1 CROSS-CULTURELE PSYCHOLOGIE I. INLEIDING Culturele psychologie: o Psychologie die nagaat wat de impact is van cultuur op onze gedachten en gedrag. Een psychologie voor een culturele soort: o Mensen van een verschillende cultuur leven anders, ze hebben een andere psychologie. Psychologische processen zijn gevormd door ervaringen (niet gedetermineerd!). Mensen in verschillende culturen hebben verschillende ervaringen. Iedereen over de hele wereld heeft wel zelfde basis, hersenen (nature, iedereen gelijk), maar wordt ingevuld door specifieke ervaringen (nurture, iedereen verschillend). = Cultureel universele vs. variabele psychologie Wat is cultuur? o Twee betekenissen: Informatie: info verkregen door andere leden van de soort via sociaal leren, beïnvloedt ons gedrag. (een idee, overtuiging, handeling, …) Groep individuen: groep mensen die leven in een gedeelde context worden aan dezelfde ervaringen blootgesteld. Beperkingen: Grenzen cultuur ≠ grenzen groepen Culturele grenzen zijn niet mooi afgelijnd, één individu nooit exclusief blootgesteld aan slechts één cultuur. Cultuur verandert doorheen de tijd (dynamisch!) Culturele informatie verdwijnt, terwijl andere info wordt toegevoegd. Culturele groepen zijn niet homogeen Er is enorme variabiliteit tussen individuen van dezelfde cultuur. Iedere persoon heeft een unieke geschiedenis van individuele ervaringen. Cultureel lidmaatschap determineert geen individuele responsen, het gaat over gemiddelde tendensen. Psychologische processen variëren over culturen: o Is het verstand onafhankelijk of verweven met cultuur? Algemene psychologie veronderstelt dat geest onderhevig is aan universele en algemeen geldende wetten (onafhankelijk van cultuur). Context en inhoud zijn storende variabelen, die ons verhinderen om te zien hoe de geest zuiver werkt. Culturele psychologie veronderstelt dat de geest niet onafhankelijk is van de inhoud waarover en context waarin het werkt (verweven met cultuur). De context en inhouden waaraan we worden blootgesteld, beïnvloeden denken. Vb. figuur-lijntaak: verschillende breinactiviteit over culturen.
35
Embed
CROSS-CULTURELE PSYCHOLOGIE€¦ · Cultuur verandert doorheen de tijd (dynamisch!) Culturele informatie verdwijnt, terwijl andere info wordt toegevoegd. Culturele groepen zijn niet
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
1
CROSS-CULTURELE PSYCHOLOGIE
I. INLEIDING
Culturele psychologie:
o Psychologie die nagaat wat de impact is van cultuur op onze gedachten en gedrag.
Een psychologie voor een culturele soort:
o Mensen van een verschillende cultuur leven anders, ze hebben een andere psychologie.
Psychologische processen zijn gevormd door ervaringen (niet gedetermineerd!).
Mensen in verschillende culturen hebben verschillende ervaringen.
Iedereen over de hele wereld heeft wel zelfde basis, hersenen (nature, iedereen
gelijk), maar wordt ingevuld door specifieke ervaringen (nurture, iedereen
verschillend).
= Cultureel universele vs. variabele psychologie
Wat is cultuur?
o Twee betekenissen:
Informatie: info verkregen door andere leden van de soort via sociaal leren,
beïnvloedt ons gedrag. (een idee, overtuiging, handeling, …)
Groep individuen: groep mensen die leven in een gedeelde context worden aan
dezelfde ervaringen blootgesteld.
Beperkingen:
Grenzen cultuur ≠ grenzen groepen
Culturele grenzen zijn niet mooi afgelijnd, één individu nooit exclusief
blootgesteld aan slechts één cultuur.
Cultuur verandert doorheen de tijd (dynamisch!)
Culturele informatie verdwijnt, terwijl andere info wordt toegevoegd.
Culturele groepen zijn niet homogeen
Er is enorme variabiliteit tussen individuen van dezelfde cultuur. Iedere
persoon heeft een unieke geschiedenis van individuele ervaringen.
Cultureel lidmaatschap determineert geen individuele responsen, het
gaat over gemiddelde tendensen.
Psychologische processen variëren over culturen:
o Is het verstand onafhankelijk of verweven met cultuur?
Algemene psychologie veronderstelt dat geest onderhevig is aan universele en
algemeen geldende wetten (onafhankelijk van cultuur).
Context en inhoud zijn storende variabelen, die ons verhinderen om te zien hoe
de geest zuiver werkt.
Culturele psychologie veronderstelt dat de geest niet onafhankelijk is van de
inhoud waarover en context waarin het werkt (verweven met cultuur).
De context en inhouden waaraan we worden blootgesteld, beïnvloeden denken.
Vb. figuur-lijntaak: verschillende breinactiviteit over culturen.
2
o Het brein is erg plastisch: het blijft wijzigen, groeien, veranderen ↔ CPU
Iedereen wordt geboren met hetzelfde brein, maar doorheen de tijd gaan onze
breinen van elkaar verschillen door de manier waarop we aan verschillende
culturele ervaringen worden blootgesteld.
Individuen uit één cultuur worden vaak geconfronteerd met één bepaald
cultureel idee. Daar denken ze vaak over waardoor een sterk en groot netwerk
van informatie gecreëerd wordt. Hierdoor worden deze gedachten sneller
geactiveerd.
Geest kan dus niet onafhankelijk van cultuur gezien worden. Maar andersom is
cultuur ook afhankelijk van de geest van alle leden.
o Vb. Case Studie: The Sambia = om mannelijk te worden moeten jongens orale seks
hebben met oudere mannen van de groep.
Iedere handeling, idee of overtuiging in een cultuur heeft een betekenis.
Psychologische algemeenheden en niveaus van analyse:
o 2 contrasterende visies:
Psychologische processen zijn overal hetzelfde, universeel.
Psychologische processen zijn anders over verschillende culturele contexten.
o Wie heeft gelijk?
Vaak controverse over hoe abstract je de variabelen moet formuleren.
Abstracte niveaus: vaak universeel geldend
Concrete niveaus: vaak contextafhankelijk
Niveaus voor universele evidentie
Universele toegankelijkheid: het psychologisch fenomeen bestaat in
alle culturen, wordt gebruikt voor hetzelfde probleem in alle culturen en
is gelijk toegankelijk over culturen. Vaak zijn deze fenomenen vroeg in
ontwikkeling aanwezig en bestaan ze ook bij andere diersoorten.
Functioneel universeel: het psychologisch fenomeen bestaat in
meerdere culturen, wordt gebruikt voor hetzelfde probleem in al die
culturen, maar is meer toegankelijk voor sommige culturen dan voor
andere.
Existentieel universeel: het psychologisch fenomeen bestaat in
meerdere culturen, maar wordt niet gebruikt voor hetzelfde probleem
en is evenmin in gelijke mate toegankelijk voor alle culturen.
Niet universeel: het psychologisch fenomeen bestaat niet in alle
culturen, maar is cultuurspecifiek. (kleinere groep!)
Psychologische database = WEIRD
o Overgrote meerderheid van onze studies is gebaseerd op resultaten van WEIRD
maatschappijen (Western, Educated, Industrialized, Rich, Democratic). Bovendien zijn
dit vaak ook nog eens allemaal 1e bachelor studenten psychologie.
o Problemen met deze database:
Sample is te klein: Algemene psychologie gaat ervan uit dat de geest toch
universeel is, waarom dan moeite doen om voor grote, representatieve
steekproeven?
3
Sample is ongewoon: vb. Müller-Lyer illusie niet in alle culturen aanwezig,
omdat niet alle culturen in dezelfde mate blootgesteld zijn aan hoeken.
o Er zijn dus verschillen in de wereld:
Geïndustrialiseerde landen vs. niet-geïndustrialiseerde landen
Westerse vs. niet-westerse landen
Amerikanen vs. Westerse landen
Amerikaanse studenten vs. niet-opgeleide volwassenen
o Het is dus problematisch om je enkel te baseren op WEIRD samples, omdat die absoluut
niet representatief zijn voor de gehele populatie.
Waarom moeten we cross-culturele psychologie studeren?
o Bewust worden van de manier waarop culturele ervaringen ons gedrag en onze
gevoelens bepalen.
o Globalisatie: hoe moeten we andere culturen benaderen?
Nadruk op gelijkenissen? (color-blind approach)
Nadruk op verschillen? (us-versus-them, multicultural approach)
Het is experimenteel aangetoond dat groepen die verschillen benadrukken beter
presteren in talrijke aspecten.
We zijn het product van onze eigen cultuur:
o Metafoor vis in bokaal: onze eigen cultuur is onzichtbaar voor onszelf, maar iedereen
rondom ons kan het wel zien.
o Onze eigen cultuur lijkt natuurlijk en vanzelfsprekend voor ons, omdat we er constant
aan worden blootgesteld. Het is pas als we die contrasteren met andere culturen, dat
we er zicht op krijgen.
o Etnocentrisme: mensen van andere culturen veroordelen op basis van normen, waarden
en standaarden van je eigen cultuur.
Geschiedenis van de culturele psychologie:
o Wilhelm Wundt was met zijn Volkerpsychologie één van de eerste psychologen die
geïnteresseerd was in culturele verschillen.
o Russische culturele – historische school: mensen interageren met hun omgeving aan de
hand van door-de-mens gecreëerde tools of ideeën, die worden doorgegeven van
generatie op generatie.
o Later werkten antropologisten en psychologen samen: cultuur is voor de populatie, wat
persoonlijkheid is voor het individu.
o Geen plaats voor culturele verschillen ten tijde van het behaviorisme. Daarna focuste
men weer op mentale processen, maar had men vooral aandacht voor algemene
wetmatigheden van de geest (=CPU). Cross-culturele psychologie vormt hier een kritiek
op.
4
II. CULTUUR EN DE MENSELIJKE NATUUR
Is cultuur uniek aan de menselijke soort?
o Het hangt ervan af hoe je cultuur definieert:
Symbolisch coderingssysteem –> enkel mens heeft cultuur.
Informatieoverdracht tussen generaties –> cultuur niet enkel bij mensen.
o Cultureel leren is niet uniek aan de menselijke soort, maar …
Wij zijn er wel het meest efficiënt in van alle diersoorten.
Wij zijn de enige die niet random imiteren. We kijken wie het best is in de te
imiteren skill (prestige!).
Bovendien is het beter om te focussen op de prestige van de
persoon en niet op het gewenste gedrag voor imitatie. Het is
namelijk moeilijk te achterhalen waarom die persoon zo goed is in
wat hij doet
Rol van de reclame, celeberties – general imitating mechanism
Twee belangrijke capaciteiten die leiden to cultureel leren:
o Theory of mind: het vermogen om zich het perspectief van anderen, eigen te maken.
Je weet wat de andere zijn gedachten zijn en wat die denkt, kan verschillen
van wat jij denkt.
Dit is relevant bij cultureel leren, omdat je bij het zien van gedrag weet wat
de intenties zijn van die persoon. Daardoor ga je het doel internaliseren en
ben je sneller in staat om ook zo’n gedrag te stellen.
2 soorten van leren:
Imitatieleren: focus op de persoon en diens intenties en gedrag.
Emulatief leren: focus op het object en waarvoor het kan dienen.
Hier moet je de intenties van de ander niet kennen, je zoekt het
voor jezelf uit (creatief inzicht en probleemoplossend vermogen!).
De beste strategie is contextafhankelijk. Kinderen gebruiken echter
meer imitatieleren, terwijl chimpansees eerder aan emulatief leren
doen. Een nadeel bij emulatief leren is dat het niet accumuleerbaar
is, wat vereist is bij cultureel leren!
o Communicatie via taal: taal zorgt ervoor dat ideeën en gedachten kunnen worden
gecommuniceerd zonder ze visueel te moeten uitbeelden.
De mens is de enige van alle soorten die zo’n complexe linguïstiek heeft.
Deze twee eigenschappen zorgen ervoor dat ons leren cumulatief is:
o Ratchet-effect: een idee van de één wordt overgenomen, gewijzigd en verbeterd
door de andere individuen. Culturele informatie wordt complexer en nuttiger,
doorheen de tijd.
o Accumulatie, zonder verlies van eerdere informatie.
Zorgvuldige sociale transmissie is hier heel belangrijk. Dankzij nauwkeurig
imitatieleren en taal, kunnen ideeën en handelingen complexer worden.
Het tempo waarmee nieuwe dingen worden uitgevonden, zal in de toekomst
enkel maar verhogen (vb. Moore’s Law – computer).
5
Er zijn steeds meer modellen om te imiteren. Populatie moet groot
genoeg zijn, anders kunnen culturele ideeën verdwijnen.
Er is een breder fundament van culturele ideeën, waarop verder
gebouwd kan worden.
o Wij zijn dus de enige dierlijke soort die niet enkel leeft in een fysieke wereld, maar
ook in een culturele wereld.
Waarom zijn mensen bedreven in cultureel leren?
o Wij hebben een enorm groot brein, in vergelijking met andere diersoorten
EQ: encephalization quotient: breingewicht / lichaamsgewicht van een dier
uit dezelfde gewichtsklasse. (4.6)
Een groot brein impliceert kosten: het brein verbruikt veel energie (16%).
Daardoor veel minder spiermassa dan andere primaten
Daardoor ook kleinere ingewanden dan andere primaten. Dit lijkt
gek, omdat kleinere ingewanden minder energieopname betekenen.
o Dit is niet gek, omdat we ons voedsel leerden koken. Het
verhoogt de hoeveelheid energie die we uit ons eten kunnen
halen en is daarom veel efficiënter.
o Dus koken ligt aan de basis van een groter en slimmer brein
en is er geen gevolg van.
o Wat is het evolutionair voordeel van een groot brein?
Er zijn verschillende theorieën:
Theorie 1: primaten hadden goede cognitieve capaciteiten nodig om
te weten waar rijp fruit aanwezig was in hun omgeving.
Theorie 2: primaten hadden goede cognitieve capaciteiten nodig om
te weten hoe ze ‘complex’ voedsel moesten vangen.
Theorie 3: primaten leven in complexe sociale werelden. Hoge
cognitieve eisen zijn nodig, om alle sociale relaties te onthouden en
te kunnen leven in zo’n complexe wereld (=sociale breinhypothese).
Welke theorie heeft het bij het rechte eind? De neocortex ratio werd
vergeleken met de drie variabelen:
percentage fruit in dieet
complexiteit voedsel
gemiddelde groepgrootte
Conclusie: er was enkel een positief verband tussen neocortex ratio en
gemiddelde groepsgrootte. Dit biedt dus evidentie voor de sociale
breinhypothese.
De menselijk soort zelf bevindt zich op basis van de neocortex ratio in
groepen van ongeveer 150 personen. Dit zou een optimale groepsgrootte
zijn, wil de groep nog goed functioneren.
o Een experiment toont aan dat ons brein vooral gemaakt is voor sociale problemen.
We scoren niet beter dan andere primaten voor wat betreft fysieke taken. Bij sociale
taken zijn wij echter beter: wij doen aan cultureel leren via imitatieleren, terwijl
andere primaten emulatief leren en het probleem op hun eigen manier willen
oplossen.
6
Conclusie: cultuur en biologie van het brein zijn verweven.
o evolutie heeft er niet voor gezorgd dat we plots aan cultuur deden. Cultuur was
eerder een noodzakelijk ingrediënt voor de menselijke evolutie, want daardoor
kregen we een groter brein.
o De natuur selecteerde dus op de mate waarin we aan cultuur konden doen.
III. METHODEN OM CULTUUR EN PSYCHOLOGIE TE BESTUDEREN
Cross-culturele psychologie is heel breed. Vaak nemen onderzoekers gewoon de methoden
over van de subdisciplines binnen de psychologie en kijken ze dan naar verschillen tussen
culturen.
Welke culturen moeten we bestuderen?
o Te onderzoeken culturen niet at random selecteren, maar:
Steekproeven kiezen op basis van de variabele die je onderzoekt. Zo kiezen
dat de culturen duidelijk van elkaar verschillen op die dimensie.
Als je geïnteresseerd ben in de universaliteit van een principe, twee
contrasterende landen kiezen, die op zoveel mogelijk karakteristieken
verschillen. Vind je dezelfde resultaten in beide landen, dan sterkere
evidentie voor universaliteit.
o Hoe culturen zinvol vergelijken:
Info verzamelen over de culturen die je onderzoekt, want je weet niet hoe
mensen van een andere cultuur denken, zich gedragen, etc.
Antropologische teksten en etnografieën over de cultuur lezen.
Nadeel is dat dit nooit 100% objectief is.
Samenwerken met een collega uit de cultuur die je wenst te
bestuderen. Hij weet namelijk perfect hoe die cultuur ineenzit.
Zelf naar de andere cultuur gaan en deze je eigen maken. Nadeel is
dat dit veel tijd kost en duur is.
Methodologische equivalentie: De impliciete veronderstellingen over een
onderzoeksmethode moeten gelijk zijn tussen verschillende culturen. Als dit
niet zo is, moeten we onze procedure soms aanpassen, wat gepaard gaat
met een verlies van standaardisatie.
Door dit nadeel worden vaak geïndustrialiseerde samenlevingen bestudeerd.
Deze keuze brengt echter ook weer nadelen met zich mee:
Generalisatieprobleem: WEIRD-studenten vs. algemene populatie
Powerprobleem1: vaak hebben geïndustrialiseerde landen te veel
met elkaar gemeenschappelijk. Als men deze landen met elkaar
vergelijkt en men geen verschil vindt, besluit men dat het fenomeen
niet aan cultuur onderhevig is, terwijl dit in werkelijkheid misschien
wel het geval is (vb. als men landen neemt die meer van elkaar
verschillen).
1 het vermogen van de studie om een effect te detecteren. Is je studie wel sensitief genoeg?
7
Cross-cultureel onderzoek met vragenlijsten:
o Adequate vertaling van de items:
Enkel tweetalige participanten gebruiken is niet goed:
Ze zullen nooit beide talen even goed spreken.
Wie twee talen spreekt is minder representatief voor de cultuur
waaruit hij/zij komt.
De taal waarin men antwoordt, beïnvloedt gedachten en gedrag.
Opletten met woorden die geen equivalent hebben in een andere taal, of
een verschillende betekenis hebben.
Hoe dan wel?
Zorgen dat één van je collega’s de taal wel spreekt en bij voorkeur
ook nog tweetalig is. Hoe meer collega’s, hoe beter (overleg!).
Back-translation: Een vertaling van de taal 1 naar taal 2 vergelijk je
met een vertaling van taal 2 terug in taal 1. Daarna ga je na of ze veel
van elkaar verschillen.
o Respons biases:
Gematigde en extremiteit bias: bij het antwoorden op een likertschaal, gaan
sommige culturen gematigd antwoorden, terwijl andere culturen het uiterste
van de schaal verkiezen, onafhankelijk van de inhoud van dat item.
Oplossen door JA/NEE items in te voegen i.p.v. likertschalen, maar
dit is minder sensitief
Oplossen door standaardisering: de scores middelen, en kijken
hoeveel ieder item afwijkt van dat gemiddelde (z-scores). Deze
methode gaat er wel vanuit dat alle culturen hetzelfde gemiddelde
basislevel van het te onderzoeken concept hebben.
Instemming bias: In sommige culturen wordt sneller met iets akkoord
gegaan, terwijl andere culturen eerder iets verwerpen, onafhankelijk van de
inhoud van de items.
Oplossen door de helft van je items zo op te stellen, dat je ze
omgekeerd moet scoren.
Referentiegroep effect: verschillende culturen gebruiken verschillende
standaarden om vragen te beantwoorden, omdat ze andere
referentiegroepen hebben waarop ze zich baseren.
Oplossen door subjectieve metingen te vermijden en eerder
concrete maten te gebruiken, deze zijn onafhankelijk van
standaarden.
Oplossen door geforceerde keuze te maken tussen een aantal
mogelijkheden. Hierdoor worden de keuzemogelijkheden onderling
vergeleken, i.p.v. met een standaard.
Oplossen door te gaan kijken naar gedragsmaten of fysiologische
maten.
Deprivatie effecten: Als een cultuur van een bepaald fenomeen weinig
heeft, wordt het overgewaardeerd. Ze hebben het niet, dus neemt de wens
toe om het wel te willen.
8
Cross-cultureel onderzoek met experimenten:
o In cross-cultureel onderzoek gaat het vaak om quasi-experimenten, omdat de OV
altijd twee verschillende culturen zijn en je die niet kunt manipuleren.
o Er zijn twee soorten manipulaties:
Tussen groepen: iedere groep participanten krijgt at random een andere
vorm van de onafhankelijke variabele.
Binnen groepen: elke participant krijgt te maken met alle vormen van de
onafhankelijke variabele. Er wordt natuurlijk gecontrabalanceerd.
o Voordeel is dat hier geen responsbiases zijn in een experiment.
Enkele methoden specifiek voor cross-cultureel onderzoek:
o Situatie sampling: Cultuur bepaalt welke concrete situaties we dagdagelijks
meemaken. Deze methode kijkt hoe cultuur mensen beïnvloedt door te gaan kijken
hoe buitenstaanders reageren op situaties van een cultuur.
Ze bestaat uit twee stappen:
Participanten uit minstens twee culturen beschrijven elk een aantal situaties.
Alle participanten uit de ene cultuur moeten zich inleven in de situaties van
participanten uit de eigen en andere cultuur en raten.
o Deze methode heeft een aantal voordelen:
Je kan kijken of er culturele verschillen zijn in responsen
Je kan kijken of er culturele verschillen zijn in meegemaakte situaties.
o Cultureel primen: het activeren van culturele ideeën bij een participant, zodat die
sneller toegankelijk zijn.
o Culturele niveaus meten: Cultuur wordt direct gemeten aan de hand van culturele
boodschappen waaraan mensen vaak worden blootgesteld.
De culturele boodschap moet identificeerbaar en kwantificeerbaar zijn.
Voorbeelden zijn reclame, sprookjes, kranten, lyrics, …
Daarna stel je een hypothese op o.b.v. de culturele boodschappen.
Je codeert je culturele boodschappen in kwantificeerbare data
De codeerder wordt best hypothese-blind gehouden.
Er wordt best meer dan één codeerder gebruikt (consensus).
De moeilijkheid van het uitpakken van cultuur:
o Als je een cultuurverschil hebt gevonden, weet je nog niet wat de onderliggende
oorzaak is van dit verschil. Op welke manier beïnvloedt cultuur precies ons gedrag?
o Cultuur biedt zich aan als een totaalpakket en het is heel moeilijk om precies die
onderliggende variabele die het cultuurverschil bepaalt, uit te zuiveren (uitpakken).
o Uitpakken betekent niet dat je weet hoe het mechanisme in elkaar zit, maar wel dat
je gewoon een variabele hebt gevonden die een oorzaak is voor het cultuurverschil.
Meerdere cross-culturele onderzoeksmethoden samen gebruiken:
o Iedere beschreven methode heeft zijn tekortkomingen. Door meerdere, divergente
methoden samen te gebruiken, ondervang je de beperkingen van iedere studie.
o Occam’s razor: Een simpelere theorie is beter dan een complexere als die evenveel
kunnen verklaren.
9
IV. ONTWIKKELING EN SOCIALISATIE
Hoe geraakt cultuur in de hoofden van mensen? We hebben hetzelfde brein, maar door
interacties met verschillende omgevingen, gaan we socialiseren met een bepaalde cultuur.
Het universele brein ontwikkelt in een culturele variabele geest:
o We hebben ons onderscheiden van onze voorouders door het vermogen om
cumulatieve culturele kennis te verweren.
o Cultuur is dus niet in ons brein aanwezig van in het begin, maar we zijn wel
voorbereid om cultuur te leren, in interactie met om het even welke omgeving.
Sensitieve periode voor culturele socialisatie:
o Een sensitieve periode is een tijdsspanne in de ontwikkeling van een organisme,
waarin het met een relatief gemak vaardigheden kan leren. Eens die periode voorbij
is, wordt het veel moeilijker om deze vaardigheden nog adequaat aan te leren.
o De capaciteiten zijn dus aangeboren om iets te leren, de precieze invulling van het
geleerde hangt af van de context, omgeving waaraan je wordt blootgesteld.
o Vb. het verwerven van een (tweede) taal
Bij geboorte kunnen we nog 150 fonemen onderscheiden, 10 maanden later
is dit aantal gereduceerd naar 70, door categoriale differentiatie. Tussen
fonemen van een andere taal horen we dus geen verschil meer.
Immigranten op jonge leeftijd kunnen nog nieuwe taal leren zonder accent,
terwijl oudere immigranten altijd nog het accent zullen hebben van hun
eerst geleerde taal.
Mensen die gedepriveerd zijn aan taal toen ze jong waren, zullen nooit
fatsoenlijk die taal kunnen beheersen.
o Vb. Het verwerven van cultuur
Cultuur leren is nauw verweven met het verwerven van taal (zie ook hoger).
Bestuderen of er een sensitieve periode bestaat voor cultuur is echter
moeilijker, omdat het weinig tastbaar is.
Immigrantenstudies tonen aan, dat wie na zijn sensitieve periode terecht
komt in een nieuw land, moeilijkheden heeft om zich aan te passen aan de
nieuwe cultuur. Hoe jonger je immigreert, hoe beter je nog kan aanpassen.
Culturele verschillen in psychologische processen ontstaan met ouder worden:
o Jongere kinderen uit verschillende culturen moeten meer op elkaar gelijken dan
oudere kinderen, omdat jongere kinderen minder gesocialiseerd zijn met hun
cultuur.
10
Vroegkinderlijke ervaringen zijn verschillend over culturen:
o De persoonlijke ruimte van het kind:
De interacties (lichamelijk contact, face-to-face contact, …) tussen de ouders
en het kind variëren drastisch over de hele wereld.
Ook de plaats waar het kind slaapt (in een eigen kamer, bij de eigen ouders)
is cultureel bepaald.
Ouderlijke beslissingen worden vaak bepaald door de sociale druk van
anderen en de waarden die een cultuur belangrijk vindt.
Vb: Hoe kamers verdelen over alle leden van het gezin?
INDIANEN
o Incest vermijden: pubers slapen niet met leden van het
gezin van de andere sekse.
o De kwetsbare beschermen: jonge kinderen slapen bij de
ouders.
o Vrouwelijke kuisheid: pubermeisjes slapen bij ouders om te
waken over hun maagdelijkheid
o Respect voor hiërarchie: puberjongens mogen apart slapen.
De rest van het gezin slaapt bij de ouders
AMERIKANEN:
o Incest vermijden: pubers slapen niet met leden van het
gezin van de andere sekse.
o Heilig koppel: getrouwde ouders krijgen hun eigen kamer.
Kinderen slapen apart.
o Autonomie ideaal: alle gezinsleden moeten leren
zelfredzaam en onafhankelijk zijn.
Zo’n banale beslissingen hebben wel degelijk een grote impact op kleine
kinderen. In de ene cultuur leert men vroeg om onafhankelijk te zijn, terwijl
men in een andere cultuur weet dat men meteen iemand heeft om op terug
te vallen.
o Ouderlijke opvoedingspraktijken:
Er zijn verschillende ouderstijlen:
Autoritaire ouderstijl: hoge eisen ten aanzien van de kinderen,
strikte wetten en weinig opening voor dialoog tussen ouders en kind.
Authorative ouderstijl: verwachtingen aangepast aan de maturiteit
van het kind, pleiten voor onafhankelijkheid van het kind, maar toch
nog voldoende controle, wel opening voor democratische dialoog.
Permessive ouderstijl: Overbetrokken op de kinderen, veel warmte
vanwege de ouders en weinig grenzen gesteld.
In Westerse landen is authorative ouderstijl het best, maar dit geld niet voor
alle culturen. Waar een opvoedingsstijl in de ene cultuur leidt tot positieve
uitkomsten, is dit misschien voor andere culturen niet het geval.
o Relatieve taalverwerving:
Noun bias: De eerste woorden die worden geleerd zijn zelfstandige
naamwoorden om dat deze verwijzen naar concrete concepten en beter te
onderscheiden zijn van de omgeving dan andere woordsoorten.
11
Dit is echter niet zo in alle culturen. In oosterse culturen gebruiken ze
vroeger werkwoorden dan zelfstandige naamwoorden. Het gaat dus niet om
een universeel gegeven.
Mogelijke hypothesen:
Linguïstische uitleg: Waar leggen verschillende culturen de klemtoon
op in hun zinnen? Waar staat het werkwoord of zelfstandig
naamwoord in de zin? Als het een opmerkelijke plaats heeft, valt het
beter op en leer je het sneller.
Communicatieve uitleg: In analytische culturen beklemtoont men de
eigenschappen van een voorwerp (zelfstandige naamwoorden),
terwijl in holistische culturen de nadruk ligt op de relaties tussen
objecten en acties (werkwoorden).
Moeilijke ontwikkelingsovergangen :
o The terrible twos:
In Westerse landen worden kleuters opstandig rond de leeftijd van twee
jaar. Dit zou het gevolg zijn van hun socialisatie om een autonoom, verbaal
assertief individu te worden.
Zo’n overgangsperiode is dan ook niet zichtbaar in niet-westerse landen.
o Adolescentenopstand:
In het Westen gaat pubertijd typisch gepaard met Storm & Stress. In zulke
culturen is er zelfs een verband tussen geweld en adolescentie.
Ook in andere landen wordt adolescentie vaak gezien als een aparte
ontwikkelingsfase, waar nieuwe rollen moeten worden opgenomen
(existentieel universeel). Dit gaat echter niet altijd gepaard met geweld (niet
universeel).
Enkele variabelen die bepalen of adolescentie gepaard gaat met rebellie:
Individualistische maatschappijen
Duidelijk onderscheid tussen kinder- en volwassen rollen.
Groot rollenaanbod – veel keuze
Socialisatie door onderwijs:
o De wereld wordt alsmaar complexer dat de tijd om alle culturele informatie op te
nemen, steeds toeneemt. Onderwijs vormt hierbij de belangrijkste component.
o Naast expliciete inhouden, leren we ook impliciete vaardigheden op school.
Clustering
Taxonomische categorisatie
Logisch redeneren
Cijferen
o Mensen die dit niet kunnen hebben geen lager IQ. Ze hebben gewoon niet dezelfde
cognitieve tools beschikbaar. Mocht je deze vaardigheden gebruiken om de
intellectuele capaciteiten van twee individuen uit verschillende culturen te
vergelijken, dan zou dit een vertekend beeld opleveren.
o Toch is het moeilijk om intelligentie en school van elkaar te onderscheiden. Ze
beïnvloeden elkaar en zijn met elkaar verweven.
12
Case studie: Wiskunde
o Cross-cultureel onderzoek naar prestaties op een wiskundetest ontdekt dat:
De gemiddelde spreiding in de USA veel groter is dan in Oosterse landen.
Oosterse landen veel hoger scoren op de wiskundetest.
De verschillen tussen landen groter worden, naarmate studenten ouder zijn.
o Enkele redenen die deze trends proberen te verklaren:
Oosterse culturen hebben meer lesdagen en daarvan wordt een groter deel
gespendeerd aan wiskunde, in vergelijking met de USA.
Studeren staat meer centraal in het leven van Oosterse studenten dan in die
van Amerikaanse studenten. Japanse ouders hechten bijvoorbeeld veel
waarde aan goede resultaten.
Chinese moeders stellen steeds hogere eisen aan hun kinderen wat betreft
studeren, terwijl Amerikaanse moeders hun eisen laten zakken naarmate
hun studenten ouder worden.
Oosterse culturen leggen de nadruk op falen, terwijl de Amerikaanse cultuur
de verdiensten benadrukt.
De Engelse taal is meer onregelmatig, zodat het werkgeheugen sneller
overbelast geraakt.
V. HET ZELF EN PERSOONLIJKHEID
Cultuur vormt een aantal belangrijke aspecten van ons zelfconcept. Hoe zien we onszelf?
o Twenty-Statements Test:
Oppervlakkig niveau: statements die verwijzen naar culturele producten. Je
hebt er geen toegang tot, als je niet tot die bepaalde cultuur behoort.
Dieper niveau: statements die verwijzen naar onderliggende, impliciete
culturele boodschappen. De nadruk kan liggen op 2 verschillende aspecten:
Sommige culturen leggen de nadruk op persoonlijke, stabiele,
abstracte, onderliggende trekken.
Andere culturen benadrukken dat iedere persoon deel uit maakt van
een complex netwerk van relaties, rollen en groeplidmaatschap.
Independent versus interdependent zelfconcept:
o Independent zelfconcept: nadruk op persoonlijke, unieke kwaliteiten
geen overlap tussen verschillende individuen: eigen persoonlijkheid staat los
van andere personen.
Belangrijke zelfdefiniërende aspecten worden gesitueerd binnen de persoon.
Een volle lijn rond het individu: het zelfconcept is begrensd en stabiel over
situaties.
Stippellijn rond de ingroep: persoon kiest zelf wie tot zijn nabije naasten
behoort en wie niet. Bovendien kan het veranderen doorheen de tijd.
Ingroep en uitgroep mensen worden wel hetzelfde behandeld.
13
o Interdependent zelfconcept: nadruk op relaties, netwerk van rollen
Overlap tussen verschillende individuen: eigen persoonlijkheid wordt voor
een deel bepaald door (de relaties met) andere personen.
Belangrijke zelfdefiniërende aspecten zijn vooral relationeel getint.
Stippellijn rond het individu: het zelfconcept kan veranderen naargelang de
situaties en personen die het individu ontmoet. Er moet namelijk een andere
rol worden opgenomen.
Volle lijn rond de ingroep: persoon wordt geboren met een aantal relaties en
die worden als vrij stabiel ervaren. Iemand kan niet zo makkelijk tot de
ingroep binnentreden. Mensen van de ingroep worden anders behandeld
dan mensen uit de uitgroep.
o Dit is niet enkel een theoretisch model, maar komt ook voort uit breinactiviteit
studies. Bij het beschrijven van jezelf en een naaste, lichten bij Westerse mensen
aparte gebieden op; bij Chinezen slechts één gebied.
Individualisme en collectivisme:
o Individualistische culturen benadrukken onafhankelijke eigenschappen van het
zelfconcept. Collectivistische culturen leggen de nadruk op belangrijke relaties en
groeplidmaatschap.
o Het grootste deel van de wereld (80%) leeft in collectivistische culturen, ondanks het
feit dat er meer onderzoek gebeurt is naar individualistische culturen. We moeten
onszelf dus de vraag stellen in hoeverre bevindingen uit zo’n onderzoek
veralgemeenbaar zijn naar andere landen.
o Deze dichotomie doet voor een deel afbreuk aan de realiteit. Zo is een cultuur niet
exclusief individualistisch of collectivistisch, maar…
is er variabiliteit tussen individuen. Een cultuur is niet homogeen, maar
wordt gekenmerkt door unieke individuen die in verschillende mate aan het
prototype van die cultuur voldoen.
is er variabiliteit binnen individuen. De situaties die we dagdagelijks
meemaken zijn variabel. De ene situaties lokt collectieve aspecten van het
zelfconcept uit, de andere individualistische aspecten.
Geslacht en cultuur:
o Experiment
Mannen zouden een meer independent zelfconcept hebben (autonomie),
vrouwen een meer interdependent (relaties).
Voor deze hypothese werd geen evidentie gevonden: vrouwen scoren enkel
hoger op ‘verbondenheid’, ze kijken meer naar gevoelens en behoeften.
o Gelijke rechten: in sommige culturen zijn man en vrouw evenwaardig (modern), in
andere culturen heeft de man meer rechten dan de vrouw (traditioneel).
Er zijn grote verschillen over heel de wereld.
Mannen en vrouwen hebben ongeveer dezelfde mening over hoe de rechten
verdeeld zouden moeten worden. Geslachtsgelijkheid is cultureel bepaald.
Mannen hebben nog altijd meer traditionele visies, dan vrouwen.
14
o Enkele variabelen die geslachtsgelijkheid bepalen: