Academiejaar 2015-2016, tweedesemesterexamenperiode De functies van kunst en creativiteit voor psychotische patiënten Een kwalitatief onderzoek naar de perceptie van begeleiders van creatieve ateliers Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie. 01001351 Promotor: Mattias Desmet DESMARICAUX Lize Begeleider: Joachim Cauwe
75
Embed
De functies van kunst en creativiteit voor psychotische ... · creativiteit iets kan betekenen voor hun psychotische patiënten, welke functies dit voor hen kan hebben tijdens de
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Rousseau (Demangeat, 2010) en David Nebreda (Geldhof, 2014a). Deze casussen kunnen ons
iets leren over hoe een psychoticus zijn oplossing kan vinden in de kunst.
Verschillende onderzoeken toonden reeds aan dat er een genetisch verband zou kunnen bestaan
tussen de twee. Heston (1966, in: De Groote, 2009) onderzocht bijvoorbeeld nakomelingen van
schizofrene moeders die opgevoed werden in pleeggezinnen. De ene helft vertoonde eveneens
een psychosociale problematiek, maar de andere helft had geen al te grote problemen en toonde
blijk van artistiek talent. McNeil (1971, in: De Groote, 2009) constateerde dat zeer creatieve
adoptiekinderen en hun biologische ouders hoger scoorden op geestesstoornissen. Eysinck (1995,
in: De Groote, 2009) stelt dat dezelfde persoonlijkheidstrekken aan de basis hiervan liggen.
Wanneer men deze op een succesvolle manier aanwendt kunnen ze leiden tot een grote
2
creativiteit. In het andere geval kunnen ze ontaarden in een psychotische aftakeling.
De laatste jaren wordt er meer en meer wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de werking van
creatieve therapie. Hierbij gaat men vooral op zoek naar wat er in welke situatie werkt. De vraag
naar het hoe en het waarom blijft echter nog vaak achterwege. Dit wil ik in deze masterproef
graag onderzoeken. Niet alleen door een grote persoonlijke interesse, maar ook omdat een beter
begrip van de onderliggende mechanismen van wat er gebeurt tijdens creatieve therapie zou
kunnen zorgen voor een betere of gerichtere toepassing ervan.
Kunst en Geestesziekte Doorheen de Tijd
Sinds lange tijd bestaat er een zekere fascinatie voor de relatie tussen kunst en geestesziekte.
Reeds in de Klassieke Oudheid werden theorieën hierrond naar voor geschoven. Zo had Plato het
bijvoorbeeld over ‘mania’, een vorm van gekte waar kunstenaars aan zouden leiden (Van den
Bos, 2007). Volgens de humorenleer van Claudius Galenus zou een teveel aan zwart gal mensen
gek maken. Hieruit kwam de term ‘melancholie’ voort (melas: zwart en chole: gal). Aristoteles,
een leerling van Plato, stelde dat melancholie eerder gezien moest worden als een goddelijke
waanzin, waaruit kunstenaars en genieën hun inspiratie konden putten. Een echte kunstenaar
moest met andere woorden een beetje gek zijn. De ideeën veranderden doorheen de jaren, maar
lagen vaak in het veld van de magie en de religie. Dat is geen toeval, aangezien het hier gaat om
een raakvlak tussen twee gebieden die elk op hun manier een intrigerende aantrekkingskracht
uitoefenen (Florence, 1997).
Met het boek ‘Genio e follia’ van antropoloog en psychiater Cesare Lombroso (1853-1909) kreeg
het wetenschappelijk onderzoek een boost. Hij beweerde dat genialiteit/kunstzinnigheid een vorm
van geestesziekte was, en definieerde dertien kenmerken op basis waarvan je de kunst van een
‘gek’ zou kunnen herkennen: originaliteit, onbruikbaarheid, uniformiteit, imitatie, criminaliteit
en morele gekte, fixatie op details, absurditeit, arabesk, atavisme, excentriciteit, gekheid als
onderwerp, obsceniteit en symbolisme (Van den Bos, 2007). Op zijn methodes kan echter veel
commentaar gegeven worden. Patiënten van wie de werken geen tekenen van ziekte vertoonden,
werden uit het onderzoek weggelaten, want dat ondermijnde zijn stelling dat geestesziekte een
invloed uitoefent op creativiteit. Toen later bleek dat geen enkele van zijn patiënten onder de
categorie ‘geniaal’ bleek te vallen, negeerde hij dit gewoon en probeerde het zelfs verborgen te
houden (Laan, 1994). Hoewel veel van zijn ideeën ondertussen achterhaald zijn, heeft hij wel veel
invloed gehad op later onderzoek. Zo inspireerde hij onder andere Hans Prinzhorn.
3
Een van de bekendste outsiderkunstenaars1 is Adolf Wölfli (1864-1930), een schilder, componist
en auteur met schizofrenie. Zijn leven en werk werden uitgebreid beschreven door zijn psychiater
Walter Morgenthaler (1882-1965) in het boek ‘Ein Geisteskranker als Kunstler’ in 1921. Ook dit
beïnvloedde Prinzhorn.
De Duitse psychiater en kunsthistoricus Hans Prinzhorn (1886-1933) interesseerde zich voor het
Expressionisme2 en deed onderzoek naar kunst in de psychiatrie. Hij verzamelde ongeveer 5000
werken van 450 patiënten uit verschillende instellingen in West-Europa en stelde deze tentoon.
Op basis hiervan gaf hij zijn boek ‘Bildnerei der Geisteskranken’ uit in 1922, een boek dat de
interesse in outsiderkunst sterk deed toenemen in zowel de psychologie- als in de kunstwereld
(Haakma, 1994). De relativiteit van bestaande theorieën werd benadrukt. Men ging de
aangenomen vooronderstellingen weer in vraag stellen en keerde terug naar de realiteit zoals die
eruit ziet vooraleer ze begrepen, geïnterpreteerd, gereduceerd en als ‘normaal’ of ‘abnormaal’
bestempeld wordt (Florence, 1997). Prinzhorn kan beschouwd worden als een van de pioniers
van de kunsttherapie.
Op zijn beurt inspireerde Prinzhorn de Franse kunstenaar Jean Dubuffet (1901-1985) tot het
verzamelen van kunstwerken van patiënten. Deze verzameling nam enorme proporties aan, en
werd ondergebracht in een museum in Lausanne voor Art Brut. De term ‘Art Brut’ werd trouwens
door hem geïntroduceerd, en later overgenomen door de rest van de wereld. Het betreft hier echter
niet enkel de artistieke creaties van patiënten, het gaat hier om ‘kunstwerken die gemaakt worden
door individuen die om de een of andere reden aan het culturele klimaat en het sociaal
conformisme zijn ontsnapt en werken vanuit een innerlijke noodzaak’, volgens Dubuffet
(Haakma, 1994, p. 5). Hij stelt dat elke psychiatrische patiënt als kunstenaar een Art Brut-
kunstenaar is, terwijl niet elke Art Brut-kunstenaar een psychiatrische patiënt hoeft te zijn (De
Witte, 2008, in: Buikema, 2013). Het gaat om pure, rauwe kunst, die niet gemaakt wordt om aan
een of andere norm te voldoen, maar ontspruit uit de nood van de maker om te creëren.
Art Brut kan dus niet echt als een kunststroming beschouwd worden. Het is een overkoepelende
term voor een heterogene verzameling werken die op een grote afstand van het reguliere
kunstcircuit worden geproduceerd. De kunstenaars vormen geen duidelijk aanwijsbare groep
1 Outsiderkunst, de de door Roger Cardinal geïntroduceerde Engelse vertaling voor Art Brut, is een term
die wordt gebruikt om de kunstwerken die buiten de officiële kunstwereld tot stand komen aan te duiden,
zoals bijvoorbeeld de werken van psychiatrische patiënten. 2 Binnen het Expressionisme gingen de kunstenaars zich vooral focussen op het uiten van hun gevoelens
en onbewuste ervaringen. Het is een kunststroming die gekend is door een grote vrijheid om te
experimenteren met ideeën en media. Er is niet echt een duidelijke kenmerkende stijl, het is vooral een
vorm van zelfexpressie, een manier om de eigen innerlijke werkelijkheid tot uitdrukking te brengen
(Buikema, 2013).
4
(Van den Bos, 2007).
Dit alles trok de aandacht van de professionele kunstwereld. In het begin van de twintigste eeuw
ontstond het Expressionisme. Binnen deze stroming gingen kunstenaars schilderen vanuit hun
eigen gevoel en psyche. Ze focusten zich op zelfexpressie. Na de Tweede Wereldoorlog deed de
expressionistische Cobra-beweging zijn intrede. In Parijs zagen Appel en Corneille - twee
Nederlandse Cobra-schilders - voor het eerst het primitivistisch werk van Jean Dubuffet en
bezochten een tentoonstelling van geesteszieken in de psychiatrische kliniek St. Anne. Dit bezoek
inspireerde hen, wat de interesse voor het beeldend werk van geesteszieken, primitieven en
kindertekeningen deed toenemen. ‘Binnen de Cobra-beweging gaat men op zoek naar de oerbron
van het scheppen, waarbij men zich verschillende vormen van primitieve kunst ten voorbeeld stelt.
Ze zoeken naar een kunst waarin de ziel wordt uitgedrukt in een symbolentaal, die voortkomt uit
de fantasie.’ (Stokvis, 2008, in: Buikema, 2013, p.12).
Rond dezelfde periode waarin de belangstelling vanuit de kunstwereld voor psychiatrische
patiënten toenam, groeide ook het enthousiasme binnen instellingen voor creatieve, expressieve
en kunsttherapieën (Outtier, 1989). Volgens Plokker (1962, in: Buikema, 2013) kwamen de
patiënten - na steeds verborgen te zijn geweest voor de samenleving - dankzij de interesse van de
expressionisten in hun kunst uit de anonimiteit. Er ontstond een soort wisselwerking.
Het begin van de georganiseerde creativiteits- en expressietherapie situeerde zich pas rond 1930
(Van den Bos, 2007). Via deze therapie probeerde men patiënten tot inzichten te laten komen die
verbaal niet of moeilijk uitgedrukt kunnen worden. Die aangeleerde vaardigheden en inzichten
zouden dan in het dagelijks leven gebruikt kunnen worden. Wat er tijdens de therapie gebeurt,
zou ook een hulp kunnen zijn bij de diagnosestelling (Outtier, 1989).
Men zou kunnen stellen dat de focus op psychopathologische kunst een bloeiperiode beleefde -
mede dankzij het Expressionisme - vanaf 1920 tot halverwege de twintigste eeuw. Rond 1920
ontstonden overal ter wereld creatieve, expressieve en kunsttherapieën in de psychiatrische
klinieken (Outtier, 1989).
In de tweede helft van de twintigste eeuw daalde dit plots drastisch. In 1953 komt
chloorpromazine, een neurolepticum, op de markt. Dit geneesmiddel zorgt ervoor dat
hallucinaties en wanen van de patiënten zo goed als verdwijnen. Ze zorgt echter ook voor
psychomotorische vertraging, verminderde interesse, een gebrek aan initiatief en emotionele en
affectieve onverschilligheid. Het massale gebruik van chloorpromazine in psychiatrische
instellingen zorgt ervoor dat de spontane artistieke creatie door patiënten zo goed als stilviel (Van
den Bos, 2007).
5
Ook vandaag worden creatieve ateliers ingericht voor patiënten, zowel binnen psychiatrische
instellingen als in privépraktijken. Net zoals de gewone spreektherapie kan ook de creatieve
therapie op heel diverse manieren ingevuld worden, afhankelijk van de visie en het theoretisch
kader van de therapeut.
‘Creatieve therapie’ is een groot containerbegrip dat verschillende soorten creativiteit, invullingen
en theorieën omvat. Vooraleer ik het heb over de verschillende visies die ik terugvond in de
literatuur, en over de mogelijke functies die kunst en creativiteit kunnen hebben voor psychotische
patiënten, lijkt het me aangewezen om eerst kort de theorie te schetsen die ik als kader hanteer
voor het schrijven van deze masterproef, en die de betekenis van bepaalde begrippen als
‘psychose’ en ‘oplossing’ bepaalt.
Theoretisch Kader
Waarom psychoanalyse?
Waar vroeger de nadruk lag op het luisteren naar het psychotisch subject, wordt vandaag
voornamelijk gefocust op een farmacologische en neurobiologische aanpak van psychische
stoornissen (Verhaeghe, 2009). Men houdt zich voornamelijk bezig met biologisch onderzoek,
net zoals in de 19de en het begin van de 20ste eeuw, toen clinici zoals Claude en De Clerembault
ervan uitgingen dat de oorzaak van psychosen louter cerebraal was (Vanheule, 2013).
Lacan interesseerde zich voor dit strikt neurologisch onderzoek, maar vond het ontoereikend om
iets van de complexiteit van de psychotische ervaring van de patiënt te vatten. Het gaat
voornamelijk om descriptieve theorieën die weinig verklaring bieden. De subjectieve beleving
van het psychotisch subject komt in deze theorieën zo goed als niet aan bod, evenals de ervaring
van het zelf en de ander. Dergelijke biologische modellen zijn relevant voor het construeren van
hersenmodellen, maar bieden weinig bruikbare handvaten voor de studie en behandeling van
psychosen. Ze geven geen inzicht in hoe het therapeutische werk met concrete psychotische
patiënten het best georganiseerd kan worden (Vanheule, 2013).
Lacan stelde daarom dat het voor de behandeling van een psychotische patiënt noodzakelijk is
om inzicht te hebben in de specifieke oorzaken en condities die leiden tot de doorbraak van de
psychose. Hiervoor is het nodig om te focussen op de specifieke levensgebeurtenissen en de
levensgeschiedenis van de patiënt (Lacan, 1932 in Vanheule, 2013). De psychoanalyticus moet
zich eerder richten op de singuliere en particuliere kenmerken van een patiënt dan op universele
inzichten over stoornissen (Lacan, 1962 in Vanheule, 2013). Voor de studie van het onderwerp
van deze masterproef lijkt het me dus aangewezen om vanuit een psychoanalytisch kader te
werken. Bij de vraag naar welke functies creativiteit en kunst kunnen hebben in de genezing en
6
het leven van het psychotisch subject is het nodig om het singuliere op de voorgrond te stellen.
In deze masterproef kies ik er dus voor om gebruik te maken van het theoretisch kader van de
psychoanalyse, en meer bepaald de structurele diagnostiek van Lacan. Binnen deze structurele
diagnostiek stelt hij dat alle mensen - ziek of gezond - ofwel neurotisch, ofwel psychotisch, ofwel
pervers zijn. Psychose is hier dus een onderliggende structuur van een subject. Men kan met
andere woorden psychotisch zijn, zonder dat de psychotische problematiek ooit echt doorbreekt
of ‘declencheert’3. Dit in tegenstelling tot de voorwaarden van de DSM, waarin enkel naar
gedeclencheerde psychosen gekeken wordt.4 Dit heeft een grote invloed op het doel van de
therapie: het subject moet - en kan - niet van zijn psychose genezen worden, maar gaat op zoek
naar een leefbare manier om met zijn psychose om te gaan.
Tot welke structuur men behoort, hangt vooral af van de verhouding van het subject tot de Ander.
Deze Ander, met hoofdletter, omvat zowel de eerste Ander (de moeder), als de tweede Ander (de
vader), als de taal (Verhaeghe, 2009). Aangezien het overgrote deel van de mensen neurotisch
van structuur is, valt de verhouding tot de taal niet echt op. We delen namelijk een conventioneel
taalgebruik. Het is pas wanneer we ons op de psychose gaan focussen, dat het belang van deze
verhouding opvalt.
Maar wanneer heeft men een psychotische structuur? Wat is het verschil met de neurotische
structuur? En hoe ontstaat dit?
Oedipus en het neurotisch subject.
Zoals hierboven reeds werd vermeld, onderscheidt Lacan drie structuren: de neurose, de
psychose en de perversie. Waar het ontstaan van de neurose haar oorsprong vindt in de oedipale
periode, situeert de psychose zich daarvoor, in de zogenaamde ‘pre-oedipale periode’
(Verhaeghe, 2009). De pathologische symptomen van de psychotische structuur kan men dan ook
zien als een poging om met het ontbreken van het hele oedipale verhaal om te gaan (Leader,
2012). Om dit te verduidelijken ga ik eerst even dieper in op wat er zich juist afspeelt in deze
3 Het concept ‘declencheren’ hangt nauw samen met biologische opvattingen over de psychose, en verwijst
naar het moment waarop een mechanisme wordt uitgelokt. Het duidt het punt aan waarop de pathogene
processen waarvoor een persoon kwetsbaar is daadwerkelijk in gang worden gezet (Vanheule, 2013).
Declenchering houdt de confrontatie in van het subject met het Reële (Verhaeghe, 2009). 4 In de DSM IV-TR vindt men de psychose onder het hoofdstuk ‘Schizofrenie en andere psychotische
stoornissen’, waarbinnen schizofrenie onderverdeeld wordt in schizofrenie van het paranoïde type, het
gedesorganiseerde type, het katatone type, het ongedifferentieerde type en het resttype. Verder zijn er ook
nog de schizofreniforme stoornis, de schizoaffectieve stoornis, de waanstoornis, de kortdurende
psychotische stoornis, de gedeelde psychotische stoornis (‘Folie à Deux’), de psychotische stoornissen door
somatische aandoeningen, de psychotische stoornis door een middel en de psychotische stoornis Niet
Anders Omschreven (APA, 2007).
7
periode, die zich situeert tussen het derde en vijfde à zesde levensjaar van het kind.
Het oorspronkelijke idee bij Freud is ondertussen min of meer achterhaald. Freud geeft nergens
in zijn oeuvre een uitgebreide uitleg over wat het Oedipuscomplex juist inhoudt, maar geeft
illustraties aan de hand van enkele bekende casussen, zoals bijvoorbeeld die van Dora, Kleine
Hans en de Wolvenman. Hierin wordt duidelijk dat zijn Oedipuscomplex een vadercomplex is
met een centrale rol voor de zoon (Verhaeghe, 2011). De moeder krijgt slechts een zeer passieve
rol toegewezen, en over eventuele dochters wordt al helemaal niet gesproken.
Freud legde het gevaar bij het verlangen van de zoon naar de moeder, dat door de vader moet
worden ingetoomd. Lacan draait deze rollen later om: het gevaar schuilt in het verlangen van de
moeder naar het kind toe (Verhaeghe, 2011).
In Lacans versie van het Oedipuscomplex heeft de aanwezigheid van de moeder een dubbele
status: aan de ene kant is ze uitermate kostbaar voor het kind, aan de andere kant boezemt ze ook
angst in. Het kind is volledig afhankelijk van haar aanwezigheid, van haar liefde. Hij is passief
onderworpen aan haar wil. In de zogenaamde oersituatie met de verzorger lijkt er niets te bestaan
buiten het kind zelf en de moeder, die op onvoorspelbare wijze verschijnt en verdwijnt. Dit roept
vragen op bij het kind: ‘Hoe belangrijk ben ik voor haar? Wat wil ze?’ Via deze vragen probeert
hij orde te scheppen in deze eerste situatie vol liefde en angst. Hij staat voor het raadsel van het
verlangen van de moeder, en probeert dit te interpreteren. Hij zoekt een verklaring voor haar
periodieke afwezigheid (Leader, 2012).
Het kind begrijpt dat hij niet het enige is waar de moeder naar verlangt. Er is iets anders dat haar
ook aantrekt en dat haar soms weglokt. In een volgende fase zoekt hij wat haar nu juist weglokt,
en hoe hij dit kan overtreffen. Hier verschijnt de kleine verleider, die de moeder tevreden probeert
te stellen, en haar verlangen volledig wil invullen. Het kind wil het sluitend antwoord zijn op het
tekort van de moeder, hij wil volledig datgene zijn waar haar verlangen naar uit gaat (Leader,
2012).
Al snel wordt duidelijk dat dit niet mogelijk is. De moeder verlangt naar het kind, maar ook naar
de vader en naar nog zoveel andere zaken. Ze is niet langer het almachtige wezen dat de wereld
van het kind compleet beheerst. Ze heeft ook haar eigen twijfels, haar tekorten, haar verdeelde
verlangens. Het kind moet erkennen dat hij niet alles voor haar kan zijn. Ook al probeert hij nog
zo hard, de moeder mist iets. Dit gemis krijgt een naam door de intrede van de vader5 in deze
5 Het gaat hier niet zozeer om de vader als persoon, maar eerder om de symbolische functie die door hem
vervuld wordt. Hetzelfde geldt trouwens voor de moeder: wanneer ik over ‘de moeder’ spreek, dan hoeft
dat niet daadwerkelijk om de biologische moeder te gaan, maar om de persoon die deze rol inneemt.
8
relatie, door Lacan aangeduid als ‘de metafoor van de Naam van de Vader’. Dit is een tragisch
moment voor het kind dat verdriet met zich meebrengt en onherroepelijk een structureel tekort
installeert: hij is niet langer één met de moeder (Leader, 2012).
Tegelijk werkt dit ook bevrijdend. De Naam van de Vader schept orde in de wereld van het kind
door grenzen te stellen. Het libido, het overweldigende genot (‘de jouissance’ volgens Lacan) van
het lichaam, wordt afgebakend en in de buitenwereld geprojecteerd. Deze vadermetafoor schrijft
het kind in binnen een symbolisch kader, waardoor het gebruik kan maken van een conventionele
taal (Leader, 2012). Dankzij dit gedeelde talig discours slaagt het neurotisch subject er in zich
tegen het Reële6 te beschermen. Hoe meer woorden we produceren om iets te vatten, hoe meer
we dit Reële inperken. Het Symbolische beschermt dus tegen het Reële, maar kan het nooit
volledig omvatten (Verhaeghe, 2009). Dankzij de Naam van de Vader worden het Symbolische,
het Imaginaire en het Reële met elkaar verknoopt (Vanheule, 2013).
Dankzij deze overgang van een duale (het kind en de moeder) naar een triangulaire relatie (het
kind, de moeder en de vader) kan het kind een veilige afstand creëren tot de moeder. Hij is niet
langer het passief wezen dat binnen een verstikkende duale verhouding aan haar wil is
overgeleverd. Door de installatie van het tekort wordt er een ruimte gecreëerd voor het kind om
een eigen verlangen te hebben, om een eigen positie in te nemen tegenover de Ander.
Samengevat zorgt het Oedipuscomplex dus voor drie cruciale zaken. Ten eerste introduceert het
betekenis - een conventionele taal - door het verlangen van de moeder te benoemen. Ten tweede
wordt het libido afgebakend en krijgt het een plaats waardoor de objecten van verlangen buiten
het lichaam in de buitenwereld geplaatst worden. Ten derde krijgt het kind de kans om op veilige
afstand een positie in te nemen ten opzichte van de Ander (Leader, 2012).
Het psychotisch subject.
Bij het psychotisch subject vond de installatie van dit Oedipuscomplex nooit plaats. Men zou
de uitingen van de psychotische problematiek dus kunnen zien als een poging om met het gemis
van deze drie cruciale aspecten om te gaan: men probeert op een alternatieve manier betekenis te
geven aan de werkelijkheid, het libido in het lichaam te verankeren, een veilige afstand tot de
Ander te scheppen, of een combinatie hiervan (Leader, 2012).
Freud werkte vooral met neurotische patiënten. Simpel gesteld draait alles hierbij rond
verdringing: iets raakt verdrongen in het onbewuste, en het doel van de therapie is om het
6 Het Reële kent verschillende betekenissen en invullingen, maar is steeds gelinkt aan datgene wat
onmogelijk is. Het is datgene wat buiten de taal valt en dat we maar moeilijk kunnen vatten (Verhaeghe,
2009).
9
vergetene terug in het bewustzijn te krijgen. Een voorwaarde hiervoor is dat datgene wat uit het
onbewuste gehaald moet worden, zich in de eerste plaats ooit in het bewustzijn bevond.
Bij psychotische patiënten lijkt echter nog een radicaler proces plaats te vinden. Freud spreekt in
deze context over ‘verwerping’ in plaats van verdringing. Ook bij Lacan vinden we dit idee terug.
Hij spreekt over ‘forclusie’, en meer bepaald over ‘de forclusie van de Naam van de Vader’. Door
de Naam van de Vader worden we ingeschreven in het Symbolische, we worden talige wezens.
Datgene wat bij het neurotisch subject verdrongen wordt, werd dus ooit eerst overgeschreven naar
het conventionele talig discours. Via hypnose, vrije associatie of andere technieken kan dit dan
weer in het bewustzijn gehaald worden. Bij het psychotisch subject werd de Naam van de Vader
om een of andere reden verworpen, waardoor hij niet werd ingeschreven in het Symbolische. Het
psychotisch subject is buitengesloten uit de veiligheid van een gedeelde taal. Hij kan geen gebruik
maken van deze conventionele oplossing om om te gaan met het Reële en moet dus op zoek gaan
naar een privé-oplossing, zoals bijvoorbeeld de waanmetafoor (Leader, 2012).
Let wel, het feit dat de psychoticus niet is ingeschreven in het Symbolische, wil niet zeggen dat
hij volledig buiten de taal valt. Het psychotisch subject kan wel spreken, begrijpt woorden, kan
lezen, enzovoort. Het gaat hier echter om psychotische taal, niet de conventionele taal van een
neuroticus. Er is op cruciale punten geen verdeeldheid aanwezig, geen tekort (Lacan, 1975 in
Verhaeghe, 2009). Betekenaars en betekenden7 plakken als het ware samen, zonder dat
verschuiving mogelijk is, of staan volledig los van elkaar, waardoor de dingen hun betekenis
verliezen en alles raadselachtig wordt (Leader, 2012).
Dit alles heeft niet enkel gevolgen voor de manier waarop psychotici zich tegenover de taal
verhouden, maar eveneens voor de manier waarop ze zich tegenover hun eigen lichaam
verhouden. Woorden situeren ons in de symbolische wereld. Ze bieden een bescherming tegen
het Reële, en helpen ons loskomen van het Imaginaire. Terzelfdertijd onderwerpen ze ons aan de
regels en gebruiken van de samenleving. Er wordt een kader op de wereld geplaatst en er worden
grenzen gesteld, waardoor de dingen voorspelbaar en minder chaotisch lijken. Dit alles heeft ook
gevolgen voor het lichaam, want ook aan het libido worden grenzen gesteld. Door het genot, de
‘jouissance’, in te perken, wordt het leven leefbaar. Taal brengt ordening in het Reële van het
lichaam. Het libido is in het geval van neurose onlosmakelijk verbonden met een gevoel van
7 De Saussure maakt de opdeling tussen en ‘betekenaar’ en ‘betekende’. Het betekende verwijst hierbij
naar het concept of het idee die het taalteken tot uitdrukking brengt, terwijl de betekenaar verwijst naar de
materiele, fonetische zijde van het taalteken. De relatie tussen beide is arbitrair: er zijn geen intrinsieke
redenen waarom bepaalde betekenaars gebruikt worden om te verwijzen naar bepaalde ideeën. Hun relatie
is op een conventionele manier verbonden door de Naam van de Vader. Door de verschuiving en combinatie
van verschillende betekenaars, kunnen steeds nieuwe betekenden ontstaan (Vanheule, 2013).
10
verlies, een volledig genot is niet meer te bereiken, door de symbolische afscheiding van de
moeder.
In het geval van psychose is dat overvloedig genot echter maar al te prominent aanwezig. De
psychoticus plaatst dit soms buiten zichzelf, bij de overheersende, bedreigende Ander. In dat
geval gaat het eerder om ‘genoten worden’ in plaats van genieten. Soms is het libido compleet en
onverdeeld overal tegelijk aanwezig in het lichaam, zonder dat het gekanaliseerd kan worden. Het
is dan ook geen toeval dat een beginnende schizofrenie vaak eerst gezien wordt als hypochondrie:
de patiënt heeft last van pijn en bizarre lichamelijke gewaarwordingen door het libido dat overal
in zijn lichaam huishoudt. Er lijkt een hapering te bestaan in de constructie van het lichaamsbeeld,
alsof er geen eenmakingsproces tijdens het spiegelstadium8 heeft plaatsgevonden. Dit is een
gevolg van het feit dat het Symbolische, het Imaginaire en het Reële niet met elkaar verknoopt
zijn door de Naam van de Vader. Er ontbreekt een innerlijk kader dat het lichaamsbeeld vastlegt.
Er lijkt een scheiding te bestaan tussen het lichaamsbeeld en het zelf. Men heeft er geen vat op.
De psychoticus zal dan pogen om hier op een alternatieve manier controle over te krijgen,
bijvoorbeeld door te diëten en te sporten, maar bijvoorbeeld ook door automutilatie. Het lichaam
moet namelijk coherent worden gemaakt in een bepaald beeld (Leader, 2012).
Stabilisatie en oplossingspogingen.
Psychotische patiënten vinden vaak unieke manieren om stabiliteit te vinden en de
ondraaglijkheid te verlichten. De meest gekende manier om zich te beschermen tegen
psychotische verschijnselen is het creëren van een georganiseerde waan. Op die manier ontstaat
er nieuwe betekenis, worden betekenaar en betekende weer aan elkaar gekoppeld en worden er
grenzen aan het libido en aan de jouissance gesteld. Maar er zijn meer oplossingen mogelijk die
soms samen met de waan vorm krijgen, soms onafhankelijk ervan.
Zo beschrijft Leader (2012) dat de psychoticus bijvoorbeeld een ideaal kan creëren. Op die
manier heeft hij een beeld dat hem een oriëntatiepunt biedt. Dit werd voor het eerst besproken
door Ludwig Binswanger. Een andere mogelijkheid, beschreven door Helene Deutsch, is het
simpelweg compleet kopiëren van een andere persoon. Ze gebruiken dit beeld tot in de kleinste
details om hun eigen gedrag vorm te geven. Genevieve Morel bespreekt een derde
oplossingspoging die te maken heeft met het creëren van idealen en het opstellen van
gedragsformules. Een psychotische vrouw identificeert zich bijvoorbeeld compleet met het
concept ‘de moeder’. Dit zorgt ervoor dat ze duidelijke instructies heeft over wat het leven van
8 Het spiegelstadium is de fase waarin het kind zich gaat identificeren met het ideaalbeeld dat de ander
hem voorhoudt. De identificatie met dit totaalbeeld zorgt voor de vorming van lichaamsbeeld en de
beleving van een gevoel van eenheid (Verhaeghe, 2009).
11
haar verwacht, hoe haar dag er moet uitzien, enzovoort. Nog een ander mechanisme is de creatie
van een eigen persoonlijke symbolische orde: je sluit je als het ware aan op het symbolische
systeem dat je nooit hebt geïncorporeerd.9 Omdat je er geen innerlijke toegang toe krijgt, zoek je
het buiten je. Een laatste mogelijkheid tot stabilisering die Leader (2012) bespreekt is datgene
wat door Lacan als ‘sinthoom’ wordt aangeduid: het gaat hier om het creëren van een andere,
unieke manier - anders dan de Naam van de Vader - om het Symbolische, het Imaginaire en het
Reële met elkaar te verknopen10 (Leader, 2012).
De meeste van deze vormen van stabilisatie kunnen perfect naast elkaar en terzelfdertijd bestaan.
De kans is zelfs groot dat we er meer dan één zullen aantreffen in het leven van de psychoticus,
aangezien één mechanisme vaak niet volstaat om de realiteit bijeen te houden. Het creëren van
systemen van oplossingen en compensaties beschermen de psychoticus en geven hem de ruimte
om subject te worden. Dit kost echter veel tijd en energie. De nadruk kan eerder op het Imaginaire
of op het Symbolische liggen, maar beiden hebben een gelijkaardig doel: een compensatie bieden
op de vreemde gedachten en lichamelijke sensaties die hen dreigen te overweldigen. Al deze
mechanismen, en waarschijnlijk nog veel andere kunnen hen in staat stellen om op een eigen
unieke manier een regelmatig en draagbaar leven te leiden (Leader, 2012).
Creatieve Therapie
Tot nu toe besprak ik de geschiedenis die kunst en psychose samen doorgemaakt hebben.
Daarnaast maakte ik ook een korte schets van het psychoanalytisch kader van waaruit ik deze
masterproef schrijf en die mijn invalshoek op de psychose bepaalt.
Binnen deze visie op de psychose wordt, zoals hierboven besproken, aandacht besteed aan de
‘oplossingspogingen’ om ermee om te gaan. Dit kan gekoppeld worden aan het onderwerp van
deze masterproef: op welke manier kunnen beeldende kunst en creativiteit een oplossing zijn voor
de psychotische patiënt? Welke rol speelt kunst binnen creatieve beeldende therapie? Wat is haar
9 Colette Soler beschreef in dit verband hoe Jean-Jacques Rousseau zijn eigen compenserende symbolische orde schiep. Rousseaus vader zag zijn zoon als de oorzaak van de dood van de moeder.
Mogelijk heeft deze vermeende verantwoordelijkheid bijgedragen tot zijn verzet tegen de chaos van de
wereld en de verdorven zeden van zijn tijd: het verworpen schuldgevoel kwam van buitenaf terug en schiep
het waanbeeld dat iedereen tegen hem samenspande. In zijn werk situeert hij dit schuldgevoel, deze
negativiteit, bij de Ander en biedt vervolgens als oplossing een ideale orde aan. Waar de conventionele
symbolische orde buitengesloten is, kan de psychoticus een nieuwe creëren (Leader, 2012). 10 Lacan stelt het Reële, het Symbolische en het Imaginaire voor als drie cirkels die met elkaar verknoopt
zijn in een ‘borromeaanse ketting’. Die verknoping gebeurt door middel van een symptoom, in de meeste
gevallen de Naam van de Vader. Bij psychotici gebeurt dit echter niet via deze weg. Zij hebben een
zogenaamde vierde ring, een ‘sinthoom’ nodig om het Reële, het Symbolische en het Imaginaire in een
bepaalde verhouding te verknopen (Geldhof, 2014b).
12
statuut? Welke verklaringen worden gegeven over de werking ervan? Waar wordt de nadruk op
gelegd? Op deze vragen wil ik in dit hoofdstuk dieper ingaan.
Psychotische creaties: Wat doe je er mee?
Kenmerken van psychotische werken.
Oorspronkelijk diende het gebruik van creatieve expressie binnen de psychiatrische setting -
naast een vorm van bezigheidstherapie - vooral als een hulpmiddel bij de diagnosestelling. Hierbij
ging men op zoek naar welke typische kenmerken, qua stijl of qua inhoud, een tekening of
schilderij van een patiënt bevat en hoe men die kon interpreteren. Hier bestaan veel verschillende
invullingen van. Zo beschreef Lombroso (1835-1909) in zijn boek ‘Genio e Follia’ zoals eerder
vermeld dertien formele kenmerken. Aan de hand van de stijl van een werk, het onderwerp en het
gedrag van de maker beweerde hij te kunnen zeggen aan welke stoornis de patiënt leed (Van den
Bos, 2007). Jean Vinchon (1789-1855) legt in de jaren ‘20 de link tussen twintig stijltypen en
bepaalde mentale stoornissen (Outtier, 1989). Prinzhorn (1886-1933) schoof eveneens een aantal
kenmerken naar voor, en stelde dat wanneer meerdere kenmerken samengaan in een werk, er met
enige voorzichtigheid over ‘een schizofrene Gestaltung’ gesproken kan worden (Bryssinck,
2005).
Er kwam echter veel kritiek op het willen interpreteren en diagnosticeren aan de hand van de
creaties van patiënten. Er zit een grond van waarheid in de theorieën over de stijlkenmerken, maar
ze kunnen niet als maatstaf gebruikt worden aangezien ze vaak niet kloppen. Ook impliceert deze
visie dat alle psychotici op dezelfde manier zouden tekenen en schilderen wanneer ze eenmaal
ziek zijn, net zoals dat het geval zou zijn bij alle patiënten met stemmingsstoornissen, enzovoort.
Op die manier gaat men voorbij aan het singuliere van de patiënt.
Een vorm van taal: gardez-vous de comprendre!
Volgens Hans Prinzhorn is de artistieke creatie, net zoals het spel en de dagdroom,
gestructureerd als een taal. Het zijn vormen van een symbolische productie, waarvan de
betekenaars de betekenis nooit volledig afdekken en dus openstaan voor interpretatie (Florence,
1997). Men zou dit kunnen beschouwen als een vorm van spreken zonder woorden. Leo Navratil
(1921 - 2006) liet patiënten bij het begin van hun opname en tijdens hun verdere verblijf in de
instelling tekeningen maken. Parallel aan het ziekteverloop merkte hij duidelijke overeenkomsten
op in deze tekeningen (Bryssinck, 2005). Het moment van declenchering van de psychose zal
vaak beklemtoond worden door een ‘declenchering’ in het werk van de patiënt. ‘De ontluistering
van het beeld gaat vaak gepaard met een destabilisering van het woord.’(Vande Veire, 1989, p.
83).
13
Het feit dat de artistieke creatie openstaat voor interpretatie, wil niet zeggen dat men bijgevolg
alles tot in de puntjes moet gaan interpreteren, begrijpen en verklaren. Wanneer men een te strikt
en rigide schema probeert toe te passen op een werk of een reeks werken aan de hand van de
kenmerken, zal er veel interessant materiaal verloren gaan. Verder zal een therapeut zijn
hypothesen snel bevestigd zien, juist omdat er zo’n openheid voor interpretatie is (Florence, 1989)
‘Gardez-vous de comprendre!’11 zei Lacan, en dat is ook hier van toepassing. Interpretatie kan
soms nodig zijn in het therapeutisch proces, maar men mag er zeker niet mee overdrijven. Dit
probleem is iets minder dringend bij neurotici. Het ontleden van hun creaties lukt slechts via vrije
associatie, lapsussen en dergelijke bij het ongecensureerd spreken binnen een analytische
therapie, waar overdracht zich kan installeren, en waar het verlangen van de therapeut het spreken
van de patiënt op gang kan houden (Késenne, 2003). In die zin kunnen interpretaties dan eventueel
wel wenselijk zijn. Maar wat met psychotici? Hoe bedreigend komt de blik over van iemand die
elke verborgen boodschap schijnt te kunnen ontcijferen aan de hand van een lijstje met
kenmerken?
Een patiënt valt nooit samen met zijn werk, en ook niet met het beeld dat de therapeut zich van
hem of haar vormt (Geerardyn, 2005). Wanneer men louter kijkt naar het kunstwerk, zonder daar
het verhaal van de patiënt en zijn context naast te leggen, zal men dus veel over het hoofd zien.
Zo was er rond het begin van de twintigste eeuw een veelvuldige aanwezigheid van seksuele
motieven in de werken van psychiatrische patiënten. Dit werd toen geïnterpreteerd als de uiting
van een gedegenereerde geest. Achteraf bedacht men dat dit echter ook gezien kon worden als
een gevolg van het langdurig opgesloten zitten, en de gedwongen seksuele onthouding die
daarmee gepaard gaat (De Preester, 2004). Luisteren naar wat de patiënt te vertellen heeft is dus
cruciaal, wil men iets van het werk begrijpen.
Werkt creatieve therapie?
Creatieve therapie kan op verschillende manieren ingevuld worden, waarvan beeldende kunst
slechts één mogelijkheid is. Naar de verschillende kunstvormen is reeds onderzoek gedaan en
over het algemeen werd aangetoond dat ze kunnen werken. Zo toonden Pavlicevic, Trevarthen en
Duncan (1994) bijvoorbeeld aan dat ‘muzikale gesprekken’ tussen de schizofrene patiënt en de
muziektherapeut de kwaliteit en de duur van de interactie verbeteren. In het kader van
muziektherapie vonden Smeijsters en Van der Hunk (1999) dat melodische stemimprovisatie het
uitdrukken van verdrongen gevoelens en het identiteitsgevoel verstevigt van patiënten met een
chronische depressie als gevolg van een stagnerende rouwverwerking. In een onderzoek naar
11 ‘Hoed u voor het begrijpen!’
14
dramatherapie stelden Cogan en Paulson (1998) vast dat therapeutisch theater leidt tot een
vermindering van angst, een groter vermogen tot conflicthantering en een toename van empathie
bij cliënten die geïnterneerd zijn voor gewapende diefstal en mishandeling. Mannheim,
Liesenfeld en Weis (2000) deden onderzoek naar dans- en bewegingstherapie en vonden dat een
combinatie van trainingsgerichte en improviserende expressieve danstherapie bijdraagt tot de
revalidatie van kankerpatiënten wat betreft ontspanning, positieve stemming, contact en fysiek
prestatievermogen. Binnen dezelfde context toonde Dibbel-Hope (2000) aan dat Authentic
Movement12 leidt tot een verbetering van de stemming, het lichaamsbeeld en de zelfachting bij
vrouwen met borstkanker. In een onderzoek naar beeldende therapie vonden Saunders en
Saunders (2000) dat het beeldend vormgeven van gevoelens leidt tot een vermindering van de
frequentie en intensiteit van gedragsstoornissen bij kinderen. De Brief Image-Making Experience,
voorafgegaan en gevolgd door een moment van focus, zou het zelfinzicht verhogen en de
lichaamservaring veranderen bij de neurotische problematiek, volgens Fenner (1996) (Smeijsters,
2002).
Aan de hand van twintig diepte-interviews gevolgd door twee focusgroepen vond Deirdre Heenan
(2006) dat deelnemers aan creatieve ateliers over het algemeen extreem positief zijn over hun
ervaringen. Zelfvertrouwen en zelfbewustzijn waren twee thema’s die tijdens de interviews vaak
aangehaald werden. Op hun beurt leidden deze dan weer tot een groter emotioneel en sociaal
welzijn.
Er wordt eveneens aangetoond dat creatieve therapie verschillende effecten heeft op de
verschillende symptomen van schizofrenie, in die zin dat de impact groter is op de negatieve
symptomen dan op de positieve13. Deze resultaten zijn van belang aangezien negatieve
symptomen vaak zwaarder doorwegen voor de schizofrene patiënt. Het zijn ook de symptomen
die minder sterk reageren op antipsychotica (Crawford & Patterson, 2007).
Rond de jaren ’70 begon men experimenteel onderzoek te doen naar de impact van creatieve
therapie op schizofrenie. Over het algemeen komt muziektherapie er het meest positief uit: deze
vorm van therapie brengt de grootste verbetering in het globaal functioneren en de mentale
toestand bij schizofrene patiënten. De bevindingen rond drama en kunsttherapie zijn doorgaans
eveneens positief, maar ze vertonen vaak methodologische tekorten. Bij beide therapievormen
12 Authentic Movement is een expressieve bewegingsimprovisatie waarbij men tot een soort vrije
associatie van het lichaam probeert te komen. Zelfontdekking en bewustwording spelen een belangrijke
rol. 13 Positieve symptomen van schizofrenie zijn hallucinaties, wanen en gestoorde spraak. Negatieve
symptomen zijn bijvoorbeeld sociale teruggetrokkenheid, gebrek aan energie en verminderde concentratie.
De symptomen krijgen dus de titel ‘positief’ of ‘negatief’, afhankelijk van het feit of ze respectievelijk iets
toevoegen aan het leven van de patiënt, of net iets wegnemen of afvlakken (Birchwood & Jackson, 2001).
15
kwam men tot dezelfde conclusie, namelijk dat de voor- en nadelen van de interventies niet altijd
even duidelijk zijn. De steekproeven zijn vaak klein, wat voor een lagere power zorgt. Follow-up
periodes zijn meestal aan de korte kant, waardoor het moeilijk is om in te schatten of de voordelen
blijvend zijn of niet (Crawford & Patterson, 2007).
De meeste onderzoeken die tot op heden werden uitgevoerd, focussen voornamelijk op de
outcome van dit soort therapieen. Er wordt met andere woorden vooral gekeken naar welke
effecten er zijn in welke omstandigheden. Het accent ligt in deze masterproef echter op het proces
zelf, minder op het resultaat.
Het hoe en waarom.
Creatie en beeldende expressie kunnen veranderingsprocessen en eventueel verbetering en
genezing teweeg brengen. Creativiteit lijkt trouwens voor elk subject - ziek of gezond - een
mogelijke belangrijke rol te spelen (Outtier, 1989). ‘S’exprimer ne peut que faire le plus grand
bien.’14 (Florence, 1997, p. 141). Maar op welke manier kan men iets bereiken? Hoe en waarom
werkt creatieve therapie?
Volgens een artikel van Crawford en Patterson (2007) zou creatieve therapie van grote waarde
kunnen zijn voor bepaalde mensen die moeite hebben om zichzelf verbaal uit te drukken, zoals
mensen met cognitieve gebreken of mensen met schizofrenie. Vooral bij schizofrene patiënten
zou creatieve therapie een voordeel hebben in vergelijking met traditionele therapieën, omdat het
artistiek product (een verhaal, een schilderij, een geïmproviseerd muziekstuk, enzovoort) een
‘veilige ruimte’ kan creëren tussen de patiënt en de therapeut. Dit kan helpen om sterke gevoelens
en gedachten te kanaliseren die de patiënt anders kunnen overweldigen.
In de vakliteratuur zijn de meningen verdeeld en bestaan er veel verschillende visies over wat er
zich afspeelt tijdens zo’n creatieve therapie en op welke manier het iets kan betekenen voor de
patiënten. Hoe moet je wat interpreteren? Moet je nota bene gaan interpreteren? Wordt het creëren
zelf als inherent therapeutisch gezien, of is het een psychologisch fenomeen dat de weg vrijmaakt
voor het spreken? Welke mechanismen zijn aan het werk? In het volgend deel geef ik een
overzicht van de voornaamste ideeën die ik terugvond in de vakliteratuur. In deze masterproef
zou het te ver leiden om een volledig overzicht van alle verschillende soorten creatieve therapie
te geven, daarom beperk ik me tot de beeldende creatieve therapie.
Beeldende therapie.
De Preester (2004) onderscheidt drie belangrijke kenmerken bij psychotische kunstenaars: een
14 ‘Zich uitdrukken kan niets anders dan het beste voortbrengen.’
16
eindeloze herhaling, een nood tot creëren die zich manifesteert als een poging tot genezing en een
karakteristieke poging tot communicatie of tot het installeren van een sociale band. Deze drie
kenmerken zijn niet fundamenteel anders dan bij neurotische kunstenaars, maar wel veel
nadrukkelijker aanwezig. Andere auteurs schuiven andere visies en verschillende ideeën naar
voor, maar in grote lijnen kunnen ze steeds ondergebracht worden bij één van deze kenmerken.
Eindeloze herhaling.
Over het algemeen worden betekenaars vooral op het niveau van de taal gesitueerd. Ze hoeven
hier echter niet toe beperkt te worden. Betekenaars kunnen evengoed op het afgebeeld niveau
meespelen: de zogenaamde ‘signifiants imaginaires’ of ‘beeldbetekenaars’ (Metz, 1975).
Creatieve expressie staat namelijk niet los van de taal. ‘Als het creëren van beelden een soort
spreken zonder woorden is, een taal die niet via het woord passeert, dan effent beeldende
creativiteit het pad voor de woorden die effect creëren.’ (Késenne, 2003, p. 188).
Volgens Marysse (2003) wordt elk thema dat binnen een bepaalde reeks herhaald wordt
onvermijdelijk een persoonlijke betekenaar. Dit herhaalde thema kan van alles zijn: een
onderwerp, een kleur, een bepaalde compositie of een combinatie van dit alles.
Het subject representeert zich door een betekenaar S1 voor een volgende betekenaar S2. Op die
manier ontstaat een continue productie van verschuivende betekenissen. Door deze
‘Durcharbeitung’ wordt het basisfantasma15 gevormd (Geerardyn, 2005).
Dit toont het belang aan van de herhaling in creaties van psychotische subjecten: het kan een
dwangmatige herhaling door het fantasma en de daarmee gepaard gaande wanen zijn, als een
gevecht om de jouissance op afstand te houden en een poging om vat te krijgen op het Reële. Het
object a is hierbij de bron van deze oneindige herhaling.
Marysse (2003, p. 229) schrijft dat ‘het beschermende effect van het fantasma zijn prijs heeft.
Men moet eindeloos nieuwe werken in het kader schuiven wil het niet verontrustend leeg worden.
(...) De geruststellende afstand die het fantasma installeert tot het Reële van het object a is immers
slechts een constructie van en binnen het onbewuste. Het is uit de herhaling ervan dat het
fantasma en tegelijk het subject hun (symptomatische) stabiliteit halen.’
15 Het basisfantasma is de verhouding van het subject tegenover datgene wat wegvalt uit de
betekenaarsketting S1 - S2: het object a. De wijze waarop dit object a in een psychoanalytisch proces
verschijnt, staat niet los van de levensgeschiedenis van het subject. Wanneer men in deze context dan vrij
gaat associëren, aanknopend bij de elementen van de tekeningen, wordt dit object a op de duur als het ware
omcirkelt in de verhalen en reminiscenties die bovenkomen (Geerardyn, 2005).
17
Een poging tot genezing.
Het verlangen.
Késenne (2003) onderscheidt twee dimensies binnen het therapeutisch gebeuren: een eerste
gebeuren dat zich afspeelt binnen het psychisme tijdens de creatieve activiteit en een tweede dat
zich retroactief doorzet tijdens het analytisch gesprek achteraf. Zowel tijdens het eerste als tijdens
het tweede gebeuren wordt iets gevormd dat zich zowel in de uitbeelding als in het spreken
achteraf uit: het verlangen16.
Tijdens dit eerste gebeuren draait het vooral rond de act van het creëren zelf: tijdens de creatieve
expressie is er sprake van een psychische constructie die tegelijk beeldend en talig is. De
psychoticus gaat vanuit zijn massieve gesloten wereld op zoek naar het creëren van een opening
van waaruit een verlangen kan ontstaan. Gevangen in de dualiteit moet de psychoticus namelijk
zelf nog de leegte scheppen waarbinnen hij als subject zou kunnen verlangen. Als therapeut is het
dus van groot belang om ruimte te maken voor deze opening en ze niet dicht te metselen met al
te snelle duidingen en interpretaties.
Dankzij de verschuivingen die optreden tijdens het eerste therapeutisch gebeuren, kan tijdens het
tweede het verlangen van de ander toegelaten worden binnen die leegte. Vanzelfsprekend is de
overdrachtsrelatie hierbij van groot belang (Késenne, 2003).
De openheid die gecreëerd kan worden, lokt voor de psychoticus angst uit voor een doorbraak
van het Reële. Een manier om dit Reële, dit ondraaglijke genot, een plaats te geven en er zelf een
positie tegenover in te nemen, is via de creatie. Het kunstwerk zou in de therapie als een derde
punt kunnen dienen dat de psychoticus helpt om afstand te nemen uit de verstikkende duale relatie
en het pad effent voor het spreken. Op die manier zou kunst als object a een zeker verlangen tot
stand helpen komen, waar er eerst enkel plaats was voor het genot, de ‘jouissance’. Op die manier
kan de psychoticus zichzelf een bestaan toe-eigenen en kan hij een ingang vinden tot een discours
waar hij voorheen buiten stond.
Het Imaginaire.
In zijn zoektocht naar de plaats waar creativiteit ontstaat, stelt Oury (1989, in: Bryssinck,
2005) dat het spiegelstadium heel dicht aanleunt bij wat Ponge (1971, in: De Preester, 2004) ‘la
zone du pre’ noemt: le pre-spéculaire, le pre-représentative et le pre-intentionnelle. Deze pre-
16 ‘Het is veeleer iets wat, omdat het zich terugtrekt, in staat is te scheppen. Het is datgene wat Lacan het
verlangen noemt. Het voorwerp van verlangen is niet iets welbepaalds, is niet iets wat het verlangen kan
bevredigen, dus kan stoppen. Het is iets onbepaalds, open, eeuwig verschuivend. Het is datgene wat
ongezegd blijft. De kunstenaar kan alleen wijzen in de richting van zijn werk. Het toont zich in zoverre het de psychoticus vertegenwoordigt.’ (Késenne, 2003, p. 186).
18
representatieve ruimte van de creatie zou ook de ruimte van de psychotische problematiek zijn:
het is de ruimte van het lichaam dat nog rond de leegte gevormd moet worden, het laat toe dat het
Ik zich kan vormen en begrenzen.
Dit gevoel van eenheid wordt gevormd tijdens het spiegelstadium. Zoals ik in het vorig deel reeds
schreef, situeren zich voor het psychotisch subject hier echter problemen: het gevoel van eenheid
ontbreekt, het lichaam voelt aan als een verbrokkelde verzameling.
Creatieve expressie kan de psychoticus helpen door via een soort ‘autocreatie’ - vergelijkbaar met
de waanmetafoor - het Imaginaire te herstellen. Het gaat hier om een imaginaire constructie van
het Ik en van de buitenwereld. Dit stelt de psychoticus in staat om vanuit zijn verbrokkelde positie
toch een gevoel van eenheid te vinden (Bryssinck, 2005).
Sociale relaties en communicatie.
Een ander aspect dat eveneens van belang is, is dat de act van de creatie vaak tot een publiek
gericht is. Het is meer dan een psychische autoconstructie, er wordt ook een poging gedaan om
een brug naar de ander te slaan. Het psychotisch subject vervalt namelijk snel in een vervreemding
van de Ander. Het leggen van sociaal contact en het krijgen van sociale erkenning kunnen in dat