Middelzee, later op de binnen-
wateren. De brekken, meren en poelen dateren al uit
de Late Middeleeuwen. De typerende oriëntatie op
het water blijkt eruit dat alle grotere dorpen aan
(voormalig) vaarwater liggen en door een stelsel van
meren, trekvaarten en miedvaarten met elkaar zijn
verbonden. Deze structuur is nog grotendeels intact.
Een enkele vaarweg is gedempt en vervangen door
een rijweg (van Gaastmeer naar West Indiën).
25
IntroductieDe grote schaalverschillen van het hoger
liggende, besloten stuwwallandschap vanGaasterland met de vlakke openheid van hetveenweidelandschap geven Zuidwest-Friesland eenbijzonder karakter. Het lage, zeer open landschapwordt gekenmerkt door meren en verspreidebebouwing, waarvan een deel op terpen ligt. Deverkaveling en de waterlopen in het veengebied zijnontstaan in de Middeleeuwen en internationaalzeldzaam.
Luchtwachttoren nabij
Oudemirdum; cultureel erfgoed
uit de Koude Oorlog.
foto: Han
s Ren
es
Het gebied van De Hemmen en de Meren was al
bewoond in de IJzertijd, voordat de randen van de
Middelzee aantrekkelijk werden voor bewoning.
Het bodemarchief bevat overslibde nederzettingen,
terpen, huisterpen, veenterpen en resten van states
en stinsen. Onder veen en klei komen op het pleisto-
cene dekzand mesolithische resten voor.
GaasterlandKenmerkend voor Gaasterland is de aanwezig-
heid van pleistocene heuvels, door het landijs
‘overreden’ stuwwallen die met keileem zijn bedekt.
Aan de relatief laaggelegen noordrand daarvan
vonden in de Middeleeuwen ontginningen plaats. Er
werd een strokenverkaveling toegepast waarbij
streekdorpen ontstonden (o.a. Harich). Op de hogere
delen van de keileemheuvels ontstonden essen en
esdorpen als Sondel en Oudemirdum. De strook
langs de Zuiderzee werd merendeels als grasland in
gebruik genomen. Heide besloeg een groot deel van
Gaasterland tot vanaf eind 17de eeuw de bebossing
ter hand werd genomen. Vooral in de 18de eeuw
werd veel land bebost, waarmee het huidige, goed-
deels besloten karakter van het gebied zijn beslag
kreeg.
Waar de keileemruggen de zuidkust bereiken
komt een aantal kliffen voor: het Rode, Mirnster- en
Oudemirdumer klif. Het laatstgenoemde klif is nog
gedeeltelijk onbegroeid, de andere zijn begroeid met
gras.
Ook het bodemarchief van Gaasterland bevat
mesolithische sporen. Daarnaast is het Neolithicum
goed in Gaasterland vertegenwoordigd. Bij Rijs is in
1849 een ‘steenkist’ (neolithische grafplaats) aan-
getroffen; de plek is gemarkeerd.
26
Gaastmeer.
foto
: Pau
l Par
is
Gaasterland.
foto
: Dré
van
Mar
rew
ijk
27
Fysieke dragers
De Hemmen/Friese Meren
– uitgestrekte laat-middeleeuwse waterpartijen als brekken, meren
en poelen,
– onregelmatige opstrekkende ontginningen met karakteristieke
Hemdijken als laat-middeleeuwse binnendijken,
– het stelsel van vaarwegen,
– oriëntatie van dorpen en steden op het water met een aantal
beschermde dorpsgezichten (IJlst, Heeg, Balk, Sloten en
Woudsend) en twee stadsgezichten (Hindelopen, Workum),
– de overslibde nederzettingen, terpen en andere archeologische
monumenten,
– enkele droogmakerijen (zuidkant Fluessen).
Gaasterland
– zeer karakteristiek reliëf door de keileemruggen,
– kliffen aan de voormalige Zuiderzeekust,
– esdorpen met restanten van essen in de nabijheid,
– besloten karakter door de aanwezige bossen,
– bodemarchief met mesolithische en neolithische resten.
Rijsterbos.
foto
: Pau
l Par
is
Palenrij, een restant van vroegere
dijkwerken.
foto
: Pau
l Par
is
28
Drentse Aa
5
Anlooërdiep bij Anloo; beekdal met
landschappelijk verdichte randen en
hoger gelegen ontginningen.
Kernkwaliteiten
π grote mate van kleinschaligheid
π vrij meanderende beken
π samenhangend complex van essen,
bossen, heides en moderne
ontginningen
π landgoederen op de beekdalflanken
langs de benedenloop van de
Drentse Aa
foto: Pan
dion; P
eter van B
olhuis
Cultuurhistorische karakteristiek
Drentse Aa-HondsrugHet esdorpenlandschap van het Drentse Aa-
gebied behoort tot de meest gave zandlandschappen
van de gehele noordwesteuropese laagvlakte.
Centraal in het gebied ligt de Drentse Aa, de hoofd-
stroom van een beekstelsel in Noord- en Midden-
Drenthe, met een van de laatste gave beekdalen van
Nederland. De beken meanderen hier nog vrij door
het landschap.
De historisch samenhangende onderdelen van
het esdorpenlandschap zijn nog bijzonder goed in
het landschap herkenbaar: de essen en esdorpen, de
beekdalen (groenlanden) en de woeste gronden
(heiden), dan wel de latere heideontginningen en
heidebebossingen. Buiten de dorpen, die een
historische kern met fraaie boerderijen rondom een
brink hebben die teruggaat tot tenminste de
Middeleeuwen, is er relatief weinig bebouwing. Wel
hebben alle oude dorpen op de Hondsrug hun
‘satellietdorp’ in het veen: Annen en Annerveen, Eext
en Eexterveen, Gieten en Gieterveen etc.
De fraaie steile overgang van de veelal beboste
Hondsrug naar het veel lager gelegen open en
uitgestrekte gebied van het Hunzedal en de
Gronings-Drentse Veenkoloniën is een van de meest
markante kenmerken van het gebied. Aan de rand
van de Hondsrug bevindt zich een lint van
bebouwing, de ‘lage weg’, met iets hoger op de rug,
evenwijdig eraan een tweede weg, de ‘hoge weg’.
Aan de rand van het Hunzedal bevinden zich
opstrekkende percelen dwars op de Hondsrug met
op enkele plaatsen een dicht patroon van houtwallen
die het dal in steken. In het gebied ligt ook een aantal
landgoederen.
De ongeveer 3550 bekende archeologische
monumenten dateren van het Paleolithicum tot aan
de Late Middeleeuwen. Ze zijn in relatie tot elkaar en
in relatie tot het landschap goed bewaard gebleven.
In het algemeen vormen de esdekken een belang-
rijke conserverende factor voor het bodemarchief in
het gebied.
Bijzonder is de aanwezigheid van zichtbare
archeologische monumenten zoals grafheuvels,
hunebedden en celtic fields, die het landschap een
29
Introductie
Dit zeer kleinschalige (laagland)beekdal- enesdorpenlandschap wordt gekarakteriseerd dooreen stelsel van grotendeels vrij meanderende beken.De bijbehorende beekdalen kenmerken zich doorvaak met wallen en singels omzoomde weiden enhooilanden en een grote landschappelijke variatie.Op de hogere gronden bevinden zich de essen ende dorpen, omgeven door jongere heide-ontginningen (bossen en bouwlanden). Hier endaar zijn restanten van de ‘woeste gronden’ in devorm van heidevelden overgebleven. De bewonings-en agrarische geschiedenis zijn goed te herkennenin dit landschap door de samenhang tussen deverschillende elementen. Zeer bijzonder zijn deopvallend lineair gegroepeerde grafheuvels langsprehistorische wegen.
Aan de noordkant van het gebied ligt aanweerszijden van de Drentse Aa de landgoederen-zone Eelde-Paterswolde.
Met de komst van het
prikkeldraad verloren houtwallen
hun functie en kreeg het ‘hout’
de kans om door te schieten.
foto: Wim
van der E
nde
grote tijdsdiepte geven. Bijzonder zijn de lineair
gegroepeerde grafheuvels langs relicten van
prehistorische wegen. De noord-zuid lopende
verbindingswegen, waarvan het patroon plaatselijk
en over grote afstanden nog goed herkenbaar is in de
vorm van karrensporen, vormen de middeleeuwse en
jongere opvolgers van deze prehistorische wegen.
De Strubben/Kniphorstbos, een gebied van ruim
377 ha groot dat ligt tussen de dorpen Anloo en
Schipborg, is het eerste wettelijk beschermde archeo-
logisch reservaat van Nederland.
Eelde-PaterswoldeHet gebied Eelde-Paterswolde bestaat uit een
landgoederenzone ten zuiden van de stad Groningen,
aan weerszijden van de Drentse Aa en gelegen op de
westelijke flank van de Hondsrug. Het landschap
wordt gekenmerkt door het contrast tussen het open
beekdal van de Drentse Aa en de besloten flanken
waarop de landgoederen liggen. In het ontwerp van
de landgoederen is de overgang naar het beekdal vaak
bewust verwerkt, zelfs gedramatiseerd. Achter de
landgoederen liggen de historische verbindingen van
Groningen naar het zuiden, waarlangs de dorpen
Paterswolde, Haren en Glimmen zijn ontstaan. Langs
de doorgaande wegen staan veel (villa)woningen, die
een beeld geven van een jongere vorm van ‘buiten
wonen’ dan de landgoederen/ buitenplaatsen. Aan de
noordzijde ligt het Paterswoldsemeer in het dal van
de Drentse Aa. Daar hebben zich in de loop van de
tijd kleinschalige recreatieve voorzieningen ont-
wikkeld die goed passen in dit van oudsher voor
recreatie en ontspanning benutte landschap.
30
Boerenerf.
foto
: Wim
van
der
En
de
Kerkgangers.
foto
: Wim
van
der
En
de
31
Fysieke dragers
Drentse Aa-Hondsrug
– de hoofdopbouw van het esdorpenlandschap met de herkenbare
samenhang tussen de afzonderlijke landschapseenheden:
dorpen, essen, beekdalen (groenlanden) en velden (heiden,
heideontginningen en heidebebossingen),
– open en onbebouwde escomplexen met bolvormige oppervlakte
(ontstaan ten gevolge van plaggenbemesting vanaf de 17de
eeuw) en landschappelijk verdichte randen met relicten van
historische markebossen (strubben), eswallen, houtwallen en
zandwegen. De essen met hun 30-50 cm. dikke plaggendek
bedekken prehistorische en vroeghistorische archeologische
vindplaatsen (nederzettingen, grafvelden, akkers). De essen en
bouwlandkampen zijn tevens belangrijke landschapshistorische
en agrarisch-historische bodemarchieven,
– hoofdzakelijk open en onbebouwde beekdalen met
landschappelijk verdichte randen; singels en houtwallen in de
kleinere beekdalen (Anlooërdiepje, Gastersche Diep, Taarlosche
en Loonerdiep, Rolder- en Andersche Diep),
– kleinschalige, blok- en strookvormige hooilandverkavelingen,
– heide- en veldontginningen met een meer wijdmazig
beplantingspatroon en verspreide agrarische bebouwing,
– de uitgestrekte bosgebieden,
– fraaie dorpen met gave esdorpstructuur; Zuidlaren en Anloo zijn
beschermde dorpsgezichten,
– de vele zichtbare archeologische monumenten in hun relatie tot
het landschap,
– weinig bebouwing buiten de dorpen, wel ‘satellietdorpen’ ten
oosten van de Hunze,
– de in het gebied aanwezige landgoederen,
– de in het gebied aanwezige oude (zand- of klinker)wegen en
voorden,
– de in het landschap nog herkenbare oude markegrenzen,
– de markante overgang van de Hondsrug naar het dal van de
Hunze.
Eelde-Paterswolde
– de opbouw van het gebied, met van west naar oost:
- het bebouwingslint van Paterswolde,
- de besloten landgoederenzone met landgoederen als De Braak,
Huisduinen, Vosbergen en Hooghullen,
- het open beekdal,
- de besloten landgoederenzone met buitens bij Harenermolen
en Glimmen,
- de bebouwing van Groningen (Verlengde Herenweg),
Haren en Glimmen op de Hondsrug,
– het Paterswoldsemeer met diverse 20ste-eeuwse recreatieve
inrichtingen van verschillende ouderdom.
Hunebed.
foto: Dré van
Marrew
ijk
32
IJsseldelta
6
Kampereiland met huisterp.
Kernkwaliteiten
π oudste rationele, geometrische
verkaveling van Nederland
π grote mate van openheid
π reliëf in de vorm van huisterpen en
kreekruggen
foto: KIN
A/V
incen
t Wigbels
Cultuurhistorische karakteristiek
Het Kampereiland en de polder Mastenbroek
behoren respectievelijk tot de zeeklei- en rivierklei-
ontginningen en de veenontginningen in de voor-
malige delta van de IJssel.
Op het Kampereiland vormt het samenspel van
enkele ‘fossiele’ IJssellopen met de onregelmatige
verkavelingsstructuur, teruggaand op oude IJssel-
lopen en prielen uit het onbedijkte stadium, en de
verspreid gelegen boerderijen op individuele huis-
terpen de grootste landschappelijke kwaliteit. Het
gebied is vanaf de tweede helft van de 14de eeuw
door de stad Kampen aangewonnen door de
bedijking van op- en aanwassen in de IJsselmonding.
De aanleg van huisterpen was bedoeld ter bescher-
ming van de woonplaatsen tegen het buitenwater.
Het Kampereiland is de enige delta in Nederland
met huisterpen; deze bevatten een schat aan archeo-
logische informatie over de bewoning en exploitatie
van het gebied.
Aan de diverse aanwezige dijken en kaden zijn de
verschillende fasen van inpoldering nog goed af te
lezen. De oude IJssellopen, zoals het Noorddiep, het
Ganzendiep en de Goot, geven een beeld van de
dynamische waterstaatsgeschiedenis.
De polder Mastenbroek is ontgonnen vanaf
1362, volgens een voor de middeleeuwse veenont-
ginningen uniek en modern patroon. De afwezig-
heid van kreken maakte een rationele verkaveling
mogelijk, gebaseerd op drie evenwijdig gegraven
weteringen. De geometrische en grootschalige
opzet van wegen en weteringen doet denken aan
17de-eeuwse droogmakerijen als De Schermer of
De Beemster. Net als op het Kampereiland komen
in Mastenbroek terpen voor ter bescherming van
de bewoners tegen wateroverlast. In de 20ste eeuw
is het historisch karakter van de polder enigszins
aangetast, maar de hoofdstructuur is behouden
gebleven. Naast de boerderijen op huisterpen zijn de
lintdorpen als Kamperzeedijk-West en -Oost langs de
omringende dijken kenmerkend. Belangrijk zijn
verder de oude Zuiderzeedijk, de dijken langs IJssel
en Zwarte Water en de markegrenzen, ten zuiden
van Wilsum en het Zwarte Water. Op lager schaal-
niveau zijn de elementen die aan de dijken zijn
gekoppeld van belang: wielen, buitendijkse rabatten
strangen en andere elementen.
De grootste concentraties historische gebouwen
zijn te vinden in de plaatsen IJsselmuiden,
Genemuiden, Grafhorst en Wilsum.
De grotendeels met veen en kleiafzettingen
bedekte pleistocene zandkoppen (rivierduinen) langs
de IJssel zijn vermoedelijk rijk aan goed geconser-
veerde bewoningssporen uit de Midden-Steentijd tot
aan de Bronstijd.
33
Introductie
Dit nationaal landschap bestaat uit twee metelkaar samenhangende deelgebieden: Mastenbroeken het Kampereiland. Het zeer open zeeklei-ontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerktdoor het onregelmatige verkavelingspatroon van het Kampereiland met restanten van rivierlopen enhuisterpen en anderzijds door de rationeel engeometrisch verkavelde polder Mastenbroek.
Zicht op Wilsum vanuit de
uiterwaarden.
foto: Wim
van der en
de
34
Fysieke dragers
– het landschappelijke ensemble van het Kampereiland met:
- de oude IJssellopen,
- het patroon van verspreide, solitaire agrarische bebouwing op
huisterpen met opgaande erfbeplanting,
- de onregelmatige verkaveling met een patroon van voormalige
rivierlopen en prielen,
- het patroon van kaden en dijken, dat een beeld geeft van de
achtereenvolgende fasen van inpoldering,
– het landschappelijk ensemble van polder Mastenbroek:
- de openheid van het landschap en het geometrische
gridpatroon van weteringen en wegen van Mastenbroek,
- de jaagpaden langs de weteringen,
- de bochtige polderdijk met lintvormige bebouwing,
contrasterend met de strakke geometrische opzet van de
polder zelf,
- de aan het geometrische wegenpatroon gekoppelde verspreide
agrarische bebouwing, soms op huisterpen, direct aan de weg,
– de oude Zuiderzeedijk die tevens de noordelijke dijk van polder
Mastenbroek vormt,
– de IJssel- en Zwartewaterdijken, bijhorende elementen als
wielen, strangen e.d.,
– de historische bouwkunst met concentraties in IJsselmuiden,
Genemuiden, Grafhorst en Wilsum,
– de fraaie dorpsgezichten zoals van het dijkdorp Wilsum (met
stadsrechten en een van de oudste kerken van Overijssel, 1050),
– het stoomgemaal Veneriete aan de oude zeedijk (Kamperzeedijk,
ten zuiden van Genemuiden),
– de grotendeels met veen en klei afgedekte rivierduinen waarop
bewoning uit Mesolithicum tot Bronstijd te verwachten is.
Op de IJssel.
foto
: Dré
van
Mar
rew
ijk
Huisterp.
foto
: Wim
van
der
En
de
35
Noordoost-Twente
7Kernkwaliteiten
π grote mate van kleinschaligheid
π het groene karakter
π samenhangend complex van
beken, essen, kampen en moderne
ontginningen
Huis Singraven, een voormalige
havezate, aan de Dinkel.
foto
: Pau
l Par
is
besloten eenmansessen of kampen. De kampen en
essen hadden functionele en ruimtelijke relaties met
de aangrenzende gras- en hooilanden in de beek-
dalen en de heidevelden op de veengronden en arme
zandgronden.
In het grootste deel van het gebied wordt het
landschap gekenmerkt door een sterke en gave
kleinschalige afwisseling van graslandpercelen en
akkertjes (kampen), bosjes, een dicht patroon van
houtwallen en kleine, grotendeels vergraven beek-
lopen. Verspreid over het gebied liggen vele
karakteristieke oude boerderijen met gevelkruisen
en enkele watermolens.
Temidden van het overwegend besloten en kleins-
chalige landschap liggen de grotere open akker-
complexen (essen) en de jonge heideontginningen
uit de 19de en begin 20ste eeuw. Zeer gave essen
liggen bijvoorbeeld bij Ootmarsum op de flank van
de stuwwal, bij Mander en Vasse en bij Rossum. De
jonge heideontginningen worden gekenmerkt door
een ten opzichte van het oude cultuurland wat groot-
schaliger opzet met rechtere (beplante) wegen. Dit is
goed te zien in bijvoorbeeld het Agelerveld. Doordat
in Noordoost-Twente ook in de heideontginningen
veel houtsingels en bospercelen liggen hebben ze
over het algemeen een veel beslotener karakter dan
elders in de Nederlandse zandgebieden. Sommige
heideontginningen kennen een bosaanleg met een
afwisseling van landbouwpercelen en bosstroken die
behoort bij (oude) particuliere landgoederen. Omdat
het essen- en kampenlandschap na 1945 wat groot-
schaliger is geworden als gevolg van verschillende
ruilverkavelingen is het onderscheid met de jongere
heideontginningen vaak niet heel duidelijk.
Langs de oostkant van het gebied loopt de Dinkel
met nog de oorspronkelijke meanderpatronen,
broekbossen en natte graslanden. Bij Denekamp gaat
het riviertje onder het kanaal Almelo-Nordhorn door.
Dit oude, van boomsingels voorziene kanaal loopt als
een strakke en beplante lijn door het landschap,
contrasterend met de kleinschaligheid aan weers-
zijden. Van belang zijn de in het kanaal aanwezige
stuwen en sluisjes en de duikers en schuiven die zijn
aangebracht op de plek waar de Dinkel het kanaal
kruist.
Op de stuwwallen zijn veel archeologische monu-
menten (grafheuvels en nederzettingen) aanwezig
uit het Neolithicum en de Bronstijd. De vele graf-
heuvels, een gereconstrueerd hunebed bij Mander,
de schans in het Voltherbroek en diverse landweren
zijn goed zichtbaar in het landschap en verlenen dit
een grote historische diepte. Onder de essen, die als
snoer langs de Dinkel liggen, is een hoge dichtheid
aan goed geconserveerde bewoningssporen uit uit-
eenlopende perioden aanwezig. Het gebied kent als
geheel een hoge archeologische verwachtingswaarde.
36
Introductie
Dit glooiende landschap is zeer gevarieerd dooreen fijnmazig samenstel van beken, essen, kampenen jongere ontginningen. Houtwallen, singels enbossen zorgen in onderlinge verwevenheid voor eenkleinschalig en groen karakter. Het gebied neemteen aparte positie in binnen de zandlandschappenvan Noord- en Oost-Nederland en het aan-grenzende deel van Nedersaksen.
Cultuurhistorische karakteristiek
Het landschap van Noordoost-Twente is een van
de reliëfrijkste van Oost-Nederland. Het gebied
bestaat in geomorfologisch opzicht uit de pleisto-
cene stuwwallen van Ootmarsum en Oldenzaal,
dekzandgronden met beekdalen in het laaggelegen
‘bekken’ van Hengelo en het Dinkeldal. Op de
hogere gronden, voornamelijk op de flanken van de
stuwwallen en op de dekzandruggen is vanaf de
Vroege Middeleeuwen een essen- en kampen-
landschap ontstaan. De essen vormden open
akkercomplexen bij de esdorpen en -gehuchten
of lagen meer verspreid in de vorm van kleine,
Wegkruis.
foto
: Dré
van
Mar
rew
ijk
Wegwijzer naar het verleden.
foto: Dré van
Marrew
ijk
37
Fysieke dragers
– het zeer gave landschappelijke en bouwkundige ensemble met:
- de sterke kleinschalige afwisseling tussen bossen, bosjes, open
ruimten en het dichte patroon van houtwallen met name rond
Tubbergen en Ootmarsum en ten oosten van Oldenzaal,
- de relatief grote open escomplexen bij de dorpen en op de
flanken van de stuwwallen,
- zeer veel kleine verspreid liggende eenmansessen en kampen,
- de iets wijder en regelmatiger opgezette jonge heide-
ontginningen,
- het smalle beekdal van de Dinkel met sterke meanderpatronen
in de beek, moerasbossen, natte graslanden en een snoer van
kleine essen op de flank van het beekdal,
- een aantal oude landgoederen en restanten oud bos met grote
soortenrijkdom, onder meer langs de Dinkel,
- de verschillende typen esnederzettingen uit verschillende
perioden,
- een grote hoeveelheid aan streekeigen elementen als
boerderijen, schuren en stallen, watermolens, markegrenzen,
grens- en markestenen, wegkruisen, Mariakapelletjes, landweren
en historische klootschietbanen,
– de fraaie (beschermde) dorpsgezichten van bijvoorbeeld
Ootmarsum (ringstructuur) en ’t Stift bij Weerselo,
– de Napoleonsweg Oldenzaal-Denekamp,
– het kanaal Almelo-Nordhorn met diverse waterstaatkundige
bouwwerken (19de eeuw),
– de vele zichtbare archeologische monumenten en hun relatie
met het landschap,
– de essen die naar verwachting zeer rijk zijn aan bewonings-
sporen uit uiteenlopende perioden.
Restauratie toegangshek van
havezathe Het Everlo.
foto: Wim
van der E
nde
Escomplex de Zonneberg op de
flank van de stuwwal van
Ootmarsum.
foto: Wim
van der E
nde
38
Graafschap
8
Huize ’t Medler, tussen Vorden
en Ruurlo.
Kernkwaliteiten
π grote mate van kleinschaligheid
π het groene karakter (o.a. door
buitenplaatsen)
π kenmerkend waterhuishoudings-
systeem en -patroon
foto: Pan
dion; P
eter van B
olhuis
Cultuurhistorische karakteristiek
De Graafschap behoort tot het Nederlandse
kampontginningenlandschap. Bijzonder zijn de
vele landgoederen en buitenplaatsen en de daarmee
samenhangende rijkdom aan bossen en parken.
Het gebied wordt gekenmerkt door een
afwisseling van dekzandruggen, dekzandvlaktes en
oude beekdalen in een relatief klein gebied. De land-
schapsstructuur is na 1850 weinig veranderd en dus
zeer gaaf te noemen. Op veel dekzandruggen zijn
sinds de Late Middeleeuwen door plaggenbemesting
esdekken ontstaan. Het landschap is kleinschalig en
afwisselend met van oudsher een sterk verspreide
agrarische bebouwing. Op de overgang van de dek-
zandrug naar het rivierdal zijn al vanaf de 17de eeuw
landgoederen en buitenplaatsen aangelegd. Meer
dan bij het agrarisch grondgebruik het geval is, zijn
de tuin- en parkaanleg herkenbaar als ontworpen
landschapsonderdelen. Vooral rond Vorden is de
concentratie landgoederen zo groot dat van een
‘landgoederenlandschap’ sprake is.
De grote hoeveelheid aan monumentale
gebouwen uit diverse perioden (kastelen, land-
huizen, boerderijen) maakt de Graafschap bijzonder
waardevol. Zeer karakteristiek zijn daarnaast de
watermolens, in het bijzonder de 18de-eeuwse
korenmolen van Kasteel Hackfort.
Het gebied heeft een bijzondere waterhuis-
houding. Dubbele waterlopen zorgden ervoor dat het
land met kalkrijk grondwater kon worden bevloeid,
terwijl zuur regenwater werd afgevoerd. De ‘beken’
hebben om die reden vaak een kunstmatige loop,
hoger gelegen dan de oorspronkelijke loop in het
diepste deel van het beekdal. De beken functio-
neerden niet alleen ten behoeve van de landbouw,
maar werden ook gebruikt voor de aandrijving van
de industriële watermolens.
De archeologische waarde van het gebied wordt
met name bepaald door de gave escomplexen (Epse,
Gorssel, Eefde en ten zuiden van Harfsen). Verwacht
wordt dat het gebied rijk is aan goed geconserveerde
bewoningssporen uit de Late Prehistorie, Romeinse
Tijd en Middeleeuwen, met name langs het IJsseldal.
Onder de esdekken op de dekzandruggen, vooral
langs de beekdalen, is een grote rijkdom aan
bewoningssporen bewaard, vooral uit de periode
Bronstijd tot Vroege Middeleeuwen.
39
Introductie
De aanwezigheid van vele landgoederen enbuitenplaatsen maakt dit kleinschalige kamp-ontginningenlandschap bijzonder. Bossen, parken,tuinen en laanbeplantingen spelen hierin eenbeeldbepalende rol. Economische benutting van debeken tussen de dekzandruggen heeft geresulteerdin een bijzondere waterhuishouding.
De watermolen van kasteel
Hackfort.
foto: Han
s Ren
es
40
Fysieke dragers
– buitenplaatsen en landgoederen (o.a. de Voorst, de Poll,
’t Joppe, concentratie bij Vorden), historische ontginnings-
patronen, markegrenzen en voormalige markegronden,
– kastelen, landhuizen, watermolens, windmolens,
– historische boerderijen in samenhang met erfbeplantingen,
– karakteristieke dorpskernen (Epse, Gorssel, Joppe) en buurt-
schappen zoals Oxe,
– gave essen, met langgerekte essen langs de Schipbeek en
Dortherbeek,
– fijn vertakt patroon van (gekanaliseerde en genormaliseerde)
beekjes, vloeisystemen en beken,
– kleinschalige afwisseling van bos, bosjes, open gebieden, akkers
en hier en daar oorspronkelijke perceelgrensbeplanting,
– beeldbepalende elementen zoals waterputten, hooibergen,
duiventillen, boomgaarden, boerentuinen en monumentale
bomen,
– de dekzandruggen met de daarop gelegen esdekken, die vooral
resten uit de Bronstijd tot de Vroege Middeleeuwen bedekken.Pachtboerderij nabij Medler.
foto
: Wim
van
der
En
de
Kasteel Vorden.
foto
: Wim
van
der
En
de
41
Achterhoek
9Kernkwaliteiten
π kleinschalige openheid
π het groene karakter
π microreliëf door essen en kampen
of ‘eenmansessen’
Coulissenlandschap bij Woold, onder
Winterswijk.
foto
: Pan
dion
; Pet
er v
an B
olhu
is
Cultuurhistorische karakteristiek
De Achterhoek behoort tot het essen- en
kampenlandschap van Oost-Nederland. Het gebied
wordt gekenmerkt door een sterke, kleinschalige
afwisseling van open ruimten, bosjes, weg- en
perceelsrandbegroeiing.
Geologisch is het gebied zeer bijzonder: rond
Winterswijk komen aan de oppervlakte tertiaire
afzettingen voor (steengroeve bij Ratum).
Karakteristiek is het systeem van beken met vrij
smalle beekdalen - merendeels oost-west gericht - dat
samen met de kleinschalige kavelbeplantingen en
bossen de landschappelijk structuur bepaalt. Grotere
boselementen liggen op gedeeltelijk afgegraven
hoogvenen als het Korenburgerveen en het grens-
overschrijdende Wooldse Veen.
De vele essen zijn zowel kenmerkend voor het
gebied als bepalend voor de hoge archeologische
(verwachtings)waarde. Aan de westzijde bevinden
zich plateaus met relatief open essen. Het oostelijk
en zuidelijk deel van het gebied heeft een meer
besloten karakter met kleinere essen. Kenmerkend is
hier het voorkomen van ‘scholtegoederen’ of ‘scholte-
hoeven’, waarvan er nog circa 43 in het gebied terug
te vinden zijn.
Het vestingstadje Bredevoort is een beschermd
gezicht, evenals de kern van Aalten. Historisch-
bouwkundig belangrijke elementen zijn verder
boerderijen, watermolens, kapellen, kloosters en
industrieel erfgoed als de voormalige tricotfabriek in
Winterswijk. Archeologische vindplaatsen zijn met
name geconcentreerd op de dekzandruggen en stuw-
walresten bij de Winterswijkse Slinge en Berkel.
Bewoningssporen uit de prehistorie betreffen onder
meer grafheuvels en urnenvelden. De essen langs de
beekdalen zijn naar verwachting zeer rijk aan neder-
zettingssporen.
42
Introductie
Dit kampen- en essenlandschap wordt geken-merkt door een bijzonder kleinschalige openheidmet een zeer groen karakter. Het zandplateau wordtdoorsneden door kleine beekdalen en bevat ook nogenkele restanten van hoogveenontwikkeling enkleine boscomplexen. De weilanden en akkers, hiervaak kampen (eenmansessen), worden omzoomddoor houtwallen.
Buurtschap Corle.
foto
: Wim
van
der
En
de
43
Fysieke dragers
– afwisselend landschap met bossen en bosjes, weg- en
perceelsrandbegroeiingen en daartussen grotere en kleinere
open ruimten,
– gave escomplexen; de essen langs de beekdalen bezitten een
hoge archeologische verwachtingswaarde,
– oude, waardevolle scholtehoeven in samenhang met
kleinschalige beplantingen en verkavelingspatronen,
– havezaten uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd,
– beschermde gezichten Bredevoort en Aalten,
– (restanten van) watermolens, grachten, kerken, kapellen en
kloosters, steengroeve,
– grafheuvels en urnenvelden,
– resten van wallen, schansen, een galgenberg en vermoedelijke
celtic fields.
foto: Wim
van der E
nde
De beslotenheid van het
coulissenlandschap.
foto: Wim
van der E
nde
Kerkepad naar Meddo.
44
Gelderse Poort
10
Ooijpolder.
Kernkwaliteiten
π kleinschalige openheid
π het groene karakter
π reliëf door oeverwallen en dijken
foto: Pan
dion; P
eter van B
olhuis
Cultuurhistorische karakteristiek
Ooijpolder/MillingerwaardIn het rivierenlandschap van Ooijpolder en
Millingerwaard is het verhaal van het ontstaan, de
ontginning en de bewoning door de eeuwen heen
goed ‘leesbaar’. Aan het einde van de ijstijden
verlegde de Rijn zich hier in westelijke richting en
ontstond een riviervlakte met plaatselijk opgewaaide
rivierduinen (donken). Het dorp Persingen is op zo’n
donk ontstaan. Archeologische sporen, die wijzen op
bewoning van het gebied vanaf het Neolithicum,
worden vrijwel uitsluitend op de oeverwallen en
donken aangetroffen. In veel gevallen zijn deze
sporen goed geconserveerd door afdekking met
latere rivierafzettingen. In de Romeinse Tijd lag het
gebied aan de grens (Limes) van het Romeinse Rijk
en was het vrij intensief bewoond (onder meer
nederzettingen bij Persingen en het Wylermeer).
In de Middeleeuwen werd het land in eerste
instantie tegen het rivierwater beschermd door zij-
en achterkaden. Omstreeks 1300 werden de door-
lopende bandijken langs de rivier aangelegd. Hierna
kon de ontginning van de komgronden plaatsvinden.
Aan de buitenkant van de dijken ontstonden de
uiterwaarden.
De aanleg van de bandijken hield niet in dat de
waterbeheersing compleet was. Soms moesten
achter de dijk kwelkaden worden aangelegd om kwel
vanuit de rivier tegen te gaan. In enkele gevallen was
het zelfs nodig de dijk te verleggen, zoals bij
Kekerdom, waardoor de kerk buitendijks kwam te
liggen. Een groot aantal wielen - sommige nu op
enkele kilometers van de rivier verwijderd - getuigen
van de vele dijkdoorbraken en overstromingen.
Vanwege het overstromingsgevaar werden veel
huisterpen of ‘pollen’ opgeworpen; daarop liggen de
oudste boerderijen in het gebied. Pas in de 18de
eeuw kreeg de Waal door rivierbochtafsnijdingen
haar huidige loop en werden oude meanders
(strangen) bekaad of bedijkt.
Een bijzondere dijk (tegelijk grens tussen
Nederland en Duitsland) is de Querdamm, in 1855
door de Duitsers aangelegd om het Duitse deel van
de Ooijpolder, de Duffelt, droog te houden. De
Duffelt liep onder water als Nederland bij hoge
rivierstanden Waalwater via een overlaat de
Ooijpolder in liet lopen.
In de Ooijpolder liggen twee kleine, kenmer-
kende kerkdorpen: Persingen en Ooij. Het huidige
Ooij is een kilometer ten oosten van de middel-
eeuwse kern en het kasteel van Ooij gebouwd. Ook
het op een donk gelegen dorp Persingen bezat een
kasteel. Het kasteelterrein met oprijlaan is een
beschermd monument. Bij overstromingen (o.a.
1799, 1809 en 1920) zijn aanzienlijke delen van het
dorp verdwenen, maar de kerk en enkele boerderijen
resteren midden in de vrijwel onbebouwde kom.
Deze openheid vormt een groot contrast met de
aangrenzende stuwwal van Nijmegen.
45
Introductie
Het nationale landschap Gelderse Poort ligt aan weerszijden van de rivier de Waal. DeOoijpolder en de Millingerwaard liggen aan de zuidkant van de Waal, het Rijnstrangengebied ligt aan de noordkant, langs het Pannerdensch Kanaal.
Dit karakteristieke rivierenlandschap wordtgekenmerkt door het complex van de rivier, deuiterwaarden, een aantal oude rivierlopen, deoeverwallen met de dorpen en het komgebied van de Ooijpolder. Het varieert van zeer open tot halfgesloten.
Boerderij Plezenburg onder
Leuth, gelegen op een hoge pol.
foto: Wim
van der E
nde
In beide polders zijn alle fasen van de binnen- en
buitendijkse kleiwinning nog zichtbaar. Dit komt tot
uiting in kleiputten in de omgeving van Groen-
landen en in de Millingerwaard, in steenfabrieken,
op enkele plekken (Erlecom) in een buitendijks
netwerk van smalsporen met een bruggat voor het
smalspoor in de dijk en in arbeiderswoningen langs
de dijken en in Ooij.
Rond de Groenlanden liggen in de zone langs de
rivierdijk betonnen militaire verdedigingswerken en
een defensiedijk die horen bij de IJssellinie uit de
jaren vijftig van de 20ste eeuw. De bedoeling van de
linie was zoveel water van de Rijn af te leiden via
Pannerdensch Kanaal, Nederrijn en IJssel dat die
zouden overlopen en grote delen van Oost-Nederland
onder water zouden zetten. De belangrijkste hulp-
middelen om de inundatie te bereiken waren drie
stuwen, waarvan er een in de Ooijpolder lag
(verdwenen).
RijnstrangengebiedHet Rijnstrangengebied is uniek voor Nederland.
Nergens anders is het proces van het ‘verleggen’ van
een rivierloop zo compleet en op zo’n grote schaal in
het landschap te volgen. Vóór de aanleg van het
Pannerdensch Kanaal in 1707 volgde de Waal vanaf
de landsgrens ongeveer het huidige tracé; de Neder-
rijn werd gevoed door het rivierstelsel van de huidige
Oude Rijn bij Lobith, die iets ten zuiden van dat dorp
van de Boven-Rijn aftakte. Omdat de verdeling van
het Rijnwater over de verschillende riviertakken niet
voldeed, werd het Pannerdensch Kanaal gegraven
om meer water naar de Nederrijn te leiden. Nadat
deze ingreep was uitgevoerd begon een meander-
bocht in de Waal tussen Lobith en Aerdt zich naar
het noorden te verleggen. Als deze bocht de Oude
Rijn zou bereiken, zou de aanleg van het
Pannerdensch Kanaal zinloos zijn geweest. Daarom
sneed men in 1776 deze bocht af door het graven van
het Bijlands Kanaal. De afgesneden bocht bleef als
‘Oude Waal’ in het landschap achter.
Andere elementen uit het waterstaatkundig
verleden zijn de wielen of doorbraakkolken langs de
dijken, de Spijkse Overlaat (1745), de vroegere
overlaat bij Tolkamer, het dijkmagazijn bij Aerdt en
het (gerestaureerde) gemaal aan de Deukerdijk. Niet
voor niets is de geschiedenis van dit gebied
beschreven onder de titel ‘De wieg van de waterstaat’.
Zeer karakteristiek voor het gebied is het vele
reliëf: dijken, rivierafzettingen (ruggen en geulen in
de inmiddels binnendijks gelegen uiterwaarden van
het Oude-Rijnstelsel), kleigaten, huisterpen, dijkjes
waarop in de uiterwaarden het smalspoor van de
steenfabrieken lag, enz.
Bijzonder is het contrast tussen het open land-
schap van het gebied zelf en het aangrenzende,
hooggelegen en met bos begroeide Montferland.
Kenmerkend voor het historische nederzettings-
patroon zijn met name Oud-Zevenaar en Aerdt. Bij
Herwen ligt Huis Aerdt. Daarnaast komen in het
gebied historische boerderijen op ‘pollen’ voor.
46
Zicht op Persingen.
foto
: Wim
van
der
En
de
47
Fysieke dragers
Ooijpolder/Millingerwaard
– landschappelijk gaaf rivierengebied met natuurlijke rivierloop,
uiterwaarden, strangen, oeverwallen, kom en donken,
– rivierbandijken, kwelkaden, inlaatsluizen en doorbraakkolken,
– huisterpen met soms nog waardevolle boerderijen,
– de open en nagenoeg onbebouwde Cirkul van de Ooij,
– karakteristieke dorpen Persingen en Ooij, de buitendijkse kerk
van Kekerdom, het middeleeuwse Ooij,
– kleiputten, steenfabrieken, smalspoortracé’s en
arbeiderswoningen,
– restanten van de IJssellinie uit de jaren ‘50 van de 20ste eeuw,
– vele archeologisch waardevolle nederzettingsterreinen uit alle
perioden op de oeverwallen en donken
Rijnstrangengebied
– uniek deel van het rivierengebied met fossiele Rijnlopen en
afgesneden meanderbochten,
– reliëf in de vorm van dijken, ruggen en geulen, kleigaten,
huisterpen, smalspoordijkjes, enz.,
– waterstaatkundige elementen als wielen, de Spijkse Overlaat, de
vroegere overlaat bij Tolkamer, het dijkmagazijn bij Aerdt en het
(gerestaureerde) gemaal aan de Deukerdijk,
– het contrast tussen de openheid van het gebied zelf en het
hooggelegen en met bos begroeide Montferland,
– typerende dorpen Oud-Zevenaar en Aerdt; bij Herwen het Huis
Aerdt, daarnaast historische boerderijen op ‘pollen’,
– steenfabrieken en daarmee samenhangende
landschapselementen.
Voormalige steenfabriek met
droogrekken, De Panoven bij
Oud Zevenaar.
foto: Wim
van der E
nde
De uiterwaarden.
foto
: Dré
van
Mar
rew
ijk
48
Veluwe
11
De Hoge Veluwe bij Otterlo.
Kernkwaliteiten
π schaalcontrast van zeer open naar
besloten
π actieve stuifzanden
π de grootte en aaneengeslotenheid
van het bosareaal
foto: Pan
dion; P
eter van B
olhuis
Cultuurhistorische karakteristiek
De centraal- en oostnederlandse zandgebieden
laten bodemkundig en historisch-geografisch een
grote verscheidenheid zien. Meest markante
elementen zijn de stuwwallen. De hoge stuwwal van
de Veluwe is de meest uitgestrekte in ons land.
Archeologische vondsten op de Veluwe gaan
terug tot het Vroeg- en Midden-Paleolithicum (o.a.
sporen van rendierjagers bij Lunteren). In de
bewoningsgeschiedenis vanaf het Neolithicum heeft
de bewerkbaarheid van de grond en de bereikbaar-
heid van water steeds een doorslaggevende rol
gespeeld. Mogelijk is op een aantal plaatsen sprake
van min of meer continue bewoning, beginnend in
de IJzertijd en doorlopend via de Romeinse Tijd tot
in de Vroege Middeleeuwen. Ook heeft de bewoning
zich soms verplaatst. De nu hoog (en dus droog) op
de stuwwalhellingen gelegen celtic fields (akker-
complexen uit de IJzertijd) wijzen op een geleidelijke
verdroging van de hogere delen. Ook in de Middel-
eeuwen zijn nog nederzettingen ‘naar beneden’
verplaatst, waaronder Wageningen.
De randen van de stuwwal waren steeds aan-
trekkelijk voor bewoning. Er konden akkers
aangelegd worden - essen en kampen - en in de
aangrenzende veengebieden en riviervlaktes wei- en
hooilanden. De hoogste delen van de stuwwal bleven
grotendeels onbewoond en werden gebruikt als bos
(hout, varkensbeweiding) en heide (plaggen,
schapenbeweiding). De heide is tot stand gekomen
door eeuwenlang (te) intensief gebruik van het
oorspronkelijke bos. Al in de Middeleeuwen
ontstonden daardoor uitgestrekte heidevelden. Als
deze door sterke beweiding ook onbegroeid raakten,
waren stuifzanden het gevolg. Exemplarisch is de
overstoven vroeg-middeleeuwse nederzetting
Kootwijk.
In de loop van de 19de en in de 20ste eeuw werd
de heide ontgonnen ten behoeve van agrarisch
gebruik en - op de Veluwe veel grootschaliger - als
productiebos. Er werd vooral grootschalig bebost op
grootgrondbezittingen als de voormalige marke-
gronden en de Staats- en Kroondomeinen. Bijzonder
in dit verband is De Hoge Veluwe, een uitgestrekt
bos- en heidegebied dat in bezit was van de familie
Kröller-Müller. Na 1935 is De Hoge Veluwe een
Nationaal Park (het eerste in Nederland) geworden,
met inbegrip van het door Berlage ontworpen
jachtslot St. Hubertus.
Aan de randen van de Veluwe ligt een groot
aantal buitenplaatsen; vooral aan de zuidelijke
Veluwezoom is daardoor op de overgang stuwwal-
flank - rivierengebied sprake van een landgoederen-
landschap (zie hieronder). Ook elders komen land-
goederen en buitenplaatsen voor, waaronder
Hoekelum en Kernhem bij Ede en Het Loo in
Apeldoorn, een enorm landgoed met bossen, heide
en paleispark met paleis en gerestaureerde barok-
tuin. Waar mogelijk benutte men bij de landgoed-
aanleg de aanwezige beken die vanaf de stuwwal-
49
Introductie
Dit voor noordwesteuropese begrippen vrij groteen aaneengesloten boslandschap, wordt geken-merkt door een variatie van zeer open heideveldenen actieve stuifzandgebieden, enkele landbouw-enclaves en voor het overige zeer besloten bossen.Deze gebieden herbergen hoge natuurwaarden,waarin ook ruimte is voor grof wild en grote grazers.Aan de oostkant zijn de sprengen en de flankessenkenmerkend. De overgangsgebieden, in het oostentot het Apeldoorns Kanaal en in het noorden tot derandmeren, zijn voor het nationaal landschapVeluwe van grote betekenis. Dit geldt tevens voor de overgangsgebieden in het zuiden en zuidoosten,naar het rivierengebied. Aan de westkant ligt eenfijnmazig patroon van essen en jonge heide-ontginningen.
Het landgoed Rosendael heeft
een park met bijzondere tuin-
sieraden, zoals de ‘bedriegertjes’.
foto: Wim
van der E
nde
hellingen naar de randen stromen. De beken
(sprengen) zijn ook benut voor de aanleg van water-
molens (voor de papier-, koper-, leerfabricage en voor
wasserijen), ten behoeve van het watertransport en
voor de voeding van het Apeldoorns Kanaal.
Eind 19de, begin 20ste eeuw zijn met de toen-
malige ‘trek naar buiten’ door gefortuneerde stede-
lingen tal van villa’s en landhuizen aan de Veluwe-
randen gebouwd. Met elkaar vormen deze een rijke
catalogus van de toen gangbare architectonische
stijlen (met name neo-stijlen).
Niet alle heidevelden en stuifzanden werden
ontgonnen, delen bleven gespaard. Bij Kootwijk bleef
het stuifzandgebied vrij van ontginning en dit is nu
het grootste actieve stuifzand van Europa. De heide-
en stuifzandgebieden vormen tevens de locatie van
enkele van de meest uitgestrekte militaire oefen-
terreinen in ons land. Ook is de Veluwe rijk aan een
rijk geschakeerd aanbod aan recreatievoorzieningen.
Enkele gebieden op de Veluwe zijn voor de
beschreven ontwikkelingen bijzonder kenmerkend:
de Belvederegebieden Speuld-Garderen en Zuidelijke
Veluwezoom.
Het gebied Speuld-Garderen bestaat merendeels
uit grote, aaneengesloten bos- en heideterreinen, met
een vaak nog oorspronkelijke padenstructuur, en
bezit grote archeologische waarden. Nederzettingen
en akkerland liggen als kleine eilanden te midden
van de bossen en heiden; kleine stukjes kleinschalig
esdorpenlandschap met gave escomplexen.
Staverden en Oud Groevenbeek zijn zeer gave es-
gehuchten. In het gebied liggen ook enkele land-
goederen als Oud Groevenbeek.
Tussen Ermelo, Putten en Speuld bevindt zich de
grootste concentratie grafheuvels van Gelderland. De
grafheuvels zijn goed zichtbaar in het landschap en
daarmee zeer karakteristiek voor dit gebied. De zicht-
bare monumenten vormen echter waarschijnlijk
slechts een flauwe afspiegeling van de totale archeo-
logische rijkdom. Zo is er van de bijbehorende
nederzettingen zeer weinig bekend. Met name de
essen zijn hier daarom mogelijk van grote waarde.
Een ander belangrijk archeologisch monument is
de Hunneschans bij Uddel, gelegen aan het Uddeler-
meer (een pingoruïne). De botanische informatie,
bewaard in de sedimenten van het meer, is van grote
waarde voor de bewoningsgeschiedenis. Het meer is
ook bijzonder door het waarschijnlijk daarin gestorte
afval van prehistorische nederzettingen op de oever.
Tenslotte is het Romeinse marskamp van Ermelo
uniek en van grote cultuurhistorische waarde.
De Zuidelijke Veluwezoom is kenmerkend voor
de overgang van de stuwwal naar het rivierengebied
en herbergt veel landgoederen en buitenplaatsen. Bij
meerdere kastelen (waaronder Middachten) en land-
huizen werd een centrale zichtas aangelegd, die ook
buiten de tuinen werd voortgezet. In de 19de eeuw
nodigde het heuvelige landschap uit tot park- en
tuinaanleg in de romantische Engelse landschapsstijl
(Biljoen, Rosendael). Dieren en enkele plekken
binnen het stedelijk gebied van Arnhem zijn aan-
gewezen als beschermde gezichten. In Dieren is de
eind 19de en begin 20ste eeuwse villabouw duidelijk
herkenbaar; datzelfde geldt voor Arnhem, Renkum,
Velp en Oosterbeek.
De zuidelijke Veluwezoom is archeologisch van
belang vanwege de aantrekkelijke vestigingsfactoren
op de overgang van de stuwwal naar de lager gelegen
rivier en de doorsnijding door beekdalen. Er komen
vele (zichtbare) monumenten voor: grafheuvels,
klooster- en kasteelterreinen, een middeleeuwse
ringwalburcht, diverse nederzettingsterreinen en de
Wüstung (verlaten nederzetting) Wolfheze met kerk
en akkercomplexen.
50
Het markante hoofdgebouw van
Radio Kootwijk.
foto
: Wim
van
der
En
de
51
Fysieke dragers
– een voor de Nederlandse bosgeschiedenis typerende catalogus
aan bostypen: restanten oud bos van voor 1800, onregelmatig
geperceleerd bos ter beteugeling van zandverstuivingen van voor
1850, parkbossen bij landgoederen, rechthoekig geperceleerd
19de- en 20ste-eeuws productiebos (naald- en loofhout),
spontane bosopslag en het recente, natuurgerichte bos,
– bewoningskernen en omgeving als kleine ‘eilanden’ van het
esdorpenlandschap in het bos- en heidegebied; oude dorps-
structuren als Speuld,
– de kleinschalige afwisseling van escomplexen en kampen,
singels, houtwallen, bosjes en weiden in de omgeving van de
dorpen,
– de aanwezigheid van (sprenge)beken met bijbehorende water-
staatswerken en watermolens, enkele ‘hessenwegen’ en
markegrenzen,
– kastelen als Staverden en Middachten, buitenplaatsen en
landgoederen als Huis te Leuvenum, Kernhem, Het Loo,
Rosendael e.a., met formele parken/tuinen en boslanen in
landschapsstijl,
– villa’s en landhuizen als beelddragers van de ‘trek naar buiten’
eind 19de, begin 20ste eeuw,
– beschermde gezichten (1850 -1940) als Staverden en Oud-
Groevenbeek,
– bijzondere gebiedsspecifieke bouwkundige elementen als Radio
Kootwijk (monument, radiostation uit 1922), jachthuizen,
de voormalige Rijkszaadeest bij Stroe (bewaren dennenzaad),
enkele kazernecomplexen,
– de vele zichtbare archeologische monumenten zoals graf-
heuvels, het Romeinse marskamp bij Ede en de Hunneschans;
het omringende landschap, met name de essen, waar de
bijbehorende nederzettingen te verwachten zijn en het
Uddelermeer; het overige ‘onzichtbare’ bodemarchief met
bewoningssporen vanaf het Vroeg-Paleolithicum.
Celtic fields, kleine vierkante
akkertjes uit de IJzertijd,
omgeven door lage aarden
walletjes.
foto: Wim
van der E
nde
Veldhuizerspreng, een gegraven
beek, ten noordoosten van
Loenen.
foto: Wim
van der E
nde
52
Rivierengebied
12
Zoelen aan de Linge.
Kernkwaliteiten
π schaalcontrast van zeer open naar
besloten
π samenhangend stelsel van rivier-
uiterwaard-oeverwal-kom
π samenhangend stelsel van hoge
stuwwal-flank-kwelzone-oeverwal-
rivier
foto: Pan
dion; P
eter van B
olhuis
Cultuurhistorische karakteristiek
Tieler- en CulemborgerwaardDe Tieler- en Culemborgerwaard vormen een
typisch voorbeeld van het landschap van de grote
rivieren. Op de oeverwallen van de Nederrijn/Lek,
Waal en Linge vond vanouds bewoning plaats. De
stroomruggen werden al in de Romeinse Tijd
intensief bewoond. Belangrijke factoren waren daar-
bij de agrarische mogelijkheden van het gevariëerde
landschap en de rol van de rivier als transport-
mogelijkheid. Deze factoren verklaren waarom hier
zowel de Romeinse Limes, als ook belangrijke
handelssteden uit de Middeleeuwen (Dorestad, Tiel)
worden aangetroffen. De natuurlijk afwaterende
oeverwallen werden vanouds gebruikt voor de
akkerbouw, de randen van de natte kommen waren
’s zomers in gebruik als hooi- en weilanden.
Tussen de grote rivieren bevindt zich het Linge-
gebied, een uniek, kleinschalig en gaaf rivieren-
landschap van Europese betekenis. Het gebied strekt
zich uit tussen Gorinchem en Tiel in de provincies
Zuid-Holland en Gelderland. Buitendijks meandert
de Linge nog gedeeltelijk op natuurlijke wijze. In
1304 is de rivier bij Tiel afgedamd om een grotere
beveiliging tegen overstromingen te bewerkstelligen.
Ten noorden en zuiden van het Lingegebied
liggen uitgestrekte, open komgebieden die een
rationele verkaveling kennen uit de tweede helft
van de 20ste eeuw. Voor die tijd waren de kommen
grotendeels onverkaveld.
In de Middeleeuwen is een doorlopende
bedijking aangelegd langs de grote rivieren
(bandijken) om dorpen en landbouwgronden te
beschermen. Daarna breidde de bebouwing zich uit
langs de dijken en op de oeverwallen. De oeverwallen
worden behalve door de dorpen gekenmerkt door
onregelmatige wegen- en verkavelingspatronen
(waaronder de kenmerkende kromakkers), wielen,
hoogstamboomgaarden en landgoederen (Mariën-
waerd). Vanaf de 17de eeuw nam de begroeiing van
het landschap toe door de aanleg van parkbossen en
lanen en de uitbreiding van fruitteelt.
De natte open komgebieden werden pas laat
ontgonnen. De ontginning is daardoor zeer plan-
matig. Het natte karakter van de gronden komt tot
uiting in de aanwezigheid van eendenkooien,
grienden en populierenbossen (Regulieren). In het
gebied liggen enkele onderdelen van de Nieuwe
Hollandse Waterlinie, zoals de forten Everdingen en
Asperen, de Diefdijk, de Nieuwe Zuider Lingedijk en
diverse inlaatsluizen.
Het bodemarchief van de stroomruggen herbergt
alle bewoningsperioden uit het rivierengebied, van
het Neolithicum tot de Nieuwe Tijd. Belangrijke
onderdelen van het bodemarchief zijn onder meer
de binnenstad van Tiel, resten van de Romeinse
infrastructuur die deel uitmaakte van de Limes,
Romeinse villaterreinen en diverse kasteelterreinen,
zoals bijvoorbeeld bij Buren.
53
Introductie
Het nationaal landschap Rivierengebied bestaatuit het Kromme-Rijngebied, de Tieler- en Culem-borgerwaard en de overgang van de Grebbebergnaar de uiterwaarden van de Blauwe Kamer. Hetgebied heeft een landschappelijke structuur metuiterwaarden, oeverwallen en stroomruggen, enkomgronden. De oeverwallen en stroomruggenhebben een min of meer besloten karakter door deaanwezigheid van dorpen, boerderijerven en boom-gaarden; daarmee in contrast staat de grootschaligeopenheid van de rationeel verkavelde kommen.Langs de rivieren liggen de uiterwaarden, met somsdaarin nevengeulen en afgesneden meanders.
De Tieler- en Culemborgerwaard zijn typerendvoor het gebied van de grote rivieren. In hetKromme-Rijngebied, tussen de Rijn en de UtrechtseHeuvelrug, ligt een opeenvolging van land-schappen. Samenhangend met de gradiënt van laagnaar hoog komen verschillende bodemtypen voor,elk met zijn eigen ontginningswijze en gebruiks-geschiedenis, variërend van flankesdorpen en cope-ontginningen tot een reeks van ridderhofsteden enbuitenplaatsen. Een fijnmazig stelsel van bosscha-ges en laanbeplantingen, gekoppeld aan de water-lopen en wegen, geeft dit gebied een karakteristiek,halfopen en groen karakter.
Hoog water aan de Waalbandijk
bij Opijnen, winter 2002.
foto: Wim
van der E
nde
Kromme-RijngebiedHet Kromme-Rijngebied bestaat in hoofdzaak uit
een brede zone zwak golvende stroomruggen, met
daarbinnen vrij kleine komgebieden en aan de
noordoostkant een groot komgebied (Langbroek)
met een kenmerkende strokenverkaveling. De
stroomruggen horen bij de huidige loop van de
Kromme Rijn en bij veel oudere, al eeuwen verlande
rivierlopen.
De Langbroekerwetering werd omstreeks 1125
gegraven voor de ontginning en afwatering van het
destijds moerassige komgebied. Veel kavels zijn later
beplant met grienden of opgenomen in de park-
bossen van landgoederen. Aan de noordrand wordt
het gebied begrensd door de beboste Utrechtse
Heuvelrug met de Stichtse Lustwarande. Deze twee
aspecten resulteren in een uniek coulissenlandschap
met de besloten Heuvelrugrand aan de horizon.
Typerend zijn de relatief smalle bosstroken dwars op
de Heuvelrug, afgewisseld met smalle open gras-
landstroken.
Langs de Langbroekerwetering hebben zich
midden 13de eeuw diverse nog altijd bestaande
ridderhofsteden gevestigd. Aan de voet van de
Heuvelrug zijn deze kastelen vanaf de 17de eeuw tot
buitenplaatsen getransformeerd.
In het stroomruggenlandschap is het oorspronke-
lijke meanderende verloop van de onbedijkte
Kromme Rijn karakteristiek, met de aangrenzende
zone hogere gronden waarop de dorpen, slingerende
wegen, boomgaarden en onregelmatige verkavelings-
patronen liggen.
54
Wisselende waterstanden.
foto
: Dré
van
Mar
rew
ijk
Jaagpad langs de Kromme Rijn,
ter hoogte van Rhijnauwen.
foto
: Wim
van
der
En
de
Stobbenakker voor de hakhout-
winning in het Kromme
Rijngebied.
foto: Wim
van der E
nde
55
Fysieke dragers
Tieler- en Culemborgerwaard
– de karakteristieke verschillen tussen buitendijkse uiterwaarden,
kleinschalige besloten oeverwallen en grootschalige open
kommen,
– de oeverwallen langs de grote rivieren Lek en Waal met:
- karakteristieke dijktracés (onder meer Waardenburg-Tiel),
dijkwoningen, (T-)boerderijen, dijkdorpen en riviergezichten
(Culemborg, Tiel), enkele kastelen,
- relatief besloten oeverwallenlandschap met bochtige wegen,
onregelmatige perceelspatronen, wielen en
hoogstamboomgaarden,
– het kleinschalige Lingelandschap met:
- de buitendijks natuurlijk meanderende Linge,
- typerende dijktracés (Appeldijk), karakteristieke dijkwoningen
en boerderijen en fraaie dorpsgezichten met karakteristieke
langgerekte stratenpatronen, zoals de lintdijkdorpen Spijk en
Acquoy,
- een besloten, kleinschalig en gaaf oeverwallenlandschap met
bochtige wegen, onregelmatige perceelspatronen (waaronder
kromakkers), wielen en hoogstamboomgaarden, landgoederen,
kastelen, hooibergen, boerderijen op woerden, vloedschuren,
– de open komgebieden met:
- een planmatige ontginning, eendenkooien, grienden en
populierenbossen (Regulieren), verspreid gelegen boerderijen,
- de stroomruggen en crevasseafzettingen als dragers van de
bewoning sinds het Neolithicum,
- de resten van de Romeinse infrastructuur die deel uitmaakte
van de Limes.
Kromme-Rijngebied
– de opeenvolging van drie landschapstypen: de zuidrand van de
beboste Utrechtse Heuvelrug, het tussenliggende veen-
ontginningslandschap van de Langbroekerwetering en het
rivierenlandschap van de Kromme Rijn,
– het gebied van de Langbroekerwetering met:
- de smalle strokenverkaveling en het afwisselende patroon van
bosstroken en graslanden, hakhoutbossen en oude lanen,
- oude boerderijen, fraaie kastelen, landhuizen en landgoederen
op langgerekte percelen langs de dijk en de wetering,
– het oeverwallen- en kommenlandschap van de Kromme Rijn:
- het onregelmatige verkavelings- en wegenpatroon en de dorpen
op de stroomruggen,
- de relatieve openheid en regelmatige verkaveling van de
komgebieden,
- vele nederzettingen vooral uit de IJzertijd tot de Vroege
Middeleeuwen en de infrastructuur van de Romeinse Limes met
het castellum Vechten op de stroomruggen,
- een rijke schakering van nederzettingsvormen uit de
Middeleeuwen: resten van kastelen (o.a. Amerongen, Cothen),
versterkte huizen en agrarische nederzettingen,
- landgoederen en buitenplaatsen,
- de aanwezigheid van elementen van de Nieuwe Hollandse
Waterlinie (forten, kazematten, inundatiekanaal e.d.),
– de Grebbeberg met bossen, ringwalburcht en markant uitzicht
over de Rijn en Betuwe,
– de zuidpunt van de Grebbelinie, zowel binnen- als buitendijks,
– de middeleeuwse, aan de Nederrijn gelegen steden Rhenen en
Wijk bij Duurstede.
Het Kromme-Rijngebied is sinds de (Late)
IJzertijd intensief bewoond; het bodemarchief
bevat van deze bewoning belangrijke sporen.
Het castellum Fectio (fort Vechten) vormde een
prominent onderdeel van de Romeinse Limes, die
langs de (Kromme) Rijn liep. In de Vroege
Middeleeuwen was de rol van Dorestad (Wijk bij
Duurstede) als handelsstad van internationaal
belang; aanzienlijke delen van de nederzetting
zijn opgegraven.
De Kromme Rijn is omstreeks 1870 verbreed
om als inundatiekanaal van de Nieuwe Hollandse
Waterlinie te kunnen fungeren. In het noord-
westelijk deel van het Kromme-Rijngebied overlapt
de landgoederenzone aan de rand van de stad
Utrecht (Oud- en Nieuw-Amelisweerd;
Rhijnauwen) met de liniewerken (de forten
Vechten en Rhijnauwen). Kenmerkend zijn hier
de vele betonnen kazematten, die de vijandelijke
doorgang over de ‘Houtense Vlakte’ moesten
verhinderen.
Aan de zuidoostelijke voet van de Utrechtse
Heuvelrug ligt de zuidelijkste punt van de Grebbe-
linie, met inundatiekanaal en buitendijkse bastion-
werken. De beboste Grebbeberg is archeologisch
(vroeg-middeleeuwse ringwalburcht) en historisch-
geografisch van groot belang. Het uitzicht vanaf de
berg over de Rijn en de Betuwe is voor Nederlandse
begrippen zeer bijzonder.
56
Arkemheen-Eemland
13
Het stoomgemaal van Arkemheen.
Kernkwaliteiten
π extreme openheid
π slagenverkaveling
π veenweidekarakter
foto: Pan
dion; P
eter van B
olhuis
Cultuurhistorische karakteristiek
ArkemheenHet veen- en klei-op-veenlandschap van
Arkemheen is weids en open en nagenoeg geheel in
gebruik als hooi- en weiland. Vooral in het noorden
van het gebied komt nauwelijks bebouwing en
opgaande beplanting voor. De openheid wordt nog
versterkt doordat de huisterpen, die hier in de
Middeleeuwen zijn opgeworpen, merendeels niet
meer bewoond zijn. De nederzettingen (Nijkerk en
ijle bebouwingslinten als Holk en Diermen) liggen in
het zuidelijk en oostelijk deel van het gebied op wat
hogere gronden.
Het verkavelingspatroon van het klei-op-veen-
landschap is gedeeltelijk vrij onregelmatig door de
aanwezigheid van kronkelende beken en voormalige
kreken en de daarmee gepaard gaande hoogte-
verschillen. In het zuiden gaat het klei-op-veengebied
over in een veenontginning met een sinds 1850
nauwelijks veranderde strokenverkaveling en de
bebouwingslinten van Holk, de Veenhuis en
Achterhoek.
Enkele scheve sloten ten zuiden van De Holk zijn
de laatste getuigen van ‘de Rijn’, een kanaal dat de
Hertog van Gelre in het begin van de 16de eeuw liet
graven om de Rijn met de Zuiderzee te verbinden en
zo een onbelemmerde doorgang naar zee te
realiseren. Het kanaal is onvoltooid gebleven.
Aan de oostkant van het nationaal landschap ligt
een weinig veranderd, kleinschalig kampenlandschap
met akkers, weiden, elzensingels en bosjes. Hier ligt
op de grens van hoog en laag een landgoederenzone
(o.a. Oldenaller en Salentein). De landgoederen gaan
terug op versterkte huizen uit de Late Middeleeuwen.
Deze werden zo gesitueerd in het landschap dat er
natte grachten aangelegd konden worden.
Het stoomgemaal Hertog Reijnout uit 1882
vormt met de hoge schoorsteen een landmark in het
gebied. Het gerestaureerde gemaal is in Nederland
het enige nog werkende gemaal met buitenschep-
raderen. Een restant van zijn voorganger, een oude
windwatermolen, en zijn opvolger, een modern,
elektrisch gemaal, completeren dit bijzondere water-
staatkundige ensemble. In de naastgelegen Putter-
polder is eveneens nog een stoomgemaal aanwezig
(echter zonder machines).
In het gebied liggen veel archeologische sites
(terpen, huisplaatsen, vuursteenvindplaatsen). Aan
de zuidkant liggen pleistocene zandgronden aan of
zeer dicht aan de oppervlakte. Naar het noorden toe
verdwijnt het zand onder holoceen veen, al dan niet
afgedekt met klei. Juist de overgangsgebieden waren
zeer aantrekkelijk voor bewoning. De huisterpen in
het noorden stammen voornamelijk uit de Middel-
eeuwen en de Nieuwe Tijd. De ruimtelijke spreiding
vertoont een duidelijke relatie met de ligging van
oude waterlopen of met uitlopers van het dekzand in
het veen- en klei-op-veengebied.
57
Introductie
Dit in landelijk opzicht bijzonder open veen- enklei-op-veenlandschap wordt primair gekenmerktdoor het vrijwel ontbreken van bebouwing enopgaande begroeiing buiten de bewoningskernen.Daarnaast zijn de ‘klassieke’ strokenverkaveling vande veenontginningen, in het midden van de polderArkemheen overgaand in een meer blokvormigeverkaveling, en enkele historische dijken, waaronderde Zuiderzeedijk, kenmerkend.
Stille getuige van
waterpeilverlaging.
foto: Dré van
Marrew
ijk
EemlandHet westelijk deel van het nationaal landschap
bestaat uit de zeer open polders van het Eemland,
die tussen omstreeks 1000 en 1600 zijn ontgonnen.
De ontginningen geschiedden grotendeels met het
‘recht van vrije opstrek’: zonder vastgestelde achter-
grens. Daardoor kwamen aan beide zijden van de
Eem, die als ontginningsbasis fungeerde, in de loop
der eeuwen zeer lange oost-west gerichte kavels tot
stand. Met behulp van dwarskaden schoof de ont-
ginning tevens noordwaarst op, richting voormalige
Zuiderzee. Vanwege het voortdurende overstromings-
gevaar zijn de boerderijen hier in eerste instantie niet
langs de ontginningsassen gebouwd. Pas na aanleg
van de Wakkerendijk als grens tussen Holland en het
Sticht, begin 14de eeuw, zijn de aanvankelijke, bij
Eembrugge geconcentreerde boerderijen verplaatst
naar de veilige oostzijde van deze dijk.
Gevolg van de ontginning en de daarop volgende
akkerbouw was een voortdurende bodemdaling: het
veen oxideerde en klonk in. Akkerbouw werd
onmogelijk en meer veeninwaarts moest men op-
nieuw akkers aanleggen.
Op den duur werd akkerbouw geheel onmogelijk
en volgde omzetting in wei- en hooiland. Het huidige
karakteristieke beeld van Eemland ontstond: zeer
open weidepolders met kilometers lange, ongeveer
oost-west lopende kavels en enkele bewoningslinten
aan noord-zuid gerichte (voormalige) dijken. Bij de
landinrichting uit de jaren ‘80 van de 20ste eeuw is
dit beeld grotendeels bewaard gebleven, wel zijn 49
nieuwe boerderijen gebouwd, waarvan een aantal in
vroeger onbewoond gebied.
Eemland ligt net als de polder Arkemheen aan de
voormalige Zuiderzee. In beide gebieden getuigen
wielen van vroegere overstromingen, zowel recht-
streeks vanuit de Zuiderzee als via de Eem (wielen
Zomerdijk, Eemdijk).
Spakenburg is van oudsher een vissersdorp. Aan
de visserij, waaraan een eind kwam met de afsluiting
van de Zuiderzee in 1932, herinneren onder meer
nog een scheepswerf, vissershuisjes en een taanderij.
In Eemland is de locatie van het middeleeuwse
bisschoppelijk kasteel Ter Eem de meest tot de
verbeelding sprekende archeologische site. Daar-
naast zijn de terreinen met resten van laat-middel-
eeuwse versterkte huizen (Hoogerhost en Coelhorst)
en de resten van de middeleeuwse versterkte aanleg
van Bunschoten van belang.
In Eemland ligt ook het meest noordelijke deel
van de Grebbelinie (1745 - 1939). De linie valt hier in
het landschap nauwelijks op. Er zijn geen forten of
andere grote bouwwerken aanwezig en de inundatie
werd bereikt door gebruik te maken van de elemen-
ten van het bestaande landschap. De Eem fungeerde
als inundatiekanaal, de oostelijke Eemdijk als linie-
dijk en het gebied ten oosten daarvan als inundatie-
vlakte.
58
Verdwijnend beeld in Eemland.
foto
: Dré
van
Mar
rew
ijk
59
Fysieke dragers
Arkemheen
– zeer open veen- en klei-op-veenlandschap met gave
strookvormige en onregelmatige blokverkaveling, nagenoeg
zonder bebouwing,
– diversiteit van verschillende landschapstypen op geringe afstand
van elkaar,
– twee complexen van stoomgemalen aan de voormalige
Zuiderzeedijk,
– vele middeleeuwse huisterpen,
– archeologische vindplaatsen uit de Midden en Nieuwe Steentijd,
– strokenverkaveling in zuidelijk deel,
– duidelijk herkenbare overgang naar zuidelijk gelegen
zandlandschap (steilranden).
Eemland
– buitengewoon open veenontginningslandschap met
kilometerslange strokenverkaveling,
– rivier de Eem met flankerende dijken/kaden, gedeeltelijk op
enige afstand van de rivier (Zomerdijk) en wielen,
– IJsselmeerdijk met wielen,
– enkele boerderijlinten, met als meest monumentale de éénzijdig
bebouwde Wakkerendijk, in contrast met het lege Eemland,
– het noordelijke deel van de Grebbelinie met de Eem als
inundatiekanaal, de oostelijke Eemdijk als liniedijk en het gebied
ten oosten daarvan als inundatievlakte,
– locaties bisschoppelijk kasteel Ter Eem, terreinen van de laat-
middeleeuwse versterkte huizen Hoogerhost en Coelhorst,
resten van de middeleeuwse versterkte aanleg van Bunschoten,
– Spakenburg, met Oude Haven en omgeving, waar een
scheepswerf en andere bebouwing refereren aan het verleden als
vissersdorp.
Het lege Eemland vanaf de dijk
langs de Eem.
foto: Wim
van der E
nde
De pont naar Eemdijk.
foto: Dré van
Marrew
ijk
60
Noord-Hollands Midden
14
Groot landschappelijk contrast
tussen het droogmakerij- en
veenweidelandschap.
Kernkwaliteiten
π grote openheid
π geometrisch inrichtingspatroon in
droogmakerijen
π strokenverkaveling
foto: Pan
dion; P
eter van B
olhuis
Cultuurhistorische karakteristiek
Schermer, Eilandspolder en MijzenpolderHet gebied van De Schermer en de Mijzen- en
Eilandspolder bestaat uit zowel droogmakerijen als
veenweidepolders, die in een bijzonder fraai contrast
ten opzichte van elkaar zijn gesitueerd. De ken-
merkende objecten, elementen en structuren zijn
zeer gaaf en goed herkenbaar aanwezig in sterke
onderlinge samenhang.
De Schermer is de laatste van de 17de-eeuwse
grote droogmakerijen (Beemster, Purmer, Wijde
Wormer, Heerhugowaard, Schermer), die in 1635
werd drooggelegd. De Nederlandse droogmakerijen
hebben internationaal een voorbeeldfunctie vervuld,
zowel wat betreft het landschap en de toegepaste
landschapsarchitectuur, als de waterstaatskundige en
planologische aspecten. Internationaal gezien zijn
droogmakerijen een zeldzaam landschapstype.
Na de drooglegging is de Schermer ingericht met
een zeer regelmatig patroon van wegen en percelen.
In tegenstelling tot de Beemster zijn de wegen in de
Schermer niet systematisch beplant. Daardoor is de
polder veel opener. Bijzonder zijn de historische
waterstaatkundige structuur van de twee binnen-
boezems en de vele molens die nog resteren. Ook
wordt de Schermer gekenmerkt door wat ‘armere’
behuizingen dan in de Beemster.
De Mijzenpolder is een veenweidegebied met een
zeer waardevolle, nog oorspronkelijke verkavelings-
structuur uit de 10de eeuw. De Eilandspolder is een
gedeeltelijk onverveend veenweidegebeid gelegen
tussen de droogmakerijen Schermer, Beemster en
Starnmeer. Het gebied wordt gekenmerkt door de
zeer vele brede slootjes en de plasjes die zijn over-
gebleven na lokale vervening. Aan de noordkant van
het gebied ligt een aantal kleinere droogmakerijen.
Deze zijn pas in de 19de eeuw drooggemaakt en
61
Introductie
Het zeer open veenweide- en droogmakerijen-landschap van Noord-Hollands Midden is hetarchetype van het ‘Hollandse landschap’. Hetbestaat uit een nat, laaggelegen veenweidegebiedmet daarin nog lager gelegen droogmakerijen,omgeven door ringdijken en -vaarten. Het laagveen-pakket is van natuurhistorisch belang en kenmer-kend voor laag (West-) Nederland. Het gebied is vangroot nationaal en internationaal belang voor weide-vogels.
De veenpolders worden gekenmerkt door eenstrokenverkaveling, uitgezet vanuit een ontginnings-basis en zijn in te delen in rij- en vaarpolders. De17de-eeuwse droogmakerijen hebben een regel-matige gridverkaveling in wegen, waterlopen enbeplanting, en vormen grote open ruimtes die doordijken omgeven worden. De rationeel verkaveldedroogmakerijen vormen als meesterwerken vanNederlandse ingenieurskunst, ruimtelijke planning,inrichting en landschapsbouw ‘avant la lettre’ eenbelangrijk onderdeel van het Nederlandse cultureelerfgoed. De Beemster is opgenomen op de wereld-erfgoedlijst van UNESCO.
In het gebied ligt een gedeelte van de Stellingvan Amsterdam (zie gebied 19).
Landschapsbeeld Schermer.
foto: Wim
van der E
nde
vertonen een onregelmatige percelering net als het
veenontginningsgebied, hoewel de inrichting hier
wel planmatig heeft plaatsgevonden.
Naast de middeleeuwse verkavelingsstructuren
en historische watergangen is in de Mijzenpolder en
de Eilandspolder een groot aantal waardevolle
archeologische vindplaatsen van vroegere middel-
eeuwse bewoning gelokaliseerd.
BeemsterAan de oostkant van de Eilandspolder ligt de
Beemster, een droogmakerij van uitzonderlijke, zelfs
universele betekenis, die door UNESCO op de lijst
van Werelderfgoed is geplaatst. De Beemster heeft
als eerste grotere droogmakerij (1612) naast een
internationale ook een nationale voorbeeldfunctie
gehad. Behalve ten behoeve van het tegengaan van
overstromingen en het creëren van nieuwe land-
bouwgrond werd De Beemster ook gerealiseerd als
investeringsobject voor rijke kooplieden uit
Amsterdam. De polder illustreert, als duidelijk
begrensd en authentiek voorbeeld van een ont-
worpen en gerealiseerd landschap volgens klassieke
en Italiaanse 17de-eeuwse stijlprincipes, een belang-
rijk stadium in de ontginningsgeschiedenis van
Nederland. Buitengewoon kenmerkend voor de
Beemster is het schaakbordpatroon van grond-
gebruik en de rechte, beplante wegen. Door de
bijzondere architectonische achtergrond wijkt het
landschap duidelijk af van dat van de andere
droogmakerijen.
Een gedeelte van de Beemster is inundatieveld
van de Stelling van Amsterdam. Het zuidelijke
gedeelte (ongeveer een kwart van de polder) kon
onder water gezet worden terwijl de rest van de
droogmakerij tot een drassig landschap werd
getransformeerd.
Ook in het met kreken doorsneden veenweide-
gebied bij het Alkmaarder- en Uitgeestermeer
bevinden zich meerdere forten, dijken en andere
bouwwerken die behoren tot de Stelling van
Amsterdam. Het gebied wordt gekenmerkt door een
kleinschalig verkavelings- en nederzettingspatroon,
kent een hoge waterstand en is gedeeltelijk moerassig
en slecht toegankelijk.
Waterland en ZeevangZowel de Zeevang, tussen De Beemster en het
IJsselmeer, als het meer zuidelijk gelegen Waterland
zijn veengebieden die in de 12de eeuw werden
bedijkt. De bedijkingen hadden tot doel de verbrokke-
ling van het veen door overstromingen tegen te gaan.
Beide gebieden zijn karakteristiek voor het Noord-
hollandse polderlandschap: zeer open, buiten erven
en dorpen bijna boomloos. Waterland wordt
gekenmerkt door drassige weiden, doorsneden door
een dicht patroon van waterlopen. Ook liggen er
verspreid nog enkele rietlanden. Voor de Zeevang is
de karakteristieke veerverkaveling van belang. Het
gebied is duidelijk minder waterrijk dan Waterland
zelf. Bijzonder is het landschappelijk contrast dat
beide gebieden vormen met de droogmakerijen
Schermer, Beemster en Purmer.
De ontginning van het veen heeft in de 10de eeuw
een aanvang genomen. Het gebied werd ontgonnen
met afwateringssloten evenwijdig aan elkaar en
meestal loodrecht op de aanwezige bochtige veen-
stroompjes. Hierdoor ontstond het voor de veen-
ontginningen typische patroon van langgerekte
percelen. In het oostelijk deel is de invloed van
inbraken vanuit de Zuiderzee duidelijk te zien aan
kreekachtige waterpatronen, die zijn ontstaan door
uitschuring van de voormalige veenriviertjes.
62
Bemaling met karakteristieke
Waterlandse molens.
foto
: Dré
van
Mar
rew
ijk
Broeks Grijs; te koop in elke
gerenommeerde verfwinkel.
foto
: Wim
van
der
En
de
De onregelmatige strokenverkaveling is ontstaan
doordat de ontginningen in de Middeleeuwen niet
als cope-ontginningen zijn opgezet, maar door vrije
gemeenschappen.
De grote concentratie huisterpen uit de Late
Middeleeuwen en het tamelijk onregelmatige
verkavelingspatroon zijn in hoge mate gaaf en zeld-
zaam. Het laat-middeleeuwse ensemble is in z’n
totaliteit nog aanwezig. De huidige dorpen zijn
harmonieus vergroeid met het landschap; het
gebruikte bouwmateriaal (hout) en het kleurgebruik
dragen daar in sterke mate aan bij. In veel gevallen is
de abrupte overgang tussen dorpsranden en het
omringende weidegebied bewaard gebleven, zonder
tussenliggende uitbreidingen van na 1945.
Karakteristiek zijn de stolpboerderijen met hun
piramidale dak en de toepassing van houtbouw
(overwegend groen geschilderd, in Broek in
Waterland grijs). Verschillende plaatsen, zoals Edam,
Volendam, Marken en De Rijp, dragen nog de
karakteristieken van (voormalige) haven- en vissers-
plaatsen, ieder met een geheel eigen geschiedenis.
Op Marken zijn zowel de huisterpen als de
bebouwingsstructuur bijzonder kenmerkend.
Durgerdam, Holysloot, Ransdorp, Zuiderwoude,
Broek in Waterland, Edam, Monnickendam en
Marken zijn beschermde gezichten.
63
Beemster lusthof ‘De Eenhoorn’.
foto: Wim
van der E
nde
Zicht op Zuiderwoude
(Waterland).
foto: Wim
van der E
nde
64
Fysieke dragers
Noord-Hollands Midden algemeen
– het contrast tussen het droogmakerij- en het veenweidelandschap
met de ringdijk als verbindend en contrasterend element tussen
beide landschappen.
Schermer, Eilandspolder en Mijzenpolder
– de samenhangende structuren, elementen en kenmerken in het
veenweidegebied:
- de bewoningsassen en dijkdorpen zoals Graft-De Rijp
(beschermd gezicht), Groot Schermer, Schermerhorn en
Driehuizen,
- de regelmatige strokenverkaveling en onregelmatige
blokverkaveling,
- de ontginningsgrenzen en dwarssloten,
- de dijken, kaden, molens en doorbraakkolken,
- de rijke verzameling aan middeleeuwse veenterpen en
lintbebouwing,
- de turfgaten,
– de samenhangende structuren, elementen en kenmerken in het
droogmakerijenlandschap:
- de regelmatige, losse lintbebouwing langs vaarten en wegen,
- het rationele, rechthoekige verkavelings- en wegenpatroon en
de relatief grote kavels van gelijke afmeting,
- de ringdijken in contrast met de vlakheid van de droogmakerij
zelf,
- de vaarten en tochten,
- de molens, (voormalige) molenplaatsen en -gangen,
- de boerderijen van het stolptype (waarschijnlijk in deze regio
ontstaan) en boerenerven met karakteristieke dubbele singels en
kleine boomgaardjes,
– archeologische terreinen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe
Tijd (in polder de Mijzen langs de Gouw en in de Oostelijke
Eilandspolder).
Beemster
– het unieke 17de-eeuwse (landschaps)architectonische ensemble
bestaande uit:
- het vierkante gridpatroon van wegen en waterlopen en
rechthoekige percelen,
- de ringdijk en ringvaart (continuïteit en eenheid in
vormgeving),
- het centraal gelegen dorp (Middenbeemster) op een assenkruis
van wegen,
- de relatief hooggelegen wegen met laanbeplanting,
- de monumentale boerderijen en buitens,
- de oude 19de-eeuwse gemalen en molengangen,
- de vijf forten van de Stelling van Amsterdam, langs de west-,
zuid- en oostzijde,
– de structuur en het karakter van het (beschermde) stadsgezicht
van Middenbeemster, met monument van Leeghwater.
Waterland en Zeevang
– het gave samenhangende historische landschapsbeeld met:
- de karakteristieke nederzettingsstructuur in het open
landschap, gekenmerkt door geconcentreerde bebouwing in dijk-
en lintdorpen met beplanting,
- de vele fraaie dorpsgezichten (beschermd) zoals Edam,
Durgerdam, Ransdorp, Broek in Waterland, Holysloot,
Zuiderwoude, Marken en Monnickendam (stadsgezicht),
- voor Noord-Holland kenmerkende stolpboerderijen en houten
huizen in specifieke kleuren geschilderd, van het type dat ook in
de Zaanstreek wordt aangetroffen,
- de regelmatige strokenverkaveling van de laat-middeleeuwse
veenontginning met de sterk in richting wisselende verkaveling,
als gevolg van het grillige patroon van waterlopen waartussen
het land moest worden ontgonnen,
- het slotenpatroon en patroon van veenstroompjes,
- de historische dijken,
– de Noorder IJ- en Zeedijk,
– het eiland Marken met een terpencluster en het dorpsgezicht
Marken,
– het laat-middeleeuwse archeologische ensemble dat nog in zijn
totaliteit aanwezig is met onder meer een grote concentratie aan
huisterpen, kloosters, kerken, graven, molens, vlakneder-
zettingen en dijken,
– resten van vroegïndustriële activiteit, zoals traankokerijen.
65
Hoeksche Waard
15Kernkwaliteiten
π grote openheid
π patroon van dijken en voormalige
kreken
π eilandkarakter, omgeven door open
water
Zuid-Beijerland met dijklint en
voormalige kreek op de achtergrond.
foto
: Pau
l Par
is
Cultuurhistorische karakteristiek
Het zeekleilandschap van de Zeeuwse en Zuid-
hollandse eilanden, waar de Hoeksche Waard een
karakteristiek onderdeel van vormt, is kortweg te
typeren als de delta van een laaglandrivierensysteem.
Deze delta is opgebouwd uit (voormalige) eilanden
die bestaan uit oudere en jongere polders, met daar-
tussen grotere en kleinere stromen. Het landschap
heeft zijn huidige vorm gekregen in de eeuwenlange
‘strijd met het water’, waarbij de mens afwisselend
aan zowel landverlies als landwinst bijdroeg.
Het landverlies in de Hoeksche Waard en
omgeving heeft in de Middeleeuwen bijzonder
dramatische vormen aangenomen. Een deel van het
gebied hoorde tot de Grote Waard, met zijn 40.000
ha de grootste polder van het graafschap Holland. In
1421 ging de Grote Waard bij de St. Elizabethsvloed
geheel verloren. Er ontstond een grote binnenzee die
in de eeuwen daarna gedeeltelijk werd bedijkt, waar-
mee de Hoeksche Waard (en de Biesbosch) ontstond.
De oudste bedijkingen in de Hoeksche Waard na
1421 zijn de polder Het Oudeland van Strijen en het
Munnikenland, beide van rond 1436. Daarna werden
successievelijk de overige polders bedijkt. Door het
bedijken van ‘opwassen’, afzettingen midden in het
water, ontstonden ringvormige polders als Oude
Korendijk, Oud Piershil en Oud Heinenoord. Het
bedijken van aanwassen, hoog genoeg opgeslibde
schorren tegen al bedijkt land, leidde tot meer schil-
vormige polders als bijvoorbeeld Numanspolder en
Strijense Polder. Bij het bedijken werden ook hele
rivierlopen (Binnenbedijkte Maas) en kreken in het
landschap opgenomen. Restanten van kleinere
kreken liggen verspreid door het gebied; deze
speelden en spelen een rol in de afwatering en het
transport over water, bijvoorbeeld de Borrekeen en
de Oud-Beijerlandsche Kreek. Het proces van land-
aanwinning ging tot 1939 door, toen als laatste
polder de Albertpolder aan het Hollands Diep werd
bedijkt.
De zeer herkenbare temporele opbouw van het
eiland is door de herinrichting van de jaren ’70 en
’80 van de 20ste eeuw aanzienlijk verminderd.
Verschillen tussen oudere (vrij onregelmatige
stroken/blokken) en jongere polders (rationeler en
grootschaliger) zijn sterk afgenomen. In en rond de
polder Het Oudeland van Strijen is de onregelmatige
strokenverkaveling echter vrij goed bewaard
gebleven.
66
IntroductieDe Hoeksche Waard is een zeer open gebied,
kenmerkend voor het zeekleilandschap van Zuid-west-Nederland. Het gebied is grotendeels ingebruik voor de akkerbouw en bestaat uit eenaaneenschakeling van ruime polders, gevat in eenraamwerk van al dan niet beplante dijken en voor-malige kreken. De Hoeksche Waard wordt geheelomringd door open water (Oude Maas, DordtscheKil, Hollandsch Diep en Spui). De buitendijksenatuurterreinen staan onder invloed van eb en vloeden zijn van (inter)nationaal belang. De dorpen in de Hoeksche Waard zijn representatief voor denederzettingsvormen van het zuidwestelijkzeekleilandschap.
Scherp contrast met de nabije
Randstad.
foto: George B
urggraaff
Bij de herinrichting is ook een aantal polder-
dijken geheel of gedeeltelijk afgegraven. Desondanks
verdelen de dijken de Hoeksche Waard nog altijd in
herkenbare eenheden en verlenen maat aan het
landschap.
Langs de kreken liggen nog hier en daar ‘eeuw-
kanten’: lage, drassige stroken grond die functio-
neerden als extra bergingsruimte bij een teveel aan
binnenwater.
Tegen de buitendijken komen platen, slikken en
gorzen voor. Deze natuurterreinen representeren de
onbedijkte stadia in de landschapsvorming van het
zeekleigebied. Elementen van cultuurhistorische
waarde zijn hier o.a. grienden en rietheuvels (waarop
in het snijseizoen riet in depot werd gezet), zoals in
de Korendijksche slikken.
Van de dorpsvormen van het zuidwestelijk zee-
kleigebied komen in de Hoeksche Waard vooral
dijklinten en voorstraatdorpen voor. De dijklinten
zijn gekoppeld aan het dichte dijkenpatroon van het
gebied en verlenen het gebied een geheel eigen
karakteristiek. Mooie voorbeelden zijn Heinenoord
en Mookhoek. Typerend voor de tweede categorie is
de centrale Voorstraat haaks op de dijk. Op de kop
ligt vaak, buitendijks, een haventje, aan het eind de
kerk. Een goed voorbeeld is Piershil. Voor de variant
waarbij de Voorstraat is aangelegd langs een in de
afwatering van de polder opgenomen kreek zijn
Oud-Beijerland en ’s-Gravendeel representatief. Het
meest gaaf bewaard van dit type is Goudswaard.
Karakteristiek zijn ook de havenkanalen tussen een
aantal dorpen en het buitenwater, met de begelei-
dende dijken, boombeplanting en uitwaterings-
sluizen (sassen).
In het zuiden van de Hoeksche Waard bevinden
zich nog diverse restanten van de Stelling van het
Hollandsch Diep en het Volkerak, zoals een fort bij
de haven van Numansdorp (1862) en kazematten uit
de jaren dertig van de 20ste eeuw.
Prehistorische vondsten zijn in de Hoeksche
Waard schaars, vanwege de voortdurende processen
van erosie en kleiafzetting. In de buurt van de
Binnenbedijkte Maas zijn enkele vondsten uit de
Midden-Bronstijd, de Vroege IJzertijd en de
Romeinse Tijd aangetroffen. Langs deze fossiele
rivierloop en andere kreken is er een grote kans op
archeologische sporen. Daarnaast zijn de met klei
afgedekte resten van verspoelde middeleeuwse
dorpen van de Grote Waard van belang.
NB: Over de aanwijzing van de Hoeksche Waard
als nationaal landschap was bij het ter perse gaan
van deze brochure nog geen besluit genomen omdat
de behandeling van de Nota Ruimte in de Tweede
Kamer op dat moment nog niet was afgerond.
67
Puttershoek.
foto: George B
urggraaff
68
Fysieke dragers
– de ruimtelijke eenheid van het gebied (eilandkarakter), omgeven
door het buitenwater van Oude Maas, Dordtsche Kil, Hollandsch
Diep en Spui,
– de openheid van het landschap als geheel en de begrenzing van
de open ruimtes van de bouwlandpolders door (beplante) dijken
en voormalige kreken,
– de landschappelijke opbouw met oudere en jongere polders,
met vormverschillen tussen opwassen en aanwassen,
– het natte en laaggelegen polder Het Oudeland van Strijen,
met kleinschalige, onregelmatige strokenverkaveling en
overwegend graslandgebruik,
– de fossiele rivierloop van de Binnenbedijkte Maas, restanten
van kreken als de Borrekeen en de Oud-Beijerlandsche Kreek,
bijbehorende eeuwkanten,
– de buitendijkse platen, slikken en schorren met elementen
als grienden en rietheuvels,
– het nederzettingspatroon met dijklinten als Heinenoord en
Mookhoek, voorstraatdorpen als Piershil, Oud-Beijerland,
’s-Gravendeel en Goudswaard, een gaaf polderlint
(Mijnsheerenland) en dorpen rond een knooppunt van
historische infrastructuur zoals Strijen,
– de havenkanalen tussen een aantal dorpen en het buitenwater,
met de begeleidende dijken en boombeplanting,
– het militair erfgoed: aan de zuidkant van het gebied het fort bij
de haven van Numansdorp (1862), kazematten uit de jaren
dertig van de 20ste eeuw, behorend bij de Stelling van het
Hollandsch Diep en het Volkerak, en een luchtwachttoren uit
de Koude Oorlog (jaren ’50),
– het bodemarchief met:
- een (zeer) hoge verwachtingswaarde ter plaatse van fossiele
rivier- en kreeklopen, nu merendeels door kleilagen afgedekt, en
- een hoge kans op de aanwezigheid van resten van in de
Middeleeuwen weggespoelde nederzettingen (Grote Waard),
eveneens door klei afgedekt.
's-Gravendeel.
foto
: Geo
rge
Bu
rggr
aaff
De Binnenbedijkte Maas.
foto
: Geo
rge
Bu
rggr
aaff
69
Zuidwest-Zeeland
16Kernkwaliteiten
Walcheren
π (gedeeltelijk kleinschalige)
openheid
π groen karakter
π reliëf door duinen, kreekruggen,
kommen en ‘vliedbergen’
(kasteelbergjes)
Zak van Zuid-Beveland
π groen karakter door fijnmazige
kleinschaligheid
π polderpatroon
π kreekrestanten
West Zeeuws-Vlaanderen
π polderpatroon met geulensysteem
π overgang van zandige kust, via
kleipolders, naar dekzandgebied,
met verschillende mate van
openheid
π verdedigingswerken
Heggenlandschap bij Nisse
(Zak van Zuid-Beveland).
foto: Pau
l Paris
Cultuurhistorische karakteristiek
WalcherenHet gebied beslaat de grote oudland-kern van
Walcheren, bestaand uit kreekrug- en poelgronden
en de kustzone met de duinen. Het landschap als
geheel wordt in hoge mate gekenmerkt door een
planmatige inrichting.
Na de inundatie aan het eind van de Tweede
Wereldoorlog werd het agrarisch gebied systematisch
heringericht, waarbij het kleinschalige verkavelings-
patroon verdween. In de nieuwe verkaveling keerde
ook de beplanting langs de perceelsranden (mei-
doornhagen) van voor de inundatie niet terug. Het
bochtige wegenpatroon, gekoppeld aan het beloop
van de kreekruggen, werd gerationaliseerd. Het
landschapsplan bij de herinrichting benadrukte wel
het karakteristieke onderscheid tussen enerzijds de
open, laaggelegen poelgronden in de kern van
Walcheren en anderzijds de hoger gelegen, meer
besloten kreekruggen en de duinen. In de laatst-
genoemde gebieden werden alle wegen voorzien
van beplanting, maar die in de poelgebieden bleven
onbeplant. Tegen de duinen werd nieuw bos aan-
geplant. Door deze maatregelen is Walcheren een
goed voorbeeld van een van de eerste ruilverkave-
lingen met landschapsplan uit de jaren vijftig.
In de binnenduinrand tussen Domburg en
Oostkapelle en verspreid op de kreekruggen komen
enkele historische buitenplaatsen voor, in de 17de en
18de eeuw een veel voorkomend verschijnsel.
70
Introductie
Het nationaal landschap Zuidwest-Zeelandbestaat uit drie deelgebieden: Walcheren, de Zak van Zuid-Beveland en West Zeeuws-Vlaanderen.
In het Zeeuwse deel van de Zuidwestelijke Deltais de ontstaansgeschiedenis van het landschap goedherkenbaar aan de ligging van de dijken. Hetdijkenpatroon geeft het eeuwenlange proces vanlandaanwining weer, maar laat - voor de goedeverstaander - ook de geschiedenis van het land-verlies zien. Binnen de polders zijn soms ook voor-malige kreken herkenbaar.
Op Walcheren worden de open landbouw-gebieden omsloten door de binnenduinrand metlandgoederen. Het open polderlandschap van West
Zeeuws-Vlaanderen is te kenschetsen als eenverzameling polders, omgeven door bochtige dijkenmet vaak een karakteristieke boombeplanting. In hetkavel- en wegenpatroon is soms nog verschil te zientussen de oudere polders, met een onregelmatigeverkaveling en jongere rationeel geometrischverkavelde polders. Gedeeltelijk gekoppeld aanvroegere waterlopen is een groot aantal 16de- en17de-eeuwse verdedigingswerken terug te vinden.De vroeger voor heel Zeeland typerende verkavelingis het best bewaard gebleven in de Zak van Zuid-Beveland. Bij een aantal dorpen zijn ook de heggendie vroeger als veekering en perceelsbegrenzingwerden gebruikt, overgebleven.
Zwart geteerde Zeeuwse schuur.
foto
: Wim
van
der
En
de
Het nederzettingspatroon laat voor het zuid-
westelijk zeekleigebied karakteristieke dorpsvormen
zien, vooral het ringdorp (Biggekerke, Grijpskerk,
Koudekerke). Typerend daarbij is de ‘ring’, een straat
in de vorm van een cirkel of rechthoek die het (hoger
gelegen) kerkterrein omsluit.
De stadskernen van Middelburg, Veere en
Vlissingen zijn beschermde gezichten. In Middelburg
is de nog zichtbare opeenvolging van verdedigings-
werken bijzonder: de ringwalburg met archeologische
resten in de ondergrond en af te lezen aan het
stratenpatroon in het centrum, de eerste omwalling
op de plaats van de huidige grachten en de tweede
omwalling die nog aanwezig is in de vestingstructuur
om het centrum. Oost-Souburg bezit eveneens een
ringwalburg; deze is nagenoeg onbebouwd gebleven
en recent geheel gereconstrueerd.
Een veel recenter verdedigingswerk is het Land-
front, onderdeel van de Atlantikwall, aangelegd door
de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. Doel was de
strategisch belangrijke havenstad Vlissingen aan de
landzijde te verdedigen tegen eventuele aanvallers.
De linie loopt van Groot-Valkenisse in het noord-
westen naar Fort Rammekens aan de zuidoostkant
van Walcheren en bestaat uit bunkers en verschil-
lende typen anti-tankversperringen.
Sporen van bewoning uit de IJzertijd en Romeinse
Tijd bevinden zich op het veen dat onder de klei ligt
en op de strandwallen en oude duinen. De bewo-
ningsresten op het veen zijn goed geconserveerd
vanwege de afdekking met middeleeuwse klei. Rond
Domburg liggen sporen van middeleeuwse en waar-
schijnlijk ook Romeinse bewoning. Opvallende
archeologische landschapselementen zijn de vele
vliedbergen, waarop in de Middeleeuwen houten
verdedigingstorens hebben gestaan.
71
Zicht op Veere.
foto: Wim
van der E
nde
Vliedberg bij Borssele.
foto: Wim
van der E
nde
Zak van Zuid-Beveland Dit gebied bestaat uit de Zak van Zuid-Beveland
en de Yerseke en Kapelse Moer, van elkaar
gescheiden door het Kanaal door Zuid-Beveland. Het
landschap in de Zak van Zuid-Beveland is een vrij
gaaf en tot in onderdelen compleet voorbeeld van het
vroegere Zeeuwse zeekleilandschap. Het bestaat uit
oudland-, middelland- en nieuwlandpolders. Het
oudlandgebied is laaggelegen en relatief open. De
onregelmatige percelering is gedeeltelijk bewaard
gebleven, in combinatie met het gebruik als gras-
land. De middelland- en nieuwlandpolders zijn
ontstaan door het achtereenvolgens inpolderen van
op- en aanwassen. Resultaat is een landschap met
een onregelmatig patroon van kleine(re) poldertjes
met ingedijkte kreekrestanten en voormalige
getijdengeulen. Bijzonder is het fijnmazige patroon
van (bloem)dijken. De nieuwlandpolders zijn groot-
schaliger en opener dan het oudland en middelland.
De Polder Borssele is volgens een formeel geo-
metrisch patroon opgezet. In de polder ligt het gelijk-
namige, al even planmatig aangelegde dorp, met
plattegrond volgens de regel van de gulden snede.
Het gebied van de Yerseke en Kapelse Moer is
een buitengewoon typerend onbebouwd en laag-
gelegen oudlandgebied met een hol-bolreliëf als
gevolg van selnering en moernering (zout- en veen-
winning). Bijzonder is de bewaard gebleven oor-
spronkelijke, kleinschalige en onregelmatige
percelering, met het dichte slotenpatroon.
In het gebied als geheel liggen zeer veel
bewoningssporen vanaf de IJzertijd tot de Late
Middeleeuwen. De resten uit de IJzertijd en de
Romeinse Tijd liggen op veen dat door klei is
afgedekt. De middeleeuwse bewoning (vlakneder-
zettingen, terpen, kasteelterreinen en enkele vlied-
bergen) heeft plaatsgevonden op de kleiafzettingen.
Deze klei is afgezet na dijkdoorbraken en over-
stromingen; daarbij is een aantal dorpen (o.a.
Fortrapa, St.-Catalijnen en Coudorpe) ‘verdronken’.
West Zeeuws-VlaanderenHet zeekleilandschap van West Zeeuws-
Vlaanderen bestaat uit jonge zeekleipolders (nieuw-
landpolders), in de grensstreek met België overgaand
in het veel oudere dekzandgebied. Het landschap
wordt vooral bepaald door een aaneenschakeling van
polders met stadjes, dorpen en verspreide boerde-
rijen. Aan de Noordzeekust ligt de smalste duin-
strook van Zeeland.
Een uitgebreid krekenstelsel, behorende tot het
Zwin en de Braakman, heeft een doorslaggevende rol
gespeeld bij de vorming van het landschap. Delen
daarvan zijn bewaard gebleven; een aantal lang-
gerekte polders markeert de plaats van vroegere
geulen en kreken, zoals de Zwinpolder bij Sluis en
de Passageulle polder bij Oostburg. Over veel van de
binnendijken lopen wegen, begeleid door rijen
populieren, waardoor het landschap relatief besloten
aandoet.
72
Dijk nabij Nisse.
foto
: Wim
van
der
En
de
Enkele oudere polder zijn nog te herkennen aan
hun meer onregelmatige blokverkaveling en de
opeenvolging van dijken. In het bedijkingspatroon
van het voormalige ‘eiland van Cadzand’ is zichtbaar
hoe het kerneiland door opeenvolgende bedijkingen
is gegroeid. Een kenmerk van de jonge polders is het
wegenpatroon: een kaarsrechte weg in lengte-
richting, haaks kruisende wegen, ingebed in een
geometrisch verkavelingspatroon. Door ruil-
verkavelingen is het oorspronkelijke verkavelings-
patroon in het gebied voor het overgrote deel
veranderd.
Bijzonder aan de westkant van het gebied is het
Zwin, dat grotendeels in België ligt. Het natuur-
reservaat gaat terug op de geul die ooit Brugge en
Damme met de Schelde verbond.
De oudste steden, die oorspronkelijk als haven- of
handelscentra langs de verbinding over water met de
Schelde tot ontwikkeling kwamen, zijn: Aardenburg
(Romeinse nederzetting op hogere dekzand-
gronden), Sluis en Oostburg. Daarnaast verwierven
ook IJzendijke, St.-Anna ter Muiden en Biervliet
stadsrechten. De bijbehorende verdedigingswerken
zijn meestal nog goed herkenbaar in de overgebleven
wallen en in de structuur van straten en bebouwing.
De Romeinse fortificatie van Aardenburg (herken-
baar in het stratenpatroon) is uniek voor Zuidwest-
Nederland. Het castellum moest beveiliging bieden
tegen invallen vanaf de Noordzee. Ook de 13de-
eeuwse omwalling is in Aardenburg nog goed
zichtbaar. Deze is representatief voor de ontwikke-
ling van nederzettingen in de zuidelijke Nederlanden
en door de goede conserveringsomstandigheden is
de informatiewaarde bijzonder hoog. Oostburg is
een van de vijf ringwalburgen van Zeeland. Een
andere karakteristieke nederzetting is het ringdorp
Sint Kruis.
Retranchement is van oorsprong een vesting die
geleidelijk aan is omgevormd tot woonkern. Het
dorp herinnert, evenals de uitgebreide vestingwerken
rond de stad Sluis, aan de krijgshandelingen in de
Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648) tussen Spaanse
en Staatse troepen. De inundaties, waarvan beide
partijen gebruik maakten, hebben een belangrijke
rol gespeeld in de landschapsvorming. Van de
zogeheten Staats-Spaanse linies uit de Tachtigjarige
Oorlog zijn in het gebied nog vele delen aanwezig:
de Linie van Oostburg, de Passageullelinie en de
Linie van de Oranjepolder, plus daarnaast een aantal
losse werken. Overigens liggen de meeste Staats-
Spaanse linies in Oost Zeeuws-Vlaanderen.
De zandopduikingen die onder de middeleeuwse
klei voorkomen bevatten bewoningssporen vanaf het
Mesolithicum. Voorts kunnen hier, onder de jonge
zeeklei van de Zwin- en Braakmaninbraken, de
resten worden aangetroffen van verdronken
nederzettingen.
73
De gerestaureerde ringwalburcht
in Oost-Souburgh.
foto: Dré van
Marrew
ijk
Retranchement; restanten van
de Staats-Spaanse linies.
foto: Wim
van der E
nde
74
Fysieke dragers
Walcheren
– de landschappelijke opbouw en samenhang, gebaseerd op de
oude ondergrond en het landschapsplan uit de jaren vijftig van
de 20ste eeuw, met:
- relatief open en onbeplante voormalige poelgronden in het
centrum van het gebied,
- relatieve besloten, beplante en bebouwde oude strandwallen en
kreekruggen,
- een besloten rand van het gebied met bossen en landgoederen,
bebouwing, duinen en enkele stukken zeedijk,
- een bochtig en onregelmatig patroon van wegen gebaseerd
op het microreliëf van zandige ruggen,
- enkele oude klinkerwegen,
- de landschappelijke beplantingen en bossen van het land-
schapsplan uit 1946,
- restanten van (inbraak)kreken en het op de oude kreken
gebaseerde onregelmatige slotenpatroon,
- waardevolle agrarische bebouwing en buitenplaatsen,
– de fraaie stads- dorpsgezichten van:
- het oude centrum van Middelburg met drie stadia van
verdedigingswerken en omwalling,
- de voormalige vesting Veere, gelegen aan het Veerse Gat,
een oude zeearm,
- de voormalige vesting Vlissingen, strategisch gelegen aan de
Westerschelde,
- de ringdorpen Koudekerke, Biggekerke, Aagtekerke en
Grijpskerke,
- specifieke streekeigen bebouwing, Zeeuwse akkerbouwschuren
e.d.
– de herkenbare resten en patronen van verdedigingswerken in
en om de oude steden en dorpen, ringwalburgen (onder meer
Middelburg en Oost-Souburg), kastelen, omwallingen,
vestingwerken en het landfront (onderdeel Atlantikwall) bij
Vlissingen),
– vele vliedbergen (kasteelbergen), vooral gelegen op de in de
Vroege Middeleeuwen gevormde kreekruggen,
– bewoningsresten uit de IJzertijd en Romeinse Tijd onder de
middeleeuwse kleiafzettingen en op de strandwallen en oude
duinen.
Zak van Zuid-Beveland
– het landschappelijke ensemble in de Zak van Zuid-Beveland met:
- het relatief open gebied van de Goesse Poel (oudland met
enkele geconserveerde oudlandreservaten; ganzen- en heggen-
reservaat),
- de vrij onregelmatige en kleinschalige percelering,
- het kleinschalige patroon van bloemrijke dijken van de op-
en aanwassen,
- de openheid en het meer formele geometrische patroon van
wegen in de nieuwlandpolders (bijvoorbeeld polder Borssele),
- elementen als welen, inlagen en karrenvelden,
- fraaie stads- en dorpsgezichten van Goes, Borssele
(unieke 17de-eeuwse geplande aanleg), Nisse en Kloetinge
(alle beschermd),
- buitenplaatsen,
– het landschappelijke ensemble van Yerseke en Kapelse Moer met:
- een zeer kleinschalig en onregelmatig patroon van slootjes,
- een onregelmatig patroon van wegen,
- grote openheid,
- het fraaie beschermde dorpsgezicht van Wemeldinge,
– specifieke streekeigen bebouwing, Zeeuwse akkerbouwschuren
e.d.,
– in de Late Middeleeuwen verdronken dorpen,
– bewoningsresten uit de IJzertijd, Romeinse Tijd en Late
Middeleeuwen.
West Zeeuws-Vlaanderen
– de historische verdedigingsinfrastructuur op de Staats-Spaanse
grens met:
- de Linie van Oostburg, de Passageullelinie en de Linie van de
Oranjepolder,
- een aantal losse verdedigingswerken (forten en schansen),
- de vestingsteden Retranchement, Sluis, Oostburg, IJzendijke en
Biervliet,
- gave 13de-eeuwse omwalling van Aardenburg, representatief
voor de ontwikkeling van nederzettingen in de zuidelijke
Nederlanden,
– de landschappelijke samenhang gekarakteriseerd door:
- een aaneenschakeling van afzonderlijke nieuwlandpolders,
- langgerekte smalle polders in de voormalige getijdegeulen,
- een relatief grote openheid,
- bochtig patroon van met bomen beplante dijken,
- een relatief geometrisch wegenpatroon,
- stroomgeulen, kreken, kreekrestanten, welen en het op oude
kreken gebaseerde slotenpatroon (restanten),
- verspreid liggende agrarische bebouwing,
- de kuststrook met zeewering, deels met smalle duinen, en
getuigen van de strijd tegen het water (o.a. Verdronken Zwarte
Polder),
- fraai klein stadsgezicht van Sint Anna-ter-Muiden,
– de vroeg-middeleeuwse ringwalburg van Oostburg,de
pleistocene zandopduikingen met bewoning vanaf het
Mesolithicum en het Romeinse castellum Aardenburg.
75
Groene Woud
17Kernkwaliteiten
π het groene karakter
π kleinschaligheid van het oude
agrarische landschap
π samenhangend complex van
beken, akkertjes en akker-
complexen, bossen en heidevelden
De Dommel bij Sint Oedenrode.
foto
: Pan
dion
; Pet
er v
an B
olhu
is
Cultuurhistorische karakteristiek
Het gehele gebied hoort historisch-geografisch
tot het landschap van de kampontginningen met
plaatselijk essen, gevormd door het agrarisch gebruik
vanaf de Late Middeleeuwen, en het landschap van
de heideontginningen en bossen van na 1850. Het
landschap ontleent zijn karakteristiek in belangrijke
mate aan cultuurhistorische gegevenheden als de
inrichting van de beekdalen, de aanwezigheid van
broekgebied en broekontginningen, oude bouw-
landen, landgoederen, buitenplaatsen, kastelen en
historische boerderijen.
De beekdalen worden op veel plekken in land-
schappelijk opzicht nog altijd gekenmerkt door een
grote mate van afwisseling tussen kleinschalige
(broek)bosjes en open graslanden, door de oor-
spronkelijke onregelmatige verkaveling en de meer of
minder sterk meanderende beek. De randen van het
beekdal worden visueel vaak begrensd door bos of
bebouwing.
Vanouds werden de hoeven en akkertjes op de
hogere dekzandruggen en -kopjes aangelegd, vooral
in een zone langs de beekdalen. Aan weerszijden van
het beekdal ontstond daardoor het bewoningspatroon
dat voor het gebied zo kenmerkend is. Dit patroon
bestaat met name langs de Dommel uit evenwijdig
aan het beekdal liggende wegen, waaraan een snoer
van hoeven, dorpen en steden is gekoppeld. Sommige
dorpen en steden als ’s-Hertogenbosch en St.-Oeden-
rode, zijn stedenbouwkundig zelfs helemaal geënt op
de Dommelloop.
De grote open akkercomplexen bij de dorpen
werden door een eeuwenlange plaggenbemesting
langzaam opgehoogd en kregen een bol liggend
oppervlak. Bij Oirschot, Liempde, Gemonde,
Oisterwijk en Haaren ligt een aantal grotere akker-
complexen met bijbehorende fraaie gehuchten, die er
als een krans omheen liggen. Verder van de dorpen
en boerderijen af lagen de woeste gronden die door
het eeuwenlang gebruik (beweiding, plaggen steken)
steeds meer verschraalden. Vanaf halverwege de 19de
eeuw werden de heidegebieden ontgonnen ten
behoeve van de landbouw. Deze jonge ontginningen
kregen over het algemeen een regelmatiger en
grootschaliger opzet dan het oude landschap. Dit is
nog goed te zien in bijvoorbeeld de ontginningen van
de Schijndelsche en vooral Rooische Heide. Door het
verdwijnen van de oorspronkelijke verkaveling en het
beplantingspatroon in het oude agrarische landschap
is het schaalverschil tussen oude en jonge ont-
ginningen sterk afgenomen, maar plaatselijk nog
steeds goed herkenbaar.
76
Introductie
Het nationaal landschap Groene Woud wordtgevormd door het landelijk gebied dat is gelegentussen de stedelijke kernen Tilburg, Eindhoven en’s-Hertogenbosch. Het gebied wordt gekenmerktdoor een kleinschalig landschap waarin open engesloten gebieden elkaar afwisselen en heeft eengroen karakter. Groene Woud bestaat enerzijds uitgrote natuurgebieden met bossen, heides, broek-gebied en stuifduin en en anderzijds uit klein-schalige, agrarische gebieden waarin populieren dewegen en perceelsscheidingen accentueren. Hetklassieke landschap van de Brabantse zandgebiedenmet beekdalen en hoger gelegen akkertjes enakkercomplexen (elders in Nederland essengenoemd) is hier nog gaaf aanwezig.
Restauratie van de Hooijdonkse
Molen (2004).
foto
: Wim
van
der
En
de
Enkele grotere heidegebieden werden bebost
zoals onder meer de Vresselsche Heide en de
Kampina.
Binnen het gebied is ook een karakteristiek
verschil te onderkennen tussen aan de ene kant het
zuidelijke en het westelijke deel en aan de andere
kant het noordelijke deel.
In het noordelijke deel komen veel minder
bossen voor en bijna geen heiderestanten. De bossen
die er liggen maken vaak onderdeel uit van land-
goederen en buitenplaatsen, vooral tussen
’s-Hertogenbosch en Boxtel.
Meer naar het zuiden worden de beekdalen
steeds smaller en meer besloten en neemt de opper-
vlakte bos (op vroegere heide) en het aantal heide-
restanten toe. Ten zuiden van Eindhoven liggen de
beekdalen en bijbehorende smalle zones met kamp-
ontginningen te midden van grote bos- en heide-
gebieden.
Tussen Boxtel en Oirschot ligt een groot voor-
malig broekgebied met een kleinschalige afwisseling
tussen graslandjes, bosjes en bossen en verspreid
liggende akkertjes op de hogere delen. Ook ligt hier
het Veldersbosch, een landgoed met centraal daarin
een sterrenbosstructuur. Aan de westkant ligt een
uitgestrekt broekgebied ten noorden van Udenhout.
Het gebied herbergt veel archeologische resten,
daterend van de Steentijd tot de Late Middeleeuwen.
De oude akkercomplexen vormen conserverende
factoren en hebben dus een hoge archeologische
waarde. De ensembles van nederzettingen zijn
in hun landschappelijke context goed bewaard
gebleven. Het Dommeldal zelf is rijk aan afzettingen
waarin botanisch materiaal goed geconserveerd is.
Het vertegenwoordigt daarmee een belangrijke
informatiebron over de bewoningsgeschiedenis.
77
Landschap van De Mortelen
onder Boxtel.
foto: Wim
van der E
nde
Streekeigen producten
in Liempde.
foto: Wim
van der E
nde
78
Fysieke dragers
– de kenmerken van het klassieke Brabantse zandlandschap met
een landschappelijke samenhang tussen de beekdalgebieden,
de broekgebieden, de kampen, hoeven, akkers en akkerdorpen,
de heideontginningen en de heiderestanten,
– het op het microreliëf van dekzandruggen en -kopjes gebaseerde
occupatiepatroon van dorpen, gehuchten en vrijstaande
agrarische bebouwing met akkertjes en akkercomplexen, met:
- het patroon van twee aan weerszijden van de beekdalen
gesitueerde evenwijdige oude straten met een snoer van hoeven,
dorpen en akkers,
- een radiale structuur van bochtige wegen vanuit de dorpen,
die als een krans rond de akkercomplexen liggen,
- fraaie tegen de dorpen aangelegen, bol liggende akker-
complexen zoals bij Gemonde, Liempde, Oirschot en Haaren,
- bol liggende eenmans-akkertjes,
- de overige oude wegen- en padenpatronen,
- oude boerderijen in een gave omgeving,
- de akkercomplexen als belangrijke conserverende factor voor
het bodemarchief, met mogelijk resten vanaf het Mesolithicum,
– de nog relatief onbebouwde, kleinschalige beekdalen met:
- de oorspronkelijke, relatief kleine en blokvormige
perceelsgrenzen met beplantingen,
- kleinschalige meanderpatronen en afgesneden meanders,
- watermolens,
- (natte) graslanden,
- verdichte randen door beplanting, bos en bebouwing,
– de gebieden van de voormalige woeste gronden met:
- meer grootschalig en regelmatig opgezette heideontginningen,
- heide en stuifzandbebossingen,
- heiderestanten,
– de grote oude broekontginningen met een kleinschalige
afwisseling tussen graslanden en bosjes zoals bij De Pettelaar,
De Geelders, De Mortelen, en het uitgestrekte broekgebied van
De Brand,
– de landgoederenzone tussen ’s-Hertogenbosch en Boxtel met
landgoederen, buitenplaatsen, kastelen en oude kasteelterreinen
en de overige landgoederen als het Veldersbosch met
sterrebosstructuur (beschermd gezicht) en landgoed De Baest,
– restanten van de oude perceelgrensbeplantingen en bosjes
waardoor het landschap plaatselijk een relatief besloten karakter
heeft,
– de fraaie (beschermde) dorpsgezichten zoals Liempde,
Oisterwijk en Oirschot en de stedenbouwkundig geheel op de
Dommel gerichte dorpen en steden als Boxtel en
’s-Hertogenbosch,
– de archeologische resten vanaf de Steentijd tot de Late
Middeleeuwen langs en in het Dommeldal.
79
Heuvelland
18Kernkwaliteiten
π schaalcontrast van zeer open
(plateaus) naar besloten
(beekdalen en droogdalen)
π groen karakter van hellingen
en beekdalen
π reliëf (beekdalen, droogdalen,
hellingen en plateaus)
π fijnmazige ontsluiting door
een historisch wegenpatroon
π grote dichtheid aan cultuur-
historische elementen
Graften op de plateauhelling.
foto
: Pau
l Par
is
Cultuurhistorische karakteristiek
Zuid-Limburg is het meest reliëfrijke deel van
ons land en wordt gekenmerkt door brede beekdalen,
vrij stelle hellingen en vlakke plateaus. In historisch-
geografisch opzicht behoort het Heuvelland tot het
landschap van de lössontginningen. Door de positie
ten opzichte van pre- en protohistorische cultuur-
gebieden heeft het Heuvelland een voor Nederland
uniek bodemarchief, met onder meer de oudste
archeologische bewoningssporen van ons land. Aan
de randen van de plateaus liggen de locaties van de
eerste agrarische nederzettingen in Nederland,
daterend uit het Neolithicum. Ook vond in deze
periode in de plateaugebieden al vuursteenmijnbouw
plaats.
De agrarische exploitatie werd geïntensiveerd in
de Romeinse Tijd als gevolg van de opkomst van de
steden Maastricht en Heerlen en de aanleg van de
weg Keulen - Tongeren - Boulogne-sur-Mer (Via
Belgica) door het gebied. Grote landbouwbedrijven
- villa’s - produceerden graan voor de stedelijke markt
en de Romeinse garnizoenen. Van een aantal villa’s
zijn in de bodem sporen bewaard gebleven. Na een
periode van sterke bevolkingsafname werd vanaf de
11de eeuw de ontginning van de plateaus opnieuw of
verder ter hand genomen en werden nieuwe neder-
zettingen gesticht. De grond werd hoofdzakelijk in
gebruik genomen voor akkerbouw. Op dit moment
zijn de grote open akkercomplexen, die zonder
perceelsscheidingen een groot deel van het oppervlak
van de plateaus beslaan, nog altijd opvallend.
Door de bodemkundige en hydrologische gesteld-
heid neemt het gebied rond Vaals een aparte positie
in. De vuursteengronden waren ongeschikt voor
akkerbouw en bleven bebost. Op de natte groen-
zanden kwam eind 19e eeuw de veehouderij op en
ontstond een weidelandschap met heggen.
Het historisch nederzettingspatroon bestaat
zowel uit dorpen met geconcentreerde bebouwing
en lineaire dorpen (op de rand van een beek, dal of
terras), als uit verspreid liggende solitaire boerderijen.
Typerend voor het gebied is de vakwerkbouw waarin
veel boerderijen, buitenplaatsen, kastelen, water-
molens en windmolens zijn uitgevoerd. Ook de ter
plaatse gewonnen mergel wordt veel als bouw-
80
Introductie
Het Zuidlimburgse Heuvelland is onderdeel vanhet grensoverschrijdende Drielandenpark en bestaatin feite uit de uitlopers van de Ardennen in België ende Eifel in Duitsland. De relatief grote hoogte-verschillen die het Limburgse heuvellandschapkenmerken, zijn voor Nederland uniek. De steilehellingen kennen zowel belangrijke natuurwaarden(o.a. hellingbossen, bronnen, geologische ont-sluitingen) als grote cultuurhistorische waarden(o.a. onverharde holle wegen, graften). De openplateaus worden doorsneden door droogdalen enbeekdalen met een besloten karakter. Op deplateaus zijn de uitgestrekte akkercomplexen meteen historisch wegenpatroon, daterend uit het beginvan de Middeleeuwen, bepalend voor de openheid.De historische bebouwing ligt in de dalen, ophellingen of bovenop de plateaus, aangepast aan demogelijkheden van de landschappelijke ligging.
Mergellandlandschap bij de
Bemelerberg.
foto
: Wim
van
der
En
de
materiaal toegepast. Op de vlakke, centrale delen van
de plateaus liggen dries-nederzettingen. Daar ligt in
de dorpskom een vaak driehoekige open ruimte, de
‘dries’ (veeplein, elders brink geheten).
Vanwege de gaafheid is een opvallend groot
aantal nederzettingen aangewezen als beschermd
gezicht (20). Daaronder bevinden zich dorpen met
een compacte kern als Eijsden, Vaals en Valkenburg,
kleine lineaire dorpen als Bruisterbosch, Moerslag
en Raren, wat grotere als Noorbeek en Winthagen en
enkele nederzettingen met verspreide bebouwing als
Camerig-Cottesen, Kuttingen en Terziet.
Kenmerkende landschapselementen komen voor
in hun oorspronkelijke context en in onderlinge
samenhang, zoals holle wegen en paden, graften,
een enkele voorde, houtranden, meidoornhagen,
hellingbossen, hoogstamboomgaarden, water-
molens, grenspalen, kapelletjes en wegkruisen, enz.
Van een aantal van deze landschapselementen is
echter in de afgelopen honderd jaar het merendeel
verdwenen. De beken in het nationaal landschap
hebben nog veelal een natuurlijk karakter en
behoren tot de meest gave in Nederland. Bijzonder
zijn de natuurlijke bronnen zowel in het zuid-
westelijke deel als rondom het Centraal Plateau.
81
Holle weg in het Vijlenerbosch
bij Epen.
foto: Wim
van der E
nde
Hoeve de Berghof nabij
Stokhem.
foto: Wim
van der E
nde
82
Fysieke dragers
– de open plateaus met grote akkercomplexen of velden, die
zonder perceelsscheidingen een groot deel van het oppervlak
beslaan en met een bijzonder wegenpatroon uit de
Middeleeuwen,
– de beboste, steile plateauranden en de relatief besloten
beekdalen en droogdalen in contrast met de openheid van
de plateaus,
– kenmerkende landschapselementen in hun landschappelijke
samenhang, zoals kastelen, landgoederen en buitenplaatsen,
holle wegen, paden die dwars over de landbouwgronden lopen,
graften, een enkele voorde, houtranden, meidoornhagen,
hellingbossen, hoogstamboomgaarden, watermolens,
grenspalen enz.,
– de open ruimte (dries) in de dorpen,
– de kenmerkende agrarische nederzettingspatronen
(geconcentreerd in dorpen, lineair en verspreid voorkomende
solitaire bebouwing), waarvan twintig beschermde
dorpsgezichten,
– de kleinschalige verkaveling rondom de dorpen met heggen
en boomgaardjes,
– karakteristieke historische boerderijen en andere gebouwen
in vakwerkbouw en/of mergel,
– bronnen en beken, veelal nog met een natuurlijk karakter,
– de unieke archeologische bewoningssporen waaronder de
oudste paleolithische nederzettingen, vuursteenmijnbouw, een
Romeins villa-landschap, kastelen, mottes en mergelgroeves.
Klassiek doorkijkje op erf van
een Limburgse hoeve.
foto
: Dré
van
Mar
rew
ijk
Dorpskruis van Mheer.
foto
: Wim
van
der
En
de
83
Nieuwe Hollandse Waterlinie
19Kernkwaliteiten
π samenhangend systeem van forten,
dijken, kanalen en
inundatiekommen
π groen en overwegend rustig
karakter
π openheid
Fort Honswijk met Lunet aan de Snel.
foto
: Pau
l Par
is
Cultuurhistorische karakteristiek
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is aangelegd
tussen 1815 en 1940 en was in gebruik tot 1953.
De linie is gebouwd als verbetering van de (Oude)
Hollandse Waterlinie en had als doel om naast de
Hollandse gewesten ook de stad Utrecht te
verdedigen. Voortdurend werkte men aan de
verbetering van de linie in reactie op opeenvolgende
militair-technische innovaties. Daarbij werden in de
loop van de tijd ook de inundatievelden gewijzigd.
De linie loopt vanaf de Zuiderzee (Pampus/
Muiden) in het noorden tot aan de Nieuwe Merwede
en de Biesbosch bij Werkendam in het zuiden. Het
verdedigingswerk heeft een lengte van 85 kilometer
en ligt in de provincies Noord-Holland, Zuid-
Holland, Utrecht, Gelderland en Noord-Brabant.
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een plan-
matig ontworpen, defensief inrichtings- en orde-
ningssysteem van uitzonderlijke betekenis. Het werk
als geheel bestaat uit een samenhangend stelsel van
negen inundatiekommen, die konden worden
gereguleerd door dijken, kanalen, sluizen, dammen
en inlaten. Op niet te inunderen plaatsen en andere
strategische plekken - wegen, spoorwegen en water-
wegen, die de toegang vormden tot het te bescher-
men gebied - werden forten gebouwd, in later tijden
aangevuld met betonnen kazematten en loopgraven-
stelsels. Daarnaast maken enkele vestingsteden deel
uit van de linie, waaronder Naarden en Gorinchem.
De hoofdverdedigingslijn, die de scheiding vormt
tussen het te verdedigen kerngebied en het onder
water te zetten gebied daarbuiten, bestaat voor een
groot deel uit oudere polder- en rivierdijken. De
Diefdijk is hiervan het meest pregnante voorbeeld.
De linie maakte hiervan gebruik zonder dat deze
elementen een uitgesproken militaire expressie
hebben gekregen. In het landschap is de linie
daardoor als verdedigingswerk weinig opvallend
aanwezig. De forten, die in grote variëteit gebouwd
zijn, markeren de plaats van de linie in het land-
schap nog het meest, maar zijn vaak door camou-
flerende begroeiing aan het directe zicht onttrokken.
In de schootsvelden van de forten lagen de
zogeheten verboden kringen waar alleen snel
verplaatsbare of afbreekbare houten gebouwen
mochten worden opgetrokken. Hiervan zijn er
nog veel aanwezig. Stenen bouwwerken binnen
de verboden kringen dateren vrijwel zonder uit-
zondering van ná 1953. Veel van de liniewerken
zijn nog in onderlinge samenhang in het landschap
aanwezig.
De linie vertoont een overlap met andere cultuur-
historisch waardevolle gebieden zoals het Vecht- en
Plassengebied, de Tielerwaard en de Bommeler-
waard. Omdat de linie steeds bestaande elementen
incorporeerde (dijken, kaden, sluizen, polders als
inundatiegebieden e.d.) is er steeds een duidelijke
relatie tussen de linie en het omringende landschap.
84
Introductie
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een militaireverdedigingslinie ter bescherming van het westenvan Nederland. De linie is 85 kilometer lang en looptvan Pampus/Muiden in het noorden tot in deBrabantse Biesbosch in het zuiden. Aan de linie isgebouwd vanaf het begin van de 19e eeuw tot aande Tweede Wereldoorlog. De functionaliteit van delinie berust primair op inundatie, waarmee de vijandop afstand kan worden gehouden. Aan de oostkantvan de verhoogd liggende ‘hoofdverdedigingslijn’,die merendeels bestaat uit oudere polder- en rivier-dijken, konden grote stukken land via een ingenieusstelsel van waterinlaten in enkele dagen onder waterworden gezet. Op niet of moeilijk te inunderenplaatsen (accessen) werden forten gebouwd metopen schootsvelden.
Het noordelijk deel van de linie valt samen metde Stelling van Amsterdam (gebied 20). De NieuweHollandse Waterlinie is door Nederland op deVoorlopige Lijst geplaatst, om te wordengenomineerd als werelderfgoed door UNESCO. Bijde uitwerking van ruimtelijke plannen zal invullingworden gegeven aan de ambities van het ‘Linie-perspectief Panorama Krayenhoff’. Als deel van hetnationale geheugen moet de linie weer bijdragenaan het historisch besef en de regionale identiteit.De ecologische functie van de linie moet, in samen-hang met de aanwezige landschappelijke en cultuur-historische waarden, worden versterkt. De NHWmoet ook bijdragen aan de (regionale) wateropgave.
85
Fysieke dragers
– de in samenhang met het landschap ontworpen linie, bestaande
uit een geheel van inundatiegebieden, dijken, sluizen, toevoer-
kanalen, forten en vestingsteden, met als belangrijke kenmerken
en elementen:
- de eenheid en openheid van de inundatiegebieden en schoots-
velden met verboden kringen,
- de in verschillende tijden ontworpen verdedigingswerken als
forten, batterijen en lunetten en hun samenhang met de
omgeving,
- de in samenhang met de overige onderdelen van de linie
functionerende andere elementen van het verdedigingssysteem
zoals sluizen, inlaten, duikers, dijken, camouflagebeplanting,
(resten van) loopgraven en tankgrachten, betonnen mitrailleur-
kazematten en groepsschuilplaatsen,
- de historische vestingstructuur en het karakter van de vesting-
steden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en
Woudrichem,
– de per landschapstype variërende overige cultuurhistorische
waarden:
- het rivierengebied met stroomruggen en donken die een grote
concentratie van archeologische waarden herbergen, waaronder
bij Fort Vechten (Fectio) het kruispunt met de ‘Romeinse
verdedigingslinie’, de Limes,
- voor het rivierengebied kenmerkende elementen als dijken,
dorpen en wegen en gebouwde monumenten en kastelen,
- het veengebied, met archeologische bewoningsresten en
ontginnings-, verkavelings- en dorpsstructuren die tot in de
Late Middeleeuwen teruggaan.
Botanische tuin op fort
Hoofddijk.
foto: Mau
rizio Pu
rcaro
Herbestemming van de forten:
de herberg in Fort Vuren.
foto: Wim
van der E
nde
86
Stelling van Amsterdam
20
Fort bij Durgerdam met vuurtoren
‘Hoek van ’t IJ’.
Kernkwaliteiten
π samenhangend systeem van forten,
dijken, kanalen en
inundatiekommen
π groene en relatief ‘stille’ ring rond
Amsterdam
π relatief grote openheid
foto: Pan
dion; P
eter van B
olhuis
Cultuurhistorische karakteristiek
De Stelling van Amsterdam is een samen-
hangend stelsel van onderling verbonden dijken,
dammen, inundatievelden, forten en andere ‘kunst-
werken’, dat van universele waarde is door de homo-
geniteit en de inpassing in het landschap, maar ook
vanwege de architectuur, de militair-technische
vernieuwingen en het gebruik van vernieuwende
bouwmaterialen (versterkt en onversterkt beton).
Door de aanleg ervan (1874-1920) is een uniek
verdedigingswerk gecreëerd in samenhang met het
karakteristieke Hollandse polderlandschap. De
Stelling moest dienen als laatste verdedigingsstelling
en als toevluchtsoord voor het geval de vijand door
eerdere linies (Grebbelinie, Nieuwe Hollandse
Waterlinie) zou zijn gebroken. Tussen Abcoude en
Weesp sloot de Stelling van Amsterdam aan op de
Nieuwe Hollandse Waterlinie (gebied 19).
Het wezen van de Stelling is inundatie, het onder
water zetten van land, waardoor een onbegaanbare
barrière wordt geschapen voor een naderende vijand.
Op strategische en niet onder water te zetten punten
werden de forten met hun geschut gesitueerd.
Vanwege het inundatie-principe is de Stelling een
verdedigingswerk met een als geheel geringe
militaire expressie (net als de Nieuwe Hollandse
Waterlinie). Zeer belangrijke onderdelen als de
inundatiekering en de inundatievelden bestonden uit
‘gewone’ dijken en polders. Ogenschijnlijk ‘losse’
objecten die deel uitmaken van de Stelling van
Amsterdam zijn de forten bij IJmuiden, Pampus,
Diemerdam en Durgerdam, die de toegang tot het
Noordzeekanaal respectievelijk het IJ moesten
verdedigen.
Hoewel nooit gebruikt, is het geheel van de
Stelling nog grotendeels intact. Bouwwerken
(forten), wallen, civieltechnische onderdelen en open
gebieden (schootsvelden en inundatievelden) zijn
nog in samenhang waar te nemen.
In het gebied van de Stelling zijn ook cultuur-
historische waarden aanwezig die geen directe relatie
met de Stelling hebben, maar onderdeel vormen van
het voorheen aanwezige agrarische landschap. Zo
ligt in het gebied tussen Uitgeest en Krommenie een
deel van de binnendelta van het Oer-IJ. Op de oever-
wallen van het daartoe behorende krekensysteem
komen goed bewaarde nederzettingssporen uit de
IJzertijd en de Romeinse Tijd voor. Bij Haarlemmer-
liede-Spaarnwoude liggen delen van de oudste
strandwallen in het gebied, die sedert het Neo-
lithicum werden bewoond.
87
Introductie
De Stelling van Amsterdam is een voormaligemilitaire verdedigingslinie rond Amsterdam, aan-gelegd aan het eind van de 19de eeuw en het beginvan de 20ste eeuw. De linie is een unieke, 135 kilo-meter lange gesloten ring van dijken, dammen,sluizen, forten en inundatiegebieden, ingepast inhet landschap.
Het gebied buiten de stelling (d.w.z. buiten dehoofdverdedigingslijn of inundatiekering) kon ingeval van nood onder water worden gezet. Door derelatief geringe toegankelijkheid van het gebied endoor het toenmalige streven de schootsvelden vrij tehouden en bebouwingsmogelijkheden te beperken,heeft er zich een rijke flora en fauna ontwikkeld en isop veel plaatsen rond Amsterdam de kenmerkendeopenheid bewaard gebleven. De Stelling is in 1996dan ook op de lijst van werelderfgoed van deUNESCO geplaatst als van ‘uitzonderlijke en uni-versele’ waarde. Zij moet zodanig worden onder-houden, dat de stelling ook voor komende gene-raties behouden blijft. De komende jaren zal deCommissie voor het Werelderfgoed een monitoringvan de stelling uitvoeren. Als uitvloeisel van deUNESCO-nominatie zal het ministerie van OCWsamen met de provincie Noord-Holland eengebiedsdocument opstellen.
88
Fysieke dragers
– het hydrologisch en militair-landschappelijk ensemble van:
- een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om
Amsterdam,
- sluizen en voor- en achterkanalen (bijvoorbeeld in de
Haarlemmermeerpolder),
- de 42 forten op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken,
- inundatiegebieden,
- voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen
(merendeels onbebouwd gebied),
- de houten huizen (markering verboden kringen),
- de landschappelijke inpassing en camouflage van de
voormalige militaire objecten,
– de archeologische waarden op de oeverwallen in het gebied
tussen Uitgeest en Krommenie en op de strandwallen bij
Haarlemmerliede-Spaarnwoude.
Militair landschap met
munitieopslagplaats tussen
Krommenie en Heemskerk.
foto
: Wim
van
der
En
de
Krommenie, Fort Aan den Ham.
foto
: Wim
van
der
En
de
De nationale landschappen kunnen niet bevroren
worden in de tijd. Een nationaal landschap dankt zijn
waarde immers aan de ontwikkeling die het heeft
doorgemaakt. Elke generatie heeft er in het verleden
het zijne aan toegevoegd en zal er ook in de toekomst
het nodige aan toevoegen. Wel is het zaak om nieuwe
ontwikkelingen zo in te passen dat bestaande
kwaliteiten behouden blijven en versterkt worden.
De status van nationaal landschap geeft richting
aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling, maar
gaat niet vergezeld van een blauwdruk. De ruimte-
lijke opgaven, de economische potenties en de land-
schappelijke, ecologische en cultuurhistorische
waarden zijn per gebied verschillend. Dat wil echter
niet zeggen dat het concept van ‘behoud door ont-
wikkeling’ een onbeproefd idee is, dat zich nog in de
praktijk moet bewijzen. In het kader van beleids-
initiatieven zoals de Waardevolle Cultuurland-
schappen en Belvedere is op regionaal en lokaal
niveau een schat aan ervaring opgedaan met gebieds-
gerichte innovatie, waarbij is ingezet op behoud en
versterking van karakteristieke kwaliteiten. Op de
website www.belvedere.nu zijn de ervaringen van
meer dan honderd ruimtelijke projecten met
‘behoud door ontwikkeling’ opgetekend in een
omvangrijke databank. Via het navigatiemenu of de
zoekfunctie kunt u informatie vinden over ruimte-
lijke vraagstukken in relatie tot cultuurhistorische
waarden en de concrete vertaling daarvan in
projecten. Aan de orde komen onder meer:
– integrale gebiedsinrichting,
– herbestemming van vrijkomende agrarische
bebouwing,
– streekeigen bouwen in het buitengebied
en dorps groeien,
– waterberging en –beheer,
– natuurontwikkeling en (agrarisch)
landschapsbeheer.
Daarnaast vindt u op de website praktische
informatie over de opzet van projecten. Hiervoor is
het Belvedere-kompas ontwikkeld; een hulpmiddel
met praktische tips. Het kompas besteedt aandacht
aan doelformulering, werkvormen, inhoudelijke
stappen en samenwerking. U vindt er aanknopings-
punten voor zowel visie- en beleidsvorming, als voor
de uitvoering:
– inventarisatie van cultuurhistorische waarden
met het oog op ruimtelijke ontwikkelingen,
– meer financieringsmogelijkheden door het
verruimen van de projectopgave,
– de aanpak en uitwerking van een gebiedsvisie,
– het opstellen van een dorpsomgevingsplan in
samenwerking met bewoners,
– het verbeelden van de opgave door een
vroegtijdige betrokkenheid van de ontwerpende
discipline in het proces,
– opdrachtgeverschap en bestuurlijk draagvlak,
– financieringsmogelijkheden door het verruimen
van de projectopgave.
Op de volgende pagina’s zijn enkele projecten uit
de database kort beschreven. Kunt u niet direct
vinden wat u zoekt, dan helpt de helpdesk Belvedere
u graag op weg.
90
Inspiratie voor ruimtelijke opgaven
www.belvedere.nu > 150 Mb informatie over behoud door ontwikkeling
Nieuwe stal op oude leest
Landbouw en recreatie stellen beide hun eisen
aan het landelijk gebied. Vanuit recreatief oogpunt
wordt veel waarde gehecht aan de streekeigen
architectuur van boerderij en erf. Terwijl voor de
moderne boer functionaliteit voorop staan. Toch
hoeven deze twee belangen elkaar niet uit te
sluiten. De agrarische Natuur- en Landschaps-
vereniging Wierde&Dijk uit Noord-Groningen liet
een standaardschuur ontwikkelen die aansluit bij
de streekeigen bebouwing en tegelijk goed past in
een moderne agrarische bedrijfsvoering. De
schuur is al op twee locaties daadwerkelijk
gebouwd.
Zie voor meer informatie over dit project en
aanverwante projecten: www.belevedere.nu,
RO-dossier ‘bouwen in het buitengebied’.
Fysiek en mentaal opnieuw op de kaart
Ingeklemd tussen Zwolle en Kampen liep de
polder Mastenbroek - een van de oudste polders in
Nederland - het risico een planologisch restgebied
te worden. Vooral omdat de melkveehouderij in het
gebied moeilijke tijden doormaakt. Op initiatief
van de provincie Overijssel is daarom in een inter-
actief proces met alle betrokkenen een samen-
hangende ruimtelijke structuurvisie opgesteld.
Hierin is uitgewerkt hoe ruimtelijke ontwikke-
lingen kunnen voortbouwen op de identiteit van
het gebied. Een belangrijk resultaat is daarnaast
dat de polder ook mentaal weer op de kaart staat.
Inmiddels zijn diverse vervolgprojecten gestart.
Meer informatie, onder meer over de toegepaste
werkvormen, www.belvedere.nu, projecten, polder
Mastenbroek.
91
Polder Mastenbroek.
foto: Sjaak Lan
genberg
Streekeigen nieuwbouwschuur.
foto: Artès A
rchitecten
92
In- en uitbreidingsopties voor
het ‘eilanddorp’ Den Ilp.
illu
stra
tie:
La4
Sal
e A
mst
erda
m
Bestaande situatie van
‘eilanddorp’ Noordeinde-De Haal-
De Heul.
foto
: Aer
opho
to-S
chip
hol
Dorps groeien
Het taboe op bouwen in het landelijk gebied is
verdwenen. Toch staan daarmee niet alle seinen op
groen. Gemeenten en provincies zoeken naar alter-
natieven voor de nieuwbouwwijk, die vaak als een
‘lichaamsvreemde’ entiteit het bestaande dorp en
omringende landschap ontsiert. Zo heeft de
provincie Noord-Holland voor de regio Waterland
als bouwsteen voor het streekplan een studie laten
uitvoeren naar een vorm van dorps groeien die
‘past’ in de cultuurhistorische en landschappelijke
context. Voor de ongeveer 40 kernen in de regio
heeft het architectenbureau La4Sale aangegeven tot
welk landschapstype de kernen behoren (sloten-
land, droogmakerij, IJsselmeerkust, e.d.), tot welke
familie van dorpen ze kunnen worden gerekend
(kruispuntdorp, dijkdorp, e.d.) en hoe elke kern
afzonderlijk kan worden gekarakteriseerd. Van
daaruit is gekeken waar en op welke wijze groei
mogelijk is. Met deze wijze van dorps groeien kan
ruimschoots aan de regionale woningbehoefte
worden voldaan.
Op verzoek van de Vechtplassencommissie,
een particuliere belangenvereniging, ontwikkelde
La4Sale eerder al een visie op de woningbouw-
opgave in de Utrechtse Vechtstreek. Op basis van
een verkenning van de typerende kenmerken en de
opbouw van het Vechtse landschap, is uitgewerkt
hoe nieuwe woningbouwopgaven kunnen worden
ingepast, voortbouwend op het Vechtse karakter.
‘Vechts bouwen’ is vertaald in onder meer de
vaste verhouding en maatvoering van soorten
bebouwing en hun groene buitenruimte, de rit-
miek in bebouwing (geen herhaling) en de manier
waarop gebouwen elkaar naar de kroon steken.
Zie voor meer informatie over dit project en
aanverwante projecten: www.belevedere.nu,
RO-dossier ‘bouwen in het buitengebied’.
Cultuurhistorische oplossing voornatuurontwikkeling en waterberging
De Snelle Loop in Noord-Brabant moet net als
veel andere beekdalen als ecologische verbindings-
zone grotere natuurgebieden met elkaar verbinden.
Het plan dat is opgesteld voor de ecologische
inrichting, dient echter meerdere belangen. En
passant wordt ook het Brabantse coulissenland-
schap hersteld. Daarnaast wordt een historische
‘dubbele loop’ van de beek opnieuw aangelegd,
zodat wordt bijgedragen aan het watervasthoudend
en -bergend vermogen in het gebied. De dubbele
loop, gescheiden door een aarden wal, stamt uit de
15de eeuw en was het resultaat van jarenlange
twisten over gemeentegrenzen en onderhouds-
verplichtingen tussen Gemert en Bakel.
Meer informatie over dit project en aanverwante
projecten: www.belvedere.nu, RO-dossier ‘water’.
93
foto: Wim
van der E
nde
Recreatief medegebruik vraagt om landschapsbeheer
Als het landelijk gebied meer en meer een
recreatieve functie krijgt, en er eisen worden
gesteld aan het beheer, ligt het voor de hand dat de
beheerder (in veel gevallen de agrarisch onder-
nemer) daarvoor krijgt betaald. Op veel plaatsen
heeft deze discussie geleid tot provinciale, regio-
nale en soms zelf lokale initiatieven op het gebied
van agrarisch landschapsbeheer en groene
diensten. Zo ontwikkelde Landschapsbeheer
Friesland een Veldgids Landschapselementen voor
het beheer van streekeigen landschapselementen
in de Noordelijke Friese Wouden. De gids biedt
daarnaast aanknopingspunten voor de toekomstige
inrichting van het gebied en is een praktisch
hulpmiddel bij het bepalen van de beheers-
vergoedingen. De gemeenten Midden-Delfland,
Maassluis, Den Haag en Delft zullen naar ver-
wachting in het voorjaar van 2005 een gezamenlijk
groenfonds oprichten voor de betaling van groene
diensten in Midden-Delfland. Onder het motto ‘de
gebruiker betaalt’ leveren de omliggende gemeen-
ten een financiële bijdrage aan het fonds. Immers,
de laatste jaren ontdekken steeds meer stedelingen
de stilte en ruimte van het veenweidelandschap,
dat zijn karakteristieke uitstraling dankt aan een
eeuwenlang beheer door de boeren. In opdracht
van de betrokken gemeenten hebben de agrarische
natuurvereniging Vockestaert en de WLTO-afdeling
Delflands Groen samen met individuele boeren
een bedrijfsplan opgesteld en een puntensysteem
ontwikkeld op basis waarvan de boer geld uit het
groenfonds kan krijgen.
Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten,
Veldgids landschapselementen Noardlike Fryske
Wâlden en Versterken cultuurhistorische inbreng
in de bedrijfsnatuurplannen en het puntensysteem
voor groene diensten in Midden-Delfland.
Kansen voor
plattelandsontwikkeling.
foto: Wim
van der E
nde
Agrarisch landschapsbeheer.
94
Nieuwe functie voor boerderij en erf
Hergebruik van vrijkomende agrarische
gebouwen stimuleert de plattelandseconomie en
speelt in op de groeiende vraag naar landelijk
wonen, maar kent ook nadelen. Nieuwe activiteiten
kunnen bijvoorbeeld leiden tot meer of zwaarder
verkeer op smalle landweggetjes. Ook kunnen de
overgebleven agrariërs worden belemmerd in hun
bedrijfsvoering. Gemeenten en provincies moeten
daarom bij functieverandering in veel gevallen
maatwerk leveren. De gemeente Woerden bijvoor-
beeld eist bij functieverandering een integraal plan
voor het gehele complex van boerderij, erf en bij-
gebouwen. De gemeente legt dit vast in een
privaatrechtelijk contract met de eigenaar: in ruil
voor herbestemming verplicht de ondernemer zich
tot een investering in de landschappelijke, eco-
logische en cultuurhistorische waarden van
opstallen en erf. Ook veel gebruikt is een beeld-
kwaliteitsplan. Voor het Reestdal hebben het
Oversticht en het Drents Plateau samen met over-
heden en belanghebbenden een beeldkwaliteits-
plan opgesteld dat is geïnspireerd op de cultuur-
historische waarden in het gebied. De vier Reest-
dal-gemeenten hebben het plan integraal
opgenomen in hun welstandsbeleid voor het
buitengebied, of doen dat binnenkort. In de
provincie Noord-Holland probeert de Vereniging
Vrienden van de Stolp (potentiële) kopers van
historische stolpboerderijen van kennis te voorzien
over ‘verantwoorde’ verbouwingen.
Zie voor meer informatie over dit onderwerp:
www.belevedere.nu, RO-dossier ‘herbestemming
agrarische gebouwen’.
Regionale plannen met couleur locale
In het Drentse Hunzegebied voeren de dorps-
bewoners zelf in belangrijke mate de regie over de
inrichting van hun gebied. De dorpsbewoners
ontwikkelen samen met deskundigen zogeheten
dorpsomgevingsplannen, die passen binnen het
regionale beleid en recht doen aan de bestaande
identiteit van hún dorp. In 2002 zijn in Buinen en
Spijkerboor de eerste dorpsomgevingsplannen
opgeleverd. In de plannen gaat het om concrete
projecten op het gebied van woningbouw, recreatie,
verkeersveiligheid, natuurontwikkeling, etc.
Daarbij wordt voortdurend teruggegrepen op de
bestaande dorpskwaliteiten zoals deskundigen en
bewoners die hebben geïdentificeerd. De
dorpsomgevingsplannen zijn een initiatief van de
Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe
(BOKD). Naast de twee plannen is ook een
regionale identiteitsvisie, een analyse van het
beleid en een handleiding gemaakt voor andere
dorpen die een dorpsomgevingsplan willen maken.
De regionale identiteitsvisie is door de provincie
geaccepteerd als toetsingskader voor de uitvoering
van het gebiedsprogramma en zal vertaald worden
in het nieuwe Provinciale Omgevingsplan. Gezien
de resultaten lijkt een dorpsomgevingsplan een
goede methode om enerzijds de bewoners meer
invloed te geven bij de ontwikkeling van hun
dorp/woonomgeving; anderzijds is het een goed
hulpmiddel om cultuurhistorie, ingebracht via
deskundigen en bewoners, een invloedrijke rol te
geven bij ruimtelijke plannen.
Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten,
Dorp2000anno.
Verbouw van een boerenhoeve
tot appartementen.
foto
: Hen
k B
oom
foto
: Mac
htel
d Li
nss
en
95
Vloeiweide op het landgoed
Lankheet, gemeente
Haaksbergen.
foto: Eric B
rinckm
ann
Twentekanaal.
foto: Rijksw
aterstaat, Directie O
ost-Nederlan
d
Gelselaar: een leefbaar monument
Het Achterhoekse esdorp Gelselaar is door het
rijk in het kader van het Monumenten Selectie
Project voorgedragen als beschermd dorpsgezicht.
Dit voornemen stuitte op grote weerstand bij de
lokale bevolking. De 750 bewoners waren bang dat
hun buurtschap in een museum zou veranderen
en dat de leefbaarheid nog meer onder druk zou
komen te staan. De bewoners maakten zich boven-
dien zorgen over het voorzieningenniveau, omdat
de daarvoor benodigde nieuwe economische
activiteiten planologisch vaak niet zijn toegestaan.
Overleg met de bevolking resulteerde in een
inventarisatie van wensen en knelpunten. Op basis
daarvan is een integrale ontwikkelingsvisie
opgesteld, die de bescherming van waardevolle
cultuurhistorische karakteristieken en de ont-
wikkeling en vernieuwing van het dorp met elkaar
verbindt. Naar aanleiding van de visie is een uit-
voeringsprogramma opgesteld. Er staan diverse
projecten en activiteiten in, die bijdragen aan een
versterking van de karakteristieke ruimtelijke
kwaliteit en de leefbaarheid van het dorp. Het gaat
onder meer om hergebruik van vrijkomende
boerderijen, de aanplant van bomen, de restauratie
van monumentale boerderijen en beeldkwaliteits-
eisen voor nieuwbouw. Door deze open aanpak is
het zelfs mogelijk gebleken om na vijftien jaar
touwtrekken een veehouderijbedrijf uit te plaatsen
en de stallen te slopen, waardoor de kwaliteit en de
leefbaarheid in het dorp sterk zijn verbeterd. Een
programmatische aanpak wordt voorgestaan die
niet is gebaseerd op een eindplaatje, maar een
dynamisch proces in gang zet en aanstuurt.
Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten,
Dorpsontwikkeling door cultuurhistorie in Gelselaar.
Kompas(sie) voor watererfgoed
De regionale waterbergingsopgave inspireerde
de provincie Overijssel tot het project Kompas(sie)
voor watererfgoed. Het doel van het project was
tweeledig. Allereerst kennis vergaren en
verspreiden over karakteristieke, aan het water-
(beheer) gerelateerde objecten en structuren in het
landschap. Daarnaast het verkennen van de
mogelijkheden om het watererfgoed een nieuwe
betekenis te geven in actuele inrichtingsopgaven,
met name om water langer vast te houden of te
bergen bij dreigende overlast. Hiervoor zijn onder
meer ontwerpateliers georganiseerd met
professionele ontwerpbureaus. Het project heeft
geleid tot een inventarisatie van watererfgoed in
Overijssel en delen van Drenthe, een overzicht van
voorbeeldprojecten, de uitwerkingen van de
ontwerpateliers en een handreiking (kompas) voor
waterbeheerders. In het project werd samen-
gewerkt met vijf waterschappen, twee drinkwater-
maatschappijen en de provincie Drenthe, waardoor
draagvlak voor de plannen werd gezekerd. De uit-
voering vond plaats door Het Oversticht en Drents
Plateau.
Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten,
Kompas(sie) voor watererfgoed.
96
Steyl in stijl: continuïteit voor een kloostergemeenschap
Steyl is een indrukwekkende kloosterenclave
aan de Maas bij Venlo, met een dorpsbeeld dat
beheerst wordt door opmerkelijk veel neogotische
kloostergebouwen, kerken en kapellen. Omdat het
aantal kloosterlingen sterk is teruggelopen, staan
delen van het complex leeg en dreigt verval van
gebouwen en historische tuinen. In opdracht van
de gemeente Venlo heeft het adviesbureau Bestuur
en Management Consultants een integrale ont-
wikkelingsvisie voor het kloosterdorp opgesteld, in
nauwe samenwerking met onder meer de klooster-
ordes, dorpsbewoners en culturele instellingen.
Centraal staat het kloosterdorp als uniek ensemble
van het katholieke erfgoed. Doelstelling is het
behoud en de versterking van de spirituele,
cultuurhistorische en landschappelijke waarden,
met aandacht voor de belangen van bewoners,
ondernemers, kloosterlingen en bezoekers.
Functieverandering voor (een aantal) gebouwen en
terreinen is aanvaardbaar, mits die de ruimtelijke
en functionele identiteit niet aantast. De mogelijk-
heden van wonen en werken, toeristisch-
recreatieve ontwikkeling en het vestigen van een
concentratiepunt van culturele voorzieningen en
activiteiten zijn in beeld gebracht. Ook is de relatie
met beleid op het gebied van water (Maaswerken)
en natuur en recreatie (Maascorridor) uitgewerkt.
In 2004 heeft de Rijksdienst voor de Monumen-
tenzorg de procedure in gang gezet om het
kloosterdorp aan te wijzen als beschermd dorps-
gezicht. Al met al liggen er volop kansen en
condities om met werkelijke integrale planvorming
de ontwikkeling van Steyl in stijl te voltooien.
Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten,
Steyl in stijl.
Staats-Spaanse Linies: valorisering van een grensgebied
In Zeeuws-Vlaanderen is tijdens de Tachtig-
jarige Oorlog (1568 - 1648) stevig gevochten tussen
Spanje en de Republiek der Verenigde Neder-
landen. De restanten van die tijd - vestingsteden,
forten en schansen - liggen kriskras verspreid in
het Zeeuwse en Belgisch-Vlaamse landschap.
Met een verdedigingswal of liniedijk waren de
verdedigingswerken met elkaar verbonden, als
parels aan een ketting. De restanten van de Staats-
Spaanse linies fungeren steeds vaker als inspiratie-
bron voor de herinrichting van het gebied (land-
bouw-, recreatie- en watervraagstukken). Echter,
een integrale visie ontbrak, waardoor de samen-
hang tussen de elementen niet werd benut. In
opdracht van de provincie Zeeland stelde H+N+S
Landschapsarchitecten een ontwikkelingsgerichte
gebiedsvisie op, met medewerking van ver-
schillende specialisten en lokale historici. De visie
omvat een atlas, drie essays en een plangedeelte
met een strategie voor de liniezone en bouwstenen
voor het herstel van de verdedigingswerken. Nu het
verhaal achter de linies en ook de samenhang
tussen de verschillende objecten duidelijk is, is het
zaak de visie ruimtelijk te vertalen. De provincie
neemt de visie mee in het Integraal Omgevings-
plan dat in 2006 klaar zal zijn. In dit plan worden
de Staats-Spaanse linies opgenomen als belang-
rijke cultuurhistorische dragers van het landschap
die richtinggevend moeten zijn voor ruimtelijke
ontwikkelingen.
Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten,
Valorisering van de Staats-Spaanse linies.
Processie in Steyl, oktober 2003.
foto
: Hei
nz
Hel
f SV
Dfo
to: S
aart
je d
e B
ruin
97
Een nationaal landschap is geen onbeschreven
blad. Dit boek is een pleidooi om de geschiedenis
van het landschap te lezen, voordat een nieuwe
ontwikkeling gestalte wordt gegeven. Kennis van
het verleden levert vaak inspiratie op voor de
vragen van nu. In iets minder dan 100 pagina’s is
die geschiedenis hier in grote lijnen opgetekend.
Het is een overzicht van de belangrijkste cultuur-
historische gebiedskarakteristieken en vooral
bedoeld als smaakmaker. Bij de daadwerkelijke
interactie van cultuurhistorie met ruimtelijke
planvorming en ontwerp zult u waarschijnlijk
behoefte hebben aan meer gedetailleerde
informatie. Tot voor enkele jaren geleden was de
cultuurhistorische informatie slecht ontsloten.
Recent is daarin veel veranderd.
Digitale waardekaartenSinds enkele jaren beschikken vrijwel alle
provincies over digitale cultuurhistorische waarde-
kaarten. Zowel de archeologische, historisch-
geografische als historisch (steden-)bouwkundige
waarden zijn op deze digitale kaarten terug te
vinden. Veel provincies kennen daarbij een
waardering toe aan de afzonderlijke elementen en
structuren. In sommige gevallen wordt bovendien,
aan de hand van een landschappelijke kenmerken-
kaart, inzicht geboden in de opbouw van het
landschap en de daaraan ten grondslag liggende
landschapsvormende functies. De waardekaarten
vormen een belangrijke onderlegger voor het
provinciaal beleid.
www.kich.nl: ruimte voor cultuurhistorieGedetailleerde en landsdekkende cultuur-
historische informatie vindt u vanaf medio april
2005 ook op www.kich.nl. Dit webportaal is een
gezamenlijk initiatief van Belvedere en de Rijks-
dienst voor de Monumentenzorg, de Rijksdienst
voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Alterra
en het Expertisecentrum LNV. In het webportaal
kunt u selecties maken uit het uitgebreide bestand
van cultuurhistorische gegevens en die combi-
neren met verschillende kaartondergronden. U
kunt inzoomen van Nederland als geheel tot op
straatniveau. Van alle objecten kan achtergrond-
informatie worden getoond. Ook is het mogelijk
om op trefwoorden te zoeken in het gegevens-
bestand. De informatie is zo opgeslagen, dat
uitwisseling met digitale ruimtelijke plannen
mogelijk is. Daarnaast vindt u op www.kich.nl een
almanak van experts en een bibliotheek met
relevante publicaties. Het webportaal KICH is nog
volop in ontwikkeling; in de komende jaren zullen
de gebruiks- en toepassingsmogelijkheden verder
worden uitgebreid.
Levende geschiedenisPapieren informatie, al dan niet gedigitaliseerd,
blijft echter papier. De medewerkers cultuur-
historie van de provincie of gemeente, de erfgoed-
huizen, lokale cultuurhistorische verenigingen of
de betrokken bewoners van een gebied brengen
papier tot leven en maken het geschreven woord
tot een bron van inspiratie voor de toekomst.
Gevonden waarden; waar te vinden?
99
ColofonTeksten en tekstredactie
Marinus Kooiman (Beek & Kooiman Cultuurhistorie, Amsterdam)Machteld Linssen en Dré van Marrewijk (projectbureau Belvedere)
Eindredactie en beeldredactie Machteld Linssen en Dré van Marrewijk
Ontwerp en opmaakDe Rotterdamsche.
LithografieDrukkerij De Eendracht, Schiedam
DrukDrukkerij Artoos Nederland B.V.
ISBN 90-806213-7-4
Utrecht, februari 2005
Projectbureau BelvederePostbus 3893500 AJ Utrecht(030) 230 50 [email protected]
Landschappen met toekomstwaarde
Nederland kent een grote diversiteit aan landschappen.Onze nationale landschappen zijn hiervan een treffendeafspiegeling. Stuk voor stuk zijn ze door de bewonersgevormd in samenspel met de natuurlijke omstandigheden.Vandaag de dag staan we voor nieuwe inrichtingsopgaven,zoals waterberging, natuurontwikkeling, recreatief gebruiken woningbouw. Gezien het belang dat we toekennen aande nationale landschappen, is het daarbij zaak deontstaansgeschiedenis ‘leesbaar’ te houden en gelijktijdigde kansen te benutten om een nieuwe tijdslaag toe tevoegen. Deze brochure geeft een beschrijving van decultuurhistorische kwaliteit van de nationale landschappen,als inspiratiebron voor het toekomstige landschap.