Top Banner
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2015 2016 Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in Business Economics: Corporate Finance Kwinten Van Kerckhove onder leiding van Prof. Dr. Dirk Van de gaer
68

Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

Feb 25, 2019

Download

Documents

doannga
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2015 – 2016

Evolutie van de

inkomensverdeling

in Frankrijk

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in Business Economics: Corporate Finance

Kwinten Van Kerckhove

onder leiding van

Prof. Dr. Dirk Van de gaer

Page 2: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen
Page 3: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2015 – 2016

Evolutie van de

inkomensverdeling

in Frankrijk

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen

Kwinten Van Kerckhove

onder leiding van

Prof. Dr. Dirk Van de gaer

Page 4: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

Vertrouwelijkheidsclausule

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Kwinten Van Kerckhove

Page 5: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

I

Voorwoord

Deze masterproef werd geschreven in het kader van mijn opleiding Master of Science in

Business Economics, met de gekozen afstudeerrichting Corporate Finance. Dit werk omtrent de

evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk vormt het sluitstuk van mijn schoolcarrière aan

de Universiteit van Gent.

Van dit voorwoord wens ik gebruik te maken om enkele personen te bedanken die een

belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van deze masterproef.

Vooreerst wil ik mijn promotor Prof. Dr. Dirk Van de gaer bedanken. Hij heeft mij vanaf de start

van het onderzoek uitstekend begeleid en heeft mij gedurende deze periode in de juiste richting

gestuurd. Zijn zeer nuttige inzichten en ervaring omtrent dit onderwerp maakten het mogelijk

om een kwalitatieve thesis af te leveren.

Daarnaast wens ik mijn ouders, vrienden en familie te bedanken voor de steun tijdens deze

periode. Deze waren altijd bereid om mijn studie na te lezen en te corrigeren waar nodig.

Op de momenten waarop het onderzoek moeizamer liep, kon ik ook altijd op hun steun rekenen

om door te zetten.

Kwinten Van Kerckhove

Gent, augustus 2016

Page 6: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

II

Inhoudstafel

1. Inleiding ............................................................................................................................................... 1

Conceptualisering .......................................................................................................... 2

Probleemstelling ............................................................................................................ 7

Wetenschappelijke relevantie ....................................................................................... 7

Maatschappelijke relevantie ......................................................................................... 8

2. Literatuurstudie ................................................................................................................................. 11

3. Onderzoeksopzet ............................................................................................................................... 15

3.1. Hypothese ......................................................................................................................... 15

3.2. Data ................................................................................................................................... 17

Beschrijvende statistiek ............................................................................................... 26

4. Methodologie .................................................................................................................................... 27

5. Resultaten .......................................................................................................................................... 29

5.1. Assumpties ........................................................................................................................ 29

5.2. Modellen ........................................................................................................................... 35

Verandering in de variabelen ...................................................................................... 40

Vertraagden ................................................................................................................. 40

6. Conclusie .......................................................................................................................................... 43

7. Bibliografie ......................................................................................................................................... 45

Bijlagen .................................................................................................................................................... A

Page 7: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

III

Lijst van gebruikte afkortingen

ATK = Atkinson Index

BBP = Bruto Binnenlands Product

CPI = Consumptieprijsindex

EMU = Economische en Monetaire Unie

FRNP = Centre National des Indépendants et Paysans

INSEE = Institut National de la Statistique et des Etudes Economiques

OESO = Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

PS = Parti socialiste

RPR = Rassemblement pour la République

SMIC = Salaire Minimum Interprofessionel de Croissance

SMIG = Salaire Minimum Interprofessionel Garanti

SPSS = Statistical Package for the Social Sciences

UDF = Union pour la Démocratie Française

UMP = Union pour un Mouvement Populaire

VIF = Variance Inflation Factor

Page 8: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

IV

Lijst van gebruikte figuren

FIGUUR 1 LORENZCURVE ................................................................................................................... 3

FIGUUR 2 INKOMENSONGELIJKHEID VOLGENS DE S80/S20 RATIO (BRON: EIGEN VERWERKING DATA EUROSTAT) ...... 5

FIGUUR 3 ARMOEDE IN FRANKRIJK (BRON: EIGEN VERWERKING DATA EUROSTAT) ........................................ 6

FIGUUR 4 OVERHEIDSTEKORT FRANKRIJK (BRON: EIGEN VERWERKING DATA OESO) .................................. 10

FIGUUR 5 EVOLUTIE VAN DE INKOMENSONGELIJK A.D.H.V. DE GINI-COËFFICIËNT (BESCHIKBAAR INKOMEN) ..... 11

FIGUUR 6 EVOLUTIE VAN DE INKOMENSONGELIJK A.D.H.V. DE PERCENTIELEN (BRON: CHARNOZ ET AL., 2013) 12

FIGUUR 7 KUZNETSCURVE (BRON: EIGEN VERWERKING) ....................................................................... 14

FIGUUR 8 VERHOUDING REËLE MINIMUMLOON/REËLE GEMIDDELDE LOON (BRON: EIGEN VERWERKING DATA OECD) 16

FIGUUR 9 EVOLUTIE GINI-COËFFICIËNT & P99,9 (BRON: EIGEN VERWERKING DATA INSEE & PIKETTY, 2013) ...... 18

FIGUUR 10 GESCHATTE GINI-COËFFICIËNTEN DOOR INTERPOLATIE (BRON: EIGEN VERWERKING) ................... 20

FIGUUR 11 EVOLUTIE MARGINALE BELASTINGVOET .............................................................................. 22

FIGUUR 12 WERKLOOSHEIDSGRAAD IN FRANRKIJK (BRON: EIGEN VERWERKING DATA EUROSTAT) ................. 23

FIGUUR 13 EVOLUTIE INFLATIE FRANKRIJK EN OESO (BRON: EIGEN VERWERKING DATA OESO) .................. 24

FIGUUR 14 ECONOMISCHE GROEI FRANKRIJK EN OESO (BRON: EIGEN VERWERKING DATA WORLDBANK) ....... 25

FIGUUR 15 NORMALITEITSPLOT GINI-COËFFICIËNT ............................................................................... 30

FIGUUR 16 VERBAND GINI-COËFFICIËNT & MINIMUMLOON .................................................................. 31

Page 9: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

V

Lijst van gebruikte tabellen

TABEL 1: PRESIDENTEN FRANKRIJK .................................................................................................... 17

TABEL 2 MODELLEN GESCHATTE GINI-COËFFICIËNT INTERPOLATIE ........................................................... 19

TABEL 3 BESCHRIJVENDE STATISTIEKEN .............................................................................................. 26

TABEL 4 MULTICOLLINEARITEIT ........................................................................................................ 32

TABEL 5 OUTLIERS ......................................................................................................................... 33

TABEL 6 SAMENVATTENDE TABEL ASSUMPTIES .................................................................................... 33

TABEL 7 VERKLARENDE KRACHT REGRESSIEMODELLEN ........................................................................... 35

TABEL 8 SAMENVATTENDE TABEL MODELLEN ...................................................................................... 38

TABEL 9 SAMENVATTENDE TABEL DYNAMISCHE REGRESSIEMODELLEN ...................................................... 42

Page 10: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

1

1. Inleiding

“A nation will not survive morally or economically when so few have so much

and so many have so little.” Bernie Sanders

De ongelijke verdeling van het totaal (beschikbare1) inkomen is een gegeven waar iedereen mee

geconfronteerd wordt. In elk land heerst deze vorm van ongelijkheid wel op de één of andere manier

– in het ene land al wat meer dan in het andere. In 2008 vond nog 40% van de Franse bevolking dat

de inkomens gelijker verdeeld zouden moeten zijn, en één op zes was voorstander van een perfect

gelijke verdeling waarbij elke inwoner evenveel inkomen ontvangt (Pew Research Center, 2014).

Samen met het looninkomen vormt het inkomen uit kapitaal het totale inkomen dat een burger

bezit. De scheve verdeling van het totaal nationaal inkomen van een land is dus het gevolg van een

ongelijke verdeling binnen deze twee grote blokken. Het inkomen uit kapitaal is echter veel schever

verdeeld dan het inkomen uit loon (Piketty, 2003).

In deze masterproef wordt specifiek de inkomensongelijkheid in Frankrijk onderzocht. Dit topic zorgt

al gedurende verschillende decennia voor discussies tussen verschillende bevolkingslagen. Mede

hierdoor is dit dan ook een belangrijk onderdeel op de agenda van verschillende politieke partijen:

welke maatregelen zouden of zullen zij nemen wanneer ze (politiek) verkozen worden.

Vanuit dit oogpunt zal de inkomensverdeling in Frankrijk bekeken worden. Er wordt een opsplitsing

gemaakt tussen de verschillende regeerperiodes en uit welke partij de regerende president

gedurende deze periodes kwam. Concreet worden voor dit onderzoek vier regeerperiodes gebruikt,

beginnende vanaf 1974 tot en met 2012. Hieruit kan worden nagegaan hoe de inkomensverdeling

geëvolueerd is wanneer de verschillende presidenten aan de macht waren, en of dit in lijn ligt met de

verwachtingen van hun partij inzake deze problematiek. Deze afbakening in de tijd is het gevolg van

het moment waarop pas nauwkeurige data – nodig voor het onderzoek – bijgehouden werd.

Hierover wordt later uitgebreid in sectie 3.

1 Zie conceptualisering

Page 11: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

2

Conceptualisering

Omdat sommige begrippen later in dit onderzoek meermaals aan bod komen, worden deze eerst

bondig gedefinieerd.

Om de inkomensongelijkheid te onderzoeken, zal er gekeken worden naar de verdeling van de

inkomens. Het is echter belangrijk om te weten hoe dit inkomen gedefinieerd is. Er zijn verschillende

vormen van inkomen die gebruikt kunnen worden om de ongelijkheid hierin te meten. Bij het gebruik

van een andere vorm van inkomen zal men dan ook verschillende resultaten betreffende de

ongelijkheid bekomen.

Vooreerst is er het marktinkomen. Dit verwijst naar de som van de inkomsten uit arbeid, inkomsten

uit beleggingen, pensioenen, rentes. Het wordt ook aangeduid als het inkomen voor overdrachten en

belastingen.

Een andere vorm van inkomen is het beschikbaar inkomen. Hierbij worden de belastingen van het

marktinkomen afgetrokken. Dit is het inkomen dat voor gezinnen overblijft om te consumeren of te

sparen, naargelang hun keuze.

Deze vormen van inkomen hebben echter een belangrijke beperking. Er wordt in beide gevallen geen

rekening gehouden met de grootte van het gezin. Grotere gezinnen hebben namelijk meer kosten en

genereren schaalvoordelen2 betreffende hun verbruik door samen te wonen. Een gezin met vier

kinderen zal meer kosten moeten maken voor voeding, kledij, onderwijs en dergelijke dan een gezin

met twee kinderen. Als gevolg daarvan zal een zelfde niveau van inkomen na belastingen voor het

eerste gezin een lagere (materiële) levensstandaard impliceren dan voor het laatste gezin.

Om rekening te houden met de gezinsgrootte en de schaalvoordelen die hiermee gepaard gaan,

werden equivalentieschalen ontwikkeld. Dit moet het mogelijk maken om inkomens op een

gelijkwaardige manier te vergelijken tussen gezinnen die verschillend zijn samengesteld. De Europese

Unie maakt gebruik van een equivalentieschaal waarbij het gezinsinkomen gedeeld wordt door het

gewogen aantal gezinsleden. Tevens wordt er een onderscheid gemaakt tussen volwassenen en

kinderen: het gezinshoofd krijgt een gewicht van 1, elke bijkomende volwassene 0,5 en per kind 0,3.

Aan de hand van deze gewichten wordt het equivalent beschikbaar inkomen gevormd (Morelli,

Smeeding & Thompson, 2014).

Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen door de vierkantswortel van de gezinsgrootte.

Hierdoor nemen de kosten toe met de gezinsgrootte, maar in dalende mate (Buhmann et al., 1988).

2 Hierdoor zal men voor het tweede kind minder kosten moeten maken dan bij het eerste.

Page 12: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

3

Daarnaast is er nog het bruto nationaal inkomen. Dit is een graadmeter voor de economie van een

land. Hiermee kunnen economieën van alle landen gemakkelijk met elkaar vergeleken worden.

Door te kijken naar het bruto nationaal inkomen per capita3, kan men de welvaart van een land

meten.

Naast deze verschillende vormen van inkomen zijn er ook verschillende manieren om dit inkomen te

gebruiken om de inkomensongelijkheid te meten.

Zo werd de Lorenzcurve ontwikkeld om de inkomensverdeling grafisch weer te geven. Deze curve

geeft het verband weer tussen het cumultatief percentage van de bevolkingsomvang en het

cumultatief percentage van de inkomens van diezelfde bevolkingsgroep. Indien iedereen evenveel

zou verdienen – en er dus een perfecte gelijkheid qua verdeling is – zou de Lorenzcurve samenvallen

met de diagonaal. Hierbij verdient 10% van de bevolking 10% van het nationaal inkomen, 20% van de

bevolking verdient 20% enzovoort. De diagonaal op figuur 1 stelt dus een volledige gelijke

inkomensverdeling voor, en de Lorenzcurve de feitelijke inkomensverdeling. Hoe kleiner de

oppervlakte tussen beide lijnen is, hoe gelijker de inkomens verdeeld zijn.

Aan de hand van deze oppervlakte wordt de mate van (on)gelijkheid berekend: de Gini-coëfficiënt.

Deze coëfficiënt is één van de meest gebruikte maatstaven om de inkomensongelijkheid te meten,

maar is in principe geschikt om elke vorm van ongelijkmatige spreiding te meten. De Gini-coëfficiënt

is een getal tussen 0 en 1. 0 correspondeert hierbij met de ‘perfecte gelijkheid’ (in dit geval heeft

iedereen hetzelfde inkomen) en 1 correspondeert met de ‘perfecte ongelijkheid’ (één iemand bezit

3 Per hoofd van de bevolking ~ gemiddelde per persoon

Figuur 1 Lorenzcurve

Page 13: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

4

het totale inkomen en de rest heeft geen inkomen). De coëfficiënt wordt bepaald aan de hand van

volgende formule:

Op figuur 1 is dit de verhouding tussen de oppervlakte tussen de blauwe en de rode lijn én de

oppervlakte gevormd door de driehoek onder de blauwe lijn (met de x-as).

De Gini-Index is de Gini-coëfficiënt uitgedrukt in percentage en is gelijk aan de Gini-coëfficiënt

vermenigvuldigd met 100. Bij 100% is er dus sprake van een volledig ongelijke verdeling.

Naast de Lorenzcurve en de Gini-index – die rekening houden met de totale verdeling – zijn er ook

maatstaven die zich baseren op bepaalde groepen uit de populatie en met behulp van ratio’s een

inschatting maken van de aanwezige inkomensongelijkheid.

Zo is er de P90/P10 en P90/P50 ratio, die het inkomen van de rijkste tien procent weergeven als een

veelvoud van respectievelijk de armste tien procent en de mediaan. Hoe lager deze ratio, hoe gelijker

de inkomens verdeeld zijn. Een ratio van bijvoorbeeld 5 duidt erop dat de rijkste 10% vijf keer zoveel

verdienen als de armste 10% (bij P90/P10 ratio). De kritiek op deze maatstaf is dat deze geen

rekening houdt met de verdeling binnenin de percentielen zelf (Piketty, 2013).

Een gelijkaardige maatstaf is de S80/S20 ratio. Dit is een ratio tussen het totaal inkomen van het

bovenste kwintiel4 ten opzichte van het totaal inkomen van het onderste kwintiel.

4 Groep van 20%

Page 14: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

5

3,4

3,6

3,8

4,0

4,2

4,4

4,6

4,8

Rat

io S

80

/S2

0

Jaartal

Inkomensongelijkheid in Frankrijk volgens S80/S20 ratio

S80/S20 ratio

Deze ratio wordt in figuur 2 grafisch weergegeven. Gedurende de periode 1995 tot en met 2014

kende deze ratio een U-vormig verloop, schommelend tussen 3,9 en 4,6. Deze cijfers duiden dat de

rijkste 20% van de bevolking 4,6 maal zoveel inkomen ontving als de armste 20% (in 2011).

De Palma Index is een variant op bovenstaande ratio’s. Deze ratio is genoemd naar de Chileense

economist Gabriel Palma die vaststelde dat het inkomensaandeel van diegene in deciel5 vijf tot

negen meestal stabiel blijft rond de 50% – over landen en over de tijd heen. Hierop baseerden de

economen Cobham en Sumner zich om een ratio te onwikkelen (= Palma ratio) die een nauwkeuriger

beeld geeft van de inkomensongelijkheid dan de Gini-coëfficiënt, omdat laatstgenoemde

ongevoelig(er) is voor de data in beide uiteinden, waar de ongelijkheid daadwerkelijk ligt. Deze ratio

vergelijkt dus het aandeel in het beschikbaar inkomen van de 10% rijksten ten opzichte van de 40%

armsten (Morelli, Smeeding & Thompson, 2014).

Een bijkomende manier om de inkomensongelijkheid te meten is de Atkinson Index (ATK). Net als de

Gini-coëfficiënt heeft de ATK betrekking op de totale verdeling. Bij de ATK kan er echter een gewicht

toegevoegd worden aan bepaalde inkomensgroepen. Zo kan men meer gewicht geven aan inkomens

aan de boven- of onderkant van de verdeling (Morelli, Smeeding & Thompson, 2014).

Naast inkomensongelijkheid belicht armoede nog een andere deel van de inkomensverdeling.

Armoede focust meer op de onderste decielen van de inkomensverdeling. Er wordt nagegaan

hoeveel procent van de bevolking onder een bepaalde armoedegrens leeft. Meestal wordt de

armoedegrens gemeten in relatieve termen: de grens wordt bepaald aan de hand van de

5 Groep van 10%

Figuur 2 Inkomensongelijkheid volgens de S80/S20 ratio (Bron: Eigen verwerking data Eurostat)

Page 15: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

6

levensstandaard van de bevolking. De drempel ligt op bijvoorbeeld 60% van de mediaan van de

levensstandaard. Ook Europa is voorstander om op deze manier de armoedegrens te benaderen

(INSEE, 2013) hoewel er soms ook voor een ander percentage geopteerd kan worden.

De levensstandaard die hiervoor gebruikt wordt is gelijk aan het beschikbaar inkomen van het

huishouden, gedeeld door het aantal consumptie-eenheden. Deze consumptie-eenheden worden

berekend op basis van de equivalentieschaal van de EU. Het betreft hier dus uiteindelijk het

equivalent beschikbaar inkomen zoals reeds besproken is. Elk lid van het gezin heeft dezelfde

levensstandaard.

Figuur 3 Armoede in Frankrijk (Bron: Eigen verwerking data eurostat)

Figuur 3 geeft de evolutie van de armoede in Frankrijk weer gedurende de periode 1996 tot 2014.

Hierbij is zoals hierboven werd aangehaald, gebruik gemaakt van een armoedegrens die 60%

bedraagt van de mediaan van de levensstandaard. Uit de grafiek blijkt dat de armoede gedurende

deze periode een U-curve volgt waarbij ze daalt tot 12,6% in 2005, waarna ze opnieuw toeneemt tot

bijna de initiële hoogte in 2013. Wanneer we kijken naar een armoedegrens van 70% zien we

eenzelfde trend waarbij het procentuele aantal armen logischerwijze hoger ligt6 (en bijgevolg

nagenoeg evenwijdig met bovenstaande grafiek).

Met de Lorenzcurve, de Gini-coëfficiënt, de interdecielratio’s, de Palma Index en de Atkinson Index

zijn er verschillende mogelijkheden om de inkomensongelijkheid weer te geven. De armoede heeft

betrekking op een andere kant van de inkomensverdeling.

6 Zie bijlage 1

11,5

12

12,5

13

13,5

14

14,5

15

Pe

rce

nta

ge o

nd

er

de

arm

oe

de

gre

ns

(60

%)

Jaartal

Procentuele armoede Frankrijk

Armoede

Page 16: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

7

Convergentie of convergerende krachten duiden op een afnemende ongelijkheid, terwijl

divergentie of divergerende krachten duiden op een toename van de ongelijkheid.

Probleemstelling

Het aanpakken van de inkomensongelijkheid door tal van maatregelen heeft een effect op

verscheidene macro-economische factoren (Figeac, 2015). Linkse politieke partijen zullen gezien hun

politieke aard echter een grotere inkomensgelijkheid nastreven dan centrumpartijen, die op hun

beurt hier een grotere aandacht aan zullen besteden dan de rechtse partijen.

Maar zorgen socialistische presidenten er ook effectief voor dat de totale inkomens gedurende hun

regeerperiodes ook gelijker verdeeld worden dan wanneer bijvoorbeeld een liberale president de

plak zwaait? Zijn er met andere woorden verschillen te zien in de evoluties van de inkomensverdeling

tussen de verschillende regeerperiodes? En zijn er gelijkenissen te zien wanneer de regerende

presidenten eenzelfde partij(richting) hebben? Verder in deze scriptie tracht ik deze vragen zo

concreet mogelijk te beantwoorden. Daarnaast wordt ook nagegaan hoe deze eventuele verschillen

veroorzaakt werden en of de inspanningen van bepaalde presidenten binnen dit domein ook

effectief geloond hebben.

Wetenschappelijke relevantie

Voorgaande onderzoeken omvatten dikwijls een historisch karakter: de evolutie van de

inkomensongelijkheid wordt bekeken gedurende bijvoorbeeld de negentiende of twintigste eeuw

(Piketty, 2003). Deze onderzoeken scheppen een duidelijke basis omtrent het onderwerp maar

houden – meestal – nog geen rekening met gebeurtenissen uit de laatste vijftien jaar die een

belangrijke impact hebben op deze ongelijkheid. Zo veroorzaakte de internetzeepbel reeds in de

beginjaren van de éénentwintigste eeuw een recessie die langdurig aanbleef. Daarnaast heeft ook de

recente financiële crisis en de aanpak hiervan een niet te verwaarlozen impact gehad op de

inkomensongelijkheid.

Oxfam (2013) geeft aan dat de ongelijkheid in Frankrijk sterk steeg sinds 2000 door onder andere

deze verschillende gebeurtenissen en de maatregelen die hiermee gepaard gingen. Het is dus

duidelijk dat er de recente jaren voorvallen plaatsvonden die in slechts weinig onderzoeken reeds

zijn opgenomen. Daar dit onderzoek zich uitstrekt over de periode 1974 tot 2012 omvat zij ook het

grootste gedeelte van de éénentwintigste eeuw.

Niet enkel het omvatten van de recente tijdsperiode kan een belangrijke meerwaarde opleveren.

Ook naar de interactie tussen het gevoerde politieke beleid en de inkomensongelijkheid is slechts

Page 17: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

8

weinig onderzoek gevoerd. In vele studies wordt er wel verwezen naar de invloed van politieke

beslissingen op de inkomensongelijkheid, doch wordt deze impact zelden aangetoond. Het

merendeel van de studies betreffende de inkomensongelijkheid gaat over de algemene historische

trend en/of de evolutie van het bovenste percentiel (Piketty, 2013). Dit laatste is deels te wijten aan

het feit dat men enkel van de rijksten sinds het begin van de metingen (1914) de nodige data ter

beschikbaar had. Anderzijds wordt vooral het verband onderzocht tussen de inkomensongelijkheid

en exogene variabelen, die niet direct gelinkt kunnen worden aan het beleid. Door het onderzoek

naar deze interactie tussen het politieke beleid enerzijds en de evolutie van de inkomensongelijkheid

anderzijds te voeren, tracht ik dit hiaat in de bestaande literatuur deels op te vullen.

Maatschappelijke relevantie

Terwijl in landen zoals de Verenigde Staten men maar matig bezorgd is over de problematiek

omtrent de inkomensongelijkheid (Krugman, 2007), wordt Frankrijk volgens onderzoek hoog

gerangschikt volgens het belang dat ze hieraan hechten (Pew Research Centre, 2014). Samen met

religieuze en etnische haat vindt de Franse bevolking inkomensongelijkheid de grootste bedreiging in

de wereld. Meer dan aids (en andere ziekten), nucleaire wapens en milieuvervuiling.

Ten eerste kan het vergelijken van de evolutie van de inkomensverdeling tussen vier verschillende

regeerperiodes de kiezers een reflectie geven hoe een bepaalde president – waar ze in het verleden

al dan niet op gestemd hebben – het er op dit vlak van af gebracht heeft. Daarnaast is het ook

verhelderend te zien op wie deze presidenten gedurende hun mandaat de grootste invloed hadden

met hun beleid inzake inkomensongelijkheid: kregen de armsten een hoger percentage in het totale

inkomen of was dit toch eerder weggelegd voor de midden inkomens? Werd het aandeel van de

rijksten in het totale inkomen beperkt ten voordele van de armen? De resultaten die uit deze vragen

voortvloeien kunnen mogelijks een invloed hebben op het toekomstig stemgedrag van de

stemgerechtigden.

Daarnaast is het ook voor de beleidsmakers zelf relevant om na te gaan of hun genomen

maatregelen daadwerkelijk het beoogde effect hebben opgeleverd. Op deze manier kunnen ze

nagaan of bijvoorbeeld een bepaalde belasting geholpen heeft om de schevige inkomensongelijkheid

rechter te trekken. Indien dit het geval is kunnen ze de bevolkingsgroep die hier het meest van kon

genieten op de hoogte brengen dat deze maatregelen door hun partij werd genomen, en hen zo een

incentive geven om bij toekomstige verkiezingen een stem uit te brengen voor hen.

Page 18: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

9

Naast deze electorale motieven is het onderzoek naar de inkomensongelijkheid interessant voor het

beleid dat gevoerd moet worden om andere macro-economische aspecten te beïnvloeden. Zo

kunnen verschillende maatregelen – zoals het verhogen van menselijk kapitaal, het financieren van

het arbeidsmarktbeleid, etc. – er voor zorgen dat de inkomensongelijkheid daalt en er een positieve

impuls gegeven wordt voor de economische groei (Figeac, 2015). In tegenstelling tot Figeac stelt

Okun (1975) echter dat de beleidsmakers een afweging moeten maken tussen enerzijds minder

economische groei en anderzijs minder ongelijkheid. Zo zou het herverdelingsmechanisme geld

kosten waardoor de economie minder efficiënt werkt, zou het verstoringen in de markt veroorzaken

(Jacobs, 2008) en zou een lagere inkomensongelijkheid inwoners minder motiveren om te werken,

ondernemen, leren.

Daartegenover staat dan ook dat het snijden in de publieke uitgaven negatieve effecten zal hebben

voor de ongelijkheid. Figeac (2015) haalt tevens het mogelijke causaal verband aan tussen de

ongelijkheid en een (economische) crisis. Hij wijst er op dat de overheden een significante rol spelen

in het vermijden van deze ongewenste uitkomsten.

De ongelijkheid in Frankrijk nam de afgelopen jaren opnieuw toe en dit lijkt enkel nog te verergeren

in de komende jaren door de waarschijnlijke bezuinigingen op overheidsuitgaven die doorgevoerd

moeten worden om het overheidstekort terug te schroeven. Figuur 4 toont aan dat Frankrijk ruim

twintig jaar een overheidstekort heeft. In de nasleep van de economische crisis is er een piek te zien

in 2009, waarna het opnieuw daalde maar er is nog steeds een tekort (hoger dan het niveau voor de

crisis). In het stabiliteits- en groeipact van de Economische en Monetaire Unie (EMU) spreken alle

landen die hiervan lid zijn echter af dat ze zullen streven naar een begroting in evenwicht, of dat ze

een overschot zullen hebben. De EMU staat een overheidstekort toe van maximaal 3% van het BBP.

Zoals uit grafiek 4 blijkt zit Frankrijk hier reeds acht jaar boven. Het maatschappelijk belang van deze

problematiek zal dus enkel toenoemen in de toekomst.

Page 19: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

10

Hierna wordt een overzicht gegeven van de reeds eerder gevoerde onderzoeken binnen de

inkomensongelijkheid die relevant zijn voor deze masterproef. In sectie 3 wordt het onderzoeksopzet

verder belicht, met name de uitwerking van de hypothese en de data die hiervoor gebruikt wordt.

Vervolgens geeft de methodologie aan op welke manier deze data verwerkt wordt om in sectie 5 de

resultaten te bespreken en wordt er getracht een antwoord te bieden op de eerder vermelde

hypothese. Tot slot worden in het laatste deel de belangrijkste conclusies aangehaald, uitgebreid met

de tekortkomingen van dit onderzoek en suggesties voor verder onderzoek.

0

1

2

3

4

5

6

7

8

% v

an h

et

BB

P

Jaartal

Overheidstekort Frankrijk

Overheidstekort

Figuur 4 Overheidstekort Frankrijk (Bron: Eigen verwerking data OESO)

Page 20: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

11

2. Literatuurstudie Frankrijk is een zeer atypisch land inzake inkomensongelijkheid. Het is – samen met vier andere

landen – één van de enige landen van de OESO7 waar de inkomensongelijkheid sinds de jaren

negentig tot minstens 2008 gedaald is (OECD, 2008).

In figuur 5 wordt gebruik gemaakt van de Gini-coëfficient van het beschikbaar inkomen om de

dalende inkomensongelijkheid in Frankrijk sinds de jaren tachtig weer te geven. Dit geeft aan dat

Frankrijk dichter bij een ‘perfecte gelijkheid’ komt. Deze daling van 0,31 naar 0,28 staat in contrast

met de toename van de inkomensongelijkheid in de OESO (van 0,29 naar 0,31). Op deze manier

wordt het atypische karakter inzake de inkomensongelijkheid van het te onderzoeken land grafisch in

beeld gebracht.

7 De OESO bestaat uit 34 – overwegend welvarende – landen die samenwerken om het sociaal en economisch

beleid te bespreken, bestuderen en coördineren.

Figuur 5 Evolutie van de inkomensongelijk a.d.h.v. de Gini-coëfficiënt (beschikbaar inkomen)

Page 21: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

12

Charnoz, Coudin & Gaini (2013) visualiseerden de evolutie van de inkomensongelijkheid op een

andere manier. Deze drie wetenschappers maakten gebruik van de inkomenspercentielen om zo de

P90/P10 ratio te bepalen. Hoe lager deze ratio, hoe gelijker de inkomens in een bepaald land

verdeeld zijn8. In deze grafiek is Frankrijk ook het enige land dat sinds eind de jaren tachtig een

grotere gelijkheid kent binnen de verdeling van de inkomens (van 3,5 naar 3).

Volgens Figeac (2015) is deze daling het gevolg van een verandering in de arbeidsmarkt. Ook

Fremeaux en Piketty (2013) halen deze reden aan om de toenemende gelijkheid te verklaren. Meer

specifiek ligt de daling in de ongelijkheid van de brutolonen met meer dan 9% gedurende de laatste

twee decennia volgens hen aan de basis van deze dalende trend. Wanneer we de evolutie bekijken in

de rest van de OESO landen, kenden deze landen een tegenovergesteld verloop. Bij hen nam de

ongelijkheid van de brutolonen toé met 20%. Het is dus duidelijk dat dit een belangrijke reden vormt.

Lenglart (2013) daarnaast legde de nadruk op de herverdelende effecten van sociale maatregelen die

zouden vermeden hebben dat de levensstandaard van de armste twintig percent tot vier keer

verergerde & zo een uitbarsting van de ongelijkheid zouden beperkt hebben. Dit toont aan dat de

beslissingen die de beleidsmakers nemen mee zullen bepalen hoe de inkomensongelijkheid

evolueert.

De link tussen het politieke beleid en de inkomensongelijkheid werd ook reeds aangehaald door de

gerenomeerde Franse econoom Thomas Piketty. Hij onderzocht de inkomensongelijkheid in Frankrijk

vanuit een historisch en statistisch oogpunt. De onderzoeker kwam tot de conclusie dat de afname

van de ongelijkheid in de eerste helft van de twintigste eeuw het gevolg was van beide

8 Zie sectie 1 Conceptualisering

Figuur 6 Evolutie van de inkomensongelijk a.d.h.v. de percentielen (Bron: Charnoz et al., 2013)

Page 22: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

13

wereldoorlogen en het politieke beleid dat vervolgens gevoerd werd om deze schokken te boven te

komen. Daarnaast haalt hij aan dat de toename van de ongelijkheid sinds de jaren tachtig in de

overige landen toegeschreven kan worden aan de politieke ommekeer in de afgelopen decennia, met

name op gebied van belasting en financiën (Piketty, 2013).

Keeley (2015) treedt Piketty hierin bij. Hij stelt dat de overheid kan reageren op deze groeiende

inkomensongelijkheid vanuit verschillende domeinen. Vooreerst op gebied van opleiding. De

overheid moet er voor zorgen dat er een hoge kwaliteit aan onderwijs aanwezig is maar ook dat het

onderwijssysteem voldoet aan de noden van de studenten door hun een ruime keuze aan te bieden

om zich te kunnen ontwikkelen. Daarnaast haalt Keeley het belang aan van de vaardigheden van de

werknemers. Eén van de belangrijkste drijfveren van de inkomensongelijkheid is de loonkloof tussen

hoog- en laagopgeleide werknemers. In de moderne economie zal het volgens hem echter steeds

moeilijker worden voor deze laatste werknemers, mede door de mogelijke automatisering van vele

dergelijke jobs. Ten derde is er de tewerkstelling: door te zorgen voor meer jobs hebben ze een

bepaalde houvast. Het fungeert ook als een hefboom waarbij de werknemers niet enkel een wedde

ontvangen, maar waardoor ze hun capaciteiten ook kunnen ontwikkelen en ze zich nuttig gaan

voelen. Als laatste haalt Keeley de belastingen aan. Door hun herverdelend mechanisme zorgen zij

vanzelfsprekend voor een grotere gelijkheid.

Ook Van der Hoeven en Taylor (2000) halen aan dat er verschillende endogene9 factoren zijn die de

inkomensongelijkheid beïnvloeden. Volgens hen kunnen beleidsmakers de inkomensongelijkheid

sturen aan de hand van het arbeidsmarktbeleid, het instellen van een minimumloon, beleid ten

aanzien van onderwijs of via het fiscaal beleid.

Van der Hoeven en Taylor (2000), Piketty (2013) en Keeley (2015) zijn het er dus over eens dat het

gevoerde politieke beleid een belangrijke impact heeft op het niveau van de inkomensongelijkheid.

De Amerikaanse econoom Kuznets hield er een andere theorie op na. Volgens hem is het niveau van

inkomensongelijkheid van een land afhankelijk van de mate van industrialisatie van het

corresponderende land. De hypothetische Kuznetscurve ontwikkelt zich in een omgekeerde U-vorm:

bij het begin van de industrialisatie in een land zal de inkomensongelijkheid stijgen doordat slechts

een beperkt deel van de bevolking geniet van de inkomsten die hierdoor gegenereerd worden.

Wanneer ook de werknemers hierbij zullen aansluiten en ook kunnen genieten van de inkomsten die

hiermee gepaard gaan, zal de inkomensongelijkheid opnieuw dalen. Figuur 7 geeft deze theorie

grafisch weer.

9 Van binnenuit

Page 23: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

14

Figuur 7 Kuznetscurve (Bron: Eigen verwerking)

Kuznets’ theorie vond bevestiging in de vaststellingen betreffende de inkomensongelijkheid in

Frankrijk: wanneer de industrialisatie begon rond 1830 steeg de ongelijkheid tot rond 1860 waarna

ze langzaam daalde naar een grotere gelijkheid die de twintigste eeuw kenmerkte (Morrisson and

Snyder, 2000).

Deze theorie begon echter steeds meer kritiek te krijgen zodra de inkomensongelijkheid van de

OESO-landen – en dus landen die reeds geïndustrialiseerd zijn – eind vorige eeuw opnieuw toenam.

Eén van deze critici is Piketty, die stelt dat er geen verband is tussen het industriële

ontwikkelingsniveau en de inkomensongelijkheid, maar dat dit laatste beïnvloed wordt door de

herverdelingsmechanismen die gebruikt worden.

Page 24: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

15

3. Onderzoeksopzet

3.1. Hypothese De hypothese gaat na of de ongelijkheid meer verkleint/minder toeneemt wanneer de regerende

partij meer links georiënteerd is.

Nulhypothese : De oriëntatie van de regerende president heeft geen invloed

op de evolutie van de inkomensongelijkheid gedurende de

regeerperiode.

Alternatieve hypothese : De inkomensgelijkheid verhoogt wanneer een

linksgeoriënteerde president aan de macht is.

De maatregelen die door de regerende politieke partijen genomen worden, hebben dus een

bepaalde impact op de inkomensongelijkheid (zie sectie 2). Om deze invloed van de verschillende

partijen te onderzoeken terwijl zij regeerden, wordt er gekeken naar verschillende regeerperiodes

van verschillende partijen.

We kunnen stellen dat socialistische partijen (links georiënteerd) meer streven naar

inkomensgelijkheid dan bijvoorbeeld rechtse partijen. Concreet voor ons onderzoek zien we dat de

voormalige Franse president François Mitterand – regerend tussen 1981 en 1995 – gedurende zijn

eerste mandaat verschillende maatregelen nam om de sociale en economische hervormingen te

bevorderen. De president van de Parti Socialiste (=PS) voerde onder andere een verhoging van het

minimumloon in, de vijfde week betaald verlof en richtte de 39 urenwerkweek in (Le Monde, 2007).

Mitterand werd geprezen om zijn maatregelen en werd zelfs “the power of social progress” genoemd

(Deniaud, 2011). Deze hervormingen hebben een positieve impact op de werkomstandigheden en de

sociale uitkeringen. Van een linkse president kan dus verwacht worden dat hij meer inspanningen

gaat leveren om de ongelijke inkomensverdeling rechter te trekken dan van een meer rechtse

president.

Page 25: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

16

Figuur 8 Verhouding reële minimumloon/reële gemiddelde loon (Bron: Eigen verwerking data OECD)

Figuur 8 geeft de impact van de ingevoerde maatregel van president Mitterand weer. Op de grafiek is

in het begin van de jaren tachtig een sterke stijging te zien van het minimumloon.

Er kan dus worden verwacht dat de gelijkheid toeneemt wanneer de regerende president zich meer

links oriënteert en hij dus een sociaal beleid voert zoals hierboven werd aangehaald.

0,30

0,35

0,40

0,45

0,50

0,55

Rat

io

Jaartal

Verhouding reeël minimumloon t.o.v. reeël gemiddeld loon

Verhouding reeël minimumloon t.o.v. reeël gemiddeld loon

Page 26: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

17

3.2. Data Dit onderzoek strekt zich uit over de periode 1974 tot en met 2012. Ze omvat vier verschillende

regeerperiodes waarin chronologisch de presidenten Valéry Giscard d’Estaing (tot 1984), François

Mitterand (tot 1995), Jacques Chirac (tot 2007) en tot slot Nicolas Sarkozy (tot 2012) aan de macht

waren.

De afbakening van deze tijdsperiode is een keuze gebaseerd op de aanwezigheid van nauwkeurige

data. Betreffende de data van de Gini-coëfficiënt wordt deze sinds 1970 verzameld door INSEE

(National Institute of Statistics and Economic studies) aan de hand van fiscale- en sociale

inkomstenenquêtes. Deze enquêtes werden in het begin echter slechts om de vijf à zes jaar

afgenomen. Pas sinds 1996 werd de data op jaarlijkse basis verzameld. Doordat dit onderzoek zich

niet beperkt tot de bovenste inkomensdecielen – waarvan wel reeds sinds 1914 data beschikbaar is –

wordt deze studie dus afgebakend tussen 1974 en 2012 zodat de meest nauwkeurige en volledige

data gebruikt kan worden om de gehele inkomensverdeling te onderzoeken. Er wordt gebruik

gemaakt van het beschikbaar inkomen in de berekening van de Gini-coëfficiënt.

President Partij Politieke richting Periode

D’Estaing FNRI, UDF Centrum 1974-1981 Mitterand PS Links 1981-1995

Chirac RPR, UMP Centrum-rechts 1995-2007 Sarkozy UMP Centrum-rechts 2007-2012

Tabel 1: Presidenten Frankrijk

Tabel 1 geeft de politieke partijen van de verschillende presidenten weer, samen met hun politieke

richting en regeerperiode.

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is dus de Gini-coëfficiënt die gebruikt wordt om de mate

van inkomensongelijkheid te meten. Omdat er voor dit onderzoek nood is aan jaarlijkse data en dit

voor de beginjaren niet aanwezig is wordt er gebruik gemaakt van interpolatie om een schatting te

maken van de Gini-coëfficiënt in de tussenjaren. Wanneer we de beschikbare jaarlijkse data tussen

1996 en 2012 plotten, zien we dat de Gini-coëfficiënt gedurende deze periode sterk fluctueert (doch

stijgend is)10. Het zou dus niet opportuun zijn om gebruik te maken van lineaire interpolatie en de

punten uit te beginjaren zomaar met elkaar te verbinden. Dit wordt ondersteund door Piketty (2013)

die stelt dat de geschiedenis van de ongelijkheid geen rustige voortkabbelende rivier is, maar

gekenmerkt wordt door een grillig verloop. Hij geeft aan dat er geen sprake is van een gelijkmatige

tendens. Het is dus noodzakelijk om in dit onderzoek rekening te houden met de (mogelijke)

10

Zie bijlage 2

Page 27: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

18

fluctuaties tussenin de verschillende datapunten die wél aanwezig zijn in de beginjaren van het

onderzoek.

Daarom wordt er gebruik gemaakt van een combinatie van lineaire interpolatie samen met een

andere parameter om een correctere schatting te kunnen maken van de ontbrekende Gini-

coëfficiënten, namelijk de evolutie van de top 0,1%. We kunnen verwachten dat wanneer het

aandeel van de rijkste 0,1% van de bevolking in het totaal beschikbaar inkomen toeneemt, dat ook

de inkomensongelijkheid (en dus de Gini-coëfficiënt) zal toenemen.

Een andere optie om te interpoleren is gebruik maken van de evolutie van het bovenste deciel

(rijkste 10%) of de rijkste 1%. Voor dit onderzoek wordt echter gekozen voor de rijkste 0,1% nadat de

correlatie tussen zowel P90, P99 en P99,9 enerzijds en de Gini-coëfficiënt anderzijds werd nagegaan

aan de hand van de beschikbare jaarlijkse data tussen 1996 en 2010. Hieruit blijkt dat er in alle

gevallen een positieve correlatie aanwezig is. Echter enkel voor de 1% en 0,1% rijksten van de Franse

bevolking blijkt dit verband significant te zijn11. De correlatie met de Gini-coëfficiënt bedraagt

respectievelijk 0,611 en 0,724. Het verband tussen de Gini-coëfficiënt en de rijkste 0,1% van de

bevolking blijkt echter het meest significant (0,002 ten opzichte van 0,015) waardoor hiervoor

geopteerd wordt.

11

Zie bijlage 3

1

1,5

2

2,5

3

0,23

0,24

0,25

0,26

0,27

0,28

0,29

0,3

0,31

% in

he

t to

taal

inko

me

n

Gin

i-co

ëff

icië

nt

Jaartal

Evolutie Gini-coëfficiënt en P99,9

Gini

P99,9

Figuur 9 Evolutie Gini-coëfficiënt & P99,9 (Bron: Eigen verwerking data INSEE & Piketty, 2013)

Page 28: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

19

Figuur 9 geeft de evolutie van beide datareeksen sinds 1996 weer. Hierop is te zien dat ze allebei een

gelijkaardige trend volgen. Op de grafiek is ook te zien dat de rijkste 0,1% een steile(re) daling kende

ten gevolge van de economische crisis in 2008.

Om tot een schatting te komen van de jaarlijkse Gini-coëfficiënt gedurende de periode 1974 tot en

met 1995 wordt de techniek die gebruikt zal worden eerst toegepast op de data van 1996 tot en met

2010. Een aantal data van de Gini-coëfficiënt worden gedurende deze periode vastgepind (1996,

2000, 2004, 2007 en 2010). Op deze vijf punten wordt vervolgens de werkwijze van lineaire

interpolatie toegepast. Aangezien de werkelijke data van deze Gini-coëfficiënt beschikbaar is, kan er

nagegaan worden hoe nauw deze geschatte data aan de hand van lineaire interpolatie aansluit bij de

reële data. Hiervoor wordt een lineaire regressie uitgevoerd: de werkelijke data wordt geschat door

twee onafhankelijke variabelen, namelijk de Gini-coëfficiënt via interpolatie en de P99,9. Dit wordt

hierna model a genoemd.

Daarnaast wordt ook een model opgesteld waarbij de verandering (delta) in de Gini-coëfficiënt

geschat wordt door de verandering in beide verklarende variabelen. Dit is model b.

Bij het uitvoeren van model a zien we dat beide variabelen 82,5% van de variantie van de Gini-

coëfficiënt verklaren. Daarnaast heeft het model een significante voorspellende kracht aangezien de

F waarde significant is (0,000). Bij model b wordt 49% van de variantie in de verandering van de Gini-

coëfficiënt verklaart door de onafhankelijke variabelen en is tevens de F waarde significant (0,025).

Hierdoor is het mogelijk om de impact van de verklarende variabelen op een correcte manier te

bekijken. Zowel de constante (90%-niveau), de Gini-coëfficiënten na interpolatie (99,9%-niveau) als

de P99,9 (90%-niveau) zijn significant in model a.

Model a Model b

Beta Significantie Beta Significantie

Constante 0,068 0,096

Gini-coëfficiënt na interpolatie 0,688 0,001 1,32 0,018

P99,9 0,843 0,082 2,96 0,035

Tabel 2 Modellen geschatte Gini-coëfficiënt interpolatie

In tabel 2 wordt de impact van beide onafhankelijke variabelen in beide modellen weergegeven.

Hierdoor kunnen volgende vergelijkingen opgesteld worden:

Page 29: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

20

(b)

Aan de hand van deze vergelijkingen kan nu de ontbrekende data van de periode 1974 tot en met

1995 geschat worden. Er wordt gecorrigeerd voor waarden die afwijken van de beschikbare data in

de jaren 1975, 1979, 1984 en 1990. Het aanwezige verschil tussen de geschatte en reële data wordt

vervolgens gewichtig verdeeld gedurende de tussenjaren.

Figuur 10 Geschatte Gini-coëfficiënten door interpolatie (Bron: Eigen verwerking)

Figuur 10 geeft de geschatte Gini-coëfficiënten van beide modellen weer12, samen met de geschatte

Gini-coëfficiënten aan de hand van lineaire interpolatie. De drie curven vallen samen vanaf 1996 (het

moment waarop de data jaarlijkse werd bijgehouden). Verder in dit onderzoek zal gebruik gemaakt

worden van de data geschat via model a, omdat deze de grootste verklarende kracht heeft qua

variantie van de Gini-coëfficiënt.

12

Data verschillende reeksen: zie bijlage 4

0,27

0,28

0,29

0,3

0,31

0,32

0,33

0,34

Gin

i-co

ëff

icië

nt

Jaartal

Geschatte Gini-coëfficiënten

Geschatte Gini-coëfficiënten (Model b)

Geschatte Gini-coëfficiënten (Model a)

Geschatte Gini-coëfficiënten via lineaire interpolatie

Page 30: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

21

Naast deze afhankelijke variabele zijn er nog tal van onafhankelijke variabelen die deze afhankelijke

variabele trachten te verklaren. De eerste verklarende variabele is de politieke richting. Dit is de

voornaamste variabele omdat hiermee de directe impact van een politiek beleid op de

inkomensongelijkheid wordt nagegaan. Tabel 1 toont de verschillende partijen die de president

afvaardigden met hun respectievelijke periodes. Voor deze variabele worden twee

dummyvariabelen13 gemaakt, namelijke ‘Politieke richting Centrum’ en ‘Politieke richting

Centrumrechts’. Tussen 1974 en 1981 krijgt de eerstgenoemde variabele dus de waarde 1. Voor de

laatstgenoemde variabele zal dit het geval zijn vanaf 1996 tot en met 2012. Voor het jaar waarin een

nieuwe president in functie treedt wordt de waarde van de aftredende president behouden. Deze

assumptie vloeit voort uit het gegeven dat het voor een nieuwe president moeilijk is om in zijn eerste

maanden reeds een (significante) impact hierop te hebben.

Als tweede onafhankelijke variabele in dit onderzoek is er het minimumloon. Het minimumloon is

een zuiver politieke beslissing die wordt genomen en zegt bijgevolg ook iets over de impact van het

gevoerde beleid. Dit vangnet werd begin 1950 in het leven geroepen onder de naam Salaire

Minimum Interprofessionel Garanti (SMIG) wat later opgevolgd wordt door het Salaire Minimum

Interprofessionel de Croissaince (SMIC) in 1970. Het SMIG was gerelateerd aan de kosten voor het

levensonderhoud, welke minder snel stegen dan de salarissen. Om toch een evenredige koopkracht

te behouden voor de werknemers met een minimumloon werd het SMIC ingevoerd dat gebaseerd is

op de koopkracht. In theorie kan het SMIC in drie gevallen verhoogd worden (INSEE, 2013). Ten

eerste wordt het jaarlijks (op 1 januari) verhoogd in functie van de ontwikkeling van het maandelijkse

indexcijfer van de consumptieprijzen (ICP), excl. tabak, voor de huishoudens van het eerste kwintiel

van de verdeling van de levensstandaarden. Deze verhoging wordt vermeerderd met de helft van de

groei van de koopkracht van het gemiddelde uurloon van de arbeiders en sinds 2014 ook van de

bedienden. Als het ICP daarenboven in de loop van het jaar met minstens 2% is gestegen, wordt het

SMIC onmiddellijk naar boven aangepast. Als laatste kan de regering zoals reeds gezegd nog voor een

extra ‘duwtje in de rug’ zorgen wanneer zij het noodzakelijk vindt om het minimumloon nog op te

trekken (CRB, 2015). De belangrijkste reden voor een verhoging van het minimumloon is de

eerstvermelde prijsindexering. Voor 2015 is het minimuloon ingesteld op 9,61 euro per uur. Dit komt

overeen met een maandelijks inkomen van 1.457,52 euro bruto, hetgeen gelijkstaat aan iets meer

dan 60% van het mediaanloon. Voor dit onderzoek wordt er gekeken naar de evolutie van het reële

minimumloon ten opzichte van het gemiddelde reële loon. Deze ratio biedt ons een betere

parameter om de inkomensongelijkheid te schatten.

13

Variabele die slechts twee waarden kan aannemen, namelijk 0 of 1. Hierbij betekent de waarde 0 niet aanwezig of van toepassing & de waarde 1 wél aanwezig of van toepassing.

Page 31: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

22

Op figuur 8 was de evolutie van deze ratio reeds te zien. Gedurende vrijwel de totale

onderzoeksperiode steeg deze verhouding (van 0,34 in 1974 tot 0,50 in 2012).

Daarnaast wordt ook de marginale belastingvoet gebruikt als onafhankelijke variabele. In Frankrijk

hanteert men echter een progressief schijventarief. Deze variabele is vooral een politieke kwestie.

Hiervoor wordt het hoogste marginale tarief qua inkomstenbelasting gebruikt (Piketty, 2013), welke

in 2012 45% bedroeg. De overheid tracht via belastingen om de verdeling van inkomens te

corrigeren. We verwachten dan ook een daling van de inkomensongelijkheid wanneer de marginale

belastingvoet hoger gezet wordt.

De werkloosheidsgraad vormt de vierde verklarende variabele. De Franse regering nam in het

verleden reeds verschillende beleidsmaatregelen om de werkloosheidsgraad terug te dringen, zoals

de 35-uren werkweek en flexibele werkregelingen. Ze is dus gemachtigd om maatregelen te nemen

die een impact hebben op de werkloosheid. Ook huidig Frans president Hollande kondigde begin dit

jaar een hele reeks maatregelen aan om de werkloosheid aan te pakken en de groei op lange termijn

veilig te stellen. Zo nam hij initiatief voor de scholing van 500.000 werklozen en kwam hij met het

voorstel een premie toe te kennen aan werkgevers die nieuwe krachten aanwerven (Knack, 2016).

35 40 45 50 55 60 65 70 75

Pe

rce

nta

ge

Jaartal

Belastingvoet

Belastingvoet

Figuur 11 Evolutie marginale belastingvoet

Page 32: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

23

Figuur 12 Werkloosheidsgraad in Franrkijk (Bron: Eigen verwerking data Eurostat)

Figuur 11 geeft een weergave van de werkloosheidsgraad gedurende de laatste 40 jaar. Op de grafiek

is een sterke stijging waarneembaar tussen 1975 en 1985 van circa 3% naar 9%, waarna het de

resterende 30 jaar rond dit niveau bleef schommelen. Het betreft het procentuele aantal werklozen

van de beroepsbevolking.

Daarnaast wordt ook gekeken naar de impact van de inflatie. De inflatie is gebaseerd op de

consumptieprijsindex (CPI), welke de belangrijkste inflatie-indicator is. Er bestaan twee manieren om

deze inflatie te meten. Ten eerste kan men de jaarinflatie voor Frankrijk bepalen door de CPI van

december met de CPI van december van het jaar ervoor te vergelijken. Een tweede mogelijkheid is

om de gemiddelde inflatie te bekijken door het gemiddelde van de twaalf maandelijkse inflatiecijfers

te nemen. Voor dit onderzoek wordt de laatstgenoemde inflatie genomen. De inflatie meet dus de

gemiddelde stijging (of daling in geval van deflatie) van diensten en goederen ten opzichte van het

voorgaande jaar. In deze consumptieprijsindex zit een korf aan goederen en diensten waaraan een

gewicht wordt gegeven (bijvoorbeeld voeding, kleren, benzine, kappersbeurten, ...). Bij een

gelijkblijvend inkomen zal de koopkracht dalen wanneer er sprake is van inflatie. Om deze

koopkracht te garanderen is er echter de spilindex. Deze index stijgt wanneer de goederen en

diensten stijgen. In het geval dat deze spilindex een bepaalde grens overschrijdt, worden de lonen en

sociale uitkeringen automatisch aangepast. Dergelijke index is nog steeds in werking in België. In

Frankrijk werd deze automatische indexering echter reeds in 1983 afgeschaft, dit met het oog op het

beheersen van de toenmalige hoge inflatie.

0

2

4

6

8

10

12

We

rklo

osh

eid

sgra

ad in

%

Jaartal

Werkloosheidsgraad Frankrijk

Werkloosheidsgraad

Page 33: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

24

Figuur 13 Evolutie Inflatie Frankrijk en OESO (Bron: Eigen verwerking data OESO)

Op figuur 12 is te zien dat deze afschaffing van de index een duidelijke impact heeft gehad op de

inflatie in Frankrijk. Sinds 1983 is de inflatie gedaald waarna het de laatste twee decennia rond de 2%

schommelde, wat ook het streefdoel van de ECB is. Daar waar de inflatie in Frankrijk en de OESO zeer

dicht tegen elkaar aanleunden in de beginjaren, daalde de inflatie in 1983 in Frankrijk met ruim 3%

meer dan in de OESO. Voorstanders van een indexafschaffing wijzen op de positieve effecten op de

werkloosheid en de werkgelegenheid, terwijl de tegenstanders vrezen voor een grotere ongelijkheid

omdat de laagste lonen dan ter plaatse zullen blijven trappelen.

Als zesde onafhankelijke variabele wordt er gekeken naar de impact van de economische groei op de

inkomensongelijkheid. Deze variabele meet de toename van de economische activiteit vergeleken

met het jaar voordien. Dit wordt meestal gemeten door de procentuele toename van het bruto

binnenlands product (BBP). Twee soorten economische groei kunnen worden onderscheiden,

namelijk de reële en nominale economische groei. Bij nominale groei van het BBP wordt zowel de

toename van goederen of diensten als de toename in prijs (inflatie) ingecalculeerd. Reële groei

corrigeert echter voor deze inflatie en houdt enkel rekening met de reële stijging van de economie.

Voor dit onderzoek wordt er gekeken naar de reële economische groei aangezien er met de

prijsstijgingen reeds rekening gehouden wordt door de variabele inflatie.

0

2

4

6

8

10

12

14

16

% In

flat

ie

Jaartal

Evolutie Inflatie Frankrijk & OESO

Inflatie Frankrijk

Inflatie OESO

Page 34: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

25

Figuur 14 Economische groei Frankrijk en Oeso (Bron: Eigen verwerking data Worldbank)

Zoals op figuur 13 te zien is, fluctueert de economische groei sterk doorheen de tijd. De groei in

Frankrijk en de OESO kent een gelijkaardige trend. Gedurende de periode 1970 tot en met 2014 zijn

er drie dallen te zien waarbij de economische groei van Frankrijk negatief was. De eerste keer was in

1975, ten gevolge van de oliecrisis waarbij er een olieboycot plaatsvond door de Arabische landen

(-1%). De tweede periode van negatieve economische groei was in 1993 (-0,6%). Toen vond de crisis

van het Europees Monetair Stelsel plaats. Dit orgaan trad in 1979 in werking om een zone van

monetaire stabiliteit te creëren (met stabiele wisselkoersen). De wisselkoersen waren allen

gekoppeld aan de Duitse Mark. Ten gevolge van de eenmaking van Oost- en West-Duitsland kwam er

een expansief budgettair beleid en een inkrimpend monetair beleid waardoor de rente drastisch

steeg met 3%. Deze stijging maakte de situatie in de andere landen nog slechter doordat deze

weerhouden waren om corrigerende maatregelen te nemen. Als gevolg daarvan speculeerden

analisten dat deze landen hun steun voor een wisselkoerskoppeling ten aanzien van de Duitse Mark

zouden herzien. Na het Verenigd Koninkrijk en Italië werd Frankrijk getroffen door speculatieve

aanvallen. Ondanks pogingen van de Franse en Duitse centrale bank door het opkopen van Franse

Franken en het verkopen van Duitse Marken werd de Frank toch geraakt doordat de speculanten

wisten dat de Fransen hun interestvoeten moesten verlagen om de economie te stimuleren en de

werkloosheid te verlagen. Frankrijk kwam bijgevolg in een valutacrisis terecht die leidde tot

negatieve economische groei (Ngo & Ramirez, 2016). Het derde en laatste moment van negatieve

economische groei gedurende onze onderzoeksperiode was tijdens de recente financiële crisis. Dit

had de grootste (negatieve) impact op de economische groei (-3%) en zelfs de gemiddelde

-4

-2

0

2

4

6

% G

roe

i BB

P

Jaartal

Economische groei Frankrijk en OESO

Economische groei Frankrijk Economische groei OESO

Page 35: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

26

economische groei van de OESO was toen negatief (-3,5%). Ook meer recent zijn er de

terreuraanslagen die wegen op de Franse groei (KBC, 2016). In de economische kost hiervan zijn de

waarde van de verloren levens, vernielde eigendommen, dalende inkomsten uit toerisme, ...

opgenomen. Daarnaast wordt een daling van het consumentenvertrouwen gevreesd, wat mogelijk

de heropleving kan hypothekeren.

Beschrijvende statistiek

Aan de hand van de statistieken van de opgenomen variabelen kan er een beeld gevormd worden

van deze variabelen doorheen de onderzoeksperiode.

Aantal

observaties Minimum Maximum Gemiddelde

Gini 39 0,276 0,317 0,288

Ratio Minimumloon 39 0,34 0,50 0,43

Werkloosheidsgraad 38 3,30 10,30 7,79

Inflatie 39 0,09 13,61 4,61

Economische groei 39 -2,94 4,73 2,07

Belastingvoet 39 40 70,2 54,76

Tabel 3 Beschrijvende statistieken

Zoals in tabel 3 te zien is bedroeg de Gini-coëfficiënt die de inkomensongelijkheid weergeeft

gemiddeld gezien 0,288. Op het moment met de grootste ongelijkheid bedroeg deze 0,317 &

wanneer de inkomens het meest gelijk verdeeld waren was er een Gini-coëfficiënt van 0,276.

De ratio van het reële minimumloon ten opzichte van het reële gemiddelde loon steeg continu. De

minimum- en maximumwaarde reflecteren bijgevolg respectievelijk het begin- en eindjaar. De Franse

werkloosheidsgraad schommelde tussen 3,30% en 10,30%. De inflatie die in de beginjaren nog vrij

hoog was kende in 1980 zijn piek met 13,61% waarna het in 2009 zijn laagste niveau van 0,09% liet

optekenen. Gemiddeld gezien was er een inflatie van 4,61% gedurende deze 39 jaar. Ook de

economische groei kende heel wat fluctuaties. De Franse economie kende gemiddeld een groei van

2,07%.

Page 36: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

27

4. Methodologie

De verzamelde data wordt geanalyseerd met het statische programma SPSS. Om de hypothese te

onderzoeken worden zes modellen geconstrueerd. De verklarende variabelen worden opgesplitst.

Vooreerst wordt de impact van de politieke richting op de Gini-coëfficiënt onderzocht. Dit wordt

aanvankelijk apart getest omdat de andere variabelen (vooral het minimumloon en de marginale

belastingvoet) deels gestuurd worden door het beleid van deze politieke partijen. Aan de hand van

een lineaire regressie wordt onderzocht welke impact de politieke richting van de regerende

president heeft en of deze impact significant is. Zoals reeds gezegd wordt dit getest aan de hand van

twee dummyvariabelen (voor centrumpartij en centrumrechts). Hun respectievelijke beta’s geven de

additionele inkomensongelijkheid weer tegenover een linkse president.

De regressie neemt de volgende vorm aan:

(1)

Hierbij staat Y voor de afhankelijke continue variabele namelijk de Gini-coëfficiënt. en zijn de

verklarende variabelen. In dit geval wordt er gekozen om de dummies van centrum en centrumrechts

op te nemen in de regressie. Hun respectievelijke beta’s geven hun bijkomende impact weer op de

Gini-coëfficiënt. Wanneer bijvoorbeeld 0,05 bedraagt zal de Gini-coëfficiënt met 0,05 toenemen

(en dus ook de inkomensongelijkheid toenemen) wanneer de president uit een centrumrechtse partij

komt, dan wanneer hij uit een linkse komt.

De tweede manier om deze hypothese te testen is aan de hand van de onafhankelijke variabelen die

rechtstreeks gelinkt kunnen worden aan het gevoerde politieke beleid, namelijk de ratio van het

minimumloon ten opzichte van het gemiddelde loon en de marginale belastingvoet op de hoogste

inkomstenschijf. Ook de invloed van deze variabelen op de Gini-coëfficiënt wordt aan de hand van

een meervoudige lineaire regressie gecontroleerd. De vergelijking zal er in dit geval licht gewijzigd

uitzien:

(2)

Hierbij staan en en hun bijhorende Beta’s respectievelijk voor de impact van de ratio van het

minimumloon en de belastingvoet.

Page 37: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

28

Het derde model dat geschat wordt combineert de eerste twee modellen. Zowel de beide

dummyvariabelen met betrekking tot de politieke richting als de endogene variabelen worden in het

model opgenomen:

(3)

Vervolgens wordt de impact van de overige onafhankelijke variabelen op de inkomensongelijkheid

onderzocht. Dit model omvat de exogene variabelen inflatie, economische groei en de

werkloosheidsgraad. Deze variabelen worden in de regressie respectievelijk weergegeven door ,

en .

(4)

In het vijfde model worden alle variabelen – met uitzondering van de dummies – opgenomen om hun

invloed op de Gini-coëfficiënt na te gaan:

(5)

Tot slot wordt nog een laatste model geschat waarin alle variabelen, inclusief de dummyvariabelen

met betrekking tot de politieke richting van de regerende president zijn opgenomen.

(6)

Voor elk van deze zes modellen wordt ook de impact van de verandering in de verklarende

variabelen nagegaan op de verandering in de Gini-coëfficiënt alsook de uitgestelde impact van de

onafhankelijke variabelen op deze Gini-coëfficiënt (via vertraagden).

Voordat er gebruik gemaakt kan worden van een meervoudige lineaire regressie dienen er nog

verschillende aannames getest te worden. De eerste assumptie stelt logischerwijze dat de

regressievergelijking in de populatie in werkelijkheid lineair is. Daarnaast moeten de errortermen

normaal verdeeld zijn met gemiddelde 0 en een constante spreiding hebben (homoscedasticiteit).

Ten derde moet er onafhankelijkheid zijn van de errortermen. De waarden die aanneemt zijn dus

onafhankelijk van elkaar. Vervolgens wordt er getest of de aanwezige onafhankelijke variabelen niet

sterk gecorreleerd zijn. Indien dit wel het geval is, is er sprake van multicollineariteit. Tot slot wordt

er ook gekeken naar de aanwezigheid van outliers. Dit zijn extreme waarden die voor vertekende

resultaten kunnen zorgen.

Page 38: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

29

5. Resultaten

5.1. Assumpties Om de validiteit van de resultaten te garanderen worden de assumpties uit sectie 4 getest voor het

eerste model. Aangezien de verklarende variabelen hierbij twee dummyvariabelen zijn – Politieke

richting centrum & Politieke richting centrumrechts – kan er van een lineair verband worden

uitgegaan.

Om na te gaan of het gehele regressiemodel een significante portie van de variantie verklaart, wordt

gebruik gemaakt van de zogenaamde modeltoets (F-toets). Deze toets kent volgende hypothesen:

waarbij R² weergeeft hoeveel procent van de variantie van de Gini-coëfficiënt er verklaart wordt door

de dummyvariabelen met betrekking tot de politieke richting van de president die in de regressie

opgenomen zijn. In dit geval bedraagt de F-toets 16,803 met een significantiewaarde van 0,000

(=significant). Bijgevolg dient de nulhypothese verworpen te worden waardoor we kunnen stellen dat

het regressiemodel significant bijdraagt tot de verklaring van de Gini-coëfficiënt.

Voor het tweede model wordt gebruik gemaakt van concretere variabelen waarbij de hand van het

politieke beleid zichtbaar is. Ook dit model – met de variabelen belastingvoet en ratio van het

minimumloon/gemiddeld loon – wordt getest op de verschillende assumpties om zo betrouwbare

resultaten te kunnen garanderen.

Omdat de twee verklarende variabelen in dit model beiden continue variabelen zijn, dient getest te

worden of er sprake is van een normale verdeling van deze variabelen. Wanneer we de

frequentieverdeling van de variabelen plotten op een histogram samen met hun statistieken, zien we

dat de ratio van het minimumloon en de belastingvoet normaal verdeeld zijn. Geen van beide

variabelen overschrijdt tevens de kritische scheefheidsgrens van 114.

14

Zie bijlage 5

Page 39: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

30

Om de afhankelijke variabele (Gini-coëfficiënt) te testen op een normaalverdeling wordt op dezelfde

manier gehandeld. De Kolmogorov-Smirnovtoets geeft aan dat deze variabele normaal verdeeld is.

Met een scheefheid van 0,911 is er ook bij deze variabele geen sprake van scheefheid (<1). Dat blijkt

ook grafisch uit het normaliteitsplot.

Wanneer we naar de spreidingsdiagrammen kijken van de variabelen, kunnen we zien dat er voor de

variabele van de ratio van het minimumloon mogelijks een U-vormig verband bestaat met de Gini-

coëfficiënt15. Dit zou er op duiden dat een stijging van het minimumloon ten opzichte van het

gemiddelde loon tot op een bepaald punt positief is voor de inkomensverdeling. Vanaf een bepaald

niveau zou het vervolgens leiden tot een grotere inkomensongelijkheid. Om dit te testen wordt een

regressie opgesteld met zowel de ratio van het minimumloon als de gekwadrateerde waarden

hiervan als onafhankelijke variabele. Deze vergelijking neemt dus volgende vorm aan:

Voor b en c bekomen we respectievelijk de waarden -3,041 en 3,49 (beiden significant16). De

positieve waarde van c wijst erop dat er een U-vormig verband is en er dus een minimum is. Om dit

minimum te bepalen stellen we de eerste afgeleide van deze functie gelijk aan 0.

15

Zie bijlage 6 16

Zie bijlage 7

Figuur 15 Normaliteitsplot Gini-coëfficiënt

Page 40: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

31

Wanneer we deze vergelijking uitwerken bekomen we als minimum 0,43567. Dit is het punt tot waar

het niveau van de ratio een positieve impact heeft op de verdeling van de inkomens. Een hogere

ratio dan dit niveau zal leiden tot meer inkomensongelijkheid. Het kwadraat van deze variabele zal

dus opgenomen worden in de regressies als verklarende variabele en krijgt de benaming ‘SQR Ratio

Minimumloon’. Het verband tussen deze ratio van het minimumloon ten opzichte van het

gemiddelde loon en de Gini-coëfficiënt wordt weergegeven op figuur 16.

Figuur 16 Verband Gini-coëfficiënt & Minimumloon

Daarnaast wordt het model getest op homoscedasticteit. Dit betekent dat de variantie van de

residuen onafhankelijk is van de onafhankelijke variabele. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de

White test. Bij SPSS kan er echter niet expliciet getest worden voor deze White test. Om toch te

kunnen nagaan of er geen sprake is van heteroskedasticiteit, wordt eerst de gewenste lineaire

regressie uitgevoerd met de Gini-coëfficiënt als afhankelijke variabele. De (ongestandaardiseerde)

residuen worden vervolgens opgeslaan en gekwadrateerd. Ook de (ongestandaardiseerde)

voorspelde waarden worden opgeslaan en tevens gekwadrateerd. Hierna wordt de regressie

opnieuw uitgevoerd maar nu met de gekwadrateerde residuen als afhankelijke variabele. De

voorspelde waarden op zich én hun gekwadrateerde waarden zijn nu de verklarende variabelen.

Page 41: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

32

De hypothesen die hierbij horen zijn de volgende:

De F-waarde die deze regressie oplevert heeft een waarde 0,067 met een significantie van 0,935

(>0,05)17. Bijgevolg wordt de nulhypothese aanvaard en is er voor model 2 ook aan de assumptie van

homoscedasticiteit voldaan.

Vervolgens wordt er nagegaan hoe sterk de samenhang is tussen de verschillende voorspellers

(onafhankelijke variabelen). Wanneer deze variabelen sterk samenhangen is er sprake van

multicollineariteit. Als gevolg van multicollineariteit is het moeilijker om de regressiecoëfficiënten

correct te kunnen schatten. Dit wordt uitgedrukt door de standaardafwijking die groter wordt. Er is

altijd wel enige vorm van samenhang tussen verschillende verklarende variabelen, al is het maar

louter op basis van toeval. Om na te gaan hoe erg deze multicollineariteit is, kijken we naar de

Variance Inflation Factor (VIF) (of de tolerance18). Deze VIF drukt uit met welke factor de varianties

van de andere voorspellers toenemen door opname van de betreffende voorspeller in je model.

VIF Tolerance

SQR Ratio Minimumloon 3,474 0,288 Belastingvoet 3,474 0,288

Tabel 4 Multicollineariteit

Zoals uit tabel 4 blijkt is er in dit model geen sprake van multicollineariteit. De VIF- en

tolerancewaarden zijn respectievelijk niet groter/kleiner dan 10 en 0,1. De opgenomen variabelen

zijn dus niet te sterk gecorreleerd zodat we betrouwbare coëfficiënten verkrijgen.

Tot slot wordt er gecontroleerd of er outliers aanwezig zijn. In bijlage 9 is te zien hoe de boven- en

ondergrens voor deze uitschieters berekend worden. Als multiplicator van de range tussen het eerste

en derde kwartiel wordt de waarde 2,2 gebruikt, zodat geen data uit de normale verdeling als outlier

aanzien zou worden. Dit is wel het geval bij andere multiplicatoren die historisch gebruikt werden

(zoals 1,5)(Tukey, 2012). In tabel 5 is te zien dat van alle variabelen geen enkele uiterste waarde

buiten deze boven- of ondergrenzen ligt.

17

Zie bijlage 8 18

De 'tolerance' is net als de VIF een middel om multicollineariteit te meten. De tolerantie is simpelweg 1/VIF.

Page 42: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

33

Kritische grenzen Feitelijke extreme waarden

SQR Ratio Minimumloon

Bovengrens 0,33706 0,25

Ondergrens 0,05194 0,1156

Belastingvoet

Bovengrens 86,202 70,20

Ondergrens 21,888 40

Tabel 5 Outliers

Vervolgens wordt ook voor de overige vier modellen gecontroleerd of aan alle assumpties voldaan

wordt. Dit wordt weergegeven in een samenvattende tabel.

Assumptie

(1) (2) (3) (4) (5) (6)

Normaalverdeling

OK OK OK Neen Neen Neen

Spreidingsdiagram

OK OK OK Niet OK Niet OK Niet OK

Homoscedasticiteit

Ja Ja Ja Ja Ja Ja

Multicollineariteit

Neen Neen Ja Neen Neen Ja

Outliers

Neen Neen Neen Neen Neen Neen

Tabel 6 Samenvattende tabel assumpties

Er zijn enkele assumpties waaraan niet voldaan wordt in bepaalde modellen. Zoals verwacht is er

sprake van multicollineariteit wanneer de dummyvariabelen met betrekking tot de politieke richting

van de president samen worden opgenomen met de endogene variabelen.

Daarnaast is de variabele inflatie – die zowel in model 4, 5 als 6 is opgenomen – niet normaal

verdeeld. Deze variabele is scheef verdeeld, meer bepaald rechtsscheef. Het is de enige

onafhankelijke variabele die de kritische scheefheidsgrens van 1 overschrijdt. Om er voor te zorgen

dat alle variabelen een normale verdeling hebben, wordt de variabele inflatie getransformeerd. Aan

de hand van een logaritmische transformatie zullen de verschillen van de logaritme veel kleiner zijn

dan voordien. De hoge uitschieters die kenmerkend zijn voor een rechts scheve verdeling worden er

door de logaritmische transformatie beter bijgetrokken. Een logtransformatie kan echter enkel

uitgevoerd worden wanneer alle waarden positief zijn, wat gedurende de hele periode het geval is

voor de variabele inflatie. Na het uitvoeren van de transformatie heeft deze nieuwe variabele een

scheefheid van -0,69. Deze waarde ligt onder de kritische grens, waardoor we nu wel met een

Page 43: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

34

normaalverdeelde variabele te maken hebben. Met deze getransformeerde variabele is aan alle

assumpties voldaan (met uitzondering van de multicollineariteit in model 3 en 6).

Daarnaast is op het spreidingsdiagram van de variabele economische groei te zien dat er ook hier

mogelijks een kwadratisch verband bestaat19. Dit wordt op dezelfde manier nagegaan als bij de

variabele ‘Ratio Minimumloon’, maar hier wordt er geen kwadratisch verband gevonden.

De uitgevoerde testen om de verschillende assumpties na te gaan voor de modellen 3 tot en met 6

worden weergegeven in respectievelijk bijlage 10, 11, 12 en 13.

19

Zie bijlage X

Page 44: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

35

5.2. Modellen Nadat alle assumpties nagetrokken en voldaan zijn, kan de meervoudige lineaire regressie uitgevoerd

worden. Hierbij wordt gezocht naar de best passende regressielijn. Dit is de lijn waarvoor de som van

de gekwadrateerde residuen zo klein mogelijk is. Belangrijk is om te kijken of het geschatte model als

geheel significant voorspellend vermogen heeft. Hiervoor wordt gekeken naar de F waarde bij de

ANOVA. De volgende hypothesen met betrekking tot de bruikbaarheid van het model worden

gevormd:

Om vervolgens de voorspellende kracht na te gaan wordt er gekeken naar R². Voor model 1 bedraagt

deze 0,483. 48,3% van de variantie in de Gini-coëfficiënt wordt dus verklaard door deze twee

onafhankelijke variabelen. Er zijn echter zoveel factoren van buitenaf die een impact hebben op de

inkomensongelijkheid (en die niet gelinkt zijn aan de politieke richting van de president) dat het

onmogelijk is om de totale variantie hiervan te kunnen verklaren. Tabel 7 geeft voor de zes modellen

hun respectievelijke F- en R² waarde.

(1) (2) (3) (4) (5) (6)

F waarde

16,803*** 7,331*** 9,461*** 8,575*** 7,426*** 5,973***

48,3% 28,9% 52,7% 43,1% 53,7% 58,2%

Tabel 7 Verklarende kracht regressiemodellen

Alle modellen hebben dus enig significant vermogen. Merk op dat in model 4, 5 en 6 nu reeds de

LogInflatie is opgenomen als variabele.

Het eerste model geeft de impact van de politieke richting van de regerende president weer. Bij het

uitvoeren van dit model komen we tot de volgende regressievergelijking:

(1)

De verwachting dat de Gini-coëfficiënt het laagst is wanneer de regerende president uit een linkse

partij komt wordt bevestigd. Opvallend is wel dat de inkomensongelijkheid meer toeneemt wanneer

de president uit een centrumpartij aan de macht is dan wanneer het beleid door een centrumrechtse

Page 45: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

36

president gevoerd wordt. De Gini-coëfficiënt ligt gemiddeld 0,021 lager wanneer een linkse president

ten opzichte van een president uit een centrumpartij regeert, wat toch een aanzienlijk verschil is.

Het tweede model omvat de (getransformeerde) ratio van het (reële) minimumloon ten opzichte van

het gemiddelde loon en de belastingvoet als verklarende variabelen. Hun impact wordt weergegeven

in vergelijking (2):

(2)

Ook in het tweede model zijn beide variabelen significant. Zoals in sectie 5.1 reeds berekend werd,

ligt het kantelpunt van het minimumloon ten opzichte van het gemiddelde loon op 0,43567.

Wanneer de ratio kleiner is dan dit niveau, zal een stijging van de ratio leiden tot een gelijkere

verdeling van de inkomens. Wanneer de ratio echter te hoog wordt en dit niveau overschrijdt, zal dit

de inkomensongelijkheid vergroten. Daarnaast zal de inkomensongelijkheid dalen wanneer een

hogere marginale belastingvoet voor de hoogste inkomstenschijf gehanteerd wordt. Wanneer deze

belastingvoet bijvoorbeeld 55% in plaats van 45% bedraagt, zal dit de Gini-coëfficiënt bijkomend met

0,01 laten dalen. Door de hoogste inkomens hoger te belasten zal men tot een gelijkere verdeling

van de inkomens komen.

Aan de hand van onder andere deze twee instrumenten kan de overheid haar beleid dus afstemmen

om de inkomensongelijkheid te corrigeren.

Het derde model combineert de onafhankelijke variabelen uit model 1 en 2. Zoals reeds aangehaald

in sectie 5.1 zijn deze resultaten moeilijk te interpreteren door de aanwezigheid van

multicollineariteit. Aangezien het minimumloon en de belastingvoet endogeen zijn aan het politieke

beleid is het bijgevolg ook niet verwonderlijk dat er een sterke correlatie bestaat met de politieke

richting van de regerende president. Zo zien we in de correlaties tussen ‘Politieke richting

centrumrechts’ en de endogene variabelen een sterke correlatie. De centrumrechtse partijen zullen

het meest beschermend zijn tegenover de rijkeren in de (Franse) samenleving wat resulteert in een

significante negatieve correlatie met onder andere de marginale belastingvoet voor de hoogste

inkomsten (-0,798**). Vergelijking (3a) geeft het model weer:

(3a)

Page 46: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

37

Enkel de variabele ‘Politieke richting centrum’ is in dit model significant, maar zoals reeds gezegd

kunnen deze resultaten niet correct geïnterpreteerd worden door de aanwezige multicollineariteit.

Wanneer we uit deze regressie de variabele met betrekking tot het minimumloon weglaten – dit is

de enige variabele die de kritische VIF-grens van 10 overschrijdt – bekomen we een model dat nog

steeds 52,4% van de variantie van de Gini-coëfficiënt verklaart.

(3b)

Deze resultaten zijn op hun beurt wel betrouwbaar en geven dezelfde verbanden weer als in model 1

en 2. De politieke richting centrum en de marginale belastingvoet zijn respectievelijk significant met

99% en 90% betrouwbaarheid. De bijkomende ongelijkheid wanneer een centrumrechtse president

regeert is nu echter niet meer significant (i.t.t. model 1)

Naast deze politiek gelinkte variabelen worden in model 4 de overige variabelen opgenomen. Hierbij

wordt nagegaan welke impact deze exogene variabele hebben op de Gini-coëfficiënt.

(4)

Deze drie exogene variabelen verklaren 43,1% van de variantie van de Gini-coëfficiënt. Opvallend in

dit model is dat een stijgende werkloosheidsgraad een significant negatieve invloed heeft op de

inkomensongelijkheid. Dus, hoe hoger de werkloosheidsgraad hoe lager de inkomensongelijkheid. De

inflatie en economische groei blijken geen impact te hebben op de Gini-coëfficiënt.

Model 5 omvat alle onafhankelijke variabelen met uitzondering van de twee dummyvariabelen die

rechtstreeks de impact van de politieke richting van de huidige president nagaan. Dit is het model

met de grootste verklarende kracht (en dat correct interpreteerbaar is), samen met model 3b

namelijk 52,4%.

(5)

Dit model is een combinatie van model 2 en model 4. De negatieve invloed van de

werkloosheidsgraad en de belastingvoet is ook hier significant (respectievelijk met 95% en 90%

Page 47: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

38

betrouwbaarheid). In tegenstelling tot in model 2 is de ratio van het minimumloon hier niet langer

significant.

Tot slot worden ook de dummies met betrekking tot de politieke richting toegevoegd aan het model.

Zoals reeds aangehaald werd is het moeilijk deze regressiecoëfficiënten te interpreteren aangezien

de toevoegingen van deze dummies leidt tot multicollineariteit.

(6)

Hieronder wordt een samenvattende tabel met de resultaten van alle modellen weergegeven. De

significante variabelen staan in het vet aangeduid samen met hun significantieniveau20.

Verklarende

variabele

(1) (2) (3a)

(3b) (4) (5) (6)

Intercept

0,281*** 0,40*** 0,288*** 0,307*** 0,323*** 0,36*** 0,32***

Beta’s

Politieke richting centrum

0,021*** 0,024***

0,021*** 0,011

Politieke richting centrumrechts

0,006** -0,001 0,001 0,003

SQR Ratio Minimumloon

-0,265*** 0,062 -0,051 0,009

Belastingvoet

-0,001*** -0,0003 -0,00043* -0,001* -0,001

LogInflatie

-0,002 0,008 0,008

Economische groei

-0,001 -0,001 -0,001

Werkloosheids-

graad

-0,004*** -0,003** -0,002

Tabel 8 Samenvattende tabel modellen

20

*** = 99% betrouwbaarheid ** = 95% betrouwbaarheid * = 90% betrouwbaarheid

Page 48: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

39

Zoals verwacht hebben de dummy variabelen uit model 1 beiden een positieve coëfficiënt. Dit duidt

op een additionele Gini-coëfficiënt en dus een bijkomende ongelijkheid wanneer de president uit één

van beide partijen komt dan wanneer een linkse president regeert. Vanuit hun socialistische

partijoriëntatie kan er vermoed worden dat linkse partijen het opnemen voor diegenen die getroffen

worden door een ongelijke verdeling van de inkomens en er tijdens hun regeerperiodes dus een

gelijkere verdeling van de inkomens merkbaar is. Dit is reeds een eerste indicatie dat de

nulhypothese verworpen kan worden.

In model 2 is het kwadratisch verband tussen de ratio van het minimumloon en de Gini-coëfficiënt

significant. Tot 0,436 zal deze ratio leiden tot een gelijkere verdeling van de inkomens, erna zorgt het

voor een grotere ongelijkheid. Wanneer we naar de data kijken zien we dat de ratio deze grens vanaf

1996 tot en met 2012 overschrijdt. Gedurende deze 17 jaar heeft de stijging van het reële

minimumloon ten opzichte van het reële gemiddelde loon dus een negatieve impact gehad. Dit

kwadratisch verband kan verklaard worden door het feit dat de personen uit de onderste decielen

van de inkomensverdeling die leven van een minimumloon bij een stijging van de ratio dichter bij het

niveau van het gemiddelde loon zullen komen. De daling van de inkomensongelijkheid zal danook

vooral het gevolg zijn van een gelijkere verdeling in de onderste helft. Vanaf een bepaald punt

(0,426) zal de inkomensongelijkheid echter toenemen wanneer de ratio van het minimumloon

verhoogt. Deze op het eerste zicht onverwachte impact kan verklaard worden vanuit de loonkosten.

De loonkosten spelen bij laaggeschoolden een belangrijkere rol voor het creëren van jobs dan bij

hooggeschoolden. Bij een verhoging van het minimumloon tot boven dit niveau zullen bedrijven

geen laaggeschoolden meer in dienst nemen omdat het minimumloon en de totale loonkosten te

hoog zijn in verhouding tot hun productiviteit. Dit zou dus tot inefficiënties leiden (Knack, 2012).

Vervolgens heeft de marginale belastingvoet op de hoogste inkomstenschijf een significante impact

op de Gini-coëfficiënt in alle (bruikbare) modellen. Hoe hoger men de hoogste inkomsten zal

belasten, hoe gelijker de totale inkomens verdeeld zullen zijn. Dit is in het licht van de progressieve

inkomstenbelasting die Frankrijk hanteert. Eerder werd al nagegaan of het verhogen van het tarief

voor de topinkomsten ervoor zou zorgen of dit leidt tot een grotere ongelijkheid. Gale, Kearney en

Orszag (2015) onderzochten of ze de beleidmakers in de Verenigde Staten een antwoord konden

bieden op hoe ze de hoge inkomensongelijkheid konden corrigeren. Ze vonden een negatief verband

tussen de hoogte van dit hoogste tarief en de inkomensongelijkheid. Ze stellen echter dat een

aanzienlijke verhoging van het topinkomstenbelastingstarief maar tot een bescheiden daling van de

ongelijkheid leidt. Deze beperkte invloed wordt ook in dit onderzoek gevonden.

Page 49: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

40

Tot slot is er de werkloosheidsgraad die in model 4 en 5 significant bevonden wordt. Dit onverwachte

effect wordt ook niet gesteund door de literatuur. González en Menendez (2000) vonden in een

studie voor Argentinië dat een stijgende werkloosheidsgraad geen gelijkmakend effect heeft op de

inkomensongelijkheid. Naast de werkloosheidsgraad blijken de exogene variabelen inflatie en

economische groei geen significante invloed te hebben op de inkomensongelijkheid.

Verandering in de variabelen

Naast deze modellen wordt er ook gekeken naar de verandering in de variabelen. Voor alle

bovenstaande modellen wordt nagegaan of de verandering in de onafhankelijke variabelen de

verandering in de Gini-coëfficiënt kan verklaren.

Wanneer we deze zes regressies uitvoeren, blijkt echter dat geen enkel model enige significante

voorspellende kracht bezit met betrekking tot de verandering in de Gini-coëfficiënt (p > 0,05)21.

Vertraagden

Tot slot wordt er onderzocht of de verklarende variabelen in de verschillende modellen geen

vertraagde impact hebben op de inkomensongelijkheid. Het is mogelijk dat de invloed van bepaalde

parameters pas na verloop van tijd merkbaar wordt. Hiervoor worden de variabelen met één jaar

vertraagd om zo hun impact op de Gini-coëfficiënt na te gaan en worden genoteerd met het

voorzetsel “lag”. De regressies worden op dezelfde manier uitgevoerd als bij de eerdere modellen.

De resultaten van deze dynamische regressiemodellen worden hieronder besproken.

(1’)

De resultaten van model 1’ liggen logischerwijze in lijn met deze uit model 1 aangezien de dummy

variabelen gedurende een opeenvolgende periode (regeerperiode) dezelfde waarde aanhoudt. Beide

vertraagde dummy variabelen zijn significant. De kleine verschillen in de coëfficiënten zijn te wijten

aan het moment waarop er een nieuwe president in functie treedt.

(2’)

Beide vertraagden in model 2’ zijn significant. In dit model heeft de vertraagde van de marginale

belastingsvoet van de hoogste inkomstenschijf dezelfde impact op de Gini-coëfficiënt als deze

21

Zie bijlage 14

Page 50: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

41

belastingvoet in hetzelfde jaar. De invloed van de ratio van het minimumloon ten opzichte van het

gemiddelde loon is echter verzwakt.

(3a’)

Net als bij model 3a is er logischerwijze ook hier sprake van multicollineariteit, aangezien alle vier de

variabelen die sterk samenhangen op hetzelfde moment gemeten worden (vertraging van één jaar).

Hierdoor is het moeilijk de coëfficiënten van de vertraagden correct te interpreteren.

(3b’)

Wanneer we de vertraagde van het minimumloon opnieuw uit het model halen en tot model 3b’

komen, zien we dat ook deze resultaten in dezelfde lijn liggen als de resultaten van de niet-

vertraagde variabelen. Net als in model 3b is de vertraagde van de politieke richting centrum

significant met 99% betrouwbaarheid. De vertraagde van de marginale belastingvoet is hier echter

niet meer significant.

(4’)

Ook de exogene variabelen worden in een dynamisch regressiemodel opnieuw geschat. Dit leidt tot

vergelijking 4’. Opvallend hierbij is dat de vertraagde van de LogInflatie hier nu wel een significant

effect heeft. De inflatie uit jaar t-1 heeft nu een negatieve invloed op de Gini-coëfficiënt in jaar t. Een

mogelijke verklaring hiervoor is dat de Franse bevolking zijn gedrag zal veranderen wanneer ze

bijvoorbeeld merken dat er hoge inflatie heerst en besluiten om niet langer geld contant bij te

houden maar eerder te gaan consumeren. Het zijn voornamelijk de onderste inkomensdecielen die

contant geld bijhouden in tegenstelling tot de bovenste inkomensdecielen die meer financiële vaste

activa hebben.

(5’)

Page 51: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

42

In model 5’ met de vertraagden van zowel de endogene als de exogene variabelen blijkt enkel de

vertraagde van de werkloosheidsgraad nog een significante impact te hebben op de

inkomensongelijkheid in jaar t.

(6’)

Net als in model 6 hebben we hier opnieuw te maken met multicollineariteit waardoor de

coëfficiënten van de verklarende variabelen niet correct kunnen worden ingeschat.

Verklarende

variabele

(1) (2) (3a)

(3b) (4) (5) (6)

43% 27,4% 50,7% 48,3% 44,5% 49,2% 55,8%

Intercept

0,281*** 0,395*** 0,253*** 0,306*** 0,327*** 0,338*** 0,267***

Beta’s

Lag Politieke richting centrum

0,018*** 0,027***

0,020*** 0,017*

Lag Politieke richting

centrumrechts

0,007** -0,002 0,001 -0,000434

Lag SQR Ratio Minimumloon

-0,243*** 0,165 0,007 0,164

Lag Belastingvoet

-0,001*** 0,000 -0,000405 -0,000331 0,000

Lag LogInflatie

-0,009** -0,003 -0,002

Lag Economische groei

-0,001 -0,001 -0,001

Lag

Werkloosheids- graad

-0,004*** -0,004*** -0,002

Tabel 9 Samenvattende tabel dynamische regressiemodellen

Page 52: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

43

6. Conclusie Dit onderzoek draagt op verschillende vlakken bij tot de bestaande kennis omtrent de impact van het

politieke beleid op de inkomensongelijkheid. Hiervoor werden verschillende modellen opgesteld met

verschillende verklarende variabelen. Reeds aan de hand van het eerste model kan er voor Frankrijk

geconcludeerd worden dat er een additionele inkomensongelijkheid is – die zich vertaalt in een

hogere Gini-coëfficiënt – wanneer de president uit een centrum of centrumrechtse partij komt dan

uit een linkse partij. De (linkse) president kan dit bij eventuele volgende verkiezingen gebruiken om

zijn potentiële kiezers uit de onderste inkomensdecielen een incentive te geven om op hem te

stemmen. Hoewel dit op voorhand verwacht werd, is het toch opvallend dat de bijkomende

inkomensongelijkheid groter (en significanter) is wanneer een centrumpresident regeert dan

wanneer de president afkomstig is uit een centrumrechtse partij. Bijgevolg kunnen we niet stellen

dat hoe rechtser de president is, hoe ongelijker de inkomens verdeeld zullen zijn.

Hiernaast blijkt ook dat vooral de variabelen die rechtstreeks gelinkt kunnen worden aan het

politieke beleid een impact hebben op de inkomensongelijkheid in Frankrijk. Als eerste blijkt dat een

stijging van het reële minimumloon ten opzichte van het reële gemiddelde loon slechts tot op een

bepaalde hoogte zal leiden tot een grotere gelijkheid van de inkomensverdeling. Vooral de onderste

inkomensdecielen zullen hun loon het meest zien stijgen. Wanneer dit minimumloon echter te hoog

wordt ten aanzien van het gemiddelde loon zullen werkgevers niet langer bereid zijn om

laaggeschoolden zoveel te betalen terwijl dit niet verantwoord wordt door de toegevoegde waarde

die deze leveren (Knack, 2012).

De tweede convergerende kracht komt van de marginale belastingvoet (van de hoogste inkomsten).

Net als het minimumloon is dit een parameter die door het politieke beleid rechtstreeks gebruikt kan

worden om te corrigeren voor inkomensongelijkheid. Het verwachte verband tussen deze marginale

belastingvoet en de Gini-coëfficiënt wordt door dit onderzoek ook empirisch bevonden. Het

herverdelende effect van belastingen leidt dus tot een lagere Gini-coëfficiënt.

De effecten van deze twee endogene variabelen op de inkomensongelijkheid kunnen door de Franse

beleidsmakers gebruikt worden wanneer zij streven naar een gelijkere verdeling van de inkomens.

Van de exogene variabelen blijken de economische groei en de inflatie de inkomensongelijkheid niet

(significant) te beïnvloeden. Het opvallendste resultaat in dit onderzoek is de werkloosheidsgraad.

Een stijging hiervan blijkt te resulteren in een gelijkere verdeling van de inkomens.

Page 53: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

44

Voor de onderzochte periode in deze masterproef kan er slechts een onderscheid gemaakt worden

tussen drie verschillende partijen. Bijkomstig onderzoek zou dus meer verschillende partijen kunnen

opnemen om na te gaan in welk geval de inkomensongelijkheid het grootst is. Daarnaast zou een

grotere dataset tot consistentere resultaten leiden aangezien in dit onderzoek slechts vier

regeerperiodes werden opgenomen over in totaal 39 jaar, ten gevolge van de gelimiteerde

aanwezigheid van de nodige data. De resultaten kunnen ook (licht) beïnvloed zijn door de

interpolatietechniek die gebruikt werd voor de Gini-coëfficiënt te bepalen voor de periode 1974 tot

en met 1995. Een complete dataset zal dus nauwkeurigere resultaten opleveren.

Daarnaast kan er nog gelijkaardig onderzoek verricht worden in functie van de afhankelijke variabele.

Voor dit onderzoek werd de Gini-coëfficiënt gebruikt omdat deze de hele inkomensverdeling omvat,

maar de impact van de verschillende parameters op bijvoorbeeld de P90/P10 ratio zou tevens

onderzocht kunnen worden om na te gaan of deze in lijn liggen van dit onderzoek.

Deze conclusies kunnen echter niet zomaar veralgemeend worden voor andere landen. Men moet

rekening houden met de Franse identiteit: dit onderzoek werd ten eerste gevoerd voor een

ontwikkeld land. Daarnaast is Frankrijk een republiek waar een president aan het hoofd staat.

Bijgevolg kan het politieke beleid verschillend zijn in vergelijking met een ander land. Als derde

aandachtspunt mag men ook het unieke karakter van de onderzochte variabelen niet vergeten. Zo is

er bijvoorbeeld niet in elk land sprake van een progressief belastingssysteem. Wanneer men de

resultaten dus voor andere landen wenst te veralgemenen, moet men zich van deze mogelijke

verschillen bewust zijn.

Page 54: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

45

7. Bibliografie

Bazillier, R., & Héricourt, J. (2014). The Circular Relationship between Inequality, Leverage,

and Financial Crisis: Intertwined Mechanisms and Competing Evidence. CEPII Working Paper.

Bourguignon, F., & Pereira da Silva, L. (2003). The impact of economic policies on poverty and

income distribution. The International Bank for Reconstruction and Development.

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (2015). Loonkostenontwikkeling. Geraadpleegd op 20

juli via http://www.ccecrb.fgov.be/txt/nl/doc15-2628.pdf.

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (2015). Sociaal-economische nieuwsbrief: Het

minimumloon in Frankrijk. Geraadpleegd op 20 juli via http://www.ccecrb.fgov.be/txt/nl/03-

15.pdf.

Charnoz. P., Coudin. E., & Gaini. M. (2013). Une diminution des disparités salariales

en France entre 1967 et 2009, Emploi et salaires, Edition 2013.

Cornia, G.A., & Kiiski, S. (2001).Trends in Income Distribution in the Post-World War II Period

Evidence and Interpretation. World Institute for Development Economic Research (UNU-

WIDER).

Cowell, F. (2007). Income Distribution and Inequality. Sticerd, London School of Economics.

Deniaud, L. (2011). Mitterrand, c’est le progrès social au pouvoir, Geraadpleegd op 2 juli

2016 via http://www.lauriannedeniaud.fr/2011/01/mitterrand-cest-le-progres-social-au-

pouvoir/

Feenberg, D., & Poterba, J. (1993). Income Inequality and the Incomes of Very High-Income

Taxpayers: Evidence from Tax Returns. Tax Policy and the Economy, Volume 7.

Page 55: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

46

Figeac, J. (2015). Evolution of Income Distribution in France. School of Oriental and African

Studies.

Gale, W. G., Kearny, M. S., & Orszag P. R. (2015). Would a significant increase in the top

income tax rate substantially alter income inequality? Economic Studies at Brookings.

González, M. & Menendez A. (2000). The Effect of Unemployment on Labor Earnings

Inequality: Argentina in the Nineties. Princeton University.

Gustafsson, B., & Johansson, M. (1997). In Search for a Smoking Gun: What Makes Income

Inequality Vary Over Time in Different Countries? Luxemburg Income Study Working Paper

No. 172, 1-35.

Hongyi, L., & Heng-fu, Z. (2002). Inflation, Growth, and Income Distribution: A Cross-Country

Study. Annals of Economics and Finance, Society for AEF, vol. 3(1), p85-101.

IMF (1998). Income inequality: Does inflation matter? Geraadpleegd op 29 juli 2016 via

https://www.imf.org/external/pubs/ft/wp/wp9807.pdf

Itinera (2013). Fiscale vergroening kan tot € 5 miljard per jaar opleveren maar heeft ook een

keerzijde. Geraadpleegd op 30 juli 2016 via http://www.itinerainstitute.org/nl/artikel/fiscale-

vergroening-kan-tot-eu-5-mrd-jaar-opleveren-maar-heeft-ook-een-keerzijde

Jacobs, B. (2008). De prijs van gelijkheid. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.

KBC (2016). Economische impact aanslagen Parijs waarschijnlijk beperkt. Geraadpleegd op

23 juli 2016 via https://www.kbceconomics.be/2015/11/grafiek-van-de-week-economische-

impact-aanslagen-parijs-waarschijnlijk-beperkt/

Keeley, Brian (2015), How can governments respond to income inequality? Income

Inequality: The Gap between Rich and Poor, OECD Publishing, Paris.

Page 56: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

47

Knack (2012). Minimumloon is tweesnijdend zwaard. Geraadpleegd op 19 juli 2016 via

http://trends.knack.be/economie/finance/minimumloon-is-tweesnijdend-zwaard/article-

normal-238413.html

Knack (2016). Hollande roept economische noodtoestand uit: Franse werkloosheid stagneert.

Geraadpleegd op 23 juli 2016 via http://www.knack.be/nieuws/wereld/hollande-roept-

economische-noodtoestand-uit-franse-werkloosheid-stagneert/article-normal-647541.html

Kopczuk, W. (2015). Recent Evolution of Income and Wealth Inequality: Comments on

Piketty’s Capital in the Twenty-first Century. New York University School of Law.

Landais, C. (2008). Top Incomes in France: Booming Inequalities? Paris School of Economics.

Le Monde (2007). Vie politique, Republique Gaulienne Francois Mitterand.

Geraadpleegd op 2 juli 2016 via

http://www.lemondepolitique.fr/cours/vie_politique/mitterrand.htm

Morelli, S., Smeeding, T., & Thompson, J. (2014). Post-1970 Trends in Within-Country

Inequality and Poverty: Rich and Middle Income Countries. Centre for Studies in Economics

and Finance.

Morisson, C., & Snyder, W. (2000). The income inequality of France in historical perspective.

European Review of Economic History, 4, 59-83.

Ngo, G., & Ramirez, N. (2016). The European Currency Crisis: 1992-1993. California State

University.

O’kane, K. (2011). La Génération Perdue: Youth Unemployment in France and the Policies

Behind it. Honors Program at the University of Rhode Island.

Okun, A. (1975). Equality and Efficiency: The Big Tradeoff. Washington: The Brookings

Institution.

Page 57: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

48

Oxfam (2013). The true cost of austerity and inequality: France case study. Oxfam case study.

Pew Research Center (2014). Emerging and developing economies much more optimistic

than rich countries about the future. Pew Research Center.

Piketty, T. (2003). Income Inequality in France: 1901-1998. Ecole des Hautes Etudes en

Sciences Sociales, Paris-Jourdan, and Centre for Economic Policy Research

Van der Hoeven, R., & Taylor, L. (2000). Introduction: Structural Adjustment, Labour Markets

and Employment: Some Considerations for Sensible People. The Journal of Development

Studies, 36(4) , 57-65.

Verbist, G. (2003). De fiscus als herverdeler. Personenbelasting en inkomensongelijkheid in

België en andere OESO-landen. Antwerpen: Centrum voor Sociaal Beleid.

Page 58: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

A

Bijlagen

Bijlage 1

Bijlage 2

19,5

20,0

20,5

21,0

21,5

22,0

22,5

23,0

19

96

19

97

19

98

19

99

20

00

20

01

20

02

20

03

20

04

20

05

20

06

20

07

20

08

20

09

20

10

20

11

20

12

Pe

rce

nta

ge o

nd

er

de

arm

oe

de

gre

ns

(70

%)

Jaartal

Armoede Frankrijk

Armoedegrens 70%

0,26 0,265

0,27 0,275

0,28 0,285

0,29 0,295

0,3 0,305

0,31

Gin

i-co

ëff

icie

nt

Jaartal

Gini-coëfficiënt Frankrijk

Gini-coëfficiënt

Page 59: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

B

Bijlage 3

Pearson correlatie (met Gini-coëfficiënt)

Significantie

P90 0,284 0,611

P99 0,305 0,015*

P99,9 0,724 0,002**

Page 60: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

C

Bijlage 4

Interpolatie

(lineair & P99,9) Interpolatie

(verandering lineair & P99,9) Lineaire

interpolatie

1974 0,3093 0,3318 0,3198

1975 0,3170 0,3170 0,3170

1976 0,3102 0,3140 0,3120

1977 0,3023 0,3068 0,3070

1978 0,2954 0,3034 0,3020

1979 0,2970 0,2970 0,2970

1980 0,2941 0,2946 0,2958

1981 0,2915 0,2933 0,2946

1982 0,2876 0,2876 0,2934

1983 0,2844 0,2843 0,2922

1984 0,2910 0,2910 0,2910

1985 0,2883 0,2883 0,2887

1986 0,2862 0,2873 0,2863

1987 0,2845 0,2881 0,2840

1988 0,2821 0,2863 0,2817

1989 0,2802 0,2862 0,2793

1990 0,2770 0,2770 0,2770

1991 0,2762 0,2744 0,2773

1992 0,2756 0,2727 0,2777

1993 0,2756 0,2731 0,2780

1994 0,2761 0,2756 0,2783

1995 0,2762 0,2762 0,2787

1996 0,2790 0,2790 0,2790

1997 0,2790 0,2790 0,2790

1998 0,2760 0,2760 0,2760

1999 0,2840 0,2840 0,2840

2000 0,2860 0,2860 0,2860

2001 0,2860 0,2860 0,2860

2002 0,2810 0,2810 0,2810

2003 0,2800 0,2800 0,2800

2004 0,2810 0,2810 0,2810

2005 0,2860 0,2860 0,2860

2006 0,2910 0,2910 0,2910

2007 0,2890 0,2890 0,2890

2008 0,2890 0,2890 0,2890

2009 0,2900 0,2900 0,2900

2010 0,3030 0,3030 0,3030

2011 0,3060 0,3060 0,3060

2012 0,3050 0,3050 0,3050

Page 61: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

D

Bijlage 5

Scheefheid

Ratio minimumloon -0,226 Belastingvoet -0,300

Page 62: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

E

Bijlage 6

Page 63: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

F

Bijlage 7

Model

Unstandardized Coefficients

Sig. B Std. Error

1 (Constant) ,943 ,074 ,000

Minimumloon -3,041 ,349 ,000

SQRMinimumloon 3,490 ,409 ,000

Bijlage 8

Model F Sig.

1 Regression 0,067 ,935b

Bijlage 9

SQR Ratio minimumloon

Bovengrens = Q3 + (2,2 * (Q3-Q1))

= 0,2209 + (2,2 * (0,2209-0,1681))

= 0,33706

Ondergrens = Q1 - (2,2 * (Q3-Q1))

= 0,1681 – (2,2 * (0,2209-0,1681))

= 0,05194

Belastingvoet

Bovengrens = Q3 + (2,2 * (Q3-Q1))

= 60 + (2,2 * (60-48,09))

= 86,202

Ondergrens = Q3 - (2,2 * (Q3-Q1))

Page 64: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

G

= 48,09 – (2,2 * (60-48,09))

= 21,888

Bijlage 10

Homoscedasticiteit

Multicollineairiteit

Model

Toleranc

e VIF

1 (Constant)

Belastingvoet ,188 5,332

SQR RatioMinimumloon ,077 12,915

PolCentrum ,273 3,659

PolCentrumrechts ,258 5,332

Bijlage 11

Normaalverdeling

Model F Sig.

1 Regression ,680 ,513b

Page 65: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

H

Variabele Scheefheid

Inflatie 1,144 Economische groei -0,822 Werkloosheidsgraad -0,943

Page 66: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

I

Homoscedasticiteit

Model F Sig.

1 Regression ,159 ,854b

Multicollineariteit

Model

Collinearity Statistics

Tolerance VIF

1 (Constant)

Werkloosheidsgraad ,344 2,906

Inflatie ,347 2,878

EconomischeGroei ,984 1,017

Outliers

Werkloosheidsgraad

Bovengrens = Q3 + (2,2 * (Q3-Q1))

= 8,9 + (2,2 * (8,9-7,05))

= 12,97

Ondergrens = Q1 - (2,2 * (Q3-Q1))

= 7,05 – (2,2 * (Q3-Q1))

= 2,89

Economische groei

Bovengrens = Q3 + (2,2 * (Q3-Q1))

= 3,41 + (2,2 * (3,41-1,26))

= 8,41

Ondergrens = Q1 - (2,2 * (Q3-Q1))

= 1,26 – (2,2 * (3,41-1,26))

= -3,47

Page 67: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

J

Inflatie

Bovengrens = Q3 + (2,2 * (Q3-Q1))

= 8,065 + (2,2 * (8,065-1,68))

= 22,112

Ondergrens = Q1 - (2,2 * (Q3-Q1))

= 1,68 – (2,2 * (8,065-1,68))

= -12,367

Bijlage 12

Homoscedasticiteit

Model F Sig.

1 Regression 2,095 ,138b

Multicollineariteit

Model

Collinearity Statistics

Tolerance VIF

1 (Constant)

Werkloosheidsgraad ,152 6,755

Inflatie ,116 8,596

EconomischeGroei ,808 1,237

Belastingvoet ,115 8,679

SQR Ratio Minimumloon ,131 7,657

Page 68: Evolutie van de inkomensverdeling in Frankrijk - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/776/RUG01-002304776_2016_0001... · Een alternatieve equivalentieschaal deelt het inkomen

K

Bijlage 13

Homoscedasticiteit

Model F Sig.

1 Regression 1,738 ,191b

Multicollineariteit

Model

Collinearity Statistics

Tolerance VIF

1 (Constant)

PolCentrum ,092 10,844

PolCentrumrechts ,226 4,432

Werkloosheidsgraad ,149 6,714

Inflatie ,065 15,486

EconomischeGroei ,782 1,279

Belastingvoet ,056 17,871

SQR Ratio Minimumloon ,041 24,281

Bijlage 14

F waarde Significantie

Model 1 0,595 0,557 Model 2 0,426 0,657 Model 3 0,375 0,825 Model 4 2,118 0,116 Model 5 1,796 0,142 Model 6 1,250 0,308