Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar 2008 – 2009 Het pronominale genussysteem in Vlaanderen: eerste- en tweedetaalverwerving bij kinderen in Antwerpen promotor: dr. Gunther De Vogelaer Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van Master in de Taal- en Letterkunde: Historische Taal- en Letterkunde, door Jokelien Strobbe
130
Embed
Het pronominale genussysteem in Vlaanderenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/348/003/RUG01-001348003_2010_000… · Het Noord-Nederlands duidt dan de overige Nederlandse provincies aan.
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Academiejaar 2008 – 2009
Het pronominale genussysteem in Vlaanderen: eerste- en tweedetaalverwerving bij kinderen
in Antwerpen
promotor: dr. Gunther De Vogelaer
Masterproef voorgelegd aan de
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
voor het verkrijgen van de graad van
Master in de Taal- en Letterkunde:
Historische Taal- en Letterkunde, door
Jokelien Strobbe
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Academiejaar 2008 – 2009
Het pronominale genussysteem in Vlaanderen: eerste en tweedetaalverwerving bij kinderen
in Antwerpen
promotor: dr. Gunther De Vogelaer
Masterproef voorgelegd aan de
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
voor het verkrijgen van de graad van
Master in de Taal- en Letterkunde:
Historische Taal- en Letterkunde, door
Jokelien Strobbe
“All language is an historical residue,
except perhaps for that shimmering target of formal linguistics,
the principles of innate and universal grammar.”
1
WOORD VOORAF
Vier jaar geleden startte ik met mijn opleiding bachelor geschiedenis en uit nieuwsgierigheid
volgde ik daar een minor Nederlandse taalkunde bij, die meteen mijn interesse wekte. Tijdens
mijn derde bachelor en na het schrijven van mijn bachelorscriptie besefte ik dat taalkunde
datgene was waar ik in verder wilde gaan. Dit zette me aan om op zoek te gaan naar een
masteropleiding die mij hier bij wilde helpen.
Ik wil daarom graag allereerst Universiteit Gent bedanken om in het begin van dit
academiejaar mij met veel enthousiasme op te vangen in de Master Historische Taal- en
Letterkunde.
Dr. Gunther De Vogelaer was – toen ik op zoek ging naar zowel een scriptieonderwerp als
een promotor – meteen bereid me met veel energie te begeleiden en steunen, hier ben ik hem
enorm dankbaar om. Het hele jaar kon ik met vragen bij hem terecht.
Natuurlijk wil ik ook graag mijn naaste omgeving bedanken, allereerst mijn ouders en Nadine,
die in me bleven geloven, door alle stressmomenten heen. Annelinde – lief als altijd – hielp
me met het invoeren van de resultaten, en last but not least wil ik ook Andy met m’n hele hart
bedanken voor alle lieve momenten.
Ook Maria Laura en alle andere leraren wil ik graag bedanken voor hun hulp bij het afnemen
van de enquêtes. Zeker wil ik ook alle kinderen bedanken om het geduldig invullen van de
Een genussysteem is een nominale classificatie van een taal. De belangrijkste eigenschap
hiervan is congruentie (agreement), zo omschrijft Corbett in The World Atlas of Language
Structures1 (CORBETT 2005, blz. 126):
“A language has a gender system only if we find different agreements ultimately
dependent on nouns of different types. In other words, there must be evidence for gender
outside the nouns themselves”
Een voorbeeld (CORBETT 2005, blz. 126) is het Russisch waar de werkwoorden congrueren
met het gender van het zelfstandig naamwoord:
(1) a. Žurnal ležal na stole.
Tijdschrift liggen.M op tafel
‘Het tijdschrift ligt op de tafel’
b. Kniga ležal-a na stole.
Boek liggen.V op tafel
“Het boek ligt op de tafel’
c. Pis’mo ležal-o na stole.
Brief liggen.N op tafel
‘De brief ligt op de tafel’
Bovenstaande voorbeelden tonen hoe de verschillende vormen van het werkwoord het
resultaat zijn van het type zelfstandig naamwoord waarmee het congrueert. Het substantief
žurnal in zin (?a.) is mannelijk, het substantief kniga in zin (?b) vrouwelijk en het substantief
1 Naar deze publicatie zal in de rest van de tekst met de afkorting WALS verwezen worden.
7
in zin (?c.) pis’mo is neuter. Het werkwoord congrueert telkens met het zelfstandig
naamwoord, resp. ležal (m.), ležal-a (v.) en ležal-o (neutr.). Dit is een voorbeeld van een
genussysteem omdat er voldaan wordt aan de vooropgestelde definitie dat deze zelfstandige
naamwoorden moeten congrueren met andere naamwoorden maar dat er voor de rest geen
verschillen zijn, bv. op het vlak van getal, casus of hun syntactische structuur.
Veel Indo-Europese talen behielden hun drieledige genussysteem (zoals het Ijslands en het
Duits), in andere talen werd het genussysteem gereduceerd tot tweeledig (bijvoorbeeld het
Frans en Spaans) (CORBETT 2005, 127). De traditionele benamingen voor die klassen zijn
‘mannelijk’, ‘vrouwelijk’ en ‘neutraal’. De combinaties ‘mannelijk’ versus ‘vrouwelijk’, en
‘neutraal’ versus ‘niet-neutraal’ zijn gekend voor talen met tweeledige klassen (VAN
BEURDEN, 1990). Het Zuid-Nederlands2 volgt de driedeling, waarmee elk substantief
verbonden wordt (hoe dit zich uit, staat uitgelegd in 2.3).3
Deze driedeling in het Zuid-Nederlands lijkt misschien erg voor de hand liggend voor een
moedertaalspreker Nederlands, maar in de WALS wordt getoond dat dit allesbehalve het geval
is. Zo gaan 144 van de 256 onderzochte talen in de WALS door het leven zonder
genussysteem. 50 talen bezitten 2 genera, slechts 26 talen 3 genera (waaronder het
Nederlands), nog 12 talen hebben een vierledig genera-systeem en nog een restgroep van 24
talen gebruikt er ‘vijf of meer’ (CORBETT 2005, 127). Uit deze gegevens is meteen duidelijk
dat een drieledig genussysteem – de Zuid-Nederlandstalige situatie – niet zo vaak voorkomt,
en slechts zo’n 10% van de onderzochte talen omvat.
Een genussysteem kan gebaseerd zijn op sexe of niet (sex-based en non-sex-based gender
systems, CORBETT 2005, blz. 130). Het Nederlands is één van 84 door de WALS onderzochte
talen met een ‘sexe-gebaseerd’ genussysteem. Dit is bijvoorbeeld heel duidelijk zichtbaar in
het pronominale genussysteem dat hier zal onderzocht worden (zie infra). Niet alle talen
hebben echter een genussysteem gebaseerd op sexe, hier is dan sprake van een vorm van
‘animacy’4 (CORBETT 2005, blz.131). Een voorbeeld hiervan is de opdeling menselijk vs. niet-
2 Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen het Zuid-Nederlands, dit is het Nederlands gesproken in Nederlandstalig België en de Nederlandse provincies Nederlands Limburg en Noord-Brabant. Het Noord-Nederlands duidt dan de overige Nederlandse provincies aan. 3 Het is ook mogelijk de naamwoorden in het standaard-Nederlands in te delen in 2 genera: ‘onzijdig’ en ‘niet-onzijdig’, dit komt overeen met de verhouding tussen de-woorden en het-woorden. (Zonneveld 1998, blz. 24) Omdat dit onderzoek zich echter toespitst op het pronominale genussysteem, zal verder aangenomen worden dat het Zuid- Nederlands een drieledig systeem bevat, waar alle substantieven mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn. De tendens tot masculinisering, waar ook het pronominale genussysteem gereduceerd wordt tot mannelijk of onzijdig, zal later besproken worden. 4 Meer onderzoek hierover: DAHL, Ôsten, 2000.
8
menselijk die bijvoorbeeld gemaakt wordt in Niger-Congo. Verder zal hier niet op ingegaan
worden daar dit geen meerwaarde brengt voor dit onderzoek.
1.1.2 Natuurlijk (geslacht) vs. grammaticaal (genus)
Het onderscheid tussen grammaticaal genus en natuurlijk geslacht is niet moeilijk te
schetsen: genus is een taalkundig kenmerk dat woorden in masculiene, feminiene en neutrale
woorden onderverdeelt, (natuurlijk) geslacht een biologisch kenmerk van mensen en
(sommige) dieren (VAN DALE, 2005 en ANS, §3.3.1). Grammaticaal genus en natuurlijk
geslacht komen echter niet altijd met elkaar overeen. Bv. (ZONNEVELD 1998, blz. 25):
(2) Het meisje voelt zich niet goed. Ze is ziek.
(3) Dit is het meisje, dat een boek kon kopen, want ze had geld gespaard.
Zo is bijvoorbeeld het woord ‘meisje’ voorzien van het neutraal grammaticaal genus ‘het’
(zoals elk diminutief, zie infra) maar werd er gerefereerd naar het meisje met ‘ze’, er werd
verwezen naar haar natuurlijk geslacht; vrouwelijk, zoals in (1) gedemonstreerd. Hierbij
wordt dus aangetoond dat natuurlijk geslacht invloed uitoefent op het gebruik van
voornaamwoorden.
. Bijvoorbeeld (ANS §3.3.1):
(4) Stel dat het staatshoofd hier op bezoek komt, dan moeten we haar toch waardig
kunnen ontvangen.
Zo weten we door de aanduiding bij ‘het staatshoofd’ in bovenstaande zin dat het over een
vrouwelijk staatshoofd gaat. Zo wordt er dus vrouwelijk verwezen naar een substantief met
het onzijdige lidwoord het. Het wordt nog duidelijker in een andere taal, zoals het Frans, waar
natuurlijk geslacht en woordgeslacht elkaar duidelijk kruisen:
(5) Elle est belle, le nouveau professeur.
Het gaat hier om een knappe lerares, waar in het Frans ‘professeur’ mannelijk is, ook voor een
vrouwelijke referent, zodat le nouveau ook mannelijk congrueert met professeur. Belle
daarentegen congrueert dan weer met het vrouwelijke elle, het vooropgesteld subject. (NIJEN
TWILHAAR 1992/I, blz. 302)
9
De hierboven omschreven definitie van genus en geslacht impliceert dat de term geslacht
enkel zinnig is bij woorden die ook daadwerkelijk volgens sekse kunnen benoemd worden
(zie 2.4)5: de persoonsnamen of geslachtelijke substantiva. Op deze manier gebruikt Van
Haeringen (1954, blz. 10-12) de tweedeling geslacht – genus: geslacht – enkel te gebruiken in
de zin van ‘sekse’ – is in te delen in mannelijk en vrouwelijk. Dit tegenover genus; Van
Haeringen ziet deze term als de voortzetting of de rest van het oude indo-germaanse drie-
klassensysteem in het Noord- en Zuid-Nederlands en deelt deze op in de drie genera
masculien, feminien en neuter.
1.2 Synchroon: het genussysteem in de Nederlandse taal
1.2.1 De zichtbare aanwezigheid van het Nederlands6: de lidwoorden
1.2.1.1 Het Standaardnederlands
Voor het Nederlands geldt de volgende definitie over genus:
“Het genus of woordgeslacht is een eigenschap van substantieven die bepalend is voor
de (vorm van de) lidwoorden, adjectieven en de meeste voornaamwoorden waarmee
een enkelvoudig substantief in combinatie optreedt of waardoor het vervangen kan
worden.”(ANS §2.3.1)
Het gebruik van lidwoorden is in het Nederlands de makkelijkste manier om het genus of
woordgeslacht te demonstreren. De zelfstandige naamwoorden zijn immers in te delen in de-
woorden, die enkel te combineren zijn met het lidwoord de, en het-woorden, de woorden die
enkel samen met het lidwoord het optreden. Dit onderscheid heeft gevolgen wanneer er
bijvoorbeeld verwezen wordt naar de substantieven: naar de-woorden verwijst men met hij, zij
(of ze), deze en die terwijl men naar het-woorden refereert met het, dit of dat (ANS §2.3.1).
De-woorden kunnen onderscheiden worden in vrouwelijke en mannelijke substantieven (resp.
masculina en feminina), het-woorden zijn onzijdig. Van cruciaal belang voor dit onderzoek is
het verschil in feminiene en masculiene substantieven bij verwijzing door middel van
5 Dit geldt voor het Noord-Nederlands enkel voor humane substantieven en voor het Zuid-Nederlands voor substantieven die naar mensen verwijzen en sommige dierennamen die typisch vrouwelijk of mannelijk benoemd worden. Zie ANS §3.3.3 blz. 160-162. 6 De ontwikkelingen uit de Middelnederlandse periode, zoals bv. de apocope van de slotsjwa, worden weergegeven in BLANCQUAERT, 1943. Informatie over de toestand van de zeventiende en achttiende eeuw op het gebied van de kennis van genus en geslacht: MALJAARS, 1979 en HERMKENS, 1981.
10
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden – de zgn. voornaamwoordelijke uitdrukking
(ANS §2.3.1). Omdat dit onderzoek is toegespitst op pronominale genustoekenning in
subjectpositie, en het materiaal een geschreven corpus beslaat, zullen hieronder de pronomina
hij, zij en ze aan bod komen (bij de verwijzing naar de-woorden) en het pronomen ‘het’, bij de
verwijzing naar het-woorden.
1.2.1.2 Stadsantwerps
In het zonet besproken Standaardnederlands is er aan de hand van de bepaalde lidwoorden
geen onderscheid te maken tussen feminiene en masculiene substantieven, ze dragen immers
beiden het bepaalde lidwoord de met zich mee. In het Antwerpse dialect is dit anders; dit kent
net zo goed de drie woordgeslachten masculien, feminien en neuter, maar ze zijn beter
zichtbaar aan de hand van de lidwoorden (zowel bepaalde als onbepaalde). Op welke manier
dit zichtbaar zijn van het woordgeslacht tot uiting komt wordt hieronder weergegeven in een
tabel en enkele voorbeelden (DE SCHUTTER, Georges en JAN NUYTS, blz. 65 – 66):
1. Mannelijke substantieven kunnen de(n) (of ne(n) als onbepaald lidwoord) voor zich krijgen
(normaal met –n wanneer het bijbehorend volgend substantief met een klinker, of begint met
de medeklinkers t, d of b).
Bijvoorbeeld: den achtermuur, den tak, den drôôd (de draad), de véngt (de vent)
Verwijzingen ernaar kan gebeuren met aë of em:
Bijvoorbeeld: den achtermuur is smeëreg gewörre, ge zult em moette schildere
‘de achtermuur is smerig geworden, je zult hem een verfje moeten
geven’
2. Vrouwelijke substantieven kunnen voorafgegaan worden door de (of en als onbepaald
lidwoord), dit stemt dus voor het bepaalde lidwoord overeen met het AN. Bij dit vrouwelijke
lidwoord kan (net zoals bij het meervoudige bepaalde lidwoord) de eind-e weggelaten worden
als het volgende woord met een klinker begint.
11
Bijvoorbeeld: de kas (de kast), de zikte (de ziekte), de vraa (de vrouw)
d aa vraa (de oude vrouw)
Een verwijzing kan gebeuren met ze, eveneens hetzelfde als in het AN.
Bijvoorbeeld: de tôôfel moet nor binne, pakt ze meej oep
‘de tafel moet naar binnen, pak ze mee op’
3. Onzijdige substantieven zijn in het Antwerps op dezelfde wijze herkenbaar als in het
Standaardnederlands wanneer ze een bepaald lidwoord met zich meedragen: het bepaalde
lidwoord et (et).
Bijvoorbeeld: et manneke, et kingd (het kind), et pak
Ook met het woordje et (het) kan er naar een onzijdig substantief verwezen worden.
Bijvoorbeeld: aj eeg et grasmasjing naj aëndelek wéggezét, et stoeng ier ol viërtig
dôôgen in de wég
‘hij heeft de grasmaaier nu eindelijk weggezet, hij stond hier al twee
weken in de weg’
Ook het adjectief is onderhevig aan dialect (in België) en kan hierbij de genuskennis ten
goede komen (zie TAELDEMAN, 1980). Het belang van de zichtbare aanwezigheid van het
genus (in dialect) zal in §1.4. besproken worden.
1.2.2 Gebruik van formele en semantische regels
Van de meeste substantieven weten we zonder nadenken of het een de-woord of het-woord is,
bijvoorbeeld; weinig moedertaalsprekers vragen zich af of het nu de stoel of het stoel is. JAN
DON (2001, blz. 116) omschrijft deze zichtbaar systeemloze kennis als volgt: stel je voor dat
je van 40.000 mensen, een stadion vol, moet onthouden of deze mensen wél of geen suiker bij
hun koffie willen. Het zou onmogelijk zijn dit klaar te spelen. Wanneer we voorbij de
classificatie van onze substantieven aan de hand van de twee verschillende mogelijke
lidwoorden, de en het kijken, hebben we de drie verschillende woordgeslachten in het Zuid-
Nederlands, feminien, masculien en neuter. Ook deze classificatie zette menig taalkundige aan
12
het denken, zoals bv. Bloomfield (1973, blz. 271, 280)7:
“…the gender categories of most Indo-European languages…do not agree with
anything in the practical world…there seems to be no practical criterion by which the
gender of a noun in German, French or Latin could be determined.”
De idee van een volledig arbitraire verhouding tussen woord en geslacht – hierboven
omschreven door Bloomfield – moet worden verlaten, er zijn immers systemen voor de
toewijzing van woordgeslacht. Deze Systems of Gender Assignment (CORBETT 2005, blz.134)
bevatten zowel formele als semantische regels (vormcategorieën en betekeniscategorieën).
Een taal kent formele regels wanneer bijvoorbeeld het voorkomen van suffix a altijd
samengaat met genus x of dat substantieven met b aantal lettergrepen in de regel altijd genus
y met zich meedragen. Een voorbeeld van een betekeniscategorie is dat in het Nederlands alle
talen het-woorden zijn. In de WALS wordt gedefinieerd wat de mogelijke combinaties aan
regels zijn voor talen en hun genussystemen:
“There is a significant asymmetry: languages may base their assignment system on
semantic rules, or on semantic and formal rules, but not just on formal rules.”
(CORBETT 2005, 134)
Het Nederlands behoort tot de laatstgenoemde categorie, en bezit dus zowel vormcategorieën
als betekeniscategorieën. Moedertaalsprekers van het Nederlands kennen ongeveer 60.000
woorden, waaronder 40.000 substantieven, waar ze – zo goed als – feilloos telkens het
correcte lidwoord bij kunnen weergeven. Hieronder zullen er een paar voorbeelden van zowel
vormcategorieën als betekeniscategorieën gegeven worden:
Vb. van vormcategorieën in het Nederlands8
a. Substantieven die eindigen op het achtervoegsel –de, -te en –heid zijn
vrouwelijke woorden.9 Vb: de liefde, de begeerte, de waarheid
b. Substantieven met twee lettergrepen die beginnen met ge– zijn altijd onzijdige
woorden (dus het-woorden). Vb: het gezag, het geloof
c. Verkleinwoorden zijn altijd het-woorden 7 Overgenomen uit: ZUBIN & KÖPCKE 1981, blz. 439. 8 Nederlandse Grammatica voor Anderstaligen blz. 52 – 54, Algemene Nederlandse Grammatica blz. 42 – 44, Van Dale blz. xxviii) 9 Hier moet bij vermeld worden dat de Nederlandse Grammatica voor Anderstaligen deze woorden omschrijft als ‘vrouwelijk’. Van Dale en de Algemene Nederlandse Grammatica (verder: ‘NGA’) omschrijven deze als de-woorden, zonder hierbij te specifiëren mannelijk of vrouwelijk. De e-ANS stipt aan dat dit in het Zuid-Nederlandse taalgebied als vrouwelijk aanschouwde woorden zijn, meer over de tegenstelling noord-zuid in het Nederlandse taalgebied zie infra.
13
Vb: de stoel – het stoeltje, de brief – het briefje, het boek – het boekje
d. Alle substantieven zijn in de meervoudsvorm de-woorden
Vb: het huis – de huizen, het boek – de boeken
Vb. van betekeniscategorieën in het Nederlands
a. Persoonsnamen zijn de-woorden.10 Vb: de vader, de violist, de leerling
b. Namen van bloemen, bomen en vruchten zijn altijd de-woorden.11
Vb: de tulp, de eik, de kers
c. Namen van talen zijn het-woorden. Vb: het Nederlands, het Pools
d. Namen van metalen zijn het-woorden. Vb: het ijzer, het goud
Hoe je puur theoretisch kan beredeneren of een substantief het lidwoord de of het met zich
meedraagt hangt af van de geleedheid van een substantief, en of het zelfstandig naamwoord
ook als werkwoord gebruikt wordt, en of dit dan regelmatig of onregelmatig vervoegd wordt.
Dit werd schematisch neergeschreven door Jan Don (2001, blz. 118):
TABEL 1.1.: ‘DE VOORSPELLENDE KRACHT’ VAN HET NEDERLANDSE GENUS, NAAR JAN DON
JA HET RECHTERDEEL BEPAALT HET GESLACHT.
JA HET ZELFSTANDIG
NAAMWOORD HEEFT
HET LIDWOORD DE
JA WORDT HET
WERWOORD
ONRGELMATIG
VERVOEGD? NEE HET GESLACHT VAN
HET ZELFSTANDIG
NAAMWOORD MOET
ONTHOUDEN WORDEN
IS HET
ZELFSTANDIG
NAAMWOORD
GELEED? NEE KAN HET ZELFSTANDIG
NAAMWOORD OOK ALS
WERKWOORD GEBRUIKT
WORDEN?
NEE HET GESLACHT VAN HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD
MOET ONTHOUDEN WORDEN
Zonder verder in te gaan op deze verbanden – ze zullen immers verder niet besproken worden
in dit onderzoek – moet gezegd dat dit schema niet altijd helpt, én dat we een fenomenaal
geheugen nodig zouden hebben, mochten we alle substantieven en hun eigenschappen willen
leren. De baat die we hebben bij semantische en formele regels in verband met het behoud
van grammaticaal genus, is zó meteen duidelijk, het gebruik van formele en semantische
regels zal verder uitgewerkt worden in §2.3.
10 Als uitzonderingen worden er bij ANS vermeld: het kind, het heer, het jongmens, het mens, het wijf 11 Hier wordt in ANS en NGA niet gespecifieerd of deze mannelijk of vrouwelijk zouden zijn, enkel dat het allen de-woorden zijn.
14
1.2.3 Nederlands tussen Engels en Duits
“Als je van west naar oost door West-Europa reist, bijvoorbeeld van Oxford via
Utrecht naar Leipzig, dan doet zich het volgende verschijnsel voor: terwijl het reisgeld
afneemt, neemt het aantal woordgeslachten toe.” (ZONNEVELD 1998, blz.24)
Dat het Nederlands een middenpositie aanneemt tussen de Engelse en Duitse taal is een
welgekend idee. Dit uit zich duidelijk in het genus van de nomina in deze drie Germaanse
talen. Het Nederlands heeft op het adnominale domein twee genera bewaard. Zo zijn alle
substantieven in te delen in de-woorden, de van oorsprong mannelijke en vrouwelijke
woorden, en het-woorden, de zgn. onzijdige woorden (zie 2.3.1). Op het pronominale domein
is de situatie complexer: waar in theorie een systeem met drie genera stand houdt, blijkt in
praktijk – in bepaalde delen van het Nederlandse taalgebied – vaak het feminiene pronomen
zij/ze12 enkel nog gebruikt te worden om te verwijzen naar vrouwelijke personen.
Het Engels bezit amper nog een genussysteem waar het Duits het driegenerasysteem bewaard
heeft. De situatie ziet er schematisch als volgt uit (DE VOGELAER 2006, blz. 90):
TABEL 1.2.: GENUS IN HET ENGELS, NEDERLANDS EN DUITS
ENGELS NEDERLANDS DUITS
AANTAL GENERA:
ADNOMINAAL DOMEIN (VERGELIJK LIDWOORDEN):
ÉÉN LIDWOORD: THE TWEE LIDWOORDEN: DE, HET DRIE LIDWOORDEN: DER, DIE, DAS (+ CASUSVORMEN)
PRONOMINAAL GENUS (VERGELIJK PRONOMINA VOOR NIET-PERSONEN):
ÉÉN: IT TWEE À DRIE: HIJ, HET, VARIATIE MET BETREKKING
TOT ZIJ/ZE
DRIE: ER, SIE, ES (+ CASUSVORMEN)
GENUSTOEKENNING:
SEMANTISCH GENUS
(ALLEEN PRONOMINAAL
DOMEIN)
- GRAMMATICAAL GENUS
(ADNMINAAL)
- TENDENS TOT
SEMANTISCH GENUS
(PRONOMINAAL)
(HOOFDZAKELIJK) GRAMMATICAAL GENUS
In de Engelse taal ontbreekt elke vorm van grammaticaal genus, dit is door de historische
evolutie van de taal zo gegroeid. Enkel pronomina die naar personen verwijzen, gebaseerd op
12 In dit onderzoek zal de voorkeur gegeven worden aan de zwakke vorm ze omdat in de meeste varianten van het Nederlands de sterke vorm zij enkel gebruikt wordt om naar personen te verwijzen. (De Vogelaer 2006, blz. 90-91)
15
het natuurlijk geslacht, geven een geslacht weer in het Engels (de zgn. natural gender rule of
animacy rule). De keuze bestaat, aan de hand van semantische eigenschappen van de referent,
zo uit de pronomina he en she voor resp. mannelijke en vrouwelijke referenten, en it voor alle
andere nomina. De unieke status van het Engels, als taal waar genus enkel zichtbaar is bij het
pronominale genus (verwijzend naar personen) wordt weergegeven in WALS (CORBETT 2005,
blz. 126) die als enige andere taal in deze categorie het Defaka (Niger-Congo, Niger Delta,
Nigeria) aanduidt. Het Engels wordt door Corbett dus aangeduid als ‘taal met een
genusysteem’ louter op basis van het genus dat zichtbaar wordt wanneer er pronominaal
verwezen wordt naar menselijke subjecten (CORBETT 2005, blz. 126).
Het Duits bewaarde zowel op adnominale domein (lidwoorden en adjectieven) als op
pronominale domein (voornaamwoorden) het drieledige genussysteem masculien, feminien en
neuter. Voor deze beide domeinen gebeurt de verwijzing en verbuiging aan de hand van het
grammaticaal genus. Het genus van de voornaamwoorden en de verbuiging van de
lidwoorden en adjectieven congrueert met het genus van het voornaamwoord; dit is de zgn.
syntactische congruentie. Ook het Duits kent regels voor genustoekenning, zowel
vormcategorieën als betekeniscategorieën (voor een uitgebreide studie hiervan zie Zubin,
Köpcke en Mills). Een voorbeeld van een formele regel voor de Duitse taal is het Consonant
Cluster Principle: deze fonetische regel houdt in dat hoe meer consonanten een
monosyllabisch zelfstandig naamwoord heeft in begin- of eindpositie, hoe meer kans dat het
een mannelijk woord is (voor meer uitleg zie ZUBIN en KÖPCKE 1981, blz. 440). Voorbeelden
van semantische regels in het Duits zijn (MILLS blz. 27):
• Muziekinstrumenten zijn vrouwelijk, bv: die Orgel (het orgel)
• Chemische elementen zijn neutraal, bv: das Silber (het zilver)
De positie van het Nederlands die als germaanse taal de ‘middenweg’ vormt tussen het Engels
en Duits is onmiskenbaar. Er zal gezocht worden naar gelijkenissen en verschillen in deze drie
talen en hun taalverwervende kennis van het genussysteem bij het bespreken van de resultaten
in hoofdstuk 5.
16
1.3 Veranderingen in het systeem: noord en zuid
Er is een duidelijke scheiding in het Nederlandse taalgebied dat we – ruwweg – opdelen in
noord en zuid. Het aantal pronominale genera en hoe ze gebruikt worden varieert: waar in het
Zuid-Nederlands13 – tot nog toe – het drie-genera systeem hij, ze, het gehandhaafd wordt,
ontwikkelde het Noord-Nederlands een twee-genera systeem hij, het.
De zgn. persoonsnamen (of zoals VAN HAERINGEN (1954) ze benoemt: geslachtelijke
substantieven) overkoepelen deze scheiding, en worden zowel in het Zuid-Nederlands als het
Noord-Nederlands hetzelfde gebruikt: namen van mannelijke personen zijn mannelijke
substantieven, namen van vrouwelijke personen vrouwelijke substantieven, bijvoorbeeld
(ANS §3.3.3):
(8) vader, koning, leraar: mannelijk
(9) moeder, koningin, lerares: vrouwelijk
Een speciale subcategorie vormen de gemeenslachtige substantieven. Deze woorden kunnen
zowel mannen als vrouwen aanduiden, bv: de persoonsnamen deugniet, gids, leerling,
zelfstandig gebruikte adjectieven zoals arme, blinde, zieke, en zelfstandig gebruikte
deelwoorden zoals beklaagde, gewonde, verdachte. Deze woorden worden – naargelang het
geslacht van de aangeduide personen – vrouwelijk of mannelijk gebruikt, bijvoorbeeld (ANS
§ 3.3.3):
(10) De getuige mag binnenkomen, hij kan nu zijn verklaring afleggen.
De getuige mag binnenkomen, zij kan nu haar verklaring afleggen.
De afwezigheid van het feminien genus in het Noord-Nederlands taalgebruik werd een halve
eeuw geleden leuk geschetst:
“Wie in een trein een medepassagier tegen zijn gezelschap hoort zeggen ‘leg ze maar
in de koffer’, die denkt geen ogenblik dat met ‘ze’ een jas of een das of een ander
voorwerp kan bedoeld zijn. Is het meervoud uitgesloten bv. door een enkelvoudige
werkwoordsvorm, dan denkt de Noordnederlander onvermijdelijk aan een vrouwelijk
menselijk wezen.” (VAN HAERINGEN 1954, blz. 4)
13 Hiertoe rekenen we het Nederlandstalig België en de Nederlandse provincies Nederlands Limburg en Noord-Brabant, die ook het traditionele drie-genera systeem hebben bewaard (Audring 2006, blz. 85)
17
Bovenstaand fragment toont aan hoe moeilijk het is voor een moedertaalspreker van het
Noord-Nederlands de pronominale verwijzing ‘ze’ te koppelen aan een niet-menselijke
referent. Deze discrepantie tussen noord en zuid wordt nog duidelijker met een paar
voorbeelden. Zoals eerder vermeld heeft het Noord-Nederlands twee mogelijkheden in
verband met het pronominaal verwijzen naar niet-menselijke referenten: commuun (voor de
voormalig masculiene en feminiene de-woorden) en neutraal, de het-woorden. Het Zuid-
Nederlands heeft hier echter het conservatieve drie-genera systeem bewaard en kan dus ook
feminien verwijzen naar een referent bij pronominale genustoekenning. Hier enkele
voorbeelden (ANS § 3.3.3.5):
(11) Als de tafel in de weg staat, schuif’m dan maar opzij.
Als de tafel in de weg staat, schuif ze dan maar opzij.
(12) Waar heb ik die pan gelaten? O ja, hij staat op de vensterbank.
Waar heb ik die pan gelaten? O ja, ze staat op de vensterbank.
(13) Hoe vind je die peer? Ik vind ‘m erg lekker.
Hoe vind je die peer? Ik vind ze erg lekker.
In (11), (12) en (13) representeren de eerste zinnen telkens de Noord-Nederlandse situatie,
waar naar de ‘voormalig feminiene’ substantieven tafel, pan en peer met ‘m en hij mannelijk
wordt gerefereerd, deze ontwikkeling wordt masculinisering (Geeraerts, 1992) genoemd. In
de tweede versie van elk zinspaar is de Zuid-Nederlandse versie te zien, waar het
conservatieve genussysteem wordt weergegeven met de vrouwelijke verwijzing ze.
Het fenomeen ‘masculinisering’, zoals hierboven weergegeven in de voorbeeldzinnen, is al
langer een feit in Nederland: de maculiene pronomina krijgen een ongemarkeerde status,
doordat het gebruik met hij-aanduiding toeneemt bij de-woorden zonder sexueel gekenmerkte
referent. Audring omschrijft de situatie als volgt:
“With the conflation of masculine and feminine determiners, the “gender feeling”
(“genusgevoel” E-ANS §3.3.3.5) of the speaker disappeared as the knowledge of the
former masculine or feminine gender of nouns was lost. Many formerly feminine
nouns are now pronominalized as masculine. Despite normative efforts, only the
written language has preserved the grammatical (that is, not semantically motivated)
feminine to some degree, primarily in nouns with certain suffixes and in reference to
collective entities.”(AUDRING, 92)
18
Geeraerts (1992) onderzocht deze tendens voor het Zuid-Nederlands, en kwam tot de
conclusie dat ook in Vlaanderen deze evolutie ‘geen incidenteel of marginaal verschijnsel is’
(Geeraerts 1992, 83) en dat de ‘masculinisering’ ook hier aan het doordringen is (bij
substantieven in bepaalde semantische categorieën al meer dan bij andere, zie §2).
De evolutie waar voornaamwoorden van het Nederlands zich met bepaalde semantische
waarden binden in plaats van een verwijzing het grammaticaal genus wordt hersemantisering
genoemd (Audring, 2002). Hierbij werd vastgesteld na onderzoek dat in het Noord-
Nederlands vaak naar zowel de- als het- woorden met het masculiene pronomen wordt
verwezen wanneer het gaat om telbare items, en naar het-woorden met de masculiene en
neutrale pronomen wanneer het gaat om niet-telbare begrippen (§.2.).
Het beeld dat de (Zuid)-Nederlands spreker echter krijgt wanneer hij goed kijkt naar het
gebruik van het pronominaal genussysteem is het volgende:
“Such contradictions between rule and reality might tempt one to agree with the
notion widespread south of the Rhine and Meuse, that linguistic Mason-Dixon line of
the Dutch language area, that the Hollanders are simply confused about noun gender:
after doing away with the third grammatical gender, which still lives on in the south,
they now cannot even consistently distinguish the two they have left!” (FLETCHER
1984, 55)
Bovenstaand fragment van Fletcher (1984) creëert een beeld van chaos. Het is echter
belangrijk in het achterhoofd te houden dat dit verschil in gebruik van pronominale
genustoekenning het naast elkaar staan is van twee varianten van de standaardtaal (het twee-
genera-systeem in het Noord-Nederlands dat hier, in Vlaanderen, mogelijk ook meer en meer
wordt toegepast, en het conservatieve drie-genera-systeem van het Zuid-Nederlands), waarbij
dus beide systemen juist zijn en niet kunnen afgedaan worden als regionale variant (E-ANS §
3.3.3.5).
19
1.4 Het belang van een dialectachtergrond
Het woordgeslacht wordt in dialect weerspiegeld in het lidwoord en adjectief dat bij het
subjectief staat (bv. dieën goeien oavend (‘die late avond’) als mannelijk woord) zoals
hierboven voor het ‘Stadsantwerps’ uitvoerig beschreven staat. Het woordgeslacht wordt
daarnaast ook zichtbaar in de zgn. pronominale aanduiding, die hier onderzocht wordt. Zoals
hierboven uitgelegd kent Zuid-Nederlands sprekers wel een feminiene pronominale
verwijzing naar vrouwelijke zaaknamen, waar Noord-Nederlands sprekers naar deze woorden
met het masculiene pronomen zal verwijzen. De idee ontstaat zo dat pronominale verwijzing
het snelst verdwijnt, doordat dit onderdeel van het woordgeslacht het meest nadrukkelijk
aanwezig en zichtbaar is in onze taal. Door de – ondertussen decennia lange – opkomende
standaardisering raken de dialectkenmerken van het woordgeslacht in onbruik, waardoor de
kennis van het woordgeslacht net zo goed als sneeuw voor de zon verdwijnt. Hoppenbrouwers
(1983) onderzocht voor één Oostbrabantse gemeente (Westerhoven) of er een directe link was
tussen kennis van het dialect en het correct weergeven van het traditionele genus. Uit dit
onderzoek (HOPPENBROUWERS, 1983) blijkt wel degelijk dat de kennis van het woordgeslacht
afhankelijk is van het dialectgebruik, en zo wordt dus ook verwacht dat deze kennis van het
pronominale genussysteem meer en meer ook in het Zuid-Nederlands zal gelijken op het
Noord-Nederlands, met een enkel onderscheid tussen masculiene (voor alle de-woorden) en
neutrale verwijzing (bij het-woorden).
20
2 ONDERZOEKSOPSTELLING
2.1 Verantwoording onderzoeksonderwerp
2.1.1 Doelstellingen
Over het pronominale genussysteem in het Nederlandse taalgebied wordt al lange tijd
geschreven. Zo omschrijft Van Haeringen de situatie reeds in 1945 als volgt:
“Genus en geslacht … Op dit punt verschilt ons gesproken zgn. Noord-Nederlands
zeer sterk van de schrijftaal (en het Zuidelijk Nederlands); het mag zelfs als een
andere taal gelden. Een nijpende kwestie die om een oplossing vraagt”.
(VAN HAERINGEN 1945, omslag)
Het hierboven geschetste grote verschil tussen noord en zuid – zie supra §1.3 – van meer dan
een halve eeuw geleden – hoe zou het daar vandaag mee zijn? Graag zou ik onderzoeken of
het Zuid-Nederlands ‘op weg’ is naar het Noord-Nederlandse twee-genera-systeem of dat het
traditionele Zuid-Nederlandse drie-genera-systeem overeind blijft. Daarbij zou ik ook graag
aan mijn onderzoek toevoegen hoe tweedetaalverwervers dit genera-systeem interpreteren,
door anderstalige kinderen te onderzoeken en te steunen op literatuur over
tweedetaalverwering en het genussysteem.
Er werd voor gekozen om de kennis van het pronominale genussysteem niet te onderzoeken
bij volwassenen, maar bij 3 groepen kinderen (ingedeeld volgens leeftijd). Kinderen zijn de
actieve taalverwervers van een taal en de manier waarop kinderen het genussysteem van een
taal aanleren lijkt volgens onderzoek regelgestuurd te zijn. Er bestaan verschillende meningen
over wélke regels het belangrijkst zijn in deze taalverwerving: sommige menen dat
semantische regels het belangrijkst zijn bij de verwerving van het genus, anderen zien de
formele (fonologische, morfologische, syntactische) regels als belangrijkste factor (VAN
BEURDEN en NIJEN TWILHAAR 1990, blz. 193). In dit onderzoek wil ik graag beide pistes
uitwerken, en zowel semantische als formele categorieën van naderbij bekijken, om te
‘ontdekken’ welke notie van het pronominale genussysteem standhoudt bij de jeugd van
tegenwoordig.
21
2.1.2 Eerste- en tweedetaalverwerving: kinderen als studieobject
Uit vorig onderzoek besloot Lien De Vos (2008) dat mensen ‘bijleren’ op het vlak van
genustoekenning tot hun twintigste, én daarnaast ook dat genuskennis ‘verslechtert’ van
generatie tot generatie. Kinderen en jeugd zijn actief bezig met taal(verwerving), en daarom
een interessant onderzoeksobject. Kinderen die het genussysteem van hun moedertaal onder
de knie proberen krijgen zullen dit systeem uiteindelijk min of meer perfect beheersen, menen
Van Beurden en Nijen Twilhaar (1990, blz. 193). Dat hier wel degelijk een systeem moet
bestaan dat deze kennis bundelt, werd reeds door onderzoekers duidelijk verwoord:
“If children are to form generalizations about gender assignment there must be
extensive correlations in the nominal lexicon on which they could generalize.” (ZUBIN
& KÖPCKE 1981, blz. 439)
Kinderen die op latere leeftijd in België aankomen, of van thuis uit geen (of weinig)
Nederlands aangeleerd krijgen, zullen problemen hebben met de grammaticale opbouw van
hun tweede taal. Van Beurden en Nijen Twilhaar (1990, blz. 193) formuleren het probleem in
verband met genustoekenning als volgt:
“Het probleem bij het leren van het genussysteem van een tweede taal is dat er
nauwelijks systematiek achter de indeling van nomina lijkt te zitten, … Bij elk nieuw
woord zal steeds het juiste genus geleerd moeten worden. Menigeen zal nooit tot een
perfecte beheersing van het woordgeslacht van een vreemde taal komen.”
Graag zou ik hierbij onderzoeken welke problemen jonge tweedetaalverwers precies hebben
met het toepassen van het genera-systeem. Hebben ze evenveel moeite met de semantische als
met de formele regels of is er een significant verschil tussen beide?
Kinderen als studieobject voor een taalkundig onderzoek gebruiken, heeft zowel voor- als
nadelen. Het voordeel is dat kinderen gegroepeerd bereikbaar zijn: op scholen, waar je hele
klassen of zelfs studiejaren kan onderwerpen aan een onderzoek. Een nadeel is het feit dat het
niet zeker is of alle kinderen de opdracht begrijpen (wat toch noodzakelijk is om significante
resultaten te bekomen), en of ze wel daadwerkelijk de opgave proberen uit te voeren. Zo is de
keuze voor schriftelijke invulzinnen (§2.2.1.) voor de hand liggend maar brengt ze zeker ook
problemen met zich mee, en is de indeling van de kinderen volgens afkomst zeker ook niet
probleemloos (zie verder).
22
2.1.3 Onderzoek in ’t stad: Antwerpen als geografische afbakening
Het woordgeslacht in het Antwerpse dialect werd hierboven besproken, in §1.2.1.2. Hieruit
bleek dat de bepaalde lidwoorden in het ‘Stadsantwerps’14, de(n), d(e), en et het grammaticaal
geslacht van woorden erg zichtbaar maakt. In §1.4. werd besproken dat o.a. het onderzoek van
Hoppenbrouwers bevestigd dat de kennis van dialect een belangrijke meerwaarde biedt voor
het onderhouden van het traditionele genussysteem. Opmerkelijk is dat wanneer we dialect en
standaardtaal vergelijken, er op het gebied van het grammaticale geslacht van een substantief
nogal eens verschillen zijn. Voor het Antwerps is dit net zo. Hieronder worden een paar
voorbeelden gegeven van hoe het geslacht van een woord in het dialect kan verschillen van dit
in de standaardtaal. In de linkerkolom ziet u de Antwerpse dialectvariant, in de rechterkolom
het AN.
den affal masc. het afval neutr.
den aëgendoem masc. het eigendom neutr.
het grasmasjing neutr. de grasmachine fem.
de véngster fem. het venster neutr.
Voor dit onderzoek is het echter erg belangrijk dat het woordgeslacht bij zowel dialect als
standaardtaal hetzelfde is, en er werd dan ook – door middel van het informeren bij families
die al generaties in Antwerpen wonen en thuis dialect spreken – gezocht naar substantieven
die zonder twijfel voldeden aan deze eisen.15
14 Term overgenomen uit SCHUTTER, DE, Georges en Jan NUYTS (2005), Stadsantwerps, Tielt: Lannoo. 15 Helaas zal uit de resultaten blijken dat dit niet volledig gelukt is: het woord boter, in dit onderzoek als masculien aanschouwd, wordt duidelijk als feminien beschouwd door erg veel Antwerpse kinderen.
23
2.2 Uitwerking opstelling: methode16
2.2.1 Schriftelijke invulzinnetjes
Informatie opvragen aan de hand van schriftelijke invulzinnen is een heel dankbare methode
om op een – relatief – eenvoudige manier een grote hoeveelheid materiaal te verzamelen. De
onderzochte woorden werden gekozen aan de hand van verschillende semantische en formele
regels, zie §2.3. Elk van deze woorden werd – vetgedrukt – in een zin geplaatst. Aan de
leerlingen werd gevraagd pronominaal te verwijzen naar deze gekozen substantieven, en de
zinnen werden zo gevormd dat het duidelijk was dat er naar het substantief en niet naar de
gehele zin moest verwezen worden. Voorbeelden van zinnen uit de enquête zijn:
(?) De soep is lekker, maar ___ is erg warm.
De zolder is eng. ___ zit vol met spinnen.
Die ruzie kan niet blijven duren. ___ moet uitgepraat worden!
Om de druk niet te groot te maken voor de jongste groep ondervraagden (de 6-jarigen, zie
3.2.2.) werd de opgestelde lijst met zinnen in twee gesplitst (een versie A en versie B, zie
bijlage 1 en 2 blz. 114-117), zodat iedereen 45 zinnen kreeg om in te vullen. Omdat het om
zo’n jonge participanten ging werd er op aangedrongen bij de leraren de opdracht met
verschillende voorbeelden uit te leggen en de eerste zin klassikaal uit te voeren.
2.2.2 Welke kindjes? Selectie van de informanten
De geselecteerde kinderen zijn kinderen die in de stad Antwerpen en directe omgeving (zie
hieronder §2.2.2.1) school volgen en voldoen aan de leeftijdscriteria. Zo werden kinderen die
niet volgens hun leeftijd in een klas zaten (maar bijvoorbeeld te jong of te oud waren)
geweerd uit het onderzoek.
16 16 Onderzoek naar de link tussen dialectkennis en de kennis van het woordgeslacht werd voor Nederland onderzocht door Cor Van Bree. Methodologische uiteenzetting hiervan: VAN BREE, 1985.
24
2.2.2.1 Antwerpse scholen
5 verschillende Antwerpse scholen17 waren bereid mij te helpen met mijn onderzoek en
stelden hun klasjes ter beschikking. Al deze scholen bevonden zich zeer dicht bij – of in het
centrum van Antwerpen; de 3 lagere scholen bevonden zich in Borgerhout en Antwerpen, de
2 middelbare scholen in Berchem en Antwerpen. Er werd verondersteld dat weinig kinderen
van buiten Antwerpen naar deze scholen komen – en dat het dus om een groep kinderen gaat
dat in het Antwerpse opgroeit met een Antwerpse variant van het Nederlands.18
2.2.2.2 Leeftijd
De participanten werden onderverdeeld in drie leeftijdscategorieën. De jongste groep zijn
kindjes uit het tweede leerjaar, de 7-8 jarigen. De middelste groep is het vijfde leerjaar, de 10-
11 jarigen. De derde groep bevat leerlingen uit het tweede middelbaar, de 13-14 jarigen.
De keuze voor deze leeftijdscategorieën is eenvoudig: omdat het noodzakelijk is dat de
kinderen de enquêtes kunnen lezen en begrijpen, leek een categorie jonger dan 7 à 8 jaar niet
aangeraden. Vanaf deze leeftijd werden de twee volgende leeftijden gekozen met een interval
van 3 jaar. Er moet een kanttekening bij gemaakt worden dat voor de leeftijdscategorie vn
de13-14 jarigen enkel twee scholen uit het ASO werden gebruikt voor dit onderzoek. Een
onderzoek uitvoeren in alle secundaire onderwijsinrichtingen zou ook interessant zijn – maar
te omvangbaar voor dit onderzoek.
2.2.2.3 Afkomst: indelen in categorieën
Bij het afbakenen van mijn thesisonderwerp heb ik ervoor gekozen het fenomeen van de
pronominale genustoekenning in Vlaanderen te onderzoeken aan de hand van de afkomst van
de ondervraagde kinderen. Mijn inspiratie hiervoor was het bekende idee dat in Vlaanderen
het pronominaal genussysteem beter bewaard wordt door het wijdverbreide gebruik van het
dialect. In Vlaamse dialecten is immers het woordgeslacht vaak hoorbaar (in het lidwoord,
adjectief, enz.) en dit zorgt voor een beter behoud van ge genussysteem (HOPPENBROUWERS
1983). Hierop steunend kan men dan overwegen dat kinderen met een andere moedertaal dan
het Nederlands ook minder dialectkennis hebben en dus – net zoals de Nederlanders – minder
genusgevoel.
17 Zie bijlage 3 voor de namen en adressen van deze scholen. 18 Natuurlijk kan het spreken van de Antwerpse variant van het Nederlands in de omgeving van de participanten niet verzekerd worden, dit is een veronderstelling waar verder weinig aandacht aan besteed wordt wegens de beperktheid van dit onderzoek.
25
Door middel van een invulblad met meerkeuzevragen dat samen met de invulzinnetjes werd
opgevraagd kwam ik meer te weten over de talige achtergrond van de leerling. Allereerst
werden er vragen gesteld over de omgeving van de leerling; welke talen thuis en op school
gesproken worden, bijvoorbeeld:
- met mijn mama spreek ik Nederlands:
o JA o JA, maar ook _____________________. o NEE, we spreken _____________________.
Ten tweede werd er opgevraagd vanaf welke leeftijd de leerling met de Nederlandse taal in
contact is gekomen, bijvoorbeeld:
- Ik heb Nederlands geleerd:
o thuis van mijn ouders. o in de kleuterschool. o in de lagere school. o in het middelbaar. o Andere: _____________________.
- Ik woon al heel mijn leven in België:
o JA o NEE, ik kom uit __________________ . Ik ben naar België gekomen toen ik
_________ jaar oud was.
Aan de hand van verschillende parameters zal onderzocht worden welke significant zijn voor
de kennis van het pronominale genussysteem (zie hoofdstuk 5).
26
2.3 Welke woorden: onderzochte substantieven
De woorden gebruikt voor dit onderzoek werden gekozen aan de hand van verschillende
parameters: semantische categorieën, hun vormeigenschappen en hun frequentie. Deze drie
aspecten zullen in §2.3.1 tot §2.3.3 nader onderzocht worden.
2.3.1 Parameter 1: semantische categorieën
In §2.3.2 werd het belang van semantische regels voor het genus van een taal beschreven. Zo
blijkt uit andere onderzoeken (over het Engels: MILLS (1986) en SIEMUND (2002), over het
Nederlands: AUDRING (2006), DE VOGELAER (2006) en FLETCHER (1984)) dat zowel de
onderverdeling abstractheid (concreet vs. abstract) als telbaarheid (telbaar vs. niet-telbaar)
steek houdt voor het genus van verschillende Germaanse talen.
De zwart-witte verhouding tussen de categorieën telbaar/niet-telbaar en concreet/abstract is
natuurlijk niet geheel waarheidsgetrouw, en zo bouwt Audring (2006, blz. 101) een gradueel
schema op waar substantieven worden opgedeeld volgens hun degree of individuation, de zgn.
Indiviuation Hierarchy (overgenomen uit AUDRING 2006, blz. 102):
TABEL 2.1: INDIVIDUATION HIERARCHY (AUDRING 2006)
HUMAN > OTHER
ANIMATE > BOUNDED
OBJECT/ABSTRACT > SPECIFIC MASS >
UNSPECIFIC
MAS, UNBOUNDED
ABSTRACT
Deze onderverdeling is erg complex – en daarom zal voor dit onderzoek de grens
concreta/abstracta en telbaar/niet-telbaar aangehouden worden. Concrete substantieven zijn
benamingen voor mensen, dieren, dingen en stoffen, de voorbeelden zijn weergegeven in
onderstaande tabel. Abstracte substantieven staan in de ANS omschreven als “benamingen die
over het algemeen niet als zintuiglijk waarneembaar kunnen worden voorgesteld”(ANS
§3.2.1). Een schematisch overzicht biedt Sasse (1993) (overgenomen uit SIEMUND 2002, blz.
225):
27
TABEL 2.2.: THE HIERARCHY OF INDIVIDUATION (SASSE 1993)
COUNT NOUNS MASS NOUNS
PROPER NOUNS COMMON NOUNS
ANIMATES INANIMATES
PROPER NAMES HUMANS ANIMALS INANIMATE
TANGIBLE
OBJECTS ABSTRACTS MASS NOUNS
De telbaarheid van woorden is makkelijk te testen: bij niet-telbare substantieven is het
moeilijk of onmogelijk om een meervoud te vormen, denk bv. aan de niet-telbare woorden
melk, verwarming, pijn en verdriet, en hoe een meervoud van deze woorden er uit zou zien.
Om terug te kunnen vallen op een schematisering opgesteld voor de Nederlandse taal, werd de
opdeling van de ANS gevolgd (ANS, §3.2.1):
TABEL 2.3.: INDELING VAN DE SUBSTANTIEVEN (ANS, §3.2.1)
Voor dit onderzoek werden bij de concreta zowel voorwerpsnamen (telbaar) als stofnamen
(niet-telbaar) onderzocht. Bij de abstracta werden zowel telbare als niet-telbare woorden
gekozen. Uit het corpus werden wel alle bezielde substantieven, zowel persoonsnamen als
diernamen, geweerd om het geheel overzichtelijk te houden. Zo hebben alle woorden in het
corpus al vast één parameter gemeen: ze zijn allen niet-bezield.
2.3.2 Parameter 2: formele regels
Reeds in 2.3.2 werd uitgebreid uitgelegd hoe vormeigenschappen van een substantief kunnen
bijdragen tot de keuze van het genus van dit woord, zo zijn voor het Nederlands bijvoorbeeld
woorden eindigend op –heid altijd vrouwelijk; bv. waarheid, oprechtheid, vermoeidheid. Bij
28
het opstellen van dit corpus werd gezocht naar drie zulke regels, die elk één van de drie
genera omvatten. Er werd gekozen voor de volgende:
1. woorden eindigend met het suffix –er zijn masculien19, bv: de zolder, de boter, de
winter, de donder
2. woorden eindigend met het suffix –ing zijn zonder uitzondering feminien volgens Van
Dale, bv: de tekening, de verwarming, de oplossing
3. woorden beginnend met het prefix ge- zijn zonder uitzondering neuter (NGA), bv: het
geschenk, het geschreeuw, het geheim
Om het belang van formele regels bij pronominale genustoekenning te kunnen inschatten
werd gekozen voor een corpus bestaande uit zowel formeel gemarkeerde als niet-formeel
gemarkeerde woorden zodat de mogelijkheid ontstond te zien of formele regels een invloed
hebben op de kennis van het genus van een woord. De subcategorieën voor beide categorieën
waren de in §2.3.1 uitgelegde onderverdelingen telbaar en niet-telbaar, concreet en abstract.
2.3.3 Parameter 3: frequentie, de woordenschat van 6-jarigen
Omdat een jonge groep taalverwervers wordt onderzocht, werden woorden gekozen aan de
hand van de Streeflijst woordenschat voor zesjarigen (SCHAERLAKENS e.a. 1999). Deze
streeflijst bestaat uit een lijst woorden – met verschillende woordsoorten waaronder ook veel
substantieven – waarvan theoretisch onderzocht is hoe goed deze gekend zijn bij zesjarigen.
Leraren uit het laatste kleuterklasje en het eerste leerjaar werden in België en Nederland
gevraagd welke woorden gekend zouden zijn bij hun zesjarige leerlingen. Er wordt rekening
gehouden met het feit dat deze theoretische kennis niet absoluut is, en mogelijk niet met de
werkelijkheid in overeenstemming is, maar dit leek de meest betrouwbare manier om
woorden te zoeken voor dit onderzoek.
De procentuele, theoretische ‘bekendheid’ van elk opgenomen woord wordt in de
onderstaande tabellen procentueel weergegeven. Bijvoorbeeld; het woord melk is 98% gekend
bij 6-jarigen volgens leraren van de laatste kleuterklas en leraren van het eerste leerjaar. Dit
19 Met inbegrip van het-woorden eindigend op –er zoals het water. Er werd rekening gehouden met de beperktheid van deze regel, maar een andere formele regel die enkel masculiene woorden omvat werd niet gevonden zodat deze vormcategorie de ‘beste’ voor handen leek.
29
ten opzichte van voedsel, dat 66% gekend is, en dus ‘minder gekend’ dan het woord melk, dat
(theoretisch) door zo goed als elk zesjarig kind begrepen wordt.
Om de parameter frequentie ook in acht te nemen, werd ervoor gekozen zowel érg frequente
woorden (90% < woord x) als minder frequente woorden (60% < woord y > 80%) op te
nemen in het corpus. Woorden met een lagere frequentie dan 60% werden niet gebruikt20,
daar die maar moeilijk begrepen zouden worden door 6-jarigen, laat staan door jonge
tweedetaalverwervers. Het is immers erg belangrijk voor het onderzoek dat alle woorden
gekend zijn en begrepen worden door alle participanten om te verzekeren dat de kinderen zo
hun motivatie niet verliezen of gaan gokken bij het invullen van de test.
2.3.4 De categorie concreet – telbaar
De eerste categorie die hier besproken zal worden is de categorie [+concreet] en [+telbaar].
Onderstaande tabel bevat de gekozen en opgevraagde (niet-bezielde) substantieven,
gerangschikt op genus, frequentie volgens de Streeflijst (de getallen telkens rechts van de
gekozen woorden), en al dan niet formele gemarkeerdheid.
TABEL 2.4.: OVERZICHT VAN DE SUBSTANTIEVEN UIT DE CATEGORIE CONCREET – TELBAAR GEBRUIKT VOOR
DIT ONDERZOEK
MASCULIEN FEMINIEN NEUTRAAL
NIET-FORMEEL GEMARKEERD
FREQUENT HANDDOEK 98 FLES 96 SCHIP 99
SLEUTEL 99 DEUR 98 HUIS 100
NIET FREQUENT SCHEET 74 HAAG 79 PAD 79
TRUC 71 AUTOSTRADE 79 SCHERM 71
FORMEEL GEMARKEERD
FREQUENT ZOLDER 100 TEKENING 98 GESCHENK 98
NIET FREQUENT EIERDOOIER 71 WONING 63 GEWICHT 69
Omdat het voor de niet-formeel gemarkeerde woorden relatief eenvoudig was geschikte
woorden te vinden, werden voor de zekerheid21 telkens 2 woorden per subcategorie
opgenomen. Voor de formeel gemarkeerde woorden echter was het érg moeilijk om
substantieven te vinden, zodat er maar 1 woord per subcategorie werd opgenomen in het 20 Hier werd een uitzondering gemaakt bij het woord ‘blubber’ dat slechts 19% gekend is bij zesjarigen volgens de streeflijst. Dit woord werd gekozen bij gebrek aan een ‘beter passend’ woord. 21 Zodat men zich er kan van verzekeren dat de resultaten zich niet enkel op dit ene woord baseren, maar gelijkaardig zijn voor de hele categorie zullen deze twee woorden telkens met elkaar vergeleken worden.
30
corpus.
Audring registreert in haar onderzoek de tendens waar masculiene pronomina gebruikt
worden om naar zowel telbare de- als het-woorden (‘common and neuter nouns’) te verwijzen
(AUDRING, 2006, 95) wanneer het gaat om telbare substantieven. Hier is dan sprake van
‘hersemantisering’, want waar vroeger het grammaticale genus van het woord domineerde
wordt er nu een genussysteem opgebouwd op basis van semantische indelingen (bv. concreet
vs. abstract). Het ligt dus binnen de verwachtingen veel masculiene verwijzingen terug te
vinden in de resultaten voor deze categorie. Dit ligt ook in de lijn van het door Geeraerts
1992) beschreven masculiniseringsproces. Geeraerts ziet de ‘voormalig feminiene
substantieven in Belgisch Nederlands’22 meer en meer voorkomen samen met een masculiene
pronominale verwijzing. Dit systeem komt volgens zijn onderzoek voornamelijk voor bij
telbare substantieven (zie ook DEKEYSER, 1980). Ook Siemund concludeert in ‘Mass versus
count’ (2002, 231) dat de algemene gang van zaken bij een taal is dat naar concrete en telbare
substantieven verwezen wordt met ‘animate’ pronouns, oftewel voor het Nederlands hij of ze.
2.3.5 De categorie concreet – niet-telbaar
De tweede categorie zijn de woorden die voldoen aan de kenmerken [+concreet] en [-telbaar].
Deze (wederom niet-bezielde) substantieven bezitten geen meervoud.23 In andere
onderzoeken zoals Audring (2006), Siemund (2002) en De Vogelaer (2006, blz. 97 – 98) bleek
de parameter telbaarheid van cruciaal belang bij niet-bezielde substantieven.
Ook hier werd een schema opgesteld met onderverdeling tussen de subcategorieën genus
(masculien, feminien en neutraal) en formele markering (niet-formeel gemarkeerd en formeel
gemarkeerd). Audring (2006) stipt aan dat de parameter telbaarheid erg van belang is voor het
(Noordelijk)-Nederlands. Een opsomming van eerdere studies (VAN HAERINGEN 1951,
MALJAARS 1979 en ROMIJN 1996) toont aan dat zgn. mass nouns, of niet-telbare
substantieven, voorkomen met een neuter-pronomen (het), ook als het om de-woorden gaat
(over verschillende Germaanse talen: SIEMUND, 2002, 231). Audring neemt deze ‘switches’
ook waar in haar onderzoek in het Corpus Gesproken Nederlands. Ook voor het Zuidelijk-
Nederlands werd dit bevestigd door De Vogelaer (2006): in dit onderzoek bij 6- en 7-jarigen is
22 Geeraerts 1992, 83. 23 Enkele van deze woorden bezitten wel een theoretisch meervoud, zo zijn soepen of lijmen verzamelnamen. Er wordt echter vanuit gegaan dat kinderen deze vormen niet kennen, daar ze veel minder frequent gebruikt worden zullen ze dus ook als niet-telbaar beschouwd worden.
31
er een sterke tendens om naar masculiene en feminiene niet-bezielde woorden te verwijzen
met het neuter pronomen het (voor cijfermateriaal: zie DE VOGELAER 2006 blz. 98).
TABEL 2.5.: OVERZICHT VAN DE SUBSTANTIEVEN UIT DE CATEGORIE CONCREET – NIET-TELBAAR GEBRUIKT
VOOR DIT ONDERZOEK
MASCULIEN FEMINIEN NEUTRAAL
NIET-FORMEEL GEMARKEERD
FREQUENT CHOCO 100 MELK 98 VLEES 99
LIJM 99 SOEP 100 SPEELGOED 98
NIET FREQUENT PATÉ 70 OLIE 75 ONKRUID 76
ROOM 73 AARDE 69 VOEDSEL 66
FORMEEL GEMARKEERD
FREQUENT BOTER 100 VERWARMING 95 GESCHREEUW 82
NIET FREQUENT BLUBBER 19 VERLICHTING 74 GEPRAAT 70
Deze evolutie, waarbij naar de-woorden wordt verwezen met een neutraal pronomen, is een
onderdeel van de zgn. hersemantisering (‘resemanticization’) van het Nederlands (AUDRING
95, en zie §3.6.).
2.3.6 De categorie abstract – telbaar
TABEL 2.6.: OVERZICHT VAN DE SUBSTANTIEVEN UIT DE CATEGORIE ABSTRACT – TELBAAR GEBRUIKT VOOR
DIT ONDERZOEK
MASCULIEN FEMINIEN NEUTRAAL
NIET FORMEEL GEMARKEERD
FREQUENT DROOM 97 RUZIE 97 ANTWOORD 95
DAG 98 FOUT 98
NIET FREQUENT OCHTEND 73 BUI 78 OERWOUD 76
OORLOG 77 RAADSEL 73
FORMEEL GEMARKEERD
FREQUENT WINTER 99 VERRASSING 97 GEHEIM 92
NIET FREQUENT OPLOSSING 77 GEZIN 75
De derde semantische categorie substantieven zijn deze die voldoen aan de parameters
[+abstract] en [+telbaar]. Eerder onderzoek toont aan dat ook hier de tendens bestaat om met
het neutrale pronomen naar ‘common nouns’ – wat voor het Nederlands neerkomt op de-
32
woorden – te verwijzen (SIEMUND, 2002). Fletcher (1984) stelt dit vast voor het Noord-
Nederlands (zonder de term ‘resemanticization’ te laten vallen). Als ook in het Zuid-
Nederlands deze ‘semantische motivatie’ het wint van het grammaticale genus, dan
verwachten we dat in de resultaten te zien aan de hand van een tendens tot neutraal verwijzen
naar masculiene en feminiene substantieven.
2.3.7 De categorie abstract – niet-telbaar
Deze vierde en laatste semantische categorie tenslotte bestaat uit substantieven met de
kenmerken [+abstract] [-telbaar]. Net als voorgaande categorie wordt bij deze woorden
verwacht, aan de hand van literatuur over andere onderzoeken, dat er vaak met neutraal
pronomen zal verwezen worden (over het Engels: Siemund, 2002; over het (Noord-)
Nederlands: Fletcher, 1984).
TABEL 2.7.: OVERZICHT VAN DE SUBSTANTIEVEN UIT DE CATEGORIE ABSTRACT – NIET-TELBAAR GEBRUIKT
VOOR DIT ONDERZOEK
MASCULIEN FEMINIEN NEUTRAAL
NIET FORMEEL GEMARKEERD
FREQUENT PIJN 99 KOU 96 WEER 97
LACH 97 GRIEP 88 VERDRIET 90
NIET FREQUENT HITTE 76 OGENBLIK 75
LIEFDE 69 AFSCHEID
FORMEEL GEMARKEERD
FREQUENT DONDER 95 VERSIERING 90 GELUK 89
NIET FREQUENT REDDING 49 GEKNOEI 66
33
3 BESPREKING RESULTATEN: LEEFTIJD, AFKOMST EN FORMELE
GEMARKEERDHEID
In dit deel worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Allereerst wordt gezocht
naar een werkbare parameter voor het onderverdelen van onze participanten in groepen, aan
de hand van hun talige achtergrond. Ten tweede zal dan voor een eerste keer bekeken worden
of de kennis van het pronominale genussysteem afhankelijk is van de leeftijd waarop het kind
met het Nederlands in contact is gekomen door algemene cijfers weer te geven voor de
verschillende groepen.
In een derde deel zullen de resultaten uitvoeriger besproken worden, ook hier voor de
verschillende woordcategorieën en de verschillende groepen taalgebruikers. Om het aantal
parameters overzichtelijk te houden zal de parameter frequentie hier nog niet behandeld
worden, maar afzonderlijk besproken worden in hoofdstuk 6.
3.1 Nederlandstalig vs. anderstalig: op zoek naar en significante parameter
Bij de enquête werd – zie 4.2.2.3 – een meerkeuzeformulier toegevoegd om meer te weten te
komen over de talige achtergrond van de leerlingen. Om leerlingen te kunnen onderverdelen
in moedertaalsprekers Nederlands en kinderen die een andere taal dan het Nederlands als
moedertaal hebben werden verschillende situaties geschetst over welke taal/talen de kinderen
spreken met hun omgeving, namelijk:
- mijn ouders spreken Nederlands met elkaar
- met mijn mama spreek ik Nederlands
- met mijn papa spreek ik Nederlands
- met mijn broers of zusjes spreek ik Nederlands
- op de speelplaats spreek ik Nederlands
De mogelijke antwoorden die de kinderen konden geven bestonden telkens uit een keuze van
drie, die zelf aangevuld kon worden met de desbetreffende taal die ze wél spraken.
- JA - JA, maar ook _____________________. - NEE, we spreken _____________________.
Bijvoorbeeld, een meisje spreekt wel Nederlands met haar papa maar ook Pools, dan zou ze
34
op het meerkeuzeformulier bij de vraag “met mijn papa spreek ik Nederlands” de tweede
mogelijkheid aanduiden, ‘ja, maar ook’, en daar ‘Pools’ bij aanvullen.
De antwoorden waren vrij verrassend, in dit opzicht dat de verscheidenheid aan nationaliteiten
en talen in deze klasjes groter was dan verwacht. Erg interessant zou het zijn te kijken naar
wélke taal een kind spreekt dat pas later met het Nederlands in aanraking komt, daar het
zijn/haar kennis en gebruik van het Nederlands kan beïnvloeden. Het is echter niet mogelijk
om dit voor het gehele corpus na te gaan.
Alle gegevens werden ingegeven in SPSS en er werd gezocht naar een parameter die
werkbaar was, wat er op neer komt dat het belangrijk is dat de informanten in min of meer
gelijke groepen worden opgedeeld aan de hand van de criteria, afleidbaar uit de parameter.
Het vinden van zo’n parameter was niet gemakkelijk daar sommige parameters het corpus
verdeelden in zo’n ongelijke delen dat er een subgroep van slechts enkele kinderen overbleef.
Zo bleek de parameter “met mijn broers of zusjes spreek ik Nederlands” interessant maar
slecht werkbaar.
Bijvoorbeeld voor het woord ‘handdoek’ werd een chi-square test significantie van 0.001
waargenomen, maar waren de verschillende subcategorieën duidelijk ondervertegenwoordigd
om deze gegevens te gebruiken voor eender welk onderzoek. Dit wordt weergegeven in
onderstaande tabel:
TABEL 3.1.: INDELEN VAN DE INFORMANTEN: VOORBEELD ‘HANDDOEK’
HANDDOEK HIJ ZE HET TOTAAL
JA 110 31 10 151
JA, MAAR OOK 14 4 7 25
NEE, WE SPREKEN 0 1 2 3
MET MIJN BROERS
OF ZUSJES SPREEK
IK NEDERLANDS
GEEN BROERS OF
ZUSSEN 6 1 0 7
TOTAAL 130 37 19 186
Aan de hand van deze tabel wordt al snel duidelijk dat de parameter ‘met mijn broers of zusjes
spreek ik Nederlands’ niet bruikbaar is; de derde categorie ‘Nee, we spreken _______’ zou
weliswaar heel interessant zijn voor dit onderzoek omdat deze groep hoogstwaarschijnlijk
bestaat uit kinderen met een andere taal dan het Nederlands als moedertaal. Hier in het
voorbeeld ‘handdoek’ wordt deze categorie vertegenwoordigd door slechts 3 kinderen, en dit
is dan nog vóór het onderverdelen in leeftijdscategorieën.
Tijdens de zoektocht naar een goede, werkbare parameter voor het opdelen van de kinderen in
functie van hun talige achtergrond – ontstond het idee twee parameters te combineren. Om
35
kinderen onder te kunnen verdelen in:
a) kinderen die met hun omgeving enkel Nederlands spreken,
b) kinderen die Nederlands spreken met hun omgeving maar ook consequent een andere
taal spreken,
c) en kinderen die opgroeien in een omgeving zonder moedertaalspreker(s) Nederlands.
Voor het verwezenlijken van deze drie groepen werden de parameters ‘Met mijn mama spreek
ik Nederlands’ en ‘Met mijn papa spreek ik Nederlands’ samengevoegd tot één
gecombineerde parameter.
TABEL 3.2.: CATEGORISERING AAN DE HAND VAN ‘MET MIJN MAMA SPREEK IK NEDERLANDS’ EN ‘MET MIJN
PAPA SPREEK IK NEDERLANDS’: INDELING IN GROEPEN
Zo ontstonden de volgende drie groepen, die groep A, groep B en groep C genoemd zal
worden:
Groep A, kinderen die enkel Nederlands spreken met hun omgeving, zijn de kinderen die op
beide vragen ‘Ja’ antwoordden.
Groep B zijn kinderen met een gemengde achtergrond. Deze groep bestaat allereerst uit
kinderen die op de twee vragen ‘Ja, maar ook’ hebben geantwoord en met beide ouders dus
zowel Nederlands als een tweede taal spreken. Ten tweede werden hier ook de combinaties
‘Ja’ met ‘Ja, maar’ of ‘Ja’ met ‘Nee, we spreken’ opgenomen. Deze groep bestaat
hoofdzakelijk uit kinderen waar zowel de invloed van het Nederlands zowel die van een
tweede taal moeilijk in te schatten is. Wanneer een kind de taalverhouding met zijn of haar
moeder omschrijft als ‘Ja, maar … soms ook Italiaans’ is het moeilijk om de invloed van dit
Italiaans in te calculeren in de Nederlandse taalontwikkeling van het kind.
Groep C bestaat uit kinderen met ouders die geen moedertaalspreker Nederlands zijn, en deze
MET MIJN PAPA SPREEK IK
NEDERLANDS
MET MIJN MAMA SPREEK IK
NEDERLANDS
JA
JA, M
AA
R
NE
E,
WE
SP
RE
KE
N
JA A B B
JA, MAAR B B C
NEE, WE SPREKEN B C C
36
kinderen hebben op beide vragen of ze Nederlands spreken met hun ouders ‘Nee, we spreken’
aangeduid of een combinatie van ‘Ja, maar ook’ en ‘Nee, we spreken’.
Om deze categorisering minder abstract te maken wordt deze hieronder schematisch
weergegeven:Ook de absolute waarden voor het aantal kinderen in elke categorie werden
meteen berekend. Per leeftijd wordt in onderstaande tabel weergegeven hoeveel kinderen per
leeftijdsgroep geselecteerd werden en in welke categorie ze voor mijn onderzoek zullen
worden geplaatst aan de hand van hun talige achtergrond.
TABEL 3.3.: CATEGORISERING AAN DE HAND VAN ‘MET MIJN MAMA SPREEK IK NEDERLANDS’ EN ‘MET MIJN
PAPA SPREEK IK NEDERLANDS’: ABSOLUTE WAARDEN PER LEEFTIJDSCATEGORIE
7-8J 10-11J 13-14J TOTAAL
CATEGORIE A 63 58 89 210
CATEGORIE B 34 35 22 91
CATEGORIE C 17 10 15 42
TOTAAL 114 103 126 343
De 3 opgebouwde categorieën, A, B en C zijn niet gelijk verdeeld, wat binnen de
verwachtingen lag. Ondanks het feit dat categorie C nog steeds slecht vertegenwoordigd
wordt, is het met 42 ingevulde enquêtes voor deze categorie wél mogelijk onderzoek te doen.
3.2 Stand van zaken: behoud van het grammaticaal genus
3.2.1 Behoud van het grammaticaal genus bij groep A: de homogeen Nederlandstalige
categorie
Onderstaande tabel geeft – voor Groep A, de homogeen Nederlandstalige kinderen – een
algemeen overzicht weer van het behoud van het grammaticaal genus, per woordgenus en
leeftijdscategorie. De cijfers onder ‘masc (1)’, ‘fem (1)’ en ‘neutr (1)’ zijn de resultaten voor
de niet-formeel gemarkeerde woorden per woordgeslacht. Deze werden onderzocht in vier
categorieën: [+concreet] [+telbaar], [+concreet] [-telbaar], [+abstract] [+telbaar] en
[+abstract] [-telbaar] (zie hierover 4.3). In elk van deze categorieën werden zowel twee
37
frequente als twee niet-frequente woorden opgevraagd. 24De tabellen ‘masc (2)’, ‘fem (2)’ en
‘neutr (2)’ bestaan uit de resultaten van de formeel gemarkeerde woorden per woordgeslacht.
Deze keer werden zes bruikbare masculiene woorden gekozen, acht feminiene woorden en
acht neutrale woorden, telkens uit de verschillende categorieën één frequent woord en één
niet-frequent woord.
TABEL 3.4.A.: STAND VAN ZAKEN: ALGEMEEN OVERZICHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE. GROEP A
Omdat het weergeven van de absolute waarden (N=) niet overzichtelijk leek werden de cijfers
in de grafiek en de tabel procentueel weergegeven. Opvallend zijn de ‘zwakke’ resultaten: alle
drie de leeftijdscategorieën scoren over bijna de hele lijn ‘gebuisd’ bij de masculiene en
feminiene woorden. Ook is het zichtbaar dat de algemene cijfers geen opvallend verschil
aantonen tussen niet-formeel gemarkeerde woorden en formeel gemarkeerde woorden. De
cijfers voor beide subcategorieën liggen immers altijd erg dicht bij elkaar.
De zwakke resultaten zijn duidelijker zichtbaar in onderstaande grafiek, waar de totalen van
elke tabel werden verwerkt (resp. ‘masc (tot)’, ‘fem (tot)’ en ‘neutr (tot)’). Hier werd het
onderscheid niet-formeel gemarkeerd vs. formeel gemarkeerd niet bewaard omdat dit zoals
hierboven getoond in de grafiek geen opvallende verschillen blootlegde. Deze procentuele
score van het behoud van het genus per grammaticaal geslacht wordt weergegeven per
leeftijdscategorie.
Het aantal correcte antwoorden stijgt duidelijk per leeftijd, zo zit tussen de jongste groep en
de oudste groep – wanneer we kijken naar de totaalscores – voor de masculiene substantieven
een stijging van 13,14% (resp. van 35,99% naar 49,13%) en voor de feminiene substantieven
een stijging van 17,45%. Enkel het neutrale genus wordt goed herkend door deze autochtone
groep, hier haalt de oudste groep, de dertien- en veertienjarigen, 86,09%.
24 Omdat het niet mogelijk was om alle subcategorieën te voorzien van een representatief woord (zie hierover 4.3.6 en 4.3.7), werden veertien masculiene woorden gevonden voor dit onderzoek en voor beiden de feminiene als de neutrale categorie, vijftien woorden (in plaats van de theoretische telkens zestien woorden).
38
Kinderen tussen 7 en 14 jaar zijn (nog) volop bezig is met taalverwerving, dit moet in het
achterhoofd gehouden worden wanneer we kijken naar de relatief ‘slechte’ resultaten. Dit
beperkte behoud van genus werd ook door anderen opgetekend, en is dus niet onverwacht (vb.
GUNTHER DE VOGELAER 2006, LIEN DE VOS 2008).
GRAFIEK 3.1.A.: ALGEMEEN OVERZICHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE. BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL
GENUS PER WOORDGESLACHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE. GROEP A
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Beh
ou
d g
ram
mati
caal
gen
us (
in %
)
masculien genus
feminien genus
neutraal genus
masculien genus 35,99% 45,65% 49,13%
feminien genus 20,17% 27,16% 37,62%
neutraal genus 66,60% 77,99% 86,09%
7-8j 10-11j 13-14j
Sommige autochtone kinderen behalen erg hoge punten bij het invullen van de enquête waar
anderen verrassend laag scoren. Zo was het absolute ‘minimum’ dat een dertienjarige
behaalde op de enquête 7 op 45 (waarbij dus zeven pronominale genusverwijzingen in
overeenstemming met het traditionele grammaticale geslacht werden ingevuld, en
achtendertig niet in overeenstemming) en het absolute ‘maximum’ een elfjarige die maar liefst
43 van de 45 zinnen correct wist in te vullen. Het zijn dus niet enkel kinderen die met een
andere taal zijn opgegroeid die (mogelijk) slechter scoren: onder de autochtone kinderen,
allen afkomstig uit dezelfde soort scholen, werd ook een énorm verschil in
woordgeslachtkennis en het toepassen van de pronominale genustoekenning waargenomen.
3.2.2 Behoud van het grammaticaal genus bij groep B: de heterogeen Nederlandstalig-
anderstalige categorie
De verwachtingen voor deze heterogene groep, bestaande uit informanten met zowel een
Nederlandstalige als een anderstalige invloed, zijn moeilijk te vormen. Langs de ene kant kan
verwacht worden dat deze kinderen, verward door hun meertalige situatie, een mindere kennis
39
hebben van het traditionele Zuid-Nederlandstalige genussysteem. Langs de andere kant is het
mogelijk dat bij sommige van deze informanten de invloed van het Nederlands groot genoeg
is – zodat ze eigenlijk te beschouwen zijn als een ‘homogeen Nederlandstalige informant’.
Algemeen kan verwacht worden dat hun resultaten tussen deze van groep A en groep C zullen
liggen, waar bij groep A het behoud van het genus het best bewaard bleef, en dit bij groep C
het minst zal zijn.
TABEL 3.4.B.: STAND VAN ZAKEN: ALGEMEEN OVERZICHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE. GROEP B
Ook hier blijkt de formele gemarkeerdheid weinig van betekenis in deze totaalcijfers, enkel
voor de masculiene substantieven is er een opmerkelijk verschil bij de 10-11 jarigen, waar de
niet-formeel gemarkeerde woorden 15,00% hoger scoren (met 37,50%) dan de formeel
gemarkeerde woorden (met 22,50%). Waarom de niet-formele woorden hoger scoren dan
deze met een formele markering, waarvan gedacht wordt dat deze net helpt bij het behoud van
41
genus, zal later in dit hoofdstuk onderzocht worden. Het behoud van genus is over de hele lijn
lager bij groep C dan bij groepen A en B. Zoals verwacht is het dus voor de deze groep,
zonder moedertaalsprekers Nederlands, moeilijk om naar een substantief met het pronomen
van het juiste genus te verwijzen.
Wanneer we naar de grafiek kijken en de totaalscores per leeftijd per woordgeslacht (en dus
zo de al dan niet aanwezige formele gemarkeerdheid van de substantieven laten voor wat ze
is) valt het op dat in tegenstelling tot de vorige twee groepen de stijging van het behoud van
genus per leeftijdscategorie hier zoek is. Zo kan voor de masculiene woorden gezegd worden
dat de eerste leeftijdscategorie erg zwak scoort met betrekking tot het behoud van genus
(20,88%), deze score stijgt bij de tweede leeftijdscategorie (tot 30,00%), maar valt dan
volledig stil: leeftijdsgroep 3 kent geen verbetering van het behoud van genus (of amper,
31,37%).
GRAFIEK 3.1.C.: ALGEMEEN OVERZICHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE. GROEP C
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Beh
ou
d g
ram
mati
caal
gen
us (
in %
)
masculien genus
feminien genus
neutraal genus
masculien genus 20,88% 30,00% 31,37%
feminien genus 23,98% 26,20% 23,02%
neutraal genus 63,12% 57,19% 67,91%
7-8j 10-11j 13-14j
De feminiene substantieven kennen zelfs helemaal geen stijgend behoud van genus per
leeftijdscategorie (met resp. 23,98% - 26,20% - 23,02%)25 :de kennis van het feminiene genus
verbetert niet. Wel opvallend is dat de gemiddelde totaalscore voor het behoud van het
feminiene genus voor de drie leeftijdscategorieën samen (24,40%) in groep C slechts 3,92%
lager ligt dan bij groep A (met 28,32%). Ten laatste lijkt ook het behoud van het neutrale
genus een aparte evolutie te kennen: een terugval van behoud van genus bij de tweede
leeftijdscategorie (van 63,12% naar 57,19%), en een derde categorie die slechts een paar 25 Het eerste getal is het procentuele behoud van genus voor de eerste leeftijdscategorie, het tweede getal voor de tweede leeftijdscategorie en zo ook het derde getal voor de derde leeftijdscategorie. Deze notatie zal nog vaak voorkomen in dit hoofdstuk, maar niet telkens uitgelegd worden. Het gaat echter telkens om een opeensomming van scores per leeftijdscategorie.
42
procent hoger scoort dan de jongste groep (67,91%).
3.2.4 Behoud van het grammaticaal genus: algemene grafiek
De conclusie die gevormd kan worden bij het kijken naar onderstaande grafiek is dezelfde als
wanneer we de info uit de bovenstaande ‘stand van zaken’ recapituleren: bij groep A is het
behoud van het traditionele genus het sterkst aanwezig, opgevolgd door een zwakkere groep
B, die echter wel per leeftijdscategorie nog mogelijkheid tot bijleren ziet. Groep C is helaas
voornamelijk opvallend omdat hier geen of weinig stijging van behoud van genus per
leeftijdscategorie plaatsvindt. Groep C scoort ook gemiddeld slechter dan groep B (en dus ook
dan groep A); dit is hieronder duidelijk te zien aan de masculiene en neutrale substantieven
die duidelijk in behoud van genus procentueel afnemen per afkomstgroep. Het enige
woordgeslacht dat echter ‘constant slecht’ scoort, is het feminien genus, waar slechts kleine
verschillen zijn te vinden in de totaalscores van de drie groepen.
GRAFIEK 3.2.: BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS: ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE GROEPEN A, B EN C
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Beh
ou
d g
ram
mati
caal
gen
us (
in %
)
masculien genus
feminien genus
neutraal genus
masculien genus 43,59% 37,82% 27,42%
feminien genus 28,32% 29,43% 24,40%
neutraal genus 76,89% 67,59% 62,74%
groep A groep B groep C
43
3.3 Resultaten van de categorie [+concreet] [+telbaar]
In de komende paragrafen zal verder ingegaan worden op de resultaten voor de categorie
[+concreet] [+telbaar]. Eerst wordt in §3.3.1 gekeken naar de resultaten voor de homogene
Nederlandstalige groep A. Dit zal gebeuren per woord en daarna algemeen schetsend in één
tabel in §3.3.2. Hierna zullen in §3.3.3 en §3.3.4 de resultaten besproken worden voor de
heterogene Nederlandstalige-anderstalige groep B en voor de anderstalige groep C. De
resultaten voor groep B en groep C worden visueel voorgesteld met behulp van grafieken in
§3.3.5. Na het bespreken van al deze gegevens zal in §3.3.6 een samenvattende conclusie
gevormd worden voor de categorie [+concreet] [+telbaar].
3.3.1 Groep A: resultaten per woord en per woordgeslacht
In onderstaande tabel worden de resultaten weergegeven voor de masculiene woorden van de
categorie [+concreet] [+telbaar]. Allereerst worden de substantieven opgedeeld in niet-
formeel gemarkeerde woorden en formeel gemarkeerde woorden.
TABEL 3.5.A.: OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE CATEGORIE
De afwijkingen van het woordgeslacht voor deze substantieven zijn zowel aanduidingen met
feminien pronomen als neutraal pronomen. Immers 20,01% van de verwijzingen naar deze
masculiene woorden gebeurde met het feminiene pronomen ze, 25,35% van de verwijzingen
met het neutraal pronomen het.
Het is opvallend dat de drie ‘zwakst scorende’ woorden, truc, zolder en eierdooier tussen de
jongste leeftijdscategorie en oudste leeftijdscategorie, een enorme groei kennen van
verwijzingen met feminien pronomen. De zeven- en achtjarigen verwijzen 14,46% van de tijd
feminien naar deze drie woorden waar de dertien- en veertienjarigen dit maar liefst 30,35%
van de tijd doen. De oudste groep weet hier dus wel degelijk de woorden te onderscheiden als
niet-neutrale substantieven, maar kan niet goed kiezen tussen feminien en masculien. Erg
opmerkelijk is dat zolder en eierdooier net de formeel gemarkeerde woorden zijn, waarvan
gedacht werd dat deze factor net de kennis van het woordgeslacht beter zou behouden. Dit
maakt de groei van verwijzingen met het feminiene pronomen uiterst onverwacht.
Voor de feminiene substantieven in de categorie [+concreet] [+telbaar], werden de niet-
formeel gemarkeerde woorden fles, deur, haag en autostrade gekozen en de formeel-
gemarkeerde woorden tekening en woning. In onderstaande tabel worden de substantieven
samen met de resultaten weergegeven per leeftijdscategorie. Bij de feminiene woorden liggen
de totaalscores allereerst erg laag. Hieruit blijkt meteen dat de verwerving van het
genussysteem nog volop bezig is bij kinderen en jeugd en verre van afgerond. Het verschil
tussen de totaalscores van niet-formeel gemarkeerde substantieven en formeel gemarkeerde
substantieven is niet groot: de niet-formeel gemarkeerde woorden behalen een totaalscore van
28,66% en de formeel gemarkeerde woorden 30,53%. Dit geeft een algemene totaalscore van
29,60%.26
26 De berekening van 29,60% als algemene totaalscore is het gemiddelde van de totaalscores van de niet-formeel gemarkeerde woorden (28,66%) en de formeel gemarkeerde woorden (30,53%). Er werd voor gekozen dus de twee totaalscores als evenwaardig te wegen en niet een gemiddelde te nemen van de totaalscores van de zes
45
Ook onderlinge verschillen tussen de totaalscores van de niet-formeel gemarkeerde woorden
zijn deze keer (in tegenstelling tot bij de masculiene woorden die hierboven besproken
werden) kleiner. Haag scoort het ‘slechtst’ met een totaalscore van 24,35% tegenover
autostrade, de winnaar met 33,12%. Dat dit interessant is bij de bespreking van de frequentie
(zie hoofdstuk 6) is wel zeker: zowel het niet-formeel gemarkeerde substantief waar het
traditionele genus het best werd bewaard als het niet-formeel gemarkeerde substantief waar
dit het minst bewaard werd zijn voor deze categorie niet-frequent.
TABEL 3.6.A.: OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE CATEGORIE
WONING HIJ 16 25,81% 26 46,43% 21 24,42% 63 32,22%
ZE 9 14,52% 9 16,07% 35 40,70% 53 23,76%
HET 37 59,68% 21 37,50% 30 34,88% 88 44,02%
De feminiene woorden kennen een geleidelijke stijging in het procentuele gebruik van het
feminien pronomen per leeftijdscategorie. Waar de jongste groep slechts 21,79% van de tijd
met het feminien pronomen verwijst is dit in de oudste groep 36,89%. Opmerkelijk is het
grote verschil in gebruik van het feminien pronomen wanneer je kijkt op het niveau van de
onderzochte substantieven, per drie leeftijdscategorieën. Zo zijn er vier substantieven die
boven de 40% ‘scoren’ bij de dertien-en veertienjarigen: deur (40,54%), autostrade (42,55%),
tekening (40,70%) en woning (40,70%). Hier lijkt voor de formele gemarkeerdheid een rol
weggelegd: drie van deze vier substantieven bezitten immers een feminiene markering: substantieven. (Anders zou de algemene totaalscore uitkomen op 29,28%.) In het verdere onderzoek zal de algemene totaalscore telkens berekend worden vanuit de totaalscores van resp. de niet-formeel gemarkeerde substantieven en de formeel gemarkeerde substantieven.
46
autostrade eindigt op een het suffix -de27 (verwijzing), en tekening en woning eindigen op het
voor dit onderzoek uitgekozen feminiene affix –ing. Onverwacht is het dan wel dat deze
formele markering pas invloed lijkt te hebben op dertien- en veertienjarige leeftijd.
De afwijkingen van het feminiene woordgeslacht voor deze substantieven zijn zowel
aanduidingen met masculien als neutraal pronomen. Uit de totaalscores valt af te leiden dat
50,52% van de genusverwijzingen gebeuren met een masculien pronomen en 20,20% met een
neutraal pronomen. Uitschieter is hier het substantief woning, dat mogelijk door haar abstracte
karakter maar liefst 44,02% van de tijd een neutrale verwijzing krijgt.
Voor de neutrale het-woorden in de categorie [+concreet] [+telbaar] werden de niet-formeel
gemarkeerde woorden schip, huis, pad en scherm gekozen en de formeel gemarkeerde
woorden geschenk en gewicht.
TABEL 3.7.A.: OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE CATEGORIE
Bij deze neutrale substantieven werd verwacht dat er het ‘makkelijkst’ juist verwezen kan
worden; met een neutraal pronomen. Het verschil tussen de niet-formeel gemarkeerde
27 VAN DALE, 2005 en NGA, 2000.
47
substantieven en de formeel gemarkeerde substantieven voor alle drie de leeftijdscategorieën
valt op:
(1) (2) (3)28
7-8j.: 56,89% 73,39% 65,32%
10-11j: 63,72% 87,50% 75,61%
13-14j: 81,80% 91,86% 86,83%
Alle drie de leeftijdscategorieën scoren met de formeel gemarkeerde substantieven van het
neutrale woordgeslacht opmerkelijk ‘beter’ dan met de niet-formeel gemarkeerde
substantieven. Zelfs bij de dertien- en veertienjarigen halen de niet-formeel gemarkeerde
substantieven de formeel gemarkeerde substantieven niet in. Dit is de eerste keer dat de
invloed van formele regels duidelijk een invloed lijkt te hebben op de kennis van het
woordgeslacht: zelfs de jongste leeftijdscategorie scoort hoog met de formeel gemarkeerde
woorden met 73,39% ten opzichte van 56,89% voor de niet-formeel gemarkeerde woorden.
3.3.2 grafiek autochtonen
Met deze grafiek voor de masculiene, feminiene en neutrale substantieven van de categorie
[+concreet] [+telbaar] wordt getracht een eerste conclusie te vormen.
GRAFIEK 3.3.: ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] – GROEP A
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Beh
ou
d g
ram
mati
caal
gen
us (
in %
)
hij
ze
het
hij 45,97% 55,42% 62,52%
ze 21,79% 29,17% 36,88%
het 62,39% 71,65% 85,15%
7-8j 10-11j 13-14j
28 Onder (1) worden de totale procenten van het behoud van genus per leeftijdscategorie weergegeven van de niet-formeel gemarkeerde woorden, onder (2) deze van de formeel gemarkeerde woorden en onder (3) het totale gemiddelde per leeftijdscategorie.
48
Zoals verwacht scoren de neutrale woorden het ‘best’, ondanks een relatief trage start met
62,39% bij de zeven- en achtjarigen. Alle drie de genera kennen een verbetering van behoud
van genus per leeftijdscategorie. Het taalbeheersingsproces en daarbij de kennis van het
Nederlandstalige genussysteem is op dertien- en veertienjarige leeftijd waarschijnlijk
allesbehalve voltooid. Desalniettemin stijgt het behoud van genus per leeftijdscategorie voor
zowel de masculiene, de feminiene als de neutrale substantieven.
3.3.3 Groep B: resultaten per woord en per woordgeslacht
In onderstaande tabellen worden de resultaten voor de substantieven van de categorie
[+concreet] [+telbaar] weergegeven voor groep B. Dezelfde substantieven werden gebruikt als
voor groep A, en ook hier werd een opdeling gemaakt tussen niet-formeel gemarkeerde en
formeel gemarkeerde woorden. De resultaten beantwoorden aan de verwachtingen: groep B
kent een lager behoud van genus dan groep A, maar hoger dan groep C. Dit zullen we nu
verder bekijken op het niveau van de verschillende substantieven.
Wanneer we de tabel op blz.43 (de resultaten van de masculiene substantieven voor groep A)
vergelijken met onderstaande tabel met de masculiene substantieven voor groep B, vallen een
aantal dingen op. Ten eerste is er bij beide groepen een stijgende evolutie waar te nemen, er is
dus sprake van een toename van behoud van genus per leeftijdscategorie. Ten tweede kent
groep B een tragere start, met een gemiddelde van 33,36% behoud van masculien genus bij de
jongste leeftijdscategorie (waar dit bij groep A 43,55% is). Daartegenover staat dat deze
‘achterstand’ is weggewerkt in de oudste leeftijdscategorie: daar haalt de heterogene
Nederlandstalige-anderstalige groep B de homogeen Nederlandstalige groep A terug in met
60,93% traditionele genustoekenning (ten opzichte van een 58,81% voor groep A). De
masculiene substantieven van de categorie [+concreet] [+telbaar] blijken dus even goed
gekend door groep A en groep B onder de 13-14 jarigen, wat er op lijkt te duiden dat groep B
hun achterstand kon wegwerken. Een derde feit is dat formele gemarkeerdheid weinig lijkt te
helpen; formeel gemarkeerde substantieven zolder en eierdooier ‘scoren’ immers gemiddeld
slechter (41,06%) dan de niet-formeel gemarkeerde masculiene substantieven van deze
categorie (53,12%). Verder zijn de resultaten voor het procentueel behoud van genus erg
verschillend per substantief, net zoals in groep A. De afwijkingen van het woordgeslacht voor
deze substantieven zijn zowel aanduidingen met feminien pronomen als neutraal pronomen.
Als we verder kijken op het niveau van de verschillende leeftijdscategorieën blijkt duidelijk
49
dat naarmate de leeftijd vordert de afwijkingen van het woordgeslacht met neutraal genus
verminderen (met uitzondering van handdoek, waar het neutrale pronomen het net aan veld
wint naar de derde leeftijdscategorie toe). Er is dus een stijgend besef dat het om ‘niet-
neutrale’ substantieven gaan, net zoals bij groep A.
TABEL 3.5.B.: OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE CATEGORIE
SCHIP HIJ 5 33,33% 6 31,58% 2 12,50% 13 25,80% ZE 3 20,00% 4 21,05% 5 31,25% 12 24,10% HET 7 46,67% 9 47,37% 9 56,25% 25 50,10%
HUIS HIJ 4 21,05% 4 25,00% 0 0,00% 8 15,35% ZE 2 10,53% 3 18,75% 2 33,33% 7 20,87% HET 13 68,42% 9 56,25% 4 66,67% 26 63,78%
PAD HIJ 7 36,84% 7 43,75% 1 16,67% 15 32,42% ZE 5 26,32% 1 6,25% 2 33,33% 8 21,97% HET 7 36,84% 8 50,00% 3 50,00% 18 45,61%
SCHERM HIJ 9 60,00% 10 52,63% 4 25,00% 23 45,88% ZE 3 20,00% 0 0,00% 0 0,00% 3 6,67% HET 3 20,00% 9 47,37% 12 75,00% 24 47,46% FORMEEL GEMARKEERD
N= % N= % N= % N= %
GESCHENK HIJ 8 23,53% 6 17,14% 2 9,09% 16 16,59% ZE 9 26,47% 3 8,57% 3 13,64% 15 16,23% HET 17 50,00% 26 74,29% 17 77,27% 60 67,19%
GEWICHT HIJ 9 26,47% 2 5,71% 3 13,64% 14 15,27% ZE 6 17,65% 2 5,71% 0 0,00% 8 7,79% HET 19 55,88% 31 88,57% 19 86,36% 69 76,94%
Wel erg gelijk met groep A zijn de verschillen tussen de totaalcijfers van de niet-formeel
gemarkeerde woorden ten opzichte van deze van de met het affix ge- formeel gemarkeerde
substantieven. Voor elke leeftijdscategorie scoren de formeel gemarkeerde woorden
opmerkelijk beter (zie voor vgl. met groep A blz.47)
(1) (2) (3)29
7-8j.: 42,98% 52,94% 47,96%
10-11j: 50,25% 81,43% 65,84%
13-14j: 61,98% 81,82% 71,90%
Deze resultaten lijken te bevestigen dat de formele markering ge- net zoals in groep A de tot
nog toe enige regel is die invloed lijkt te hebben op de kennis van het woordgeslacht.
29 Onder (1) worden (net als bij de resultaten van groep A) de totale procenten van het behoud van genus per leeftijdscategorie weergegeven van de niet-formeel gemarkeerde woorden, onder (2) deze van de formeel gemarkeerde woorden en onder (3) het totale gemiddelde per leeftijdscategorie.
52
3.3.4 Groep C: resultaten per woord en per woordgeslacht
Omdat groep C de resultaten van minder participanten beslaat dan bij groep A en B zal er hier
geopteerd worden om iets algemenere tendensen te bespreken. Ook voor groep C werden
dezelfde substantieven gekozen, en weergegeven in onderstaande tabel, per woordgeslacht,
per leeftijd van de participanten en opgesplitst in niet-formeel en formeel gemarkeerde
substantieven. Het is onverwacht dat over bijna de hele lijn in onderstaande tabel de tweede
leeftijdscategorie beter ‘scoren’ dan leefijdscategorie 3. De leeftijd waarop deze kinderen
voor het eerst met het Nederlands in contact kwamen zit hier mogelijk voor iets tussen: waar
de meeste 10-11 jarigen sinds het eerste leerjaar in Vlaanderen school volgen zijn sommige
13-14 jarigen nog maar zo kort in België dat ze rechtstreeks in het middelbaar zijn geplaatst
bij hun eerste contact met het Nederlands.
TABEL 3.5.C.: OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE CATEGORIE
SCHIP HIJ 1 20,00% 2 50,00% 3 37,50% 6 35,83% ZE 1 20,00% 2 50,00% 2 25,00% 5 31,67% HET 3 60,00% 0 0,00% 3 37,50% 6 32,50%
HUIS HIJ 2 16,67% 1 16,67% 0 0,00% 3 11,11% ZE 3 25,00% 1 16,67% 2 28,57% 6 23,41% HET 7 58,33% 4 66,67% 5 71,43% 16 65,48%
PAD HIJ 7 58,33% 3 50,00% 1 14,29% 11 40,87% ZE 1 8,33% 1 16,67% 2 28,57% 4 17,86% HET 4 33,33% 2 33,33% 4 57,14% 10 41,27%
SCHERM HIJ 2 40,00% 0 0,00% 3 37,50% 5 25,83% ZE 1 20,00% 1 25,00% 0 0,00% 2 15,00% HET 2 40,00% 3 75,00% 5 62,50% 10 59,17% FORMEEL GEMARKEERD
N= % N= % N= % N= %
GESCHENK HIJ 2 11,76% 3 30,00% 2 13,33% 7 18,37% ZE 5 29,41% 1 10,00% 2 13,33% 8 17,58% HET 10 58,82% 6 60,00% 11 73,33% 27 64,05%
GEWICHT HIJ 2 11,76% 1 10,00% 2 13,33% 5 11,70% ZE 2 11,76% 0 0,00% 1 6,67% 3 6,14% HET 13 76,47% 9 90,00% 12 80,00% 34 82,16%
De resultaten liggen lager dan deze van groep A en B. Verschillend met groep B is het kleine
verschil tussen leeftijdscategorie 1 en 3, dit bedraagt bij groep B 23,94%; en bij groep C maar
9,77%. Zo kan, net zoals bij de vorige twee woordgeslachten besproken voor deze
semantische categorie, hier besloten worden dat de homogeen anderstalige groep (groep C)
weinig ‘bijleert’ tussen de leeftijd van 7 en 14 jaar op het gebied van het Nederlandstalige
55
genussysteem: hun resultaten blijven immers voor de verschillende leeftijdscategorieën
relatief gelijk. In §3.3.1 en §3.3.2 bleek uit de resultaten voor groep A en B de formeel
gemarkeerde neutrale substantieven voor alle drie de leeftijdscategorieën beter te scoren dan
niet-formeel gemarkeerde neutrale substantieven (zie voor de resultaten van groep A blz. 46
en voor de resultaten van groep B blz. 51). Hieronder worden de totalen weergeven voor
groep C, met in de eerste kolom de resultaten per leeftijdscategorie voor de niet-formeel
gemarkeerde substantieven, in de tweede kolom de resultaten van de formeel gemarkeerde
substantieven en tenslotte in de derde kolom de algemene totalen.
(1) (2) (3)30
7-8j.: 47,92% 67,65% 57,79%
10-11j: 43,75% 75,00% 59,38%
13-14j: 57,14% 76,67% 66,91%
Alle informanten, eender welke talige afkomst ze hebben, reageren ‘beter’ op de formeel
gemarkeerde neutrale substantieven voor de categorie [+concreet] [+telbaar], daar het behoud
van genus telkens een hoger percentage behaalt, voor elke leeftijdscategorie en voor elke
groep.
3.3.5 Grafieken groepen B en C
Net als groep A kent groep B een duidelijke stijging van behoud van genus per
leeftijdscategorie, alhoewel de cijfers hier voor groep B wel lager liggen. Wanneer we kijken
op het niveau van de verschillende leeftijdsgroepen scoort de derde leeftijdsgroep van groep B
voor zowel de masculiene als feminiene substantieven ongeveer hetzelfde. Groep B komt
blijkbaar ‘iets trager op gang’, maar weet de homogeen Nederlandstalige groep toch deels bij
te benen.
30 Onder (1) worden (net als bij de resultaten van groep A en B) de totale procenten van het behoud van genus per leeftijdscategorie weergegeven van de niet-formeel gemarkeerde woorden, onder (2) deze van de formeel gemarkeerde woorden en onder (3) het totale gemiddelde per leeftijdscategorie.
56
GRAFIEK 3.4.: ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] – GROEP B
0%
20%
40%
60%
80%
100%B
eh
ou
d g
ram
mati
caal
gen
us (
in %
)
hij
ze
het
hij 33,36% 46,97% 60,93%
ze 23,89% 26,86% 39,91%
het 47,96% 65,84% 71,90%
7-8j 10-11j 13-14j
Onderstaande grafiek geeft duidelijk weer dat – net zoals te zien was in de algemene stand
van zaken in §3.2.3. - groep C gekenmerkt wordt door een gebrek aan stijging van behoud van
genus per leeftijdscategorie.
GRAFIEK 3.5.: ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] – GROEP C
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Beh
ou
d g
ram
mati
caal
gen
us (
in %
)
hij
ze
het
hij 28,33% 45,21% 38,54%
ze 23,88% 27,92% 25,83%
het 57,78% 59,38% 66,90%
7-8j 10-11j 13-14j
3.3.6 Conclusie
De resultaten voor de drie woordgeslachten zijn voor de categorie [+concreet] [+telbaar] als
volgt samen te vatten: de masculiene woorden zijn het best gekend bij groep A, de feminiene
woorden zijn opvallend slecht herkend als dusdanig, maar groep A en B scoren hier wel heel
57
gelijkaardig. Neutrale woorden zijn van de drie woordgeslachten het best gekend, maar enkel
groep A scoort hier echt sterk, groep B scoort minder en dan groep C nog minder.
Groep A kent voor elk woordgeslacht een duidelijk stijging van behoud van genus, groep B
ook maar scoort in het totaal wel lager. Groep C laat zich dan weer herkennen als een groep
met weinig evolutie/verbetering per leeftijdscategorie, en een erg lage score voor de drie
woordgeslachten.
58
3.4 Resultaten van de categorie [+concreet] [-telbaar]
In de komende paragrafen zal verder ingegaan worden op de resultaten voor de categorie
[+concreet] [-telbaar]. Eerst wordt in §1.4.1 gekeken naar de resultaten voor homogene
Nederlandstalige groep A. Dit zal gebeuren per woord en daarna algemeen schetsend in één
tabel in §1.4.2. Hierna zullen in §1.4.3 en §1.4.4 de resultaten besproken worden voor de
heterogene Nederlandstalige-anderstalige groep B en voor de anderstalige groep C. De
resultaten voor groep B en groep C zullen visueel voorgesteld worden met behulp van
grafieken in §1.4.5. Na het bespreken van al deze gegevens zal in §1.4.6 een samenvattende
conclusie gevormd worden.
3.4.1 Groep A: resultaten per woord en per woordgeslacht
Voor de masculiene substantieven in de categorie [+concreet] [-telbaar] werden de niet-
formeel gemarkeerde substantieven choco, lijm, paté en room gekozen voor het onderzoek en
de formeel gemarkeerde woorden boter en blubber.
TABEL 3.8.A: OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE CATEGORIE
GEPRAAT HIJ 9 14,75% 2 3,57% 5 5,81% 16 8,05% ZE 4 6,56% 3 5,36% 4 4,65% 11 5,52%
HET 48 78,69% 51 91,07% 77 89,53% 176 86,43%
31 Het enige feminiene substantief dat het nóg beter doet in groep A is liefde in de categorie [+abstract][-telbaar] dat 58,33% haalt. Misschien niet toevallig net ook een substantief eindigend op schwa, een formele markeerder van het feminien genus. Zie infra. 32 VAN DALE, 2005, xviii.
62
Voor de neutrale substantieven in de categorie [+concreet] [-telbaar] werden de niet-formeel
gemarkeerde substantieven vlees, speelgoed, onkruid en voedsel gekozen voor het onderzoek
en de formeel gemarkeerde woorden geschreeuw en gepraat.
In bovenstaande tabel wordt duidelijk weergegeven dat de correcte het-verwijzing in het
algemeen duidelijk per leeftijdscategorie verbetert. Ook voor de categorie [+concreet] [-
telbaar] scoort het neutraal genus sterk met een totaalscore van 83,19%. Wanneer we kijken
naar de invloed van formele markering in de kennis van het neutrale genus voor deze
substantieven blijkt deze weinig invloed te hebben (in tegenstelling tot de resultaten van
Groep A in de categorie [+concreet] [+telbaar] waar alle formeel gemarkeerde substantieven
nét iets beter scoorden). Deze keer scoren de niet-formeel gemarkeerde substantieven zelfs net
iets beter bij de twee oudste leeftijdscategorieën, zoals hieronder weergegeven. In de eerste
kolom zijn, per leeftijd, de resultaten terug te vinden voor de niet-formeel gemarkeerde
woorden, in kolom 2 deze voor de formeel gemarkeerde woorden, in kolom vindt u een totaal
van de eerste twee kolommen terug.
(1) (2) (3)33
7-8j.: 69,09% 70,80% 69,95%
10-11j: 91,41% 86,61% 89,01%
13-14j: 91,17% 90,06% 90,62%
Wat ook meteen duidelijk blijkt is het feit dat de kennis van het neutrale genus voor deze
categorie reeds grotendeels verworven lijkt bij de leeftijd van 10-11 jaar, ten eerste omdat de
scores bij deze tweede leeftijdscategorie al erg hoog ligt (resp. 91,41% en 86,61%) en ten
tweede omdat er nog maar weinig (of zelfs geen) evolutie merkbaar is naar de derde
leeftijdscategorie toe. Ook dit in tegenstelling tot het neutrale genus bij de categorie
[+concreet] [+telbaar] (groep A) waar de evolutie trager plaatsvond en duidelijk over de drie
leeftijdscategorieën gespreid was.
3.4.2 Groep A: grafiek autochtonen
Ook voor deze tweede categorie, de substantieven die voldoen aan de parameters [+concreet]
en [-telbaar] geldt het dat de kennis en het behoud van het traditionele genus stijgt per
leeftijdscategorie. De algemene resultaten voor deze categorie zijn verschillend van deze van
33 Onder (1) worden (net als bij de resultaten van groep A en B) de totale procenten van het behoud van genus per leeftijdscategorie weergegeven van de niet-formeel gemarkeerde woorden, onder (2) deze van de formeel gemarkeerde woorden en onder (3) het totale gemiddelde per leeftijdscategorie.
63
de categorie [+concreet] [+telbaar]: deze keer is het behoud in grammaticaal genus iets lager
bij de masculiene substantieven, maar wordt de stabiliteit van het neutraal genus al duidelijk
bij de tweede leeftijdscategorie (die 89,81% behoud van genus behalen). Het feminiene genus
wordt niet erg sterk behouden, wat erg overeen komt met de resultaten van voorgaande
semantische categorie.
GRAFIEK 3.6.: ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] – GROEP A
0,00%
20,00%
40,00%
60,00%
80,00%
100,00%
Beh
ou
d g
ram
mati
caal
gen
us (
in %
)
hij
ze
het
hij 39,00% 44,16% 47,55%
ze 23,34% 31,57% 39,92%
het 69,66% 89,81% 90,80%
7-8j 10-11j 13-14j
3.4.3 Groep B: resultaten per woord en per woordgeslacht
In onderstaande tabellen worden de resultaten voor de substantieven van de categorie
[+concreet] [-telbaar] weergegeven voor groep B. Dezelfde substantieven werden gebruikt als
voor groep A, en ook hier werd een opdeling gemaakt tussen niet-formeel gemarkeerde en
formeel gemarkeerde woorden. Sprake van een stijging per leeftijdsgroep is hier enkel
aanwezig wanneer we kijken naar de algemene totalen van de niet-formeel gemarkeerde
substantieven (resp. 30,67% - 32,98% - 39,58%). De evolutie van het gebruik van masculiene
pronomen bij deze substantieven is evenmin rechtlijnig als bij de resultaten voor groep A.
Sommige substantieven kennen geen stijging van behoud van genus per leeftijdscategorie (bv.
choco en boter), andere hebben schommelende resultaten, waar soms de derde categorie
slechter scoort dan de tweede leeftijdscategorie (bv. lijm). De invloed van de formele
gemarkeerdheid is slechts deels bevestigd: zowel in de eerste leeftijdsgroep als tweede
leeftijdsgroep is het masculien genus beter gekend bij de formeel gemarkeerde woorden
(42,65% voor leeftijdsgroep 1 bij de formeel gemarkeerde woorden ten opzichte van 30,67%
64
bij de niet-formeel gemarkeerde woorden; bij leeftijdsgroep 2: 47,15% behoud van genus ten
opzichte van 32,98%). In de derde leeftijdscategorie scoort blubber echter zo laag – zonder
bekende reden overigens – dat het gemiddelde voor de formeel gemarkeerde woorden hier
terugvalt tot 29,55%, met een totaalgemiddelde van 39,58% voor de niet-formeel
gemarkeerde woorden van deze oudste leeftijdsgroep.
TABEL 3.8.B.: OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE CATEGORIE
[+CONCREET] [-TELBAAR] (GROEP B)
MASCULIEN 7-8J 10-11J 13-14J TOTAAL
NIET-FORMEEL GEMARKEERD
N= % N= % N= % N= %
CHOCO HIJ 3 20,00% 4 21,05% 4 25,00% 11 22,02% ZE 2 13,33% 6 31,58% 6 37,50% 14 27,47% HET 10 66,67% 9 47,37% 6 37,50% 25 50,51%
LIJM HIJ 6 31,58% 9 56,25% 2 33,33% 17 40,39% ZE 5 26,32% 3 18,75% 2 33,33% 10 26,13% HET 8 42,11% 4 25,00% 2 33,33% 14 33,48%
PATÉ HIJ 2 11,11% 2 12,50% 3 50,00% 7 24,54% ZE 4 22,22% 4 25,00% 1 16,67% 9 21,30% HET 12 66,67% 10 62,50% 2 33,33% 24 54,17%
ROOM HIJ 9 60,00% 8 42,11% 8 50,00% 25 50,70% ZE 4 26,67% 6 31,58% 5 31,25% 15 29,83% HET 2 13,33% 5 26,32% 3 18,75% 10 19,47% FORMEEL GEMARKEERD
N= % N= % N= % N= %
BOTER HIJ 15 44,12% 15 42,86% 10 45,45% 40 44,14% ZE 12 35,29% 13 37,14% 10 45,45% 35 39,30% HET 7 20,59% 7 20,00% 2 9,09% 16 16,56%
BLUBBER HIJ 14 41,18% 18 51,43% 3 13,64% 35 35,41% ZE 5 14,71% 3 8,57% 3 13,64% 11 12,30% HET 15 44,12% 14 40,00% 16 72,73% 45 52,28%
De afwijkingen van het masculiene woordgeslacht voor deze substantieven zijn net zoals voor
groep A zowel aanduidingen met het feminiene pronomen als met het neutrale pronomen. Ook
deze keer is het vooral het substantief boter dat opvalt: maar liefst in 39,30% van de gevallen
wordt er door de drie leeftijdscategorieën feminien verwezen naar dit woord (dit is zelfs zo’n
10% meer dan bij groep A, waar in totaal 29,93% van de verwijzingen naar boter gebeuren
met het feminiene pronomen). De tendens boter als feminien te aanschouwen wordt dus niet
enkel door de homogeen Nederlandstalige groep maar ook door de tweetalige heterogene
Nederlandstalige-anderstalige groep ondersteund. Ook andere substantieven krijgen vaak een
feminiene verwijzing met zich mee (bv. room, dat ook bij groep A gelijkaardige resultaten
gaf), maar ook het neutrale pronomen wordt vaak gebruikt, zo krijgt het woord paté bij
54,17% van de verwijzingen gevolgd door een neutraal pronomen.
De feminiene substantieven kennen geen stijging per leeftijdscategorie bij groep B. Het
65
verloop per leeftijdscategorie is apart, met een tweede leeftijdscategorie die het ‘sterkst’
scoort (28,98% - 36,46% - 32,93%). Het totale gemiddelde komt op 32,79% behoud van
feminien genus voor deze categorie, wat zeer gelijkt op de algemene score van groep A die
31,07% behaalde. Groep B moet op gebied van kennis van het feminien genus volgens de
resultaten dus niet onderdoen voor groep A, dit was ook het resultaten bij de categorie
[+concreet] [+telbaar].
TABEL 3.9.B.: OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE CATEGORIE
FOUT HIJ 9 37,50% 9 34,62% 10 27,03% 28 33,05% ZE 1 4,17% 5 19,23% 14 37,84% 20 20,41% HET 14 58,33% 12 46,15% 13 35,14% 39 46,54%
BUI HIJ 28 45,16% 30 53,57% 43 50,00% 101 49,58% ZE 13 20,97% 14 25,00% 27 31,40% 54 25,79% HET 21 33,87% 12 21,43% 16 18,60% 49 24,63% FORMEEL GEMARKEERD
N= % N= % N= % N= %
VERRASSING HIJ 15 25,86% 20 35,71% 25 29,07% 60 30,22%
ZE 10 17,24% 8 14,29% 34 39,53% 52 23,69%
HET 33 56,90% 28 50,00% 27 31,40% 88 46,10%
OPLOSSING HIJ 21 35,00% 15 26,79% 26 30,95% 62 30,91%
ZE 4 6,67% 9 16,07% 19 22,62% 32 15,12%
HET 35 58,33% 32 57,14% 39 46,43% 106 53,97%
Voor de – bovenstaande – feminiene substantieven in de categorie [+abstract] [+telbaar]
werden de niet-formeel gemarkeerde substantieven ruzie, fout en bui gekozen voor het
35 Ook hier werden eerst afzonderlijke gemiddelden berekend per leeftijdscategorie voor de niet-formeel gemarkeerde masculiene substantieven (14,64%; 20,06% en 26,29% voor de afzonderlijke leeftijdscategorieën). Deze resultaten samen met deze voor ‘winter’ – het enige formeel-gemarkeerde woord in deze categorie – vormden de basis voor de hierboven besproken cijfers.
73
onderzoek en de formeel gemarkeerde woorden verrassing en oplossing.
Per leeftijdscategorie is er een stijging waarneembaar van het behoud van het feminien
genus36 (12,51% - 17,61% - 32,98%). Op het gebied van de gekozen substantieven is er
weinig opvallends te melden; behalve dat niet alle substantieven even goed als feminien
herkend door de jongste leeftijdscategorie. Wanneer we fout en bui met elkaar vergelijken
blijkt bui ongeveer 5 maal zo vaak herkend als feminien woord dan fout (met resp. 4,17%
voor fout en 20,97% voor bui). In de derde leeftijdscategorie zijn deze verschillen
weggevallen, en wordt gemiddeld 33,36% van de verwijzingen gebruikt met het feminiene
genus. Op het niveau van de substantieven scoren de leerlingen telkens ongeveer tussen de
30% en 40% procent, met als uitzondering oplossing, dat slechts 22,62% feminiene
verwijzing behaalt. De afwijkingen van het feminiene woordgeslacht met het neutraal genus
liggen procentueel erg hoog voor deze categorie – hier heeft de semantische parameter
‘abstractheid’ mogelijk mee te maken. De invloed van de formele markering –ing lijkt geen
invloed te hebben: de formeel gemarkeerde woorden verrassing en oplossing scoren in totaal
19,42, en dit is lager dan de 22,73% van de niet-formeel gemarkeerde substantieven.
TABEL 3.13.A.: OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE CATEGORIE
GEZIN HIJ 14 23,33% 11 19,64% 11 12,94% 36 18,64% ZE 8 13,33% 11 19,64% 20 23,53% 39 18,84%
HET 38 63,33% 34 60,71% 54 63,53% 126 62,53%
Voor de neutrale substantieven in de categorie [+abstract] [+telbaar] werden de niet-formeel
gemarkeerde substantieven antwoord, raadsel, en oerwoud gekozen voor het onderzoek en de
36 Dit is ook zo op het niveau van de verschillende gekozen feminiene substantieven, behalve voor verrassing, waar de tweede leeftijdscategorie een lichte terugval kent (17,24% - 14,29%).
74
formeel gemarkeerde woorden geheim en gezin.
Hier zijn de resultaten zoals verwacht; het neutrale genus is het best gekend, en ook hier
gebeurt de evolutie in stijgende lijn per leeftijdscategorie (66,44% - 71,27% - 79,33%). Erg
opvallend wel is het substantief gezin, waar ten eerste tussen de jongste en oudste
leeftijdscategorie geen stijging plaatsvindt (63,33% - 60,71% - 63,53%). Ten tweede, is het
ook opmerkelijk dat – gezien de het gebrek aan ‘verbetering’ van de kennis van het neutraal
genus bij dit substantief – de derde (‘oudste’) leeftijdscategorie een erg zwakke score behaalt,
vergeleken met de resultaten van de andere substantieven voor deze leeftijdscategorie. Het
substantief gezin wordt opvallend vaak als een feminien woord aanschouwd, wat te verklaren
is omdat dit substantief een collectivum is37, en ook andere onderzoeken hebben aangetoond
dat deze ongelooflijk vaak als feminien aanschouwd worden (Geerts, 1977, 1983).
3.5.2 Groep A: grafiek autochtonen
GRAFIEK 3.9.: ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] – GROEP A
0,00%
20,00%
40,00%
60,00%
80,00%
100,00%
Beh
ou
d g
ram
mati
caal
gen
us (
in %
)
hij
ze
het
hij 32,75% 41,64% 41,82%
ze 13,98% 19,38% 33,03%
het 67,79% 72,64% 81,56%
7-8j 10-11j 13-14j
Ook hier kennen alle drie de woordgeslachten stijging van het behoud van grammaticaal
genus per leeftijdscategorie. Het feminien genus wordt opmerkelijk slecht herkend door de
eerste leeftijdscategorie, maar dit evolueert tot een score bij de derde leeftijdscategorie die
niet ver af ligt van de scores van groep A in de hierboven besproken semantische categorieën.
37 Hier werd dus niet volledig voldaan aan het – normaal gezien voor alle gekozen substantieven gemeenschappelijke – kenmerk, ‘niet-bezieldheid’. De leden van een gezin zijn immers mensen, en dus zeer zeker bezield. Niettemin is het interessant te kijken dat de jonge participanten ook hier reageren en responderen naar gewoonte; met relatief veel feminiene verwijzingen.
75
De herkenning van het masculiene genus verbetert niet tussen de tweede en derde
leeftijdscategorie, dit is opmerkelijk daar in de vorige twee semantische categorieën groep A
altijd wél voor alle drie de leeftijden verbetering toonde.
3.5.3 Groep B: resultaten per woord en per woordgeslacht
In onderstaande tabellen worden de resultaten voor de substantieven van de categorie
[+abstract] [+telbaar] weergegeven voor groep B. Dezelfde substantieven werden gebruikt als
voor groep A, en ook hier werd een opdeling gemaakt tussen niet-formeel gemarkeerde en
formeel gemarkeerde woorden.
Bij de masculiene woorden is er geen sprake van een stijging van behoud van genus per
leeftijdscategorie (24,89% - 34,68% - 29,33%). Dit valt mogelijk te wijten aan het feit dat de
resultaten erg uiteenlopen wanneer we de woorden met elkaar vergelijken. Zo verwijst bv.
56,25% van de derde leeftijdscategorie hier met het traditionele masculiene genus naar
droom, waar helemaal niemand van deze leeftijdscategorie dit doet voor dag. Dit zijn
nochtans beide erg frequente woorden, en beide niet-formeel gemarkeerd, een antwoord blijft
hier zoek.
TABEL 3.11.B.: OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE CATEGORIE
REDDING HIJ 26 43,33% 22 39,29% 32 37,65% 80 40,09%
ZE 21 35,00% 22 39,29% 32 37,65% 75 37,31%
HET 13 21,67% 12 21,43% 21 24,71% 46 22,60%
De evolutie in het behoud van het feminien genus verloopt in stijgende lijn per
leeftijdscategorie, op de substantieven kou en griep, waar na de eerste leeftijdscategorie bij de 38 Voor de eerste leeftijdscategorie: niet-form.: 32,06% t.o.v. form.gem.: 26,07%, tweede leeftijdscategorie: niet-form.: 41,41% t.o.v. form.gem.: 43,64% en de derde leeftijdscategorie: niet-form.: 50,34% t.o.v. form.gem.: 52,94%.
85
tweede leeftijdscategorie een terugval is (zie tabel). Met 58,33% behoud van grammaticaal
genus in de derde leeftijdscategorie is het substantief liefde het feminiene substantief waar het
traditionele genus het best bewaard bij gebleven is. Dit is onverwacht, want bij vorig
onderzoek was er sprake van hersemantisering, waar abstracte de-woorden vaak een neutrale
verwijzing met zich meekrijgen omwille van een semantische motivatie in plaats van
grammaticale motivatie.
Voor de neutrale substantieven in de categorie [+abstract] [-telbaar] werden de niet-formeel
gemarkeerde substantieven weer, verdriet, ogenblik en afscheid gekozen voor het onderzoek
en de formeel gemarkeerde woorden geluk en geknoei. Allereerst is ook hier sprake van een
stijging van behoud van genus per leeftijdscategorie; 64,42% - 76,57% - 87,22%. Ook hier
lijkt formele gemarkeerdheid niet te ‘helpen’, de resultaten voor de niet-formeel gemarkeerde
substantieven liggen erg dicht bij deze voor de formeel gemarkeerde substantieven39.
TABEL 3.16.A.: OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE CATEGORIE
[+ABSTRACT] [-TELBAAR] (GROEP A)
NEUTER 7-8J 10-11J 13-14J TOTAAL
NIET-FORMEEL GEMARKEERD
N= % N= % N= % N= % WEER HIJ 12 33,33% 9 30,00% 6 12,50% 27 25,28% ZE 7 19,44% 3 10,00% 4 8,33% 14 12,59% HET 17 47,22% 18 60,00% 38 79,17% 73 62,13%
VERDRIET HIJ 6 26,09% 1 3,85% 1 2,63% 8 10,85% ZE 3 13,04% 5 19,23% 4 10,53% 12 14,27% HET 14 60,87% 20 76,92% 33 86,84% 67 74,88%
OGENBLIK HIJ 3 12,00% 2 7,69% 2 5,26% 7 8,32% ZE 0 0,00% 0 0,00% 1 2,63% 1 0,88% HET 22 88,00% 24 92,31% 35 92,11% 81 90,80%
AFSCHEID HIJ 6 16,67% 2 6,67% 3 6,25% 11 9,86% ZE 7 19,44% 3 10,00% 0 0,00% 10 9,81%
GEKNOEI HIJ 12 20,00% 7 12,50% 6 7,06% 25 13,19% ZE 8 13,33% 1 1,79% 4 4,71% 13 6,61%
HET 40 66,67% 48 85,71% 75 88,24% 163 80,21%
De twee substantieven die het slechtst scoren zijn weer en geluk, het zijn nochtans beide goed
gekende woorden, daar ze beide erg ‘frequent’ zijn volgens mijn onderzochte parameter
39 voor de eerste leeftijdscategorie: niet-form.: 64,99% t.o.v. form.gem.:63,84%, tweede leeftijdscategorie: niet-form.: 78,14% t.o.v. form.gem.: 75,00%, derde leeftijdscategorie: niet-form.: 87,97% t.o.v. form.gem.: 86,47%
86
frequentie (naar de streeflijst).
3.6.2 Groep A: grafiek autochtonen
De resultaten van het behoud van genus voor deze semantische categorie, [+abstract] [-
telbaar] liggen hoger dan deze van voorgaande categorie, [+abstract] [+telbaar]. Alle drie de
woordgeslachten kennen een duidelijke stijging van behoud van genus per leeftijdscategorie.
Deze keer (in tegenstelling tot bij de abstract telbare woorden), stagneert het procentuele
behoud van genus voor de masculiene woorden niet bij de tweede leeftijdsgroep, de derde
leeftijdsgroep scoort zo’n 9% beter dan de tweede leeftijdsgroep.
GRAFIEK 3.12.: ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR] – GROEP A
0,00%
20,00%
40,00%
60,00%
80,00%
100,00%
Beh
ou
d g
ram
mati
caal
gen
us (
in %
)
hij
ze
het
hij 29,37% 42,52% 51,64%
ze 21,93% 29,35% 39,98%
het 64,61% 77,09% 87,47%
7-8j 10-11j 13-14j
3.6.3 Groep B: resultaten per woord en per woordgeslacht
In onderstaande tabellen worden de resultaten voor de substantieven van de categorie
[+abstract] [+telbaar] weergegeven voor groep B. Dezelfde substantieven werden gebruikt als
voor groep A, en ook hier werd een opdeling gemaakt tussen niet-formeel gemarkeerde en
formeel gemarkeerde woorden.
Voor de drie masculiene woorden in deze categorie, pijn, lach en donder, behaalt groep B
resultaten die erg gelijken op deze van groep A, toch wanneer naar we onze oudste groep, de
13-14 jarigen kijken. Een totaalscore van 48,38% ligt niet zo ver af van de 51,64% van groep
87
A. Wanneer we kijken naar de afwijkingen van het woordgeslacht voor deze substantieven
zien we dat ook hier dezelfde tendens als bij groep A wordt doorgevoerd; maar liefst 48,85%
van de verwijzingen gebeurt met het neutrale pronomen (in groep A was dit 41,52%). Net als
bij groep A scoort ook hier lach veel sterker dan pijn: bij de derde leeftijdsgroep beschouwt
37,50% van groep B pijn als masculien, waar dit bij lach wel 83,33% is (bij groep A lag de
verhouding als volgt: 25,00% voor pijn, 75,68% voor lach). Het verschil moet hier mogelijk
gezocht worden in het feit dat pijn in zowel groep A als B veel vaker als feminien wordt
aanschouwd dan lach (zie tabellen).
TABEL 3.14.B.: OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE CATEGORIE
HET 41,52 38,47 76,07 48,85 40,09 69,46 63,65 49,26 69,64
Wanneer we kijken naar de afwijkingen van het woordgeslacht bij de verschillende
afkomstgroepen en semantische categorieën, valt het volgende op: de afwijkingen van zowel
het masculiene als het feminiene woordgeslacht is in toenemende mate met het neutrale
pronomen, in 2 ‘richtingen’. Het aantal verwijzingen met het neutrale pronomen is zo’n 26%
(zie tabel) bij de masculiene substantieven uit de semantische categorie [+concreet]
[+telbaar]. Dit cijfer stijgt per semantische categorie tot uiteindelijk bij de abstracte niet-
telbare woorden al zo’n 41% van de tijd de masculiene woorden een neutrale verwijzing met
zich mee krijgen (deze resultaten tellen voor groep A). De tweede ‘richting’ waartoe het
aantal neutrale verwijzingen bij masculiene substantieven stijgt is wanneer we naar de
verschillende afkomstgroepen kijken: groep A kent altijd de laagste procentuele aantal
verwijzingen met het neutrale pronomen, waar groep B een iets hoger resultaat haalt, dat
groep C dan nog eens overtreft (zie tabel). Met andere woorden: hoe abstracter de
substantieven, of hoe minder Nederlandstalige moedertaalkennis, hoe meer verwijzingen van
de masculiene substantieven zullen gebeuren met het neutrale pronomen. Bij de feminiene
98
substantieven valt het op dat groep B soms gelijkaardige resultaten bekomt op het gebied van
behoud van genus, en soms zelfs betere resultaten behaalt dan groep A, waar groep C voor
alle vier de semantische categorieën het minste behaalt. De afwijking van genus bij de
feminiene substantieven verloopt net hetzelfde als bij de masculiene woorden: hoe abstracter
de woorden, hoe meer neutrale verwijzingen, en ook hoe minder moedertalige invloed
Nederlands, hoe meer neutrale verwijzingen.
99
4.3. Parameter 2: formele regels
De tweede belangrijke parameter die onderzocht werd in functie van het Zuid-Nederlandse
genussysteem, is de formele gemarkeerdheid. Uit andere onderzoeken is gebleken dat
woorden met een formele markering (zoals het suffix –heid, dat een feminiene markering is)
een beter behoud van grammaticaal woordgeslacht kennen (zie bv. DE VOGELAER 2009).
Eerst en vooral zullen we hier kort stilstaan bij de opvallende resultaten die de feminiene
substantieven op het suffix –e behaalden. Deze formele markering kwam immers voor bij
verschillende substantieven (autostrade, aarde, hitte en liefde) die niet opgedeeld waren bij de
formeel gemarkeerde groep woorden, maar deze woorden werden toch opvallend goed als
feminien herkend. Het substantief liefde blijkt het feminiene substantief te zijn waar het
traditionele genus het best bewaard gebleven is (met 58,33% behoud van grammaticaal genus
voor de derde leeftijdscategorie), wanneer er gekeken wordt naar alle vier de semantische
categorieën. Dat dit substantief zich bevindt in de categorie [+abstract] [-telbaar] is bovendien
onverwacht, daar voorspeld was dat er een groot aantal masculiene en feminiene
substantieven het neutrale ‘het’ met zich mee zouden krijgen. Wanneer we enkel kijken naar
de groep informanten die al het ‘meest’ genuskennis hebben opgebouwd, de 13-14 jarigen, is
er een opvallende top-3 score waarneembaar:
- autostrade (42,55%, [+concreet] [+telbaar],
- aarde (52,08%, [+ concreet] [-telbaar],
- liefde (58,33%, [+abstract] [-telbaar],
Ik denk dat het niet voorbarig is te concluderen dat het suffix –e ‘helpt’ bij de herkenning van
het feminien genus, en dat dus deze groep jonge informanten, de 13-14 jarigen, niet toevallig
beter scoort bij deze woorden en lager bij de andere feminiene substantieven.
Drie formele markeringen, het masculiene suffix –er, het feminiene suffix –ing en het neutrale
prefix ge-, werden onderzocht in het vorige hoofdstuk. De invloed van deze formele
markering bleef vaak onduidelijk. In de hoop toch nog enige vorm van formele markering die
herkend wordt door de kinderen te vinden in de resultaten worden ze in onderstaande tabellen
nogmaals weergegeven, per woordgeslacht en per afkomstgroep.40 Hier werd een onderscheid
40 De formeel gemarkeerde feminiene –e woorden werden echter opgenomen bij de ‘niet-formeel gemarkeerde woorden’, omdat dit onderzoek de formele markering –ing onder de loep neemt bij de feminiene woorden.
100
gemaakt tussen de formeel gemarkeerde woorden en niet formeel-gemarkeerde woorden, de
resultaten voor frequente en niet-frequente woorden werden samengevoegd.
In onderstaande tabel, met de resultaten voor de categorie [+concreet] [+telbaar] lijkt de
neutrale formele markering ge- inderdaad invloed te hebben op het behoud van genus: het
traditionele genus van deze substantieven is bij alle drie de afkomstgroepen beter behouden
dan bij de niet-formeel gemarkeerde substantieven. Bij de feminiene woorden scoren beide
niet-formeel gemarkeerde woorden en formeel gemarkeerde woorden ongeveer even sterk bij
groep A, maar bij groep B en groep C scoren de formeel gemarkeerde woorden beter. De
masculiene woorden kennen tenslotte over de hele lijn een beter behoud van genus bij de niet-
formeel gemarkeerde woorden.
GRAFIEK 4.2.: CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN FORMELE MARKERING OP
HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT. 41
0% 20% 40% 60% 80% 100%
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
groe
p C
groe
p B
groe
p A
Behoud grammaticaal genus (in %)
[-formeel]
[+formeel]
Enkel voor de voorgaande categorie [+concreet] [+telbaar] is er sprake van één woordgeslacht
dat duidelijk een beter behoud van kennis lijkt te hebben dankzij formele markering (de
neutrale woorden, zie bovenstaande grafiek). Voor de drie andere semantische categorieën
zijn de resultaten relatief ‘saai’, in die zin dat ze geen nieuwe feiten blootleggen. Niettemin
zullen ze nog kort besproken worden, want ook resultaten die aantonen dat formele markering
niet helpt bij het behoud van genus zijn uiteraard interessant.
41 Van boven naar onder ziet u de resultaten van eerst groep A, dan groep B, tenslotte groep C. Per afkomstgroep zijn de resultaten opgedeeld per woordgeslacht, achter ‘masc.’ vindt u de resultaten voor de masculiene woorden, achter ‘fem.’ deze van de feminiene woorden en achter ‘neut.’ de neuter woorden. [-formeel] zijn de voorden die geen formele markering hebben, [+formeel] zijn de formeel gemarkeerde woorden. Dit geldt ook voor de grafieken van de andere semantische categorieën.
101
Onderstaande grafiek, met de resultaten voor de categorie [+concreet] [-telbaar], toont aan dat
voor deze categorie amper verschil waarneembaar is tussen het behoud van genus bij de niet-
formeel gemarkeerde woorden en de formeel gemarkeerde woorden. Enkel de formeel
gemarkeerde masculiene woorden scoren iets beter dan de niet-formeel gemarkeerde woorden
voor groepen B en C.
GRAFIEK 4.3.: CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN FORMELE MARKERING OP
HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
0% 20% 40% 60% 80% 100%
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
groe
p C
groe
p B
groe
p A
Behoud grammaticaal genus (in %)
[-formeel]
[+formeel]
GRAFIEK 4.4.: CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN FORMELE MARKERING OP
HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
0% 20% 40% 60% 80% 100%
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
groe
p C
groe
p B
groe
p A
Behoud gramaticaal genus (in %)
[-formeel]
[+formeel]
De derde grafiek toont de resultaten voor de semantische categorie met de abstracte, telbare
woorden. Over de hele lijn ligt het behoud van genus lager bij de formeel gemarkeerde
woorden dan bij de niet-formeel gemarkeerde woorden, wat toch onverwacht is.
102
Ook de laatste categorie, deze met de abstract niet-telbare woorden, toont weinig
opmerkelijke resultaten in verband met het behoud van genus van de formeel gemarkeerde
woorden. Net zoals bij de categorie [+abstract] [+telbaar] scoren de niet-formeel gemarkeerde
woorden meestal opvallend beter dan de formeel gemarkeerde woorden. Enkel misschien de
formeel gemarkeerde feminiene woorden scoren iets beter dan hun niet-formeel gemarkeerde
tegenhangers, in groep A en zeker in groep B.
GRAFIEK 4.5.: CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN FORMELE MARKERING OP
HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
0% 20% 40% 60% 80% 100%
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
groe
p C
groe
p B
groe
p A
Behoud grammaticaal genus (in %)
[-formeel]
[+formeel]
De algemene conclusie na het bekijken van de resultaten voor de drie afkomstgroepen in de
vier semantische categorieën is zonder twijfel dat de invloed van de formele markering nogal
nihil is. Deze Antwerpse kindjes, moedertaalsprekers Nederlands, meertalige kindjes én de
anderstalige kinderen, herkennen het woordgeslacht van formeel gemarkeerde substantieven
niet beter dan dat van niet-formeel gemarkeerde woorden.
103
4.4. De parameter frequentie
In het vorige hoofdstuk, bij de bespreking van de resultaten per woord, was het moeilijk een
eenduidige tendens te vinden in de invloed van de parameter [frequent]. In hoofdstuk 2 werd
uitgelegd dat de substantieven gebruikt voor dit onderzoek gekozen werden uit de streeflijst
woordenschat voor zesjarigen (SCHAERLAKENS e.a. 1999) en hieruit werden zowel erg goed
gekende (de ‘frequente’ woorden) als minder gekende (de ‘niet-frequente’ woorden) gekozen.
Deze keuze werd gemaakt met het idee dat de pronominale verwijzing die kinderen zullen
gebruiken afhankelijk is van de kennis en vertrouwdheid met het woord. Op deze manier
zouden kinderen een minder behoud van woordgeslacht hebben bij niet-frequente woorden.
Er werd verwacht dat deze parameter voornamelijk de resultaten van de zesjarigen én van de
anderstalige kinderen zou bepalen, daar dit de groepen zijn met het minste taal- en leesbegrip.
Hieronder wordt voor alle vier de semantisch categorieën een overzicht gegeven van de
invloed van de woordfrequentie op het behoud van het grammaticaal genus, door de resultaten
van de frequente woorden te vergelijken met deze van de niet-frequente woorden. Bij de
berekeningen werd deze keer geen rekening gehouden met de formele gemarkeerdheid, en
werden alle woorden simpelweg opgedeeld volgens de parameter [+frequent] [-frequent].
GRAFIEK 4.6.: CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN DE WOORDFREQUENTIE OP
HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
0% 20% 40% 60% 80% 100%
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
groe
p C
groe
p B
groe
p A
Behoud grammaticaal genus (in %)
[+frequent]
[-frequent]
Voor de categorie [+concreet] [+telbaar] werden bovenstaande resultaten vastgesteld, met
frequente woorden die – voor elke categorie en elke afkomstgroep – een beter behoud van
genus kennen dan de niet-frequente woorden (op de masculiene substantieven bij groep C na,
104
waar de niet-frequente woorden beter herkend worden). De informanten herkenden het
grammaticale woordgeslacht hier – zoals verwacht – beter bij de frequentste substantieven.
Bij de drie volgende semantische categorieën [+concreet] [-telbaar], [+abstract] [+telbaar] en
[+abstract] [-telbaar] zijn de resultaten helaas minder duidelijk:
GRAFIEK 4.7.: CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN DE WOORDFREQUENTIE OP
HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
0% 20% 40% 60% 80% 100%
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
groe
p C
groe
p B
groe
p A
Behoud grammaticaal genus (in %)
[+frequent]
[-frequent]
GRAFIEK 4.8.: CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN DE WOORDFREQUENTIE OP
HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
0% 20% 40% 60% 80% 100%
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
groe
p C
groe
p B
groe
p A
Behoud grammaticaal genus (in %)
[+frequent]
[-frequent]
105
GRAFIEK 4.9.: CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN DE WOORDFREQUENTIE OP
HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT. 42
0% 20% 40% 60% 80% 100%
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
neut.
fem.
masc.
groe
p C
groe
p B
groe
p A
Behoud grammaticaal genus (in %)
[+frequent]
[-frequent]
De resultaten voor de frequente en niet-frequente woorden van de categorie [+concreet] [-
telbaar] liggen voor groep A en groep B erg dicht bij elkaar, groep C haalt een zeer verward
resultaat, met vrouwelijke woorden en neutrale woorden die beter herkend worden volgens
hun grammaticaal woordgeslacht wanneer ze niet-frequent zijn. Ook de resultaten voor de
abstracta zijn erg ‘onduidelijk’: soms scoren frequente woorden beter, soms net de niet-
frequente substantieven. Waarom dit zou zijn is niet duidelijk gebleken uit het onderzoek.
De algemene conclusie na het bekijken van de resultaten voor de drie afkomstgroepen in de
vier semantische categorieën is zonder twijfel dat de invloed van de woordfrequentie eerder
klein is. Enkel op woordniveau, en voor de verschillende leeftijden, was er in vorig hoofdstuk
soms een duidelijk verschil tussen de resultaten van de frequente woorden en deze van niet-
frequente woorden. Enkel voor de semantische categorie [+concreet][+telbaar] scoorden de
frequente woorden over de hele lijn beter.
42 Er werden geen ‘passende’ masculiene, niet-frequente woorden gevonden voor de categorie [+abstract] [-telbaar], er werden er dus ook geen onderzocht, vandaar een hiaat in de resultaten.
106
5 CONCLUSIES
In deze thesis geef ik de resultaten weer van een studie over het Vlaamse pronominale
genussysteem. In het inleidende eerste hoofdstuk werd beschreven wat een genussysteem
precies is. We zeggen van een taal dat ze een genussysteem bevat wanneer hier ‘bewijs’ voor
is buiten de zelfstandige naamwoorden zelf; er moet congruentie zijn met andere
woordelementen (zoals lidwoorden, adjectieven, werkwoorden, enz.) (CORBETT, 2005). Het
Nederlandse genussysteem werd onderzocht op het pronominale domein. Hier is er een
verschil tussen het Zuid-Nederlandse en Noord-Nederlandse genussysteem (o.a.VAN
HAERINGEN, 1954). Het Noord-Nederlands in Nederland kent enkel nog de genera
‘commuun’ en ‘neutraal’, feminiene pronomina gebruiken de Nederlanders enkel voor het
verwijzen naar vrouwelijke personen (en mogelijk hogere dieren). Het Zuid-Nederlands in
Vlaanderen – en zo ook in Antwerpen – heeft het traditionele drie-genera systeem bewaard
met het masculiene, feminiene en neutrale genus, ook voor niet-menselijke objecten. Eerder
onderzoek toonde aan dat de kennis van een dialect helpt bij de kennis van het (Zuid-)
Nederlandse genussysteem (HOPPENBROUWERS, 1983). In een dialect zijn de woordgeslachten
immers hoorbaar (en zichtbaar) aanwezig, dit is ook zo voor het Stadsantwerps (DE SCHUTTER
& NUYTS, 2005). Van een volledig arbitraire verhouding tussen woord en geslacht kan niet
gesproken worden; zo zijn er namelijk zowel formele als semantische regels die – soms –
kunnen helpen bij de herkenning van het woordgeslacht. Een voorbeeld van een formele regel
is dat alle substantieven in de Nederlandse taal die het suffix –heid bezitten (bijv.
schoonheid), vrouwelijk zijn43. Een semantische regel is bijvoorbeeld dat alle talen het-
woorden zijn, bv. het pools, het Nederlands. Hier ontstond al meteen het idee om deze
formele en semantische regels onder de loep te nemen in mijn onderzoek.
In het tweede hoofdstuk werd de verantwoording voor mijn onderzoeksopstelling en
methodologie weergegeven. Graag wilde ik onderzoeken of dit Zuid-Nederlandse systeem
inderdaad nog zo ‘traditioneel’ bewaard is gebleven, met de drie genera, of dat ook in
Vlaanderen het gebruik van het genussysteem dezelfde tendens kent als het twee-genera
systeem in Nederland. Er werd voor gekozen dit onderzoek uit te voeren op actieve
taalverwervers, namelijk kinderen uit de lagere school en de eerste graad van het secundair
onderwijs. Ik wilde graag het onderzoek niet beperken tot eerste taalverwervers, maar ook
uitbreiden naar tweedetaalverwervers. Dit idee ontstond uit de gedachte dat
43 Nederlandse grammatica voor Anderstaligen.
107
tweedetaalverwervers het sowieso moeilijk zouden hebben met het handhaven van het
Vlaamse drie-genera systeem, daar ze geen enkele dialectachtergrond van het Nederlands
bezitten. Ik stelde een invul-enquête op, met daarbij toegevoegd een meerkeuzeformulier met
vragen over hun talige achtergrond. De substantieven die gebruikt werden in deze invul-
enquête, werden gekozen uit vier semantische categorieën: [+concreet] [+telbaar], [+concreet]
[-telbaar], [+abstract] [+telbaar] en [+abstract] [-telbaar]. In elk van deze categorieën werden
ook de parameters formele gemarkeerdheid en woordfrequentie ingepast. Onderzoek naar het
Noord-Nederlands had aan het licht gebracht dat deze taal meer en meer een semantische
classificatie brengt in het geslacht van woorden, in plaats van de – traditionele – grammaticale
classificatie. Bij de resultaten zal ook gekeken worden of deze verschuiving ook plaatsvindt in
het Zuid-Nederlands.
Na deze enquête afgenomen te hebben bij 350 kinderen die school lopen in Antwerpen,
deelde ik in hoofdstuk drie deze informanten ook in volgens hun talige afkomst (§3.1.). Zo
ontstond er een groep A, met Nederlandstalige kinderen, een groep B met kinderen die zowel
in nauw contact stonden met Nederlands als met een andere taal, en een groep C die bestond
uit kinderen die geen moedertaalspreker Nederland waren. Daarna werd er allereerst een
‘stand van zaken’ weergegeven, een algemeen overzicht van het behoud van genus, per
leeftijdscategorie en afkomstgroep (§3.2.). In §3.3. tot en met §3.6. werden de resultaten
besproken voor de verschillende semantische categorieën, per onderzocht substantief. Daaruit
bleek dat het traditionele genus minder gekend was dan verwacht, maar er moet in het
achterhoofd gehouden worden dat het gaat om jonge informanten; actieve taalverwervers.
Ook was het meteen duidelijk dat enkel groep A nog een degelijke kennis van het
genussysteem bezit, en dat groepen B en C meer moeilijkheden hebben met het traditioneel
pronominaal verwijzen naar substantieven. In §3.7. luidt de algemene conclusie dan ook, dat
de indeling van de informanten in drie groepen, opgesplitst volgens hun talige achtergrond,
duidelijk steek hield: de resultaten voor de drie groepen waren erg verschillend. In groep A
was het behoud van het traditionele genus voor alle vier de semantische categorieën het
sterkst aanwezig, met een constante verbetering van het behoud van genus per
leeftijdscategorie. Nederlandstalige Antwerpse kinderen leren dus zeker onderdelen van het
genussysteem bij tijdens hun jonge schoolcarrière. Groep B had iets mindere resultaten, maar
ook hier, net zoals in groep A, was er een duidelijke stijgende evolutie van behoud van genus
waarneembaar per leeftijdscategorie. Voor zowel de concrete telbare woorden als voor de
abstracte niet-telbare woorden lagen de resultaten van groep B erg dicht bij deze van groep A.
108
Ook deze, Nederlandstalig-anderstalige kinderen leren bij op het vlak van het woordgeslacht
naarmate hun leeftijd. Groep C echter scoorde over de hele lijn vrij zwak, ook kende deze
groep weinig evolutie tussen de leeftijdsgroepen: de kennis van het behoud van genus bleek
relatief klein en constant. De anderstalige kinderen, zonder Nederlandstalige omgeving,
hebben enorme moeite het (Zuid-)Nederlandse genussysteem onder de knie te krijgen. Hier
slagen ze dan ook niet in.
In het vierde hoofdstuk tenslotte werden de verschillende op voorhand vastgelegde
parameters, zoals de gekozen leeftijdscategorieën, de semantische regels, de formele
gemarkeerdheid en de parameter woordfrequentie onder de loep gelegd. Allereerst werd de
gekozen leeftijdsopdeling behandeld (§4.1.); de keuze voor drie leeftijdscategorieën, al zijn
het zo’n dicht bijeen liggen leeftijdsgroepen, was zeker zinnig, daar er een duidelijk stijgende
evolutie zat in het behoud van genus bij de Nederlandstalige groep. Op deze manier legde het
ook het grote probleem bloot van anderstalige kinderen die Nederlands leren: ze evolueren
moeilijk mee. Ten tweede werden de semantische categorisering besproken (§4.2.). De
tendensen besproken door taalkundigen, masculinisering en resemantisering, konden niet
ontkend worden, doch ook niet duidelijk bevestigd. Wel klopte het dat naarmate woorden
meer abstracter, of niet-telbaar waren, er meer antwoorden waren met het neutrale pronomen
(resemantisering). Ook lag het aantal masculiene verwijzingen in de concrete telbare
categorie het hoogst (mogelijk een teken van masculinisering). Deze twee vaststellingen
wijzen er op dat ook het Antwerps mogelijk aan het evolueren is naar een meer semantisch
gecoördineerd genussysteem in plaats van het traditionele grammaticale genussysteem. De
formele markering die bij sommige woorden aanwezig was bleek niet of weinig invloed te
hebben op het behoud van het traditionele genus (§4.3.). Enkel voor de categorie [+concreet]
[+telbaar] leek er een duidelijk verschil te zijn, met een beter behoud van genus voor de
formeel gemarkeerde woorden. De algemene conclusie na het bekijken van de resultaten voor
de drie afkomstgroepen in de vier semantische categorieën was echter dat de invloed van de
formele markering – volgens de resultaten van dit onderzoek – nihil is. Deze Antwerpse
kindjes, moedertaalsprekers Nederlands, meertalige kindjes én de anderstalige kinderen,
herkennen het woordgeslacht van formeel gemarkeerde substantieven niet beter dan dat van
niet-formeel gemarkeerde woorden.
Als allerlaatste parameter werd de invloed van de frequentie van de woorden behandeld
(§4.4.). Ook voor deze parameter werd geconcludeerd dat de invloed van de woordfrequentie
eerder klein is. Enkel op woordniveau, en voor de verschillende leeftijden, was er af en toe
109
een duidelijk verschil waar te nemen tussen de resultaten van de frequente woorden en deze
van niet-frequente woorden. Enkel voor de semantische categorie [+concreet][+telbaar]
scoorden de frequente woorden over de hele lijn beter. Voor dit laatste hoofdstuk kan dan
samengevat worden dat de parameters, zoals formele gemarkeerdheid, en frequentie, minder
invloed uitoefenden op de pronominale verwijzingen van de informanten dan
gehoopt/verwacht.
110
6 BIBLIOGRAFIE
Citaat op blz. 2: LABOV 1989, blz. 85 Secundaire literatuur:
AUDRING, J. (2006a). Pronominal gender in spoken Dutch. Journal of Germanic Linguistics 18,
85-116.
BEURDEN, L. VAN, EN J. NIJEN TWILHAAR (1990). Hermafrodiete nomina en de
verwerving van het genussysteem. De Nieuwe Taalgids 83, 193-211.
BLANCQUAERT, E. (1943). ‘Genus-onderscheid en phonetische tendensen.’ In: Album René
Verdeyen. Brussel: Manteau, 27-33.
BLOM, E., D. POLIŠENSKÁ & F. WEERMAN (2006). Effects of age in the acquisition of
agreement inflection. Morphology 16, 313-336.
BLOOMFIELD, L. (1973). Language. London: Allen and Unwin.
CORBETT, G.G. (1979). The agreement hierarchy. Journal of Linguistics 15, 203-224.
CORBETT, G. (2005). Systems of gender assignment. In: Haspelmath, M., M. Dryer, D. Gil, B.
Comrie (eds.). The World Atlas of Language Structures. Oxford: Oxford University Press.
DAHL, Ö. (2000). ‘Animacy and the notion of semantic gender.’ In: Unterbeck & Risanen (eds.).
Gender in grammar and cognition. Berlin [etc.], 99-116.
DE HOUWER, A. (1987). ‘Nouns and their compagnions, or how a three-years-old handles the
Dutch gender system.’ In: A. De Houwer & S. Gillis (eds.). Belgian journal of linguistics 2
(Perspectives on child language), 55-74.
DE HOUWER, A. & S. GILLIS (1998). The Acquisition of Dutch. Amsterdam & Philadelphia:
John Benjamins.
DEKEYSER, X. (1980). ‘The diachrony of gender systems in English and Dutch’. In: J. Fisiak
(ed.), Historical Morphology. Den Haag: Mouton de Gruyter, 97-111.
DE VOGELAER, G. (2006). ‘Pronominaal genus bij ‘Zuid-Nederlandse’ taalverwervers: van
grammaticaal naar semantisch systeem.’ In: Hüning, Matthias, Ulrike Vogl & Ton van der
Wouden (red.). Nederlands tussen Duits en Engels. Leiden: Stichting Neerlandistiek Leiden,
89-102.
DE VOGELAER, G. (2009/I). Changing pronominal gender in Dutch: transmission or diffusion?
In: Tsiplakou, Stavroula, Marilena Karyolemou and Pavlos Pavlou (eds.). Language variation,
European perspectives II. Amsterdam & Philadelphia: John Benjamins. p.71-80.
111
DE VOGELAER, G. (2009/II). (Not) acquiring grammatical gender in two varieties of
Dutch. Ms. UGent.
DE VOS, L. Pronominale hersemantisering in het Zuid-Nederlandse genussysteem. Onuitgegeven
Masterproef. Universiteit Gent.
DON, J. (2001) Dé afwas gaat in hét sop. Het (on)voorspelbare geslacht van Nederlandse
Vul in: Ik ben ______ jaar. (geboortedatum: ___/___/______ ) Duid aan wat juist is en vul aan:
- mijn ouders spreken Nederlands met elkaar:
o JA, o JA, maar ze spreken ook _____________________. o NEE, ze spreken _____________________.
(bijvoorbeeld: NEE, ze spreken pools.)
- met mijn mama spreek ik Nederlands:
o JA o JA, maar ook _____________________. o NEE, we spreken _____________________.
- met mijn papa spreek ik Nederlands:
o JA o JA, maar ook _____________________. o NEE, we spreken _____________________.
- met mijn broers of zusjes spreek ik Nederlands:
o JA o JA, maar ook _____________________. o NEE, met mijn broers of zusjes spreek ik _____________________.
- Op de speelplaats spreek ik Nederlands:
o JA o JA, maar ook _____________________. o NEE, ik spreek op de speelplaats _____________________.
- Ik heb Nederlands geleerd: o thuis van mijn ouders. o in de kleuterschool. o in de lagere school. o in het middelbaar. o Andere: _____________________.
- Ik woon al heel mijn leven in België: o JA o NEE, ik kom uit __________________ . Ik ben naar België gekomen toen ik
_________ jaar oud was.
- Ik ben Nederlands beginnen leren toen ik ______ jaar oud was.
120
Bijlage 5: lijst met alle opgenomen tabellen incl. bladzijdeverwijzing
HOOFDSTUK 1
1.1. ‘DE VOORSPELLENDE KRACHT’ VAN HET NEDERLANDSE GENUS, NAAR JAN
DON
13
1.2. GENUS IN HET ENGELS, NEDERLANDS EN DUITS
(NAAR DE VOGELAER 2006)
14
HOOFDSTUK 2
2.1. INDIVIDUATION HIERARCHY
(AUDRING 2006)
26
2.2. THE HIERARCHY OF INDIVIDUATION
(SASSE 1993)
27
2.3. INDELING VAN DE SUBSTANTIEVEN
(ANS, §3.2.1)
27
2.4. OVERZICHT VAN DE SUBSTANTIEVEN UIT DE CATEGORIE CONCREET – TELBAAR
GEBRUIKT VOOR DIT ONDERZOEK
29
2.5. OVERZICHT VAN DE SUBSTANTIEVEN UIT DE CATEGORIE CONCREET – NIET-
TELBAAR GEBRUIKT VOOR DIT ONDERZOEK
31
2.6. OVERZICHT VAN DE SUBSTANTIEVEN UIT DE CATEGORIE ABSTRACT – TELBAAR
GEBRUIKT VOOR DIT ONDERZOEK
31
2.7. OVERZICHT VAN DE SUBSTANTIEVEN UIT DE CATEGORIE ABSTRACT – NIET-
TELBAAR GEBRUIKT VOOR DIT ONDERZOEK
32
HOOFDSTUK 3
3.1. INDELEN VAN DE INFORMANTEN:
VOORBEELD ‘HANDDOEK’
34
3.2. CATEGORISERING AAN DE HAND VAN ‘MET MIJN MAMA SPREEK IK
NEDERLANDS’ EN ‘MET MIJN PAPA SPREEK IK NEDERLANDS’: INDELING IN
GROEPEN
35
3.3. CATEGORISERING AAN DE HAND VAN ‘MET MIJN MAMA SPREEK IK 36
121
NEDERLANDS’ EN ‘MET MIJN PAPA SPREEK IK NEDERLANDS’: ABSOLUTE
WAARDEN PER LEEFTIJDSCATEGORIE
3.4.A. STAND VAN ZAKEN: ALGEMEEN OVERZICHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE.
GROEP A
37
3.4.B. STAND VAN ZAKEN: ALGEMEEN OVERZICHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE.
GROEP B
39
3.4.C. STAND VAN ZAKEN: ALGEMEEN OVERZICHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE.
GROEP C
40
3.5.A. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] (GROEP A)
43
3.6.A. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] (GROEP A)
45
3.7.A. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] (GROEP A)
46
3.5.B. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] (GROEP B)
49
3.6.B. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] (GROEP B)
50
3.7.B. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] (GROEP B)
51
3.5.C. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] (GROEP C)
52
3.6.C. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] (GROEP C)
53
3.7.C. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] (GROEP C)
54
3.8.A. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] (GROEP A)
58
3.9.A. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] (GROEP A)
60
122
3.10.A. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] (GROEP A)
61
3.8.B. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] (GROEP B)
64
3.9.B. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] (GROEP B)
65
3.10.B. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] (GROEP B)
66
3.8.C. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] (GROEP C)
67
3.9.C. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] (GROEP C)
68
3.10.C. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] (GROEP C)
68
3.11.A. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] (GROEP A)
71
3.12.A. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] (GROEP A)
72
3.13.A. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] (GROEP A)
73
3.11.B. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] (GROEP B)
75
3.12.B. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] (GROEP B)
76
3.13.B. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] (GROEP B)
77
3.11.C. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] (GROEP C)
78
3.12.C. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] (GROEP C)
79
3.13.C. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE 80
123
CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] (GROEP C)
3.14.A. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR] (GROEP A)
83
3.15.A. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR] (GROEP A)
84
3.16.A. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR] (GROEP A)
85
3.14.B. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR] (GROEP B)
87
3.15.B. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR] (GROEP B)
88
3.16.B. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTER GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR] (GROEP B)
88
3.14.C. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET MASCULIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELB AAR] (GROEP C)
89
3.15.C. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET FEMINIEN GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR] (GROEP C)
90
3.16.C. OVERZICHT VAN DE ANTWOORDEN VOOR HET NEUTRAAL GENUS VOOR DE
CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR] (GROEP C)
91
HOOFDSTUK 4
4.1. HET BEHOUD VAN GENUS EN DE AFWIJKINGEN VAN HET WOORDGESLACHT.
ONDERVERDEELD PER SEMANTISCHE CATEGORIE EN AFKOMSTGROEP
97
124
Bijlage 6: lijst met alle opgenomen grafieken incl. bladzijdeverwijzing
HOOFDSTUK 3
3.1.A. ALGEMEEN OVERZICHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE. BEHOUD VAN HET
GRAMMATICAAL GENUS PER WOORDGESLACHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE.
GROEP A
38
3.1.B. ALGEMEEN OVERZICHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE. BEHOUD VAN HET
GRAMMATICAAL GENUS PER WOORDGESLACHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE.
GROEP B
40
3.1.C. ALGEMEEN OVERZICHT PER LEEFTIJDSCATEGORIE. GROEP C 41
3.2. BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS: ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE
GROEPEN A, B EN C
42
3.3. ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] –
GROEP A
47
3.4.. ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] –
GROEP B
56
3.5. ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR] –
GROEP C
56
3.6. ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] –
GROEP A
63
3.7. ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] –
GROEP B
69
3.8. ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR] –
GROEP C
70
3.9. ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] –
GROEP A
74
3.10. ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] – 81
125
GROEP B
3.11. ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR] –
GROEP C
81
3.12. ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR] –
GROEP A
86
3.13. ALGEMENE RESULTATEN VOOR DE CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR] –
GROEP B
92
HOOFDSTUK 4
4.1. OVERZICHT VAN DE TOTAALRESULTATEN VAN DE VERSCHILLENDE PRONOMINA,
PER SEMANTISCHE CATEGORIE EN AFKOMSTGROEP
96
4.2. CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN FORMELE
MARKERING OP HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER
AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
100
4.3. CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN FORMELE
MARKERING OP HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER
AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
101
4.4. CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN FORMELE
MARKERING OP HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER
AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
101
4.5. CATEGORIE [+ABSTRACT] [-TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN FORMELE
MARKERING OP HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER
AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
102
4.6. CATEGORIE [+CONCREET] [+TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN DE
WOORDFREQUENTIE OP HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER
AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
103
4.7. CATEGORIE [+CONCREET] [-TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN DE
WOORDFREQUENTIE OP HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER
AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
104
4.8. CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN DE 104
126
WOORDFREQUENTIE OP HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER
AFKOMSTGROEP PER WOORDGESLACHT.
4.9. CATEGORIE [+ABSTRACT] [+TELBAAR]. OVERZICHT INVLOED VAN DE
WOORDFREQUENTIE OP HET BEHOUD VAN HET GRAMMATICAAL GENUS, PER