Page 1
De invloed van
mannelijke eer
Universiteit Gent
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Vakgroep Vroegmoderne Geschiedenis
2009 - 2010
De invloed van seksuele handelingen
mannelijke eer in de zeventiende-eeuwse
Republiek
Masterscriptie 2009
Promotor: Prof.
Dra. S. Van Bouchaute
seksuele handelingen op de
eeuwse
Anke De Meyer
Masterscriptie 2009-2010
Prof. A-L. Van Bruaene
Dra. S. Van Bouchaute
Page 3
De invloed van
mannelijke eer
Universiteit Gent
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Vakgroep Vroegmoderne Geschiedenis
2009 - 2010
De invloed van seksuele handelingen
mannelijke eer in de zeventiende-eeuwse
Republiek
Masterscriptie 2009
Promotor: Prof.
Dra. S. Van Bouchaute
seksuele handelingen op de
eeuwse
Anke De Meyer
Masterscriptie 2009-2010
Promotor: Prof. A-L. Van Bruaene
Dra. S. Van Bouchaute
Page 4
I
Dankwoord
Na de intensieve lerarenopleiding geschiedenis was mijn honger naar inhouden nog niet gestild. Ik
kreeg de kans om de voorbije drie jaren die inhoudelijke kennis te verstevigen, dankzij de materiële
steun die mijn ouders mij boden. Met plezier legde ik me dit jaar toe op deze studie naar seksualiteit.
Het was een jaar met goede maar ook mindere momenten. Gelukkig waren er steeds mensen die me
moed gaven en inspireerden wanneer ik het zwaar kreeg. Enkelen wil ik hier in het bijzonder
bedanken zoals prof. Van Bruaene en dra. Van Bouchaute voor hun nuttige opmerkingen en
suggesties. Jurgen Blomme wil ik bedanken voor de voorbije jaren van inspiratie, transpiratie en
discussie, voor het kritisch doornemen van mijn onderzoek en voor zijn steun tijdens de afwerking
van dit project. Mijn ouders wil ik ook bedanken voor hun voortdurende steun en betrokkenheid in
dit thesisproces en ook voor het steeds opnieuw herlezen van verbeterde en herwerkte delen. Stijn
Praet en An Van Lierde mogen ook niet worden vergeten. Zij waren bereid mijn teksten te lezen en te
becommentariëren. Dank jullie wel!
Page 5
II
Inhoudsopgave
Dankwoord ............................................................................................................................................... I
Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ II
Inleiding .................................................................................................................................................. IV
1. Motivatie en probleemstelling ....................................................................................................... IV
2. Geografische en historische situering ............................................................................................. V
3. Methodologie en duiding van het bronnenmateriaal ................................................................... VII
3.1 Werkwijze ................................................................................................................................ VII
3.2 Kluchten .................................................................................................................................. VIII
3.3 Pornografische romans ............................................................................................................ IX
3.4 Emblemata................................................................................................................................ XI
I. De constructie van mannelijkheid ........................................................................................................ 1
1. De patriarchale ideologie en de mannelijke superioriteit ............................................................... 1
2. De weg naar mannelijkheid ............................................................................................................. 4
2.1 De studie van mannelijkheid ..................................................................................................... 4
2.2 Van jongen tot man ................................................................................................................... 5
2.3 De verloving ............................................................................................................................. 12
3. Het mannelijkheids- en vrouwelijkheidsideaal ............................................................................. 16
3.1 Het huwelijk: De ideale man en vrouw ................................................................................... 16
3.2 Afwijkende stereotypen en verhoudingen .............................................................................. 23
4. Conclusie: “De mannen sullen hare vrouwen gebieden, de vrouwen hare mannen
gehoorsamen.” .................................................................................................................................. 38
II. Het eerconcept en de invloed van de factor seksualiteit .................................................................. 39
1. Het eerconcept: mannelijke en vrouwelijke eer ........................................................................... 39
2. De dubbele standaard en seksualiteit als beïnvloedende factor .................................................. 43
3. De houding van medici en de overheid tegenover echtelijke seksualiteit.................................... 47
4. Behandeling van seksualiteit in kluchten en romans .................................................................... 51
5. Besluit: Seksualiteit en het eerconcept ......................................................................................... 59
III. De invloed van overspel op de mannelijk eer. ................................................................................. 60
1. Overspelige mannen en vrouwen in de kluchten.......................................................................... 60
2.De overspelige echtgenoot en de invloed op de mannelijke eer ................................................... 61
2.1. Overspel met ongehuwde of gehuwde vrouwen en meisjes van plezier .............................. 61
2.2 De gevolgen van overspel en bordeelbezoekjes ..................................................................... 65
Page 6
III
2.3 Masturbatie en Sodomie: overspel met zichzelf, jongens, mannen en dieren. ...................... 67
3. De overspelige echtgenote en de gevolgen voor de mannelijke eer ............................................ 70
3.1 Wanneer een vrouw haar man kroont met hoornen: de hoorndrager in de populaire cultuur
....................................................................................................................................................... 70
3.2 De oorzaken van het overspel ................................................................................................. 73
3.3 De maatschappelijke gevolgen van vrouwelijk overspel ......................................................... 79
4. Conclusie: De door overspel geschade mannelijke eer ................................................................. 80
5. Het herstellen van de mannelijke eer. .......................................................................................... 81
Besluit .................................................................................................................................................... 85
Bibliografie en Bronnen ......................................................................................................................... 88
1. Primaire bronnen .......................................................................................................................... 88
1.1 Pornografische romans ........................................................................................................... 88
1.2 Kluchten ................................................................................................................................... 88
1.3 Emblemata en databank schilderijen ...................................................................................... 89
1.4 Afbeeldingen ........................................................................................................................... 90
2. Secundaire bronnen ...................................................................................................................... 91
Bijlage: Samenvatting van de kluchten ............................................................................................... 100
Page 7
IV
Inleiding
1. Motivatie en probleemstelling
Als er in het leven één ding uitermate interessant is, dan zijn het menselijke relaties en de manier
waarop mensen in verschillende situaties met elkaar omgaan, ook op seksueel vlak. Ik heb het steeds
leuk, boeiend en leerrijk gevonden om de relaties en omgangsvormen van mijn vrienden en familie te
bekijken. Hierdoor besloot ik een dergelijk onderwerp te bestuderen in wat de sluitsteen zal vormen
van mijn studentenjaren. Een les Historische Antropologie hielp me mijn studieonderwerp concreter
in te vullen. In dit college toonde professor Van Bruaene voor de vroegmoderne tijd aan dat zowel
mannelijkheid als eer complexe begrippen zijn die een belangrijke plaats in een maatschappij
innamen. Om een invulling te geven aan het concept mannelijkheid moet men nagaan hoe een man
zich in een gemeenschap idealiter diende te gedragen om als volwaardige man te worden
beschouwd. Het eerconcept droeg bij tot het vormen van deze mannelijke identiteit. Om als eervol te
worden bestempeld, diende een man zich voorbeeldig te gedragen. Deze “stempel” was belangrijk
want eer vormde, naast burgerschap, de grondslag van iemands publieke identiteit en bepaalde of
iemand al dan niet actief kon deelnemen aan de lokale gemeenschap.1 Om zelf vat te krijgen op deze
concepten en deze concreter in te vullen maakte ik ze tot onderwerp van mijn studie. Hierdoor sluit
ik aan bij de studie naar mannelijkheid zoals die de laatste jaren door onder andere Alexandra
Shepard en Elizabeth Foyster is verricht.
Dit onderzoeksgebied ontsproot in de jaren 1980 aan de vrouwen- en genderstudies.2 Dankzij
deze mannelijkheidsstudies konden onder andere nuances worden aangebracht in de man – vrouw
verhoudingen. Lange tijd verkondigde men dat de man-vrouw verhouding in een patriarchale
maatschappij een verhouding was waarin een man dominant en superieur was en zijn vrouw de
ondergeschikte.3 Door dieptestudies ontdekte men inmiddels dat vrouwen wel degelijk macht
hadden over hun mannen. Aan de hand van de component seksualiteit en de invloed die hiervan
uitging op de mannelijke eer toont Elizabeth Foyster voor het vroegmoderne Engeland aan dat niet
alleen een man door bepaalde seksuele handelingen zijn eer kon schaden maar dat ook zijn vrouw dit
1 W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, pp. 182-183.
2 M. Wiesner, Women and Gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University Press, 2008, p. 3.
/ A. Smis, Mannen met baarden: De sociale constructie van mannelijkheid in de Hollandse Gouden Eeuw. Gent
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2008, p. 5. (promotor: A-L. Van Bruaene). 3 E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 1.
Page 8
V
kon. Aangezien de eer van een man gekoppeld was aan zijn positie in de stad beïnvloedde zijn vrouw
niet alleen zijn eer maar ook zijn maatschappelijk aanzien.
Na het in deel I schetsen van de patriarchale maatschappij en het mannelijkheidsideaal en het in
deel II behandelen van het eerconcept en de invloed van de seksualiteit hierop staan in deel III de
seksuele handelingen centraal die de mannelijke eer konden schaden. Dit laatste deel vormt de kern
van mijn onderzoek. De belangrijkste vragen waarrond dit deel is opgebouwd zijn: “Door welke
seksuele handelingen konden deze mannen hun eer schaden?” “Door welke seksuele handelingen
konden echtgenotes hun mans eer schaden?” en “Kon men iemands beschadigde eer herstellen, en
zo ja, op welke manier?” Kortom, ik onderzoek dus welke seksuele handelingen een invloed
uitoefenden op de mannelijke eer.
2. Geografische en historische situering
Ik koos ervoor dit onderzoek te richten op de zeventiende-eeuwse Republiek. In deze nieuwe
entiteit, met haar strikte hiërarchie, was perceptie zeer belangrijk.4 De Republiek bestond in haar
Gouden Eeuw uit een dicht stedelijk netwerk dat het land domineerde.5 Deze steden waren zichzelf
besturende gemeenschappen met een eigen statuut, rechten en plichten waarin collectieve waarden
als eendracht, harmonie en broederschap het handelen moesten bepalen. Door de geringe omvang
en de onderlinge sociale banden van haar leden was de stad een face-to-face community waarin
aanzien en prestige een essentiële rol speelden.6 Deze stedelijke samenleving baseerde zich op de
idee van het burgerschap.7
De invulling van het concept “burgerschap” en “burger” was echter niet eenduidig. Volgens
Maarten Prak hield de term “burger” in de tweede helft van de zeventiende eeuw ten minste drie
betekenissen in.8 Om te beginnen was er de burger in de zin van poorter.
9 Poorter was men
bijvoorbeeld in Amsterdam door geboren te worden uit ouders die poorters waren, of door als man
met de dochter van een poorter te huwen of door het poorterschap te kopen. Dit poorterschap gaf
burgers de mogelijkheid politieke functies te vervullen, lid te worden van gilden en overheidsambten
4 W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p. 56.
5 Ibidem, pp. 56, 165.
6 Ibidem, pp. 177-178.
7 Ibidem, p. 182.
8 M. Prak, “Het oude recht der burgeren. De betekenis van burgerschap in het Amsterdam van de zestiende en
zeventiende eeuw.” in: HENDRIX (H.) en MEIJER DREES (M.), eds. Beschaafde burgers. Burgerlijkheid in de
vroegmoderne tijd. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2001, p. 30. 9 Ibidem, p. 30.
Page 9
VI
te bekleden.10
Het bracht echter ook plichten mee zoals in de stad wonen en helpen bij de
stadsverdediging en de wacht. De term burger kon ook een lid van de schutterij aanduiden die niet
noodzakelijk ook een poorter was. Als laatste kon men burgers ook als een sociale groep, de
middenklasse, beschouwen. Op die burgers behorende tot de stedelijke middenklasse richt ik mijn
onderzoek. Specifiek bestaat deze brede middenklasse uit rijke kooplieden, grote reders,
ondernemers, grootgrondbezitters, academici (professoren, advocaten, medici, stadspredikanten),
hoge ambtenaren en officieren van het leger en de vloot. Ook kleine ondernemers, gegoede
veeboeren en landbouwers, winkeliers, de betere ambachtsmeesters en grootschippers, de lagere
officieren en de stedelijke en gewestelijke ambtenaren, leraren, dorpspredikanten, notarissen en
klerken behoorden tot de middenklasse.11
Mijn onderzoek naar de erecodes is in deze middenklasse
het interessantst omdat deze bij hen het meest prangend waren. Zij moesten immers dagelijks
opnieuw voor hun omgeving hun eer hoog houden.12
Daarnaast is deze groep omstreeks 1650 de
belangrijkste producent maar ook de belangrijkste doelgroep van literatuur en kunst omdat zij zich,
volgens Willem Frijhoff, “niet alleen de culturele codes heeft toegeëigend die het genot daarvan
mogelijk maken maar ook voldoende inkomen en kapitaal bezit om boeken of schilderijen te kopen en
de tijd heeft om ervan te profiteren.”13
De literatuur die ik bestudeer blijkt voornamelijk door de
middenklasse en door de hogere klassen gelezen te zijn.
Om het beeld van de te bestuderen mannelijke burgers af te bakenen moet ik nog toevoegen dat
ik mij concentreer op gehuwde protestantse mannen. In de zeventiende-eeuwse Noord-Nederlandse
steden was de gereformeerde kerk immers de dominante kerk. Zij oefende een invloed uit op wetten
en regels in verband met het huwelijk.14
Deze mannen waren ten minste 25 a 30 jaar oud gezien de
demografische trend in West-Europa om pas op rijpere leeftijd te huwen met een partner uit
dezelfde stand, beroepsgroep en leeftijdscategorie.15
Mijn onderzoek is dus specifiek gericht op de
werking van de eer en de invloed die seksuele handelingen uitoefenden op de eer van gehuwde
gereformeerde mannen uit de stedelijke middenklasse van de zeventiende-eeuwse Republiek.
10
L.C. Van de Pol, “Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke
samenleving” in: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en maatschappij in Nederland
1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom, 1992, p. 179. 11
W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p. 190. 12
L.C. Van de Pol, “Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke
samenleving” in: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en maatschappij in Nederland
1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom, 1992, p. 182. 13
W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p.190. 14
I. Grootegoed, J.A. Leuvensteijn en M. Rebel, eds. J. Noozemans Beroyde Student en Bedrooge Dronkkaart of
Dronkke-Mans hel. Amsterdam, Stichting Neerlandistiek VU, 2004, p. 49. 15
C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in historisch
perspektief. Brussel, Elsevier, 1986, p. 29.
Page 10
VII
3. Methodologie en duiding van het bronnenmateriaal
3.1 Werkwijze
Na het afbakenen van mijn onderwerp trachtte ik aan de hand van secundaire literatuur een zo
breed mogelijke theoretische kennis te verwerven van de invulling van het patriarchaat, de
mannelijkheid en de mannelijke eer. Daarna begon mijn zoektocht naar geschikte primaire bronnen.
Voor mijn bronnenkeuze liet ik mij beïnvloeden door de doctoraatsstudie Manhood in early modern
England: Honour, sex and marriage van Elizabeth Foyster.16
Zij baseert haar onderzoek onder andere
op literaire bronnen die volgens haar, alsook volgens de new historicist, geen spiegels van de
werkelijkheid zijn maar wel representaties van de historische wereldbeelden.17
Ook Jurgen Pieters
volgt deze denklijn en stelt dat “teksten tijd- en ruimtegebonden objecten zijn waarvan zowel de
productie als de receptie maatschappelijk bepaald zijn.”18
Door deze permanente wisselwerking
tussen maatschappelijke en literaire praktijken kan de literatuur geproduceerd tijdens de Gouden
Eeuw in de Republiek een beeld scheppen van wat er toen in de maatschappij aan de orde was.19
Omdat de meeste literatuur door mannen werd geschreven kunnen literaire bronnen ons ook meer
vertellen over hoe mannen de samenleving percipieerden. 20
Literaire bronnen, meer bepaald kluchten, emblemata en pornografische romans vormen onder
andere om bovenstaande redenen het uitgangspunt van mijn onderzoek. Ik koos deze genres ook
omdat hierin huwelijk en seksualiteit populaire en veel voorkomende thema’s zijn. Daarnaast
verschilt de verhouding tussen de literaire representatie en de historische werkelijkheid in de drie
genres opmerkelijk. Zo wordt in pornografische romans de zeventiende-eeuwse kennis van
“normale” seksuele handelingen weergegeven. In emblematiekbundels draait het om het meegeven
van een moraal, een levensles of een gedragsregel. Deze geven aan hoe mensen zich idealiter zouden
moeten gedragen. In de klucht daarentegen botst men vaak op de omgekeerde wereld en toont men
datgene dat van de norm afwijkt en in de realiteit zou moeten worden vermeden. De keuze voor de
drie eerder vermelde genres moet verzekeren dat dit beeld genuanceerd blijft, gezien elk genre
vanuit een heel eigen perspectief mijn studieonderwerp benadert. Ik besef dat ik door mijn keuze
enkel gebruik te maken van literaire bronnen waardevolle bronnen, zoals bijvoorbeeld juridische,
16
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, 247 p. 17
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 15. / J
Pieters. “The turn to history: Gender-studies, post-koloniale literatuurstudie, new historicism/cultural
materialism.” in: Musschoot (A.M.), ed. Cursus algemene literatuurwetenschap II. Gent, Universiteit Gent, s.d.,
pp. 120-121. 18
J Pieters. “The turn to history: Gender-studies, post-koloniale literatuurstudie, new historicism/cultural
materialism.” in: Musschoot (A.M.), ed. Cursus algemene literatuurwetenschap II. Gent, Universiteit Gent, s.d.,
p. 107. 19
Ibidem, p. 119. 20
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 16.
Page 11
VIII
links laat liggen. Hierdoor blijft de juridische zijde, zoals het verloop van processen van smaad en
eerroof en de manier waarop mannen hun eer konden herstellen in mijn onderzoek wat
onderbelicht.
3.2 Kluchten
Het kluchtengenre was in de zeventiende eeuw een zeer geliefd en populair genre. Het handelde
over zaken die de mensen bezig hielden en het zorgde voor aangenaam vertier.21
De kluchten
werden dan ook meestal gespeeld na een tragedie, om het gemoed te verlichten. Deze traditie zou
echter pas stammen uit de tijd na de oprichting van de Amsterdamse schouwburg, dus vanaf 1637.22
In de zestiende eeuw zou het kluchtige toneel in de traditie van de rederijkers enkel zijn opgevoerd
of voor een select publiek van collega’s, of voor een groot publiek tijdens openbare voorstellingen in
het kader van feestelijkheden.23
Het feit dat deze kluchten ook werden gepubliceerd, toont aan dat
er een zekere vraag was. Wie precies naar het theater ging en wie de publicaties kocht, is moeilijk te
achterhalen. Lang is gedacht dat kluchten, door het volkse karakter van de personages, het platte
taalgebruik en het boertige gedrag, een specifieke cultuuruiting waren voor de “lagere klassen”.
Recent onderzoek wijst er echter op dat ook de maatschappelijke “bovenlaag” van deze kluchten kon
genieten.24
Het bestuderen van kluchten uit de eerste helft van de zeventiende eeuw is interessant voor mijn
onderzoek omdat zij aangeven welke handelingen niet getolereerd werden. Uit het zeventiende-
eeuwse theater kunnen we daarnaast, volgens Elizabeth Foyster, opmaken hoe mannen de invulling
van hun eer maar ook de invulling van de vrouwelijke eer zagen.25
In deze kluchten voerde men vaak
naïeve mannen uit de lagere klasse op die of door hun bazige vrouw onder de duim werden
gehouden of door de listen van hun overspelige vrouw werden misleid. Het gaat hier echter niet om
een realistisch beeld van de lagere klasse maar om een projectie van menselijke dwaasheid op deze
lagere klasse.26
Op deze manier kon de middenklasse zich hiervan distantiëren en lachen om de
21
Ibidem, p. 16. 22
R. Van Stipriaan. “1615: Komisch toneel en vermaakcultuur in de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende
eeuw.” in: ERENSTEIN (R.L.), ed. Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Amsterdam, Amsterdam University
Press, 1996, p. 164. 23
R. Van Stipriaan. Leugens en vermaak: Boccaccio's novellen in de kluchtcultuur van de Nederlandse
renaissance. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1996, p. 17. 24
Ibidem, p. 147. / E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman,
1999, p. 17. / W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p. 190. 25
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 18. 26
G. Van Oostveen, “It takes all sorts to make a world. Sex and gender in Bredero’s Farce of the miller.” in:
KLOEK (E.), TEEUWEN (N.) en HUISMAN (M.), eds. Women of the Golden Age. An international debate on
women in seventeenth-century Holland, England and Italy. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1994, p.57.
Page 12
IX
domheid of het immoreel gedrag dat aan deze figuren werd toegeschreven.27
Het verderfelijke dat
ten tonele werd gevoerd werd zo veroordeeld en de heersende norm werd bevestigd.
In de loop van de zeventiende eeuw veranderde onder andere door de gevolgen van de
Reformatie het karakter van de kluchten. Vanaf de jaren zeventig van de zeventiende eeuw werden
ze aangepast aan de heersende fatsoeneisen en gezuiverd van onverbloemd taalgebruik en obscene
handelingen.28
Om deze reden bevinden er zich in de selectie van mijn primaire bronnen geen
kluchten die na 1670 werden gepubliceerd.
3.3 Pornografische romans
Als reactie op het deseksualiseren van verschillende literaire genres zoals de kluchten in de jaren
zeventig, verschenen de eerste pornografische romans in de Republiek. Volgens Inger Leemans
kunnen in de periode van 1679-1700 tien romans als pornografisch worden bestempeld. Dit houdt in
dat aanschouwelijke beschrijving van seksuele handelingen hierin een prominente plaats innamen.29
In chronologische volgorde zijn dat volgende werken: “Het kind van weelde of de Haagsche lichtmis”
(1679), De Leidsche straatschender of roekeloze student (1679), De twee vermaarde fortuyns-
kinderen (1680), D’Openhertige juffrouw of ‘d ontdekte geveinsdheid (1680), ’T Amsterdamche
hoerdom (1681), Het koddig en voddig leven der hedendaagse Labourlotten (1685), Het leeven en
bedryf van de hedendaagsche Haagsche en Amsterdamsche zalet-juffers (1696), De doorluchtige
daden van Jan Stront deel 2 (1696), Eenige vermakelyke, doch waarachtige historin, synde het leven
van verscheidene reukelose pachters (1697) en Het koddig en vermakelyk leven van Louwtje van
Zevenhuizen (1700).30
Verschillende van bovenstaande titels kenden een groot commercieel succes. Dit was op te maken
uit de vertaling van de romans en meerdere herdrukken, gemiddeld één herdruk in dertig jaar.31
Met
deze gegevens moet natuurlijk voorzichtig worden omgesprongen aangezien de herdrukken wel
aanduiden dat de vorige exemplaren werden uitverkocht maar niet hoeveel exemplaren er effectief
27
Ibidem, p. 57. 28
I. Leemans, ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696). Utrecht, Uitgeverij
Ijzer, 2000, pp. 23, 167-168. / K. Porteman en M. Smits-veldt, Een nieuw vaderland voor de muzen: geschiedenis
van de Nederlandse literatuur 1560-1700. Amsterdam, Bakker, 2008, p. 723. 29
I. Leemans, ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696). Utrecht, Uitgeverij
Ijzer, 2000, pp. 23, 167. / K. Porteman en M. Smits-veldt, Een nieuw vaderland voor de muzen: geschiedenis van
de Nederlandse literatuur 1560-1700. Amsterdam, Bakker, 2008, p. 810. 30
I. Leemans, ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696). Utrecht, Uitgeverij
Ijzer, 2000, p. 16. 31
J W.W. Mijnhardt, “Politics and pornography in the seventeenth- and eighteenth-century Dutch Republic.” in:
HUNT (L.), ed. The invention of pornography: obscenity and the origins of modernity, 1500-1800. New York,
Zone books, 1996, p. 285. / I. Leemans, Het woord is aan de onderkant: Radicale ideeën in de Nederlandse
pornografische romans, 1670-1700. Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2002, p.213.
Page 13
X
gedrukt werden.32
Toch kan voor D’Openhertige juffrouw of ‘d ontdekte geveinsdheid gesteld worden
dat deze in de Republiek ongeveer een eeuw populair was aangezien het herdrukken kende
omstreeks 1699, 1700, 1707, 1725, 1771, 1774, 1780, 1790. Aangezien het vertaald werd in drie
talen namelijk in het Frans La damoyselle à Coeur ouvert, où l’hypocrisie decouverte, in het Duits Die
verblendete Jungfrau, oder Arglistigkeit dess frauenzimmers en in het Engels The London Jilt, or the
politick whore betekent dit dat dit werk ook in het buitenland succes kende.33
Om deze
populariteitsreden koos ik D’Openhertige juffrouw of ‘d ontdekte geveinsdheid als primaire bron. De
doorluchtige daden van Jan Stront werd weerhouden omdat in deze roman de seksuele handelingen
het uitvoerigst worden beschreven.
In deze romans werd volgens Wijnand Mijnhardt “a realistic representation of sexual intercourse
and its variations, aimed at the arousal of sexual feelings”gegeven.34
Pornografie geeft op deze
manier een relatief reëel beeld van de heersende seksuele ideeën en fantasieën in een bepaalde
plaats en tijd. Om deze reden was er volgens Wijnand Mijnhardt “hardly any cataloging of sexual
variations, nor any substantial discussion of masturbation, sodomy, incest or homosexuality.”35
Over de auteurs van pornografische romans is weinig geweten aangezien de romans meestal
anoniem werden uitgegeven, al gaat het vermoedelijk om mannelijke auteurs. In D’Openhertige
juffrouw of ‘d ontdekte geveinsdheid is men daar zelfs relatief zeker van door de afwezigheid van
onvertaalde Latijnse citaten en vrouwonvriendelijke uitlatingen.36
Ook over het lezerspubliek van
pornografische romans is weinig geweten: er wordt enkel verondersteld dat deze romans
voornamelijk door mannen werden gelezen.37
Daarnaast wordt door Inger Leemans wel vermoed dat
de auteurs van de pornografische romans een zo ruim mogelijk publiek wilden bereiken. In hun
romans verwezen ze immers weinig naar de klassieken en lieten ze zelden Latijnse fragmenten
onvertaald. Ze hanteerden evenzeer een heldere stijl en een eenvoudige plot en verhaalstructuur.38
Toch waren deze boeken niet goedkoop, slechts één procent van de bevolking kocht af en toe een
32
I. Leemans, Het woord is aan de onderkant: Radicale ideeën in de Nederlandse pornografische romans, 1670-
1700. Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2002, p. 213. 33
J. Kloek, I. Leemans, W. Mijnhardt, eds. D’Openhertige Juffrouw of D’Ontdekte geveinsdheid (1680). Leiden,
Uitgeverij Astraea, 1998, pp. 16-22. 34
W.W. Mijnhardt, “Politics and pornography in the seventeenth- and eighteenth-century Dutch Republic.” in:
HUNT (L.), ed. The invention of pornography: obscenity and the origins of modernity, 1500-1800. New York,
Zone books, 1996, p. 285. 35
Ibidem, p. 290. 36
J. Kloek, I. Leemans, W. Mijnhardt, eds. D’Openhertige Juffrouw of D’Ontdekte geveinsdheid (1680). Leiden,
Uitgeverij Astraea, 1998, p. 24. 37
I. Leemans, Het woord is aan de onderkant: Radicale ideeën in de Nederlandse pornografische romans, 1670-
1700. Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2002, p. 298. / A. Carter, The sadeian woman: an exercise in cultural history.
Londen, Virgo Press, 2009, p. 17. 38
I. Leemans, Het woord is aan de onderkant: Radicale ideeën in de Nederlandse pornografische romans, 1670-
1700. Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2002, p. 209.
Page 14
XI
boek waardoor kan worden vermoed dat deze romans vooral in handen waren van mensen uit de
hogere maatschappelijke regionen die interesse hadden voor erotische literatuur.39
3.4 Emblemata
Naast de kluchten en de pornografische romans draagt ook de emblematiek bij tot mijn
beeldvorming van de zeventiende-eeuwse visie op het huwelijk en de seksualiteit. Centraal in deze
emblemen, die bestonden uit een spreuk (motto of inscriptio), een afbeelding (pictura) en een
onderschrift (epigram of subscriptio), stonden populaire opvattingen over de liefde en amoureuze
motieven.40
Voor mijn onderzoek baseerde ik mij op de Sinne- en minnebeelden van Jacob Cats. In
elk embleem werd door de auteur een moraal, een levensles of een gedragsregel meegegeven die
aangaf hoe iemand zich idealiter diende te gedragen.41
Deze cultuuruiting behoorde volgens Willem
Frijhoff oorspronkelijk tot de elitecultuur.42
Karel Porteman daarentegen beweert dat de
embleembundels ook bij minder geleerde lezers populair waren. Volgens Christoffel Plantijn waren
er geen werken die meer mensen tot nut konden strekken, op het Heilige Schrift na, dan deze
embleembundels.43
39
Ibidem, p. 207. 40
M. Blankman en H. Luijten, eds. Minne- en zinnebeelden: een bloemlezing uit de Nederlandse emblematiek.
Amsterdam, Amsterdam University Press, 1996, p.1-5. / K. Porteman en M. Smits-veldt, Een nieuw vaderland
voor de muzen: geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1560-1700. Amsterdam, Bakker, 2008, p. 44. 41
K. Porteman en M. Smits-veldt, Een nieuw vaderland voor de muzen: geschiedenis van de Nederlandse
literatuur 1560-1700. Amsterdam, Bakker, 2008, p. 39. 42
W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p. 464. 43
K. Porteman en M. Smits-veldt, Een nieuw vaderland voor de muzen: geschiedenis van de Nederlandse
literatuur 1560-1700. Amsterdam, Bakker, 2008, p. 82.
Page 15
1
I. De constructie van mannelijkheid
1. De patriarchale ideologie en de mannelijke superioriteit
“Hoe moet ik handelen om als een echte man te worden aanzien?” Deze vraag zal menig
zeventiende-eeuwse man zich hebben gesteld. Handelingen bepaalden immers hoe men
gepercipieerd werd en hoe men ook zichzelf bekeek. Men was in de eerste plaats wat men deed.44
Vooraleer ik inga op de invulling van het mannelijkheidsideaal en hoe men dit kon nastreven, vestig
ik mijn aandacht op het zeventiende-eeuwse patriarchaat waarin dit ideaal vorm kreeg. Want, zoals
Bennet stelt, “Patriarchy might be everywhere, but it is not everywhere the same, and therefore
patriarchy, in all its immense variety, is something we need to understand, analyze, and explain.”45
De zeventiende-eeuwse patriarchale maatschappij was een samenleving die bestond uit zowel
mannen als vrouwen. Mannen stonden hierin centraal en vrouwen werden door mannen zowel
binnen- als buitenshuis gedomineerd. Opmerkelijk is dat deze maatschappij niet enkel in stand werd
gehouden door mannen, tevreden met hun machtspositie, maar ook door vrouwen en dit ondanks
hun ondergeschikte positie. Zij hielden op een eigen manier het patriarchaat in ere door bijvoorbeeld
hun kinderen conform de normen van het systeem op te voeden.46
Uit de patriarchale ideologie van
deze zeventiende-eeuwse samenleving vloeide de ideale invulling voort van de rollen die mannen en
vrouwen op zich dienden te nemen.47
Deze genderrollen waren een product van de sociale interactie
en werden gedefinieerd in relatie tot elkaar zoals dat ook vandaag nog het geval is.48
De factor macht
speelde hierbij een belangrijke rol. Wanneer macht gebonden was aan één geslacht, in dit geval aan
mannen, maakte dit het andere geslacht, de vrouwen, inferieur.49
Omdat de rol die aan mannen en
vrouwen werd toegeschreven onder andere varieerde naargelang de fase in de levensloop waarin
deze zich bevonden, wil ik er op wijzen dat de focus in mijn onderzoek ligt op de rol die werd
toebedeeld aan gehuwde mannen en vrouwen.
Het geloof in de superioriteit van mannen en de inferioriteit van vrouwen was gebaseerd op
elementen uit de bijbel zoals Eva’s erfzonde en op medische theorieën zoals de humoresleer van
44
E. Eyben, C. Laes en T. Van Houdt, Amor roma: liefde en erotiek in Rome. Leuven, Davidsfonds, 2000, p. 99. 45
J. Bennet, History Matters: Patriarchy and the Challenge of Feminism. Manchester, Manchester University
Press, 2006, p. 54. 46
Ibidem, pp. 54-56. 47
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 4. 48
Ibidem, p. 1. 49
P. Verhaeghe, Liefde in tijden van eenzaamheid. Leuven, Acco, 2007, p. 90.
Page 16
2
Galenus.50
In de zeventiende eeuw overheerste in het medische discours het geloof in wat Laqueur
het “one-sex model” noemt. Dit model houdt in dat men er van overtuigd was dat man en vrouw
twee verschillende uitingen waren van één sekse waarbij het mannenlichaam als norm naar voor
werd geschoven.51
Het vrouwenlichaam, afgewogen tegen deze norm, werd bestempeld als
imperfect omdat de penis zich aan de binnenkant bevond.52
Op de onderstaande afbeelding is te zien
hoe men de vagina als een penis die zich in het lichaam bevond, afbeeldde en de eileiders als
testikels. Deze medische kennis werd ook opgenomen in handboeken over seksualiteit.53
Fig. 1. V. Vidius, “De vagina en uterus.” in: “De anatome corporis
humani”, 161154
Mannelijkheid was dus niet zozeer iets biologisch maar iets dat moest worden nagestreefd.55
Net
omdat het geen biologisch gegeven was heerste in medische kringen het geloof in spontane
sekseveranderingen. Zo is in de geschriften van de Franse arts Ambrose Paré te vinden hoe een jonge
vrouw door zware fysieke activiteiten plots transformeerde in een man. Na 1600 zijn meer dergelijke
verhalen te vinden al gaat het steeds over de transformatie van een vrouw in een man. Omgekeerd
leek dit of niet mogelijk of niet te zijn gebeurd.56
In de historiografie werd de hypothese van het zeventiende-eeuwse heersende geloof in het “one-
sex model” echter bekritiseerd. In de zestiende eeuw hadden verschillende anatomen reeds
aangegeven dat de eileiders en testikels niet elkaars equivalent waren. Ook de ontdekking van de
clitoris in 1559 maakte het moeilijk de penis en vagina nog als dezelfde organen te aanschouwen.
50
E. Fletcher, “Manhood, the male body, courtship and the household in early modern England.” in: History, 84
(1999), 275, p. 420. 51
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 28. / A.
Shepard, “Manhood, Credit and Patriarchy in Early Modern England, 1580-1640.” in: Past & Present, 167
(2000), p. 47. 52
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 28. 53
A. Clark. Desire: A history of European sexuality. Londen, Taylor&Francis, 2008, p. 104. 54
T. Laqueur, Solitary sex: A cultural history of masturbation. New York, Zone Booksmaking, 2003, p. 82. 55
E. Eyben, C. Laes en T. Van Houdt, Amor roma: liefde en erotiek in Rome. Leuven, Davidsfonds, 2000, p. 107. 56
M. Wiesner, Women and Gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University Press, 2008, p.
60.
Page 17
3
Voor anatomen waren mannen- en vrouwenlichamen dus zeer verschillend. In de zeventiende eeuw
werden deze bevindingen regelmatig gepubliceerd in het Latijn waardoor deze kennis slechts weinig
mensen bereikte.57
Toch zou men ook in het volksgeloof een duidelijk verschil gemaakt hebben
tussen het mannen- en vrouwenlichaam.58
Hoe men deze lichamelijke verschillen ook opvatte, in de door mannen geconstrueerde
gendertheorie werd wel een duidelijk onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen en de
kwaliteiten die zij bezaten. Zo werd bijvoorbeeld het bezit van fysieke kracht en rede aan mannen
toegeschreven en het ontbreken ervan aan vrouwen.59
De visie dat mannen in het bezit waren van
kracht en rede werd ondersteund door de humoresleer. Deze hield in dat het lichaam vier
lichaamssappen bevatte: bloed, gele gal, zwarte gal en slijm. De sappen waren gekoppeld aan de vier
temperamenten, respectievelijk sanguinisch, choleriek, melancholisch en flegmatisch. Voorgaande
temperamenten waren op hun beurt verbonden aan vier kwaliteiten: vochtig, droog, koud en warm.
Deze vier kwaliteiten waren aanwezig in elk lichaam, maar de onderlinge proporties waarin ze
voorkwamen verschilden van lichaam tot lichaam en waren afhankelijk van het temperament, de
leeftijd en van het geslacht. Mannen bezaten zo voornamelijk droge en warme kwaliteiten wat
zorgde voor de aanwezigheid van moed, sterkte en rede. Bij vrouwen daarentegen overheersten
vooral de koude en vochtige kwaliteiten waardoor de rede ontbrak.60
De rede stelde mannen in staat zich kuis en deugdzaam te gedragen en hun eigen lusten in te
tomen. Vrouwen daarentegen, zoals onder andere D’Openhertige juffrouw verkondigt, hadden het
moeilijker om hun driften te bedwingen aangezien het hen aan deze rede ontbrak.61
De rede en de
daaruit voortvloeiende zelfbeheersing was de basis voor de legitimering van de mannelijke
autoriteit.62
Dankzij deze eigenschappen waren mannen in staat een huishouden te leiden en hun
vrouwen, kinderen en bedienden onder controle te houden. In de man-vrouw verhouding waren
mannen dus superieur. De ideale verhoudingen die voortvloeiden uit deze ideologie moeten in de
praktijk wel genuanceerd worden. Volgens Willem Frijhoff was de verhouding tussen man en vrouw
in de noordelijke Nederlanden, meer dan elders in Europa, gebaseerd op partnerschap eerder dan op
de tegenstelling superieur - inferieur.63
Daarnaast zal ook in deel IV, duidelijk worden dat vrouwen
57
A. Clark, Desire: A history of European sexuality. Londen, Taylor&Francis, 2008, p. 104. 58
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 29. 59
Ibidem, p. 29. / M. Wiesner, Women and Gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University
Press, 2008, p. 37. 60
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, pp. 50-51. 61
J. Kloek, I. Leemans en W. Mijnhardt, eds. D’Openhertige Juffrouw of D’Ontdekte geveinsdheid (1680).
Leiden, Uitgeverij Astraea, 1998, p. 49. 62
A. Shepard, “Manhood, Credit and Patriarchy in Early Modern England, 1580-1640.” in: Past & Present, 167
(2000), p. 70. 63
W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p. 192.
Page 18
4
niet steeds zo ondergeschikt waren. Er mag niet vergeten worden dat er ook grote verschillen tussen
mannen onderling aanwezig waren. Niet allemaal bekleedden ze een soortgelijke dominante
positie.64
Leeftijd, huwelijkse staat en hun sociale status waren bepalende factoren voor iemands
positie.65
2. De weg naar mannelijkheid
2.1 De studie van mannelijkheid
De studie naar mannelijkheid in de vroegmoderne tijd wordt opgesplitst in het onderzoek naar
mannelijkheid als een culturele constructie en de studie naar mannelijkheid als een
sociaalhistorische constructie. In het culturele onderzoek ligt de nadruk voornamelijk op de
lichamelijke representaties terwijl de klemtoon in het sociaalhistorisch onderzoek ligt op het sociaal
functioneren van mannen evenals op het eerbegrip.66
Voor deze studie is de culturele aanpak minder
van toepassing, al wil ik er kort bij stilstaan omdat “sexual differences that mattered in early modern
period are not exactly the same as those that matter today.”67
Will Fisher baseert zich voor zijn
uitspraak op een citaat van Judith Butler: “It is only through the process of making sexual differences
matter that those differences are made matter in the first place.”68
Hiermee wil ze aangeven dat
seksuele verschillen er enkel toe doen wanneer ze sociaal significant gemaakt worden. Mannelijkheid
en vrouwelijkheid zijn volgens haar dus sociale constructies.
Onze focus voor het onderscheiden van mannen en vrouwen ligt voornamelijk op de genitaliën.
Will Fisher beweert dat dit in de vroegmoderne periode anders was: naast de genitaliën waren
ondermeer een baard, haargroei en wapens belangrijk.69
Voor de elite was daarnaast, volgens
Herman Roodenburg, de houding een in acht te nemen factor.70
Kledij speelde ook een rol in het
maken van een genderonderscheid.71
Dit kan onder andere geïllustreerd worden aan de hand van
een komische scène uit De klucht van Trijntje Cornelis. Nadat twee schelmen Trijntje hadden dronken
64
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 49. 65
A. Shepard, Meanings of manhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press, 2003, p. 246. 66
A. Smis, Mannen met baarden: De sociale constructie van mannelijkheid in de Hollandse Gouden Eeuw. Gent
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2008, (promotor: A-L. Van Bruaene), p. 6. / De
constructie van mannelijkheid, college antropologie. 67
W. Fisher, “The renaissance beard: Masculinity in Early modern England.” in: Renaissance Quarterly, 54
(2001), p. 155. 68
Ibidem, p. 156. 69
W. Fisher, Materializing gender in early modern English literature and culture. Cambridge, Cambridge
University Press, 2006, p. 4. 70
H. Roodenburg, “On swelling the hips and crossing the legs” in: WHEELOCK (A.K.) en SEEFF (A.), eds. Public
and Private in Dutch Culture of The Golden Age. Londen, University of Delaware Press, 2000, p.65. 71
W. Fisher, Materializing gender in early modern English literature and culture. Cambridge, Cambridge
University Press, 2006, p. 4.
Page 19
5
gevoerd, beroofden ze haar van haar mooie kledij en hulden ze haar in oude mannenkleren. Daarna
dumpten ze haar op een mesthoop zodat ze haar roes kon uitslapen. Eens wakker bekijkt ze zichzelf
verward:
“O heilighe gebeên
Van alle Kristene! 'kben deur espoockt, en weer deur;
'Ken lijck me selve niet - Claes Gerrtse, j'hadd en Meer veur,
Nong krijgj' en hengst op stall, of en Ruijn; 'kweet noch niet.
Wel, watte mislickheit! 'kben as en knecht: wel siet,
Dat benne Boxe - dits en Wambes mit sen knoope.
Hoe magh men backhuijs staen? - 'Ten is noch niet beloope:
'Kvoel noch gien baert: dat's goet. maer hij magh komme. toch;
'Kben en jong mans parsoon, en eerst ebore noch.
Maer, khebb en hoet op, doe'ck? wel, wat het't te beduije,
'Tis bij men ziel kernijck! me sou de klocke luije
Om sucken Tooverij. En vrouw in iene nacht
E man eworde! Claes, Claes Gerrtse, 'kwouw je 'tsaght.” 72
Mijn onderzoek sluit eerder aan bij de studie naar de sociaalhistorische constructie van
mannelijkheid.73
De vraag die hierin dient te worden gesteld is hoe het begrip mannelijkheid werd
ingevuld. Dit komt neer op de zoektocht naar “an approved way of being an adult male in a given
society.”74
2.2 Van jongen tot man
Om het mannelijkheidsideaal te benaderen dienden jongeren kracht en rede en de daaruit
voortvloeiende zelfbeheersing te verwerven vooraleer in het huwelijk te treden.75
Mannelijkheid
72
C. Huygens, Trijntje Cornelis. vs. 879-890. 73
A. Shepard, “Manhood, Credit and Patriarchy in Early Modern England, 1580-1640.” in: Past & Present, 167
(2000), p. 1. 74
D.D. Gilmore, Manhood in the making: Cultural concepts of masculinity. Londen en New Haven, Yale
University Press, 1990, p. 1. 75
Ibidem, p. 31. / E. Fletcher, “Manhood, the male body, courtship and the household in early modern
England.” in: History, 84 (1999), 275, p. 436.
Page 20
6
diende dus van jongs af aan te worden nagestreefd.76
De vorming van de mannelijke identiteit
gebeurde meestal tijdens de, voor de jeugdcultuur typisch groepsgebonden, drinkgelagen en
gevechten maar ook tijdens de seksuele initiatie. Deze laatste component zou volgens Anthony
Fletcher de belangrijkste zijn geweest in het streven naar mannelijkheid.77
Tijdens drinkgelagen werd voornamelijk de zelfbeheersing op de proef gesteld.78
Deze gelagen
vonden plaats in de herberg, de voornaamste plaats voor mannelijke sociabiliteit, waar samen
drinken een teken was van vriendschap of van het afsluiten van een overeenkomst.79
Tijdens de
drinkfestijnen daagden de jongeren elkaar uit zoveel mogelijk te drinken zonder in asociaal of
agressief gedrag te vervallen. Dronkenschap toonde immers het verlies van zelfbeheersing aan en
maakte duidelijk dat de eigenschappen kracht en rede, zo noodzakelijk, om als mannelijk te worden
bestempeld nog niet voldoende verworven waren. Ook het mijden van de herberg werd als
onmannelijk beschouwd.80
In de herberg waren ook vrouwen aanwezig al kwam dit hun eer niet ten
goede. Werken in of een bezoek brengen aan een herberg werd namelijk geassocieerd met
onkuisheid.81
Dit verband werd ook gelegd in De klucht van Lichte klaartje wanneer de schout en
Goose in de herberg bij waardin Maeyken de vrouw van Goose komt zoeken.
“Maeyken
Mijn Heer, wie komday soecken?
Goose
Dat 's waer Brabantsche vodt, ghy sout ons noch wel doecken.82
Maeyken
Wel gat-vinck schort ou iets?
Schout
De man die soeckt sijn wijf,
So doe ick oock, daerom en maeckt hier geen gekijf,
Of 'k schortje daet'lijck mee, sech waerse is gesteeken?
76
E. Eyben, C. Laes en T. Van Houdt, Amor roma: liefde en erotiek in Rome. Leuven, Davidsfonds, 2000, p. 107. 77
A. Shepard, Meanings of manhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press, 2003, p. 120. 78
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 40. 79
A. Shepard, Meanings of manhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press, 2003, pp. 100-
101. 80
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, pp. 40-41. 81
A. Shepard, Meanings of manhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press, 2003, p. 120. 82
Aantekening: vodt: slet.
Page 21
7
Maeyken
Mijn schorten, ba gen sult, met wie meynde te spreeken,
Schort hoer en dieve, moor geen vroome liens als my.
Schout
Raes soo oneerlijck niet.
Maeyken
'k Ben soo eerlayck als ghy.”83
Het behoorde ook tot de jongerencultuur om in gevechten de mannelijkheid te bewijzen door
krachtig en moedig op te treden. Ook al ging het meestal om collectieve acties, de verdiensten
kwamen de individuele oproerkraaiers ten goede. Dit soort jeugdrellen kwam vrij vaak voor
waardoor het niet verwonderlijk is dat voor de meeste studenten het bezit van wapens even normaal
was als het bezit van boeken.84
Drinken en vechten waren alledaagse thema’s die in de zeventiende
eeuw onder andere in de schilderkunst werden afgebeeld zoals op In de taverne en De vechtende
boeren van Adriaen Brouwer. De lagere klasse die hierop is afgebeeld werd erger voorgesteld dan ze
in werkelijkheid was om het komische gehalte van de schilderijen te verhogen.85
Fig. 2. A. Brouwer, In de taverne, s.d. Fig. 3: A. Brouwer, Vechtende boeren, s.d.
83
J. Noozeman, Lichte Klaartje. vs. 363-369. 84
A. Shepard, Meanings of manhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press, 2003, p. 107. 85
Web Gallery of Art: http://www.wga.hu/index1.html, geraadpleegd op 15.03.2010.
Page 22
8
Belangrijker dan beide voorgaande was het verwerven van seksuele ervaring voor het verkrijgen
van zelfvertrouwen en het vormen van de mannelijke identiteit. Aan deze seksuele initiatie waren
echter ook waarschuwingen verbonden. Al was deze initiatie een belangrijke stap in het bereiken van
mannelijkheid, van liefde mocht geen sprake zijn. In zeventiende-eeuwse traktaten werd benadrukt
dat wie zich aan de liefde zou overgeven zwakzinnig zou worden.86
Ook overdaad, seksuele
uitspattingen en misdrijven moesten worden vermeden indien men als mannelijk wilde bestempeld
worden.87
Om hun lust te kanaliseren gaven jongeren zich echter wel vaak over aan seksuele
escapades. Zo bevredigden ze zichzelf, brachten een bezoek aan het bordeel of penetreerden andere
jongens, waarmee ze in hun studententijd vaak het bed moesten delen.88
Voor deze seksuele
“misdrijven” en de andere opgesomde manieren om de begeerte te bevredigen, werden jongeren
zelden gestraft. Deze lustbelevingen werden louter afgedaan als jeugdige lichtzinnigheid en
losbandigheid.89
Ook het bluffen over seksuele ervaringen was in de jongerencultuur van belang om goedkeuring
en bewondering te krijgen, al had het gebluf vaak geen grond van waarheid. Dat dit gangbaar was is
ook duidelijk te illustreren aan de hand van een gesprek dat Jan Stront, die al op leeftijd is, voert met
Constantia, een meisje waarop hij verliefd is:
“Constantia, wat geef je me dagelijks stof tot argwaan. De roem die medevrijers dragen, dat
ze zoveel kusjes op het koraal van uw lippen plukken als het haar lust, veroorzaakt mij meer
onrust als ik van mijn leven heb gehad. […]” Hierop antwoordde Constantia: “Ik kan het niet
geloven[…] dat ze zulks aan iemand zullen verhalen, dewijl het een onwaarheid is. Verder
weet ik wel, dat ik de jonge lieden gemeenlijk niet wel kunnen zwijgen en dat ik daarom als
het nodig was, liever aan u als aan hen, iets zou durven betrouwen.”90
Toch dienden jongens met deze grootsprakerigheid op te letten. Deze kon nadelig uitdraaien
wanneer anderen dan diegene voor wie de roddel bestemd was deze te horen kregen en het verder
86
M. Wingens, “Jeugdige lichtzinnigheid en losbandigheid. Seksueel gedrag en seksuele beleving van studenten
ten tijde van de Nederlandse Republiek.” In: HEKMA (G.), KRAAKMAN (D.) en MELCHING (W.), eds.
Grensgeschillen in de seks. Bijdragen tot een culturele geschiedenis van de seksualiteit. Amsterdam, Rodopi,
1990, p. 25. 87
E. Fletcher, “Manhood, the male body, courtship and the household in early modern England.” In: History, 84
(1999), 275, p. 425. 88
B.B. Roberts en L.F. Groenendijk, “Wearing out a pair of fool’s shoes: Sexual advice for youth in Holland’s
Golden Age.” In: Journal of the History of Sexuality, 13 (2004), 2, p. 146. 89
M. Wingens, “Jeugdige lichtzinnigheid en losbandigheid. Seksueel gedrag en seksuele beleving van studenten
ten tijde van de Nederlandse Republiek.” In: HEKMA (G.), KRAAKMAN (D.) en MELCHING (W.), eds.
Grensgeschillen in de seks. Bijdragen tot een culturele geschiedenis van de seksualiteit. Amsterdam, Rodopi,
1990, p. 23. 90
I. Leemans, ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696). Utrecht, Uitgeverij
Ijzer, 200, pp. 120-121.
Page 23
9
vertelden. Kortom, het publiek waartegen men blufte over seks was cruciaal om te bepalen of
iemands reputatie erdoor geschaad of net versterkt werd. In de herberg bij een overwegend
mannelijk publiek zullen verhalen over seksuele ervaringen iemands reputatie gestreeld hebben.
Maar als deze verhalen tot buiten de herberg raakten en de leugen aan het licht kwam kon dit voor
iemands eer negatieve gevolgen hebben.91
Voor meisjes lag het anders. Zolang ze ongehuwd waren,
was hun maagdelijkheid hun eer. Moralisten zoals Jacob Cats maanden in hun emblemata jongeren
dan ook aan ongehuwde vrouwen niet van hun eerbaarheid te beroven.
“Wort dit ghewas ontkleet,
Al wasset lief so worttet leet.
Vermijt u, domme jeught ajuyn te willen schellen,
Of, siet! u treurich oogh sal vande tranen swellen;
Maer sooje met de vrucht wilt spelen sonder leet,
Soo raectse sachtjens aen, en laet het ding gekleet.
Ghy meught u, jongh gesel, ter eeren wel vermaken,
Maer pleegt geen ander min als door eerbiedigh raken:
'T is noch al, soo het plach. Acteon naect verdriet,
Indien hy sonder kleet de jonge nymphen siet.”92
91
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, pp. 42-44. 92
J. Cats, Sinne- en Minnebeelden. 1627. p. 64-65.
Page 24
10
Wanneer een vrouw toch haar maagdelijkheid was verloren voor haar ondertrouw of huwelijk kon ze
die proberen te veinzen of te “herstellen” zodat haar man, die enkel kon afgaan op de eerlijkheid van
zijn aanstaande bruid niet aan haar kuisheid zou twijfelen.93
In een medisch geschrift van Ambrose
Paré uit 1634 is zo terug te vinden hoe maagdelijkheid kon worden geveinsd door vissenblazen of
blazen van andere dieren gevuld met bloed in een vagina te stoppen.94
Ook in de Republiek waren
verschillende trucjes bekend zoals in Jan Stront te lezen valt. Zo moet een meisje tijdens het eerste
coïtale verkeer met haar aanstaande echtgenoot het volgende doen: “Klaagt maar als hij u begint te
caresseren, dat je de grootste pijnen van de wereld gevoelt. Ik verzeker u: al had hij maar een kwantje
van een vinger, dat hij nochtans zal geloven dat het waar is.”95
Als gekerm niet voldoende was kon
men volgens Moeder Smulkous ook middeltjes gebruiken om het er onderaan exact te doen uitzien
alsof het nooit was aangeroerd en om te laten uitschijnen dat “je nog zuiver maagd zijt”:
“Daar is een kosyelijk recept in [een flesje] om de maagdom weer te bekomen, te weten
gedestilleerd aluinwater, hetwelk een zeer samentrekkende kracht heeft. Neemt er alle avond
en alle morgen op u bed liggende een lepel vol uit, doopt er een schoon linnen doekje in, en
wast er uw onnozelheid een weinig inwendig mee. Dit doende, zo gaat er wat op zij liggen
opdat dit vocht niet te diep naar binnen trekt. Strekt u daarna op u rug neder, en houdt uw
benen dicht bij malkander gesloten. Continueert daar enige dagen mee […] Ik verzeker u dat
je als een jong meisje zult worden, behoudens dat je u midderwijlen van bijslapen moet
wachten.”96
Daarnaast geeft zij ook de volgende tip: “Voorziet u van een weinig bloed en bestrijkt er de eerste
nacht, of na de eerste bataille uw hemd mee, en vat dan met uw bebloede vingers zo het op het bed
of in het duister geschiedt aan zijn klungel. Hij dit gewaarwordende zal anders niet denken, of hij
praalt met het teken van uw maagdom”.97
Ook Jan Stront haalt een middeltje aan dat beter niet
wordt toegepast als men niet wil dat de echtgenoot het bedrog opmerkt:
“Hoor, weet je wat juffer Isabel de eerste nacht deed? Ze nam een goed eindje van een dikke
kaars en stak hetzelfve (eer haar man, meester Joris, op haar klom) in haar achterpoortje;
hetwelk haar kous zo eng maakte – hoewel ze er een had, daar men bij ongeluk gemakkelijk
een been in zou hebben kunnen brengen – dat Joris er kwalijk in kon komen. Maar wat een
onvoorzichtigheid! Moer kous begon van het hoetelen te naturen, en haar billen zodanig te
93
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 47. 94
Ibidem, p. 48. 95
I. Leemans, ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696). Utrecht, Uitgeverij
Ijzer, 2000, p. 54. 96
Ibidem, p. 57. 97
Ibidem, pp. 57-58.
Page 25
11
bewegen, dat de kaars door de hitte van haar poort reeds aan het smelten zijnde, weer uit het
achterpoortje glipte, hetwel zij door de vreugde die ze van voren gevoelde, van achteren niet
eens gewaar was geworden, zodat meester Joris toen hij zijn werk voltrokken had, dit eindje
kaars tussen haar benen in zijn hand kreeg, en niet wetende wat dit voor een ding was, alzo
het nog tussen haar billen stak, kwam hem te binnen dat er hermafrodieten waren.”98
Een
variant hiervan is volgens hem dan echter wel te gebruiken: “Maar om deze inconveniënten
voor te komen, zo zou ik u raden dat je uw duim eer je te bed gaat met kaarssmeer bestrijkt,
en dat je die in je achterpoortje draaide, zo zul je meteen op je vuist zitten; en die staat vast,
daar heb je geen ongeluk van te verwachten.”99
Duidelijk is dat men in de Republiek verschillende trucs kende om de maagdelijkheid te veinzen
zodat de vrouwelijke eerbaarheid niet in het gedrang zou komen. Voorhuwelijkse seks die tot
zwangerschap leidde was een ramp want deze zwangerschap bracht schande met zich mee.100
In de
kluchten en de pornografische romans werd voor de meisjes dan ook maar één oplossing naar voor
geschoven om hun eer te redden: zo snel mogelijk een sukkel vinden die met hen wilde trouwen en
die ze konden doen geloven dat hij het kind zelf tijdens de ondertrouw had verwekt. Zo vertelde
Aeltje in de Klucht van de molenaer:
“Doch Josep Lammertsz. die sin kin het vol kekelen en stoppelen,
Die hetter hem van zijn Petemeuy, ier hyse esien had, an laten koppelen,
En die goe slocker die was so blijd, ick en weet niet hoe,
Hy kreech dat bereen merritje, met ien veulletje toe.”101
Ook in Jan Stront worden zo twee verhalen verteld, eentje met een goede en eentje met een slechte
afloop. Zo vertelt Katarina: “Ik was met kind, en toen moest het schaap een vader hebben en daar is
Polemon de oorzaak van. 102
[…] Hij mijn roosje geplukt hebbende, toonde zich niet genegen om mij
tot zijn vrouw te nemen. Maar hij trachtte mij in het tegendeel aan deze gek, die ik nog heb, uit te
trouwen.103
[…] Het gebeurde omtrent zes maanden na ons voltrokken huwelijk dat ik van een brave
98
I. Leemans, ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696). Utrecht, Uitgeverij
Ijzer, 2000, p. 59. 99
Ibidem, pp. 59-60. 100
M. Wiesner, Women and Gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University Press, 2008, p.
67. 101
G.A Bredero, Klucht van de molenaer. vs. 159-162. 102
I. Leemans, ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696), Utrecht,
Uitgeverij Ijzer, 2000, p. 81. 103
Ibidem, p. 83.
Page 26
12
zoon in de kraam kwam.”104
Jan Stront reageert hierop: “Jawel Katarina, je zult geen tering om je gek
zetten en je moogt nog wel verblijd zijn, dat je zulke goede borg voor alle opkomende ongevallen hebt
gekregen, menig is er zo gelukkig niet, die zo menigmaal, voordat ze getrouwd zijn geweest, het pitje
in Sint Pieters lampje hebben laten kruipen, dat ze de olie langs hun billen voelden druipen.”105
Daarna
vertelt Katharina een tweede verhaal over een meid Gerritje die bij haar oom inwoonde en door haar
neven was ontmaagd en na deze ene keer zwanger was geworden. Ze hadden haar trachten uit te
huwelijken aan een boer, maar deze wees haar af. Haar verhaal eindigt ze als volgt: “Maar Gerritje,
geen kans ziende om aan de man te raken, kwam eindelijk in de kraam, en moest de naam van
‘hoertjebuur’ dragen, daar ze tot nog toe bij bekend is.”106
Dit was blijkbaar geen uitzonderlijk verhaal
want volgens Merry Wiesner was het voor ongehuwde diensters moeilijk seksuele contacten te
vermijden aangezien hun werkgever of de zonen van de werkgever hen gemakkelijk hiertoe konden
dwingen. 107
2.3 De verloving
Deze jeugdjaren waarin meisjes hun kuisheid moesten bewaren en jongens moesten
experimenteren om erna uit die fouten te leren liepen meestal op zijn einde wanneer men zich
verloofde.108
Vanaf dat moment werd de laatste fase van het manwordingsproces ingeluid en was
het tijd om zich voor te bereiden op “het moment”. Jacob Cats schreef het zo:
“Dat uw gedachten, meer en meer,
Haer voeghen na de reyne leer,
Haer scheyden van den geylen brant,
Van dronkenschap, van onverstant,
Van twist, bedrogh, en sware nijt,
En quiting van den nutten tijd.”109
Alvorens men zich kon verloven moest men echter een vast verkeringsprogramma afwerken.
Volgens Simon Schama verliep dit in de zeventiende-eeuwse Republiek als volgt: na een eerste
kennismaking vroeg de potentiële echtgenoot aan de familie van het meisje de toestemming om
104
Ibidem, p. 89. 105
Ibidem, p. 92. 106
Ibidem, p. 94. 107
M. Wiesner, Women and Gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University Press, 2008, p.
64. 108
B.B. Roberts en L.F. Groenendijk, “Wearing out a pair of fool’s shoes: Sexual advice for youth in Holland’s
Golden Age.” in: Journal of the History of Sexuality, 13 (2004), 2, p. 147. 109
W.N. Wolterink, Alle de werken van Jacob Cats (v.1). Dordrecht, Revers, 1880, p. 256.
Page 27
13
haar thuis te bezoeken. Deze bezoeken vonden enkel plaats in het bijzijn van oudere familieleden.
Nadat een aanzienlijke tijd was verstreken, verscheen het paar in het openbaar. Zo gingen ze
bijvoorbeeld samen naar de kerk. Eens deze stadia waren doorlopen werd men of afgewezen, wat
schande met zich meebracht, of, als het goed ging, volgde er een verloving.110
Om de verloving
officieel te maken werden er penningen of andere gegraveerde aandenkens uitgewisseld. Soms werd
er ook een akte van trouwbelofte die notarieel werd bekrachtigd uitgeschreven. Deze werden soms
zelfs ondertekend met het bloed van beide partners. Eens de verloving achter de rug was, kreeg het
koppel meer vrijheid al werd hen aangeraden hun hartstocht en lusten onder controle te houden tot
het huwelijk was voltrokken.111
Toch kwam het, eens verloofd, mogelijks al tot
geslachtsgemeenschap.112
In principe was dat niet zo een probleem wanneer de huwelijksbelofte
werd nagekomen, maar zelfs na een officiële verloving kon deze nog worden verbroken wat, zeker in
het geval van zwangerschap, schande meebracht. Een kluchtig voorbeeld hiervan is te vinden in Frik
in ’t veur-huys waarin Frik vertelt over zijn avontuurtjes die bijna ten einde zijn omdat hij op het punt
staat te trouwen met een meisje uit de gegoede burgerij. Wat hij echter niet vertelt, maar we
dadelijk na zijn monoloog te weten komen, is dat hij in het verleden ook al aan twee andere meisjes,
namelijk Griet en Saartje, had beloofd te huwen. Bij het horen van dit nieuws zijn beide meisjes erg
aangedaan en reageren ze als volgt:
“Griet
Wezen mit ien aer en hy is an mijn verlooft. Wat dunkje? of is dat al wel?
Zie daer dat is zijn eygen kijnd, en dat ik verlost bin is van daeg 6 weeken eleden.
'k Heb trouwvan zijn hand! wacht maer wat, ik zel iens binnen treden,
En haelen de penning, en laetenze je veur je oogen zien.”113
“Saartje (Zij hoort het nieuws van Griet en valt uit tegen haar)
Jy an hem verlooft! dat liegje! verstaeje dat wel? […]
En zoo 't al waer was, je zelt hem evenwel niet hebben. Doetje best, jou hoer der hoeren!
Ik zel hem hebben! 'kheb Schrift van zijn hand, mit bloed onderteykend; dat hem de duyvel
levendig moet voeren,
110
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 45. 111
S. Schama, Overvloed en onbehagen: De Nederlandse cultuur in de gouden eeuw. Amsterdam, Contact,
1988, p. 442. 112
D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw: Processtukken en moralisten over aspecten
van het laat 17de en 18de eeuwse gezinsleven. Assen, Van Gorcum, 1982, p. 14. 113
M.G. Tengnagel, Frik in ’t veur-huys. p. 358.
Page 28
14
Zoo hy mijn verlaet: en daer en boven noch een kijnd van ien jaer
Onze Abramtje, dat hem zoo gelijkt, of't uyt zijn vaers aenzicht esneen waer.”114
Beide beseffen dat ze zich, als ongetrouwde vrouwen met een kind zonder vooruitzichten op een
huwelijk, in een moeilijke en oneervolle positie bevinden. Omdat ze zich zorgen maken over hun
reputatie overleggen ze met buurvrouw Trijn wat ze best kunnen doen. Saartje is pessimistisch over
de optie om via de rechter iets tegen Frik te beginnen omdat hij zich een goede advocaat kan
veroorloven. Trijntje stelt voor dat de vrouwen zelf toch maar een poging moeten ondernemen om
een schadevergoeding te eisen: “je meucht ellek een honderd pond of twie in je hangd krijgen. Mijn
lieve kyeren je moet hoopen.”115
Ze beslissen naar Friks huis te gaan. Wanneer dit niets blijkt uit te
halen besluiten de vrouwen toch op een hoger niveau hun zaak verder te zetten en naar de
commissaris van huwelijkse zaken te gaan. De voornaamste drijfveer van hun handelen is echter niet
het loskrijgen van geld maar het herstellen van hun eer door zich te beroepen op de door Friks
ontvangen trouwbelofte. Door dit publiekelijk te maken proberen ze hun eigen eer te redden en die
van Frik te schaden. In de zeventiende eeuw kon de benadeelde partij inderdaad, zoals in de klucht
ook naar voor komt, gerechtelijke stappen ondernemen om of een huwelijk af te dwingen of de
vader te verplichten financiële steun te geven voor het kind dat hij had verwekt.116
Moeders van
onwettige kinderen konden ook op andere manieren druk uitoefenen op de vader. Zo konden ze zijn
eer publiekelijk aanvallen door zijn bastaard bij hem thuis te brengen.117
In de meeste gevallen volgde na de verloving echter probleemloos het huwelijk. Dit was onder
andere een verdienste van de familie, vrienden en buren die zich met de partnerkeuze hadden
ingelaten. .118
Er zullen veel twisten geweest zijn tussen ouders en kinderen in verband met de keuze
van een huwelijkspartner aangezien men zonder ouderlijke toestemming niets kon beginnen.119
Johannes Calvijn schreef immers voor dat toestemming of instemming van de ouders, naargelang de
leeftijd van zij die in het huwelijksbootje wilden stappen, noodzakelijk was voor de geldigheid van het
114
Ibidem, p. 366. 115
M.G. Tengnagel, Frik in ’t veur-huys. p. 267. 116
S. Schama, Overvloed en onbehagen: De Nederlandse cultuur in de gouden eeuw. Amsterdam, Contact,
1988, p. 442. / B.B. Roberts en L.F. Groenendijk, “Wearing out a pair of fool’s shoes: Sexual advice for youth in
Holland’s Golden Age.” in: Journal of the History of Sexuality, 13 (2004), 2, p. 145. 117
M.T. Leuker, “Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen.” in: KEUNEN (A.) en ROODENBURG (H.), eds.
Schimpen en schelden: eer en belediging in Nederland ca. 1600-ca. 1800. Amsterdam, Meertensinstituut, 1992,
p. 317. 118
M. Wiesner, Women and Gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University Press, 2008, p.
75. 119
Ibidem, p. 76.
Page 29
15
huwelijk van zowel zoon als dochter.120
Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van een fragment
uit Noozemans klucht De bedrooge dronkkaart:
“Kniertje
Maar hadje mijn Leander laten trouwen, daar ik zoo most voor vlieden,
Het zou hier anders gaan, ik zou wel lacchen daar ik nou zomtijds grijn.
Diewer
Neen Kniertje, wat zou die kaal-gat, dan zou het ja zoo slim zijn;
Dan mogtje (om t'zamen eten te blijven) alle dagen gaan waszen en schuuren,
Studente-liefde lijkt wat, maar zelden zietmenze lang duuren.”121
Diewer liet Kniertje dus niet met de arme Leander trouwen omdat ze niet elkaars ‘gelijken’ waren en
het nu eenmaal de gewoonte was meestal met een partner uit dezelfde stand en beroepsgroep te
huwen want “wilt gij trouwen, trouwt met uws gelijken”.122
Ook Jacob Cats pleitte hiervoor: “Bouwt
en trouwt met uws gelijk, arm met arm en rijck met rijck, net met kuys en mors met vuyl, valk met
valk en uyl met uyl.”123
Daarnaast werden de mensen in onder andere moralistische traktaten
aangespoord om ook hun partners te kiezen uit dezelfde leeftijdscategorie. Gebeurde dit niet en
koos een oude bok voor een groen blaadje, dan kon in een charivari met het koppel de spot gedreven
worden. Toch werd deze combinatie beter aanvaard dan het omgekeerde. Een oude vrijster die
huwde met een jongeling was helemaal uit den boze zoals ook weer bij Jacob Cats terug te vinden is.
“Als jongh met jongh te samen paert,
God is’er by na rechten aert,
En al seen out man, door de trouw,
Verkrijght een maeght of jonge vrouw,
Al gaet het stuck men weet niet hoe,
Noch sent er God sijn zegen toe,
Maer als een out en grilligh wijf
Gaet slapen by een jeughdigh lijf,
120
I. Grootegoed, J.A. Leuvensteijn en M. Rebel, eds. J. Noozemans Beroyde Student en Bedrooge Dronkkaart of
Dronkke-Mans hel. Amsterdam, Stichting Neerlandistiek VU, 2004, p. 20. 121
J. Noozeman, Bedrooge Dronkkaart of Dronkke-Mans Hel.vs. 64-68. 122
C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in historisch
perspektief. Brussel, Elsevier, 1986, p. 18. 123
Ibidem, p. 38.
Page 30
16
Soo gaet dit vast, gelooft’et vry,
Daer is noch God noch zegen by.”124
Wanneer men het verkeringsprogramma en de verloving goed had doorlopen en de toestemming
kreeg van de ouders was het moment aangebroken om te trouwen.
3. Het mannelijkheids- en vrouwelijkheidsideaal
3.1 Het huwelijk: De ideale man en vrouw
Het huwelijk duidde de volwassenheid van man en vrouw aan en maakte het een man mogelijk
het mannelijkheidsideaal te benaderen. Hij stond nu aan het hoofd van een huishouden en bezat de
autoriteit, maar ook de verantwoordelijkheid over vrouw, kinderen en bedienden.125
Dit veranderde
de manier waarop een man zichzelf zag en ook hoe hij door de maatschappij werd bekeken.126
Wanneer de samenleving waarnam dat een man een goede patriarch was, stond men hem toe actief
deel te nemen aan het maatschappelijke leven.127
Het omgekeerde gold ook: “Failure to prove an
honourable man at home could exclude men from entering any honour community outside it.”128
Binnen het huishouden dienden beide partners zich in hun nieuwe rol als man en vrouw te
schikken. Adviesliteratuur voor het huwelijk en huishouden zoals onder andere door Jacob Cats werd
geproduceerd, diende hen hierbij te helpen.129
In zijn Huwelijcx Wetten geeft Jacob Cats aan wat hij
beschouwde als de perfecte verhouding tussen man en vrouw namelijk “De mannen sullen hare
vrouwen gebieden/De vrouwen hare mannen gehoorsamen.” 130
Daarnaast sprak hij zich ook uit over
de sferen waarin man en vrouw zich zouden moeten begeven:
“Dat de mannen buyten en uithuysige dingen besorgen;
De vrouwen huissaecken bedienen, en haer diensthalven in huys houden.
Tuynende ende ’t spinnen weynig ter hand nemen,
Nochte doorgaens onbedacht buyten ’t huys trecken.”131
124
W.N. Wolterink, Alle de werken van Jacob Cats (v.1). Dordrecht, Revers, 1880, p.453. 125
A. Shepard, Meanings of manhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press, 2003, p. 70. 126
Ibidem, p. 73-74. 127
M. Wiesner, Women and gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University Press, 2008, p.
80. 128
E. Foyster, Manhood in Early Modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 215. 129
A. Sneller, “Reading Jacob Cats.” in: KLOEK (E.), ed. Women of the Golden Age: an international debate on
women in seventeenth-century Holland, England and Italy. Hilversum, Verloren, 1994, p. 31. / W. Frijhoff en M.
Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, p. 191. 130
W.N. Wolterink, Alle de werken van Jacob Cats (v.1). Dordrecht, Revers, 1880, p. 365. 131
Ibidem, p. 365.
Page 31
17
Deze voorstellingen van de verhoudingen tussen man en vrouw mogen echter niet zonder meer
geprojecteerd worden op de realiteit aangezien in deze traktaten “an expression of the ideal model
of gender relations rather than a reflection of reality” terug te vinden is.132
Jacob Cats gaf dus niet de
realiteit weer maar een na te streven beeld van hoe zowel man als vrouw zich volgens hem binnen
een huwelijk dienden te gedragen.133
Jacob Cats visie strookte daarnaast ook niet steeds met die van
andere. Waar hij binnen het huwelijk de nadruk legde op mannen die gebieden en vrouwen die
gehoorzamen, legde Johannes Calvijn de klemtoon anders. Voor hem was liefde en kameraadschap
tussen beide partners binnen het huwelijk het belangrijkste.134
In zijn woorden klonk dit als “la
femme a été jointé à l'homme pour compagne, pour l'aider à vivre plus commodément”.135
Hij stelde
zelfs dat deze eigenschappen in een huwelijk belangrijker waren dan de voortplanting.136
Dat er een duidelijke scheiding zou zijn tussen de private en de publieke sfeer en vrouwen in de
eerste en mannen in de tweede thuis hoorden kan voor de Republiek worden weerlegd. Vele
vrouwen droegen immers financieel hun steentje bij aan het huishouden doordat ze tewerkgesteld
waren in de handel of een ambacht uitoefenden.137
Dit zal onder andere ook één van de redenen zijn
geweest waarom buitenlanders die de Republiek bezochten, aangaven dat Nederlandse vrouwen
veel vrijheid genoten vergeleken met hun tijdgenoten ergens anders.138
In een andere tekst geeft Jacob Cats aan welke eigenschappen een voorbeeldige huisman en
welke een voorbeeldige huisvrouw idealiter moeten bezitten. In zijn Vrouwen-voordicht toegeëygent
alle ware huys-moeders schreef hij wat mannen van een modelvrouw konden wensen.
“Ick wensch een wijf van middelmaet,
Van hooghen, noch van lagen staet;
Een wijf niet fier op haer geslacht,
Doch van de goede voortgebracht;
Een wijf niet hoogh, of machtigh Rijck,
132
E. Foyster, Manhood in Early Modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 2. 133
A. Sneller, “Reading Jacob Cats.” in: KLOEK (E.), ed. Women of the Golden Age: an international debate on
women in seventeenth-century Holland, England and Italy. Hilversum, Verloren, 1994, p. 21. 134
I. Grootegoed, J.A. Leuvensteijn en M. Rebel, eds. J. Noozemans Beroyde Student en Bedrooge Dronkkaart of
Dronkke-Mans hel. Amsterdam, Stichting Neerlandistiek VU, 2004, p. 50. 135
D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw: Processtukken en moralisten over aspecten
van het laat 17de en 18de eeuwse gezinsleven. Assen, Van Gorcum, 1982, p. 11. 136
I. Grootegoed, J.A. Leuvensteijn en M. Rebel, eds. J. Noozemans Beroyde Student en Bedrooge Dronkkaart of
Dronkke-Mans hel. Amsterdam, Stichting Neerlandistiek VU, 2004, p. 50. 137
W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, pp. 191-192. 138
S. Schama, Overvloed en onbehagen: De Nederlandse cultuur in de gouden eeuw. Amsterdam, Contact,
1988, p. 404.
Page 32
18
Maer my in hoet en bloet gelijck;
Een wijf niet trots of bijster hoogh,
Maer kleyn, doch in haer eygen oogh,
Een wijf tot alle deught gewent,
Maer dat haer gaven niet en kent;…
Een wijf beset op haer cieraet
Geen slons in huys, geen popp’ op straet.
Een wijf, dat hare beste dracht
De deught, en niet haer baggen, acht.
Een wijf, dat ’t huys haer ooghen heeft,
En vraeght niet hoe een ander leeft.”139
Zoals eerder gesteld, was het patriarchaat in Europa overal aanwezig maar nergens in dezelfde vorm.
Toch worden er in de zeventiende-eeuwse Engelse en Nederlandse traktaten gelijkaardige
ideaalbeelden voor mannen en vrouwen naar voor geschoven. Dit is te zien wanneer men geschriften
over de ideale echtgenote van Cats vergelijkt met fragmenten uit The Bride uit 1617.
“You that intend the honourable life,
And would with joy live happily in the same,
Must note eight duties to concern a wife,
To which with all endeavour she must frame:
And so in peace possess her husband’s love,
And all disaster from both their hearts remove.
The first is that she have domestic cares,
Of private business for the house within,
Leaving her husband unto his affairs,
Of things abroad that out of doors have been
By him performed, as his change to do;
139
W.N. Wolterink, Alle de werken van Jacob Cats (v.1). Dordrecht, Revers, 1880, pp. 258-259.
Page 33
19
Not busy-body like inclined thereto….
The eight last duty she must take upon her,
To bind all t’ other seven to be done,
Is love and chief regard to husband’s honour,
Which if at true affection it begun,
Then be he poor or sick, or in distress,
She still remains most firm in faithfulness.”140
In deze twee moralistische geschriften valt op dat men de rol van de modelvrouw beschrijft in functie
van de noden van de echtgenoot. Voor een man was het dus belangrijk dat zijn vrouw kuisheid,
deugdzaamheid, trouw en gehoorzaamheid bezat. Daarnaast was het idealiter ook haar taak het
huishouden te runnen, de woonst schoon te maken, het eten te bereiden en de was te doen want
“een ongeschickt, en vuyl bedrijf, maekt van een schoon, een lelick wijf.”141
In mijn kluchtenrepertoire komen twee vrouwen voor die de door Jacob Cats beschreven
modelvrouwen benaderen. De eerste is Aeltje Melis, de vrouw van Slimme Piet in De klucht van de
molenaer. Aeltje is vriendelijk, ook naar haar man toe al weet ze dat hij een vrouwenzot is en graag
eens te diep in het glas kijkt. Ze heeft tevens een welgemanierd karakter. Daarnaast is ze op
huishoudelijk vlak een toonbeeld zoals in de klucht door Trijn Jans en haar man wordt geuit.
“Trijn Jans
Maer hoe reyn woonje hier! Heer, hoe helder leyt desen haert!
Ja wel ten is hier anders niet dan ofje in een Begynen selletje waert.
Heer hoe glimt jou kanne-bort, iou tinne-werck, iou pypen, en iou krensen.
Wel salighe luy! ghy hebt hier al wat ghy sout konnen wenschen.
Jemeny, de balcken en de solder is met schulp-sant eschuert.
Piet
Mijn wijf het gien weergae, sy is het puyckje vande buert.
140
M. Wiesner, Ages of woman, ages of man: sources in European social history, 1400-1750. London, Longman,
2002, pp. 75-78. 141
E. Foyster, “Male honour, Social control and wife beating in Late Stuart England.” in: Transactions of the
Royal History society, 6 (1996), p. 218. / W.N. Wolterink, Alle de werken van Jacob Cats (v.1). Dordrecht, Revers,
1880, p. 539.
Page 34
20
Sy wast en sy plast 't hiele huys al moerlijcke lienich,
In heb icker ien reys van doen sy helpt my onder ienich.
Trijn Jans
De Man is wel geluckich die sulcken besorch van een Vrou het.” 142
Griet Lans uit De klucht van de doortrapte Melis de metselaer is de tweede en ook meteen de laatste
vrouw uit mijn kluchtenrepertoire die als voorbeeld van een modelhuisvrouw kan worden
aangehaald. Zij is plichtsbewust en laat haar leven bepalen door geldzorgen, de zorg voor de
kinderen en het huishouden.
“Griet
Jae wel wat beleef ick al inme ouwe daghen
Daers de Oly op het half pijngje ien hiele blanck op e slaghe
Daer van nam ick in de plaets moeytjes groenlantse Walvis traen,
Die comtme vry wat minder als d'ooly te staen,
En indiense so duer blijft mien ick altijt traen in me lamp te gebruycke,
En ofse segghen datse stinckt nochtans kan ick dat niet wel ruycke
Men moet nou ter tijdt wat soberen want alle dingh is hooch van prijs,
En men steeckt soo kleynen beet in sen mont niet of het geeft eckcijs,
Daer van gae icket nou op ien aer benier schicke
As onse man langher wat groens lust, praet icket altemael weer sticke
En sech vaer scheyter uyt het is nou te kostelijck dit doen,
Daynckt asser wat van quam datwe ons wel op het lest uyt het nest souwe broen,
Jae met sucken dreyghement gae ick hem dan neder sette
Waer deur ick gans uyt blus sijn hettighe hiete hette,
Wat sou ick doen, ick sie wel alle dingh is kostelijck en duer
Daer by wort ien mensch schier op e geten vande huys huer:
By namen die neeringh doet, die soo wat voor de hant woonen,
Moet als hy yet ruyms wil hebbe int jaer gheven hondert kroonen,
142
G.A. Bredero, Klucht van de molenaer.vs. 58-67.
Page 35
21
Daer van woone wy slechte luytjes hier op het nieu werck after of
Want wy Ambachts mannen hebben, in die winnent niet so grof
En we moeten ons van ien daghelicks dach heurtje bedroope,
Nou twort tijdt dat ick nae huys gae loopen,
Of ick kreech aers door 't langh blyven wel een grimmich ghesicht,
Want onse man sit by doncker, hy het in huys gien licht.”143
Op het einde van beide kluchten zijn Aeltje en Griet echter niet meer de voorbeeldige huisvrouwen
wanneer zij ontdekken dat hun man vreemd gaat. Beide zijn woedend en varen uit tegen hun man.
Griet zet haar echtgenoot zelfs aan de deur. Duidelijk is dat hier een genderomkering plaatsvindt
waarbij mannen de controle over de situatie verliezen. Ook de mannen voorzag Jacob Cats van een
leidraad. In Korte afbeeldinge eenes rechten huys-vaders schetste de eigenschappen van de perfecte
huisvader.
“Seght, mijn vernuft, wat voor een man
Een huys naer eysch bestieren kan;
Seght, wie u dunckt te sijn bequaem
Om, metter daet en met den naem,
Te sijn een hoeder van het wijf,
Een Prince van het huys-bedrijf:
Spreeckt kort, en sonder groot beslagh,
Op dat’er ieder vatten magh;
Seght, mijn vernuft, wat voor een man
Soo weerden ampt bereyken kan:
Een man, die pleeght des Heeren werck
En maeckt in huys een kleiyne kerck.
Maer die voor al den dagh begint.
Een man, die vordert sijn gesin,
143
W.D. Hooft, Door-trapte Meelis de metselaer. vs. 147–170.
Page 36
22
Maer noyt door eenigh vuyl gewin.
Een man, meer in der daet als schijn,
Die vroomheyt stelt voor Rijck te sijn…”144
Jacob Cats opsomming gaat zo maar door. Ook hier zijn de eigenschappen die men in Engeland aan
mannen toeschreef gelijklopend aan diegene die in de Republiek terug te vinden zijn. Zo diende een
man in zijn functie als hoofd van een huishouden “prudent, but generous, honest, forceful but loving
and wise in governing his own house” te zijn om als een echte man te worden beschouwd.145
Susan
Amussen wijst er wel op dat de invulling van mannelijkheid in deze zeventiende-eeuwse
maatschappij contextafhankelijk was waardoor een man zich in andere situaties verschillend diende
te gedragen om anderen van zijn mannelijkheid te overtuigen. Als soldaat in militaire dienst moest
een man zich heldhaftig gedragen en in de kroeg moest hij kunnen bewijzen dat hij kon drinken
zonder de controle over zichzelf te verliezen.146
Susan Amussen poneert wel dat er ideeën over
mannelijkheid kwamen vanuit de gereformeerde kerk die mannen in om het even welke context
dienden uit te stralen zoals onafhankelijkheid, gematigdheid en zelfbeheersing.147
Bij het doornemen van mijn kluchtenrepertoire kwam maar één man naar voor die enigszins als
modelman kan worden beschouwd en dat is schipper Claes Gerritsz., de man van Trijntje Cornelis in
De klucht Trijntje Cornelis. In de inleiding wordt aangegeven dat hij zijn taak als “hoeder van zijn wijf”
serieus neemt. Wanneer hij op zee gaat neemt hij zijn vrouw mee om te voorkomen dat ze zou
vreemd gaan. Daarnaast is hij een noeste arbeider die hard werkt voor zijn geld. Ook Trijn is vol lof en
dan vooral over haar mans nachtelijke prestaties. “Maer mijn mann isser ien, en van sen ierste vlogel,
/ Te wete fris en fix; dat weet ick bij de proef, / En schicket noch te nacht te weten, heit hij troef.”148
Dus ook op dat vlak is hij voorbeeldig. Waar hij echter wel problemen mee heeft is zijn
zelfbeheersing. Wanneer het avond wordt en hij merkt dat Trijn, zijn allerliefste, na vele uren nog
niet terug is van haar wandeling door Antwerpen geeft hij zich over aan de wanhoop en aan zijn
tranen.
“Claes
Maer Kees, waer is men vrouwtje,
144
W.N. Wolterink, Alle de werken van Jacob Cats (v.1). Dordrecht, Revers, 1880, p.255. 145
S.D. Amussen, “The part of a Christian man: the cultural politics of manhood in early modern England.” in:
AMUSSEN (S.D.) en KISHLANSKY (M.A.), ed. Political culture and cultural politics in early modern England.
Manchester, Manchester University press, 1995, p. 216. 146
Ibidem, p. 216. 147
Ibidem, p. 221. 148
C. Huygens, Trijntje Cornelis. vs. 210-212. Aantekening vs. 220: van ... vlogel= voorzien van zijn jeugdige
slagpennen.
Page 37
23
Men vrouwtje, Kees, men wijf, men lieste, Kees.
Kees (de knecht van Claes)
Wel heij,
Souje wel huijle, Baes?
Claes
Is 'tniet waerd dattick schreij
Om sulcken lieven pand?”149
Het is niet verwonderlijk dat er in kluchten zo weinig modelvrouwen en mannen worden voorgesteld.
Op het toneel werd immers de omgekeerde wereld met onder andere zijn dronkenlappen en geile
vrouwen opgevoerd die het verderfelijke op een ludieke manier toonde.
3.2 Afwijkende stereotypen en verhoudingen
Kenmerkend voor de kluchten zijn de afwijkende mannelijke en vrouwelijke stereotypen die ten
tonele gevoerd worden. Vaak is er ook sprake van een omkering in de man-vrouw verhouding. De
invulling van de figuren van echtgenoot en echtgenote in de toneelwereld variëren dan ook
naargelang de rol die ze krijgen in het stuk. Onder de echtgenoten komen er zowel sukkelaars,
vrouwenzotten en drankorgels voor, terwijl er zich onder de echtgenotes zowel geile als luie wijven
bevinden.150
Deze stereotypen zijn ook terug te vinden op zeventiende-eeuwse genreschilderijen die
hier ter illustratie worden aangewend. Het in kluchten en ook in de genreschilderijen bewust
afwijken van de norm heeft naast een provocerende en soms komische functie ook een
moraliserende functie. Zoals de moralisten bevestigen zij, al is het op een heel andere manier, ook de
heersende norm. Waar men immers in moralistische traktaten voorschrijft hoe men zich zou moeten
gedragen, toont men in kluchten net het omgekeerde om op die manier het afwijkende gedrag af te
keuren. Voor een zeventiende-eeuwse burger zal dit duidelijk zijn geweest omdat hij in een
maatschappij leefde waarin een specifiek mannelijk en vrouwelijk ideaalbeeld werd nagestreefd. Het
verwerpelijk gedrag dat in de kluchten en ook op de genreschilderijen wordt opgevoerd, had dus tot
doel mensen aan te zetten tot het tegenovergestelde gewenste gedrag.151
149
C. Huygens, Trijntje Cornelis. vs. 830-835. 150
F. Kramer, Mooi vies, knap lelijk: grotesk realisme in rederijkerskluchten. Westinge, Rosendal Produkties,
2008, pp. 18-20. 151
S. Van Bouchaute, “Set an u mont, drinct totten gront”: de representatie van het drinken en de
dronkenschap tijdens de lange 16de
eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2007,
deel V. (promotor: A-L. Van Bruaene).
Page 38
24
3.2.1 Drankorgel
Als de drank is in de man, is de wijsheid in de kan. Dit spreekwoord is ook van toepassing op de in
de kluchten opgevoerde dronkaards. Ze verspelen, door hun uitvoerige bezoeken aan de herberg,
niet alleen grote hoeveelheden geld, maar worden door een teveel aan alcohol ook nogal snel
gewelddadig. Flooris uit De klucht van de bedrooge dronkkaart is zo een stereotiep drankorgel, zoals
is op te maken uit een fragment waarin hij zijn vrouw Kniertje de les spelt:
“Praat teugen mijn after-eindt. Wijf schikt alle ding na behooren,
Of jy zelt Stokvis eten als ik t'huis koom, ik hebt geswooren,
Je kent mijn natuur wel als ik dronke ben, 't is jou zoo dik gezeidt,
Want je meugt goe dagen hebben alsje wilt, dat deur jou vriendelijkheidt”.152
Ook Slimme Piet uit De klucht van de molenaer wordt door Aeltje, zijn vrouw, afgeschilderd als man
die veel te veel geld uitgeeft aan drank alsook aan vrouwen. Als gevolg daarvan moet ook zij, zoals
Kniertje, sparen om het huishouden te kunnen runnen. Toch blijkt Aeltje niet voor geweld te moeten
vrezen.
“Hy is soo nat-gierich, men sou hem met een goe tooch door ien vier jaghen.
Hy het so veul vermalle-komenschapt mit die soete luy:
En ick spaert vast uyt mijn lijf, en ick drinck niet dan wey of huy.
Wat noot wast dat hy ien pijntje by de luy ging verpoyen:
Maer as hy droncken is loopt hy stracks mit zijn lichte koyen.”153
In beide kluchten wordt het afwijkende gedrag van de echtgenoot benadrukt door tegenover zijn
spilzucht de spaarzaamheid van de vrouw te plaatsen. Toch zal het voor een man niet eenvoudig
geweest zijn om zowel zijn vrouw als zijn kroeggenoten tevreden te stellen. Om zich als huisman te
bewijzen diende hij immers voldoende inkomsten te hebben om zijn gezin te onderhouden. Aan de
andere kant moest hij ook zijn mannelijkheid en eer verdedigen in de kroeg en dit kon hij enkel door
voldoende te drinken. Het zal niet gemakkelijk zijn geweest tussen beide contexten een evenwicht te
zoeken. Ook voor de zeventiende-eeuwse Nederlandse genreschilders zoals Adriaen Van Ostade,
Joos Van Craesbeeck en Adriaen Brouwer was de stereotype dronkaard een favoriet thema.
152
J. Noozeman, Bedrooge Dronkkaart of Dronkke-Mans Hel. vs. 47-50. Aantekening: Wijf ... koom= Vrouw,
breng alles op gepaste wijze in orde, of anders zul je stokslagen krijgen. 153
G.A. Bredero, Klucht van de molenaer. vs. 382-386.
Page 39
25
Fig. 4. A. Van Ostade, De drinker, s.d. Fig 5. J. Van Craesbeeck, De dronkaard, 1640.
Fig. 6. A. Brouwer, Herberginterieur, s.d.
Page 40
26
Op de schilderijen van Adriaen Van Ostade en Joos Van Craeckebeen bevinden de mannen zich niet
meer in een nuchtere toestand. Bij Brouwer zijn ze resoluut dronken. Wat Brouwer met zijn
Herberginterieur weergeeft, is echter geen realistische voorstelling van wat er zich in een
Nederlandse taverne zal hebben afgespeeld maar eerder een moralistische weergave waarin hij
dronkenschap als één van de zeven zonden, meer bepaald als gulzigheid aanduidt.154
Deze gulzigheid
is te zien in de corpulente man in het rood die een grote kan drank leegdrinkt. Achter zijn rug kotst
een andere. Vooraan is te zien hoe nog een man, door de drank geveld, zijn roes aan het uitslapen is.
Adriaen Brouwer wilde hier duidelijk maken dat overdaad schaadt en dat zo’n gedrag afwijkt van het
gedrag dat van eerbare mannen werd verwacht.
3.2.2 Vrouwenzot
Een al even populaire figuur in de kluchten is de vrouwenloper. Hun vrouw mag hen nog zo goed
verzorgen als ze kan, om het in de woorden van Slimme Piet de molenaar te zeggen: “verandering
van spijs, seytmen, doet wel eten.”155
Naast Slimme Piet is ook Teeuwis de boer uit de gelijknamige
klucht een befaamde vrouwenzot. Wanneer hij een mooie vrouw ziet lijkt het wel of hij tijdelijk zijn
verstand verliest. Zo gebeurt het dat hij bij het leveren van een wagen hout bij Joncker Barent van
Grevelinckhuysen diens vrouw Juffrouw Meyken van Grevelinckhuysen aanschouwt die hem meteen
verlekkert. Wanneer Barent weg is, zegt hij op hoorafstand van de juffrouw dat hij voor een pleziertje
met haar wel zijn paard en wagen over heeft. De juffrouw die bij Barent niet echt aan haar trekken
komt gaat hier op in aangezien zij zo haar geiligheid, door een avontuurtje met Teeuwis, en haar
geldzucht, door het in ontvangst nemen van de kar en het paard, kan stillen. Eens zij hun pleziertje
gehad hebben beklaagt Teeuwis het zich: “Ick segh dat d'ien als d'ander is, mijn rouwt me ros me
waghen.”156
Gelukkig slaagt hij erin een list te bedenken om hun avontuurtje voor Barent geheim te
houden en toch zijn kar en paard terug te winnen.
In De klucht van de door-trapte Meelis de metselaer is het Melis die zich niet kan bedwingen Sytie
te verleiden wanneer hij ontdekt dat zij alleen thuis is. Toch is het moeilijk uit te maken of hij nu als
vrouwenzot kan worden bestempeld of gewoon ten tonele werd gevoerd op zijn “zwak moment”.
We komen immers te weten dat zijn vrouw Griet hem al een tijd niet meer toestaat zich in bed met
haar te amuseren uit angst voor zwangerschap in slechte tijden. In De Klucht van de molenaer en in
die van De door-trapte Meelis de metselaer worden de mannen op het einde door hun vrouwen
afgestraft voor hun overspel. Wanneer de vrouwen het te weten komen gebeurt er namelijk een
genderomkering waarbij zij in hun woede de overhand krijgen. In De klucht van Teeuwis de boer
154
J. Cats, Sinne- en Minnebeelden. 1627, pp. 98-99. 155
G.A. Bredero, Klucht van de molenaer.vs. 255. 156
S. Coster, Boere-klucht van Teeuwis de boer, en men juffer van Grevelinckhuysen. vs. 760.
Page 41
27
wordt Teeuwis voor zijn overspel niet afgestraft. Dit sluit eerder aan bij de in de Republiek geldende
norm. Het was hier echter niet de gewoonte dat mannen voor hun overspel streng werden
afgestraft. In tegendeel, zelfs moralisten spoorden vrouwen aan het overspel van hun man door de
vingers te zien zolang het geen buitensporige proporties aannam. Toch werd mannelijk overspel ook
niet goedgekeurd zoals blijkt in de kluchten. Vrouwenzotten kregen ook hun plaats op het doek.
Opvallend is wel dat het in vele gevallen gaat om oude vrijers die blijkbaar graag nog eens genieten
van een jong blaadje. Dit thema is onder andere bij David Teniers de Jongere, Cornelis Bega en Jan
Steen terug te vinden . Waar de eerste twee echter het betasten van de meiden door de oude
verleiders tonen, geeft Jan Steen de verleidingspoging weer.
Fig 7. D. Teniers de Jongere, De oude man en de meid, ca. 1630.
Page 42
28
Fig 8. C. Bega, De oude vrijer, s.d.
Fig. 9. J. Steen, Oude Vrijer – Jonge Meid, ca. 1665.
Page 43
29
3.2.3 Luie en slordige vrouw.
Het tegenovergestelde van de ideale huisvrouwen zoals Aeltje Melis en Griet Jans zijn de slordige
lui die hun huishouden laten verkommeren en hun kinderen verwaarlozen. In mijn bronnencorpus
kwamen zo een luie vrouwen niet uitgesproken naar voor. Wie enigszins kan worden verbonden aan
deze stereotiep is Anne Kome, de vrouw van Teeuwis de boer die door hem als lui wordt afgedaan.
Op dit schilderij geeft Jan Steen wel duidelijk zijn visie over hoe en wat er zou kunnen gebeuren in
een losbandig huishouden. Zo is te zien hoe kaarten, een hoed en huishoudgerei overal verspreid
liggen terwijl niemand aanstalten maakt het huis op te ruimen. De bewoners verkiezen dus hun
vertier boven de huiselijke taken.
Fig. 10. J. Steen, Het wanordelijke huishouden, 1668.
Page 44
30
3.2.4 Goedgelovige sukkels en seksueel onbevredigbare teven
Komisch en geliefd moeten de stukken zijn geweest waarin een sullige vent door zijn seksueel
onbevredigbare vrouw wordt bedrogen en hem toch blijvend kan doen geloven in haar trouw en
vroomheid. In de tien onderzochte kluchten kwam dit scenario twee keer als centraal thema voor,
meer bepaald in De klucht van Oene en in De klucht van Lichte Klaartje. In beide kluchten werden de
mannen aangemaand hun vrouwen in het oog te houden zodat deze hen niet zouden bedriegen. De
klucht van Oene start met een scène waarin geile Fijtje, Oenes vrouw en haar minnaar Ritsaert zich
voor het huis van Oene bevinden en de meid Fijtje komt waarschuwen dat Oene is wakker geworden.
Fijtje hierdoor gealarmeerd verstopt Ritsaert in de wieg van haar kind. Oene, die toch wat
achterdochtig is, zegt “Dat hier een heyen was, ik liet iens in men handt kijken.”157
Ritsaart grijpt deze
kans om zich voor te doen als een duivelskunstenaar. Zo maakt hij Oene wijs een transformatiesteen
te hebben die hem kan veranderen in de vermoedelijke minnaar van zijn vrouw. Oene, naïef genoeg
om te geloven in deze duivelskunsten probeert het middeltje uit. Wanneer hij zich, zogezegd
veranderd, bij Fijtje aandient, wijst zij hem natuurlijk af en roept haar man om hulp. Dit was voor
Oene voldoende bewijs van de vroomheid van zijn vrouw. De minnaars slaagden dus in hun list.
In De klucht van Lichte Klaartje gaat het er anders aan toe. Wanneer Goose, samen met zijn knecht
Jeuriaan, twee dagen op reis moet, uit hij zijn spijt Klaartje te moeten verlaten. Ook Klaartje houdt de
schijn hoog en vertelt Goose hem echt te zullen missen. Jeuriaan laat zich echter niet in het ootje
nemen en overtuigt Goose, eens ze op weg zijn, niet hun reis te ondernemen maar Klaartje te
schaduwen. En inderdaad, zoals haar naam al aangeeft blijkt Klaartje licht van zeden te zijn. Samen
met haar minnaar Kaerel trekt ze, na het vertrek van Goose, naar de herberg. Vermomd als
muzikanten slagen Goose en Jeuriaen er in ongezien diezelfde herberg binnen te gaan zodat ze het
overspel kunnen waarnemen. Goose, buiten zichzelf van woede, beslist samen met Jeuriaan niet zelf
in te grijpen maar de schout erbij te halen. Wanneer ze terugkomen vinden ze echter enkel nog
Kaerel terug die zich van de domme houdt. Door het plotse vertrek van de muzikanten had Klaartje
immers beseft wat er gaande was en had ze zich naar huis gespoed om daar als brave huisvrouw te
poetsen. Daar wordt ze dan ook ontdekt door de schout en Goose die ze ervan kan overtuigen een
hele avond het huis niet uit te zijn geweest. Ook in deze klucht komt de vrouw als winnaar uit de
situatie en kan ze haar overspelige praktijken onverstoord verder zetten. Dit wil niet zeggen dat
vrouwelijk overspel in de zeventiende eeuw werd getolereerd, integendeel.
157
J. Vos, Klucht van Oene. vs. 91.
Page 45
31
3.2.5 De strijd om de broek: de pantoffelheld versus de dominante vrouw
Het laatste veel voorkomend literair motief dat ik hier wil behandelen is de strijd om de broek.
Hierin wordt de mannelijke angst voor rolomkering duidelijk.158
Een man die zijn dominante vrouw
toeliet van hem een pantoffelheld te maken en haar toeliet hem te domineren zou zijn eigen eer
immers enorme schade toebrengen want “’t Is in het huys geheel verdreayt, daer ’t haentje swijght,
en ‘hintje kraeyt.”159
Deze genderomkering waarbij de pantoffelheld door zijn opstandige of
dominante vrouw werd getreiterd, onder de knoet gehouden of de les werd gespeld was een
populair thema in zeventiende-eeuwse kluchten. We vinden dit thema terug in De klucht de
molenaer en in De klucht van de doortrapte Melis de metselaar. Wanneer de voorbeeldige
huisvrouwen Aeltje en Griet merken dat hun man hen bedriegt, veranderden zij in opstandige
wezens die geen blad voor de mond nemen. Verbaal maken zij hun mannen duidelijk dat ze dit
gedrag niet langer tolereren waarop beide mannen zich voornemen hun leven te beteren. Over het
berouw dat de vrouwen mogelijks hadden, omdat ze tegen hun mannen waren uitgevaren, werd
niets vermeld. Dit thema van de dominante vrouw en de onderdanige sullige man werd ook op
volksprenten en schilderijen meermaals uitgewerkt.
Fig 11. Anoniem, De strijd om de broek, 17de
eeuw.160
158
S. Schama, Overvloed en onbehagen: De Nederlandse cultuur in de gouden eeuw. Amsterdam, Contact,
1988, p. 445. 159
W.N. Wolterink, Alle de werken van Jacob Cats (v.1). Dordrecht, Revers, 1880, p. 539. 160
M. De Meyer, ed. Volksprenten in de Nederlanden : religieuze, allegorische, satirische en verhalende prenten,
speelkaarten, ganzen-en uilenborden, driekoningenbriefjes, nieuwjaarsprenten. 1400-1900, Amsterdam,
Scheltema en Holkema, 1970, p. 109.
Page 46
32
Fig. 12. O. Van Veen, Xantippe gooit water over Socrates, 1607.
Page 47
33
Fig. 13. R. van Blommendael, Xantippe gooit water over Socrates, ca. 1655.
De laatste twee schilderijen behandelen hetzelfde thema namelijk de jonge vrouw Xantippe die
haar man Aristoteles een kan water over het hoofd giet. Dit blijkt Aristoteles koud te laten. Hier
wordt nogmaals de heersende angst voor genderomkering afgebeeld. Wel wordt hier toegevoegd
dat een man die trouwt met een jonge vrouw deze rolomkering in de hand werkt. Deze
waarschuwing zit ook vervat in De klucht van d’een ende d’ander twee Soldaten. Griet en haar man
Kees raken in deze klucht in een echtelijk dispuut verwikkeld omdat Kees zijn vrouw samen met twee
soldaten in een herberg aantreft. In deze ruzie verwijt Griet haar oude man dat hij haar niet langer
(seksueel) kan bevredigen waardoor zij haar plezier ergens anders moet zoeken. Kees, hierdoor
aangedaan, dreigt ermee haar een rammeling te geven. Omdat hij oud is, komen zijn dreigementen
niet realistisch over en slaagt Griet er in de rollen om te keren. Zij is nu diegene die hem slaat waarop
hij haar smeekt hem met rust te laten. Kortom, als oude mannen in hun huishouden de controle
wilden behouden en hun eer onaangetast wilden zien, dienden ze niet met jonge vrouwen te
trouwen. De zeventiende-eeuwse heersende angst voor de opstandige, en in dit geval ook jonge,
vrouwen is dus duidelijk in zowel kluchten als schilderijen verwerkt.
Page 48
34
Deze strijd om de broek is in kluchten en op volksprenten soms ook letterlijk verbeeld waarbij het
uit- en aantrekken van de broek het verliezen of het verwerven van de dominantie aantoont. Dit is
onder andere te zien in twee beeldverhalen geïnspireerd op het bekende verhaal van het
pasgetrouwde koppel Jan en Griet. Wanneer Jan en Griet thuiskomen van hun huwelijk verruilt Jan
onder dwang van Griet zijn broek voor de schort van een vrouw waarop ze hem verplicht alle
huishoudelijke taken op zich te nemen, zoals het maken van vuur en het koken van eten. Daarnaast
toont hij zich bereid het huis schoon te maken, de vaat te doen alsook de vloeren te schrobben en dit
allemaal uit angst voor de toorn en straffen van zijn dominante Griet.161
In de door mij gelezen
kluchten wordt twee maal verwezen naar het verliezen van de mannelijke dominantie. In De klucht
van Melis de metselaer kan de rok die hij aantrekt vooraleer naar Sytie te gaan om met haar een
avontuur te beleven als voorbode worden beschouwd van de later plaatsvindende genderomkering
tussen Melis en zijn vrouw Griet. Ook in De klucht van Claas Kloet zou het moment waarop Mary
Claas naakt buiten sluit en zegt “Staat daar nu zo lang als je moet zonder broeck”162
als een verwijzing
naar de strijd om de broek kunnen gezien worden. Duidelijkere voorbeelden van mannen die hun
broek dienden uit te trekken of af te staan komen echter niet in mijn kluchtenrepertorium voor.
161
S. Schama, Overvloed en onbehagen: De Nederlandse cultuur in de gouden eeuw. Amsterdam, Contact,
1988, p. 446. 162
N Biestkens, De klucht van Claas Kloet.
Page 49
35
Fig. 14. Anoniem, De strijd om de broek: Jan en Griet, 17de
eeuw. 163
163
S. Schama, Overvloed en onbehagen: De Nederlandse cultuur in de gouden eeuw. Amsterdam, Contact,
1988, p. 445.
Page 50
36
Fig. 15. Anoniem, De historie van Klaas en Griet, 17de
eeuw.164
164
M. De Meyer, ed. Volksprenten in de Nederlanden : religieuze, allegorische, satirische en verhalende prenten,
speelkaarten, ganzen-en uilenborden, driekoningenbriefjes, nieuwjaarsprenten. 1400-1900. Amsterdam,
Scheltema en Holkema, 1970, p. 110.
Page 51
37
Niet alleen de man kan zijn broek afstaan, zijn vrouw kan ze ook aantrekken. Door dit te doen
plaatste ze zich duidelijk boven haar man zodat haar op dat moment de dominante positie toekomt.
Ook dit werd op volksprenten afgebeeld zoals hieronder te zien is op een detail uit de ook al eerder
getoonde zeventiende-eeuwse kopergravure.
Detail uit: Anoniem, De strijd om de broek, 17de
eeuw.165
Duidelijk in deze voorstelling is en blijft de angst van de zeventiende-eeuwse man voor de opstandige
vrouw en de rolomkering. Net omdat deze angst zo herkenbaar was zal ze, wanneer ze in kluchten
werd opgevoerd of op volksprenten en schilderijen werd verbeeld, een komische waarde gehad
hebben. Kluchten, schilderijen en volksprenten schetsen dus een goed beeld van de heersende
normen rond gepast en voornamelijk ongepast gedrag. Door in te spelen op de angsten van de
zeventiende-eeuwse mens en door via omkering te schetsen hoe alles fout kon lopen bevestigden ze
de toenmalig gewenste mannelijke dominante norm zoals die door de moralisten werd geschetst.
165
Ibidem, p. 109.
Page 52
38
4. Conclusie: “De mannen sullen hare vrouwen gebieden, de vrouwen hare
mannen gehoorsamen.”166
In deze zeventiende-eeuwse patriarchale maatschappij beschouwde men mannen als superieur en
vrouwen als inferieur, al moet dit genuanceerd worden. Om de mannelijke autoriteit te legitimeren
dienden jongens te streven naar het verwerven van kracht en rede. Eens een jongen deze
eigenschappen verworven had, was hij klaar om te trouwen. Nadat het huwelijk was voltrokken kon
hij het mannelijkheidsideaal benaderen. Hij kwam nu aan het hoofd te staan van een huishouden. Dit
oefende een invloed uit op de manier waarop hij zichzelf zag en ook op hoe hij door de maatschappij
werd bekeken. Door in het huishouden te laten zien wat hij waard was, bewees hij de maatschappij
in staat te zijn te kunnen deelnemen aan het publieke leven. Opdat man en vrouw zouden weten hoe
ze zich binnen het huwelijk moesten gedragen voorzagen de moralisten de gehuwden van traktaten
over de ideale huisman en huisvrouw. Deze geschriften gaven niet de realiteit weer maar datgene
wat diende nagestreefd te worden. Ook in kluchten werden deze ideaalbeelden naar voor
geschoven, weliswaar op een heel andere manier. Waar in moralistische traktaten duidelijk werd
voorgeschreven hoe men zich diende te gedragen voerde men in kluchten afwijkende stereotypen op
om deze ideaalbeelden en de heersende normen te bevestigen. Om te voldoen aan dit
mannelijkheidsideaal dienden mannen echter ook als eervol te worden bestempeld. Hoe men deze
stempel kon verwerven wordt in deel II uit de doeken gedaan.
166
W.N. Wolterink, Alle de werken van Jacob Cats (v.1). Dordrecht, Revers, 1880, p. 365.
Page 53
39
II. Het eerconcept en de invloed van de factor seksualiteit
1. Het eerconcept: mannelijke en vrouwelijke eer
Historici en volkskundigen hebben zich in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw toegelegd op de
studie van het eerconcept om inzicht te krijgen in de mentaliteit en het gedrag van gewone
mensen.167
Hieruit bleek hoe in de vroegmoderne stad het eersysteem, naast het burgerschap, het
belangrijkste ordeningsprincipe vormde.168
Mannen en vrouwen konden worden ingedeeld in
eerbaar of eerloos.169
Eer was niet absoluut of onaantastbaar, maar hing af van de perceptie van
anderen. Iedereen werd vrijwel steeds in de gaten gehouden en op gedrag en uiterlijk beoordeeld.
Hierdoor was het nodig de eigen eer voortdurend te verdedigen, zelfs binnenshuis, want ook hier
hielden bedienden een oogje in het zeil. Dit kan ondermeer geïllustreerd worden aan de hand van
onderstaand schilderij van Nicolaes Maes waarin een dienstmeid haar scheldende meesteres
afluistert.170
Fig. 16. N. Maes, De luistervink, 1655
167
H. Roodenburg, “Eer en oneer ten tijde van de Republiek: Een tussenbalans.” in: Volkskundig bulletin, 22
(1996), p.129. 168
W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p.182. 169
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p.8. 170
W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p.185.
Page 54
40
Wanneer bedienden een misstap ontdekten, konden ze het zich vaak niet laten hun tongen te roeren
en via roddels de nieuwtjes te verspreiden. De roddels kwamen de eer van de besproken persoon
zelden ten goede.171
Ook Trijn Jans geeft in De klucht van de molenaer aan dat dit maar al te vaak
gebeurde.
“As de dienstmeysgens heur vrouwen of miesters uyt de kerck halen,
't Isje niet te segghen watte sticken datse daer verhalen.
Den ien seyt zy krijcht niet te drincken of te eten.
D'ander seyt, mijn miester het gist'ren zijn vrou esmeten.”172
Eer stond in het leven van zowel mannen als vrouwen centraal, maar de invulling van het concept
varieerde naargelang het geslacht. Zo was de belangrijkste factor bij het bepalen van de vrouwelijke
eer het seksueel gedrag, terwijl de mannelijke eer bepaald werd door een bredere waaier van
componenten. Om te beginnen diende een man zelf in zijn levensonderhoud en dat van zijn familie
te voorzien, zonder hiervoor al te veel op zijn vrouw te rekenen.173
Volgens Alexandra Shepard was
dit economisch facet voor een man even belangrijk als het bewaren van de kuisheid voor een vrouw.
Toch komt dit ideaal meer dan eens niet overeen met de werkelijkheid, zoals blijkt uit een onderzoek
naar de toenmalige situatie in Engeland.174
In vele gezinnen leverden de meeste vrouwen en
kinderen een essentiële bijdrage aan de familiale economie. Soms zorgden zij zelfs voor het grootste
deel van de inkomsten.175
Ook in de Nederlanden droegen vrouwen financieel hun steentje bij.176
Wat de invloed hiervan was op de mannelijke eer is echter moeilijk na te gaan. Ook
kredietwaardigheid was van belang. Bankroet gaan of in armoede verkeren, vormde een bewijs van
onbetrouwbaarheid. Dit werd als oneervol beschouwd.177
Naast dit financiële aspect was het de taak
van een man controle uit te oefenen op zijn vrouw, kinderen en bedienden. Hij diende ze op het
rechte pad te houden en moest van hen ook respect en gehoorzaamheid afdwingen.178
Omdat een
man de verantwoordelijkheid over het hele huishouden droeg, had hij het recht zijn familie te
171
M.T. Leuker, “Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen.” In: KEUNEN (A.) en ROODENBURG (H.).
Schimpen en schelden: eer en belediging in Nederland ca. 1600-ca. 1800. Amsterdam, Meertensinstituut, 1992,
p.327. 172
G.A. Bredero, Klucht van de molenaer.vs. 189-192. 173
A. Shepard, “Manhood, Credit and Patriarchy in Early Modern England, 1580-1640.” in: Past & Present, 167
(2000), p. 84. 174
A. Shepard, Meanings of manhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press, 2003, pp. 186-
187. 175
Ibidem, p. 186-187 176
W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, pp. 191-192. 177
Ibidem, p. 185./ A. Shepard, “Manhood, Credit and Patriarchy in Early Modern England, 1580-1640.” in: Past
& Present, 167 (2000), p 88. 178
W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p.186. / L Gowing, “Women,
Status and the Popular Culture of Dishonour.” In: Transactions of the Royal Historical Society, 6 (1996), p. 228.
Page 55
41
disciplineren en te straffen wanneer dit nodig was.179
Hierbij moest hij echter een zekere
zelfbeheersing aan de dag leggen. In zijn Huwelijcx wetten voorzag Cats mannen hieromtrent van een
leidraad.
“De mannen sullen door haer eygen voorbeelt en lieflijcke
woorden, met strafheyt vermenght, hare vrouwen onderrichten;
Ende oock dreygementen, indien ’t de saeke vereyst, daer by voeghen:
Doch haer niet in ’t openbaer ofte tegenwoordigheyt van vreemden berispen.” 180
Lukte het een man echter niet op een beheerste manier zijn gezin te disciplineren dan bracht hij zijn
eer schade toe.181
Geweld zonder gegronde reden was uit den boze omdat het mogelijks de
huishoudelijke orde zou verstoren.182
Deze afkeer komt bijvoorbeeld aan bod in De klucht van de
bedrooge dronkkaart. Hierin spant de buurt samen tegen Flooris om hem af te leren in dronken
toestand zijn vrouw Kniertje bont en blauw te slaan. De buurtbewoners slagen erin Flooris tot inkeer
te brengen zodat hij Kniertje om vergeving vraagt en haar belooft zijn leven te beteren.
Op de mannelijke eer oefenden nog een aantal morele en sociaal-economische factoren een
invloed uit zoals klasse, leeftijd, christen of geen christen, burgerschap, familie en bevolkingsgroep.
Door geboren te worden in een eervolle familie of groep kreeg men meteen een eerlijke naam.
Omgekeerd gold hetzelfde: wie geboren werd in een als eerloos beschouwde familie of
bevolkingsgroep, zoals zigeuners of joden, werd bestempeld als eerloos.183
Bij vreemdelingen lag het
anders. Volgens Frijhoff hadden vreemdelingen per definitie geen eer,“omdat de eer berust op kennis
van iemands reputatie en van de achtergrond en reputatie van iemands familie.”184
De beroepsgroep waartoe iemand behoorde had ook een invloed op de eer. Zo werd zelfstandig,
autonoom werken beschouwd als eervoller dan werken in loonverband. Hoofdarbeid was eervoller
179
B.A. Thlusty, “Drinking, family relations and authority in early modern Germany.” in: Journal of Family
History, 29 (2004), 3, p. 285. 180
J. Cats,“Huwelijcx Wetten” in: WOLTERINK (W.N.). Alle de werken van Jacob Cats (v.1). Dordrecht, Revers,
1880, pp. 255-257. 181
W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p.186. / E. Foyster, Manhood in
early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 8. 182
B.A. Thlusty, “Drinking, family relations and authority in early modern Germany.” In: Journal of Family
History, 29 (2004), 3, pp. 258. / E. Foyster, “Male honour, Social control and wife beating in Late Stuart
England.” in: Transactions of the Royal History society, 6 (1996), p. 219. 183
L.C. Van de Pol, “Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke
samenleving.” in: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en maatschappij in Nederland
1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom, 1992, p. 180. / W. Frijhoff en M. Spies,
1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p. 187. / H. Roodenburg, “Eer en oneer ten tijde van de
Republiek: Een tussenbalans.” in: Volkskundig bulletin, 22 (1996), p. 138. 184
W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p. 184.
Page 56
42
dan handarbeid en helemaal niet hoeven werken was eervoller dan werken.185
Sommige
beroepsgroepen werden automatisch bestempeld als oneerlijk zoals de vilders, doodgravers,
schoorsteenvegers en beulen omdat zij met bloed of drek in contact kwamen.186
Wie in aanraking
kwam met justitie en dan vooral met het schavot en de gevangenis werd ook als eerloos
beschouwd.187
Aan de hand van onder andere deze factoren werd men ingedeeld in verschillende
groepen zoals bijvoorbeeld man, smid en burger waarbij elk van deze groepen een eigen hiërarchie
kende. Hun identiteit en eerpositie ontleenden mannen dus aan de specifieke samenstelling van
alle groepen waartoe zij behoorden.188
Aan de concepten eervol en eerloos waren sociale, praktische en juridische consequenties
verbonden.189
Wanneer iemand oneervol werd bevonden verloor deze persoon niet enkel zijn goede
naam maar ook zijn groepslidmaatschap.190
Oneerlijke lieden werden zo uit hun overheidsfuncties
ontzet of werden uitgesloten uit de gilden. Op deze manier kon iemand gelijktijdig zowel zijn eer als
zijn broodwinning kwijt raken.191
In het eersysteem draaide het echter niet louter om een homogene
groep eervolle en oneervolle mensen: binnen deze groepen waren er verschillende gradaties. De eer
van een man kon bijvoorbeeld toenemen wanneer hij zijn loonarbeid inruilde voor autonoom en
zelfstandig werken. Zijn eer zou afnemen wanneer het omgekeerde gebeurde.192
Volgens Lotte Van de Pol is het belang van het eersysteem binnen het stadsleven niet
verwonderlijk. Door een gebrekkige persoonsregistratie was het moeilijk iemands identiteit te
controleren. De bestempeling van een persoon als eervol of eerloos en zijn positie binnen één van
beide groepen droegen bij tot een publieke profilering. Dit was noodzakelijk wanneer men zich in
een maatschappij tegen kwaadwilligen wilde beschermen.193
185
Ibidem, p. 187. 186
Ibidem, p. 187. 187
L.C. Van de Pol,“Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke
samenleving.” in: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en maatschappij in Nederland
1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom, 1992, pp. 186-187. 188
W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p.188. 189
L.C. Van de Pol,“Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke
samenleving.” In: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en maatschappij in Nederland
1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom, 1992, p. 179. 190
A. Blok, “Eer en de fysieke persoon.” in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 18 (1980), p. 211. 191
L.C. Van de Pol, “Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke
samenleving.” in: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en maatschappij in Nederland
1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom, 1992, p. 179. 192
F. Dabhoiwala, “The Construction of Honour, Reputation and Status in Late Seventeenth-and Early
Eighteenth-Century England.” in: Transactions of the Royal Historical Society, 6 (1996), p. 203./ W. Frijhoff en
M. Spies, 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, p.189. 193
L.C. Van de Pol, “Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke
samenleving” in: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en maatschappij in Nederland
1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom, 1992, p.184.
Page 57
43
Omdat eer en schande in deze zeventiende-eeuwse maatschappij voornamelijk werden bepaald
door de buitenwereld waren stiekem gedrag en geheimhouding belangrijke strategieën om de eigen
reputatie in stand te houden.194
Dit besef was in de zeventiende eeuw prangend aanwezig zoals te
merken is in De klucht van Oene wanneer Fijtje zegt: “Wie zen schandt kan bedekken, en schae
verhoeden, et groote kracht.”195
Ook D’Openhertige juffrouw verkondigt dat men in de maatschappij
voor zowel mannen als vrouwen een na te streven ideaalbeeld voorhoudt waar men niet aan
tegemoet kan komen. Om dit ideaal toch te benaderen is er maar één oplossing: veinzen. Door de
schijn op te houden proberen mensen te verhullen dat ze maar al te vaak tekort schieten onder
andere op seksueel vlak.196
Ook nu wordt dit nog vaak gedaan.
2. De dubbele standaard en seksualiteit als beïnvloedende factor
“Stated simply, it is the view that unchastity, in the sense of sexual relations before marriage or
outside marriage, is for a man, if an offence, none the less a mild and pardonable one, but for a
woman a matter of the utmost gravity. This view is known as the double standard.”197
Op deze
manier definieert Keith Thomas de in de zeventiende eeuw heersende dubbele moraal voor
overspelige mannen en vrouwen. Deze standaard was geënt op het idee dat de mannelijke eer uit
veel meer componenten bestond dan de vrouwelijke eer die enkel afhankelijk zou zijn van één
kapitaal, namelijk haar seksualiteit.198
Dit “enige kapitaal” moet echter genuanceerd worden, want
zolang een gehuwde vrouw geen seksueel afwijkend gedrag vertoonde, hing haar eer voornamelijk af
van de manier waarop zij haar huiselijke taken uitvoerde. 199
De dubbele standaard houdt in dat onkuisheid en overspel voor vrouwen een veel groter misdrijf
was dan voor mannen. Door zowel de overheid als de kerk werd deze visie bevestigd.200
Ook medici
zoals Johan van Beverwijck onderbouwden deze dubbele moraal. “Beyde, de schaemte ende de
eerbaerheyt zyn eygen ende 't vrouwelick geslacht byna aengeboren. In mannen worden deze
194
M.T. Leuker en H. Roodenburg, "Die dan hare wyven laten afweyen: Overspel, eer en schande in de
zeventiende eeuw.” in: HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.), eds. Soete minne en helsche boosheit. Seksuele
voorstellingen in Nederland 1300-1850. Nijmegen, Sun, 1988, p. 78. 195
J. Vos, Klucht van Oene. vs.818. 196
J. Kloek, I. Leemans, W. Mijnhardt, eds. D’Openhertige Juffrouw of D’Ontdekte geveinsdheid (1680). Leiden,
Uitgeverij Astraea, 1998, p. 15. 197
K. Thomas, “The double standard.” in: Journal of the history of ideas, 20 (1959), 2, pp. 195. 198
H. Roodenburg, “Eer en oneer ten tijde van de Republiek: Een tussenbalans.” in: Volkskundig bulletin, 22
(1996), p.134. 199
G. Walker, “Expanding the Boundaries of Female Honour in Early Modern England.” in: Transactions of the
Royal Historical Society, 6 (1996), p. 238. / S.D. Amussen, “The part of a Christian man: the cultural politics of
manhood in early modern England.” In: AMUSSEN (S.D.) en KISHLANSKY (M.A.), eds. Political culture and
cultural politics in early modern England. Manchester, Manchester University press, 1995, pp. 217. 200
I. Grootegoed, J.A. Leuvensteijn en M. Rebel, eds. J. Noozemans Beroyde Student en Bedrooge Dronkkaart of
Dronkke-Mans hel. Amsterdam, Stichting Neerlandistiek VU, 2004, p. 56.
Page 58
44
deugden echter verfoeid: In een man wert de kuysheyt ende maeghdelicke suyverheyt voor schande
gerekent.” 201
Ook in kluchten en pornografische romans was deze standaard aanwezig. Zo klaagt Jacoba in Jan
Stront: “Och ongelukkig vrouwelijk geslacht! Hoeveel voorrechten heeft het mannelijke boven u! Des
levens zoetste vreugd, is niet zo haast van ons genoten, of wij zijn onze achting kwijt.”202
En ook
Aeltje in De klucht van de molenaer haalt het verschil tussen man en vrouw duidelijk aan: “Van waer
komt de mannen de vryicheydt om bij andren haer te voeghen?/ Dat wy altemet iens verwisselden
ghoe qualijck soudense genoegen.”203
D’Openhertige juffrouw stelt zich dezelfde vraag: “En waarom
zou’t ons doch zoo vrij niet staan, als het man volk, den echt te buiten te gaan?”204
[…]“Maar ’t is
omdat de mannen de wetten gemaackt hebben, en wanneer de vrouwen eens aan ’t roer van de
Regeering zitten, zal ’t ‘er gantsch anders gaan.”205
Deze literaire voorbeelden lijken enigszins te
bevestigen hoe de dubbele standaard sterk was geworteld in de patriarchale maatschappij. Dit
betekent niet dat omtrent deze standaard geen discussie bestond. Een aantal moralisten zoals Jacob
Cats manen zelfs aan tot een zekere gelijkheid op seksueel vlak: “Men sal haer matigh leeren zijn/
Haer met mannen niet alleen laten / Haer tot kuysheid vermane, en die selfs oock betrachten.” 206
Ondanks het bestaan van tegenstrijdige meningen was de dubbele standaard stevig in de
maatschappij ingebed. De aanwezigheid van de dubbele standaard betekent echter niet dat overspel
door mannen de mannelijke eer niet kon schaden. Het betekende echter wel dat overspel meer
schade toebracht aan de vrouwelijke dan aan de mannelijke eer.
Hoe belangrijk deze factor seksualiteit was in vergelijking met andere componenten die de
mannelijke eer bepaalden is een andere vraag. Alexandra Shepard probeert hierop een antwoord te
formuleren aan de hand van scheldwoorden die werden gebruikt in processen van smaad en eerroof
in Cambridge tijdens de periode 1581-1640. Specifiek onderzoekt zij de invloed die de seksualiteit
uitoefende op de vrouwelijke en mannelijke eer.207
201
M.T. Leuker en H. Roodenburg, "Die dan hare wyven laten afweyen: Overspel, eer en schande in de
zeventiende eeuw.” In: HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.), eds. Soete minne en helsche boosheit. Seksuele
voorstellingen in Nederland 1300-1850. Nijmegen, Sun, 1988, p. 66. 202
I. Leemans, ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696). Utrecht,
Uitgeverij Ijzer, 200, pp. 46. 203
G.A Bredero, Klucht van de molenaer. vs. 389-390. 204
J. Kloek, I. Leemans, W. Mijnhardt, eds. D’Openhertige Juffrouw of D’Ontdekte geveinsdheid (1680). Leiden,
Uitgeverij Astraea, 1998, p. 133. 205
Ibidem, p. 133. 206
J. Cats, “Huwelijcx Wetten” in: WOLTERINK (W.N.). Alle de werken van Jacob Cats (v.1). Dordrecht, Revers,
1880, p. 255. 207
A. Shepard, Meanings of manhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press, 2003, p. 165.
Page 59
45
Categories of insult against Cambridge women, 1581-1640.
Bij het bekijken van bovenstaand diagram valt op dat de helft van de gebruikte scheldwoorden
voor vrouwen uit Cambridge seksueel getint waren. Door de geldigheid van de dubbele standaard is
dit niet verwonderlijk. De andere 50% wordt echter ingenomen door krachttermen die verwijzen
naar diverse andere categorieën van vrouwelijke oneer zoals ondermeer diefstal en
dronkenschap.208
Voor de zeventiende-eeuwse Nederlanden werd door Maria-Theresia Leuker,
Herman Roodenburg en Lotte Van de Pol ook een onderzoek verricht naar scheldwoorden voor
vrouwen die het meest werden gehanteerd. Het meest gebruikte scheldwoord voor vrouwen was
volgens Herman Roodenburg “hoer”.209
Ook op het toneel kwamen seksueel getinte scheldwoorden
zoals “slet”, “hoer” en“vodt”vaak voor. 210
Deze beledigingen zouden het vaakst zijn gebruikt, niet
omdat een vrouw zich werkelijk schuldig had gemaakt aan een seksuele misstap, maar omdat deze
belediging de vrouwelijke eer het hardst trof. Wanneer we hier de denkrichting van Alexandra
Shepard volgen kunnen we concluderen dat ook in de Republiek seksualiteit een invloed had op de
208
Ibidem, pp. 161, 165, 167. 209
H. Roodenburg, “Eer en oneer ten tijde van de Republiek: Een tussenbalans.” In: Volkskundig bulletin, 22,
(1996), p. 134. 210
Aantekening: vodt = hoer
Page 60
46
mannelijke eer.211
Volgens Lotte Van de Pol werd naast “hoer” ook het scheldwoord “dievegge” veel
gebruikt waaruit kan worden afgeleid dat ook in de Republiek economische betrouwbaarheid een
invloedsfactor van de vrouwelijke eer was.212
Categories of insult against Cambridge townsmen, 1581-1640.213
Nog volgens Alexandra Shepard werden mannen uit Cambridge het frequentst
onbetrouwbaarheid verweten. De factor seksualiteit neemt in het diagram echter ook een
aanzienlijke plaats in. Zo blijkt één vijfde van de gebruikte scheldwoorden seksueel getint te zijn
geweest.214
Faramerz Dabhoiwalas bevindingen voor Engeland sluiten aan bij Alexandra Shepards
onderzoek over Cambridge. Zo concluderen ze beide dat het seksueel gedrag in Engeland de
mannelijke eer wel zal hebben beïnvloed, maar dat de professionele en economische positie toch
nog een grotere invloed uitoefende op de mannelijke eer.215
Voor de Republiek hebben Maria-
Theresia Leuker en Herman Roodenburg ook onderzocht welke scheldwoorden voor mannen het
meeste werden gehanteerd. Deze blijken “schelm”, “dief” en “bankroetier” te zijn geweest wat hier
211
M.T. Leuker , “Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen.” In: KEUNEN (A.). Schimpen en schelden: eer en
belediging in Nederland ca. 1600-ca. 1800, Amsterdam, 1992, p. 318. 212
L.C. Van de Pol, “Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke
samenleving” in: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en maatschappij in Nederland
1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom, 1992, p. 194. 213
A. Shepard, Meanings of manhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press, 2003, p. 166. 214
Ibidem, p. 166-167. 215
H. Roodenburg, “Eer en oneer ten tijde van de Republiek: Een tussenbalans.” in: Volkskundig bulletin, 22,
(1996), p.134./ F. Dabhoiwala, “The Construction of Honour, Reputation and Status in Late Seventeenth- and
Early Eighteenth-Century England.” in: Transactions of the Royal Historical Society, 6 (1996), p. 204.
Page 61
47
ook duidt op het belang van (economische) betrouwbaarheid voor de mannelijke eer.216
Ook
seksualiteit oefende in de Republiek een invloed uit op de mannelijke eer. Dit is af te leiden uit
scheldwoorden die voorkwamen in de kluchten. Mannen werden in de kluchten dan weer voor
“vogelaer”, “hoerejagher”, “meynedige” “echtbreker” en “venus priester” verweten.217
In tegenstelling tot Faramerz Dabhoiwala en Alexandra Shepard kent Elizabeth Foyster in haar
onderzoek naar de invloed van seksualiteit op de mannelijke eer in Engeland de factor seksualiteit
een voornamere plaats toe. Zo stelt ze “that a man’s sexual activities or a lack of them were central
to notions of honourable and dishonourable manhood.”218
Niet enkel overspel gepleegd door een
man maar ook overspel gepleegd door zijn vrouw oefende een invloed uit. Zo stelt Kaerel in De klucht
van Lichte Klaartje: “Ghy zijt t'same getrout, d'eens schant is d'anders schanden.” 219
Vrouwen bleken
dus wel een zekere macht over hun man te hebben gehad.
Vaststellen hoe sterk de factor seksualiteit de mannelijke eer kon beïnvloeden is moeilijk. Onder
andere omdat de invloed die van het overspel uitging contextafhankelijk was. In de context van de
rechtszaal bracht overspel de mannelijke eer schade toe. In een louter mannelijke context,
bijvoorbeeld in de herberg, konden verhalen over overspel de eer echter ten goede komen.220
De
factor seksualiteit oefende dus in de Republiek een invloed uit op de vrouwelijke eer en, al was het in
mindere mate, op de mannelijke eer. We kunnen ons nu de vraag stellen welke seksuele handelingen
de mannelijke eer wel en welke handelingen de mannelijke eer geen schade berokkenden. In het
volgende hoofdstuk ga ik eerst in op welke seksuele handelingen in de zeventiende-eeuwse
Republiek werden goedgekeurd en zelfs werden aangemoedigd.
3. De houding van medici en de overheid tegenover echtelijke seksualiteit
In crisistijden, zoals bij het uitbreken van de pest, zou seksualiteit volgens Anna Clark als negatief
zijn beschouwd. In tijden van voorspoed daarentegen zou seksualiteit een positieve connotatie
hebben gekregen.221
Gezinsuitbreiding werd in voorspoedige tijden immers aangemoedigd. Volgens
deze denklijn zou seksualiteit in de Gouden Eeuw positief moeten benaderd zijn. Dit lijkt te kloppen.
In religieuze en medische literatuur van deze periode verkoos men inderdaad het huwelijk en de
daarbij horende seksualiteit boven het celibaat. Ook werd de functie van seksualiteit herzien. Waar
216
M.T. Leuker, “Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen.” In: KEUNEN (A.). Schimpen en schelden: eer en
belediging in Nederland ca. 1600-ca. 1800, Amsterdam, Meertensinstituut, 1992, p. 318-319. / H. Roodenburg.
“Eer en oneer ten tijde van de Republiek: Een tussenbalans.” in: Volkskundig bulletin, 22 (1996), p.134. 217
G.A Bredero, Klucht van de molenaer. vs. 414. Aantekening: vogelaer = hoereloper. 218
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 10. 219
A. Shepard, Meanings of manhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press, 2003, p. 167. /
J. Noozeman, Lichte Klaartje. vs. 566. 220
A. Shepard, Meanings of manhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press, 2003, p 173. 221
A. Clark, Desire: A history of European sexuality. Londen, Taylor&Francis, 2008, p. 2.
Page 62
48
voor de katholieken het belangrijkste doel van seksualiteit de procreatie was, was dit voor de
protestanten het uitdrukken van echtelijke liefde.222
Volgens de medicus Johan Van Beverwijck, die zich baseerde op de humoresleer, was seksualiteit
ook belangrijk voor het behouden van een goede gezondheid. Voornamelijk vrouwen zouden nood
aan seks hebben gehad omdat zij op dit vlak onverzadigbaar waren.223
Dit geloof in de constante
geilheid van het vrouwelijke geslacht komt tot uiting in de namen en handelingen van de personages
die in kluchten ten tonele werden gevoerd zoals “Geile Fijtje” en “Lichte Klaartje”. Beiden worden
binnen hun huwelijk niet bevredigd omdat ze getrouwd zijn met een oudere impotente man.
Hierdoor smachten ze voortdurend naar hun minnaar. Dat vrouwen seksuele behoeften hadden en
deze dienden ingelost te worden om naast overspel ook ziekten te vermijden is te zien in Het
doktersbezoek van Jan Steen. Op dit genreschilderij wordt een zieke vrouw liggend op een bed
afgebeeld. Een dokter is een voorschrift aan het schrijven terwijl een jongetje met een klisterspuit,
die werd gebruikt voor darmspoelingen, hem grijnzend aankijkt. Naast het bed hangt er een schilderij
waarop een liefdesscene staat afgebeeld en boven de deur hangt een cupidobeeldje. Op de
voorgrond ligt er een briefje waarop staat: “Hier baet geen medeseen, want het is minnepijn”. De
zeventiende-eeuwse kijker zal meteen gesnapt hebben dat het hier niet ging om een vrouw die
“echt” ziek was maar om eentje die leed aan liefdessmarten veroorzaakt door een hevig seksueel
verlangen. Er was dan ook maar één behandeling mogelijk: geslachtsgemeenschap.224
222
M. Wiesner, Women and Gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University Press, 2008,
p.61. / S. Schama, Overvloed en onbehagen: De Nederlandse cultuur in de gouden eeuw. Amsterdam, Contact,
1988, p. 462. 223
B.B. Roberts en L.F. Groenendijk, “Wearing out a pair of fool’s shoes: Sexual advice for youth in Holland’s
Golden Age.” in: Journal of the History of Sexuality, 13 (2004), 2, p. 147. / M.T. Leuker en H. Roodenburg, "Die
dan hare wyven laten afweyen: Overspel, eer en schande in de zeventiende eeuw.” in: HEKMA (G.) en
ROODENBURG (H.), eds. Soete minne en helsche boosheit. Seksuele voorstellingen in Nederland 1300-1850.
Nijmegen, Sun, 1988, p. 69. 224
B.B. Roberts en L.F. Groenendijk, “Wearing out a pair of fool’s shoes: Sexual advice for youth in Holland’s
Golden Age.” in: Journal of the History of Sexuality, 13 (2004), 2, p. 147.
Page 63
49
Fig. 17. J. Steen, Het doktersbezoek, ca. 1655.
Ook in De klucht van Trijntje Cornelis wordt hiernaar verwezen al beticht Cornelis Huygens in de
proloog de dokters ervan het geneesmiddel zelf toe te dienen. De man van Trijntje kiest er dan ook
voor niets aan het toeval over te laten en haar mee te nemen op zijn boot:
“En liever had hij 't vrouwtje bij hem binnenboords
Dan dat zij thuis beslopen werd door hoge koorts,
Zo'n hete koorts die allerlei quasi-doktoren
Aanlokte die, gewenst of niet, eens kwamen horen
Of ze voor haar misschien hun kunstje mochten tonen,
Dat haar buik zou doen zwellen en 's mans hoofd zou kronen.”225
Door medici werd ook aangegeven wanneer en hoeveel keer men best seks had. Zo stelde Johan
van Beverwijck dat het in de voormiddag gezonder was maar in de namiddag waarschijnlijk leuker.
Hieruit concludeerde hij dat mensen het dan maar op beide tijdstippen dienden te doen, één keer
225
C. Huygens, Trijntje Cornelis. vs. 23-28.
Page 64
50
voor de gezondheid en één keer voor hun plezier. In Venus Minsieke Gasthuis, een Nederlandse
vertaling van een handboek over seksualiteit geschreven door de Franse arts Nicolas Venette is te
vinden hoeveel keer een man per dag geslachtsgemeenschap mocht hebben. Volgens hem hielden
mannen het best op vier à vijf keer per dag.226
Hielden ze zich hier niet aan dan kon dit leiden tot
ziekte en tot het verliezen van controle en dus het deels kwijt raken van hun mannelijkheid.227
In De
klucht van Frik in ’t veur-huys en ook in die van de Door-trapte Meelis de metselaer geven Frik en
Meelis aan hoe vaak zij het per nacht doen. Frik vertelt dat hij als jongeling vijf à zes keer per nacht
geslachtsgemeenschap had maar dat hij, nu hij op trouwen staat, niet kan verwachten dit tempo te
kunnen aanhouden.228
Melis, die reeds gehuwd is, geeft aan dat hij pas tevreden is wanneer zijn
vrouw het tweemaal per nacht wil doen. Ook hij schept op over zijn prestaties in de hoop Sytie in bed
te krijgen.229
Seksualiteit binnen het huwelijk werd dus als positief aanzien en aangemoedigd. Toch gaf men
koppels ook mee hoe men zich in bed diende te gedragen want niet alle seksuele handelingen
werden als aanvaardbaar of kuis beschouwd. In bed diende een getrouwde vrouw zich passief te
gedragen. Men geloofde in de zeventiende eeuw immers nog steeds, ondanks de heersende idee van
de vrouwelijke onverzadigbaarheid, dat seks iets was dat mannen vrouwen aandeden. Een vrouw die
zich hier niet aan hield, zorgde voor schande, maar ook voor angst bij haar man die zou vrezen dat zij
hem bij de eerst mogelijke gelegenheid zou bedriegen.230
Daarnaast waren de strenge calvinisten er
van overtuigd dat het huwelijksbed zou bezoedeld worden door het uitproberen van onorthodoxe
standen zoals het copuleren langs achteren.231
Ook bij Jan Stront komt de weerzin voor dit achterste
gaatje naar boven in één van zijn spitsvondige seksuele gedichten.
“Mijn lieve engel, wees gerust,
En mijne minnevlam toch belust.
Wil uw bekommering toch stillen,
Ik handelde wel meer met billen,
226
S. Schama, Overvloed en onbehagen: De Nederlandse cultuur in de gouden eeuw. Amsterdam, Contact,
1988, p. 426. 227
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 76. 228
M.G. Tengnagel, Frik in ’t veur-huys. vs. 95. 229
W.D. Hooft, Door-trapte Meelis de metselaer. vs. 92-93. 230
M.T. Leuker en H. Roodenburg, "Die dan hare wyven laten afweyen: Overspel, eer en schande in de
zeventiende eeuw.” in: HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.), eds. Soete minne en helsche boosheit. Seksuele
voorstellingen in Nederland 1300-1850. Nijmegen, Sun, 1988, pp. 71. / A. Clark, Desire: A history of European
sexuality. Londen, Taylor&Francis, 2008, p. 107. 231
S. Schama, Overvloed en onbehagen: De Nederlandse cultuur in de gouden eeuw. Amsterdam, Contact,
1988, p. 425.
Page 65
51
Mijn vinger heeft de kunst geleerd,
Dat hij zich niet licht abuseert.
Ei, vrees dan niet, mijn lieve maatje,
Al staat het reetje bij het gaatje,
Ik tastte nimmemeer niet mis,
Naar daar het ruig en smerig is.”232
Kortom, seksualiteit werd binnen het huwelijk als zeer positief en noodzakelijk beschouwd zolang de
vrouwen zich passief gedroegen, de mannen zich matig hielden en de seksuele standjes orthodox
bleven.
4. Behandeling van seksualiteit in kluchten en romans
Er is een opmerkelijk verschil in de manier waarop seks in kluchten en in pornografische romans
werd voorgesteld. Hoewel seksualiteit in beide genres prominent aanwezig was, valt op dat in de
kluchten uit de eerste helft van de zeventiende eeuw seks niet expliciet werd vermeld terwijl deze in
de pornografische romans uit het einde van de zeventiende eeuw zonder schroom en in detail werd
weergegeven. Dit onderscheid is waarschijnlijk zowel verbonden aan het verschil in literair genre als
aan de tijdsgeest. Het is moeilijker seks op de scène te representeren dan het in detail in een roman
te beschrijven, zeker wanneer alle acteurs mannen zijn. Toch bestonden er voldoende manieren om
seks theatraal te insinueren. De meeste kluchten uit mijn repertorium zijn meermaals gespeeld in de
Amsterdamse schouwburg, opgericht in 1637. De schouwburg was opgebouwd zoals op de
plattegrond en op een interieurschets uit 1658 te zien is.
232
I. Leemans, ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696). Utrecht,
Uitgeverij Ijzer, 2000, pp. 99.
Page 66
52
Fig. 18. P. Vingboons, Plattegrond van de Amsterdamse schouwburg, 1658.233
Fig. 19. S. Saverey, Het toneel van de Amsterdamse schouwburg, 1658.
234
233
W.M.H. Van Hummelen, ”Jacob van Campen bouwt de Amsterdamse schouwburg.” in: ERENSTEIN (R.), ed.
Een theatergeschiedenis der Nederlanden: tien eeuwen drama. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1996,
pp. 193. 234
Ibidem, p. 194.
Page 67
53
Het toneel was 16 meter breed waardoor men op verschillende plaatsen gelijktijdig kon spelen.
Was er maar één handelingsplaats nodig dan kon dit gemakkelijk worden aangepast. 235
Een gordijn
kon worden gespannen tussen E en E’ (zie plattegrond). Zo kon het compartiment EH-E’H’ worden
afgesloten.236
In kluchten, zoals mogelijks in De klucht van de Door-trapte Meelis de metselaer, kon
het gordijn gebruikt worden om aan het oog te onttrekken wat erachter gebeurde zoals de seksscène
van Meelis en Sytien.237
Deze handelingen werden noch expliciet op het toneel getoond noch
woordelijk beschreven, enkel geïnsinueerd. In het begin van de zeventiende eeuw bleek het louter
insinueren van seks niet alleen voor kluchten op te gaan, maar ook voor de schilderkunst. Seks werd
ook hier niet weergegeven, enkel het “voorspel” was te zien op de schilderijen.
Fig. 20. D. Hals, Vrolijk gezelschap, 1624.
Op het schilderij van Dirck Hals is te zien hoe links een vrouw op de schoot van een man zit die zijn
hand onder haar rok heeft gestoken. Naast dit koppel staat een man die een jonge vrouw met een
diepe decolleté onder de kin streelt. Achter hen, opschuivend naar rechts steekt een zittende man
zijn hand tussen de borsten van de vrouw naast hem. Op de achtergrond zijn nog drie paren zo “in
gesprek” verwikkeld. Op dit schilderij zijn dus wel erotisch getinte handelingen te vinden, maar de
daad zelf wordt niet afgebeeld. Ook op het schilderij van Jakob Ochtervelt wordt wel gespeeld met
235
Ibidem, p. 198. 236
Ibidem, p. 199. 237
Ibidem, p. 199.
Page 68
54
de spanning die aanwezig is tussen man en vrouw en met de aanraking tussen beide personen maar
verder gaat het niet.
.
Fig. 21. J. Ochtervelt, Het herberginterieur, s.d.
Er kan geconcludeerd worden dat in mijn kluchtenrepertoire seks niet uitdrukkelijk wordt verwoord.
Ook op schilderijen uit het begin van de zeventiende eeuw wordt dit meestal niet afgebeeld. Wel
wordt het “voorspel” weergegeven maar de geslachtsgemeenschap wordt enkel geïnsinueerd.
In de pornografische romans die geschreven werden aan het einde van de zeventiende eeuw is
van verbloeming of verhulling van seksualiteit geen sprake meer. De geslachtsgemeenschap wordt
hier gedetailleerd in geuren en kleuren verteld, zoals ook deze fragmenten uit Jan Stront kunnen
illustreren.
“Zo bracht hij mij ’s avonds op een plaats met lindebomen beplant. Het was onder deze
groente daar hij voorgenomen had, mij zijn uiterste genegenheid te betonen. Hij ging dan met
mij op een bank nederzitten, omhelsde mij minnelijk, en stak zijn hand door de opening van
Page 69
55
mijn rokken, bij mijn onnozelheid. Toen begon hij zo aardig kitteldeuntje met het gevoeligste
deeltje van hetzelve te spelen, dat ik er zulke bewegingen van begon te maken dat hij besloot
mij een pilletje probatum voor deze koorts in te geven. En zo het reeds elf uur was geworden,
en geen mensen zich daar omtrent bevonden, legde hij mij zachtjes op het gras neder. Ik kan
je met waarheid zeggen, dat ik toen op geen suiker, of banket, maar niet als op de
aanstaande geneugten dacht. Hij liet zijn broek dan zakken, lichtte mijn rokjes op, en met zijn
vinder naar mijn opening gevoeld hebbende, velde hij zijn piek op de poort.”238
“Zo gebeurde het dat hij mij in het salet op een hoge stoel neerduwde, en met zijn instrument
op mijn rokjes tegen mijn buik aanstiet, hetwelk mij zo mal om het hart maakte, dat de
lonken van mijn lodderige ogen zulks genoegen te kennen gaven. Hij dit gewaarwordende en
zijn voornemen op vaste voet willende in het werk stellen, zo trok hij mij al spelende omtrent
anderhalve voet van de muur af. Toen vatte hij [mij] bij de benen met een wip op zijn armen,
zodat ze op dezelve rustende, ter zijde zijn lichaam heenstaken, en trok mij bij dezelve een
weinigje voorwaarts naar hem toe, zodat de stoel achterover tegen de muur aanviel. Ik door
dit oplichten en het botsen van de stoel verschrikt zijnde, riep, ‘Och Plemon, ik zal vallen,’ dit
zeggende greep ik met beide mijn handen er zijde aan de stoel om mij vast te houden. Doch
nauwelijks had ik dit gedaan, of ik lag zo schrap voor zijn instrument als een schaap op de
slachtbank voor het mes van de slachter, zodat ik eer ik het wist van hem werd
gedeboucheerd, en tegelijk met kind werd gemaakt.”239
De in de romans aanwezige afbeeldingen zoals bijvoorbeeld de titelpagina’s van D’Openhertige
juffrouw visualiseren echter nog niet de openheid die in de romans te vinden is: de afbeeldingen
sluiten eerder aan bij de suggestieve schilderijen uit de eerste helft van de zeventiende eeuw.
238
I. Leemans, ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696). Utrecht,
Uitgeverij Ijzer, 2000, p. 48. 239
Ibidem, p. 81.
Page 70
56
Fig. 22. Anoniem, Titelprent D’Openhertige Juffrouw, 1689.240
240
J. Kloek, I. Leemans en W. Mijnhardt, eds. D’Openhertige Juffrouw of D’Ontdekte geveinsdheid (1680).
Leiden, Uitgeverij Astraea, 1998, p. 1.
Page 71
57
Fig. 23. Anoniem, Titelprent tweede deel, D’ Openhertige Juffrouw, 1699.241
241
Ibidem, p. 26.
Page 72
58
Toch lijken de pornografische romans een aanzet te geven tot het zich ontplooien van de erotische
kunst en literatuur in de achttiende eeuw. Voortaan wordt seks niet enkel onverbloemd beschreven,
zoals op het einde van de zeventiende eeuw al in de pornografische romans gebeurde, maar ook
beeldrijk weergegeven:
Fig. 24.Anoniem, Ingekleurde miniatuurprent, 18de
eeuw.242
Fig 25. Anoniem, Prent, 18de
eeuw.243
242
H. Van Der Vegt. ed., De openhartige juffrouw: Erotische verhalen uit de Verlichting. Amsterdam,
Athenaeum - Polack &Van Gennep, 2009, bijlage. 243
Ibidem, bijlage.
Page 73
59
Er is dus een verschuiving merkbaar omtrent het weergeven van seks in de literatuur en in de
schilderkunst. Waar men in de eerste helft van de zeventiende eeuw in de kluchten en op
schilderijen seks insinueerde, gaat men ze op het einde van de zeventiende eeuw in de romans en in
de achttiende eeuw op afbeeldingen expliciet beschrijven en afbeelden.
5. Besluit: Seksualiteit en het eerconcept
Eer was een belangrijk concept in de vroegmoderne stad. Of iemand als eervol werd bestempeld
bepaalde de maatschappij. Zich voorbeeldig gedragen of de schijn ophouden was dus noodzakelijk
om als eervolle burger in een stad te kunnen functioneren. De vrouwelijke eer was voornamelijk
afhankelijk van haar seksualiteit. De mannelijke eer daarentegen werd opgemaakt uit een brede
waaier van componenten, al oefende ook seksualiteit een invloed uit op deze eer. Echtelijke
seksualiteit had een positieve connotatie zolang de vrouw zich passief gedroeg, de man zich matig
hield en de seksuele standen orthodox bleven. Seksualiteit binnen het huwelijk was noodzakelijk
voor procreatie, voor het tonen van affectie en ook voor het behouden van een goede gezondheid.
Buitenechtelijke seks had echter een negatieve connotatie zowel voor mannen als vrouwen, al werd
overspel door vrouwen, die hun kuisheid als enige bezit hadden, als een groter misdrijf gezien dan
overspel door mannen. De vraag die nu rest is welke seksuele buitenechtelijke handelingen de
mannelijke eer schade toebrachten. In deel III zal ik trachten, mij baserend op kluchten,
pornografische romans en schilderkust, hierop een antwoord te formuleren.
Page 74
60
III. De invloed van overspel op de mannelijk eer.
1. Overspelige mannen en vrouwen in de kluchten
Centraal in dit deel staat overspel en de invloed die hiervan uitging op de mannelijke eer.
Overspel kan omschreven worden als het hebben van geslachtsgemeenschap met een andere
partner dan de vaste. Binnen het huwelijk kunnen dus zowel een man, een vrouw als beide partners
vreemdgaan. De vraag is nu of overspel van een man of overspel van een vrouw in de zeventiende
eeuw een invloed uitoefende op de mannelijke eer, en in welke mate.
Wanneer we kijken naar het aantal keer dat een overspelige vrouw en een overspelige man in de
kluchten voorkomen wordt duidelijk dat ook hierin de dubbele standaard wordt bevestigd. Zo
worden in vijf van de tien kluchten meer bepaald in De klucht van Oene, Lichte Klaartje, Teeuwis de
boer, de bedrooge dronkkaart en Claas Kloet overspelige vrouwen opgevoerd. In drie van de tien
kluchten namelijk De klucht van de molenaar, De klucht van Melis de metselaar en De klucht van
Teeuwis de boer werd daarentegen een overspelige man ten tonele gevoerd. Deze resultaten doen
vermoeden dat aangezien men vaker lachte om een overspelige vrouw dan om een overspelige man,
het eerste als afkeurenswaardiger werd beschouwd.
Uit de manier waarop het overspel in de kluchten werd geënsceneerd kan worden afgeleid hoe de
maatschappij dacht over mannen die overspel pleegden en over mannen die hun vrouw toelieten
overspel te plegen. In de kluchten waarin vrouwelijk overspel aan bod kwam werden de echtgenoten
duidelijk afgeschilderd als sukkels die niet in staat waren hun vrouwen onder controle te houden. De
zeventiende-eeuwse burgers wisten maar al te goed dat een man die er niet in slaagde zijn vrouw
onder de duim te houden in zijn eer zou worden gekrenkt. Het overspel staat slechts in drie van de
vijf kluchten centraal. Dit houdt in dat de gebeurtenissen in de kluchten zich ontwikkelen rond het
bedriegen van de echtgenoot. Dit is het geval in De klucht van Oene, Lichte Klaartje en Claas Kloet.
Oene uit De klucht van Oene was er net zoals Goose uit De klucht van Lichte Klaartje van overtuigd
dat zijn vrouw hem trouw bleef al was het publiek zich bewust van het tegendeel. In Claas Kloet
ontdekt Claas wel het overspel van zijn vrouw waardoor hij er in slaagt haar, na verschillende
pogingen, aan de deur te zetten. In De klucht van Teeuwis de boer en De bedrooge dronkkaart staat
overspel niet centraal. Na het beleven van een avontuurtje moet Teeuwis in De klucht van Teeuwis
de boer zijn kar en paard afstaan aan Juffrouw van Grevelinckhuysen. Het verdere verloop van de
klucht draait rond pogingen van de juffrouw om geld te slaan uit deze twee objecten en rond het
terugwinnen van deze bezittingen door Teeuwis. In De klucht van de bedrooge dronkkaart wordt het
overspel opgevoerd als een reactie van de echtgenote op het drankgebruik en de gewelddadigheid
Page 75
61
van haar man. In de vijf kluchten zit eenzelfde waarschuwing vervat, namelijk dat mannen die door
de gemeenschap niet als sukkels wilden aanzien worden en hun eer wilden behouden hun
vrouwen onder controle moesten houden.
Kluchten waarin de echtgenoot overspel pleegde kwamen ook in mijn repertorium voor. Centraal
in deze kluchten stond echter niet het overspel maar de gevolgen die konden optreden wanneer een
man zich roekeloos aan zijn eigen lust zou overgeven. De waarschuwing die hierin vervat lag zal voor
de zeventiende-eeuwse mannen wel duidelijk geweest zijn. Kluchten die hierbij aansluiten zijn De
klucht van de molenaer, De klucht van Melis de metselaer en De klucht van Teeuwis de boer. In De
klucht van de molenaer komen we te weten dat Slimme Piet zijn vrouw Aeltje regelmatig bedriegt. Zij
heeft hier verdriet in maar legt er zich bij neer. Wanneer haar man echter wil vreemdgaan met Trijn,
een stadsvrouw die bij hen onderdak zoekt voor de nacht en zij hier zowaar van op de hoogte is
gebracht, wordt de boer die wilde bedriegen zelf een rad voor de ogen gedraaid. In De klucht van
Melis de metselaar bedriegt Melis zijn vrouw Griet met Sytien. Wanneer Griet echter het overspel
ontdekt, vindt er een genderomkering plaats waarin zij als vrouw de overhand krijgt. In De klucht van
Teeuwis de boer bedriegt Teeuwis zijn vrouw. Eens dit avontuurtje is afgelopen en hij zich niet langer
laat leiden door wat er zich in zijn broek afspeelt, beseft hij hoe dom hij is geweest zijn paard en kar
in te ruilen voor dit pleziertje. Niet het overspel op zich maar wel de gevolgen lijken hier invloed op
de mannelijke eer te hebben. In de drie kluchten wordt dus duidelijk dat de mannen na het
gepleegde overspel vrezen dat gevolgen zoals genderomkering en materieel verlies hun eer zou
kunnen aantasten.
Er kan dus geconcludeerd worden dat zowel vrouwelijk als mannelijk overspel en de gevolgen die
hieruit voortvloeiden de mannelijke eer schade konden toebrengen. Vrouwen hadden dus wel
degelijk macht over hun mannen. De vragen die nu nog resten zijn: Welke specifieke handelingen
werden als overspelig beschouwd? Oefenden deze handelingen een invloed uit op de mannelijke
eer? Welke gevolgen vloeiden voort uit het plegen van overspel? Oefenden deze gevolgen een
invloed uit op de mannelijke eer? Zowel voor overspel gepleegd door vrouwen als voor overspel
gepleegd door mannen zal ik deze vragen beantwoorden. Ik vestig eerst mijn aandacht op
activiteiten uitgaande van mannen.
2.De overspelige echtgenoot en de invloed op de mannelijke eer
2.1. Overspel met ongehuwde of gehuwde vrouwen en meisjes van plezier
Zeventiende-eeuwse mannen konden hun vrouw niet bedriegen zonder te vrezen dat die daad of
gevolgen die eruit voortvloeiden een invloed zou hebben op hun eer. Wanneer mannen overspel
pleegden, lieten ze zich immers leiden door hun lust waardoor ze tijdelijk hun beheersing en rede
Page 76
62
aan de kant schoven. Hierdoor tastten ze zichzelf in hun mannelijkheid aan. Dat ze door overspel hun
eer schade berokkenden is volgens Randolph Trumbach op te maken uit zeventiende-eeuwse
processen van smaad en eerroof die door mannen, beschuldigd van overspel of hoererij, waren
opgestart ter verdediging van hun reputatie.244
Opvallend is hier dat Randolph Trumbach een
onderscheid maakt tussen processen rond overspel en processen rond hoererij. Hiermee geeft hij
aan dat er een verschil was tussen hoe overspel met een gehuwde of ongehuwde vrouw en hoererij
door de maatschappij werden gepercipieerd. Ook in de rechtspraak van de Republiek werd een
onderscheid gemaakt tussen overspel en prostitutie. Beide werden afzonderlijk als strafbaar
vermeld en dienden streng te worden aangepakt. Ondanks het bestempelen van overspel en
prostitutie als misdadig werd prostitutie minder vaak bestraft dan overspel.245
Overspel wordt dus als ernstiger misdrijf bevonden waarschijnlijk omdat een man door overspel
niet alleen zijn eigen eer maar ook die van iemand anders kon schaden, zoals bijvoorbeeld die van de
echtgenoot van zijn minnares. Bij een prostituee was dit niet het geval. Zij was in de ogen van de
burgerij per definitie eerloos.246
Dit nam volgens ‘D Openhertige juffrouw niet weg dat mannen toch
liever overspel pleegden dan hoererij en wel om volgende drogreden:
“Dese vervloekte sotheid schynt den Mannen aangebooren te sijn, dat se liever overspel als
hoerery willen bedryven; ongetwyfeld ter oorsaak dat zy sich inbeelden, dat de getrouwde
vrouwen hen ’t genot van hun licchaam uit genegenheid toestaan, daar het nochtans seker is,
dat’er onder deesen verscheidenen sijn, die sich meer gebruiken laaten, als die onnozele
schepsel, die in bordeelen hun kost daar mee moet winnen”.247
Het idee dat overspel meer schande met zich meebracht dan prostitutie kan ook onderbouwd
worden door de aanwezigheid van het thema overspel en de afwezigheid van het thema prostitutie
in de kluchten. Op het toneel kreeg men datgene te zien dat leefde onder de bevolking en waarvoor
men angst koesterde. Wat werd opgevoerd week af van de norm zodat mensen erom zouden lachen
maar gelijktijdig zouden beseffen dat ze zelf niet in dit afkeurenswaardige gedrag mochten vervallen.
Uit de kluchten kan daarom worden afgeleid dat, aangezien overspel meer werd opgevoerd dan
hoererij, het eerste als verderfelijker werd beschouwd.
244
R. Trumbach, Sex and the gender revolution. Chicago, University of Chicago press, 1998, p. 49. 245
L.C. Van de Pol, “Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke
samenleving.” in: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en maatschappij in Nederland
1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom, 1992, pp. 205-206. / D.J. Noordam,
Riskante relaties: vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland, 1233-1733. Hilversum, Verloren, 1995, pp. 71-72. 246
L.C. Van de Pol, “Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke
samenleving.” in: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en maatschappij in Nederland
1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom, 1992, p.199. 247
J. Kloek, I. Leemans en W. Mijnhardt, eds. D’Openhertige Juffrouw of D’Ontdekte geveinsdheid (1680).
Leiden, Uitgeverij Astraea, 1998, p. 130.
Page 77
63
In de pornografische romans staat daarentegen het thema prostitutie centraal dat overwegend
positief werd behandeld. Dit is te wijten aan de tijdsgeest waarin deze romans zijn vervaardigd. In de
tweede helft van de zeventiende eeuw werden alle genres gefatsoeneerd. De pornografen wilden
zich hier tegen afzetten door hoeren en schelmen op te voeren die vaak eervoller werden
voorgesteld dan ze in werkelijkheid waren. Zo werden hoeren voorgesteld als diegene die de wereld
kuis hielden. Door de aanwezigheid van de dubbele standaard werd het mannen namelijk toegestaan
seksueel relatief vrij te zijn terwijl vrouwen zich te allen tijde kuis moesten opstellen. Er was dus een
spanningsveld tussen de eerste partij die bevredigd wilde worden en de tweede partij die
onaangetast moest blijven. De oplossing vond men in de prostitutie.248
Dit wil niet zeggen dat het
bezoeken van hoeren geen weerslag had op de mannelijke eer. Lotte Van de Pol gaf de invloed van
het vrijen met prostituees op de mannelijke eer aan door te wijzen op de eerhandel waaraan
schouten en hoeren zich soms samen waagden. Zo lieten sommige prostituees de schout weten
wanneer ze een klant hadden zodat de schout hen met deze man kon betrappen. Wanneer de
betrapte man dan zijn eer wilde behouden diende hij de schout een enorme som geld te betalen.249
Een man die zich inliet met hoeren liep dus kans om zijn eer te schaden. Het bezoek aan prostituees
werd door de maatschappij ook als moreel verderfelijk bestempeld zoals te zien is op de
Bordeelscène van Jan Verbeek de Jonge. Hierop zijn centraal drie drinkende mannen te zien. Achter
hen bevindt zich een vrouw die zich laat betasten door twee mannen. Een nar, die dit schouwspel in
de gaten heeft, wijst naar de prostituee en haar klanten omdat zij eigenlijk de echte narren in het
schilderij zijn wegens hun onfatsoenlijk en oneervol gedrag.250
Mannen die hoeren bezochten in
plaats van overspel te plegen gingen dus ook zeker niet vrijuit.
248
Ibidem, pp. 12-13. / K. Thomas, “The double standard.” in: Journal of the history of ideas, 20 (1959), 2, p.
197. 249
L.C. Van de Pol, “Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke
samenleving.” in: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en maatschappij in Nederland
1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom, 1992, p. 196. 250
J. Op de Beeck, E. De Bruyn en W.Weinen, eds. De zotte schilders: moraalridders van het penseel rond Bosch,
Breugel en Brouwer. Gent, Snoeck, 2003, pp. 103-107.
Page 78
64
Fig. 26. J. Verbeek de Jonge, Bordeelscène, ca. 1600.
Volgens Elizabeth Foyster dient er ook een onderscheid te worden gemaakt tussen overspel met
een ongehuwde of een gehuwde vrouw. Overspel met een ongehuwde vrouw bestempelt zij als
“single adultery” omdat de enige persoon die een man hiermee kwetste zijn echtgenote was. Zijn
eigen eer bracht hij hierdoor weinig schade toe. “Double adultery” gebruikt Foyster als term voor
overspel gepleegd met een getrouwde vrouw. Dit was een ernstiger vergrijp en bracht de mannelijke
eer meer schade toe omdat een man niet alleen zijn eigen vrouw krenkte maar ook de eer van de
Page 79
65
echtgenoot van zijn minnares.251
Dit onderscheid werd in de rechtspraak van de Republiek ook
gemaakt waarin de term overspel enkel werd gebruikt om buitenechtelijke geslachtsgemeenschap
met een getrouwde vrouw aan te duiden. Een man die het bed deelde met een ongehuwde vrouw
beging enkel “vrouwschendinge”, geen overspel.252
In de kluchten of romans wordt naar dit
onderscheid niet verwezen.
2.2 De gevolgen van overspel en bordeelbezoekjes
Het was echter niet het overspel op zich, dat de mannelijke eer de meeste schade kon
berokkenen maar de gevolgen die voortvloeiden uit deze huwelijksontrouw.253
Zo verspeelden
vrouwenzotten en hoerenlopers, zoals Teeuwis de boer, hopen geld aan hun nachtelijke
pleziertjes.254
Geld diende ook te gaan naar bastaards die door de biologische vader financieel
gesteund moesten worden. Wanneer een man echter te veel geld verspilde en hierdoor zijn gezin
niet langer naar behoren kon onderhouden krenkte dit zijn eer enorm omdat hij faalde in zijn
basistaak: in de zorg voor zijn gezin.255
Syfilis was een ander mogelijk gevolg van overspel en werd in
de zeventiende eeuw bekeken als een straf van God voor het plegen van hoererij. Zowel in Jan Stront
en in De klucht van Frik in’t veurhuys werd er een duidelijk verband aangegeven tussen het bezoeken
van prostituees en het oplopen van syfilis. De ziekte zorgde voor acute pijn en huidafwijkingen
waardoor diegenen die deze hadden opgelopen dit voor de buitenwereld niet konden verbergen. De
schande, verbonden aan deze ziekte lag zowel in de zichtbaarheid als in de idee dat deze man
mogelijks ook zijn vrouw en anderen zou besmetten.256
In de Klucht van de doortrapte Melis de
metselaer werd ook genderomkering als gevolg van overspel van de echtgenoot aangegeven.
“In altijdt sel icker van heur om an mijn ooren worden e loeyt
K'mocht wel om vry wat wille dat ick dit had gaen schouwe
Want ick mien datwer gien gherustigher huys om selle houwe,
Soo dat ick alme leven sel wesen e schent,
Wat duycker, dat ick hier erghens licht sach ontrent.”257
251
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 85. 252
M.T. Leuker en H. Roodenburg, "Die dan hare wyven laten afweyen: Overspel, eer en schande in de
zeventiende eeuw.” in: HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.), eds. Soete minne en helsche boosheit. Seksuele
voorstellingen in Nederland 1300-1850. Nijmegen, Sun, 1988, p. 72. 253
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 80. 254
S. Coster, Boere-klucht van Teeuwis de boer, en men juffer van Grevelinckhuysen. vs. 130. 255
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 86. 256
Ibidem, vs. 80-81. 257
W.D. Hooft, Door-trapte Meelis de metselaer. vs. 250-254.
Page 80
66
De waarschuwing die in deze klucht vervat ligt zal waarschijnlijk eerder: “Mannen hou jullie vrouwen
onder controle” dan “Mannen pleeg geen overspel” zijn. Ook in De Klucht van de molenaer is er
sprake van een genderomkering waarbij Aeltje als gevolg van het overspel van Slimme Piet in woede
uitbarst.
“Jy eetbreker, gy trouschender, gy eerloosen dief.
Durf gy noch segghen, gy fiel, dat gy mijn hebt lief?
Jy onkuysschen bock, gy seltme gien mier so veur lieghen.
Men sel iou lieren, iou schelm, eerlijcke Vrouwen te bedrieghen.
Nou koom gy wel dickwils, en anders so doedy schaers,
Gien vijf kunsjens in ien hiel volslaghen vierendeel jaers,
Wat mach ick sulcken ritsen hongt toch beminnen?
Loopt an de galgh gy vleys-dief, o my! ick werd' wel uyt mijn sinnen
Gy meynedige gast, gy trouloose bloet, gy geyle droncke fun.”258
Een man kon ook in de gevangenis terechtkomen wanneer hij op overspel werd betrapt door de
autoriteiten of door iemand die klikte bij de overheid. Zoals eerder is vermeld werden mensen die in
aanraking waren gekomen met het gerecht als eerloos beschouwd. Ook Teeuwis was zich hiervan
bewust.
“Van Jan Neef de mos? 'k had niet iens op die sot egist;
As die hoort dat Teeuwis het buyten de pot epist,
Die selt verseecker verklicken, en soot die Baljou hoort,
Soo raeck ick by me soolen wel goet koop op de Poort,
En wort daer vergeeten te water en te broot, dat hy me sou doen bereyen,
En krijgh dan ten lesten noch twie of, twie an, van Delft te Leyen.”259
Wanneer mannen overspel pleegden raakten ze zichzelf, ondanks de geldigheid van de dubbele
standaard, dus in hun eer.
258
G.A Bredero, Klucht van de molenaer. vs. 509-517. 259
S. Coster, Boere-klucht van Teeuwis de boer, en men juffer van Grevelinckhuysen. vs. 825-830. Aantekening:
op de Poort = in de Gevangenpoort in Den Haag.
Page 81
67
2.3 Masturbatie en Sodomie: overspel met zichzelf, jongens, mannen en dieren.
We dienen ons ook af te vragen of het plegen van “overspel met zichzelf” of sodomie een invloed
uitoefende op de mannelijke eer. In 1712 werd voor het eerst echt aandacht geschonken aan het
fenomeen masturbatie door het verschijnen van het anonieme werk Onania. Hierin werd onanie,
masturbatie, afgeschilderd als een verfoeilijke bezigheid die verschillende ziektes zou veroorzaken.
Twee eeuwen lang bleef men hierin geloven. Pas in 1920 werd masturbatie niet meer gezien als een
medisch probleem.260
Voor 1712 was de kennis van masturbatiepraktijken zowel onder theologen,
schrijvers, schilders, dokters en gewone mensen ook al verspreid zoals geïllustreerd kan worden aan
de hand van een afbeelding gemaakt door Bernard Picard aan het einde van de zeventiende of begin
van de achttiende eeuw.261
Fig 27. B. Picard, La Nimphe Badine, s.d.262
Er zijn echter weinig aanwijzingen te vinden die doen vermoeden dat masturbatie werd afgekeurd of
werd beschouwd als onkuis. Dit blijkt ook uit het dagboek van Samuel Pepys die blijkbaar regelmatig
masturbeerde, zowel binnenshuis als in het openbaar. Met masturbatie op zich bleek hij geen
problemen te hebben. Hij voelde enkel wroeging wanneer hij dit deed op openbare plaatsen waar dit
ongepast was.263
Masturbatie werd echter ook niet goedgekeurd omdat dit inging tegen één van de
belangrijkste functies van het huwelijk, namelijk de voortplanting.264
Door Johannes Calvijn werd
260
T. Laqueur, Solitary sex: A cultural history of masturbation. New York, Zone Booksmaking, 2003, pp. 13,17. 261
Ibidem, p. 83. 262
H. Van Der Vegt, ed. De openhartige juffrouw: Erotische verhalen uit de Verlichting. Amsterdam, Athenaeum
- Polack &Van Gennep, 2009, p. 363. 263
T. Laqueur, Solitary sex: A cultural history of masturbation. New York, Zone Booksmaking, 2003, pp. 180-182. 264
Ibidem, p. 169.
Page 82
68
masturbatie ook beschreven als een voorbode van iets erger.265
Onanie zou zo bij mannen geleid
hebben tot wederzijdse masturbatie en dat zou dan de aanzet gevormd hebben tot het plegen van
anale geslachtsgemeenschap 266
Anale geslachtsgemeenschap is slechts één van de handelingen die in de zeventiende eeuw onder
de noemer sodomie viel. Ook bestialiteit behoorde hiertoe. Ter discussie stond of fellatio ook onder
de term sodomie diende te worden geplaatst.267
In de zeventiende eeuw werd sodomie door de
overheid bestempeld als een zedenmisdrijf omdat het afweek van wat men als “normaal” seksueel
gedrag beschouwde.268
Ook de schrijver van de pornografische roman D’Openhertige Juffouw was
geen al te grote voorstander van het gebruik van het ‘achterste gaatje’ zoals te lezen is in het gedicht
dat reeds werd opgenomen in deel II, hoofdstuk 3. In grote delen van het Oosten en Noordoosten
van de Republiek was sodomie dan ook strafbaar.269
Voor 1680 werd het echter louter als bijkomend
delict gezien en werd het vermeld naast misdrijven als machtsmisbruik, verkrachting, geweld.
Sodomie leek voor de overheid dus minder belangrijk dan de andere vergrijpen waaraan mensen zich
schuldig hadden gemaakt. Na 1680 bleek sodomie op zich voldoende te zijn om een proces aan te
spannen.270
Toch werden er zelden bepalingen uitgevaardigd, waarschijnlijk omdat doorheen de hele
17de
eeuw de gereformeerde autoriteiten deze handeling niet als een schending van het huwelijk
zagen terwijl overspel en prostitutie zo wel werden gezien. Dit wil echter niet zeggen dat men dit
misdrijf lichtzinnig behandelde eens het voor de rechter kwam.271
In tegendeel, zij die schuldig
werden bevonden aan sodomie kregen meestal een doodvonnis. Uitzonderlijk werd aan de
beschuldigden een lichtere straf gegeven zoals een geseling, een verbanning of een
gevangenisstraf.272
Uit dit soort straffen blijkt het oneervolle.273
Er werd echter geen verband gelegd
tussen sodomie en verwijfdheid wanneer een man de actieve rol op zich nam en de andere
265
Ibidem, p. 127. 266
D.J. Noordam, Riskante relaties: vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland, 1233-1733. Hilversum, Verloren,
1995, p.134. 267
M. Wiesner, Women and Gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University Press, 2008, p.
70. / D.J. Noordam, Riskante relaties: vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland, 1233-1733. Hilversum,
Verloren, 1995, p.68./ T. Laqueur, Solitary sex: A cultural history of masturbation. New York, Zone
Booksmaking, 2003, p. 265. 268
M. Wiesner, Women and Gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University Press, 2008, p.
71 / D.J. Noordam, Riskante relaties: vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland, 1233-1733. Hilversum,
Verloren, 1995, p.135. 269
D.J. Noordam, Riskante relaties: vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland, 1233-1733. Hilversum, Verloren,
1995, p.55. 270
Ibidem pp. 61, 64, 134. 271
D.J. Noordam, Riskante relaties: vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland, 1233-1733. Hilversum, Verloren,
1995, p.55. 272
Ibidem, pp. 61, 64. 273
Ibidem, p. 67.
Page 83
69
penetreerde.274
Mannen die de passieve rol speelden werden wel onmannelijkheid verweten omdat
zij het toelieten zich door penetratie te laten “vervrouwelijken”.275
Wanneer we deze denklijn volgen
wordt het duidelijk dat het gebruik van een dildo als erger werd beschouwd dan het plaatsvinden van
seksueel contact tussen twee vrouwen. Een vrouw die een dildo gebruikte nam immers de
mannelijke rol op zich. Hierin is opnieuw de angst van mannen voor genderomkering terug te vinden.
In kluchten komen deze niet voor. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat men in kluchten niet
gedetailleerd de seks beschreef wellicht omdat het niet mogelijk was dit op het toneel op te voeren.
Dat dildo’s voorkomen in pornografische romans geeft aan dat het bestaan van zo een instrument
wel gekend was. In Jan Stront bevindt zich zo een scène waarin een dildo wordt gebruikt al lijkt het
een niet al te praktisch instrument te zijn dat, wanneer het door anderen wordt ontdekt, voor
schaamte kan zorgen.276
“Thuis gekomen zijnde, bezag ik dit postuurtje en bevond dat het goed was om mijzelf bij
gebrek aan beter te troetelen. Het was van glas en van buiten met welriekende olie
gesmeerd. Het had de lengte van omtrent acht duimen breed en de dikte van een tamelijk
mans duim. Van binnen was het hol en van achteren met een schroef toegaande, welke
schroef ik niet zo haast had losgedraaid, of daar stortte warm water uit, hetwelk was omdat
het warme puisje voor de kou van het glas niet zou verschrikken. Diezelfde avond goot ik er
nog vers warm water in ende mijzelf te bed gegaan zijnde nog wat goeds met dit postuurtje.
Maar dit verbrodde het hele werk; toen ik er mij wat mee getroeteld had, werd ik zo mal om
het hart , zodat mijn hand zijn functie om er langer mee te drillen niet kon waarnemen toen ik
het meest van node had, zodat deze onvolmaakte niet doende, dan alleen om mijn lusten
gaande te maken en geenszins om dezelve te verzadigen. [ Enige tijd daarna kreeg ik een
vrijer […] hij bezichtigde al mijn goedje dat op tafel lag, en aan mijn juweelkastje trekkende
en bevindende dat het open was lichtte hij er dit instrument zoetjes uit, zonder dat ik dit
koffertje wel gesloten had. Enige tijd daarna ging hij weg. Toen werd ik gewaar dat mijn
koffertje niet gesloten was, en dat er dit gezelschap uit was, hetwelk ik besloot dat er
niemand als deze boef kon uitgelicht hebben. Als hij daarna weer bij mij kwam, was ik zo
beschaamd dat ik hem niet dorst aanzien; voornamelijk als hij met zijn belachelijke praatjes
mij genoeg te kennen gaf, dat hij van mijn verborgen handelingen goede kennis had.”
274
T. Van Der Meer, Sodoms zaad in Nederland. Het ontstaan van de homoseksualiteit in de vroegmoderne tijd.
Nijmegen, Sun, 1995, p. 383. / D.J. Noordam, Riskante relaties: vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland,
1233-1733. Hilversum, Verloren, 1995, p.195. 275
D.J. Noordam, Riskante relaties: vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland, 1233-1733. Hilversum, Verloren,
1995, p.195. / M. Wiesner, Women and Gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University
Press, 2008, p. 72. 276
I. Leemans, ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696). Utrecht,
Uitgeverij Ijzer, 2000, pp. 61-62.
Page 84
70
Behalve deze verwijzing zijn noch in de kluchten, noch in de romans verwijzingen naar masturbatie of
sodomie te vinden. Dit onderbouwt de idee dat de samenleving zich over deze verschijnselen
nauwelijks druk maakte. De reden hiervoor was waarschijnlijk dat sodomie niet werd gezien als een
handeling die het huwelijk kon schenden. Kortom, sodomie in de Republiek was iets dat vele
zeventiende-eeuwse mensen kenden maar waaraan ze zelden speciale aandacht gaven. Zoals reeds
is aangegeven waren het niet alleen mannen die door hun seksuele handelingen hun eigen eer
konden schaden. Ook echtgenotes konden door overspel de mannelijke eer schade berokkenen.
3. De overspelige echtgenote en de gevolgen voor de mannelijke eer
3.1 Wanneer een vrouw haar man kroont met hoornen: de hoorndrager in de populaire cultuur
De figuur van de hoorndrager visualiseert de mannelijke angst voor de overspelige echtgenote.277
De eer van een man berustte niet alleen op zijn eigen handelingen maar ook op de kuisheid van zijn
vrouw. Om deze reden schaadde vrouwelijk overspel niet enkel de vrouwelijke maar ook de
mannelijke eer.278
De prominente aanwezigheid van de bedrogen echtgenoot in de zeventiende-
eeuwse populaire cultuur, zoals in kluchten en romans, toont aan dat deze idee sterk onder de
burgerij leefde.
Als spotnaam werd het woord hoorndrager gebruikt om de bedrogen echtgenoot aan te
duiden.279
Het was een krachtige scheldnaam omdat het aangaf dat iemand faalde in het man zijn.280
In de kluchten en romans zijn verschillende variaties op dit scheldwoord te vinden zoals “iemand
kroonen mit hoorne”, “iemand hoorns zetten”, “laat hem hoorens dragen”, “gilde-broer van hoorn-
rijck” en “hooren-beest”. In de romans drukt men de overspelige echtgenoot ook uit als “lid van
Akteon’s gild”.
Het gebruik van het woord hoorndrager berust niet louter op conventies. Volgens een
antropologische studie van Anton Blok wordt deze spotnaam in een aantal mediterrane
herdersgemeenschappen nog regelmatig gehanteerd. Daar slaan de hoorns echter enkel op die van
de bok omdat deze, zoals de bedrogen echtgenoot, andere mannen bij de geiten toelaat.281
Een
vrouwelijk equivalent voor dit scheldwoord bestaat er niet aangezien de man controle moet
277
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 19. 278
Ibidem, p. 55. 279
M.T. Leuker, “Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen.” in: KEUNEN (A.). ROODENBURG (H.), eds.
Schimpen en schelden: eer en belediging in Nederland ca. 1600-ca. 1800. Amsterdam, Meertensinstituut, 1992,
p. 319. 280
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 157. 281
A. Blok, “Eer en de fysieke persoon.” in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 18 (1980) p. 220.
Page 85
71
uitoefenen over zijn vrouw en niet andersom.282
Het scheldwoord hoorndrager of een variant hiervan
zou volgens Lotte Van de Pol in het zeventiende-eeuwse Amsterdam onder het gewone volk zelden
zijn voorgekomen. Maria-Theresia Leuker nuanceert dit door te stellen dat het niet voorkwam in
burengeruchten maar analoog met de kluchten bijna uitsluitend door de echtgenote binnenskamers
werd gebruikt.283
Bij het scheldwoord hoorndrager hoorde een corresponderend gebaar namelijk twee gespreide
vingers boven het hoofd van de bedrogen echtgenoot. Deze symboliseerden de hoorns van de
hoorndrager. Dit gebruik is te zien op De geboorte van Jan Steen waar, wanneer iedereen aan het
lachen en drinken is, de vader in het midden een onbeholpen positie inneemt. Terwijl hij het kind
vasthoudt, tast hij in zijn beurs om te betalen voor de baby die naar alle waarschijnlijkheid niet van
hem is. Naast het spreiden van twee vingers konden ook echte hoorns op een deur van het huis van
een slachtoffer worden geplaatst. 284
Fig. 28. J. Steen, De geboorte, 1664.
282
Ibidem, p.68. 283
L.C. Van de Pol, “Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke
samenleving.” in: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en maatschappij in Nederland
1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom, 1992, p. 190. / 283
M.T. Leuker,
“Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen.” in: KEUNEN (A.) en ROODENBURG (H.), eds. Schimpen en
schelden: eer en belediging in Nederland ca. 1600-ca. 1800. Amsterdam, Meertensinstituut, 1992, p. 319. 284
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 107.
Page 86
72
Ook “koekoek” werd als scheldwoord gebruikt en verwijst naar de vogel die zijn eieren in het nest
van andere vogels legt.285
In De klucht van de molenaer wordt hier door Aeltje naar verwezen
wanneer ze met Trijn praat over Slimme Piet zijn avontuurtjes: “Neen moer hy slacht de Koeckoeck,
hy leyt zijn eyeren al uyt.”286
Toch wordt dit scheldwoord meestal niet gebruikt om de minnaar maar
de bedrogen echtgenoot aan te duiden zodat het als synoniem voor hoorndrager kan dienen.287
In
mijn bronnen kwam de spotnaam “koekoek” echter zelden voor. In Engeland daarentegen werd
voornamelijk “cuckold” gebruikt als term om de bedrogen echtgenoot te bespotten.288
Volgens Elizabeth Foyster waren er in Engeland ook nog andere gebruiken om een bedrogen man
te ridiculiseren. Zo werden er spotverzen gemaakt die of mondeling werden verspreid of aan de
kerkdeuren werden gehangen.289
Rond hoorndragers werden ook charivari’s ingesteld zowel in
Engeland als in de Nederlanden.290
Het charivari was een evenement waarin mensen “op een min of
meer ludieke manier en met veel ketelmuziek bepaalde misstanden aanklaagden en zich als
handhavers van de openbare orde wisten te manifesteren.”291
Het diende als ultieme publieke
vernedering waarbij de aangeklaagden al dan niet gezeten op een ezel of een os het dorp werden
rondgereden.292
In Engeland was er ook sprake van het bestaan van een “horn fair”. In zeventiende-
eeuwse liedjes zou dit een soort markt geweest zijn waarop ontrouwe echtgenotes samenkwamen
met hun minnaars. Het pad dat hen naar de “horn fair” zou leiden zou door hun bedrogen
echtgenoten zijn aangelegd. Realistischer is dat, zoals Elizabeth Foyster stelt de “horn fair” een
moment was waarop mannen, gehuwd met een mooie vrouw, er werden aan herinnerd dat het hun
lot was een hoorndrager te worden.293
Ook op pamfletten kwam de “horn fair” voor.
285
M.T. Leuker en H. Roodenburg, "Die dan hare wyven laten afweyen: Overspel, eer en schande in de
zeventiende eeuw” in: HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.), eds. Soete minne en helsche boosheit. Seksuele
voorstellingen in Nederland 1300-1850. Nijmegen, Sun, 1988, p. 73. 286
G.A Bredero, Klucht van de molenaer. vs 80. Aantekening: slacht = lijkt op. 287
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 67. 288
Ibidem, p. 7. 289
Ibidem, p. 108. 290
Ibidem, p. 109. 291
C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in historisch
perspektief. Brussel, Elsevier, 1986, p. 197. 292
Ibidem, p. 197. / E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow,
Longman, 1999, p. 109. 293
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 111.
Page 87
73
Fig. 29. Anoniem, Hey for Horn Fair, the general market of England, or, Room for cuckolds, 1674.
Wat deze fair concreet inhield is moeilijk te zeggen. Wel is duidelijk dat de figuur van de hoorndrager
die de angst voor de gevolgen van vrouwelijk overspel op de mannelijke eer vertolkt hierin evenzeer
als in kluchten, romans, spotverzen, charivari en schilderijen aanwezig is.
3.2 De oorzaken van het overspel
Het vreemdgaan van de echtgenote werd door de maatschappij beschouwd als een teken van het
falen van de echtgenoot in het onder controle houden van zijn vrouw en huishouden. Hij liet zijn
vrouw immers toe zich ongehoorzaam te gedragen en dit bracht schande met zich mee, volgens
Elizabeth Foyster zelfs zoveel schande dat “there could be no more powerful a way to wreck male
honour.”294
Daarnaast verweet men de hoorndrager ook dat hij er niet in slaagde zijn vrouw in de
gaten te houden en haar te beschermen tegen de avances van andere mannen.295
Moralisten
waarschuwden wel voor al te strenge bewaking. Wanneer een vrouw te sterk zou worden bewaakt
294
Ibidem, pp. 156-157. 295
A. Blok, “Eer en de fysieke persoon.” in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 18 (1980) p. 216.
Page 88
74
kon men immers het omgekeerde effect bereiken en haar tot overspel drijven.296
Daarom adviseerde
Jacob Cats:
“Denkt vry dat mennig wyf is uit den band gesprongen,
Omdat se veel te zeer was in den band gedwongen.
Van hier dan alle dwang: ons Neerland is te vry:
Geen deugd en werd geleert door harde slaverny.”297
Het geloof vrouwen te moeten bewaken om overspel te voorkomen kwam ook in de kluchten voor.
Deed men dit niet dan zou een ander met plezier tijdelijk de plaats van de echtgenoot innemen, zoals
blijkt uit de beginregels van De klucht van de doortrapte Melis de metselaer: “Als de man in zee, is
varen, / komt de buerman ’t wijf bewaren.298
In De klucht van Trijntje Cornelis was Trijntjes man zich
hiervan bewust. Daarom koos hij er voor Trijntje tijdens zijn tochten mee te nemen. Zo kon hij
vermijden dat bij zijn terugkomst “Moers Buijck draghen moght dat Vaers Hoofd kroonen souw.”299
Het was dus beter te voorkomen dan te genezen.
Men was er daarnaast ook van overtuigd dat er een verband was tussen het seksuele kunnen van
een man en het gedrag van zijn vrouw. In de zeventiende eeuw geloofde men in de
onverzadigbaarheid van het vrouwelijke geslacht zoals door onderstaand gedicht kan worden
geïllustreerd.300
“Gelijk een kind tracht naar de borst,
Wanneer zijn teder hartje dorst,
En als het door dit zoet verlangen
De borst mag in zijn mond ontvangen,
Van vreugde, en vernoegen steent,
En dartel leit en spartelbeent;
Zo kan ons puisje ook niet rusten,301
296
M.T. Leuker en H. Roodenburg, "Die dan hare wyven laten afweyen: Overspel, eer en schande in de
zeventiende eeuw” In: HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.), eds. Soete minne en helsche boosheit. Seksuele
voorstellingen in Nederland 1300-1850. Nijmegen, Sun, 1988, pp. 68-70. 297
Citaat Cats uit: M.T. Leuker en H. Roodenburg,"Die dan hare wyven laten afweyen: Overspel, eer en schande
in de zeventiende eeuw” in: HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.), eds. Soete minne en helsche boosheit. Seksuele
voorstellingen in Nederland 1300-1850. Nijmegen, Sun, 1988, p. 70. 298
W.D. Hooft, Door-trapte Meelis de metselaer. beginregels. 299
C. Huygens, Trijntje Cornelis. vs.28. 300
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 67. 301
Aantekening: puisje = vrouwelijk geslachtsorgaan.
Page 89
75
Voordat zijn minnelijke lusten,
Door zoete nectar wordt gevoed,
Die uit de bron des levens vloedt.
De capriolen die wij maken,
Wanneer de stootjes ons recht raken,
Verklaren beter als de mond,
Wat vreugde dat er ’t hart in vond.”302
Wanneer een man zijn onverzadigbare vrouw niet bevredigde bijvoorbeeld omdat hij impotent was,
was het niet abnormaal dat een vrouw haar genot ergens anders ging zoeken. Dit bracht zowel de
mannelijke als vrouwelijke eer schade toe. De vrouwelijke eer ging verloren omdat een vrouw niet
langer als kuis werd beschouwd en de mannelijke eer werd gekrenkt omdat een impotente man geen
kinderen kon verwekken en dus niet kon voldoen aan zijn huwelijksplichten.303
Impotentie werd vaak
ook in verband gebracht met ouderdom. Oudere mannen die geen hoorns wilden dragen werd het
afgeraden met jonge vrouwen te trouwen.
Het literaire thema van de wellustige jeugdige vrouw die haar oude impotente echtgenoot
hoorns opzet kwam in de zeventiende-eeuwse kluchten vaak aan bod. Dit motief zou reeds populair
geweest zijn vanaf de veertiende eeuw en bleek dit in de zeventiende eeuw dus nog te zijn.304
Dit
wijst erop dat de angst voor de invloed uitgaande van het overspel door de echtgenote op
mannelijke eer nog prominent aanwezig was. In vijf van de tien door mij behandelde kluchten kwam
dit motief naar voor meer bepaald in De klucht van Claas kloet, De klucht van d’een ende d’ander
twee soldaten, De klucht van Teewis de boer, De klucht van Oene en De klucht Lichte Klaartje. In De
klucht van Claas Kloet klaagt Mary over haar ‘knoeyer’ van een echtgenoot : “Is hy ien vrouwen man?
ba tjan 'tis ien droghen geck, / Die recht op zijn tijdt is om te capoenen. / Weet hy van troetelen? weet
hy van soenen?”305
Mary geeft hierin aan dat haar oude man Claas haar niet kan bevredigen. In de
klucht wordt duidelijk dat ze dit mist want voor haar huwelijk was ze een hoer en zelf vindt ze dat ze
toen beter af was. Om opnieuw meer van deze aspecten van het leven te kunnen genieten start ze
met het ronselen van klanten.
302
I. Leemans, ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696). Utrecht,
Uitgeverij Ijzer, 2000, p. 51. 303
Ibidem, p. 68. 304
S. Van Bouchaute. “Set an u mont, drinct totten gront”: de representatie van het drinken en de
dronkenschap tijdens de lange 16de
eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2007,
p. 170. (promotor: A-L. Van Bruaene). 305
N. Biestkens, Claas Kloet. vs. 926-928. Aantekening: droog = impotent
Page 90
76
Ook in De klucht van d’een en d’ander twee soldaten komt dit motief aan bod al is er hier geen
sprake van overspel. Wanneer de oude boer Kees zijn jonge vrouw Griet vergezeld van twee soldaten
in de herberg aantreft is hij aangedaan. In de ruzie die daarop volgt vraag hij Griet of ze misschien
thuis te kort komt waarop Griet verwijtend antwoordt: “In dorp noch stadt wort dit van vrouwen
geleden.”306
“Soudy u vrouwe helpen, en doen na behoor, / Soo soude ick, drasbroeck, gheen ander
soecken”.307
De boer, die hierdoor boos en beschaamd is geeft Griet een mep. Dit bleek echter niet zo
een goed idee te zijn want Griet slaat hem tweemaal zo hard terug waardoor hij haar smeekt op te
houden. Dit draagt enkel nog bij aan het vergroten van de door hem opgelopen schande. In De klucht
van Teeuwis de boer is het juffrouw van Grevelinckhuysen die haar echtgenoot hoorns opzet. Zij was
met hem getrouwd om twee redenen. Allereerst was ze met hem gehuwd voor zijn geld maar al snel
stelde ze vast: “hy is opt thiende deel na soo Rijck niet als ick miende / Soo dat ick heel bedroghen
ben.”308
Daarnaast had ze hem uitgekozen om haar geilheid te stillen maar ook op dit vlak viel hij
volgens haar tegen.
“En dat toch 'tmeeste is, nimmermeer comty eens lachende te bed,
Ja tis hem nau te pyne waert, dat hy me iens over zy sou toeloncken,
Maer hy keert me sijn aers toe, en gaet ligghen roncken.
't Moeyt me altemet wel, dat ic dus me jonge leven moet verslyten.”309
Wanneer Teeuwis hout komt leveren en de juffrouw ziet, verkondigt hij: “Mocht icker een korte wijl
by haer zijn, 'kverteerde mijn Ros en wagen.”310
Nadat ze dit had gehoord, greep ze haar kans want
door een avontuurtje met Teeuwis zou ze worden bevredigd en kon ze zich verrijken. Ook in de
klucht van Oene en in De klucht van Lichte Klaartje worden een bedrogen man en een overspelige
echtgenote opgevoerd. Omdat zowel Oene als Goose volgens hun vrouwen sukkels zijn en op
seksueel vlak niet al te best presteren zoeken ze een minnaar om dit gebrek van hun man te
compenseren. Door de sluwheid van de echtgenotes en de minnaars slagen zij er echter in hun
mannen ervan te overtuigen dat ze trouw zijn. De klucht van Oene begint met een scène waarin Geile
Fijtje, de naam spreekt voor zich, ’s nachts voor het huis heeft afgesproken met haar minnaar
Ritsaart. Wanneer haar man wakker wordt, waarschuwt Looze Trijn, de meid, Fijtje zodat ze Ritsaart
nog kan verstoppen voor Oene bij haar komt. Oene, wiens argwaan is gewekt, vermoedt echter dat
er wat gaande is tussen zijn vrouw en Ritsaart. Wanneer hij mompelt dat hij toch graag te weten zou
306
G.H. Van Breughel, Een cluchte van d’ een ende d’ander twee soldaten. vs.420. 307
Ibidem, vs. 423-424. 308
S. Coster, Boere-klucht van Teeuwis de boer, en men juffer van Grevelinckhuysen. vs. 183-184. 309
Ibidem, vs. 195-198. 310
Ibidem, vs. 529.
Page 91
77
komen of zijn vermoeden klopt, zet Ritsaart een list op de been om hem ervan te overtuigen dat
Fijtje zeer trouw en kuis is. Ritsaart, vermomd als duivelskunstenaar, bezorgt Oene zo een steen die
hem zou veranderen in de persoon waarmee zijn vrouw hem zou bedriegen. Oene, overtuigd dat hij
Ritsaarts gedaante heeft aangenomen, gaat naar zijn vrouw om de proef op de som te nemen. Nadat
Fijtje duidelijk heeft gemaakt aan de vermomde Oene enkel haar man graag te zien is Oene
gerustgesteld. Fijtje en Ritsaert tevreden over het slagen van hun list, kunnen nu ongestoord hun
romance verder zetten.
In De klucht van Lichte Klaartje is een soortgelijk scenario te vinden. Wanneer haar man Goose
voor zaken op reis vertrekt, spreekt Klaartje af met haar minnaar Kaerel. Jeuriaan, de knecht van
Goose overtuigt hem echter niet op reis te vertrekken maar na te gaan wat Klaartje in zijn
afwezigheid doet. Na een tijdje zoeken ontdekken ze Klaartje en haar minnaar in een herberg.
Verkleed als muzikanten slagen Goose en Jeuriaan erin ongezien de herberg binnen te dringen om dit
paar te kunnen bespioneren. Zo krijgen ze van Klaartje onder andere te horen:
“Ey louter, als ick dus mijn gelt met vreught verteer,
Wat klagen heb ick dan, mijn Man die wint wel weer,
'k Krijgh wel van hem de beurs, maer van u and're lusjes,
Daer goet is, daer is last, maer vroolijckheydt by kusjes.”311
Goose die dit bedrog niet langer kan aanzien of aanhoren beslist om samen met Jeuriaan de schout
erbij te halen zodat die het overspel kan vaststellen. Wanneer de waardin echter een opmerking
maakt over de verdwenen muzikanten beseft Klaartje wat er gaande is. Samen met Kaerel bedenkt
ook zij een list om Goose te doen geloven dat hij wat hij met zijn eigen ogen heeft gezien niet kan
vertrouwen. De klucht eindigt met Goose die Klaartje zijn verontschuldigingen aanbiedt en haar
smeekt hem nog steeds als haar man te zien.
In De klucht van Lichte Klaartje, De klucht van Oene en De klucht van d’een ende d’ander twee
soldaten heeft de vrouw in de situatie de overhand en is het de man die bedrogen uitkomt. In De
klucht van Teeuwis de boer wordt aangegeven dat Barent wel achter het overspel van zijn vrouw zal
komen en het zowel zijn als haar eer niet ten goede zal komen. Mary in de klucht van Claas Kloet
wordt voor haar overspel wel overduidelijk gestraft. Het ontbreken van een duidelijke afwijzing van
het vrouwelijke gedrag in de eerst vermelde kluchten betekent niet dat vrouwelijk overspel werd
goedgekeurd. Integendeel, vrouwen wisten maar al te goed dat een misstap het einde van hun
eervol leven betekende. De reden dat men in de kluchten deze vrouwen als “winnaars” opvoerde
311
J. Noozeman, Lichte Klaartje. vs. 292-295.
Page 92
78
was omdat de opvoering van de omgekeerde standaard, waarbij de vrouw en niet de man controle
had over de situatie, werkte op de lachspieren. In de realiteit wisten vrouwen maar al te goed dat ze
door overspel hun eer konden verliezen. De moraal die in deze kluchten vervat zit is steeds dezelfde:
mannen laat jullie geen rad voor de ogen draaien en hou jullie vrouwen in de hand als jullie geen
hoorns willen dragen. De oorzaak van het overspel in deze kluchten was dus het seksuele
onvermogen van de (oudere) mannen. Dat dit onvermogen geridiculiseerd werd, bewijst dat het niet
meer seksueel kunnen presteren schande met zich meebracht.
Niet alleen impotentie en het niet onder controle of in de gaten houden van de echtgenote waren
mogelijke oorzaken van overspel. In kluchten werd ook het onheus behandelen van de echtgenote
als oorzaak van het vreemdgaan aangehaald, zoals in De klucht van Bedrooge dronkkaart. In deze
klucht zet Kniertje haar man Flooris hoorns op uit wraak omdat hij het huishoudgeld verpatste aan
herbergbezoeken en hij haar in dronken toestand meermaals had geslagen. Ook in ‘D Openhertige
juffrouw wordt dit als oorzaak voor overspel aangehaald. Zo vertelt de juffrouw dat wanneer ze
volgens haar man te veel had gespendeerd hij “de handen geslooten [hield], en gaf me niet meer , als
ik noodzakelijk tot een burgerlyke huishouding van noden had”.312
Zij was het hier echter niet mee
eens en griste daarom af en toe iets uit de kassa van haar mans winkel. Wanneer hij hier achter
kwam “onderwees[hij] me daar myn pligt met sulke treffelijke redenen, dat ik’er noch wel acht dagen
daar na ’t gevoel van had.”313
Uit boosheid besloot de juffrouw dan maar het volgende: “Ik nam zelfs
een onverzettelijk voornemen van hem twee hoorens te planten.”314
Het grootste verschil tussen deze
twee verhalen is dat Klaartje echt onheus werd behandeld en de juffrouw vond dat ze onterecht
werd behandeld.
In de romans werd ook gewaarschuwd voor het in huis ontvangen van mannelijke vrienden. Na
het huwelijk was het de taak van een man zijn seksuele bekwaamheid en de controle over zijn vrouw
ten toon te spreiden. Vrienden werden vanaf dat moment gezien als rivalen omdat zij diegene waren
die de echtgenoot hoorns kon opzetten.315
Dat men geloofde dat dit kon gebeuren is te zien in een
fragment uit D’ Openhertige juffrouw.
“Zelfs nam deeze vriendschap soo geweldig toe, dat hy sijn Vrou verscheydene maalen met
sig bragt, om myn jalourschen Man des te eer te doen gelooven, dat hy ’t op mij niet gemunt
hat. Omtrent vier maanden had dese kennis geduurd, binnen welke tijd hy naauwelijks
gelegentheid gehad had om my so menigmaal een vrintschap te beweysen, als’er maanden
312
J. Kloek, I. Leemans en W. Mijnhardt, eds. D’Openhertige Juffrouw of D’Ontdekte geveinsdheid (1680).
Leiden, Uitgeverij Astraea, 1998, p. 128. 313
Ibidem, p. 129. 314
Ibidem, p. 129. 315
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex an marriage. Harlow, Longman, 1999, pp. 126-
127.
Page 93
79
verloopen waren, wanneer onsen handel uitbrak, ’t geen aldus voorviel. Zekere middag, dat
wy na de maaltyd in de keuke saten te praten, wiert yn Patroon voor geroepen, vermits’er
enige kooplieden waren die eenige rollen Tabalk wilden besigtigen. Toen wy nu alleen waren,
wou myn Minnaar een so gunstige gelegentheid niet verwaarlosen. Hy sloeg sijn armen om
mijn hals, en kuste me met sul en vyerigheid, dat sijn gansch liccham begon te beeven; en
denkende dat den Baas so haast niet weder soude komen, begonden wy een spulletje, dat ons
by na het leven gekost soude hebben; want naauwelijks waren wij ten halven gekomen, of
myn Man die sijn jalouzy soo niet ’t eenemaal aflegen koude, kwam stilletjes na achteren toe,
en vond ons in dit postuur op malanders schoot sitten.”316
Mannen werden dus tot voorzichtigheid aangespoord wanneer ze een andere man in hun huis
toelieten.317
3.3 De maatschappelijke gevolgen van vrouwelijk overspel
Overspel gepleegd door de echtgenote oefende niet alleen een invloed uit op de vrouwelijke en
mannelijke eer maar kon ook materiële gevolgen hebben die de man nog meer benadeelden. 318
Een
man die op seksueel vlak in diskrediet was gebracht kon zijn publieke functies kwijt raken. Wie zijn
huishouden niet onder controle had kon immers niet in staat zijn goed te functioneren in de publieke
ruimte.319
Mannen klaagden ook dat hun financiën werden aangetast door het overspel van hun
echtgenote bijvoorbeeld omdat de echtgenote samen met haar minnaar het geld verpatste in de
herberg zoals wordt opgevoerd in De klucht van Lichte Klaartje. Klaartje hiermee confronteren bleek
echter geen goed idee te zijn.
“'k Misten nu lest acht hondert gulden uyt de kas,
En 'k vraeghde mijn juweel waer 't gelt gebleven was;
Sy wist het niet, ick wou (met reen) wat woorden maecken320
,
Ja maet, sy beuckten mijn met hulp als een scharlaecken,
't Bloet liepme van de kop, en 'k moest stil swijgen toe.”321
316
J. Kloek, I. Leemans en W. Mijnhardt, D’Openhertige Juffrouw of D’Ontdekte geveinsdheid (1680). Leiden,
Uitgeverij Astraea, 1998, p. 147. 317
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 128. 318
Ibidem, p. 106. 319
Ibidem, p. 115-116. 320
J. Noozeman, Lichte Klaartje. Aantekening: ick...maecken= ik wou (met reden) wat ruzie maken. 321
Ibidem, vs. 432-436.
Page 94
80
In deze klucht had Klaartje er blijkbaar geen probleem mee haar man hardhandig aan te pakken. In
realiteit zou het anders geweest zijn. Vooral vrouwen zouden voor geweld van mannen moeten
vrezen. Wanneer het in huwelijkstwisten leidde tot moord was het meestal de man die deze had
gepleegd. Verhalen van gewelddadige vrouwen werden waarschijnlijk eerder verteld of opgevoerd
om de idee te onderbouwen dat mannen hun vrouwen onder controle dienden te houden als ze
bloederige gevolgen wilden vermijden.322
Wanneer een vrouw overspel pleegde, geloofde men dat
het geweld niet alleen afkomstig kon zijn van de vrouw in kwestie maar ook van haar minnaar. Om
deze reden konden mannen geloven dat hun leven, door het hebben van een overspelige echtgenote
in gevaar werd gebracht.323
Een overspelige echtgenote kon ook een kind baren dat niet door haar echtgenoot was verwekt
maar waarvoor haar man diende op te draaien, want een kind geboren binnen een huwelijk werd
gezien als legitiem. In de zeventiende eeuw werd overspel en het baren van bastaarden ook
bestempeld als diefstal omdat het onwettige kind de legitieme kinderen geld en eigendom, die hen
toekwamen, afnam. Daarnaast zorgde het onwettige kind bij de niet-biologische vader ook voor
levenslange schande omdat hij dagelijks moest zorgen voor een kind dat niet het zijne was.324
In de
kluchten of romans zijn hier geen voorbeelden van te vinden. Wel wordt er ingegaan op kinderen
verwekt voor het huwelijk zoals werd aangehaald in deel I, hoofdstuk 2.3.
4. Conclusie: De door overspel geschade mannelijke eer
Duidelijk is dat zowel overspel gepleegd door mannen als door vrouwen een invloed kon
uitoefenen op de mannelijke eer. Mannen konden hun eigen eer dus zelf schaden omdat ze zich
tijdens het vreemdgaan lieten leiden door hun lust. Hierdoor verloren ze tijdelijk alle rede wat hun
mannelijkheid en eer aantastte. De partnerkeuze bepaalde hoe de mannelijke eer door mannelijk
overspel werd geschaad. Zo berokkende een avontuurtje met een gehuwde vrouw de mannelijke eer
meer schade dan overspel met een ongehuwde vrouw en overspel met een ongehuwde vrouw
schaadde een mans eer meer dan een bezoekje aan een prostituee. Ook al besmeurde de man zijn
eigen eer door zich te laten leiden door lust, de gevolgen van overspel zoals financiële problemen,
geslachtsziekten en gevangenisstraffen die hieruit voortvloeiden brachten deze eer meer schade toe.
Zij raakten aan de orde en de economie van het huishouden of werden op zich reeds als schandelijk
ervaren. Masturbatie en sodomie daarentegen bleken weinig invloed te hebben gehad op de
mannelijke eer. Ook al werd sodomie beschouwd als een zware misdaad en waren de straffen die de
322
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, pp. 105-
106. 323
Ibidem, p. 106. 324
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, pp. 121-
122.
Page 95
81
veroordeelden moesten ondergaan oneervol, aan deze seksuele handeling werd weinig aandacht
besteed. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat deze handelingen als ongevaarlijk voor het huwelijk
werden gezien. Overspelige vrouwen schaadden de mannelijke eer meer dan de overspelige mannen
zelf. Dit is op te maken uit de prominente aanwezigheid van de figuur van de hoorndrager in de
zeventiende-eeuwse cultuur. De hoorndrager stond symbool voor de bedrogen sukkel die er niet in
geslaagd was zijn vrouw seksueel te bevredigen, haar onder controle te houden en andere mannen
op afstand te houden. De gevolgen van dit overspel: ontzet worden uit het publieke ambt of de
geboorte van onwettige kinderen beschadigden de mannelijke eer nog meer. Niet alleen de
mannelijke eer werd door dit gedrag aangetast, ook de vrouwelijke eer kreeg een serieuze deuk en
zelfs één die niet meer te herstellen was.
5. Het herstellen van de mannelijke eer.
De mannelijke eer was door overspel, in tegenstelling tot die van een vrouw, niet onherroepelijk
verloren. Een vrouw die de blaam op haar eer aanvocht, trachtte haar eer te verdedigen door te
argumenteren dat ze die nooit was verloren. Een man daarentegen probeerde wel zijn eer te
herstellen. Dit kon hij op verschillende manieren doen, zowel officieel als semiofficieel. Een factor die
beide manieren gemeen hadden was het publieke karakter. Wanneer een man zijn eer was verloren
en dit door de gemeenschap werd ontdekt, diende hij die ook in het openbaar te herstellen. Zijn eer
was immers afhankelijk van de perceptie van anderen. 325
Als de maatschappij niet op de hoogte was
van iemands misstap was het verstandig dit ook zo te houden om de eer niet onnodig schade te
berokkenen. Wie dit niet deed werd door de maatschappij als een nog grotere sukkel beschouwd
zoals het geval was in De klucht van Lichte Klaartje.
“Maeyken de waardin over Goose
Ghy zijt vergult rabaut, ge hebbet wel gemaeckt,
O Hooren-beest, dat ghy in 't openbaer geraeckt,
Wat kout ick sathoot, ba, hy is niet te beklagen,
Want hy doet toch sijn best om hoorenen te dragen.”326
De eer van een man, die door bepaalde seksuele handelingen of seksueel getinte scheldwoorden
was geschaad, kon dus worden hersteld. De semiofficiële manier was kosteloos en werd door velen
verkozen.327
Om de mannelijke eer op deze manier te herstellen diende men zich tot de
325
Ibidem, p. 147. 326
J. Noozeman, Lichte Klaartje. vs. 460-463. 327
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 198.
Page 96
82
buurtvereniging te wenden of het heft zelf in handen te nemen. In de meeste Nederlandse steden
was zo een buurtvereniging, waarin de bewoners van een aantal straten georganiseerd waren,
aanwezig. Deze vereniging trachtte binnen de gemeenschap de vrede te bewaren of te herstellen en
greep in wanneer een persoon inging tegen de heersende normen en waarden. Buurbewoners
wendden deze vereniging ook aan om hun eer, wanneer deze was geschaad te herstellen.328
Het is waarschijnlijk dat buren op zich ook als bemiddelaar optraden, al was het eerder om
partijen te verzoenen, zoals ook aan bod kwam in De klucht van de doortrapte Melis de metselaer. In
deze klucht neemt buurvrouw Styntie succesvol een bemiddelende rol op zich nadat ze van Melis
verneemt dat hij door zijn vrouw Griet aan de deur is gezet omdat hij overspel pleegde met Sytie.
Hierop gaat ze met Griet, de vrouw van Melis, praten. Ze kalmeert haar en brengt haar af van het
plan de schout van dit overspel op de hoogte te brengen door Griet te beloven dat zij Sytie zal
berispen en de partijen met elkaar zal verzoenen. Nadelig aan deze soort verzoeningspoging is dat de
man de touwtjes voor het herstel van zijn huiselijke orde in handen geeft van iemand anders
waardoor hij laat blijken dat hij de controle helemaal kwijt is. Dit getuigt niet echt van al te
overtuigend mannelijk handelen.
Een man kon zijn eer ook trachten te herstellen door op de vuist te gaan met de man die zijn
vrouw van hem had vervreemd. Mannelijkheid werd immers geassocieerd met fysieke kracht. In
staat zijn de eigen eer te verdedigen door met iemand op de vuist te gaan, was belangrijk.329
Op deze
manier toonde een man meteen te kunnen reageren op een aanval van zijn eer en maakte hij
duidelijk de situatie nog steeds de baas te kunnen.330
Wanneer een man zich op een gewelddadige
manier tegen zijn overspelige vrouw keerde diende hij echter meer voorzichtigheid aan de dag te
leggen. Als hij er uit woede op los begon te slaan en zijn beheersing verloor zou dit het herstel van
zijn eer niet helpen. Integendeel, het zou zijn eer nog meer schade toebrengen. Wie zijn beheersing
verloor, was immers niet langer in het bezit van een rede.331
In De klucht van Frik in’t Veurhuys haalt men nog een andere manier voor het herstellen van de
eigen eer aan, namelijk het aanvallen van de eer van de uitdager.332
Zo trekken Griet en Saartje,
beide in het bezit van een trouwbelofte naar het huis van Frik om hem daar te confronteren met het
feit dat hij nu hij een andere huwt zijn eerdere trouwbeloftes verbreekt, twee kinderen vaderloos
328
H. Roodenburg. “Eer en oneer ten tijde van de Republiek: Een tussenbalans.” in: Volkskundig bulletin, 22
(1996), p.134./ M.T. Leuker, “Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen.” In: KEUNEN (A.) en ROODENBURG
(H.), eds. Schimpen en schelden: eer en belediging in Nederland ca. 1600-ca. 1800. Amsterdam,
Meertensinstituut, 1992, p. 325. 329
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 177. 330
Ibidem, p. 198. 331
Ibidem, p. 181. 332
M.T. Leuker, “Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen.” In: KEUNEN (A.) en ROODENBURG (H.), eds.
Schimpen en schelden: eer en belediging in Nederland ca. 1600-ca. 1800. Amsterdam, Meertensinstituut, 1992,
p. 139.
Page 97
83
laat en twee vrouwen onteerd. Om toch hun eer nog te redden trachten ze voor het huis van Frik de
omstanders duidelijk te maken dat Frik de eerloze is omdat hij zijn beloftes verbreekt en niet zij, die
enkel hebben gehandeld zoals alle anderen zouden doen na het ontvangen van een trouwbelofte.
Volgens Maria-Theresia Leuker is het typerend voor kluchten dat het verloop van deze confrontaties
start met een mannelijke aanval op de eer van een vrouw waardoor een vrouw in een defensieve
positie wordt gedwongen, zoals duidelijk het geval is in de klucht van Frik. Zij reageert door anderen
duidelijk te maken dat de aanvaller in de eerste plaats niet haar maar zichzelf onteerde.333
Het is
logisch dat een vrouw deze aanpak hanteert want eens is bewezen dat zij haar eer is verloren kan zij
die niet langer terugwinnen.
Men kon er ook voor kiezen op een officiële manier te reageren op aanvallen van de mannelijke
eer. Binnen het officiële kader kon men er voor kiezen naar de wereldlijke of kerkelijke rechtbank te
stappen. Wanneer een man materiële schade door het overspel had ondervonden diende hij zich in
theorie tot de wereldrijke rechtbank te wenden eerder dan tot de kerkelijke. Mensen uit de burgerij
zouden zich hoe dan ook liever tot de seculiere rechtbank hebben gericht omdat die goedkoper
was.334
Mensen zouden zich echter pas tot deze rechtbanken mogen wenden wanneer de
buurtmeester of buren er niet in geslaagd waren de vrede tussen de partijen te herstellen.335
Deze
volgorde werd, afgaande op wat er in de kluchten werd verteld, blijkbaar niet steeds gehanteerd
onder andere omdat de semiofficiële manier niet altijd even effectief was in het herstellen van
iemands eer.336
Zo wil Griet in De klucht van Melis de Metselaer haar man en Sytie meteen voor de
rechtbank slepen.
Voor mannen was er een nadeel verbonden aan deze officiële manier. Een man gaf immers
opnieuw zijn problemen uit handen waardoor duidelijk werd dat hij de controle over de situatie was
verloren. Om deze schande te vermijden konden mannen ervoor kiezen hun vrouw naar de
rechtbank te sturen en ze verplichten de eer van hun man te verdedigen. Op deze manier toonden
mannen de gemeenschap dat ze nog steeds de broek droegen en in staat waren meteen te reageren
op inbreuken die er waren gepleegd op hun eer.337
Naast deze juridische weg kon een beledigd persoon er ook voor kiezen een notaris in te
schakelen. Dit was een meer discrete manier van handelen. Als bemiddelaar kon hij een notariële
verklaring opstellen waarin hij de persoon die de belediging had geuit aanmaande de woorden terug
333
Ibidem, p. 33. 334
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 115. 335
H. Roodenburg, “Eer en oneer ten tijde van de Republiek: Een tussenbalans.” in: Volkskundig bulletin, 22
(1996), p. 144. 336
E. Foyster, Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999, p. 198. 337
Ibidem, p. 198.
Page 98
84
te nemen. In de aanmaning werd ook vermeld dat wanneer hij dit weigerde te doen er verdere
stappen zouden worden ondernomen.338
Het gebeurde ook dat een man wiens eer was geschaad niet reageerde. De maatschappij kon dan
aannemen dat de persoon in kwestie niet in staat was om te reageren waardoor hij als eerloze door
het leven zou moeten gaan. De belediging kon ook onbeantwoord blijven omdat de persoon die
werd beledigd de meerdere was van de belediger. Wanneer dit het geval was werd de belediger en
niet het oorspronkelijke slachtoffer onteerd. Het was immers een spelregel van de eerhandel dat
individuen die elkaar beledigden gelijkwaardig waren.339
Mannen konden hun eer dus op een
semiofficiële manier via een buurtvereniging of via eigen daden trachten te herstellen, en op een
officiële manier via de rechtbanken of een notaris. Welke manier ze ook verkozen, ze dienden hun
keuze goed te overwegen om ervoor te zorgen dat hun actie hun eer wel degelijk zou herstellen en
niet nog meer schade zou berokkenen.
338
H. Roodenburg, “Eer en oneer ten tijde van de Republiek: Een tussenbalans.” in: Volkskundig bulletin, 22
(1996), p. 144. 339
M.T. Leuker, “Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen.” In: KEUNEN (A.) en ROODENBURG (H.), eds.
Schimpen en schelden: eer en belediging in Nederland ca. 1600-ca. 1800. Amsterdam, 1992, p. 319.
Page 99
85
Besluit
De patriarchale maatschappij in de zeventiende-eeuwse Republiek was een maatschappij waarin
mannen als superieur en vrouwen als inferieur werden beschouwd. De inspiratie voor deze idee
werd onder andere uit de bijbel en de humoresleer gehaald. In deze laatste werden aan mannen
droge en warme kwaliteiten toegeschreven waaruit rede, fysieke kracht en zelfbeheersing
voortvloeiden. Deze eigenschappen vormde de basis voor de legitimering van hun mannelijke
autoriteit. Een jongen werd pas echt als man aanzien wanneer hij de leeftijd van 25 à 30 had bereikt,
was gehuwd, en op alle maatschappelijke vlakken het mannelijkheidsideaal nastreefde.
Dit mannelijkheidsideaal werd door moralisten zoals Jacob Cats verwoord. In kluchten spoorde
men de mensen evenzeer aan dit ideaal na te streven, weliswaar op een andere manier. Op het
toneel voerde men de omgekeerde wereld met zijn verfoeilijke personages op die weergaven hoe
mensen zich niet moesten gedragen.
De idee dat mannen de dominante positie bekleedden en vrouwen de ondergeschikte moet
genuanceerd worden. Dit wordt duidelijk bij het bestuderen van het concept eer. Om het
mannelijkheidsideaal te benaderen dienden mannen door de maatschappij als eervol te worden
beschouwd. Omdat iemands eer afhankelijk was van de perceptie van anderen, was het belangrijk
schone schijn op te houden, en dit op vele vlakken. De mannelijke eer werd immers bepaald door
heel wat verschillende factoren zoals klasse, leeftijd, bevolkingsgroep en beroepsgroep. Mannen
ontleenden hun eerpositie aan de specifieke samenstelling van alle rollen die ze op zich namen. De
mannelijke eer was, weliswaar in mindere mate dan die van de vrouw, ook onderhevig aan de factor
seksualiteit. De vrouwelijke eer werd immers voornamelijk bepaald door haar seksueel gedrag.
Echtelijke seksualiteit had vrijwel geen invloed op de mannelijke eer. Deze werd als positief
bevonden omdat ze nodig was voor het uitdrukken van echtelijke affectie. Daarnaast geloofde men
ook dat seksualiteit “ziektes” kon voorkomen. Buitenechtelijke seksualiteit kreeg een negatieve
connotatie en kon de mannelijke eer wel krenken. Mannen die overspel pleegden met gehuwde
vrouwen, ongehuwde meisjes of hoeren, brachten hun eer schade toe. Masturbatie en sodomie
bleken in de zeventiende eeuw niet onder de term overspel te zijn gerekend. Bij het onderzoeken
van de invloed die overspel op de mannelijke eer uitoefende wordt wel duidelijk dat een vrouw
niet zo ondergeschikt en machteloos was in een patriarchale maatschappij als men lange tijd heeft
gedacht. Uit het onderzoek van Elizabeth Foyster en uit mijn studie bleek immers dat de eer van een
man niet enkel geschaad kon worden door de daden van een man zelf maar ook door de daden van
zijn echtgenote.
Page 100
86
Dit laatste werd gevisualiseerd in de figuur van de hoorndrager. Deze kwam zowel in kluchten,
pornografische romans en schilderijen naar voor. Daarnaast werd de term hoorndrager als
scheldwoord gebruikt. Bij deze spotnaam hoorde een corresponderend symbool, namelijk twee
vingers die werden opgestoken achter het hoofd van de bedrogen persoon. De spotnaam koekoek
werd als synoniem gebruikt. In de literatuur en de kunst maakt de populariteit van de figuur van de
bedrogen echtgenoot de mannelijke angst voor een overspelige echtgenote duidelijk. Mannen die
hun vrouw lieten vreemd gaan werden verweten de controle over hun echtgenote en hun
huishouden te zijn verloren, wat hen beschaamde. Daarnaast werden ze door de maatschappij
bekeken als echtgenoten die er niet in geslaagd waren hun vrouw tegen andere mannen te
beschermen. Er werd ook een verband gelegd tussen het seksueel gedrag van een man en de
handelingen van zijn vrouw. Wanneer een vrouw haar genot ergens anders zocht, werd vermoed dat
haar echtgenoot haar niet bevredigde of impotent was. Impotentie schreef men in de zeventiende
eeuw toe aan oude mannen, vandaar dat de combinatie van het overspelige jonge meisje en de
bedrogen oude grijsaard vaak in de literatuur voorkwam. Een overspelige vrouw onteerde natuurlijk
niet enkel haar man maar evenzeer zichzelf.
De gevolgen van zowel mannelijk als vrouwelijk overspel konden een man ook in zijn eer raken.
Door mannelijk overspel kon men financiële verliezen lijden die het huishouden mogelijks
destabiliseerden. Syfilis kon evenzeer door de uitwendige verschijnselen een man als overspelige
markeren. Daarnaast was er ook een kans met het gerecht in aanraking te komen waardoor iemand
onmiddellijk als eerloze werd bestempeld. Ook gevolgen van vrouwelijk overspel konden de eer van
een man verdere schade berokkenen. Zo kon ook een vrouw haar echtgenoot financieel in de
problemen brengen zowel door geld te spenderen aan haar seksuele escapades als door hem op te
zadelen met een kind dat niet door hem was verwekt. In de literatuur gaf men ook aan dat de
bedrogen echtgenoot vreesde voor geweld uitgaande van zijn overspelige vrouw. In realiteit diende
mannen niet echt bang te zijn voor gewelddadige vrouwen. Men verwerkte dit motief enkel in de
literatuur om mannen aan te sporen hun echtgenotes onder de duim te houden. Slaagden zij hier
niet in dan konden vrouwen niet enkel hun echtgenoot in zijn eer raken maar ook in zijn
maatschappelijke positie. Een man die de controle over zijn vrouw was verloren, toonde aan in het
huishouden niet naar behoren te kunnen functioneren. Wanneer hij dat hier niet kon zou hij dat in
het openbaar ook niet kunnen.
De kluchten, pornografische romans en emblemata, bronnen vervaardigd en gelezen door mijn
doelpubliek dat bestond uit gereformeerde burgers uit de stedelijke middenklasse, gaven elk een
andere representatie van een historisch wereldbeeld. Door deze verschillende genres in acht te
nemen was het mogelijk een genuanceerd beeld te krijgen van de seksuele handelingen die een
invloed uitoefenden op de mannelijke eer en op de gevolgen hiervan. In elke bron werden aspecten
Page 101
87
van mijn studieonderwerp vanuit een heel eigen perspectief benaderd. In pornografische romans
werden zo expliciet de als “normaal” beschouwde seksuele handelingen weergegeven terwijl in
kluchten, zoals ook op enkele schilderijen, het ongepaste gedrag werd verheerlijkt om het
tegenovergestelde te propageren. In de emblematiekbundels daarentegen werd op een duidelijke
manier aangegeven hoe mensen zich idealiter moesten gedragen.
Het gebruik van literaire bronnen bracht beperkingen met zich mee. Aangezien ik steeds uit
hetzelfde repertorium putte, kon ik naar het einde toe geen nieuwe voorbeelden meer aanhalen
maar enkel nog verwijzen naar bronnen die ik eerder in mijn onderzoek had verwerkt. Juridische
bronnen nam ik niet ter hand waardoor het juridische aspect in mijn onderzoek niet terdege werd
uitgewerkt. Het zou nochtans interessant geweest zijn aan de hand van gerechtelijke bronnen te
onderzoeken hoeveel invloed de factor seksualiteit op de mannelijke eer in de Republiek had. Erna
zou een vergelijking met de resultaten van Alexandra Shepard leerrijk geweest zijn. Door het
achterwege laten van primaire juridische bronnen kreeg ik evenzeer weinig zicht op de werking van
de processen rond smaad en eerroof en op hoe men de mannelijke eer kon herstellen. Voor dit deel
baseerde ik me vooral op secundaire literatuur en trachtte ik de gevonden theorie te illustreren aan
de hand van voorbeelden uit mijn literaire bronnen.
Vrouwen die hun eer hadden geschaad, dienden immers als eerlozen door het leven te gaan.
Enkel de mannelijke eer kon worden hersteld. Mannen konden dit doen op een semiofficiële en
officiële manier. De eerste werd geprefereerd omdat deze kosteloos was. Daarnaast trachtte een
man een manier te kiezen die aan de maatschappij zou tonen dat hij de controle over de situatie had
behouden of had herwonnen. Wanneer een man de problemen uit handen gaf en iemand anders
aanstelde om ze op te lossen gaf hij aan niet langer in staat te zijn zelf te handelen. Dit berokkende
zijn eer nog meer schade. Kortom, om de mannelijke eer niet te schaden en dus niet te moeten
herstellen dienden mannen hun echtgenote onder controle te houden en kuis te zijn of natuurlijk
kuis te lijken want “Wie zen schandt kan bedekken, en schae verhoeden, et groote kracht.”340
340
J. Vos, Klucht van Oene. vs. 818.
Page 102
88
Bibliografie en Bronnen
1. Primaire bronnen
1.1 Pornografische romans
LEEMANS (I.), ed. De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (1696). Utrecht,
Uitgeverij Ijzer, 2000, 158 p.
KLOEK (J.), LEEMANS (I.) en MIJNHARDT (W.), eds. D’Openhertige Juffrouw of D’Ontdekte
geveinsdheid (1680). Leiden, Uitgeverij Astraea, 1998, 194 p.
VAN DER VEGT (H.), ed. De openhartige juffrouw: Erotische verhalen uit de Verlichting. Amsterdam,
Athenaeum-Polack &Van Gennep, 2009, 454 p.
1.2 Kluchten
Bredero Gerbrand Adriaensz. Klucht van de molenaer, 1613.
Editie: DAAN (J.), ed. G. A. Bredero’s Kluchten. Culemborg, Tjeenk Willink-Noorduijn, 1971,
pp. 143-192.
Biestkens Nicolaas. Claas Kloet, 1617.
Editie: DIBBETS (R.W.), ed. Nicolaas Biestkens: de drie delen van de klucht van Claas Kloet.
Zupthen, Thieme, 1969, 146 p.
Coster Samuel. Boere-klucht van Teeuwis de boer, en men juffer van Grevelinckhuysen, 1612.
Editie: WIJNGAARDS (N.C.H.) en STOETT (F.A.), ed. Boere-klucht van Teeuwis en men juffer
van Grevelinckhuysen. Zutphen, Thieme, 1967, 112 p.
Hooft Willem Dircksz. Door-trapte Meelis de metselaer, 1623.
Editie: VAN LEUVENSTEIJN (A.) en STUART (J.), eds. W.D. Hooft: Door-trapte Meelis en J.
Noozeman: Lichte Klaartje. Amsterdam, Nodus Publikationen Münster, 1999, pp. 58-102.
Huygens Constantijn. Trijntje Cornelis, 1653.
Page 103
89
Editie: HERMKENS (H.) en VERHUYCK (P.), ed. Constantijn Huygens Trijntje Cornelis: een
volkse komedie uit de Gouden Eeuw. Amsterdam, Prometheus, 1997, 213 p.
Noozeman Jillis. Bedrooge Dronkkaart of Dronkke-Mans Hel, 1649.
Editie: GROOTEGOED (I.), LEUVENSTEIJN (J.A.) en REBEL (M.), eds. J. Noozemans Beroyde
Student en Bedrooge Dronkkaart of Dronkke-Mans hel. Amsterdam, Stichting Neerlandistiek
VU, 2004, pp. 134-202.
Noozeman Jillis. Lichte klaartje, 1645.
Editie: VAN LEUVENSTEIJN (A.) en STUART (J.), eds. W.D. Hooft: Door-trapte Meelis en J.
Noozeman: Lichte Klaartje. Amsterdam, Nodus Publikationen Münster, 1999, pp. 58-102.
Tengnagel Mattheus Gansneb. Frik in ’t veur-huys, 1642.
Editie: OVERSTEEGEN (J.J.), ed. Mattheus Gansneb Tengnagel: alle werken. Amsterdam,
Athenaeum-Polak en Van Gennep, 1969, pp. 323-389.
Van Breughel Gerrit Hendrickz. Een cluchte van d’ een ende d’ander twee soldaten, eenen ouden boer
met een jonge boerin zijn wijf ende een aerdige weerdin, 1612.
Editie: MAK (J.J.), ed. Vier excellente kluchten. Antwerpen, Nederlandse boekhandel, 1950,
pp. 65-94.
Vos Jan. Klucht van Oene, 1642.
Editie: BUITENDIJK (W. J. C), ed. Jan Vos toneelwerken: Aran en Titus, Oene , Medea. Assen,
Van Gorcum, 1975, pp. 239-290.
1.3 Emblemata en databank schilderijen
J. CATS. Sinne- en minnebeelden, 1627. in: http://emblems.let.uu.nl/c1627.html, laatst geraadpleegd
op 04.05.2010.
Web Gallery of Art, in: http://www.wga.hu/index1.html, laatst geraadpleegd op 25.04.2010.
Page 104
90
1.4 Afbeeldingen
Figuur 1: V. VIDIUS (1508-1569), “De vagina en uterus” in: De anatome corporis humani, 1611.
Figuur 2: A. BROUWER (1606-1638), In de taverne, Schilderij, sd., Alte Pinakothek, Munich.
Figuur 3: A. BROUWER (1606-1638), Vechtende boeren, Schilderij, sd., Gemäldegalerie, Dresden.
Figuur 4: A. VAN OSTADE (1610-1685), De drinker, Schilderij, sd., Frans Halsmuseum, Haarlem.
Figuur 5: J. VAN CRAESBEECK (1606-1660), De dronkaard, Schilderij, 1640, Hermitage, Sint-
Petersburg.
Figuur 6: A. BROUWER (1606-1638), Herberginterieur, Schilderij, sd., Museum Boijmans Van
Beuningen, Rotterdam.
Figuur 7: D. TENIERS DE JONGERE (1610-1690), De oude man en de meid, Schilderij, ca. 1630,Museo
del Prado, Madrid.
Figuur 8: C. BEGA (1631-1664), De oude vrijer, Schilderij, sd., Gemäldegalerie der Akademie der
bildenden Künste, Wenen.
Figuur 9: J. STEEN (1626-1679), Oude vrijer-jonge meid, Schilderij, ca. 1665, Private collectie.
Figuur 10: J. STEEN (1626-1679), Het wanordelijke huishouden, Schilderij, 1668, Aspley House,
Londen.
Figuur 11: ANONIEM, De strijd om de broek, Kopergravure, 17de
eeuw, s.l.
Figuur 12: O. VAN VEEN (1556-1629), Xantippe gooit water over Socrates, Gravure, 1607, s.l.
Figuur 13: R. VAN BLOMMENDAEL (1628-1675), Xantippe gooit water over Socrates, Schilderij, ca.
1655, Museé des Beaux-Arts, Straatsburg.
Figuur 14: ANONIEM, De strijd om de broek: Jan en Griet, Volksprent, 17de
eeuw, s.l.
Figuur 15: ANONIEM, De historie van Klaas en Griet, Volksprent, 17de
eeuw, s.l.
Figuur 16: N. MAES (1634-1693), De luistervink, Schilderij, 1655, Private collectie.
Figuur 17: J. STEEN (1626-1679), Het doktersbezoek, Schilderij, 1655, Museum Boijmans Van
Beuningen, Rotterdam.
Figuur 18: P. VINGBOONS (1607-1678), De Amsterdamse schouwburg, Plattegrond, 1685, s.l.
Page 105
91
Figuur 19: S. SAVEREY (1594-1665), Het toneel van de Amsterdamse schouwburg, Kopergravure,
1658, s.l.
Figuur 20: D. HALS (1591-1656), Vrolijk gezelschap, Schilderij, 1624, Statens Museum for Kunst,
Kopenhagen.
Figuur 21: J. OCHTERVELT (1634-1682), Het herberginterieur, Schilderij, sd., Manchester City Art
Gallery, Manchester.
Figuur 22: ANONIEM, ‘D Openhertige Juffrouw deel I, Titelprent, 1689.
Figuur 23: ANONIEM, ‘D Openhertige Juffrouw deel II, Titelprent, 1699.
Figuur 24: ANONIEM, Ingekleurde miniatuurprent, 18de
eeuw, Prent, Prentenkabinet Rijksmuseum,
Amsterdam.
Figuur 25: ANONIEM, Erotische prent, 18de
eeuw, Prent, Prentenkabinet Rijksmuseum, Amsterdam.
Figuur 26: J. VERBEEK DE JONGE, (sd.), Bordeelscène, ca. 1600, s.l.
Figuur 27: B. PICART (1673-1733), La Nimphe Badine, Prent, sd., Prentenkabinet Rijksmuseum,
Amsterdam.
Figuur 28: J. STEEN (1626-1679), De geboorte, Schilderij, 1664, Wallace Collection, Londen.
Figuur 29: ANONIEM, Hey for Horn Fair, the general market of England, or, Room for cuckolds,
Pamflet, 1674, Londen.
2. Secundaire bronnen
AMUSSEN (S.D.). “Being stirred to much unquietness: Violence and domestic violence in early
modern England.” in: Journal of women’s history, 6 (1994), pp. 70-89.
AMUSSEN (S.D.). “The part of a Christian man: the cultural politics of manhood in early modern
England.” in: AMUSSEN (S.D.) en KISHLANSKY (M.A.), eds. Political culture and cultural politics in early
modern England. Manchester, Manchester University Press, 1995, pp. 213-233.
BENNET (J.). History Matters: Patriarchy and the Challenge of Feminism. Manchester, Manchester
University Press, 2006, 214 p.
Page 106
92
BETTERIDGE (T.). Sodomy in early modern Europe. Manchester, Manchester University Press, 2002,
173 p.
BINGHAM (C.). “Seventeenth century attitudes toward deviant sex.” in: Journal of disciplinary history,
1 (1971), pp. 447-468.
BLANKMAN (M.) en LUIJTEN (H.). Minne- en zinnebeelden: een bloemlezing uit de Nederlandse
emblematiek. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1996, 142 p.
BLOK (P.C.), MOLHUYSEN (P.J.) en KOSSMANN (F.K.H.). Nieuw Nederlandsch biografisch
woordenboek, Leiden, Sijthoff, 1911, 10 dln.
BLOK (A.). “Eer en de fysieke persoon.” in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 18 (1980), pp. 211-
230.
BREMMER (J.), ed. Van Sappho tot de Sade. Monumenten in de geschiedenis van de seksualiteit.
Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1988, 207 p.
BURKE (P.). Dutch popular culture in the seventeenth century, a reconnaissance. Rotterdam, Erasmus
Universiteit, 1978, 25 p.
CAMPBELL (J.K.). Honour, family and patronage. A study of institutions and moral values in a Greek
mountain community. New York, Oxford University Press, 1974, 393 p.
CARTER (A.). The sadeian woman: an exercise in cultural history. Londen, Virgo Press, 2009, 181 p.
CLARK (A.). Desire: A history of European sexuality. Londen, Taylor&Francis, 2008, 296 p.
CONNELL (R.W.). Masculinities. Cambridge, Polity Press, 2005, 324 p.
CRAWFORD (K.). European sexualities 1400-1800. Cambridge, Cambridge University Press, 2007, 246
p.
DABHOIWALA (F.). “The construction of honour, reputation and status in late seventeenth- and early
eighteenth-century England.” in: Transactions of the Royal Historical Society, 6 (1996), pp. 201-213.
DAVIS (N.Z.). “Women’s history in transition: The European case.” in: Feminist Studies, 3 (1976), 3/ 4,
pp. 83-103.
DEKKER (R.) en ROODENBURG (H.). “Humor in de 17de
eeuw. Opvoeding, huwelijk en seksualiteit in
de moppen van Aernout van Overbeke (1632-1674).” in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 35
(1984), pp. 243-266.
Page 107
93
DE JONGH (E.). “Erotica in vogelperspectief. De dubbelzinnigheid van een reeks zeventiende-eeuwse
genrevoorstellingen.” in: Quarterly for the history of art, 3 (1968-1969), 1, pp. 22-74.
DE JONGH (E.). Zinne- en minnebeelden in de schilderkunst van de zeventiende eeuw. Amsterdam,
Nederlandse Stichting Openbaar Kunstbezit, 1967, 102 p.
DE MEYER (M.), ed. Volksprenten in de Nederlanden: religieuze, allegorische, satirische en verhalende
prenten, speelkaarten, ganzen-en uilenborden, driekoningenbriefjes, nieuwjaarsprenten, 1400-1900.
Amsterdam, Scheltema en Holkema, 1970, 220 p.
DUPUIS (H.M.), NAAKTGEBOREN (C.), ea. Een kind onder het hart: Verloskunde, volksgeloof, gezien,
seksualiteit en moraal van vroeger en nu. Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum, 1987, 212 p.
EYBEN (E.), LAES (C.) en VAN HOUDT (T.). Amor Roma: liefde en erotiek in Rome. Leuven,
Davidsfonds, 2003, 279 p.
FISHER (W.). “The renaissance beard: Masculinity in Early modern England.” in: Renaissance
Quarterly, 54 (2001), pp. 155-187.
FISHER (W.). Materializing gender in early modern English literature and culture. Cambridge,
Cambridge University Press, 2006, 223 p.
FLETCHER (A.). “Manhood, the male body, courtship and the household in early modern England.” in:
History, 84 (1999), 275, pp. 419-436.
FOSTER (T.A.). “Deficient Husbands: Manhood, sexual incapacity and male marital sexuality in
seventeenth- century New England.” in: The William and Mary Quarterly, 56 (1999), 4, pp. 723-744.
FOUCAULT (M.). Geschiedenis van de seksualiteit. Nijmegen, Socialistische uitgeverij, 1985, 157 p.
FOYSTER (E.). Manhood in early modern England: Honour, sex and marriage. Harlow, Longman, 1999,
247 p.
FOYSTER (E.). “Male Honour, social control and wife beating in late Stuart England” in: Transactions
of the Royal Historical Society, 6 (1996), pp. 215-224.
FRIJHOFF (W.) en SPIES (M.). 1650: Bevochten eendracht. Den Haag, SDU, 1999, 704 p.
GILMORE (D.D.). Manhood in the making: Cultural concepts of masculinity. Londen en New Haven,
Yale University Press, 1990, 258 p.
Page 108
94
GILTAIJ (J.), ea., eds. Zinnen en minnen : schilders van het dagelijks leven in de zeventiende eeuw.
Ostfildern-Ruit, Cantz, 2004, 295 p.
GOWING (L.). “Women, Status and the Popular Culture of Dishonour.” in: Transactions of the Royal
Historical Society, 6 (1996), pp. 225-234.
GOWING (L.). Domestic dangers: Women, words and sex in early modern London. Oxford, Oxford
University Press, 1996, 312 p.
GROOTEGOED (I.), LEUVENSTEIJN (J.A.) en REBEL (M.), eds. J. Noozemans Beroyde Student en
Bedrooge Dronkkaart of Dronkke-Mans hel. Amsterdam, Stichting Neerlandistiek VU, 2004, 248 p.
HAKS (D.). Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw: Processtukken en moralisten over
aspecten van het laat 17de en 18de eeuwse gezinsleven. Assen, Van Gorcum, 1982, 300 p.
HEIRBAUT (D.). Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden. Gent, Academia Press, 2005,
416 p.
HEKMA ( M.T.). “Snoeien in een wildernis van vormen. Een historiografisch overzicht van de
geschiedenis van homoseksualiteit.” in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 22 (1996), pp. 205-224.
HUFTON (O.). The prospect before her: a history of women in Western Europe 1500-1800. London,
Fontana press, 1997, 654 p.
HUNT (L.). “Introduction: Obscenity and the Origins of Modernity, 1500-1800.” in: HUNT (L.), ed. The
invention of pornography: obscenity and the origins of modernity, 1500-1800. New York, Zone books,
1996, pp. 9-45.
KETTERING (A.M.). “Gentlemen in Satin: Masculine ideas in later seventeenth-century Dutch
Portraiture.” in: Art Journal, 56 (1997), 2, pp. 1-47.
KRAMER (F.). Mooi vies, knap lelijk: grotesk realisme in rederijkerskluchten. Westinge, Rosendal
Produkties, 2008, 364.p.
KOOIJMANS (L.). Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw.
Amsterdam, Bakker, 1997, 391 p.
LAQUEUR (T.). Making sex: body and gender from the Greeks to Freud. Cambridge, Harvard
University Press, 1990, 313 p.
LAQUEUR (T.). Solitary sex: A cultural history of masturbation. New York, Zone Books, 2003, 501 p.
Page 109
95
LEEMANS (I.). Het woord is aan de onderkant: Radicale ideeën in de Nederlandse pornografische
romans, 1670-1700. Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2002, 411 p.
LEERSSEN (J.). “Volksaard en mensenkennis in de zeventiende eeuw.” in: HENDRIX (H.) en
HOENSELAARS (T.), eds. Vreemd volk. Beeldvorming over buitenlanders in de vroegmoderne tijd.
Amsterdam, Amsterdam University Press, 1998, pp. 121-136.
LEUKER (M.-T.). De last van ‘t huys, de wil des mans: Frauenbilder und ehekonzepte im
niederländischen Lustspiel des 17 Jahrhunderts. Münster, Regensberg, 1992, 349 p.
LEUKER (M.-T.). “Women’s sphere and honour: the rhetorical realism of Bredero’s farces.” in: KLOEK
(E.), TEEUWEN (N.) en HUISMAN (M.), eds. Women of the Golden Age. An international debate on
women in seventeenth-century Holland, England and Italy. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1994, pp.
65-69.
LEUKER (M.T.). “Schelmen, hoeren, eerdieven en lastertongen. Smaad en belediging in zeventiende-
eeuwse kluchten en blijspelen.” in: KEUNEN (A.) en ROODENBURG (H), eds. Schimpen en schelden:
eer en belediging in Nederland ca. 1600-1800. Amsterdam, 1992, pp. 314-339.
LEUKER (M.T.) en ROODENBURG (H.). “Die dan hare wyven laten afweyen: Overspel, eer en schande
in de zeventiende eeuw.” In: HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.), eds. Soete minne en helsche
boosheit. Seksuele voorstellingen in Nederland 1300-1850. Nijmegen, Sun, 1988, pp.61-84.
LYNN MARTIN (A.). Alcohol, sex and gender in Late Medieval and early modern Europe. Basingstoke,
Palgrave, 2001, 200 p.
MEERTENS (P.J.) en SAYLES (H.). Nederlandse emblemata: bloemlezing uit de Noord- en
Zuidnederlandse emblemata-literatuur van de 16de en 17de eeuw. Leiden, Nijhoff, 1983, 171 p.
MIJNHARDT (W.W.). “Politics and pornography in the seventeenth- and eighteenth-century Dutch
Republic.” in: HUNT (L.), ed. The invention of pornography: obscenity and the origins of modernity,
1500-1800. New York, Zone books, 1996, pp. 283-300.
MONBALLY (J.). Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden. Leuven, Acco,
2006, 223 p.
NOORDAM (D.J.). Riskante relaties: vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland, 1233-1733.
Hilversum, Verloren, 1995, 332 p.
Page 110
96
NOORDAM (D.J.). “Sodomy in the Dutch Republic, 1600-1724.” in: GERARD (K.). en HEKMA (G.), eds.
The pursuit of sodomy: Male homosexuality in Renaissance and Enlightenment Europe. New York,
Harrington Park Press Inc, 1988, pp. 207-228.
OP DE BEECK (J.), DE BRUYN (E.) en WEINEN (W.), eds. De zotte schilders: moraalridders van het
penseel rond Bosch, Breugel en Brouwer. Gent, Snoeck, 2003, 254 p.
ORNEE (W.A.). Van Bredero tot Langendyk. Een bloemlezing uit de Nederlandse kluchten van het
begin van de 17de
eeuw tot 1730. Zutphen, Walburg Pers, 1985, 286 p.
PHETERSON (G.). “The whore stigma: female dishonor and male unworthiness.” in: Social Text, 37
(1993), pp. 39-64.
PIETERS (J.). Beste lezer, een inleiding in de algemene literatuurwetenschap. Gent, Academia Press,
2005, p. 224.
PIETERS (J.). “The turn to history: Gender-studies, post-koloniale literatuurstudie, new
historicism/cultural materialism.” in: Musschoot (A.M.). Cursus algemene literatuurwetenschap II.
Gent, Universiteit Gent, s.d., pp. 106-122.
PORTEMAN (K.). Inleiding tot de Nederlandse emblemataliteratuur. Groningen, Wolters-Noordhoff,
1977, 183 p.
PORTEMAN (K.). en SMITS-VELDT (M.). Een nieuw vaderland voor de muzen: geschiedenis van de
Nederlandse literatuur 1560-1700. Amsterdam, Bakker, 2008, 1053 p.
PRAK (M.). “Het oude recht der burgeren. De betekenis van burgerschap in het Amsterdam van de
zestiende en zeventiende eeuw.” in: HENDRIX (H.) en MEIJER DREES (M.), eds. Beschaafde burgers.
Burgerlijkheid in de vroegmoderne tijd. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2001, pp. 23-42.
RENS (L.). “Bredero’s kluchten en de bouw ervan.” in: Spiegel der Letteren, 14 (1972), pp. 298-313.
ROBERTS (B.B.) en GROENENDIJK (L.F.). “Wearing out a pair of fool’s shoes: Sexual advice for youth in
Holland’s Golden Age.” in: Journal of the History of Sexuality, 13 (2004), 2, pp. 139-156.
ROODENBURG (H.). “De autobiografie van Isabella de Moerloose. Seks, opvoeding en volksgeloof in
de zeventiende eeuw.” in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 9 (1983), pp. 311-342.
ROODENBURG (H.). The eloquence of the body: perspectives on gesture in the Dutch Republic. Zwolle,
Waanders, 2004, 208 p.
Page 111
97
ROODENBURG (H.). “Eer en oneer ten tijde van de Republiek: Een tussenbalans.” in: Volkskundig
bulletin, 22 (1996), 2, pp. 129-148.
ROODENBURG (H.). “On swelling the hips and crossing the legs” in: WHEELOCK (A.K.) en SEEFF (A.),
eds. Public and Private in Dutch Culture of The Golden Age. Londen, University of Delaware
Press/Associated University Press, 2000, pp.64-84.
SCHAMA (S.). Overvloed en onbehagen: De Nederlandse cultuur in de gouden eeuw. Amsterdam,
Contact, 1988, 682 p.
SHAPIRO (S.C.). “Sex, Gender, and Fashion in Medieval and Early Modern Britain.” in: Journal of
Popular Culture, 20 (1986-87), pp. 113-128.
SHEPARD (A.). Meanings of manhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press,
2003, 292 p.
SHEPARD (A.). “Manhood, Credit and Patriarchy in Early Modern England, 1580-1640.” in: Past &
Present, 167 (2000), pp. 75-106.
SMIS (A.). Mannen met baarden: De sociale constructie van mannelijkheid in de Hollandse Gouden
Eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2008, 135 p. (promotor: A-L.
Van Bruaene).
Sneller (A.). “Reading Jacob Cats.” in: KLOEK (E.), ed. Women of the Golden Age: an international
debate on women in seventeenth-century Holland, England and Italy. Hilversum, Verloren, 1994, pp.
21-34.
SPIERENBURG (P.). “Homoseksualiteit in pre-industrieel Nederland.” in: Tijdschrift voor geschiedenis,
109 (1996), pp. 485-493.
SPIERENBURG (P.), ed. Men and violence. Gender, honor, and rituals in modern Europe and America.
Columbus, Ohio State University Press, 1998, 279 p.
STEWART (A.). “The early modern closet discovered” in: Representations, 50 (1995), pp. 76-100.
STOTT (A.). Comedy. London, Routledge, 2005, 168 p.
TER HAAR (J.). Geschiedenis van de Lage Landen. Houten, Fibula, 1998, 639 p.
Page 112
98
THLUSTY (B.A.). “Drinking, family relations and authority in early modern Germany.” in: Journal of
Family History, 29 (2004), 3, pp. 253-273.
THOMAS (K.). “The double standard.” in: Journal of the history of ideas, 20 (1959), 2, pp. 195-216.
TRUMBACH (R.). Sex and the gender revolution. Chicago, University of Chicago Press, 1998, 509 p.
VAN BOUCHAUTE (S.). “Set an u mont, drinct totten gront”: de representatie van het drinken en de
dronkenschap tijdens de lange 16de
eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit
Gent), 2007, 201 p. (promotor: A-L. Van Bruaene).
VAN DE POL (L.C.). “Prostitutie en de Amsterdams burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne
stedelijke samenleving.” in: TE BOEKHORST (P.), BURKE (P.) en FRIJHOFF (W.), eds. Cultuur en
maatschappij in Nederland 1500-1850: Een historisch-antropologisch perspectief. Meppel, Boom,
1992, pp. 179-218.
VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in
historisch perspektief. Brussel, Elsevier, 1986, 245 p.
VAN DER MEER (T.). Sodoms zaad in Nederland. Het ontstaan van de homoseksualiteit in de
vroegmoderne tijd. Nijmegen, Sun, 1995, 512 p.
VAN HUMMELEN (W.M.H.). “Jacob van Campen bouwt de Amsterdamse schouwburg.” in:
ERENSTEIN (R.), ed. Een theatergeschiedenis der Nederlanden: tien eeuwen drama. Amsterdam,
Amsterdam University Press, 1996, pp. 192-203.
VAN LEUVENSTEIJN (A.) en STUART (J.), eds. W.D. Hooft: Door-trapte Meelis en J. Noozeman: Lichte
Klaartje. Amsterdam, Nodus Publikationen Münster, 1999, p. 168.
VAN MOERKERKEN (P.H.). Het Nederlandsch kluchtspel in de 17de eeuw. Sneek, Van Druten, 1899,
658 p.
VAN OOSTVEEN (G.). “It takes all sorts to make a world. Sex and gender in Bredero’s Farce of the
miller.” in: KLOEK (E.), TEEUWEN (N.) en HUISMAN (M.), eds. Women of the Golden Age. An
international debate on women in seventeenth-century Holland, England and Italy. Hilversum,
Uitgeverij Verloren, 1994, pp. 55-64.
VAN STIPRIAAN (R.). “1615: Komisch toneel en vermaakcultuur in de Noordelijke Nederlanden in de
zeventiende eeuw.” in: ERENSTEIN (R.L.), ed. Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Amsterdam,
Amsterdam University Press, 1996, pp. 162-169.
Page 113
99
VAN STIPRIAAN (R.). Leugens en vermaak: Boccaccio's novellen in de kluchtcultuur van de
Nederlandse renaissance. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1996, 357 p.
VAN STIPRIAAN (R.). “Vrouwenzaken als motief en thema: De bruikbaarheid van zeventiende-eeuws
komisch toneel als sociaal document.” in: De nieuwe taalgids, 87 (1994), 5, pp. 385-400.
VAN STIPRIAAN (R.). Het volle leven: Nederlandse literatuur en cultuur ten tijde van de Republiek
(1550-1800). Amsterdam, Prometheus, 2002, 351 p.
VERHAEGHE (P.). Liefde in tijden van eenzaamheid. Leuven, Acco, 2007, 207 p.
VERWIJS (E.) en VERDAM (J.). Middelnederlandsch woordenboek. ’s-Gravenhage, Nijhoff, 1969-1971,
11dln.
WALKER (G.). “Expanding the Boundaries of Female Honour in Early Modern England.” in:
Transactions of the Royal Historical Society, 6 (1996), pp. 235-245.
WIESNER (M.E.). Christianity and sexuality in the early modern world: regulating desire, reforming
practice. London, Routledge, 2000, 277 p.
WIESNER (M.E.). Women and Gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University
Press, 2008, 340 p.
WIESNER (M.E.). Ages of woman, ages of man : sources in European social history, 1400-1750.
London, Longman, 2002, 285 p.
WINGENS (M.). “Jeugdige lichtzinnigheid en losbandigheid. Seksueel gedrag en seksuele beleving van
studenten ten tijde van de Nederlandse Republiek.” in: HEKMA (G.), KRAAKMAN (D.) en MELCHING
(W.), eds. Grensgeschillen in de seks. Bijdragen tot een culturele geschiedenis van de seksualiteit,
Amsterdam-Atlanta, 1990, pp. 8-28.
WOLTERINK (W.N.), ed. Alle de werken van Jacob Cats, v1. Dordrecht, Revers, 1880.
ZWAAN (T.) en BRINKGREVE (C.). Familie, huwelijk en gezin in West-Europa: van Middeleeuwen tot
moderne tijd. Amsterdam, Boom, 1993, 389 p.
Page 114
100
Bijlage: Samenvatting van de kluchten
G.A Bredero. De klucht van de molenaer.
De inhoud van deze klucht handelt over een stadsvrouw, Trijn Jans, die net te laat is bij de poorten
van de stad en deze gesloten vindt. Omdat ze haar reputatie als eerbare vrouw niet wil verliezen
door in een herberg van minder allooi te overnachten, vraagt ze onderdak bij Slimme Piet, de
molenaar. Hij en zijn vrouw, Aeltje Melis, vangen Trijn op en nodigen haar uit om mee te eten. Al snel
blijkt dat Slimme Piet helemaal niet zo’n eerbare man is. Hij slaagt erin Trijn te overtuigen met hem,
wanneer zijn vrouw gaan slapen is, een avontuurtje te beleven. Slimme Piet is in zijn nopjes door dit
vooruitzicht, en gaat naar de molen om graan te malen. Van zodra Piet buiten is doet Aeltje, haar
beklag over haar overspelige echtgenoot. Trijn krijgt spijt van haar voornemen, brengt Aeltje op de
hoogte van wat ze met Piet had bekokstoofd en bedenkt samen met haar een list om de molenaar te
slim af te zijn. Wanneer Piet terug binnenkomt, van plan om Trijn te bevredigen, beseft hij niet dat
Trijn en Aeltje van kledij hebben gewisseld en dat hij eigenlijk met zijn eigen vrouw vrijt. Op de koop
toe gaat hij in zijn molen opscheppen tegen zijn knecht Joost en raadt hij deze aan de stadsvrouw
ook eens “te proberen”. Wanneer deze tegen Slimme Piet komt vertellen hoe Aeltje hem de huid vol
schold, beseft Piet dat hij is beetgenomen en neemt hij zich voor zijn leven te beteren.
N. Biestkens. De klucht van Claas Kloet.
Het derde deel, waarop ik mij baseerde ging als volgt: Claas woont in Amterdam en is getrouwd met
Marry, een vrouw die hij in Antwerpen heeft leren kennen. Zij is afkomstig uit de rosse buurt maar
dat blijkt Claas niet te beseffen. Hij is tot over zijn oren verliefd en spreekt dan ook steeds zeer
lovend over haar. Marry draagt haar echtgenoot niet dezelfde gevoelens toe. Integendeel, ze klaagt
dat hij haar niet kan bevredigen en geeft toe dat ze terug verlangt naar haar Antwerpse thuishaven.
Om het gemis een beetje draaglijker te maken ronselt ze dan maar klanten. Op een nacht maakt ze
een afspraak met één van hen. Nadat Claas in slaap is gesukkeld sluipt ze naar buiten. Claas die na
een tijdje wakker wordt en zijn vrouw mist begrijpt wat er gaande is en besluit haar niet meer in huis
te laten. Wanneer Marry thuis komt vindt ze de deur dus gesloten. Ze tracht hem te overtuigen de
deur te openen maar dat weigert Claas. Daarop bedenkt ze een list. Ze kondigt aan dat ze zich zal
verdrinken en gooit een steen in het water. Hierop snelt Claas naar buiten. Marry die zich schuil hield
in de buurt van de deur rent nu naar binnen en sluit Claas naakt buiten, net op het moment dat de
nachtwacht voorbij komt. Marry overtuigt hen ervan dat haar man een hoerenloper is waardoor de
Page 115
101
wacht hem meeneemt naar de gevangenis. Daar wordt echter al snel duidelijk dat Claas onschuldig is
waardoor de wacht hem weer naar huis brengt waar ze nu Marry vinden samen met één van haar
minnaars, waardoor zij in de gevangenis terecht komt.
S. Coster. Boere-klucht van Teeuwis de boer, en men juffer van Grevelinckhuysen.
Teeuwis de boer, een echte vrouwenzot, moet bij de heer van Grevelinckhuysen een vracht hout
afleveren. De heer is echter niet aanwezig omdat hij gaan jagen is. Teeuwis maakt van de
gelegenheid gebruik om de jonge vrouw van de heer te versieren. Zo laat hij zich ontvallen dat hij
voor een avontuurtje met haar wel zijn paard en kar over heeft. De juffrouw die dit opvangt stemt
hierin toe want haar man die al heel wat ouder is kon haar niet langer bevredigen en rijkdom bleek
hij ook niet echt te bezitten. Na afloop toont de boer berouw want hij merkt op dat alle vrouwen in
bed eigenlijk dezelfde zijn en hij nu wel zijn paard en kar kwijt is, die hij echter als boer niet kon
missen. Om zich uit deze situatie te redden besluit hij een advocaat aan te spreken en zijn hele
verhaal te doen. Deze advocaat is echter de neef van juffrouw van Grevelinckhuysen. Als snelt blijkt
dat hij niet echt van plan is Teeuwis te helpen maar wel zijn geld wil af troggelen. Om deze reden
neemt Teeuwis het heft zelf in handen. Hij keert terug naar het huis van de familie Grevelinckhuysen
en vertelt daar aan de heer, die ondertussen terug is hoe zijn vrouw hem zijn kar en paard heeft
afgenomen omdat er zich tussen het hout kromme takken bevonden. De heer gelooft Teeuwis en
beveelt zijn vrouw deze boer zijn kar en paard terug te geven.
W.D. Hooft. De door-trapte Meelis de metselaer.
Melis de metselaer en zijn vrouw Griet zijn de buren van Sytien. Op een dag horen zij haar snikken en
gaan ze kijken wat er scheelt. Sytien vertelt dat ze verdrietig is omdat haar man vertrokken is om op
zee te gaan vissen en een tijd zal weg zijn waarop Melis en Griet haar troosten. Wanneer Griet een
huilend kind hoort in haar huis keert zij terug en laat Melis achter. Melis grijpt dit moment om zijn
buurvrouw te verleiden en ze spreken af elkaar ’s nachts te treffen voor een avontuur. De reden dat
Melis zijn vrouw bedriegt is waarschijnlijk dat hij thuis niet langer aan zijn trekken komt omdat Griet
geen kinderen meer wil verwekken. Hoe dan ook, wanneer de nacht invalt en iedereen in bed ligt
veinst Melis dat hij niet kan slapen omdat hij enorme krampen heeft. Hij trekt Griets rok aan en zegt
haar dat hij naar het buitentoilet gaat terwijl hij eigenlijk naar Sytiens huisje loopt. Omdat hij een
hele poos weg blijft komt ook Griet uit bed en roept zijn naam vanuit de achterdeur. Melis antwoordt
en kan de achterdeur bereiken zonder enige achterdocht te wekken. ’s Ochtends stelt Griet vast dat
Page 116
102
niet haar rok maar die van Sytien naast het bed ligt. Griet confronteert Melis hiermee die zich
tevergeefs nog uit de situatie tracht te redden. Hierop jaagt ze Melis het huis uit. Melis gaat hierop
naar Styntie die een kruidenierswinkel heeft en doet zijn verhaal. Styntie belooft hem het op zich te
nemen de partijen te verzoenen.
C. Huygens. Trijntje Cornelis.
Kees is schipper en besluit zijn kersverse bruid Trijntje mee te nemen op zijn reis naar Antwerpen om
te vermijden als hoorndrager te worden uitgescholden. Eens in Antwerpen moet Kees aan het werk.
Trijn besluit hierop haar tijd te doden door de stad te verkennen. Onderweg botst ze op de hoer
Marie die haar voorliegt een nicht van haar te zijn. Op die manier lokt ze Trijn in haar huis. Samen
met de hoerenloper Francisco voert ze Trijn dronken en berooft ze haar van haar kledij en sierraden.
Hierna hullen ze Trijn in oude mannenkleren en dumpen ze haar op een mesthoop. Wanneer Trijn
wakker wordt is ze helemaal verward en denkt ze zelfs even dat ze in een man is veranderd. Gelukkig
worden haar gedachten al snel weer helder. Wanneer er een nachtwacht voorbijkomt vraag ze hem
haar terug naar het schip te brengen waar ze door de knecht van Kees wordt opgevangen die haar
duidelijk maakt dat haar man zeer ongerust en verdrietig was. Omdat Trijn ook moe is besluit ze
gewoon naast haar man in bed te kruipen en te doen of er niets is gebeurd. Ondertussen broeit ze
echter op een list om Marie en Francisco een koekje van eigen deeg te geven.
J. Noozeman. De bedrooge Dronkkaart of Dronkke-Mans Hel.
Deze klucht begint met een scène waarin Flooris zijn vrouw Kniertje verplicht aan hem huishoudgeld
af te staan zodat hij met zijn vrienden in de kroeg kan gaan drinken. Voor zijn vertrek geeft hij haar
ook nog eens de taak ervoor te zorgen dat het huis kraaknet moet zijn wanneer hij terug, komt als ze
een pak slaag wil vermijden. Wanneer Leander, een oude geliefde van Kniertje langskomt, aanhoort
deze wat Kniertje van haar man moet verdragen. Om Flooris een lesje te leren zet hij, samen met
enkele buurtbewoners een list op touw. Wanneer Flooris enkele uren later uit de kroeg stapt kijken
alle buren hem aan alsof ze een spook zien en maken ze hem wijs dat zijn laatste uur geslagen heeft.
Ze leggen hem op bed en ensceneren dat hij in de hel is terecht gekomen waar hij naast andere
slechte zielen wordt berecht voor zijn zonden. Omdat Flooris echter berouw toont, beloven ze hem
in de hel nog één kans te geven om zijn leven te beteren. Hierop wordt hij zogezegd terug wakker en
vertelt aan zijn vrouw wat hem is overkomen. Hij vraagt vergiffenis voor zijn zonden en zweert haar
Page 117
103
van nu af aan met respect te behandelen. Kniertje, blij om de gelukte list, wil Leander maar al te
graag voor zijn hulp bedanken, al zet ze haar man hierdoor hoorns op.
J. Noozeman Jillis. Lichte Klaartje.
Samen met zijn knecht Jeuriaan moet Goose voor zijn werk twee dagen op reis. Hij neemt afscheid
van zijn vrouw, beweert haar te zullen missen en belooft zo snel mogelijk terug thuis te zijn. Eens op
pad overtuigt Jeuriaan zijn meester de reis niet te ondernemen maar na te gaan wat zijn vrouw
allemaal uitspookt wanneer haar man niet thuis is. Jeuriaan had horen waaien dat ze met haar
minnaar wel eens een bepaalde herberg bezocht. Om hier zeker van te zijn beslissen Jeuriaan en
Goose een kijkje te gaan nemen in die herberg. Hier zien ze Klaartje en haar minnaar Kaerel. Om bij
hen geen argwaan te wekken spelen ze enkele liedjes. Wanneer ‘de muzikanten’ echter plots
verdwenen zijn, beseft Klaartje wat er gaande is. Vrezend voor haar eer besluit ze zo snel mogelijk
naar huis te gaan. Wanneer Goose opnieuw in de herberg aankomt, ditmaal vergezeld van de schout
treft hij er enkel nog Kaerel en de waardin aan die volhouden zijn vrouw niet te hebben gezien.
Hierop trekken de schout, Goose, Jeuriaan en Kaerel naar het huis van Goose waar ze Klaartje al
poetsend aantreffen. Wanneer Goose haar beschuldigt, verklaart ze dat ze zo kuis is als maar zijn kan
en dat niet zij maar hij diegene is die vreemdgaat. Hierop breekt een hevige discussie los. Deze
eindigt wanneer Goose aan Klaartje zijn excuses aanbiedt.
M.G. Tengnagel. De klucht van Frik in ’t veur-huys.
Frik staat op het punt om te trouwen met een welgestelde vrouw en vraagt zijn moeder Diewertje
kleren naar de naaister te brengen. Deze naaister, Grietje, komt te weten dat Frik de bruidegom is en
vaart uit tegen zijn moeder. Grietje ontving reeds een trouwbelofte van Frik en heeft een kind van
hem dat 6 weken oud is. Wanneer Griet haar trouwpenning gaat zoeken vlucht Friks moeder naar
huis. Even later komt er een kennis van Grietje, Saartje, langs. Wanneer Grietje haar vertelt wat ze
net ontdekt heeft, beseft Saartje in hetzelfde schuitje te zitten. Ook zij kreeg van Frik een
trouwbelofte en werd door hem zwanger gemaakt. Een buurvrouw die deze verhalen hoort schiet te
hulp en stelt voor naar het huis van Frik te gaan om financiële steun te vragen en om hun eer te
verdedigen. Frik treffen ze er echter niet aan, wel de moeder. Hierop volgt een scheldpartij en
weigert Diewertje hen binnen te laten. Trijn spoort de meisjes aan zich nog niet gewonnen te geven.
Ze stelt voor Frik voor de Commissarissen van huwelijkse zaken te laten ontbieden.
Page 118
104
G.H. Van Breughel. De klucht van d’ een ende d’ander twee soldaten.
Twee soldaten trekken er samen op uit om zich te verrijken. Als slachtoffer kiezen ze een oude boer.
Ze dreigen ermee, wanneer de boer weigert geld te geven, hem te slaan en hem zijn schapen en
koeien afhandig te maken. Hierop komt de jonge vrouw van de boer tussen beide en laat deze
schelmen vertrekken met de verlangde som geld. Deze gaan meteen richting herberg om hun
overwinning te vieren. Ondertussen tracht de boerin haar man te troosten door te zeggen dat ze
naar de markt zal gaan om boter te verkopen zodat ze opnieuw geld hebben. Wanneer ze echter
voorbij de herberg komt roepen de twee soldaten en de waardin haar naar binnen. Samen lachen,
drinken en zingen ze tot de boer binnenkomt en er een discussie uitbreekt tussen hem en zijn vrouw.
Zij verwijt hem haar niet te kunnen bevredigen zodat ze haar plezier maar ergens anders moet
zoeken. De boer komt dus als verliezer uit het stuk want naast het onderspit te delven in de
discussie, moet hij ook nog eens het drinkgelach van de aanwezigen betalen.
J. Vos. De klucht van Oene.
In het midden van de nacht staat Geile Fijtje samen met haar minnaar Ritsaart voor de deur wanneer
de meid haar waarschuwt dat Oene, haar man is wakker geworden. Fijtje verbergt hierop Ritsaart in
de wieg en zingt een liedje. Oene die ondertussen uit zijn bed was gekomen vertrouwt het niet en
laat zich ontvallen dat hij wel graag eens in zijn hand zou laten kijken. Ritsaart grijpt hierop zijn kans
en verschijnt even later als duivelskunstenaar. Hij vertelt Oene hoe deze, na het uitoefenen van
enkele proeven zoals het over vuur springen en het ontcijferen van oude grafzerken, in het bezit kan
komen van een transformatiesteen. Wanneer hij deze op zak heeft zou hij het uiterlijk krijgen van de
persoon die achter zijn vrouw aanzit namelijk Ritsaart. Om te testen of zijn vrouw hem trouw is
verschijnt hij dus voor Fijtje, ervan overtuigd dat zijn steen werkt, in de gedaante van Ritsaart. Zij
wijst hem natuurlijk af en roept haar man om hulp. Oene is nu gerustgesteld en kan weer op beide
oren slapen. Ritsaart en Fijtje kunnen door hun list weer verder gaan met hun nachtelijke
avontuurtjes.
Page 119
105
Universiteit Gent
Examencommissie Geschiedenis
Academiejaar 2009-2010
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, Anke De Meyer, afgestudeerd Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in
het academiejaar 2009-2010 en auteur van de scriptie met als titel: De invloed van seksuele
handelingen op de mannelijke eer in de zeventiende-eeuwse Republiek, verklaart hierbij dat zij/hij
geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn
scriptie:
o de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke
goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van
… . . jaar (maximum 10 jaar);
o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur
van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het
kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de
tekst op te nemen.
Gent, 25/05/2010