-
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2012 – 2013
HONINGTHERAPIE ALS ALTERNATIEVE WONDBEHANDELING?
Werking en toepassingen bij mens en dier
door
Ines LAURENT
Promotor: Prof. Dr. Lieven Vlaminck Literatuurstudie in het
kader
Copromotor: Dierenarts Eva Pint van de Masterproef
© 2013 Ines Laurent
-
Universiteit Gent, haar medewerkers of studenten bieden geen
enkele garantie met betrekking tot de juistheid of
volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch
dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk
uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten
van derden.
Universiteit Gent, haar medewerkers of studenten aanvaarden geen
aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid
voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de
inhoud van de masterproef, nog voor enig
vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat
in de masterproef.
-
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2012 – 2013
HONINGTHERAPIE ALS ALTERNATIEVE WONDBEHANDELING?
Werking en toepassingen bij mens en dier
door
Ines LAURENT
Promotor: Prof. Dr. Lieven Vlaminck Literatuurstudie in het
kader
Copromotor: Dierenarts Eva Pint van de Masterproef
© 2013 Ines Laurent
-
VOORWOORD
In dit voorwoord zou ik graag Prof. Dr. Lieven Vlaminck en
Dierenarts Eva Pint willen bedanken voor
de begeleiding, hulp en hints die zij mij gegeven hebben voor
het tot stand brengen van deze
literatuurstudie. Daarnaast breng ik ook nog een dankwoord uit
aan Evelien Heremans die mij heeft
geholpen met de grammaticale verbetering van dit werk.
-
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING
.................................................................................................................................
1
INLEIDING
.............................................................................................................................................
2
LITERATUURSTUDIE
.........................................................................................................................
3
1. HISTORIEK
...................................................................................................................................
3
2. HONING EN HONINGPRODUCTEN
........................................................................................
4
2.1. SAMENSTELLING VAN HONING
.....................................................................................
4
2.2. DIVERSITEIT VAN HONING
..............................................................................................
4
2.3. BEWERKING VAN HONING VOOR MEDISCH GEBRUIK
........................................... 5
3. WERKINGSMECHANISMEN VAN HONING
...........................................................................
6
3.1. BETERE WONDHELING
....................................................................................................
6
3.1.1. Belang van de juiste pH
...............................................................................................
6
3.1.2. Effect van een hoog suikergehalte
.............................................................................
6
3.1.3. Debriderend
...................................................................................................................
7
3.1.4. Pro-inflammatoire en anti-inflammatoire activiteit
.................................................... 7
3.1.5. Ontgeurend
....................................................................................................................
8
3.1.6. Bescherming tegen herinfectie van open wonden
................................................... 8
3.2. ANTIMICROBIËLE ACTIVITEIT
.........................................................................................
8
3.2.1. Lage pH
..........................................................................................................................
8
3.2.2. Hoge osmolariteit en lage wateractiviteit
..................................................................
8
3.2.3. Waterstofperoxide (H2O2)
............................................................................................
9
3.2.4. Bee defensin-1
............................................................................................................
10
3.2.5. Antioxidanten
...............................................................................................................
10
3.2.6. Methylglyoxal
(MGO)..................................................................................................
10
3.2.7. Nog onbekende componenten
..................................................................................
11
3.2.8. Antifungaal
...................................................................................................................
12
4. MEDISCH GEBRUIK VAN HONING
.......................................................................................
13
4.1. CORRECT GEBRUIK
........................................................................................................
13
4.2. VOORDELEN
......................................................................................................................
14
4.3. NADELEN
............................................................................................................................
14
5. TOEPASSINGEN BIJ DE MENS
.............................................................................................
15
5.1. BRANDWONDEN
...............................................................................................................
15
5.2. GEÏNFECTEERDE CHRONISCHE OPERATIEWONDEN
.......................................... 15
-
5.3. ULCUS
.................................................................................................................................
16
5.4. ABCES
.................................................................................................................................
17
5.5. PROFYLACTISCH BIJ KATHETERGEBRUIK
..............................................................
17
6. TOEPASSINGEN BIJ DIEREN
................................................................................................
18
6.1. EXPERIMENTELE STUDIES
...........................................................................................
18
6.1.1. Brandwonden
..............................................................................................................
18
6.1.2. Exploratieve laparotomie in de linea alba
...............................................................
18
6.1.3. Experimentele huidwonden
.......................................................................................
19
6.1.4. Oppervlakkige pyodermatitis bij de hond
................................................................
19
6.1.5. Wonde distaal op het voorbeen bij het paard
......................................................... 19
6.2. KLINISCHE CASES
...........................................................................................................
20
6.2.1. Myiasis wonde
.............................................................................................................
20
6.2.2. Necrotische zwelling
...................................................................................................
20
6.2.3. Eosinofiel granuloom
..................................................................................................
20
6.2.4. Chemische brandwonde
............................................................................................
21
6.2.5. Fistelgang
.....................................................................................................................
21
6.2.6. Huidnecrose na geïnfecteerde wonde
.....................................................................
21
BESPREKING
.....................................................................................................................................
22
REFERENTIELIJST
...........................................................................................................................
23
-
1
SAMENVATTING
Honing wordt al sinds de tijd van de Oude Egyptenaren gebruikt
voor het bestrijden van ziekten en
behandelen van wonden. De eerste bewijzen hiervan zijn terug te
vinden in het Smith Papyrus
(Egypte) dat dateert van 2600 – 2200 voor Christus. Door de
jaren heen bleef honing een veelgebruikt
product in de wondzorg. De eigenschappen en de werking van
honing werden verder bestudeerd,
maar dit alles kwam op de achtergrond door het ontstaan van de
eerste antibiotica. Recent, door het
optreden van antibioticaresistentie, is er weer een opkomende
interesse voor alternatieve
wondbehandelingsproducten die geen resistentie opwekken (zoals
honing) en wordt er verder
onderzoek verricht a.d.h.v. klinische studies. De resultaten
zijn veelbelovend, maar niet altijd
eenduidig door de variatie aan honing en honingproducten. Uit de
literatuur blijkt alvast dat honing een
waardevol alternatief is voor bestaande behandelingen die soms
ontoereikend zijn in de
wondbehandeling. In vergelijkende studies ziet men dat honing
hetzelfde resultaat of zelfs een beter
resultaat geeft dan de conventionele middelen. Er zijn maar
enkele studies waarin honing
ontoereikend is in de wondheling.
Honing en honingproducten kunnen in principe op elke wonde
aangebracht worden, omdat dit een
niet-toxisch en wondvriendelijk product is. Bovendien bezit
honing verschillende positieve
eigenschappen voor de wondheling en een antibacteriële werking.
De toepassingen die in deze
literatuurstudie worden aangehaald zijn heel uiteenlopend en
zijn zeker niet de enige toepassingen.
Verder onderzoek en meer klinische studies zijn nog vereist om
honing een vaste plaats te geven in
de geneeskunde en wondbehandeling naast de conventionele
producten die nu gebruikt worden.
Sleutelwoorden: Antibacterieel – Dier – Honing – Mens – Topicale
wondbehandeling.
-
2
INLEIDING
Een wonde is een onderbreking van de continuïteit van de huid.
Om de wondheling te ondersteunen
en te bespoedigen, moeten de stappen van de wondheling te allen
tijde gevolgd worden. Men begint
met een goede voorbereiding van de omgeving van wonde (o.a.
clippen van de haren), daarna wordt
de wonde gespoeld en gedebrideerd. Vervolgens kan er gekozen
worden tussen een per primam
heling (door middel van hechtingen) of een per secundam heling
en wordt er een geschikte
wonddressing aangebracht die het geheel beschermt.
Een per secundam heling bestaat uit het vormen van
granulatieweefsel (collageen en bloedvaten) dat
het wondbed opvult. Hierover groeien epitheelcellen vanuit de
wondrand (epithelisatie) die zorgen
voor het sluiten van de wonde. Dit gebeurt optimaal in een
vochtig milieu, wat kan bekomen worden
door gebruik te maken van een geschikte wonddressing 1.
Er zijn een aantal complicerende factoren die de wondheling
vertragen: een slechte algemene
gezondheidstoestand (bijvoorbeeld diabetes), een hoge leeftijd
van de patiënt, een slechte algemene
voedingstoestand, een uitgedroogde wonde, de aanwezigheid van
infectie in de wonde,… .
Wondinfectie is een veel voorkomende reden voor het falen van de
wondheling: er is een productie
van enzymen die het weefsel beschadigen, de fibroblasten
activiteit wordt geremd, de wondsterkte
vermindert etc. Hierdoor ontstaan chronische wonden die weken,
maanden tot zelfs jaren nodig
kunnen hebben om te helen. Om deze infectie te bestrijden, kan
er gebruik gemaakt worden van
topicale antibiotica. Deze producten bevatten vaak ook
cytotoxische effecten en worden best zo kort
mogelijk aangewend om het ontstaan van antibioticaresistentie zo
beperkt mogelijk te houden 1.
Antibioticaresistentie dreigt immers een groot probleem te
worden in de succesvolle behandeling van
(chronische) wondinfecties. Alternatieve behandelingen zijn dus
dringend vereist en honing blijkt
hiervoor in aanmerking te komen dankzij zijn antibacterieel
(breedspectrum) effect en wondhelende
eigenschappen.
Het doel van deze literatuurstudie is om te evalueren of honing
een waardevol alternatief kan zijn in de
behandeling van (geïnfecteerde) wonden. Aan de hand van de
gevonden literatuur wordt er gepoogd
om het werkingsmechanisme van honing te verklaren en de
resultaten te illustreren aan de hand van
toepassingen bij zowel mens als dier. In de wandelgangen en op
het internet valt hierover zeer veel te
horen en te lezen, maar is dit fictie of realiteit?
-
3
LITERATUURSTUDIE
1. HISTORIEK
Honing wordt al minstens 50 miljoen jaar lang geproduceerd door
de honingbij, Apis mellifera 2. Deze
Latijnse benaming vindt zijn oorsprong in de woorden ‘apis’
(bij), ‘mel’ (honing) en ‘ferre’ (dragen,
brengen), wat zoveel betekent als ‘bij die de honing
brengt’.
Toen de mens nog jager en voedselverzamelaar was, wist hij al
honing en bijenwas te verzamelen
van wilde bijen. Later werd de honingbij een gedomesticeerd dier
en ontwikkelde de mens meer
kennis en techniek voor het houden van bijen en oogsten van deze
waardevolle producten. In het
oude Egypte rond de Nijldelta werd apicultuur (het houden van
bijen) algemeen verspreid en kreeg na
enige tijd een vaste waarde naast de landbouw en veehouderij 3.
Deze waardevolle producten werden
niet alleen gebruikt in de voeding, voor religieuze doeleinden
of cosmetica, maar ook in de traditionele
geneeskunde. Zo verscheen tussen 2600 en 2200 voor Christus in
Egypte in het Smith Papyrus de
eerste beschrijving van een standaard wondzalf bestaande uit een
mengeling van vet, honing en
katoenvezels 4,5
. Ook in het bekende Papyrus Ebers (Egypte) staan meerdere
recepten op basis van
honing en bijenwas voor wonddressings en voor de behandeling van
allerhande kwalen zoals een
steek van een schorpioen, longinfecties en darminfecties. Honing
was ongetwijfeld het meest
populaire product in de Egyptische geneeskunde 3.
Ook bij de oude Grieken gebruikte Hippocrates (4de
eeuw voor Christus) honingmengsels zoals
oxymel (honing en azijn) tegen pijn, hydromel (honing en water)
tegen koorts 6, 7
en andere mengsels
voor de behandeling van wonden. Het gebruik van honing als
geneeskrachtig product was wereldwijd
verspreid tot bij de Assyriërs, Chinezen en Romeinen.
In het middeleeuwse Engeland verwerkte de arts Gilbertus
Angelicus recepten op basis van honing in
zijn meesterwerk, Compendium Medicina 8. Ook tijdens de Eerste
Wereldoorlog werd honing gebruikt
door de Russische en Chinese soldaten voor het verzorgen van hun
oorlogswonden 9. Het is rond
deze periode dat de antimicrobiële eigenschap van honing werd
gedocumenteerd door de
Nederlandse wetenschapper, B.A. Van Ketel 10
en iets later werd de werkzaamheid van honing op
geïnfecteerde wonden voor het eerst beschreven in Europa en de
Verenigde Staten. Ondanks deze
bevindingen is het gebruik van honing toch naar de achtergrond
gedrongen in de moderne
geneeskunde door het opkomen van de eerste antibiotica rond 1920
11
. Echter in armere gebieden
zoals West-Afrika bleef honing zijn doeltreffende eigenschappen
bewijzen door de wondheling te
verbeteren waar de gebruikelijke behandelingen faalden 12
. Dankzij de vooruitgang in klinische
onderzoeksmethoden en moleculaire biologische technieken worden
nu recent de wondhelende
eigenschappen van honing meer in detail bestudeerd en
wetenschappelijk vastgelegd.
De eerste medische producten op basis van honing kwamen op de
markt in Australië in 1999. Nadien
verschenen ook in Canada, Europa (2004), Hong Kong, Nieuw
Zeeland en Amerika (2007)
geregistreerde medicinale honingproducten voor de lokale
behandeling van wonden 13
.
-
4
2. HONING EN HONINGPRODUCTEN
2.1. SAMENSTELLING VAN HONING
Honing wordt geproduceerd door de honingbij (Apis mellifera) en
bestaat uit suikers, water en andere
bestanddelen zoals proteïnen, aminozuren, vitaminen en mineralen
(Figuur 1) 14
. De proteïnen
omvatten enzymen zoals het glucose oxidase. Daarnaast bevat
honing ongeveer 18 essentiële en
niet-essentiële aminozuren waaronder proline, phenylalanine,
tyrosine, glutaminezuur en
asparginezuur 15
. Deze hoge concentratie aan suikers zorgt voor een hoge
osmolariteit en een lage
wateractiviteit. Honing heeft tevens een lage pH (gemiddeld
3.2-4.5) en bevat ook antioxidanten. Al
deze eigenschappen spelen een rol in de antimicrobiële
activiteit van honing.
Figuur 1: Gemiddelde samenstelling van honing.
2.2. DIVERSITEIT VAN HONING
De wereldwijde diversiteit aan planten geeft de honingbij de
mogelijkheid om een grote variëteit aan
honing te produceren. Iedere plantenbron geeft zijn eigen
fytochemische componenten door aan de
honing waardoor iedere honingsoort zijn eigen chemische
samenstelling krijgt 16
. Dit zorgt voor een
variatie in antimicrobiële activiteit. Omwille van de variatie
tussen de honingsoorten wordt niet iedere
honing zomaar gecommercialiseerd voor medisch gebruik. In de
literatuur bestaan er veel
vergelijkende studies waarbij de antimicrobiële activiteit van
verschillende honingsoorten wordt
nagegaan tegen verschillende bacteriesoorten. Hieruit blijkt dat
de ene honingsoort meer activiteit
heeft tegen een bepaalde bacterie dan een andere honingsoort en
dat niet alle bacteriën even
gevoelig zijn aan de antibacteriële activiteit van honing. De
medicinale honingproducten die op de
markt zijn, hebben reeds hun wondhelende en antibacteriële
activiteit bewezen in voorgaande testen.
Voor humaan gebruik vindt men namen zoals Medihoney™, Revamil®,
DermagiQ® en L-Mesitran®
terug in de literatuur. Voor diergeneeskundig gebruik bestaan er
producten zoals Vetramil®,
Dermazyme Melivet en Egyptische zalf.
Ook binnen één honingsoort blijkt er tussen de loten onderling
een verschil in antibacteriële activiteit
te bestaan. Dit verschil is echter kleiner dan het verschil
tussen de verschillende honingsoorten 17, 18
.
De onvoorspelbare variatie tussen de loten verhindert de
introductie van niet-medicinale honing als
een antimicrobieel product. Dit verschil blijkt in medicinale
honing echter minimaal doordat deze
honing onder gecontroleerde omstandigheden wordt
geproduceerd.
17,1
38,5
31
12,9
0,5
water
fructose
glucose
maltose, sucrose en andere suikers proteïnen, aminozuren,
vitaminen en mineralen
-
5
2.3. BEWERKING VAN HONING VOOR MEDISCH GEBRUIK
Over het algemeen wordt er aangeraden om niet zomaar commerciële
honing uit de winkel te
gebruiken. Honing moet van een geschikte kwaliteit zijn en
voldoen aan specifieke voorwaarden 19
.
Honing kan residuen van pesticiden of geneesmiddelen zoals
tetracyclines bevatten (die worden
gebruikt voor de behandeling van bijenziekten). Het is
aangeraden om enkel honing te gebruiken van
bijenkorven die niet behandeld werden met geneesmiddelen en die
niet in de buurt gehouden worden
van plaatsen waar pesticiden gebruikt worden 17
.
Het is ook aangeraden om honing voor wondbehandeling eerst te
filtreren om vreemd materiaal te
verwijderen, zodat het risico op het ontstaan van granulomen
daalt 19
.
Honing kan spores van Clostridium botulinum bevatten als gevolg
van contaminatie vanuit de bodem,
lucht of stof. In het verleden werden er gevallen vastgesteld
van kinderbotulisme door het eten van
onbewerkte honing door kinderen. Uit vrees voor botulisme wordt
er aangeraden om honing die
gebruikt zal worden voor de wondbehandeling eerst te
steriliseren met gammastralen. De mogelijkheid
zou bestaan dat de spores van Clostridium in diepe wondes (met
een anaeroob milieu) vegetatief
worden en het botulinum toxine vormen. Of deze sterilisatie
echter nodig is, is nog een open vraag.
Tot nu toe zijn er immers nog geen gevallen beschreven van het
ontstaan van botulisme als gevolg
van het gebruik van niet bestraalde honing in de wondverzorging
20
. Naast spores van Clostridium
botulinum kan honing ook spores van schimmels bevatten, wat
eventueel kan leiden tot een
schimmelinfectie van het wondbed. Ook om deze spores te
inactiveren kan er gebruik gemaakt
worden van gammabestraling 19
.
Zoals eerder vermeld kan de antibacteriële activiteit van de
verschillende honingsoorten sterk
variëren. Daarom is het van belang om honing voor medisch
gebruik onder optimale omstandigheden
te bewaren. Honing dient beschermd te worden tegen hitte en
licht, omdat de antibacteriële activiteit
van honing gemakkelijk verloren gaat door de blootstelling aan
deze twee factoren 21
.
-
6
3. WERKINGSMECHANISMEN VAN HONING
Honing wordt voornamelijk aangewend omwille van zijn positieve
effecten op de heling van wonden
alsook omwille van zijn antimicrobiële activiteit. Beide zijn
afhankelijk van een scala aan fysische en
chemische eigenschappen die aan honing worden gelinkt.
3.1. BETERE WONDHELING
3.1.1. Belang van de juiste pH
Het zure karakter van honing komt voort uit de reactie van
glucose met het enzyme glucose oxidase
waarbij waterstofperoxide (H2O2) en gluconzuur worden
geproduceerd 22
. Dit gluconzuur is
verantwoordelijk voor de lage pH van honing.
Wondhelingsmechanismen vereisen een neutrale tot licht zure pH.
Het wondbed van chronische niet-
helende wonden wordt vaak gekenmerkt door een alkalisch milieu
23
. In een licht zuur milieu geeft
hemoglobine gemakkelijker zuurstof af in het wondbed. Dit
stimuleert alle facetten van de wondheling
24. De werking van proteases, die van primordiaal belang zijn
voor het opruimen van contaminatie (via
autolytische debridering), verloopt optimaal bij een neutrale pH
25
. Echter worden bij een overdreven
protease activiteit ook groeifactoren, proteïnevezels en
fibronectine in de wondmatrix afgebroken.
Deze staan in voor de activering van fibroblasten en zijn nodig
voor de migratie van epitheliale cellen
26. Een licht zure pH houdt de werking van proteasen in de hand
en bevordert op deze manier de
epithelisatie.
Honing werkt dus helingsbevorderend door het optimaliseren van
de wond-pH naar een licht zure pH.
Deze lichte verzuring van het wondbed kan echter bij sommige
patiënten tijdelijk een prikkelend
gevoel veroorzaken.
3.1.2. Effect van een hoog suikergehalte
Ondanks de lage wateractiviteit van honing wordt er toch een
vochtige wondomgeving gecreëerd door
een hoge osmolariteit. Het osmotisch effect van honing is
zelflimiterend door verdunning met
wondvocht. De hoge osmolariteit van honing trekt lymfevocht aan
vanuit de circulatie doorheen het
wondweefsel 27
. Deze stroom van lymfevocht naar de wonde brengt zuurstof en
voedingsstoffen met
zich mee. Het wondvocht verdunt de honing en voorkomt dat de
dressing in de wonde kleeft, zodat
verbanden pijnloos vervangen kunnen worden. Ook de glucose van
de honing kan door de cellen in
het wondbed gebruikt worden als voedingsstof en bevordert zo de
groei van granulatieweefsel en
epithelisatie 28
.
-
7
3.1.3. Debriderend
Honing zorgt voor een pijnloze autolytische debridering van de
wonde, zodat in sommige gevallen de
nood aan bijkomend (chirurgisch) debrideren vermindert 12
. De hoge osmolariteit van honing zorgt
voor een continu vochtige wondomgeving en een daarbij horende
autolytische debridering 15
. De hoge
osmolariteit trekt ook lymfevocht van diep in de weefsels naar
buiten en spoelt zo contaminatie uit de
wonde. Dit is pijnloos in vergelijking met het handmatig
verwijderen van vuil uit de wonde 19
.
Proteasen (enzymen) zijn medeverantwoordelijk voor de
debridering van de wonde. De productie van
H2O2 in verdunde honing activeert de proteasen 29
. Hierdoor kunnen korsten, losse huid en necrotisch
weefsel afgebroken worden, gevolgd door vorming van
granulatieweefsel 30
.
3.1.4. Pro-inflammatoire en anti-inflammatoire activiteit
Pro-inflammatoir
Honing versnelt het helingsproces door stimulatie van
angiogenese, granulatie en epithelisatie 31, 32
.
Stimulatie van angiogenese zorgt voor een snelle vorming van
granulatieweefsel, omdat de
fibroblasten het snelst groeien waar de capillairen zuurstof
aanbrengen12
. Het werkingsmechanisme is
nog niet volledig achterhaald. Honing zou een inflammatoire
respons in leukocyten stimuleren. Deze
leukocyten produceren vervolgens groeifactoren voor de
angiogenese, granulatie en epithelisatie 33, 34
.
Anti-inflammatoir
Uit de reactie van H2O2 met vrij ijzer worden er normaal vrije
zuurstofradicalen geproduceerd die de
inflammatie triggeren. Honing is in staat om dit vrij ijzer te
inactiveren waardoor deze reactie niet meer
doorgaat. Dit effect wordt gezien bij de behandeling van
brandwonden 35
. Honing bevat ook veel
antioxidanten die de wonde beschermen tegen deze vrije
zuurstofradicalen die oxidatieve
weefselschade veroorzaken 36
. Na het aanbrengen van honing op een wonde wordt er een
vermindering van het aantal inflammatoire cellen gezien 29
. Door het anti-inflammatoir effect van
honing wordt o.a. voorkomen dat brandwonden van partiële dikte
evolueren naar brandwonden van
volledige dikte 37
.
De anti-inflammatoire actie van honing vermindert de vorming van
wondvocht, oedeem en pijn. Het
pijngevoel ontstaat door sensibilisering van de zenuwuiteinden
door prostaglandines en is aanwezig
bij druk op het weefsel of door oedeem 38
. Door het verminderen van oedeem verbetert de circulatie
door de capillairen, waardoor er meer zuurstof naar het
wondweefsel gevoerd kan worden 24
.
Naast een directe anti-inflammatoire werking heeft honing een
indirect anti-inflammatoir effect:
bacteriën worden afgedood die de ontstekingsreactie in de wonde
stimuleren. Tenslotte werkt ook het
debriderend effect van honing indirect anti-inflammatoir. Dit
omdat het afgestorven weefsel, waarin
bacteriën kunnen vermeerderen, verwijderd wordt 39
.
-
8
3.1.5. Ontgeurend
Vooral chronische wonden hebben een typische stinkende geur
doordat bacteriën de aminozuren van
het necrotisch weefsel omzetten naar ammoniak, amines en
zwavelverbindingen 40
. Door de
antibacteriële werking zullen de bacteriën, die deze typische
stinkende geur produceren, afgedood
worden en zal de onaangename geur verdwijnen 29
.
3.1.6. Bescherming tegen herinfectie van open wonden
Honing vormt een beschermende laag op de wonde en beschermt
tegen externe contaminatie van de
wonde. Een toepassing hiervan is het profylactisch gebruik van
honing op plaatsen waar katheters
gestoken worden of bij het gebruik van drains om een bacteriële
infectie te voorkomen 15
.
3.2. ANTIMICROBIËLE ACTIVITEIT
De antimicrobiële activiteit van honing verschilt naargelang de
nectarbron waaruit de honing is
gemaakt 41
. Iedere honingsoort heeft een ander niveau van antimicrobiële
activiteit, omdat honing
naast zijn algemene eigenschappen (lage pH, hoge osmolariteit en
H2O2 activiteit, bee defensin-1 en
antioxidanten) ook nog andere plantgebonden componenten bevat
die mee voor de antimicrobiële
activiteit zorgen en niet iedere component is in dezelfde
hoeveelheid aanwezig in iedere honingsoort
42.
De literatuur toont ook aan dat er een gebrek is aan
standaardisatie: niet elke bacteriesoort is even
gevoelig aan iedere antibacteriële component waardoor niet elke
honingsoort even effectief werkt
tegen iedere bacteriesoort. Om deze reden en ook door het nog
ontbreken van kennis over de actieve
componenten is het gebruik van honing in de geneeskunde (nog)
beperkt 43
.
3.2.1. Lage pH
Onverdunde honing heeft een lage pH die varieert tussen 3.2 en
4.5. Dit zorgt voor een zure
wondomgeving die inhibitorisch is voor de groei van bacteriën.
De meeste bacteriële kolonisatie vindt
plaats als de pH van het wondvocht hoger is dan 7.3 25
. De zure pH zou ook macrofagen bijstaan in
het vernietigen van bacteriën, aangezien de pH in de
fagocyterende vacuoles waarin bacteriën
worden afgedood worden ook laag is 44
.
3.2.2. Hoge osmolariteit en lage wateractiviteit
De hoge osmolariteit en lage wateractiviteit van honing zijn te
danken aan de hoge concentratie aan
suikers. Als gevolg van de hoge osmolariteit wordt vocht uit de
omgeving van de bacteriën onttrokken,
waardoor ze uitdrogen en geen bacteriële groei kan plaatsvinden
29, 39
.
-
9
De wateractiviteit (Aw-waarde) van een product is een maat voor
de hoeveelheid vrij water aanwezig
in dat product. Zo heeft zuiver water een Aw-waarde van 1.
Zeewater heeft een Aw-waarde die kleiner
is dan 1, omdat een deel van het water wordt vastgehouden door
het zout en dus niet “vrij” is. Hoe
lager de Aw-waarde, hoe minder water er ter beschikking is voor
o.a. bacteriële groei 21
.
Het aandeel van de Aw-waarde van honing kan nagegaan worden door
een suikersiroop te maken
met dezelfde suikersamenstelling (en Aw-waarde) als de honing.
De laagste Aw-waarde die de groei
van S. aureus verhindert, is 0.86 en komt overeen met een
verdunning tot 29% van deze suikersiroop
45. Bij verdere verdunning stijgt de Aw-waarde nog meer en wordt
bacteriële groei niet langer
verhinderd. Na het aanbrengen van honing op een wonde, zal er
onvermijdelijk verdunning van het
product plaatsvinden. Dit blijkt echter geen probleem te zijn
voor de antibacteriële werking van honing.
Bijvoorbeeld manuka honing kan bacteriële groei inhiberen tot
een concentratie van 2 à 3%. Dit duidt
er op dat de antibacteriële activiteit niet uitsluitend te
wijten is aan de wateractiviteit en de osmolariteit
46. De verschillende mechanismen van antibacteriële werking
wisselen elkaar zelfs af: de hoge
osmolariteit en de lage wateractiviteit van honing werken vooral
antibacterieel wanneer de honing nog
niet sterk verdund is door wondvocht. Bij verdere verdunning zou
men kunnen denken dat de Aw-
waarde hoog genoeg wordt om bacteriële groei toe te laten, maar
men ziet het omgekeerde: er treedt
een bijkomend antibacterieel mechanisme in werking, namelijk de
productie van waterstofperoxide 47
.
3.2.3. Waterstofperoxide (H2O2)
Honing bevat glucose en het enzyme glucose oxidase. Bij
verdunning door wondvocht ontstaat er een
enzymatische reactie waarbij het glucose oxidase de glucose
oxideert tot gluconzuur en
waterstofperoxide (H2O2) 47
. Dit waterstofperoxide wordt volgens de meeste literatuur
verantwoordelijk
geacht voor de grootste antibacteriële activiteit van honing. Om
deze antibacteriële werking in honing
zo hoog mogelijk te houden, is het van belang om honing op een
correcte manier te bewaren. Licht en
een extreem hoge temperatuur inactiveren het enzyme 48, 49
.
Vroeger werd H2O2 als een 3% oplossing vaak gebruikt als
antisepticum in de wondbehandeling, maar
zelfs bij deze concentratie veroorzaakt het weefselschade. De
aanwezige concentratie van H2O2 in
honing is 1000x lager waardoor er geen weefselschade ontstaat.
De antibacteriële activiteit blijft wel
aanwezig 50
.
Het aandeel van H2O2 in de antibacteriële activiteit van honing
wordt vooral bij in vitro testen
waargenomen. In deze testen wordt honing verdund tot de minimale
inhibitorische concentratie (MIC)
om het verdunningseffect van wondvocht op honing in rekening te
brengen bij het beoordelen van de
antibacteriële activiteit. Veel van deze testen houden echter
geen rekening met de aanwezigheid van
het katalase enzyme in wondvocht en het wondweefsel. Dit enzyme
is verantwoordelijk voor de
afbraak van H2O2 (in vivo) waardoor de antibacteriële activiteit
ten gevolge van waterstofperoxide zal
dalen. Het aandeel van H2O2 in de antibacteriële activiteit op
wonden moet dus genuanceerd worden,
aangezien het effect in vitro (zonder katalase) veel groter is
dan het effect in vivo (aanwezigheid van
katalase). Hoe groot het aandeel van H2O2 in vivo is, is niet
exact geweten. Wanneer katalase wordt
-
10
toegevoegd aan in vitro testen, ziet men dat de antibacteriële
activiteit daalt, maar dit is lang niet bij
alle honingsoorten het geval 51
. Zo wordt er bij Manuka honing geen waterstofperoxide
activiteit gezien
46 en is de antibacteriële werking te wijten aan de aanwezigheid
van MGO en nog andere onbekende
componenten 43
.
3.2.4. Bee defensin-1
Bee defensin-1 is een kationisch antimicrobieel peptide van 51
aminozuren en behoort tot de
defensines, een familie van antimicrobiële peptiden die
functioneren in het afweersysteem van de
meeste organismen 52
. Er is reeds geweten dat bee defensin-1 effectief is tegen
Gram-positieve
bacteriën 53
.
Bee defensin-1 wordt gesecreteerd in de hypofaryngeale klier van
de bij en wordt vervolgens
afgegeven aan de geproduceerde honing 54
. De hoeveelheid van bee defensin-1 verschilt tussen
honingsoorten, maar ook binnen eenzelfde honingsoort. Ze is
afhankelijk van de geografische
oorsprong van de honing alsook van de productiecapaciteit van de
individuele bijen in de kolonie. Bee
defensin-1 is niet in iedere honingsoort een actieve
antibacteriële component: de aanwezigheid van
methylglyoxal (MGO) in manuka honing zorgt voor een inactivatie
van het bee defensin-1. In deze
honingsoort heeft deze component dus geen aandeel in de
antibacteriële activiteit 43, 55
.
3.2.5. Antioxidanten
Donker gekleurde honingsoorten blijken over het algemeen meer
inhibitie van bacteriële groei te
veroorzaken. Donkere honing bevat vaak een hogere graad aan
antioxidanten. Dit valt te verklaren
doordat de donkere kleur afkomstig is van pigmenten zoals
carotenoïden en flavanoïden waarvan
velen antioxidante eigenschappen bezitten. Flavanoïden worden
als antibacteriële component
gebruikt in de bijenkorf 56
. Daarnaast inhiberen fenolische antioxidanten de groei van een
groot aantal
Gram-negatieve en Gram-positieve bacteriën 57
. De concentratie van antioxidanten aanwezig in
honing varieert per honingsoort.
3.2.6. Methylglyoxal (MGO)
Methylglyoxal (MGO) is een 1,2-dicarbonyl component die in een
zeer hoge concentratie gevonden
wordt in manuka honing. Een groot deel van de antibacteriële
activiteit van deze honingsoort zou
hieraan te wijten zijn. MGO wordt gevormd door een
niet-enzymatische omzetting uit dihydroxyaceton
(DHA). Deze DHA is in extreem hoge concentraties aanwezig in de
nectar van de manuka boom,
Leptospermum scoparium, en wordt via de bij doorgegeven naar de
honing 58
. Stalen van manuka
honing jonger dan 1 jaar bezitten een MGO concentratie tussen
0.102 en 0.793 mg/g 58, 59
. Door
langdurige bewaring of hittebehandeling kan dit niveau stijgen
tot 1.541 mg/g 59
. De antibacteriële
werking van MGO wordt gezien vanaf een concentratie van 0.15
mg/g 60
. Deze activiteit wordt niet
-
11
gezien in andere botanische honingsoorten, omdat de MGO
concentratie maar 0.0004 tot 0.0054
mg/g bedraagt 61
. Manuka honing blijkt significant effectief te zijn tegen de
methicilline resistente
Staphylococcus aureus (MRSA), naast zijn werking tegen tal van
andere bacteriën. Wanneer bij in
vitro testen de werking van MGO wordt uitgeschakeld (door
toevoeging van een niet-bactericied S-
lactoylglutathione), wordt de antibacteriële activiteit van
manuka honing gereduceerd tot de activiteit
van een suikersoplossing met dezelfde suikersamenstelling als
manuka honing 43
.
MGO heeft naast zijn bewezen antibacteriële activiteit ook een
nadelig effect: MGO induceert een
snelle niet-enzymatische modificatie van vrije aminogroepen op
lysine en arginine van proteïnen en
peptiden. Hierdoor vindt er een irreversibele productie van AGEs
(advanced glycation end products)
plaats 62
. Bangrijke immuungemedieerde proteïnen, enzymen en collageen
veranderen daardoor van
structuur en verliezen hun functie 63
. Dit alles zorgt voor een niet-significante verbetering van
de
wondheling in vergelijking met de gebruikelijke behandeling of
een placebo 64, 65
. Manuka honing zou
om daarom niet aangewezen zijn voor de behandeling van o.a.
diabetische voetulcers 66
. Omwille van
de antibacteriële activiteit van MGO tracht men manuka honing te
produceren met een zo hoog
mogelijke MGO concenteatie. Hoe nadelig een maximale MGO
concentratie in manuka honing is,
wordt nog verder onderzocht. Omwille van dit nadelig effect is
het belangrijk om een gepaste MGO
concentratie te vinden die een evenwicht vormt tussen de
positieve (antibacteriële effecten) en
negatieve effecten voor de behandeling van wonden die
gekoloniseerd zijn met o.a. MRSA 55
.
De aanwezigheid van MGO in honing bepaalt ook de activiteit van
twee andere proteïnen in deze
honing, namelijk het bee defensin-1 en het glucose oxidase. In
manuka honing, die als enige
honingsoort een grote hoeveelheid MGO bevat, wordt geen
activiteit van bee defensin-1 gezien en
wordt er geen H2O2 gevormd. Er wordt verondersteld dat MGO
inwerkt op het bee defensin-1 en het
glucose oxidase 55
.
3.2.7. Nog onbekende componenten
Bij verder onderzoek naar de antibacteriële werkingsmechanismen
van honing werden er twee
medicinale honingen (Revamil® en manuka honing) onderzocht en
vergeleken. Van deze twee
honingsoorten is reeds geweten dat ze op een andere manier
werken. Revamil® dankt zijn
antibacteriële activiteit aan bee defensin-1, H2O2, een lage pH,
een hoge suikerconcentratie en voor
een zeer klein deel aan MGO. De voornaamste antibacteriële
activiteit van manuka honing is te
danken aan een hoge MGO concentratie, een hoge
suikerconcentratie en een lage pH. Door in vitro
systematisch deze gekende factoren uit te schakelen en de
resterende antibacteriële activiteit te
meten (tegen verschillende bacteriën), zag men dat er bij manuka
honing nog een resterende activiteit
aanwezig was. Deze is te wijten aan kationische en
niet-kationische componenten die tot op heden
nog niet nader bekend zijn 43
.
-
12
3.2.8. Antifungaal
Honing demonstreert ook een antifungale werking tegen o.a.
Candida albicans, Aspergillus,
Penicillium en dermatophyten 39, 67
. Toch werkt niet iedere honingsoort even effectief tegen
schimmels
en gisten. Uit de literatuur blijkt dat bijvoorbeeld Jarrah
honing (van Eucalyptus marginata) significant
meer effectief is dan Medihoney™ tegen Candida spp. in vitro,
omdat Jarrah honing hogere
hoeveelheden aan glucose oxidase bezit 68
.
-
13
4. MEDISCH GEBRUIK VAN HONING
4.1. CORRECT GEBRUIK
Om de positieve effecten van honingproducten bij een
wondbehandeling maximaal te kunnen
benutten, moet men aandacht besteden aan de manier waarop deze
producten aangewend worden.
Het belangrijkste aandachtspunt is het respecteren van een
ideaal contact met het wondbed
gedurende een optimale tijdsperiode. Een minimale contactduur
van 12 uur (optimaal 24 uur) wordt
vooropgesteld 38
. Aangezien honing onder invloed van de lichaamstemperatuur en
door verdunning
met wondvocht vloeibaarder wordt, zal het contact met het
wondbed gradueel verloren gaan 51
. Door
gebruik te maken van een geschikte wonddressing kan een optimaal
contact tussen de wonde en de
honing behouden worden en blijft de honing lang genoeg ter
plaatse 38
.
In de tijd van de oude Egyptenaren werd er reeds gebruik gemaakt
van een wonddressing die bestond
uit een mengeling van katoenvezels, vet en honing 4. De vezels
houden de honing op de gewenste
plaats voor langere tijd. Op dit principe zijn de recent
gebruikte wonddressings gebaseerd.
Een van de eerste honingdressings bestond uit een pad van
cellulose vezels, opgesloten in een
gaaszakje, geïmpregneerd met honing (Gamgee type dressing). Het
nadeel van deze dressing
bestaat is dat (bij erg exsudatieve wonden) het exsudaat van de
wonde de honing wegspoelt uit de
dressing tot in de secundaire laag van het verband. Zo is er
geen contact meer tussen de wonde en
de honing: de heling vertraagt, de dressing kleeft in de wonde
en er ontstaat maceratie van de
wondranden 51
.
De beste dressings die tegenwoordig gebruikt worden als
honingdressing zijn alginaat dressings of
hydrofiber dressings, geïmpregneerd met honing. De alginaat
vezels worden omgevormd tot een gel
bij contact met het wondvocht en nemen dit vocht op zonder de
wonde uit te drogen. Het geheel vormt
een zachte gel waarin de honing wordt vastgehouden, zodat deze
in contact blijft met het wondbed en
dus niet zomaar wordt weggespoeld. Deze dressing zorgt voor een
ideale vochtige wondomgeving die
bevorderlijk is voor een goede wondheling. Een te vochtige
wondomgeving kan voor maceratie van de
omliggende huid zorgen. Om deze reden worden conventionele
dressings in de vorm van het
wondbed geknipt, wat overbodig is bij een honingdressing die de
wondranden zelfs mag overlappen
19, 38, 51 .
De frequentie van het verversen van de dressing is afhankelijk
van de hoeveelheid geproduceerd
exsudaat. Bij acute inflammatoire wonden moet een honingdressing
tot twee maal per dag vervangen
worden en bij vermindering van vocht wordt er overgegaan tot een
verversing om de 24 tot 48uur. De
hoeveelheid geproduceerd exsudaat mindert door het correct
gebruik van de honingdressings: door
de anti-inflammatoire werking vermindert de productie van
wondvocht naarmate de behandeling
vordert 51
.
Naast het brede scala aan honinggeïmpregneerde wonddressings
zijn er ook wondzalven en
wondgels op basis van honing te verkrijgen. Deze worden gebruikt
in combinatie met allerhande
-
14
dressings zoals gaasverbanden. Al deze honingproducten zijn
verkrijgbaar als een steriel medisch
product.
4.2. VOORDELEN
Naast de wondhelende eigenschappen en antimicrobiële werking is
honing niet toxisch en heeft het
geen nadelige invloed op weefsels 69
, in tegenstelling tot sommige lokale antimicrobiële producten
70
.
Geen enkel ander antimicrobieel product dan honing bevat al deze
gunstige eigenschappen 71
.
Een aantal studies tonen aan dat honing effectiever is dan een
conventionele wondbehandeling.
Daarnaast zijn er ook studies die geen significant verschil zien
in helingstijd en het uiteindelijke
resultaat in vergelijking met een conventionele wondbehandeling.
Dit neemt niet weg dat er nog een
groot verschil in de kostprijs. Honing is immers zeer goedkoop.
In sommige gevallen bedraagt de kost
van een volledige behandeling met honing maar 4% van een
behandeling met conventionele
producten (zoals een IntraSite™ behandeling) 72
.
Een belangrijk voordeel is dat er (tot nu toe) geen resistentie
tegen honing gezien wordt. In een studie
met manuka honing werd geprobeerd om op verschillende manieren
resistentie op te wekken tegen
honing bij verschillende bacteriën. Men slaagde er niet in om te
selecteren voor honing-resistente
bacteriën. De kans dat er resistentie zou optreden tegen honing
is zeer klein, zeker wanneer hoge
concentraties aan honing gebruikt worden. Dit maakt dat honing
een goed alternatief vormt tegenover
lokale antibioticaproducten waarbij resistentie een opkomend
probleem is 13
.
4.3. NADELEN
Allergie aan honing is zeldzaam. Het optreden van een
allergische reactie aan pollen of proteïnen van
bijen in honing is wel mogelijk 73
. Bij patiënten die reeds aan een atopische ziekte lijden, kan
een
lokale atopische reactie ontstaan wanneer honing wordt
aangebracht. Systemische reacties werden
niet vastgesteld 38
.
Honing verlicht de pijn 74
, maar er zijn studies bekend waarbij een brandende en
prikkelende pijn
ervaren wordt (bij gemiddeld 5% van de patiënten) 38
. De duur van deze onaangename pijn varieert
tussen ongeveer 15 minuten 75
en een paar uur 76
na het aanbrengen van honing op een wonde. Bij
sommige patiënten moet de behandeling zelfs gestopt worden omdat
de pijn ondraaglijk is 75
. Dit is te
wijten aan de lage pH van de honing en komt vooral voor bij
ontstoken wonden 76
.
-
15
5. TOEPASSINGEN BIJ DE MENS
5.1. BRANDWONDEN
De meest gekende toepassing van honing in de wondzorg is de
behandeling van brandwonden.
Honing wordt hierbij aangewend voor het behandelen van de
infectie, ter preventie van nieuwe
infecties, om ontsteking tegen te gaan en ter stimulatie van de
wondheling 37
.
Er zijn een aantal studies uitgevoerd waarbij de behandeling van
brandwonden (van partiële huiddikte)
met honing wordt vergeleken met de conventionele behandeling.
Uit deze studies blijkt dat honing een
waardevol alternatief is voor de behandeling van oppervlakkige
brandwonden en zelfs sneller
resultaten boekt dan de conventionele behandelingen.
In een prospectieve gerandomiseerde studie werd het effect van
een steriel honinggeïmpregneerde
gaas vergeleken met een behandeling met een polyurethane
dressing (OpSite®). Bij de 46 patiënten
die behandeld werden met honing werd een snellere heling
opgemerkt van gemiddeld 10.8 dagen
(met een spreiding van 8 tot 16 dagen). De brandwonden behandeld
met OpSite® heelden gemiddeld
na 15.3 dagen (met een spreiding van 12 tot 24 dagen) 74
.
In een gelijkaardige studie werd het effect van een
honingbehandeling vergeleken met een silver
sulfadiazine (SSD) behandeling. Ook deze resultaten pleiten in
het voordeel van de honing. De
brandwonden behandeld met honing vertoonden minder oedeem ter
hoogte van de wondranden,
minder exsudatie en de ontstekingsreactie verminderde snel. Op
dag 7 vertoonde reeds 84% van
deze brandwonden voldoende epithelisatie. Bij de SSD behandeling
was dit slechts 72%, duurde de
exsudatie langer en was op histologie de ontstekingsreactie nog
duidelijk aanwezig. Alle brandwonden
die behandeld werden met honing waren na 21 dagen volledig
geheeld. In de andere groep waren er
4 (van de 25) patiënten waarbij de brandwonde evolueerde tot een
diepe wonde waarbij huidgreffes
vereist waren 37
.
Men is op zoek naar alternatieven voor het gebruik van silver
sulfadiazine (SSD), omdat ook hier een
opkomende resistentie gezien wordt 77
en omdat SSD een aantal systemische complicaties kan geven
zoals neutropenie, erythema multiforme, crystalluria en
methaemoglobinemie 78, 79, 80
.
Ook bij diepe brandwonden werd er gekeken naar de effectiviteit
van een honingbehandeling. In alle
opzichten bleek een vroege oppervlakkige excisie met huidgreffes
superieur ten opzichte van een
behandeling met honing 81
.
5.2. GEÏNFECTEERDE CHRONISCHE OPERATIEWONDEN
In de literatuur zijn er heel wat gevallen beschreven waarbij
operatiewonden onder conventionele
behandeling te maken krijgen met infecties en zo evolueren tot
chronische niet-helende wonden. Vaak
zijn de wonden besmet met resistente bacteriën en wordt er een
honingbehandeling ingesteld als
laatste redmiddel, met telkens een positief resultaat.
-
16
Zo werd de operatiewonde van een 12-jarige patiënt, na een
onsuccesvolle behandeling van 12
dagen met een antisepticum (octenidin), behandeld met
Medihoney™. Twee dagen later was de
wonde vrij van bacteriën (MRSA) 38
.
Een ander kind werd reeds 3 maanden tevergeefs behandeld met
intraveneuze antibiotica en andere
lokale wondbehandelingen tegen een multiresistente Klebsiella
oxitoca. Daarna werd er
overgeschakeld op een behandeling met Medihoney™ en 3 weken
later mocht de patiënt het
ziekenhuis verlaten met een volledig geheelde wonde 38
.
Bij 9 kinderen die een hartoperatie hadden ondergaan, werd een
behandeling ingesteld met
commerciële honing wegens het falen van de gebruikelijke
behandeling met chloorhexidine,
antibioticazalf en systemische antibiotica. Na 5 dagen
behandeling met honing vertoonden de
operatiewonden merkbaar klinische verbetering en na 21 dagen
waren de wonden steriel en geheeld
82.
Ook manuka honing werd met succes gebruikt bij met MRSA
geïnfecteerde huidgreffes die vervolgens
volledig heelden na een aantal weken behandeling 83
. Zelfs een geïnfecteerde operatiewonde die
reeds na 3 jaar nog niet geheeld was omwille van de aanwezigheid
van een penicilline resistente
Staphylococcus aureus, heelde binnen de 4 maand tijdens een
behandeling met manuka honing 84
.
5.3. ULCUS
Een ulcus kan van velerlei aard zijn: drukulcus (doorligwonde),
diabetische ulcus, veneuze ulcus,
arteriële ulcus etc. Bovenstaande ulcers werden reeds met succes
behandeld met honing, al is de
literatuur hierover wel beperkt 11
.
Chronische diabetische voetulcers kunnen uiteindelijk leiden tot
een amputatie. Om dit te voorkomen
is men op zoek naar alternatieve behandelingen die succesvol
zijn. Volgens Molan P.C. 51
is honing
uiterst geschikt voor het behandelen van diabetische voetulcers.
De anti-inflammatoire werking van
honing vermindert de overdreven activiteit van collagenase en
elastase die aanwezig is in
diabeteswonden. In dergelijke wonden zijn er ook AGEs aanwezig
die de inflammatie en oxidatieve
stress in wonden stimuleren. Dit kan worden tegengegaan door de
antioxidante werking van honing.
Bovendien heeft honing een insuline-mimetische werking waardoor
de wondheling sneller zal
verlopen. Ook de debriderende en antibacteriële werking van
honing mag hier niet vergeten worden.
Zo werd bij een 79-jarige patiënt een behandeling met honing
ingesteld, omdat de geïnfecteerde
ulcers na 14 maanden behandeling met antibiotica, topicale
behandeling en heelkundige ingrepen niet
heelden. Twee weken na de start van de honingbehandeling zag men
reeds granulatieweefsel
verschijnen en de ulcers waren geheeld in 6 en 12 maanden 85
.
Een andere ulcus, vermoedelijk het gevolg van hydroxyurea
gebruik, werd behandeld met manuka
honing omdat er na 3 maanden behandeling met andere producten
geen verbetering optrad. Na 14
dagen behandeling met manuka honing was de MRSA infectie
volledig verdwenen en na 3 weken
behandeling was de ulcus volledig genezen 86
.
-
17
5.4. ABCES
In de literatuur zijn er nog andere toepassingen van honing bij
de mens te vinden dan de 3
bovenstaande toepassingen. Vaak gaat het om cases en studies die
een enkele keer voorkomen en
waar nog verder onderzoek naar nodig is. De behandeling van
abcessen is hier een voorbeeld van.
Bij 32 kinderen in Nigeria met pyomyositis abcessen werd er een
vergelijkende studie uitgevoerd om
het effect van honing te beoordelen ten opzichte van EUSOL
(Edinburgh University solution of lime).
Wegens de cytotoxiciteit van EUSOL werd er naar een alternatieve
behandeling gezocht, namelijk
honing. De abcessen werden geopend, gedraineerd en tweemaal
daags opgevuld met een
gaasverband gedrenkt in honing of EUSOL. Bijkomend kregen de
patiënten ook een antibiotica
behandeling van 21 dagen. Rond dag 7 vertoonden de wonden die
behandeld waren met honing
significant meer heling, granulatieweefsel en epithelisatie.
Deze wonden waren ook proper en droog.
Op dag 21 vertoonden significant meer met honing behandelde
wonden volledige epithelisatie.
Honingbehandeling geeft dus een snellere heling en is tevens
goedkoper dan de eerder gebruikte
EUSOL behandeling 87
.
5.5. PROFYLACTISCH BIJ KATHETERGEBRUIK
Voor de preventie van katheter-geassocieerde infecties wordt in
Australië gebruik gemaakt van
mupirocin. Dit product wekt echter antibioticaresistente op.
Daarom werd er gezocht naar een
alternatief. Het preventief gebruik van honing kwam hiervoor in
aanmerking, omdat er tegen honing
geen resistentie zou kunnen ontstaan. Bijkomende voordelen zijn
de veiligheid en lage kostprijs van
honing. Uit dit onderzoek bleek dat honing even effectief werkt
als mupirocin en dus een waardevol
alternatief is voor de preventie van katheter-geassocieerde
infecties zonder het opwekken van
resistentie 88
.
Het bewijs dat honing het aantal bacteriën op de huid
vermindert, werd in een andere studie
afgeleverd waarbij Revamil® werd gebruikt. Het gemiddelde aantal
cfu’s was na een
honingbehandeling gedurende 2 dagen met Revamil® verminderd met
een 100-voud ten opzichte van
de controlegroep die niet werd behandeld. Ongeveer 80% van de
behandelde patiënten gaf een
negatief resultaat op cultuur. Dit was ongeveer 20% bij de
controlegroep. Dit toont aan dat honing een
significante invloed heeft op het verminderen van het aantal
bacteriën op de huid en dus preventief
gebruikt kan worden 18
.
-
18
6. TOEPASSINGEN BIJ DIEREN
6.1. EXPERIMENTELE STUDIES
6.1.1. Brandwonden
Bij dieren bestaan geen gecontroleerde klinische studies over
het gebruik van honing in de
behandeling van brandwonden. Op basis van experimentele studies
kunnen echter ook hier enkele
positieve conclusies getrokken worden.
Uit een studie met ratten, waarbij er artificieel brandwonden
werden toegebracht, blijkt dat een honing
hydrogel dressing een significant snellere wondheling en
re-epithelisatie geeft dan een gewone
hydrogel dressing en een OpSite® film dressing. Bij de
behandeling met honing werd er een
significante afname van de ontstekingsreactie opgemerkt samen
met een goede vorming van
granulatieweefsel, vorming van capillairen en collageen
synthese. Er werd ook gezien dat honing de
pro-inflammatoire cytokines onderdrukt waardoor de
ontstekingsreactie vermindert en de heling
versnelt 89
.
In een hondenstudie werd honing vergeleken met een 1% silver
sulfadiazine (SSD) zalf. Alhoewel
beide behandelingen resulteerden in een significant snellere
heling ten opzichte van een
controlegroep, kon geen klinisch verschil tussen honing of SSD
vastgesteld worden. Histologisch zag
men echter dat de re-epithelisatie bij de honingbehandeling meer
uitgesproken was en dat de
collageenvezels meer geordend gericht waren 90
.
Een vergelijkbare studie bij varkens toonde aan dat er bij diepe
brandwonden epithelisatie ontstaat
binnen 21 dagen met minder inflammatie wanneer er met honing
werd behandeld. Bij de SSD
behandeling was dit 28-35 dagen en werd initieel de vorming van
granulatieweefsel onderdrukt 91
.
Deze studies tonen aan dat behandeling van brandwonden met
honing een waardevol en mogelijk
goedkoper alternatief kan zijn in de diergeneeskunde.
6.1.2. Exploratieve laparotomie in de linea alba
Lokale adhesies en wonddehiscentie zijn complicaties die
postoperatief kunnen optreden na een
exploratieve laparotomie. Het gebruik van honing op de binnen-
en buitenoppervlakte van de incisie,
gevolgd door een hechting gaf significant betere resultaten in
een experimentele hondenstudie dan
wanneer de incisie werd gewassen met een steriele NaCl
oplossing. In beide groepen werd er geen
wonddehiscentie vastgesteld, maar de groep die behandeld werd
met honing toonde macroscopisch
een meer succesvolle wondheling. Bij autopsie werd er gekeken
naar de graad van lokale adhesies.
In de honingbehandelde groep had 80% van de honden geen tot
lichte adhesies. Bij de controlegroep
was dit slechts 40% en vond men ook inflammatoire reacties, in
tegenstelling tot de groep die
behandeld werd met honing. Het gebruik van honing bij een
exploratieve laparotomie vermindert dus
significant het risico op adhesies en bevordert de wondheling
van de wonde 92
.
-
19
6.1.3. Experimentele huidwonden
Bij proeven met muizen en konijnen werden de wondhelende
eigenschappen van honing in detail
onderzocht. Bij de muizen 31
werd er (onder anesthesie) een stukje huid weggesneden tot op
niveau
van de spieren. De ene groep werd behandeld met commerciële
honing, de controlegroep werd
behandeld met een zoutoplossing. De wonden van de met honing
behandelde groep heelden
significant sneller. Men zag een dikker granulatieweefsel, een
snellere epithelisatie en de wonde
verkleinde sneller dan bij de controlegroep.
In een gelijkaardige proef 93
maakte men (onder anesthesie) bij konijnen een huidincisie van 3
cm. De
dieren die behandeld werden met honing vertoonden ter hoogte van
de wonde minder oedeem,
minder infiltratie van polymorfonucleaire en mononucleaire
cellen, minder necrose, een betere
wondcontractie en betere epithelisatie ten opzichte van de niet
behandelde controlegroep. Wanneer
alle wonden geheeld waren, zag men macroscopisch geen grote
verschillen tussen beide groepen.
Op histologisch onderzoek was de kwaliteit van heling bij de
controlegroep inferieur aan die van de
behandelde groep: de behandelde wonden vertoonden een betere
weefselorganisatie met een grotere
treksterkte van het geheelde weefsel.
6.1.4. Oppervlakkige pyodermatitis bij de hond
Uit een pilotstudy 94
voor de behandeling van pyodermatitis bij de hond blijkt dat een
behandeling met
een medische honingzalf (1x/dag gedurende 14 dagen) even
effectief is als een behandeling met een
3% chlorhexidine shampoo (1x/dag). De eigenaars van de honden
gaven aan dat de behandeling met
honingzalf gemakkelijker uit te voeren is.
6.1.5. Wonde distaal op het voorbeen bij het paard
Het is geweten dat paarden meer problemen hebben met een goede
wondheling dan andere
diersoorten. Paarden hebben te maken met een verlengde
inflammatiefase in de wondheling met de
vorming van hypergranulatieweefsel, wat vertragend is voor de
wondheling 95, 96
. Meestal gaat het om
wonden op de distale ledenmaten, omdat deze wonden bijkomend
meer onderhevig zijn aan
beweging. Men is nog steeds op zoek naar de ideale
wondbehandeling hiervoor. Naar aanleiding
hiervan zijn er 2 experimentele studies uitgevoerd bij paarden
die behandeld werden met manuka
honing tijdens de per secundam heling.
In een eerste studie werd er bij 8 paarden (onder anesthesie) op
beide voorbenen een wonde
aangebracht. Nadien werden de wonden gecontamineerd met feces.
Van ieder paard werd telkens 1
been behandeld met manuka honing. Het andere been werd niet
behandeld als controle. De wonden
die behandeld werden met honing vertoonden minder wondretractie
en deze waren kleiner dan de
wonden van de controlegroep. Er was echter geen verschil te zien
in de totale helingstijd tussen beide
benen 97
.
-
20
In een tweede, daaropvolgende studie werd er naast
gecontamineerde wonden ook met niet-
gecontamineerde wonden op de voorbenen van paarden gewerkt.
Wonden behandeld met manuka
honing heelden sneller dan de wonden van de controlegroep. Dit
zag men ook wanneer de wonden
gedurende de ganse helingsperiode werden behandeld. De
behandelde wonden waren ook in deze
studie kleiner ten opzichte van de controlegroep. Opmerkelijk
was dat de gecontamineerde wonden
sneller heelden dan de niet-gecontamineerde wonden. In deze
studie zag men wel dat de totale
helingstijd bij behandeling met honing kleiner was dan bij de
controlegroep 98
.
6.2. KLINISCHE CASES
De volgende concrete klinische gevallen m.b.t. honden zijn alle
afkomstig uit de Faculteit
Diergeneeskunde (Universiteit Gent) te Merelbeke. Wonden van
velerlei aard werden behandeld met
medicinale honing of culinaire honing.
6.2.1. Myiasis wonde
Een hond met een uitgebreide myiasis op de rug werd succesvol
behandeld door gebruik te maken
van honing. Na het verwijderen van de maden vertoonde de huid
grote kratervormige letsels en was
erg ontstoken. De wonden werden behandeld met kompressen,
gedrenkt in culinaire honing. Na 5
dagen waren alle oppervlakkige letsels nagenoeg volledig geheeld
en de diepe letsels waren kleiner
geworden en opgevuld met granulatieweefsel. Hierna werd er
overgeschakeld op een medicinale
honingzalf. Na 1 maand waren de wonden volledig geheeld en was
de rug weer normaal behaard 99
.
6.2.2. Necrotische zwelling
Een Shar Pei werd in een slechte algemene toestand aangeboden
met een uitgesproken zwelling aan
de mediale zijde van beide achterpoten met verkleuring van de
huid. Deze necrotische huid, wellicht
het gevolg van een trombose, resulteerde snel in een groot
huiddefect. De poten werden dagelijks met
culinaire honing onder verband gebracht. Het necrotisch weefsel
kwam snel los en op dag 7 was er
granulatieweefsel zichtbaar in de wonde met een volledige heling
6 weken later 99
.
6.2.3. Eosinofiel granuloom
Een Rottweiler werd aangeboden met een zwelling tussen de
steuntenen met een centrale necrose en
een sterke geurhinder. Na de het wegnemen van de zwelling
(eosinofiel granuloom) werd de wonde
gehecht en verzorgd met een medicinale honingzalf. Reeds de
volgende dag was de onaangename
geur verdwenen. Even later zag men wonddehiscentie zonder
geurhinder en zonder necrose. Vier
weken na de bioptname was de wonde genezen, maar was het
granuloom in omvang sterk
toegenomen. De hond werd uiteindelijk geëuthanaseerd 99
.
-
21
6.2.4. Chemische brandwonde
Een 9 maanden oude boxer heeft de pech gehad om een fles
toiletontstopper (op basis van bijtende
soda) open te bijten en met zijn voeten in het product te staan.
De voeten vertoonden na enkele
dagen een exsudatieve, slechtruikende necrose met verlies van de
huid en expositie van pezen en
bot. Naast een behandeling met antibiotica en NSAID’s werd er
een verband aangebracht met
culinaire honing. Na 7 dagen was het necrotisch weefsel samen
met de geur verdwenen en was er
granulatieweefsel zichtbaar. Na 5 weken waren de poten geheeld
zonder blijvend manken 99
.
6.2.5. Fistelgang
Als gevolg van de eerdere marsupialisatie ontwikkelde een Berner
Sennen hond een fistelgang die
gekoloniseerd was door een resistente Enterobacter cloacae. Om
deze fistelgang te behandelen werd
er een topicale behandeling ingesteld met medicinale honing die
diep in de fistelgang werd
aangebracht. De drainage uit de opening verminderde hierna
drastisch en op een nieuw
bacteriologisch onderzoek was de resistente bacterie niet meer
aan te tonen. Na 1 maand was de
fistulatie volledig verdwenen 99
.
6.2.6. Huidnecrose na geïnfecteerde wonde
Een Dobermann werd aangeboden met een grote granulerende
huidwonde over de hele buikregio,
vermoedelijk het gevolg van een gevecht met een kat. Deze
huidnecrose is ontstaan na een initiële
behandeling met antibiotica, ontstekingsremmers en een zalf
onder verband van een pijnlijke zwelling
met uitsijpelend vocht. Na wonddebridement werd een verband
aangebracht met culinaire honing,
ondersteund met antibiocita. De wonde vormde mooi
granulatieweefsel en epithelisatie van de
wondranden. Uiteindelijk is de wonde volledig genezen en
vertoonde de buik opnieuw haargroei 100
.
-
22
BESPREKING
Ondanks de overvloed aan literatuur over het werkingsmechanisme
van honing, bestaat er nog steeds
onduidelijkheid over het aandeel van iedere component die een
rol speelt in de wondhelende en
antibacteriële werking van honing. Uit de gevonden gegevens
kunnen we alvast besluiten dat honing
de wondheling bevordert en een antibacteriële activiteit bezit.
Verder onderzoek hiernaar is nodig,
maar dit wordt wellicht bemoeilijkt door de grote variatie aan
honingsoorten. Zo ziet men dat
bijvoorbeeld manuka honing op een andere manier werkt en eerder
een antibacteriële activiteit bezit
dan wondhelende eigenschappen.
Deze variatie aan honingsoorten vormt ook een struikelblok voor
het evalueren van de (in vitro)
antibacteriële werking. Daarnaast ziet men dat niet elke
bacterie even gevoelig is aan iedere
honingsoort 43
. Dit alles bemoeilijkt het evalueren van de resultaten.
Bij het evalueren van de wondhelende eigenschappen van honing is
niet enkel de diversiteit van de
gebuikte honingsoorten een probleem, maar ook de variatie in de
gebruikte dressingvorm. De meeste
medicinale honingdressings bestaan uit een alginaat dressing.
Dergelijke dressing wordt toegepast
wanneer men de vorming van granulatieweefsel in een wonde wil
stimuleren. Kan het zijn dat de
positieve wondhelende resultaten van een alginaat dressing,
geïmpregneerd met honing, te wijten zijn
aan het gebruik van een alginaat dressing en dat het positieve
resultaat niet enkel toe te schrijven is
aan de honing?
Er zou een onderscheid per honingsoort en zelfs per dressing
gemaakt moeten worden om evaluatie
van de resultaten beter mogelijk te maken.
Op gebied van klinische studies schiet de literatuur nog tekort,
zeker wanneer het om toepassingen bij
huisdieren gaat. Er zijn vooral experimentele studies bij dieren
te vinden. Zijn deze studies vooral
uitgevoerd in het kader van de evaluatie van een
honingbehandeling om deze daarna te extrapoleren
naar de humane geneeskunde? De klinische studies bij de mens
zijn veel talrijker vertegenwoordigd
en handelen vaak over wonden die geïnfecteerd zijn met
resistente bacteriën. Speelt de
resistentieproblematiek bij huisdieren minder een rol en is dat
de verklaring voor het beperkt aantal
klinische studies bij dieren?
Er is zeker nog verder onderzoek nodig naar de werking van
honing en het verschil tussen de
honingsoorten. Daarnaast zijn er meer klinische studies nodig
bij zowel mens als dier om de werking
van honing in de praktijk te evalueren.
-
23
REFERENTIELIJST
1. Waldron D.R., Zimmerman-pope N. (2003). Superficial skin
wounds. In: Slatter D. (Editor) Textbook
of small animal surgery, 3th edition, Saunders, Philadelphia,
USA, p. 259-272.
2. de Rooster H., Declercq J., Van den Bogaert M. (2008). Honing
in de wondzorg: mythe of
wetenschap? Deel 1: literatuuroverzicht. Vlaams Diergeneeskundig
Tijdschrift 78, 68-74.
3. Botinnen der Götter-Natur- und Kulturgeschichte der
Honingbiene. (1988). Rheinland-Verlag, Köln
p. 103. Bron: Lamprecht I. (1994). Thermochimica Actua 234,
179-200.
4. Majno G. (1975). The healing hand: Man and wound in the
Ancient World. Cambridge: Harvard
University Press. Bron: Zumla A. en Lulat A. (1989). Journal of
the Royal Society of Medicine 82, 384-
385.
5. Grossman R. (1986). The other medicines: the penicillin of
bees. Pan Books, p. 177. Bron: Zumla
A. en Lulat A. (1989). Journal of the Royal Society of Medicine
82, 384-385.
6. Adams F. (1939). The genuine works of Hippocrates. Baltimore:
Williams & Wilkins. Bron: Zumla A.
en Lulat A. (1989). Journal of the Royal Society of Medicine 82,
384-385.
7. Guthrie D. (1958). A history of medicine. p. 57-58. Bron:
Zumla A. en Lulat A. (1989). Journal of the
Royal Society of Medicine 82, 384-385.
8. Getz FM. (1991). Healing and society in medieval England: a
Middle English translation of the
pharmaceutical writings of Gilbertus Anglicus. Madison (WI):
University of Wisconsin Press. Bron: Lee
D.S., Sinno S., Khachemoune A. (2011). American Journal of
Clinical Dermatology 12 (3), 181-190.
9. Subrahmanyam M. (1996). Honey dressing for burns: an
appraisal. Annals of Burns and Fire
Disasters 9 (1), 33-35.
10. Dustmann JH. (1979). Antibacterial effect of honey. Apiacta
14 (1), 7-11.
11. Lee D.S., Sinno S., Khachemoune A. (2011). Honey and Wound
Healing. An Overview. American
Journal of Clinical Dermatology 12 (3), 181-190.
12. Efem SEE. (1988). Clinical observations on the wound healing
properties of honey. British Journal
of Surgery 75, 679-681.
13. Cooper R.A. (2010). Absence of bacterial resistance to
medical-grade manuka honey. European
Journal of Clinical Microbiology & Infectious Diseases 29,
1237-1241.
14. Khan F.R., Abadin Z. UI., Rauf N. (2007). Honey: nutritional
and medicinal value. International
Journal of Clinical Practice 61 (10), 1705-1707.
-
24
15. Molan P.C. (2005). Mode of action. In: White R;J., Cooper
R.A., Molan P.C. (Editors) Honey: A
modern wound management product. Wounds UK Publishing, Aberdeen,
p. 1-24.
16. Voidarou C. et al. (2011). Antibacterial activity of
different honeys against pathogenic bacteria.
Anaerobe 17, 375-379.
17. Postmes T., Van den Bogaard AE., Hazen M. (1993). Honey for
wounds, ulcers, and skin graft
preservation. Lancet 341 (8847), 756-757.
18. Kwakman P.H.S. et al. (2008). Medical-grade honey kills
antibiotic-resistant bacteria in vitro and
eradicates skin colonization. Clinical Infectious Diseases 46,
1677-1682.
19. Sharp A (2009). Beneficial effects of honey dressings in
wound management. Nursing Standard
24 (7), 66-74.
20. Bell SG. (2007). The therapeutic use of honey. Neonatal
Network 26, 247-251.
21. Molan P.C. (1992). The antibacterial activity of honey. 2.
Variation in the potency of the
antibacterial activity. Bee World 73, 59-76.
22. Schepartz AI., Subers MH. (1964). The glucose oxidase of
honey. I. Purification and some general
properties of the enzyme. Biochimica et Biophysica Acta 85 (2),
228-237.
23. Gethin G., Cowman S. (2007). Changes in pH of chronic wounds
when honey dressing is used.
Poster presented at the 21st Annual Clinical Symposium on
Advances in Wound Care”, Nashville,
Tennessee.
24. Kaufman T. et al. (1985). Topical acidification promotes
healing of experimental deep partial
thickness skin burns: a randomized double-blind preliminary
study. Burns 12 (2), 84-90.
25. Rushton I. (2007) Understanding the role of proteases and pH
in wound healing. Nursing Standard
21, 68-72.
26. Schultz G.S., Ladwig G., Wysocki A. (2005). Extracellular
matrix: review of its roles in acute and
chronic wounds. Internetreferentie:
http://www.worldwidewounds.com/2005/august/Schultz/Extrace-
Matric-Acute-Chronic-Wounds.html (geconsulteerd in februari
2013).
27. Chirife J. et al. (1983). In vitro study of bacterial growth
inhibition in concentrated sugar solutions:
microbiological basis for the use of sugar in treating infected
wounds. Antimicrobial Agents and
Chemotherapy 23 (5), 766-773.
28. Kaufman T., Levin M., Hurwitz DJ. (1984). The effect of
topical hyperalimentation on wound
healing rate and granulation tissue formation on experimental
deep second degree burns in guinea-
pigs. Burns 10 (4), 252-256.
-
25
29. Molan P.C. (1999). The role of honey in the management of
wounds. Journal of Wound Care 8 (8),
415-418.
30. Cavangh D., Beazley J., Ostapowicz F. (1970). Radical
operation for carcinoma of the vulva. A
new approach to wound healing. Journal of Obstetrics and
Gynaecology of the British Commonwealth
77, 1037-1040.
31. Bergman A. et al. (1983). Acceleration of wound healing by
topical application of honey. An animal
model. American Journal of Surgery 145, 374-376.
32. Gupta S. (1992). Therapeutic efficacy of honey in infected
wound in buffaloes. Indian Journal of
Animal Sciences 62, 521-523.
33. Tonks A. et al. (2001). Stimulation of TNF-alpha release in
monocytes by honey. Cytokine 14, 240-
242.
34. Tonks AJ. et al. (2003). Honey stimulates inflammatory
cytokine production from monocytes.
Cytokine 21, 242-247.
35. Kandil A. et al. (1987). Healing effect of true floral and
false non-floral honey on medical wounds.
Journal of Drug Research 17, 71-75.
36. Frankel S., Robinson GE., Berenbaum MR. (1998). Antioxidant
capacity and correlated
characteristics of 14 unifloral honeys. Journal of Apicultural
Research 37 (1), 27-31.
37. Subrahmanyam M. (1998). A prospective randomized clinical
and histological study of superficial
burn wound healing with honey and silver sulfadiazine. Burns 24,
157-161.
38. Simon A. et al. (2009). Medical honey for wound care – Still
the ‘latest resort’? Evidence-Based
Complementary and Alternative Medicine 6 (2), 165-173.
39. Molan P.C. (2002). Re-introducing honey in the management of
wounds and ulcers – theory and
practice. Ostomy Wound Management 48, 28-40.
40. Nychas GJ., Dillon VM., Board RG. (1988). Glucose, the key
substrate in the microbiological
changes occurring in meat and certain meat products.
Biotechnology and Applied Biochemistry 10 (3),
203-231.
41. DeMera JH. Angert ER. (2004). Comparison of the
antimicrobial activity of honey produced by
Tetragonisca angustula (Meliponinae) and Apis mellifera from
different phytogeographic regions of
Costa Rica. Apidologie 35, 441-417.
42. Allen KL., Molan PC., Reid GM. (1991). A survey of the
antibacterial activity of some New Zealand
honeys. Journal of Pharmacy and Pharmacology 43 (12),
817-822.
-
26
43. Paulus H.S. et al. (2011). Two major medicinal honeys have
different mechanisms of bactericidal
activity. Plos one 6 (3), 1-7.
44. Molan P.C. (2001). Why honey is effective as a medicine. 2.
The scientific explanation of its
effects. Bee world 82, 22-40.
45. Molan P.C. (1992). The antibacterial activity of honey. 1.
The nature of the antibacterial activity.
Bee World 73, 5-28.
46. Cooper R.A., Molan P.C., Harding K.G. (1999). Antibacterial
activity of honey against strains of
Staphylococcus aureus from infected wounds. Journal of the Royal
Society of Medicine 92, 283-285.
47. White JW., Subers MH., Schepartz AI. (1963). The
identification of inhibine, the antibacterial factor
in honey, as hydrogen peroxide and its origin in a honey
glucose-oxidase system. Biochimica et
Biophysica Acta 73, 57-70.
48. White JW., Subers MH. (1964). Studies on honey inhibine. 3.
Effect of heat. Journal of Apicultural
Research 3, 45-50.
49. White JW., Subers MH. (1964). Studies on honey inhibine. 4.
Destruction of the peroxide
accumulation system by light. Journal of Food Science 29,
819-828.
50. O’Brien M. (2003). Exploring methods of wound debridement.
In: White RJ. (Editor) Trends in
Wound Care. Volume 2. Quay Books, Wiltshire, p. 95-107.
51. Molan P.C., Betts J.A. (2008). Using honey to heal diabetic
foot ulcers. Advances in skin & wound
care 21 (7), 313-316.
52. Raj PA., Dentino AR. (2002). Current status of defensins and
their role in innate and adaptive
immunity. FEMS Microbiology Letters 206, 9-18.
53. Fujiwara S. et al. (1990). A potent antibacterial protein in
royal jelly. Journal of Biological Chemistry
265, 11333-11337.
54. Kwakman PHS. et al. (2010). How honey kills bacteria. FASEB
Journal 24, 2576-2582.
55. Majtan J. et al. (2012). Methylglyoxal-induced modifications
of significant honeybee proteinous
components in manuka honey: Possible therapeutic implications.
Fitoterapia 83, 671-677.
56. Taormina P.J., Niemira B.A., Beuchat L.R. (2001). Inhibitory
activity of honey against foodborne
pathogens as influenced by the presence of hydrogen peroxide and
level of antioxidant power.
International Journal of Food Microbiology 69, 217-225.
57. Davidson P.M. (1993). Parabens and phenolic compounds. In:
Davidson P.M., Branen A.L.
(Editors) Antimicrobials in Foods, 2nd
edition, Marcel Dekker, New York, p. 263-306.
-
27
58. Adams CJ., Manley-Harris M., Molan PC. (2009). The origin of
methylglyoxal in New Zealand
manuka (Leptospermum scoparium) honey. Carbohydrate Research
344, 1050-1053.
59. Stephens JM. et al. (2010). Phenolic compounds and
methylglyoxal in some New Zealand manuka
and kanuka honeys. Food Chemistry 120, 78-86.
60. Atrott J., Henle T. (2009). Methylglyoxal in manuka honey –
correlation with antibacterial
properties. Czech Journal of Food Sciences 27, 163-165.
61. Weigel KU., Opitz T., Henle T. (2004). Studies on the
occurrence and formation of 1,2-dicarbonyls
in honey. European Food Research and Technology 218,
147-151.
62. Thornalley PJ. (1998). Cell activation by glycated proteins.
AGE receptors, receptor recognition
factors and functional classification of AGEs. Cellular and
molecular biology (Noisy-le-Grand) 44,
1013-1023.
63. Prince CL., Knight SC. (2009). Methylglyoxal: possible link
between hyperglycaemia and immune
suppression? Trends in Endocrinology and Metabolism 20,
312-317.
64. Jull A. et al. (2008). Randomized clinical trial of
honey-impregnated dressings for venous leg
ulcers. British Journal of Surgery 95, 175-182.
65. Gethin G., Cowman S. (2008). Manuka honey vs. hydrogel – a
prospective, open label, mulicentre,
randomized controlled trial to compare desloughing efficacy and
healing outcomes in venous ulcers.
Journal of Clinical Nursing 18, 466-474.
66. Majtan J. (2011). Methylglyoxal – a potential risk factor of
manuka honey in healing of diabetic
ulcers. Evidence-Based Complementary and Alternative Medicine,
Article ID 295494, 5 pages.
67. Boukraa L., Bouchougrane S. (2007). Additive action of honey
and starch against Candida
albicans and Aspergillus niger. Revista Iberoamericana de
Micologia 24, 309-311.
68. Irish J. et al. (2006). Honey has an antifungal effect
against Candida species. Medical Mycology
44, 289-291.
69. Molan P.C. (1998). A brief review of the use of honey as a
clinical dressing. Primary Intention
(Australian Journal of Wound Management) 6 (4), 148-158.
70. Ward R.S., Saffle J.R. (1995). Topical agents in burn and
wound care. Physical Therapy 75 (6),
526-538.
71. Cooper R.A., Molan P.C., Harding K.G. (2002). The
sensitivity to honey of Gram-positive cocci of
clinical significance isolated from wounds. Journal of Applied
Microbiology 93, 857-863.
72. Ingle R., Levin J., Polinder K. (2006). Wound healing with
honey – a randomised controlled trial.
South African Medical Journal 96, 831-835.
-
28
73. Helbling A. et al. (1992). Allergy to honey: relation to
pollen and honey bee allergy. Allergy 47, 41-
49.
74. Subrahmanyam M. (1993). Honey impregnated gauze versus
polyurethane film (OpSite®) in the
treatment of burns – a prospective randomized study. British
Journal of Plastic Surgery 46, 322-323.
75. Wood B., Rademaker M., Molan P. (1997). Manuka honey, a low
cost leg ulcer dressing. New
Zealand Medical Journal 110, 107.
76. Dunford C. et al. (2000). The use of honey in wound
management. Nursing Standard 15 (11), 63-
68.
77. Nasir NA.M. et al. (2010). Antibacterial properties of
tualang honey and its effect in burn wound
management: a comparative study. BMC Complementary and
Alternative Medicine 10 (31), 7 pages.
78. Sane S. et al (1982). Absorption, excretion and tissue
distribution of silver sulfadiazine. Burns 8,
278-285.
79. Lockhart S.P. et al. (1984). Topical silver sulphadiazine:
side effects and urinary excretion. Burns
10, 9-12.
80. Choban P.S., Marshall W.J. (1987). Leukopenia secondary to
silver sulfadiazine. Frequency,
characteristics and clinical consequences. Annals of Surgery 53,
515-517.
81. Subrahmanyam M. (1999). Early tangential excision and skin
grafting of moderate burns superior
to honey dressing: a prospective randomised trial. Bruns 25,
729-731.
82. Vardi A. et al. (1998). Local application of honey for
treatment of neonatal postoperative wound
infection. Acta Paediatrica 87, 429-432.
83. Visavadia B.G., Honeysett J., Danford M.H. (2008). Manuka
honey dressing: an effective
treatment for chronic wound infections. British Journal of Oral
and Maxillofacial Surgery 46, 55-56.
84. Cooper R.A. et al. (2001). Manuka honey used to heal a
recalcitrant surgical wound. European
Journal of Clinical Microbiology & Infectious Diseases 20,
758-759.
85. Eddy JJ., Gideonsen MD. (2005). Topical honey for diabetic
foot ulcers. Journal of Family Practice
54, 533-535.
86. Natarajan S. et al. (2001). Healing of an MRSA-colonized,
hydroxyurea-induced leg ulcer with
honey. Journal of Dermatological Treatment 12, 33-36.
87. Okeniyi J.A.O. et al. (2005). Comparison of healing of
incised abscess wounds with honey and
EUSOL dressing. The Journal of Alternative and Complementary
Medicine 11 (3), 511-513.
-
29
88. Johnson D.W. et al. (2005). Randomized, controlled trial of
topical exit-site application of honey
(Medihoney) versus mupirocin for the prevention of
catheter-associated infections in hemodialysis
patients. Journal of the American Society of Nephrology 16,
1456-1462.
89. Zohdi R.M. et al. (2012). Gelam (Melaleuca spp.) honey-based
hydrogel as burn wound dressing.
Evidence-Based Complementary and Alternative Medicine, Article
ID 843024, 7 pages.
90. Jalali F.S.S. (2007). Experimental evaluation of repair
process of burn-wounds treated with natural
honey. Journal of Animal and Veterinary Advances 6 (2),
179-184.
91. Postmes T.J. et al. (1997). Speeding up the healing of burns
with honey. An experimental study
with histological assessment of wound biopsies. In: Mizrahi A.,
Lensky Y. (Editors) Bee products:
Properties, Applications and Apitherapy. New York: Plenum Press,
p. 27-37.
92. Jalali F.S.S. (2007). Efficiency assessment of iranian honey
on healing of linea alba following
exploratory laparotomy in animal model. Journal of Animal and
Veterinary Advances 6 (2), 238-241.
93. Oryan A., Zaker S.R. (1998). Effects of topical application
of honey on cutaneous wound healing in
rabbits. Journal of Veterinary Medicine A 45, 181-188.
94. Jakobsson Z. (2010). Pilotstudie för att utvärdera effekten
av L-mesitran, en honungsbaserad
salva vid behandling av yt-pyodermi hos hund. Uppsalla:
Department of Clinical Sciences, University
of Agriculture, 72. Bron: Mueller R.S. (2012). Veterinary
Dermatology 23, 330-342 (e62).
95. Wilmink JM., Van Weeren PR. (2005). Second-intention repair
in the horse and pony and
management of exuberant granulation tissue. Veterinary Clinics
of North America: Equine Practice 21,
15-32.
96. Dart AJ. et al. (2009). Effect of bandaging on second
intention healing of wounds of the distal limb
in horses. Australian Veterinary Journal 87, 215-218.
97. Bischofberger A.S. et al. (2011). A preliminary study on the
effect of manuka honey on second-
intention healing of contaminated wounds on the distal aspect of
the forelimbs of horses. Veterinary
Surgery 40, 898-902.
98. Bischofberger A.S. et al. (2013). The effect of short- and
long-term treatment with manuka honey
ons second intention healing of contaminated and noncontaminated
wounds on the distal aspect of
the forelimbs in horses. Veterinary Surgery 42, 154-160.
99. De Rooster H., Declercq J. (2008). Honing in de wondzorg:
mythe of wetenschap? Deel 2:
klinische gevallen bij de hond. Vlaams Diergeneeskundig
Tijdschrift 78, 75-80.
100. Van den Bogaert M. (2004). Het gebruik van honing in de
wondzorg. Scriptie Faculteit
Diergeneeskunde, Gent, p. 40-45.