Culturele draagkracht Op zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)
Mar 06, 2016
Culturele draagkracht - Op zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouw
d erfgoed
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)
Delftdigitalpress
Architectuur is altijd een gebonden kunst geweest, dienend aan de gebruiker. Daarom zijn eenmaal opgeleverde gebouwen - bin-nen zekere constructieve en esthetische kaders – veranderbaar in de loop der tijd. Ook bij monumenten zijn de gebruikswaarde en de veranderbaarheid voortdurend aan de orde. In restauraties of renovaties wordt pas geïnvesteerd als er redelijk zicht is op een duurzaam, in de zin van langdurig, gebruik in de naaste toekomst. De eisen van vandaag vergen aanpassingen in de bouwwerken van gisteren of van eeuwen terug. Die interventies kosten geld, maar soms ook verlies van oorspronkelijke monumentwaarden.
In de afgelopen decennia is het accent meer en meer verschoven van het traditionele restaureren naar het vormgeven van het nieuwe, onder de noemer ‘Re-Architecture’. Daarbij komt wel eens de vraag op hoeveel er na de interventie nog van het oorspronkelijke monu-ment over is gebleven. Soms kan een monument een architectonisch sterk contrasterende toevoeging nauwelijks verdragen. In andere gevallen blijken de marges voor modernisering veel ruimer te zijn.
In de praktijk blijkt er veel onduidelijkheid te heersen over de ruimte die er is voor verandering. Voor opdrachtgevers en ont-werpers is de hoofdvraag welke veranderingen toelaatbaar zijn. Zij
zoeken letterlijk en figuurlijk de ruimte voor verandering in het gebouwde erfgoed, maar missen vaak het instrumentarium en het vocabulaire om de zoektocht te beginnen. Daarom is er behoefte aan een nieuw begrippenkader voor architectonische interventies, naast het al bestaande voor het restaureren van monumenten.
Het begrip ‘culturele draagkracht’ lijkt door de combinatie van drie associatievelden – cultuur, maatschappij, natuurkunde – altijdeen aanknopingspunt te bieden voor een gesprek over de kracht en kwetsbaarheid van een monument en zijn directeomgeving. Maar er bestaat nog geen eenduidige definitie van dit begrip. In een tiental bijdragen laten auteurs van verschillende disciplines hun inzichten en ervaringen spreken over de mogelijke betekenis en bruikbaarheid van ‘culturele draagkracht’ bij discus-sies over architectonische interventies. In het verlengde hiervan ligt ook een ruimere interpretatie van het begrip duurzaamheid dan alleen het energiezuinig maken van reeds bestaande gebouwen.
Feitelijk is de zoektocht naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed al lang begonnen. Het begrip ‘culturele draag-kracht’ behoeft hiervoor een theoretische verdieping en een nade-re omschrijving, al dan niet in relatie tot weerstand en bezwijklast.
9 789052 694153
ISBN 978-90-5269-415-3
Culturele draagkracht
Op zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)
Culturele draagkracht Op zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed Onder redactie van M.C. Kuipers & W.J. Quist
Uitgave
Delftdigitalpress
ISBN: 978-90-5269-415-3
© 2013 deze uitgave: Delftdigitalpress
© 2013 tekst en afbeeldingen: auteurs
Ontwerp en opmaak
Studio Lampro, [email protected]
Foto voorzijde: Het Zonnebootmuseum bij de piramides van Gizeh. Dit bootvormige museum is omstreeks 1985 gebouwd als omhulling voor de optimale conservering van de ter plekke gevonden eeuwenoude Zonneboot. De situatie toont in een oogopslag de dilemma’s rond Culturele Draagkracht van deze Werelderfgoedsite. Foto: Marieke Kuipers.
Foto achterzijde: ROC van Twente in de voormalige ijzergieterij op het storkterrein in Hengelo, naar ontwerp van iAA Architecten en architectenbureau Fritz. Foto: Wido Quist.
InhOud
Wat is culturele draagkracht? 5
Marieke Kuipers en Wido Quist
Culturele draagkracht: een antwoord op monumenten(zorg) in transitie? 11
Charlotte van Emstede
Tolerance for change in the built environment: What are the limits? 17
Ana Pereira Roders and Loes Veldpaus
Kernbegrippen in de restauratie 23
Wido Quist
Een architectuurtheoretisch denkkader 31
Lara Schrijver
Concreet en creatief. Een Cultuurhistorisch Programma van Eisen voor erfgoed 35
Mieke van Bers
draagkracht of incasseringsvermogen? 41
Johan de Haan
Culturele draagkracht: uitgaan van weerstand of van kracht? 47
Gustaaf Boissevain
de grens van het mogelijke 53
Maarten Fritz
Kan erfgoed energiebesparing dragen; bouwstenen voor een bezwijkanalyse? 59
Tom J. Haartsen
Spaziergangswissenschaft in Berlijn 65
Job Roos
iii
iv
Verschillen tussen roerend en gebouwd erfgoedNiet alleen de enorme leegstand en de economische
recessie nopen tot een heroverweging van de normen
en waarden in de bouwwereld, ook in de monumenten-
zorg is een herbezinning op de uitgangspunten op haar
plaats. Dit vooral omdat het recente beleid van de Bel-
vederenota en de Modernisering Monumentenzorg door
stimulering van herbestemming het traditionele begin-
sel ‘behoud gaat voor vernieuwing’ bij restauraties gro-
tendeels heeft laten overvleugelen door de leuze ‘be-
houd door ontwikkeling’.2 De geest is uit de fles. De
herbestemmingsopgave heeft in de meeste gevallen
geleid tot een nieuwe benadering in de omgang met
het gebouwde erfgoed, die meer is gericht op eigen-
tijdse vormgeving en ontwikkeling, en daarmee op ac-
tuele prestatienormen en energiebesparende duur-
zaamheid, dan op het behoud van de authenticiteit en
cultuurhistorische waarden.
In de restauratiewereld van de roerende erfgoed-
objecten is daarentegen een steeds grotere verfijning
gekomen in de benoeming van de ‘do’s and don’ts’ om
de materiële authenticiteit en de bedoelingen van de
kunstenaar zoveel mogelijk te respecteren bij de nood-
zakelijke ingrepen voor het voortbestaan van de kunst-
werken in kwestie.3 Opvallend genoeg is eenzelfde
soort genuanceerde benadering hoofdzakelijk te vin-
den bij de restauratie - en gedeeltelijke modernisering
of herbestemming - van twintigste-eeuwse meester-
werken van architectuur, zoals sanatorium Zonnestraal
van Jan Duiker of het Raadhuis van Willem Marinus
Dudok, beide te Hilversum, of huis-Sonneveld van Jan
Wat is culturele draagkracht?
Marieke Kuipers en Wido Quist
Vraag tien collega’s of zij het begrip ‘culturele draagkracht’ kennen en wat zij eronder ver-staan, dan krijg je tien totaal verschillende antwoorden. Maar er is ook minstens één gemene deler: interesse en serieuze reflectie op de mogelijke betekenis en bruikbaarheid van dit be-grip voor verschillende disciplines. hun werkterrein varieert van praktiserend architect, vast-goedbeheerder, academisch onderzoeker tot klimaatadviseur en erfgoedconsulent. de reden waarom dit begrip nu wordt geagendeerd is de groeiende behoefte om te onderzoeken of de gangbare denkkaders voor architecten, opdrachtgevers en erfgoedprofessionals wel geschikt zijn om een constructieve dialoog te voeren over de grote architectonische opgave die ‘inter-ventie’ wordt genoemd, het aanpassen van bestaande gebouwen en gebieden aan nieuwe gebruikseisen.1
5
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)© 2013 Delftdigitalpress en auteurs
Brinkman en Leen van der Vlugt te Rotterdam, het
Bauhaus en zijn Meesterhuizen van Walter Gropius te
Dessau, of de interieur-‘ombeelding’ door Theo van
Doesburg, Hans Arp en Sophie Taeuber-Arp bij de Au-
bette in Straatsburg. Zij zijn deels gereconstrueerd
naar de oude vormen, materialen en kleurafwerkingen,
in het streven om weer zo dicht mogelijk bij de uit
foto-, film- en archiefmateriaal bekende oorspronkelij-
ke toestand te komen. Latere lagen zijn hiertoe ver-
wijderd, maar de reconstructies zijn wel op basis van
uitvoerig bouw- en kleurhistorisch onderzoek uitge-
voerd. Daardoor is deze aanpak toch in lijn met het be-
kende Charter van Venetië (1964) dat als internationale
code voor het restaureren van monumenten is opge-
steld en dat beoogt om geschiedvervalsing te voorko-
men door grootschalige vervanging van historisch ma-
teriaal of toevoeging van nieuwe onderdelen in
dezelfde historische vormentaal.4
Al deze monumenten zijn feitelijk behandeld als
kunstwerken uit het interbellum en niet als historische
gebouwen met verschillende tijdlagen en sociale bete-
kenissen, zoals het merendeel van de monumenten van
oudere bouwkunst. Probleem voor de overgrote meer-
derheid van de monumenten is nu juist dat zij vanwege
de dagelijkse, vaak wisselende, gebruikswaarde niet
als kunstwerken zijn te conserveren, of verborgen kun-
nen blijven in het bodemarchief in afwachting van na-
der archeologisch onderzoek.
Behoefte aan nieuw begrippenkaderIn restauraties of renovaties wordt pas geïnvesteerd als
er redelijk zicht is op een duurzaam, in de zin van
langdurig, gebruik in de naaste toekomst. De eisen van
vandaag vergen aanpassingen in de bouwwerken van
gisteren of van eeuwen terug. Die interventies kosten
geld, maar soms ook verlies van oorspronkelijke monu-
mentwaarden. Vandaar dat twee concepten zijn geïn-
troduceerd om de materiële authenticiteit van monu-
menten zoveel mogelijk intact te laten bij de invoeging
of toevoeging van nieuwe interventies en de keuze van
materialen: reversibiliteit (omkeerbaarheid) en jaren
later ook compatibiliteit (passendheid). In het eerste
geval wordt van de interventie verlangd dat die weer
ongedaan gemaakt kan worden zonder schade aan te
richten in het daarvoor bestaande materiaal. In het
tweede geval wordt van de nieuwe materialen ge-
vraagd dat zij zich naar kleur, textuur en fysische ge-
dragingen harmonisch voegen naar het reeds aanwezi-
ge materiaal. Uit oogpunt van duurzaamheid, en ook
gezien de eeuwenlange traditie van geleidelijke veran-
dering, is het echter een discutabele gedachtengang
om de interventies op voorhand een tijdelijk karakter
te geven door die ingrepen ‘omkeerbaar’ te maken,
opdat de oudere toestand nog nader te onderzoeken
en terug te brengen blijft. Eerder is het de moeite
waard om te onderzoeken in hoeverre de toepassing
van het begrip ‘passendheid’ beperkt moet blijven tot
alleen de materiaalkeuzen.5
Feitelijk was die benadering al geformuleerd in de
roemruchte Grondbeginselen die de Nederlandsche
Oudheidkundige Bond in 1917 had uitgebracht, samen
met voorschriften voor zowel het restaureren als het
uitbreiden van monumenten.6 Maar juist door de na-
druk te leggen op het eigentijdse karakter van de nieu-
we interventie, om die van de oude toestand te kunnen
6 Wat is culturele draagkracht?
onderscheiden, is in de loop der tijd een steeds opval-
lender contrast ontstaan tussen het oude en het
nieuwe.
Architectuur is altijd een gebonden kunst geweest,
dienend aan de gebruiker en daarom – binnen zekere
constructieve en esthetische kaders – veranderbaar in
de loop der tijd. Ook bij monumenten is de gebruiks-
waarde en de veranderbaarheid voortdurend aan de
orde. Het architectonisch denken over de relatie tus-
sen vorm en gebruikswaarde wordt nog steeds in hoge
mate bepaald door de slogan form follows function van
het Nieuwe Bouwen en een sterke gerichtheid op de
toekomst, kortom ontwikkeling. Dat geeft wrijving met
het ‘oudheidkundig’ denken van de erfgoedzorg, dat
gefocust is op het zoveel mogelijk conserveren van de
overgeleverde toestand in situ, het behoud van vorm
en Substanz als materiële getuigen van geschiedenis en
(bouw)kunst.
Het nieuwe appèl op het immateriële ‘verhaal’ van
de cultuurhistorische waarden lijkt meer ruimte te bie-
den voor een herinterpretatie van de monumentwaar-
den met het oog op een meer dynamisch behoud maar
het blijft naar verhouding een defensieve waardebepa-
ling. Inderdaad, een verlengstuk van het beschermen
tegen ongewenste ontwikkelingen. Voor opdrachtge-
vers en ontwerpers is echter de hoofdvraag welke ver-
anderingen wel toelaatbaar zijn. Zij zoeken letterlijk
en figuurlijk de ruimte voor verandering in het ge-
bouwde erfgoed, maar missen vaak het instrumen-
tarium en het vocabulaire om de zoektocht te
beginnen.
In de afgelopen decennia is het accent meer en
meer verschoven van het traditionele restaureren naar
het vormgeven van het nieuwe, al dan niet als ‘Re-Ar-
chitecture’, waarbij soms de vraag opkomt hoeveel er
nog van het oorspronkelijke monument over is geble-
ven in fysieke of immateriële zin.7
In de praktijk blijkt er veel onduidelijkheid te heer-
sen over de ruimte die er is voor verandering. De
meeste partijen hebben er wel begrip voor dat oude
gebouwen, meestal wettelijk beschermde monumen-
ten, niet zomaar gesloopt mogen worden en ook wel
voor het feit dat speciale vergunningen nodig zijn bij
verbouwingen. Het probleem is veeleer dat potentiële
7 Wat is culturele draagkracht?
De culturele draagkracht van Venetië wordt steeds meer Afbeelding 1 op de proef gesteld door de druk van het cultuurtoeris-me.Foto: Marieke Kuipers.
Panoramlift in de Eusebiuskerk te Arnhem, waarvoor ge-Afbeelding 2 welven zijn doorgebroken en het carillon is verplaatst. Foto: Marieke Kuipers.
opdrachtgevers en architecten van tevoren niet weten
waar zij aan toe zijn. Zij willen nog voordat de verbou-
wingsplannen helemaal zijn uitgewerkt en min of meer
‘rijp’ zijn om de vergunningsprocedure in te gaan, in-
zicht hebben in de tolerantie voor de verandering van
een monument, of een beeldbepalend pand.
Kracht en kwetsbaarheidHet aantrekkelijke van het begrip ‘culturele draag-
kracht’ is dat het door de combinatie van drie associa-
tievelden – cultuur, maatschappij, natuurkunde – altijd
een aanknopingspunt biedt voor een gesprek over de
kracht en kwetsbaarheid van een monument en zijn di-
recte omgeving.
In haar essay wijst Charlotte van Emstede ons op de
oude en brede basis die het begrip ‘draagkracht’ al
heeft in de scheepvaart en de ecologie. Zij ziet als
nieuwe onderzoeksopgave een verdere architectuur-
theoretische verkenning van de kennisvergaring en
–toepassing door ontwerpers en een praktijkgericht on-
derzoek naar de dynamiek in de besluitvorming bij de
instandhoudingsprocesen van historiche gebouwen.
De bijdrage van Ana Pereira Roders en Loes Veld-
paus plaatst deze dynamiek in de context van interna-
tionale kaders voor de erfgoedzorg en diepen dit uit in
een vergelijking tussen de grondslagen en aanbevelin-
gen van het Charter van Venetië uit 1964 en die van de
Unesco leidraad voor Historic Urban Landscapes uit
2011. Zij signaleren enerzijds een toenemende subjec-
tiviteit bij de bepaling van de tolerantie voor verande-
ring en anderzijds een grote noodzaak om tot een
meer systematische kijk op de gebouwde omgeving en
zijn instandhoudingspatronen te komen.
Van Wido Quist is een samenvatting toegevoegd
waarin hij de internationaal aanvaarde kernbegrippen
in de restauratie in haar historische context plaatst.
In haar polemisch getinte essay stelt Lara Schrijver
de vraag of culturele draagkracht eigenlijk geen over-
bodig begrip is. Dit naar aanleiding van Rem Koolhaas’
roep om een selectiever monumentenbehoud bij de
door OMA ingerichte tentoonstelling Cronocaos bij de
Biënnale van Venetië in 2010 en de opvattingen van Os-
wald Mathias Ungers over de Grossform. Toch ziet zij
ook een grote uitdaging voor nader onderzoek naar de
8 Wat is culturele draagkracht?
Keukenshowroom in de Nieuwkerk te Dordrecht, met oor-Afbeelding 3 spronkelijke zerken. Foto: Marieke Kuipers.
‘logica van de robuustheid’ bij de vereiste zorgvuldig-
heid in die selectie en bij de afweging van materie en
idee bij de verandering van monumenten.
Langs een heel andere weg komt Mieke van Bers tot
eenzelfde conclusie in haar pleidooi voor het vertalen
van de monumentwaarden in een Cultuurhistorisch
Programma van Eisen als nieuwe opgave voor de erf-
goedzorg. Alleen door interdisciplinaire samenwerking
en tijdige, gedifferentieerde waardebepalingen kan de
best passende tussenweg gevonden worden tussen mi-
nimale en maximale interventie.
Ook Johan de Haan onderstreept het belang van dif-
ferentiatie bij de toekenning van waarden aan monu-
menten. Hij interpreteert het begrip ‘culturele draag-
kracht’ als het culturele incasseringsvermogen en
beveelt de methode van het ontwerpend onderzoek
aan als analysemodel. Hierbij moet geen onderscheid
worden gemaakt tussen groot of klein, noch tussen roe-
rend en onroerend erfgoed, zoals hij toont aan de hand
van het Paleis Soestdijk en zijn inventaris en omgeving.
Voor de weging van de culturele draagkracht reikt
Gustaaf Boissevain een model aan waarin het erfgoed-
belang en de kracht van het object naast elkaar wor-
den geëxpliciteerd en afgezet tegen de argumenten
van de behoefte aan behoud en die van transformatie.
Hij acht een wetenschappelijk discours over de argu-
mentatie van de deskundigen van wezenlijk belang om
meer helderheid te krijgen in de strategie om meer
draagvlak te verkrijgen voor een zorgvuldige aanpak
van het transformatieproces.
Op zijn beurt ziet Maarten Fritz het begrip ‘culture-
le draagkracht’ als een netwerk van belangen. Bij de
interventies in belangrijke gebouwen, zoals het jacht-
huis Sint Hubertus op de Hoge Veluwe, gaat hij op zoek
naar de grens van het mogelijke om het netwerk van
relaties rondom dit Gesamtkunstwerk niet te versto-
ren. Dat vereist een integrale ontwerpkracht, waarbij
restauratie één van de middelen is en niet een doel op
zichzelf.
Op prikkelende wijze confronteert Tom Haartsen
ons met de technisch-mechanische grenzen van cultu-
rele draagkracht, in het bijzonder met de vraag of erf-
goed wel ingrepen voor energiebesparing kan verdra-
gen. Zijn koppeling aan de term ‘bezwijklast’ gaat
samen met een kritische vragenlijst voor nader onder-
zoek voor gevelisolatie en energielabeling in relatie tot
de bestaande karakteristieken van monumenten,
Job Roos sluit de reeks af met een persoonlijke
weerslag van een Spaziergang langs recente transfor-
maties in Berlijn. Deze bruisende stad wil niet aan de
last van de geschiedenis bezwijken maar ook het verle-
den niet miskennen. Juist daardoor inspireren de hui-
dige transformatie- en interventie-opgaven tot een bij-
zondere balans tussen oud en nieuw.
De zoektocht naar de tolerantie voor verandering
bij gebouwd erfgoed is al lang begonnen, maar behoeft
een theoretische verdieping en een nadere omschrij-
ving van het begrip ‘culturele draagkracht’, al dan niet
in relatie tot weerstand en bezwijklast.
9 Wat is culturele draagkracht?
Marieke Kuipers is Hoogleraar Cultureel Erfgoed bij RMIT, Faculteit Bouwkunde, TU Delft en daarnaast senior-specialist Jongere Bouwkunst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort. Zij houdt zich onder andere bezig met interventie-ethiek en onderzoek naar waardering, selectie en instand-houding van het twintigste-eeuwse architectonisch erfgoed.
Wido Quist is Univeristair Docent bij RMIT, Faculteit Bouwkunde, TU Delft; zijn onderzoek richt zich op materiaalkennis en -keuzes bij interventies en restauraties, wat onder andere blijkt uit zijn proefschrift over de vervanging van natuursteen bij restauratie (2011).
notenCoenen, J., 1 De kunst van de versmelting, Delft 2007. Ministeries van OCW, LNV, VROM, Ven W, 2 Nota Belvede-re. Beleidsnota over de cultuurhistorie en ruimtelijke in-richting, Den Haag 1999; Ministerie van OCW, Beleids-brief Modernisering Monumentenzorg. Naar een nieuw monumentenbeleid, Den Haag 2009.Zie bijvoorbeeld Appelbaum, B., 3 Conservation Treatment Methodology, Amsterdam/Oxford 2007; Brandi, C., Theo-ry of Conservation. Florence, 2005; Caple, C., Conserva-tion Skills, Judgment, Method and Decision Making, Lon-den/New York 2000; Ex, N., Zo goed als oud. De achterkant van het restaureren. Amsterdam, 1993; Muñoz Viñas, S, Contemporary Theory of Conservation. Oxford 2005.Petzet, M., 4 Principles of Preservation. An Introduction to the International Charters for Conservation and Res-toration 40 Years after the Venice Charter, 2004, www.international.icomos.org/venicecharter2004/petzet.pdf.Heinemann, H.A., 5 Historic Concrete. From concrete re-pair to concrete conservation, Delft 2013; Quist, W.J., Vervanging van witte Belgische steen: Materiaalkeuze bij restauratie, Delft 2011.NOB/Kalf, J., 6 Grondbeginselen en voorschriften voor het behoud, de herstelling en de uitbreiding van oude bouw-werken. Leiden 1917.Cantecazino, S., 7 Re-Architecture. Old Buildings, New Uses. Londen 1989; Crimson, Re-Arch: Nieuwe Ontwer-pen Voor Oude Gebouwen, Rotterdam 1995; Kuipers, M.C., ‘Saxa loquuntur? Spankracht en draagkracht van eenuwenoude stadskerken’, in Bulletin KNOB 110 (2011) 5, p. 174-182.
10 Wat is culturele draagkracht?
Carrying capacityHet concept carrying capacity stamt uit 1840 en komt
oorspronkelijk uit de scheepvaart. In de twintigste
eeuw werd het bekend door zijn toepassing in de biolo-
gie en ecologie.2 In die vakgebieden wordt het gebruikt
om de ‘draagkracht’ van een gebied of populatie mee
aan te geven. Het kan duiden op het maximale aantal
verschillende soorten dat in een gebied kan leven zon-
der dat zij elkaars bestaan bedreigen. Ook wordt het
gebruikt om de grootte van één populatie aan te geven
die in een gebied kan leven zonder dat de natuurlijke
bronnen uitgeput raken.3 Als een populatie de carrying
capacity overschrijdt, dan zal het gebied of de biotoop
degraderen en zullen de bronnen uitgeput raken
(afbeelding 1).
Carrying capacity wordt onderscheiden van cultural
carrying capacity, kortweg ook wel aangeduid als cul-
tural capacity.4 Dit begrippenpaar wordt met name ge-
bruikt in debatten over de impact van de mens op zijn
omgeving, en wel om het verbruik van voedselbronnen
te kwantificeren die worden gebruikt voor de produc-
Culturele draagkracht: een antwoord op monumenten(zorg) in transitie?
Charlotte van Emstede
In dit essay wordt het idee van ‘culturele draagkracht’ vergeleken met carrying capacity, een concept dat is ontleend aan de ecologie en in aangepaste vorm wordt gebruikt in het eco-, erf-goed- en cultuurtoerisme. uitgaande van de recente veranderingen in de monumentenzorg wordt ingegaan op de verschillende dimensies van historische gebouwen en de dynamiek van het instandhoudingsproces. Op basis daarvan worden enkele gevolgtrekkingen gemaakt voor ‘culturele draagkracht’ als kader voor de instandhouding van monumenten.1
11
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)© 2013 Delftdigitalpress en auteurs
Carrying capacity wordt doorgaans weergegeven in de Afbeelding 1 vorm van een grafiek, waarin duidelijk is aangegeven waar haar omslagpunt of limiet ligt.
tie van menselijke luxeartikelen.5 Op een globale
schaal wordt het ook wel gebruikt om de maximale
grootte van de gehele menselijke populatie mee aan te
geven die op de aarde kan leven zonder dat deze uitge-
put raakt.6
Kritiek op de (cultural) carrying capacity benade-
ring richt zich erop dat het poogt een statische toe-
stand te kwantificeren die bovendien theoretisch is.
Als een numeriek model dat een geïsoleerde even-
wichtssituatie in één gebied weergeeft, zou het ten
onrechte de schijn van objectiviteit wekken. Daarnaast
zou er geen rekening kunnen worden gehouden met de
invloed van interne dynamische processen en wissel-
werkingen met externe factoren.7
Carrying capacity en erfgoedVia de debatten over de impact van de mens op zijn
omgeving en het verbruik van natuurlijke energiebron-
nen kwam het concept van carrying capacity in de
sfeer van het natuurbehoud en milieubeleid. Vervol-
gens werd het concept ook toegepast op vraagstukken
die samenhangen met die beleidsterreinen, zoals ruim-
telijke inrichting en de zorg om natuurlijk en cultureel
erfgoed.
Vergelijkbaar met zijn toepassing in de biologie, is
carrying capacity in het eco-, erfgoed- en cultuurtoe-
risme gebruikt om de grootte van de bezoekersstroom
te bepalen die een site zou kunnen verdragen.
Met name in het kader van het beheer van wereld-
erfgoed sites is op deze benadering kritiek gekomen,
omdat het ten onrechte een gunstig beeld van de staat
van bescherming van een site zou schetsen.8 Het mo-
del zou geen rekening houden met per seizoen wisse-
lende bezoekersaantallen en de verschillen in effecten
die bezoeken teweeg brengen. Voor een realistischer
en betrouwbaarder beeld zouden die effecten en daar-
uit voortvloeiende restricties wel moeten worden inge-
calculeerd, omdat dit de informatie zou geven die no-
dig is om keuzes op het vlak van het beheer en de
ontwikkeling van die sites te kunnen maken.9 Die roep
om een minder ad hoc aanpak voor het behoud en de
ontwikkeling van erfgoed is gepaard gegaan met het
herdefiniëren van bestaande benaderingen en princi-
pes en het verkennen van nieuwe.10
Inmiddels worden in de erfgoedsector zogenaamde
Management by Objectives of by Results benaderingen
steeds vaker ingezet als alternatief voor of aanvulling
op carrying capacity.11 Daarbij wordt dan gebruik ge-
maakt van instrumenten als Limits of Acceptable Chan-
ge en Heritage Impact Assessment, die hun evenknie
kennen in Nederlandse varianten zoals de Cultuurhisto-
rische Verkenning en de Cultuurhistorische Effectrap-
portage.12 Deze kennen elk een vergelijkbare opzet
12 Culturele draagkracht: een antwoord op monumenten(zorg) in transitie?
De diverse protocollen, die voor de planning en het beheer van erfgoedsites zijn ontwikkeld, Afbeelding 2 stellen alle een vergelijkbare, lineaire opzet voor het besluitvormingsproces voor.
waarbij eerst het object of gebied wordt beschreven,
dan bedreigingen en kansen worden bepaald en de
doelstelling van de instandhouding wordt geformuleerd
en ten slotte de bijbehorende koers voor acties, be-
sluitvorming en evaluatie wordt uitgezet
(afbeelding 2).
dimensiesMet het concept van carrying capacity, ontleend aan
de biologie en toepasbaar gemaakt voor het beheer
van natuurlijke en culturele erfgoed sites, wordt een
kader geboden voor de evaluatie van de staat van be-
scherming en beheer. Het is erop gericht om doelstel-
lingen en daaraan gekoppelde acties expliciet te ma-
ken en de besluitvorming te stroomlijnen en minder ad
hoc te laten verlopen. Daarnaast streeft het een lange-
termijnvisie op de instandhouding van een gebouw of
gebied na, met bovendien als integraal onderdeel daar-
van de rol van het object of de site in het lokale soci-
aal-maatschappelijke weefsel en economische verkeer.
Bovenstaande invulling van carrying capacity biedt,
met name op procesmatig vlak, interessante aankno-
pingspunten voor de vormgeving van het concept ‘cul-
turele draagkracht’. Het kan echter niet zonder meer
worden overgezet naar een besliskader voor de in-
standhouding van individuele monumenten. Dat heeft
te maken met wat de ‘dimensies’ van een bouwwerk
zouden kunnen worden genoemd en met de ‘dynamica’
van het instandhoudingsproces.
Methodieken voor het bepalen van de ‘limieten van
aanvaardbare verandering’ van een monument gaan
bijna allemaal uit van de aard van het bouwwerk. Vaak
wordt die aard vanuit een kunst-, architectuur- en/of
cultuurhistorische invalshoek verwoord in termen van
heritage values, ofwel monumentwaarden. Voor de in-
standhouding van een monument als een kunsthisto-
risch vraagstuk is dit zeker een goed uitgangspunt.
Echter, monumentenzorg is door de toenemende her-
bestemming van monumenten en de groeiende roep
om hun verduurzaming in gelijke mate een architecto-
nisch en bouwtechnologisch vraagstuk geworden. Daar-
naast is monumentenzorg geëvolueerd tot erfgoedzorg
door de nadruk op de betekenis van historische gebou-
wen in een sociaal-maatschappelijke context en hun
belang voor aangelegenheden als menselijk welzijn,
gevoelens van verbondenheid en identiteit.
Een historisch gebouw kent dan ook drie dimensies:
bouwwerk – monument – erfgoed. Naast de analyse en
waardering van de aard van het gebouw als monument,
komen daarbij dan ook twee andere contexten van
analyse en waardering, en wel die van de architectoni-
sche en sociaal-maatschappelijke analyse met een
waardering in termen van respectievelijk attributes,
ofwel kenmerken, en significance, ofwel betekenis.13
dynamiekDe verschillende dimensies van een historisch gebouw
en de interactie tussen fysieke kenmerken, monu-
mentwaarden en sociaal-maatschappelijke betekenis,
kunnen worden beschouwd als de interne factoren die
in de eerste plaats de ‘culturele draagkracht’ van een
gebouw bepalen. In de tweede plaats wordt de ‘cultu-
rele draagkracht’ mede bepaald door externe invloe-
den. Hierbij valt te denken aan factoren die onderdeel
13 Culturele draagkracht: een antwoord op monumenten(zorg) in transitie?
zijn van de planontwikkeling en -toetsing. In die pro-
cessen wordt de ‘culturele draagkracht’ op de proef
gesteld en moet wellicht worden bijgesteld.
Zo kan ‘culturele draagkracht’ worden gebruikt om
op voorhand de grenzen aan te geven waarbinnen een
ontwerp- of technisch vraagstuk kan worden opgepakt.
Anderzijds kan zij op haar beurt tijdens de planontwik-
keling ter discussie worden gesteld door bijvoorbeeld
voortschrijdend inzicht in de effecten van bepaalde in-
grepen of door onverwachte creatieve en inventieve
oplossingen.
Ook kan ‘culturele draagkracht’ richting geven aan
de keuze van welke kernbegrippen, zoals ‘authentici-
teit’ en ‘schoonheid’, leidend zijn en welke van de
principes, zoals ‘behouden voor vernieuwen’ of ‘be-
houd door ontwikkeling’, van toepassing worden geacht
op de instandhoudingsopgave in kwestie. Daarentegen
brengen bouwkundige normen, technische eisen en be-
schikbare middelen ook praktische beperkingen met
zich mee en kunnen zij de grenzen van de ‘culturele
draagkracht’ betwisten.
Samenvattend kan worden gezegd dat de ‘culturele
draagkracht’ voortvloeit uit de huidige toestand van
het monument en dat zij richting geeft aan ideeën
over de ideale aanpak, maar dat zij zich evengoed on-
derworpen ziet aan wat realistisch en haalbaar is.14 Te-
zamen bepalen de interne factoren van de ‘culturele
draagkracht’ en de interactie met externe invloeden
de dynamiek van het instandhoudingsproces. Binnen
die dynamiek wordt bepaald wat de instandhoudings-
strategie is die wordt gevolgd (afbeelding 3).
Een antwoord op monumenten(zorg) in transitie?Wat is - met het oog op de recente veranderingen in de
monumentenzorg, de diverse dimensies van een histo-
risch gebouw en de dynamica van het instandhoudings-
proces - van belang bij het verder uitwerken van het
idee van ‘culturele draagkracht’? Vanuit wetenschap-
pelijk oogpunt is mijn inziens nader onderzoek nodig
naar en een theoretische onderbouwing van de dimen-
14 Culturele draagkracht: een antwoord op monumenten(zorg) in transitie?
Het proces van object naar instandhoudingsstrategie Afbeelding 3 heeft weliswaar een lineair karakter, maar heeft tevens een interne dynamiek met iteratieve onderdelen.
sies van een bouwwerk en de bijdrage die de daarbij
behorende kennisdomeinen kunnen leveren. Daarbij
valt te denken aan architectuurtheoretisch onderzoek
naar de kennisvergaring en –toepassing door ontwer-
pers of naar de dynamiek van besluitvormingsproces-
sen.15
Om ‘culturele draagkracht’ in de context van het
geheel en vanuit verschillende disciplines te zien, is
bovendien de combinatie met praktijkgericht onder-
zoek raadzaam. Participatief onderzoek naar een of
meerdere startende herbestemmingsopgaven is niet al-
leen waardevol om inzicht te krijgen in processen en
relaties, maar vooral ook om de theorie direct te kun-
nen toetsen aan de praktijk. Dan zal ‘culturele draag-
kracht’ niet snel in dezelfde valkuil trappen als car-
rying capacity in de biologie: een statisch en
theoretisch model.
Charlotte van Emstede behaalde in 2002 haar ingenieursdiploma aan de faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft en in 2009 haar bachelorsdiploma Wijsbegeerte aan de Universiteit van Utrecht. Zij werkte onder andere bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Adviesbureau Groen en het Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam. Thans is zij verbonden aan de afdeling RMIT. Haar promotieonderzoek is getiteld Bouwwerk – Monument – Erfgoed: Waardestelling in de Nederlandse monumentenzorg, 1982-2009. Hierin behandelt Van Emstede waardestelling vanuit een historische, inhoudelijke en procesmatige invalshoek en doet zij aanbevelingen voor een inhoudelijke en procedurele aanpassing van dit instrument.
15 Culturele draagkracht: een antwoord op monumenten(zorg) in transitie?
notenDe term ‘instandhouding’ wordt in dit essay gebruikt als 1 een verzamelbegrip voor de diverse onderhouds-, her-stel- en bouwwerkzaamheden die kunnen worden onder-nomen om een gebouw – beschermd monument of niet – te behoeden voor veroudering en verval. Zie ter vergelijking: Burra Charter: The Australia ICOMOS char-ter for the conservation of places of cultural significance 1999, art. 1.4-1.9.Sayre, N.F., ‘The Genesis, History, and Limits of Carrying 2 Capacity’. In: Annals of the Association of American Geographers, 98 (2008) 1, pp. 120-134.Ibid., p. 123-127.3 Hardin, G., 4 Cultural Carrying Capacity, 1986, http://www.garretthardinsociety.org/articles/art_cultural_car-rying_capacity.html (last accessed 16 July 2007); Har-din, G., ‘Carrying Capacity and Quality of Life’. In: The Social Contract 1 (1991) 4, pp. 195-196, aldaar p. 195.Ibid.5 Ibid.6 Sayre 2008, p. 131-132.7 Pedersen, A., 8 Managing Tourism at World Heritage Sites: a Practical Manual for World Heritage Site Managers, Pa-ris 2002 (World Heritage Manuals 1).Coccossis, H. et al., 9 Defining, measuring and evaluating carrying capacity in European tourism destinations: Fi-nal report, Athens December 2001, p. 20; Coccossis, H. et al., Defining, measuring and evaluating carrying capa-city in European tourism destinations: Material for a Do-cument, Athens 2002, p. 45.Zie bijvoorbeeld: UNESCO, 10 Preliminary report on the draft Recommendation on the Historic Urban Landscape, Paris 2010; UNESCO Recommendation on the Historic Ur-ban Landscape (HUL): Recommendation on the Historic Urban Landscape, including a glossary of definitions, UNESCO, Paris, 10 November 2011; UNESCO, New life for historic cities: The historic urban landscape approach explained, Paris 2013.
Deze aanpak wordt gekenmerkt door het vooraf en door 11 alle betrokken partijen gezamenlijk vaststellen van te behalen doelen of resultaten. Zie ook: Drucker, P.F., The Practice of Management, New York 1954.Zie: ICOMOS, 12 Guidance on Heritage Impact Assessments for Cultural World Heritage Properties, Paris 2011; UNES-CO Recommendation on the Historic Urban Landscape (HUL): Recommendation on the Historic Urban Lands-cape, including a glossary of definitions, UNESCO, Paris, 10 November 2011.De termen 13 attributes en significance zijn ontleend aan respectievelijk: ICOMOS, Guidance on Heritage Impact Assessments for Cultural World Heritage Properties, Pa-ris 2011; Burra Charter 1999, art. 1.2.Zie ook: Appelbaum, B., 14 Conservation Treatment Metho-dology, Oxford 2007, Section II.Zie bijvoorbeeld: Lawson, B., 15 How designers think: The design process demystified, London 1990; Lawson, B., What Designers Know, Oxford 2004; Kirkeby, I.M., ‘Archi-tects and Aristotle - context dependent knowledge’, pa-per presented at the Conference Architectural Inquiries, Göteborg 2008; Kirkeby, I.M., ‘Knowledge in the ma-king’, Architectural Research Quarterly 13 (2009) 3/4, 307-313; Volker, L., Deciding about Design Quality: Value judgements and decision making in the selection of ar-chitects by public clients under European tendering re-gulations, Leiden 2010 (dissertatie Technische Universi-teit Delft).
16 Culturele draagkracht: een antwoord op monumenten(zorg) in transitie?
Comparative analysisThe question explored in this paper is, what triggered
this revolution, particularly concerning the tolerance
to change. To answer this question, a literature review
is used to feed into the discussion on the pros and cons
of both approaches. Then, two key doctrinal docu-
ments are compared: the ICOMOS 1964 Venice Charter
(hereinafter Venice Charter) and the UNESCO 2011 Rec-
ommendation on the Historic Urban Landscape (herein-
after HUL recommendation).4 The comparative analysis
reapplies an existing theoretical framework.5 Lastly,
some conclusive remarks are derived from this compar-
ative analysis, together with recommendations to
shape the research agendas of those interested to
explore theories, policies and practices, concerning
the tolerance of change and subsequently the limits of
acceptable change.
The pros and consThe approach to heritage where change was at all
costs to be avoided is labeled as Eurocentric and
restrictive, as well as ineffective.6 Eurocentric given
the tradition of European experts routinely endorsing
this approach in other socio-historic contexts outside
Europe.7 Restrictive for focusing primarily on the con-
servation of the material fabric, imposing standards of
authenticity and integrity no matter the cultural herit-
age property and its significance.8 And, ineffective
given the rapidly developing global economy and inabil-
ity to handle emergent threats such as aggressive
development.9
Glaeser argues this approach hampers the neces-
sary development of cities, to keep high standard serv-
ices and affordable housing are provided for all.10 He
recognizes some benefits, but proposes such approach
Tolerance for change in the built environment: What are the limits?
Ana Pereira Roders and Loes Veldpaus
Over the last decades the protection of the built environment, primarily focused on areas des-ignated as cultural heritage, has been the subject of a major revolution in principles and approaches.1 The tolerance to change is believed to be among the main driving forces behind this revolution.2 From an approach where change was at all costs to be avoided, the protection of the built environment has evolved into an approach where change is to be managed. Prefera-bly, while simultaneously playing a role in the sustainable development of the involved commu-nities. Rather than being opposites, protection is transformation; a special form of transforma-tion with the aim to maintain and restore cultural significance, even when the built environment is changing.3
17
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)© 2013 Delftdigitalpress en auteurs
to be restricted to few architectural masterpieces, not
to all cultural heritage. This approach is also known to
prioritize more traditional and expert-based values,
such as the historic and aesthetical values.11 Adepts
may argue that such approach has insured tangible and
intangible cultural heritage known today to survive
throughout centuries, or even revived lost intangible
heritage through the study of the tangible dimensions
of heritage. They consider the inverse as less probable
given that lost tangible heritage can only be revived by
intangible heritage, through its reconstruction would
no longer be authentic.12
The more recent approach, where change is to be
managed, is labeled as non-Western, but is also consid-
ered restrictive and ineffective by its peers. Non-West-
ern given the efforts of Non-European experts rou-
tinely endorsing this approach in other socio-historic
contexts outside and inside Europe. Particular refer-
ence is made to Australian papers and the doctrinal
document known as the ICOMOS Australia 1999 Burra
Charter.13 Petzet questions the reliability of articles on
change in the Burra Charter, which consider change
undesirable where it is reducing cultural significance;
and to be managed when reversible changes are con-
sidered temporary.14 Accordingly, non-reversible change
should only be used as a last resort and should not pre-
vent future conservation actions. Restrictive for focus-
ing mainly on intangible heritage and values, assuming
“all heritage is intangible”.15 And, ineffective for risk-
ing to destroy tangible heritage and intangible heritage
waiting for proper study.
The adepts of this more recent approach highlight
heritage for boosting the local and national economy,
for creating jobs by attracting tourists and invest-
ments, and providing leisure, recreation and educa-
tional facilities.16 Moreover, both construction and
service industries seem to be benefiting from its indi-
rect spin-off, even adding new values to the protected
area. Cultural heritage is understood as part of the
larger sphere of socio-cultural processes.17 Managed in
such a way as to “be able to generate real economic
and social benefits for their local host communities”.18
Increasingly the role of cultural heritage in the regen-
eration and sustainable development of cities and
regions is being explored by leading development insti-
tutions, among which the World Bank. Thus, managing
change implies that change can happen, only its impact
needs to be controlled and prevented whenever
assessed as negative.19 The protection paradigm,
focused on the conservation of tangible heritage, in its
turn, is losing ground, at least in theory.
The doctrinal documentsIn half a century, much has changed when it comes to
cultural heritage and its protection. Such can be de-
tected rather clearly when comparing two internation-
al key doctrinal documents: the Venice Charter and the
HUL recommendation. They both aim to provide gener-
al guiding principles on how to protect heritage, to be
adapted to local contexts for implementation. Howev-
er, what is being considered heritage in terms of defi-
nition, how this heritage should be managed (general
principles), why it is needed to manage it (threats) and
in what way (tools), has clearly shifted; and in general,
the cultural heritage concept has widened (see Table 1).
18 Tolerance for change in the built environment: What are the limits?
Venice Charter HUL Recommendation
Definitions Cultural heritage is defined as the historic monu-ments that are the tangible living witnesses of the past. It can be a single, great or modest, architec-tural work or an urban or rural setting in which the evidence of a particular civilization, a significant development, or a historic event is found.
The Historic Urban Landscape is understood as an urban area that is the result of an historic laye-ring of cultural and natural values and attributes, including tangible and intangible components, and to include the broader urban context and its geographical setting. It also includes social and cultural practices and values, economic processes and the intangible dimensions of heritage as related to diversity and identity.
General principles
Safeguarding heritage and pass on its authenticity is a common responsibility. Historic monuments are to be safeguarded as works of art and as historic evidence. Aesthetic and historic values should be revealed and preserved, and they are inseparable from their history and the setting in which they occur. When new construction, demolition or transfor-mation is in order, one should be aware: although a (new) use is desirable, change in composition, typology, decoration, and color, or its relation with its surroundings must not be allowed.
Heritage is a key resource in enhancing the livability of urban areas and fosters economic development and social cohesion. The effective planning and ma-nagement of resources is crucial, conservation is a strategy to achieve a balance between urban growth and quality of life on a sustainable basis.
Identified threats
Both the lack of maintenance on a permanent basis and the falsification of the artistic or historic evi-dence are considered problematic.
Though, in general, problems facing heritage pro-tection are complex and varied, and there is a lack of knowledge on how to deal with heritage, which therefore is laid out in this charter.
The main threats are rapid and uncontrolled urbanization, social and spatial fragmentation and drastic deterioration of the quality of the (urban) environment, e.g. due to excessive building density, standardized and monotonous buildings, loss of public space and amenities, inadequate infrastruc-ture, debilitating poverty, social isolation, and an increasing risk of climate-related disasters.
Proposed policy and recom-mended strategies
The charter recommends national authorities to implement the guiding principles within the framework of their own culture and traditions. One should be producing precise documentation on heritage in the form of analytical and critical reports (1); Such should lead to evaluation of the impor-tance of the elements involved (2). This cannot be an individual decision (3). Sites of monuments must be the object of special care in order to safeguard their integrity (4).
National and local authorities are stimulated to (re)develop instruments and tools sensitive to local values and needs, related to regulatory systems and measures(1); heritage and impact assessment (2); participation processes and capacity building (3) and sustainable socio-economic development (4).
Table 1 Comparative analysis between Venice Charter and HUL recommendation.
19 Tolerance for change in the built environment: What are the limits?
Where the Venice Charter defines cultural heritage
as the tangible witness of the past, the object of pro-
tection in the HUL recommendation is the historic lay-
ering of attributes and values, to be considered in their
wider context. In particular, intangible heritage is now
integrated as an attribute in itself, opposed to being
only represented by tangible attributes. Also, natural,
social and economic values are explicitly referenced in
the HUL recommendation, in addition to the age, his-
toric, aesthetic and scientific values defined in the
Venice Charter. Thus, expanding the nature of values
to be considered in heritage protection.
In the Venice Charter, protection was already to be
facilitated by “making use of them [heritage assets] for
some socially useful purpose”. The HUL recommenda-
tion goes a step further and pleas for heritage as a
resource, for enhancing the livability of urban areas
and fostering socio-economic development. Change
should be beneficial to both society and the protection
of the cultural significance. Though, a detailed set of
limitations, as provided by the Venice Charter in case
of contemporary intervention, is replaced in the HUL
recommendation by a more general article stating that
such changes are to be harmoniously integrated with
the historic setting.
The mentioned threats to cultural heritage have
increased significantly when comparing the two docu-
ments. In the HUL recommendation, the juxtaposition
of protection and development is presented on a global
scale. Threats are global and heritage management a
means for mitigating them. While in the Venice Char-
ter, threats are mainly mentioned on the level of the
cultural heritage property and protection the main
aim. In the HUL recommendation strategies proposed
to mitigate the impact of threats to cultural signifi-
cance have been translated in a set of civic engage-
ment, urban management, and financial tools, which
are to be integrated into a wider framework of urban
development. Such tools are absent in the Venice Char-
ter, where the threats and thus strategies are much
more concrete and focused on tangible levels. Moreo-
ver, the Venice Charter knows a binary approach
(must/must not), while HUL aims for a more tailor-
made solution based on the defined cultural signifi-
cance and a balance of socio-economic benefits and
their expected impacts.
One issue is not being questioned by the chosen
framework: the question of who defines and manages
heritage. The Venice Charter mentions only experts in
both cases. HUL however, explicitly speaks of consen-
sus among all stakeholders when it comes to defining
heritage, and also wants local communities to be
involved in managing their heritage while (re)using it as
a resource for their sustainable development.
Conclusive remarks and recommendationsMuch has changed since the Venice Charter. Methods
have been developed further, embracing broader defi-
nitions of heritage, adding concepts such as cultural
diversity, local knowledge and participation, but also
embracing heritage (impact) assessment as a crucial
tool.
But, as the definition of the cultural heritage is
being stretched till its limits, the tolerance to change
20 Tolerance for change in the built environment: What are the limits?
and respective limits of acceptable change are becom-
ing more subjective. One can easily differ in opinion on
what ‘harmonious integration’ may mean, as is the
case with the controversial definition of ‘sustainable
urban development’. Threats have increased and prob-
ably so did their impact, making the lack of defined
limits of acceptable change a serious concern. More
detailed heritage assessments and the addition of
impact assessments, could allow for a more nuanced
approach, integrating both extremes, tailored to the
diversity of cultural heritage and the adopted toler-
ance to change. Though, it could also allow for much
more strict or careless approaches.
As such, it is still unclear if the broadening of cul-
tural heritage and raise of subjectivity in determining
its tolerance to change are going to help on heritage
protection. Instead, it could be providing with the
opportunity to change the built environment even
more thoughtlessly, and deeming tangible heritage no
longer relevant. The reversing of a trend long consid-
ered inadequate, moving from an extreme focus on
tangible heritage at the costs of intangible heritage, to
an extreme focus on intangible heritage at the costs of
tangible heritage. Therefore, a close and systematic
watch at the built environment and its patterns of con-
servation, following scientific methods, have become
more crucial than ever for solid heritage management,
as well as, to the growth of knowledge on theories and
their impact in practice.
Ana Pereira Roders is Assistant Professor at Eindhoven University of Technology (TU/e). She is interested on historic urban landscapes and the role of cultural heritage in their sustainable transformation, including heritage (impact) assessment and related decision-making. She is co-editor of the Journal Cultural Heritage Management and Sustainable Development, Emerald.
Loes Veldpaus is a PhD researcher at TU/e. Her research bridges theory and practice, by framing the UNESCO 2011 Recommendation on the Historic Urban Landscape in conservation theory and deriving an assessment framework to explore its implementation on historic urban landscapes, taking Edinburgh and Amsterdam as case studies.
21 Tolerance for change in the built environment: What are the limits?
notesJokilehto, J. ‘International Trends in Historic Preserva-1 tion: From Ancient Monuments to Living Cultures’, In: APT Bulletin, 29 (1998) 3/4, pp. 17–19; Veldpaus, L., Pereira Roders, A. and Colenbrander, B. ‘Urban Herit-age: Putting the Past into the Future’, In: The Historic Environment, 4 (2013) 1, pp. 18-33.Teutonico, M.T. and Matero ‘ Managing Change: Sustaina-2 ble Approaches to the Conservation of the Built Environ-ment (2003), Los Angeles, Getty Trust Publications; Pereira Roders, A. and Van Oers, R. ‘Editorial: Bridging cultural heritage and sustainable development’. In: Jour-nal of Cultural Heritage Management and Sustainable Development, 1 (2013), 1, pp.5-14.Pereira Roders, A. ‘3 Lessons from Island of Mozambique on limits of acceptable change’. In: Van Oers, R. (ed.) Swahili Historic Urban Landscapes (2013), Paris, UNESCO, pp. 41-50.ICOMOS, 4 International Charter for the conservation and restoration of monuments and sites.(The Venice Charter 1964)5 , Paris, ICOMOS, [online] URL: http://www.icomos.org/charters/venice_e.pdf; UNESCO, (2011) UNESCO, Recommendation on the Historic Urban Landscape (2011), Paris: UNESCO, [online] URL: http://whc.unesco.org/en/activities/638.Van Oers, R. ‘Towards new international guidelines for 6 the conservation of historic urban landscapes (HUL)s’, In: City & Time 3 (3):3, 2007, pp. 43-51, [online] URL: http://www.ceci-br.org/novo/revista/docs2008/CT-2008-113.pdf. Araoz, G. ‘Preserving heritage places under a new para-7 digm’. In: Journal of Cultural Heritage Management and Sustainable Development, 1 (2011), 1, pp. 55-60.Smith, L. 8 The Uses Of Heritage. London: Routledge, 2006. Araoz, G (2011).9 International Council on Monuments and Sites (ICOMOS), 10 Threats to World Heritage Sites 1994–2004: An Analysis, Paris, 2005 [online] URL: http://www.icomos.org/world_heritage/Analysis%20of%20Threats%201994-2004%20final.pdf.
Glaeser, E. 11 Triumph of the City, London: Macmillan, 2011.Mason, R. Assessing Values in Conservation Planning: 12 Methodological Issues and Choices. In: M. de la Torre (ed.) Assessing the Values of Cultural Heritage Research Report, 2002, Los Angeles: The Getty Conservation Insti-tute, pp. 5–30; Labadi, S. “Representations of the nation and cultural diversity in discourses on World Heritage”, Journal of Social Archaeology, 7.2 (2007) pp.147–170; Pereira Roders, A. Re-architecture: Lifespan rehabilita-tion of Built Heritage. (2007) Eindhoven: Eindhoven Uni-versity of Technology.Petzet, Michael. International Principles of Preservation. 13 Berlin: Bäßler, 2009. ICOMOS14 Australia. “The Burra Charter: the Australia ICO-MOS charter for the conservation of places of cultural significance.” Australia ICOMOS Incorporated (1999).Tweed, C. and Sutherland, M. (2007), ‘Built cultural her-15 itage and sustainable urban development’, In: Landscape and Urban Planning, 83 (2007) 1, pp. 62-9.; Nijkamp, P. and Riganti, P. ‘Assessing cultural heritage benefits for urban sustainable development’, In: International Jour-nal of Services Technology and Management, 10 (2008) 1, pp. 29-38.Smith (2006).16 ICOMOS17 Australia (1999).Avrami, E., de la Torre, M. and Mason, R., (Eds), 18 The Val-ues and Heritage Conservation: Research Report (2000), Los Angeles: Getty Conservation Institute, [online] URL: www.getty.edu/conservation/publications/pdf_publica-tions/valuesrpt.pdf.Hampton, M.P. ‘Heritage, Local Communities and Eco-19 nomic Development’, Annals of Tourism Research, 32 (2005), pp. 735–59; Pereira Roders, A. and Van Oers, R., ”Guidance on heritage impact assessments: Learning from its application on World Heritage site manage-ment”, in: Journal of Cultural Heritage Management and Sustainable Development, 2.2 (2012) pp.104 - 114
22 Tolerance for change in the built environment: What are the limits?
Behouden gaat voor vernieuwenVanaf haar oprichting in 1899 heeft de Nederlandschen
Oudheidkundigen Bond (NOB) geijverd voor de invoe-
ring van een wet ter bescherming van de monumenten.
Volgens Frederiks werd er vanaf 1910 structureel ge-
werkt gewerkt aan de ontwikkeling van een monumen-
tenwet.3 In 1917 publiceerde de Bond de Grondbeginse-
len en Voorschriften voor het behoud, de herstelling en
de uitbreiding van oude bouwwerken (Grondbeginse-
len). Bij gebrek aan wet- en regelgeving betreffende de
zorg voor monumenten zijn deze Grondbeginselen en
de door J. Kalf geschreven inleiding jarenlang de richt-
lijn voor restaureren geweest.4 De inleiding van Kalf is
een beschouwing op het bouwen en restaureren van de
voorbije eeuwen. Hij uit hier stevige kritiek op het in
“den geest der romantiek” opgekomen denkbeeld om
monumenten “in den ouden stijl te restaureren”. De
inleiding eindigt met de grondgedachte van het stelsel,
zoals verder uitgewerkt in artikel XVII: behouden gaat
voor vernieuwen: “Als grondregel gelde: behoud gaat
vóór vernieuwing. Vernieuwing is alleen geoorloofd,
waar zij, terwille van het voortbestaan van het bouw-
werk, onvermijdelijk is, bij sierende deelen alleen
daar, waar het niet mogelijk is door beschermende
maatregelen verder verval te voorkomen en uitstel van
ingrijpen de mogelijkheid van vernieuwing in denzelf-
den vorm zou wegnemen”. Het adagium behouden gaat
voor vernieuwen werd en wordt door velen in de Ne-
derlandse monumentenzorg aangehaald. In hoeverre
hieraan door de jaren heen in architectonische zin ge-
volg is gegeven werd door Tillema en Denslagen uitvoe-
rig besproken: ondanks het uitgangspunt blijken er in
Nederland zeer veel monumenten of onderdelen daar-
van constructief vernieuwd te zijn.5
Kernbegrippen in de restauratie
Wido Quist
In zijn proefschrift uit 1986 en later in de hierop gebaseerde handelseditie, schetst Jukka Joki-lehto de ontwikkeling van de Europese monumentenzorg.1 Specifiek voor de nederlandse situa-tie werd deze ontwikkeling beschreven door J.A.C. Tillema in 1975 en door Wim denslagen in 1987.2 Alle drie de auteurs beschrijven de ontstaans geschiedenis van de zorg voor monumenten in architectonische en restauratiefilosofische zin. de nadruk ligt hierbij op de belangrijkste personen, traktaten, charters en objecten uit de geschiedenis van de monumentenzorg en het belang van monumenten als materiële getuigen van geschiedenis en kunst. Omdat restaureren en architectonisch interveniëren in elkaars verlengde liggen en omdat diverse auteurs in deze bundel naar de kernbegrippen uit de restauratiefilosofie verwijzen, worden ze in deze bijdrage nader toegelicht.
23
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)© 2013 Delftdigitalpress en auteurs
AuthenticiteitHet Charter van Venetië is wereldwijd het meest gere-
fereerde document met betrekking tot de zorg voor
monumenten.6 Het is opgesteld in de lijn van het Char-
ter van Athene uit 1931 (Carta del Restauro) en werd in
1964 aangenomen op het 2nd International Congress of
Architects and Technicians of Historic Monuments. Het
Charter van Venetië is, behalve een document over de
principes van de zorg voor monumenten ook de aanlei-
ding tot de oprichting van de International Council on
Monuments and Sites (ICOMOS).
De breedte en de geest van het Charter van Venetië
worden uitvoerig beschreven door M. Petzet, van 1999
tot 2008 president van ICOMOS, in zijn introductie bij
de Charters, 40 jaar na het uitkomen van het Charter
van Venetië in 2004.7 Het belangrijkste wapenfeit van
het Charter is dat het in internationale zin een aantal
uitgangspunten formuleerde en diverse definities gaf.
Het zijn echter geen concrete richtlijnen waarop indi-
viduele restauraties kunnen worden gebaseerd. In de
eerste alinea van het charter wordt het veel gebruikte
woord authenticiteit geïntroduceerd, echter zonder dat
het wordt gedefinieerd: “Imbued with a message from
the past, the historic monuments of generations of
people remain to the present day as living witnesses of
their age-old traditions. People are becoming more and
more conscious of the unity of human values and re-
gard ancient monuments as a common heritage. The
common responsibility to safeguard them for future ge-
nerations is recognized. It is our duty to hand them on
in the full richness of their authenticity”.
Tijdens de ICOMOS 9th International General As-
sembly and International Symposium in 1990 te
Lausanne was aan de orde in hoeverre het Charter van
Venetië na een kwart eeuw nog kon worden aanvaard
als fundamenteel uitgangspunt voor de monumenten-
zorg.8 In Lausanne en een aantal conferenties in aan-
loop naar een bijeenkomst in Nara (Japan) is gediscus-
sieerd over de beperkte toepasbaarheid van een aantal
principes uit het Westers georiënteerde Charter van
Venetië in de Oosterse monumentenzorg.
Deze discussie heeft uiteindelijk geleid tot het Nara
Document on Authenticity, waar uitvoerige aandacht
aan het begrip authenticiteit wordt geschonken. Met
name aan die aspecten die vooral van belang worden
geacht in de niet-westerse monumentenzorg zoals tra-
dities, het geestelijke en intuïtie. Het één en ander
staat verwoord in artikel zestien: “Depending on the
nature of the cultural heritage, its cultural context,
and its evolution through time, authenticity judgments
may be linked to the worth of a great variety of sour-
ces of information. Aspects of the sources may include
form and design, materials and substance, use and
function, traditions and techniques, location and set-
ting, spirit and feeling, and other internal and external
factors. The use of these sources permits elaboration
of the specific artistic, historic, social, and scientific
dimensions of the cultural heritage being examined”.
Doordat het document zich vooral richt op authentici-
teit is het meer een aanvulling, dan een vervanging
voor het Charter van Venetië geworden.
24 Kernbegrippen in de restauratie
ReversibiliteitHet gebruik van de term reversibiliteit (omkeerbaar-
heid) stamt uit de jaren vijftig en zestig van de twin-
tigste eeuw. In deze tijd kwam een groot aantal nieu-
we synthetische polymeren beschikbaar die gebruikt
werden bij het restaureren van schilderijen. In het
door de American Institute for Conservation of Historic
and Artistic Works samengestelde AIC Code of Ethics
uit 1961 is het principe van reversibiliteit opgenomen:
“The conservator is guided by and endeavors to apply
the ‘principle of reversibility’ in his treatments. He
should avoid the use of materials which may become so
intractable that their future removal could endanger
the physical safety of the object. He also should avoid
the use of techniques the results of which cannot be
undone if that should become desirable”.9
Met het beschikbaar komen van de eerste hydrofo-
beermiddelen en steenverstevigers op basis van syn-
thetische polymeren aan het begin van de jaren 1960
kwam de discussie over reversibiliteit ook het vak van
de monumentenzorg binnen. Doordat in 1964 ook het
Charter van Venetië werd opgesteld wordt de term re-
versibiliteit vaak met dit charter in verband gebracht,
ondanks het feit dat het er niet in is opgenomen. Door
R.M. Lemaire (1921-1997), één van de samenstellers
van het Charter van Venetië en medeoprichter van
ICOMOS in 1965, werd de term reversibiliteit wel ge-
bruikt, maar dan in de context van architectonische in-
grepen die ongedaan gemaakt zouden moeten kunnen
worden. Volgens Lemaire hebben zijn restauratieopvat-
tingen zoals hij die heeft uitgewerkt bij de restauratie
van de Lambertuskapel op de Arenbergcampus in He-
verlee een grote invloed gehad op de tekst van het
Charter.10
De eerste keer dat de term reversibiliteit voorkomt
in een internationaal Charter is in 1983. In het Apple-
ton Charter for the Protection and Enhancement of the
Built Environment, gepubliceerd door ICOMOS Canada
werd over reversibility geschreven als: “The use of re-
versible processes is always to be preferred to allow
the widest options for future development or the cor-
rection of unforeseen problems, or where the integrity
of the resource could be affected”.11
Minimale interventieZoals C. Caple stelt, refererend aan Jedrzejewska,
bleek gedurende de jaren zeventig duidelijk dat elke
ingreep die een conservator doet eigenlijk nooit volle-
dig omkeerbaar is.12 Hiervoor in de plaats kwam in de
jaren tachtig meer en meer de term ‘minimale inter-
ventie’. De term ‘minimale interventie’ werd ooit geïn-
troduceerd door Cesare Brandi in 1963 in zijn boek
Teoria del restauro in de context van de behandeling
van lacunes in schilderijen. Feitelijk bepleitte William
Morris in 1877 met de oprichting van zijn Society for
the Protection of Ancient Buidlings reeds hetzelfde.
Ondanks de veronderstelde afname van het gebruik van
de term reversibiliteit komt de term nog steeds voor in
de huidige versie van de AIC Code of Ethics uit 1994:
“Any intervention to compensate for loss should be do-
cumented in treatment records and reports and should
be detectable by common examination methods. Such
compensation should be reversible and should not fal-
25 Kernbegrippen in de restauratie
sely modify the known aesthetic, conceptual, and phy-
sical characteristics of the cultural property, especially
by removing or obscuring original material”.13
Ook in de Professional Guidelines die in 2002 wer-
den vastgesteld door de European Confederation of
Conservator-Restorers’ Organisations (E.C.C.O) en wer-
den geadopteerd door de vereniging voor conservering
en restauratie in Nederland, Restauratoren Nederland,
is de term reversibiliteit opgenomen: “The Conserva-
tor-Restorer shall strive to use only products, materials
and procedures which, according to the current level
of knowledge, will not harm the cultural heritage, the
environment or people. The action itself and the mate-
rials used should not interfere, if at all possible, with
any future examination, treatment or analysis. They
should also be compatible with the materials of the
cultural heritage and be as easily and completely re-
versible as possible”.14
Pas in het begin van de jaren negentig van de twin-
tigste eeuw werd de term reversibiliteit/omkeerbaar-
heid in de theorievorming over de Nederlandse monu-
mentenzorg gebruikt in de tekst De Algemene
Uitgangspunten voor het Restaureren van Gebouwen.15
Onder het onderdeel “bestemming” wordt de term re-
versibiliteit gebruikt: “Bij een functiewijziging is het
aanbrengen van veranderingen zeker geoorloofd. Een
voorwaarde hierbij is wel dat de veranderingen met pi-
eteit en respect voor het monument worden aange-
bracht en zo mogelijk nog omkeerbaar zijn, dat wil
zeggen dat ze herkenbaar zijn en eventueel ongedaan
gemaakt kunnen worden”.16 Deze toelichting is zeer
sterk in de geest van Lemaire en veel minder in de
geest van de restauratoren, terwijl die laatste inter-
pretatie in de dagelijkse monumentenzorgpraktijk wel
meer en meer de overhand kreeg.
CompatibiliteitDe term compatibiliteit in relatie tot het behandelen
van historisch materiaal, door middel van oppervlakte-
behandelingen zoals hydrofobeermiddelen en steenver-
stevigers werd in 1997 gedefinieerd door J.M. Teutoni-
co et al.: “A treated material should have mechanical,
physical and chemical compatibility with the untreated
historic materials under consideration. Simply stated,
compatibility means that introduced treatment materi-
als will not have negative consequences”.17 Veel argu-
menten, al dan niet als zodanig benoemd, die worden
gebruikt bij het kiezen van materialen en technieken
betreffen aspecten van de term compatibiliteit. Teuto-
nico et al. beperken zich hierbij tot de technische as-
pecten van compatibiliteit.18
K. van Balen et al. gaan een stapje verder dan
(oppervlakte)-behandelingen en definiëren compatibili-
teit als: “De mate waarin een materiaal, techniek of
bewerking passend is voor de situatie waarin deze
wordt gebruikt, met name in de zin dat deze toepas-
sing niet leidt tot schade of de kans op schade ver-
groot”.19 Compatibel wordt vervolgens van toepassing
verklaard in zowel technische als esthetische zin. R. v
an Hees introduceert compatibiliteit als een concept,
c.q. conceptuele eis, waarbinnen functionele en tech-
nische eisen kunnen worden gedefinieerd.20
In zijn proefschrift “Vervanging van witte steen –
Materiaalkeuze bij restauratie” verbindt Quist een his-
torische en esthetische component aan het begrip
26 Kernbegrippen in de restauratie
compatibiliteit, waardoor daar de volgende definitie
van compatibiliteit werd gehanteerd: Compatibiliteit
wil zeggen dat behandelingen of geïntroduceerde ma-
terialen geen negatieve invloed mogen hebben op het
bestaande historische materiaal, noch in technische,
noch in esthetische noch in historische zin. De pas-
sendheid van nieuw te introduceren materialen in his-
torische zin (historische compatibiliteit) kan op twee
manieren worden uitgelegd en toegepast. Beide met
continuïteit als leidraad. Het ultieme voorbeeld hierbij
is het streven naar toepassing van dezelfde materialen
en vormen als het origineel. In een iets andere invul-
ling van continuïteit wordt niet alleen gerefereerd aan
het origineel, maar ook aan de vervangende materia-
len en vormen. Deze dienen, wanneer historische com-
patibiliteit het doel is, te worden gerespecteerd en op
waarde te worden geschat. Het streven naar histori-
sche compatibiliteit zou dus kunnen leiden tot continu-
ering van het gebruik van eerder toegepaste restaura-
tiematerialen en vormentaal. Dit wil overigens niet bij
voorbaat zeggen dat historische compatibiliteit zoals
hiervoor beschreven een doel moet zijn. Met name
Brandi, maar ook anderen betogen juist dat een subtiel
contrast nodig is om onderscheid tussen oud en nieuw
aan te geven.
herbehandelbaarheidNet als het ontstaan van het concept compatibiliteit is
het denken over herbehandelbaarheid voortgekomen
uit het vaak onhaalbare streven naar volledige reversi-
biliteit bij restauraties. Bij de restauratie van kunst-
werken speelt herbehandelbaarheid een belangrijke rol
en met het oog hierop wordt veel aandacht geschonken
aan onderzoek en documentatie.21 Met het oog op het
behandelen van historisch materiaal aan gebouwen
werd herbehandelbaarheid gedefinieerd door Teutoni-
co et al. gedefinieerd als: “retreatability can be de-
fined as the possibility of applying a new treatment
without negative results. Simply stated, a retreatable
material (or its aging) would not preclude further tre-
atment”.22 Van Balen et al. vertalen en passen de defi-
nitie aan tot “De mogelijkheid om een behandeling te
herhalen, op dezelfde wijze of in een aangepaste
vorm. Het resultaat van een ingreep (reparatie, restau-
ratie, behandeling) heeft in principe slechts een tijde-
lijk karakter en de kans bestaat dat een eerste behan-
deling onvoldoende resultaat geeft. Het moet daarom
mogelijk zijn een behandeling te herhalen of na een
behandeling een andere behandeling toe te passen”.23
Bij het streven naar herbehandelbaarheid worden
de betrokkenen bij het restauratieproces gedwongen
om vooruit te kijken naar de toekomst. Een voorgestel-
de interventie wordt geanalyseerd op eventuele ge-
wenste toekomstige interventies die door de voorge-
stelde methode wellicht in meer of mindere mate
worden uitgesloten. Het streven naar herbehandelbaar-
heid, dat wil zeggen de mogelijkheid van toekomstige
interventies openhouden, vereist een gedegen docu-
mentatie van de toegepaste methoden en technieken,
zodat hier in de toekomst op teruggegrepen kan wor-
den wanneer een nieuwe restauratieve methode of
techniek nodig geacht wordt. Op dat moment zal de
compatibiliteit van de nieuwe methode met de be-
staande situatie, inclusief de oude interventie, moeten
worden beoordeeld.
27 Kernbegrippen in de restauratie
Op vergelijkbare wijze als het beoordelen van tech-
nische interventies op hun herbehandelbaarheid zou-
den ook architectonische ingrepen kunnen worden be-
oordeeld: kan een gebouw nogmaals een vergelijkbare
interventie ondergaan?
duurzaamheidAan het eind van de zestiende eeuw doet Simon Stevin,
in zijn onvoltooid gebleven De Huysbou, reeds een uit-
spraak over de duurzaamheid van natuursteensoor-
ten.24 Het begrip duurzaamheid, het vermogen om lang
mee te gaan, komt ook in de negentiende-eeuwse lite-
ratuur regelmatig voor in de context van bouwmateria-
len. Opvallend genoeg gaat het hierbij vaak over me-
thoden en technieken om de levensduur van materialen
te verlengen zoals het verduurzamen van hout.25 Er
was dus een besef van verschil in (relatieve) duurzaam-
heid van het ene materiaal ten opzichte van het ande-
re. Vanaf de jaren tachtig van de twintigste eeuw ont-
staat een alternatief gebruik van de term
duurzaamheid, onder andere door de opkomst van het
life cycle design in diverse branches, zo ook in de ci-
viele techniek en bouwkunde. Hierbij wordt niet alleen
gekeken naar de duurzaamheid van de individuele ma-
terialen, maar vooral naar de constructie als geheel.
Aan de hand van prestatie-eisen worden integrale ont-
werpen gemaakt die moeten voldoen aan de gestelde
eisen, zodat er sprake is van een ontwerplevensduur.26
In 1987, definieert het Brundtland Report de term
sustainable development als “development that meets
the needs of the present without compromising the
ability of future generations to meet their own
needs”.27 In het Nederlands wordt ook dit met duur-
zaamheid of duurzame ontwikkeling vertaald. Dit leidt
tot een veel bredere inzet van het begrip duurzaam-
heid dan daarvoor en het gaat niet altijd meer om het
vermogen om lang mee te gaan. In het Handboek Duur-
zame Monumentenzorg wordt bijvoorbeeld de inhoud
van het begrip ‘sustainability’ aan de term duurzaam-
heid gegeven.28 De afgelopen jaren duikt het begrip
‘duurzaamheid’ in vele hoedanigheden op. Met het oog
op monumentenzorg zijn culturele duurzaamheid en
sociale duurzaamheid veel gebruikte termen. Zonder
dat hier eensluidende definities van te geven zijn,
heeft de intentie over het algemeen met toekomstge-
richtheid, menselijkheid en respect te maken.
Wido Quist is Univeristair Docent bij RMIT, Faculteit Bouwkunde, TU Delft; zijn onderzoek richt zich op materiaalkennis en -keuzes bij interventies en restauraties, wat onder andere blijkt uit zijn proefschrift over de vervanging van natuursteen bij restauratie (2011).
28 Kernbegrippen in de restauratie
notenJokilehto, J., A history of architectural conservation; the 1 contribution of English, French, German and Italian thought towards an international approach to the con-servation of cultural property Vol. 1, 2 & 3, New York 1986; Jokilehto, J., A history of Architectural Conserva-tion, Oxford 1999.Zie Tillema, J.A.C., 2 Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland, 1975 en Denslagen, W.F., Omstreden herstel; kritiek op het restaureren van monu-menten; een thema uit de architectuurgeschiedenis van Engeland, Frankrijk, Duitsland en Nederland (1779-1953), 1987. Zie bijvoorbeeld 3 Wettelijke monumenten-bescherming – adviezen en voorstellen dat door de NOB in 1910 aan de minister van Binnenlandse Zaken is aangeboden. Zie ook het proefschrift van Frederiks, J.W., getiteld Monumen-tenrecht, waarin hij in 1912 een overzicht geeft van de diverse wetten en bepalingen die er op het gebied van monumentenzorg zijn in de landen van Europa.De tekst van de 4 Grondbeginselen werd inclusief het voorwoord herdrukt in het Bouwkundig Weekblad nr. 9 van 1940 waarmee het nogmaals onder de aandacht werd gebracht. Kalf, J., (1873-1954) was vanaf 1903 se-cretaris van de ‘Rijkscommissie tot het opmaken en uit-geven van een Inventaris en eene beschrijving van de Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst’. Kalf was één van de belangrijkste auteurs van de Grond-beginselen. Vanaf de oprichting in 1918 tot 1939 was Kalf directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, vanaf 1924 in combinatie met het secretariaat van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg.Tillema, J.A.C. 1975 en Denslagen, W.F. 1996.5 Zie bijvoorbeeld de bibliografie over het Charter van Ve-6 netië, samengesteld door ICOMOS (http://www.interna-tional.icomos.org/venicecharter2004/venicecharter-bi-bliography.pdf, bezocht mei 2010).Petzet, L. ‘Principles of Preservation’, in: 7 International Charters for Conservation and Restoration - 2nd Edition, Monuments and Sites: I, p. 7-29.Denslagen, W.F., ‘Oosterse restauratiefilosofie?’, in: 8 Jaarboek Monumentenzorg 1993, 1994, p. 8-14.Anonymous, 9 Studies in Conservation, 1964(9) no. 3, p. 116-121. Zie ook B. Appelbaum, Conservation Treatment Methodology, p. 353-359.Naar eigen zeggen heeft Lemaire de opzet voor het 10 Charter van Venetië in een dag en een nacht geschreven met medewerking van P. Philippot en J. Sonnier. De snelheid en ongecompliceerdheid van samenstelling
droeg volgens Lemaire voor een groot deel bij aan de bruikbaarheid van de tekst en snelle acceptatie hiervan. Zie Anonymous, ‘The World of conservation : an inter-view with Raymond Lemaire’, in: Monumentum, 1983(26) no. 2. p. 83-100.ICOMOS Canada, 11 Appleton Charter for the Protection and Enhancement of the Built Environment, 1983.Caple, C., 12 Conservation Skills – Judgement method and decision making, 2003.Zie http://www.conservation-us.org/ 13 index.cfm?fuseaction=page.viewPage&PageID=858&d:\CFusionMX7\verity\Data\dummy.txt (bezocht 13 januari 2010).Zie http://www.ecco-eu.org/about-e.c.c.o./professional-14 guidelines-3.html (bezocht 13 januari 2010).Rijksdienst voor de Monumentenzorg, ‘Het restaureren 15 van gebouwen: algemene uitgangspunten’, in: Restaura-tievademecum, 1991/24, p. 38-48. In haar voorganger, de Restauratienota 1982, komt de term reversibiliteit nog niet voor. Zie S. van Tuinen, F.J.L. van Dulm, C.J.A.C. Peeters, L.C. Röling, W.F. Denslagen, ‘Restaura-tienota 1982’, in: Jaarboek Monumentenraad 1984, 1984, p. 87-134.Rijksdienst voor de Monumentenzorg 1991.16 Teutonico, J.M., Charola, A.E., de Witte, E., Grasegger, 17 G., Koestler, R.J., Laurenzi Tabasso, M., Sasse, H.R. and Snethlage, R., ‘Group Report How Can We Ensure the Responsible and Effective Use of Treatments (Cleaning, Consolidation, Protection)?’, in: Baer, N.S., and Snethla-ge, R., (eds.), Dahlem Workshop on Saving Our Architec-tural Heritage: Conservation of Historic Stone Structu-res, 1997, p. 294.Teutonico et al. 1997, p. 295.18 Van Balen, K., Van Bommel, A.J., Van Hees, R.P.J., Van 19 Hunen, M., Rhijn, J., Van Rooden, M., Kalkboek; het ge-bruik van kalk als bindmiddel voor metsel- en voegmor-tels in verleden en heden, 2003, p. 277.Van Hees, R.P.J., 20 De restauratie voorbij – intreerede TU Delft, Delft 2004.Appelbaum 2007, p. 384-417.21 Teutonico et al. 1997, p. 295.22 Van Balen et al. 2003, p. 281.23 Van den Heuvel, Ch., ‘De Huysbou – a reconstruction of 24 an unfinished treatise on architecture, town planning and civil engineering by Simon Stevin’, in: K. van Berkel et al. (eds.), History of Science and Scholarship in the Netherlands, volume 7, 2005, p. 396.
29 Kernbegrippen in de restauratie
Zie bijvoorbeeld Terneden, J.L., 25 Over het vermeerderen der duurzaamheid van hout voor spoorweg- en water-bouw, telegrafie, scheeps- en burgerlijke bouwkunde, 1872.Zie bijvoorbeeld Siemens, T., ‘Durability of buildings: a 26 reliability analysis’, in: Heron, 1985(30) no. 3, p. 2-48.
United Nations World Commission on Environment and 27 Development 1987 (http://www.un-documents.net/wced-ocf.htm, bezocht mei 2010).Nusselder, E.J., et al., 28 Handboek duurzame monumen-tenzorg, 2008.
30 Kernbegrippen in de restauratie
Onnodig begrip?Vanuit de architectuurtheorie als denkkader zou je
misschien zelfs ‘culturele draagkracht’ een onnodig be-
grip kunnen noemen; want de basis van elk architecto-
nisch project ligt in de langere duur, en een breder be-
lang. We hoeven maar kort terug in de geschiedenis,
tot de negentiende eeuw, om traktaten te vinden die
fundamenteel bouwen op de blijvende waarde van erf-
goed in een bredere zin.
Toch is een begrip zoals ‘culturele draagkracht’ van
belang in de architectuur, juist omdat het attendeert
op de waarden die niet alleen kwantificeerbaar zijn.
Onze toenemende verwetenschappelijking heeft im-
mers geleid tot een veel betere kennis, maar kan zich
niet altijd verenigen met de impliciete waarden en
kennis die zich manifesteren in het architectonisch ob-
ject. Monumenten en erfgoed zijn evidente dragers
van kwaliteiten die voorbij het kwantificeerbare rei-
ken, zoals de culturele geschiedenis, het collectieve
geheugen, en de esthetische waarden van verschillen-
de tijdperken. Monumenten vormen daarmee een tast-
baar object voor een bredere begripsbepaling van wel-
ke impliciete waarden robuust blijken in
architectonische, technische en culturele zin. Sinds de
moderniteit is dit vraagstuk steeds complexer geble-
ken, vooral in het licht van de ambivalentie in de mo-
derne architectuur zelf. Deze is namelijk gefundeerd
op voortdurende verandering en vernieuwing, waar-
mee het idee van erfgoed al ondergraven wordt. Tege-
lijk beroept de moderne architectuur zich op de uni-
versele kwaliteiten van het ontwerp, waarin een
bewustzijn van culturele draagkracht besloten ligt.
Een architectuurtheoretisch denkkader
Lara Schrijver
hoewel het begrip ‘culturele draagkracht’ in de architectuurtheorie niet centraal staat als een helder gedefinieerd fenomeen, is het goed te plaatsen binnen een spectrum van vergelijkbare begrippen. ‘Culturele draagkracht’ is direct te herkennen als een appel aan de waarden van ar-chitectuur die het tijdelijke en het particuliere ontstijgen. daarmee ontsnapt de culturele draagkracht ook aan de logica van economische efficiëntie en zuivere gebruikscriteria. de no-tie van draagkracht impliceert de mogelijkheid van het object om drager te zijn van een brede-re culturele betekenis. daarmee kunnen we het plaatsten naast bijvoorbeeld de impliciete ken-nis die in een object zit. dat omvat de traditionele kennis die vanuit het ambacht komt (in geval van bijvoorbeeld restauratie), maar ook de waarden die vanuit het gebruiksobject aangereikt worden – de ‘acties’ waartoe een object aanzet.
31
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)© 2013 Delftdigitalpress en auteurs
Overstijging van het tijdelijkeVanuit Europees perspectief in het bijzonder is het
vraagstuk van cultureel erfgoed dringend. In 2010 was
tijdens de Biënnale van Venetië de tentoonstelling Cro-
nocaos te zien, waarin door OMA de grote dichtheid
van erfgoed in Europa geagendeerd werd. Deze agen-
dering was een polemische, maar hier met een belang-
rijke kern van waarheid: Koolhaas vroeg zich af hoe we
selectiever zouden kunnen zijn in behoud.1 Onderhuids
werkte hierin zijn vroegere samenwerking met Oswald
Mathias Ungers door, dat gericht was op een architec-
tonisch robuust ‘kader’ dat ruimte schept voor maat-
schappelijke en culturele veranderingen. Dit werd
vooral gezocht in de formele, morfologische en materi-
ele kwaliteiten van de stad.2
Zowel Ungers als Koolhaas, en diverse andere illus-
tere voorgangers zien een culturele draagkracht in de
architectuur zelf. Dit is gebaseerd zowel op de bredere
culturele geschiedenis als op de gebouwde werkelijk-
heid. Dit perspectief op culturele draagkracht veron-
derstelt dan in ieder geval een erkenning van waarde
die het tijdelijke overstijgt, en die ook de programma-
tische invulling van het bestaande monument over-
stijgt. Bij Ungers heet dit de Grossform, als iets meer
dan de som der delen (en als iets dat open staat voor
de onverwachte invulling).3 Dit wordt echter evenzeer
in tekeningen en projecten en foto’s gevat, als in woor-
den. Wat doet dan een begrip als culturele draag-
kracht, en hoe kunnen we dat definiëren? Wat zorgt er-
voor dat sommige gebouwen langer geliefd blijven dan
anderen? Al zo lang de architectuurtheorie bestaat,
zoekt ze naar een logica van robuustheid. Iets dat
helpt te begrijpen of definiëren waarom het ene ge-
bouw langere tijd ‘werkt’ dan de ander, en dus blijven-
der is.
32 Een architectuurtheoretisch denkkader
Eén van de grafieken uit de tentoonstelling Cronocaos door OMA. Afbeelding 1 Bron: MONU #14.
Pagina 92 uit Stadt in der Stadt van Ungers.Afbeelding 2
Wat zijn dan de mogelijke invalshoeken – als de cri-
teria niet meteen voor de hand liggen? Bij tijd en wijle
is dit gezien als een kwestie van stijl of vorm – de es-
thetische kwaliteit als teken van robuustheid. Zo waren
zowel Pugin als Ruskin overtuigd dat de Gotiek een spi-
rituele betekenis had die ook in de negentiende eeuw
nog actueel was. Soms zijn de robuuste kwaliteiten ge-
zocht in karakteristieken van gebouwen, zoals monu-
mentaliteit, openheid of aanpasbaarheid. Toch is de
vraag misschien een andere – namelijk: wat bewerk-
stelligt een gevoel van binding met een gebouw, en is
dat ‘in de stenen’ te herkennen? Dit is lang niet altijd
tot direct identificeerbare kwaliteiten te herleiden.
Maar het vereist wel een aandachtig kijken en een
toetsen van de ingrepen aan het onderliggende idee.
En misschien ligt daarin dan de crux: het bestaansrecht
van architectuur als discipline is namelijk gebouwd op
de tastbaarheid van ideeën die voorbij het praktisch
nut reiken, en ons daarmee deel maken van een groter
geheel van culturele, esthetische, morele en intellec-
tuele waarden.
De architectuur voegt zich naar de randvoorwaar-
den, van economische noodzaak, van stedenbouwkun-
dige regelgeving, van materiële en technische moge-
lijkheden, maar daarin appelleert het aan een
overkoepelende culturele logica. In dat appel overstijgt
het de tijdelijkheid en de particuliere condities van het
individuele project om deel uit te maken van het col-
lectieve culturele weefsel. Is dit volgens een formule
te volbrengen? Onwaarschijnlijk. We kunnen wel ele-
menten identificeren die eraan bijdragen. Dit leidt niet
tot ontwerpformules maar misschien wel tot nauwkeu-
riger waardering van materiële kwaliteiten. Hiermee is
misschien ook een nauwkeuriger selectie te maken van
cultureel ‘rendabele’ projecten.
Juist door de duiding van de kwalitatieve aspecten
van dit erfgoed, wordt een essentiële laag toegevoegd
aan de economische en technologische logica van effi-
ciëntie en utiliteit. Dit geeft een andersoortig duur-
zaam perspectief, dat toekomstige veranderingen van-
zelfsprekend in zich opneemt. Daarmee komen we dan
ook dichtbij de gedachte van John Ruskin, als hij zegt:
“Take proper care of your monuments and you will not
need to restore them.” 4
de uitdagingOm deze ‘proper care’ echter goed te kunnen volbren-
gen moeten we - overigens net als Ruskin zelf - ook kij-
33 Een architectuurtheoretisch denkkader
Plaat 10 uit The Seven Lamps of Architecture: “Traceries Afbeelding 3 and Mouldings from Rouen en Salisbury”.
ken naar de ‘eigen’ middelen van het vak. De tekenin-
gen, de maquettes, de prototypes. Want daarin – in het
maken van deze weergaves van de gebouwen – schuilen
precies die vragen die niet vanuit de theorie beant-
woord kunnen worden. De theorie kan kaders scheppen
voor de ideeën en de begrippen, maar het is in de con-
frontatie met de materiële werkelijkheid dat ze ge-
toetst worden, en wellicht ook ontwikkelen of wijzi-
gen. In het materiële zit een esthetisch oordeel
besloten, evenals een ruimtelijk voorstellingsvermogen
dat de verschillende aspecten van de gebouwde omge-
ving samenbrengt, van het socioculturele tot het es-
thetische en morele, alsook de functionaliteit. Uit-
eindelijk ligt hier dan ook de uitdaging. Want het
vereist een zorgvuldige afweging van idee en materie.
Het kan niet gereduceerd worden tot een enkelvoudig
principe: wel behoud, maar met technische middelen.
Of: de visuele integriteit gaat boven de constructieve
principes. Het moet per geval, per kwestie, opnieuw
overwogen worden, maar misschien wel met de cohe-
rentie van idee, materie en tijd in gedachten.
Met het oog op zowel de lange duur van het begrip
‘culturele draagkracht’, als ook de flexibiliteit van het
object in de waarde toekenning, lijkt het mij zinvol om
heel nauwkeurig te kijken naar een aantal monumen-
ten die al veranderingen hebben ondergaan – en in
hoeverre (op esthetisch en technologisch vlak) de ver-
anderingen tegemoet komen aan de ideeën die in het
gebouw zitten.
Voor een dergelijke beschouwing is ook een theore-
tisch kader nodig, die te vinden is zowel binnen als bui-
ten de architectuur. We kunnen teruggrijpen op theo-
retische funderingen voor kennis die niet alleen
abstract is, maar ook gebaseerd op perceptie en con-
text. Een socioloog als Karl Mannheim bijvoorbeeld,
richt zich op de werkelijkheid als voedingsbodem voor
theoretische inzichten en ziet de materiële wereld als
wezenlijk onderdeel van de theoretische kennis.5 Daar-
naast kunnen we denken aan de fenomenologie, alsook
het werk van Michael Polanyi, die een filosofische be-
schouwing maakte van de impliciete kennis.6 Vanuit
deze externe kaders is dan ruimte te scheppen voor de
architectuur zelf, zoals bijvoorbeeld in de handboeken
van de negentiende eeuw. Deze bieden een stevige on-
dergrond voor het bestuderen van de architectuur van-
uit zowel de abstracte theorie als vanuit de materiële
en ambachtelijke kennis. De uitdaging voor de toe-
komst is dan om even zorgvuldig te kijken als in de ne-
gentiende eeuw, met een vertaalslag naar de middelen
en mogelijkheden van onze tijd.
Lara Schrijver is Universitair Docent aan de Faculteit Bouwkunde, TU Delft.
notenOMA, ‘Cronocaos’. 1 MONU 14, 2010.Ungers, O.M., et al., 2 Die Stadt in der Stadt. Berlin das grüne Stadtarchipel. Köln: Studio Verlag Architektur, 1977.Ungers, O.M., ‘Grossformen im Wohnungsbau’, in: 3 Veröf-fentlichungen zur Architektur, 1966.Ruskin, J., 4 The Seven Lamps of Architecture, 1849, chap-ter VI, par 19.Mannheim, K., 5 Essays on the Sociology of Knowledge. Kecsemeti, P., ed. London: Routledge & Kegan Paul, 1952.Polanyi, M., 6 The Tacit Dimension, Chicago: University of Chicago Press, 1966.
34 Een architectuurtheoretisch denkkader
Cultuurhistorisch onderzoek: toch (laten) doen!Vrijwel elke architectonische interventie in een ge-
bouw gaat vergezeld van een bouwkundig Programma
van Eisen voor het nieuwe gebruik, als ontwerpkader
voor de architect. Erfgoed vraagt ook aandacht voor de
kaders van de culturele draagkracht, de essentie en de
tolerantie voor verandering. Deze kaders blijven in de
dagelijkse praktijk, ook bij kleinschalige herbestem-
mingen, veelal te impliciet. Het duiden van de culture-
le draagkracht begint met het delen van kennis over
erfgoed met alle betrokken partijen, voordat het den-
ken in concrete oplossingen begint. Wat weten we van
het gebouw en de relatie met de omgeving, zowel bo-
ven als onder de grond? Hoe zag het oorspronkelijk
ontwerp eruit, op welke wijze is het door de tijd heen
aangepast, door wie en waarom? Wat zien we daarvan
nu nog terug? Uit welke tijd dateren de verschillende
onderdelen en in welke (kunst-, architectuur- en tuin-)
historische traditie kunnen we het plaatsen?
Voor de gebouwen die zijn aangewezen als be-
schermd monument zijn bovengenoemde vragen al een
keer doorlopen. Aan de hand van de criteria ‘schoon-
heid’, ‘betekenis voor de wetenschap’ en ‘cultuurhisto-
rische waarde’ is inzicht gegeven waarom dit gebouw
in aanmerking komt voor bescherming. Voor het Monu-
menten Selectie Project voor de selectie van monu-
menten van Jongere Bouwkunst (1850-1940) zijn deze
criteria verfijnd en verbreed tot de architectuurhistori-
sche, cultuurhistorische -, stedenbouwkundige - en en-
semblewaarde, gaafheid en zeldzaamheid.1 Hierbij
wordt gelet op de kwaliteiten van een ontwerp, ge-
Concreet en creatief. Een Cultuurhistorisch Programma van Eisen voor erfgoed
Mieke van Bers
historische gebouwen en tuinen getuigen van een veelzijdig verleden. de vormentaal en de toegepaste materialen leren ons over het gebruik van het monument door de tijd heen. het im-materiële verhaal geeft ons de context waarin dit materiële erfgoed tot stand is gekomen. daardoor zijn verbanden te leggen met de directe omgeving onder en boven de grond, verge-lijkbare ontwerpen, materialen en functies, in en buiten ons land. het begrip ‘culturele draag-kracht’ wordt bepaald door wat we weten van deze verbanden en door de waarden die we daaraan toekennen. daarmee is het begrip Culturele draagkracht te positioneren als het Cul-tuurhistorisch Programma van Eisen (CPvE) voor erfgoed, naast het architectonisch-functionele Programma van Eisen dat aan het erfgoed wordt opgelegd om het op een eigentijdse wijze te kunnen gebruiken.
35
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)© 2013 Delftdigitalpress en auteurs
bruikte materialen, detaillering en constructie, als ook
op de gebruiksgeschiedenis en de samenhang die te
zien is tussen object, ondergrond en omgeving. Deze
waarderingen zijn voldoende om de wettelijke be-
scherming te rechtvaardigen, maar zij bieden vaak on-
voldoende houvast bij de afweging van de cultuurhisto-
rische waarden en de (toekomstige) gebruikswaarden
van een monument in geval van nieuwe ingrepen. Voor
de oudere bouwkunst van vóór 1850 ontbreken boven-
dien dergelijke gedifferentieerde waardebepalingen.
Vaak kennen deze gebouwen een grote historische ge-
laagdheid wat de noodzaak voor onderzoek en waarde-
stelling vergroot.
Een actuele waardestelling, gericht op een actuele
vraag, is dan ook sterk aan te bevelen om de cultuur-
historische waarden meer expliciet te maken. Hiervoor
zijn verschillende richtlijnen voor onderzoek opge-
steld, vooralsnog per erfgoedveld.2 Een dergelijk on-
derzoek richt zich allereerst op de inventarisatie van
informatie uit verschillende bronnen. Deze bronnen be-
treffen niet alleen het gebouw zelf, maar ook archief-
materiaal, historische kaarten, afbeeldingen en verha-
len van (voormalige) gebruikers en bouwers. Het
gebouw geeft weliswaar tastbare en zintuigelijke infor-
matie over het ontwerp, de gebruikte materialen, de
constructie en de ruimtelijke ervaring, maar geeft veel
minder informatie over de bewoners, eigenaren en ge-
bruikers en de wijze waarop zij hier geleefd of gewerkt
hebben. Deze schriftelijke en mondelinge bronnen le-
veren een belangrijke bijdrage aan het bepalen van de
culturele draagkracht.
Een Cultuurhistorisch Programma van Eisen (CPvE)Vanuit de resultaten van een cultuurhistorisch onder-
zoek kan worden toegewerkt naar een concretisering
van de culturele draagkracht in de vorm van een CPvE.
Hoe kijken de betrokken partijen aan tegen de uitkom-
sten van het cultuurhistorisch onderzoek? Zijn de waar-
den voldoende expliciet om te gebruiken bij de afwe-
gingen in relatie tot het bouwkundig Programma van
Eisen als ontwerpkader voor de architect? Is het effec-
tief om een Cultuurhistorisch Programma van Eisen
(CPvE) op te (laten) stellen om de culturele draag-
kracht van een historisch gebouw in een vroeg stadium
van planvorming te verhelderen, met de marges voor
verandering?
Enerzijds zou een dergelijk CPvE ook inzicht moe-
ten bieden in die karakteristieken die géén veranderin-
gen toelaten. Dit geldt met name voor die onderdelen
met een hoge gaafheid of zeldzaamheid vanuit zowel
de architectuur- en bouwhistorische, cultuurhistorische
als de stedenbouwkundige en ensemblewaarde. Daar-
naast kan een CPvE voor erfgoed expliciet aangeven
welke onderdelen wel verandering verdragen. Hierbij
gaat het niet zozeer om de omvang van het verlies van
historisch materiaal, maar meer over de wijze waarop
de verandering kan worden vormgegeven en de invloed
die het daarmee heeft op het verhaal en de betekenis
van het gebouw. Het CPvE voor erfgoed wil bevorderen
dat bij de integrale benadering van de ontwerpopgave
voldoende aandacht wordt besteed aan de opdracht
om het cultuurhistorische verhaal, ook na de ingreep,
herkenbaar te houden.
36 Concreet en creatief. Een Cultuurhistorisch Programma van Eisen voor erfgoed
Behouden of vernieuwen?De oproep rond 1900 om ons culturele erfgoed te be-
schermen was in eerste instantie een impuls om sloop
tegen te gaan, maar had ook de bedoeling om deskun-
dige restauraties te bevorderen. De toenmalige Neder-
landsche Oudheidkundige Bond (NOB) gaf al in 1917
richtlijnen uit hoe om te gaan met het instandhouden
en uitbreiden van oude gebouwen.3 De daarbij gehan-
teerde stellingname ‘behoud gaat voor vernieuwing’ is
ook na de invoering van de Monumentenwet in 1961
van kracht gebleven voor de uitvoering van restaura-
ties.4 Voor het aanbrengen van aanpassingen aan nieu-
we eisen werd aanbevolen om deze op bescheiden wij-
ze en als herkenbaar eigentijds, uit te voeren. Deze
benadering gaat uit van het toevoegen van een nieuwe
historische laag met eigen kwaliteit, maar staat onvol-
doende stil bij de invloed die dit kan hebben op het
historische verhaal van de oudere lagen. De beleving
van een groot aantal monumenten is hierdoor ingrij-
pend gewijzigd, omdat wel rekening is gehouden met
het behoud van de oudheidkundige waarden van het
historische materiaal, maar naar verhouding minder
met de cultuurhistorische waarden van het ‘verhaal’.
Ondanks de positieve aandacht voor ontwikkeling en
vernieuwing van erfgoed mogen we niet uit het oog
verliezen dat als gevolg van nieuwe ingrepen de zeld-
zaamheid van het historisch materiaal toeneemt en de
gaafheid van het overgeleverde monument afneemt.
De besluitvorming tot verandering vraagt om een goe-
de argumentatie. Een CPvE moet bevorderen dat ge-
streefd wordt naar een passend ontwerp waarbij het
visuele effect van de vernieuwing op het bestaande
bijdraagt aan een integrale beleving van de erfgoed-
waarden. De belevingswaarde is nu, naast authentici-
teit, een belangrijk element geworden in de waarde-
ring van erfgoed.
Authenticiteit en reversibiliteitIn de kleinschalige praktijk van alledag wordt door be-
trokken partijen op verschillende manieren invulling
gegeven aan het begrip authenticiteit. Dit begrip, dat
vooral wordt geassocieerd met de oorspronkelijke
bouwsubstantie, staat niet in de Monumentenwet,
maar speelt in de laatste jaren wel een belangrijke rol
in de discussies rondom restauratie van gebouwd erf-
goed. Behoud van de oorspronkelijke materie is echter
niet altijd de eerste prioriteit voor een opdrachtgever,
die een monument wil gebruiken. Veel gebouwen zijn
door de tijd heen aangepast aan de wensen van een
(nieuwe) gebruiker. Vaak is dit gepaard gegaan met
verandering van functie, maar ook met vervanging van
materiaal of vormentaal. Daarom is het de vraag hoe
‘hard’ het behoud van (welke) materiële authenticiteit
moet worden ingezet bij de opstelling van een CPvE bij
nieuwe interventies.
Hetzelfde geldt voor het begrip reversibiliteit. Een
interventie die nieuwe ingrepen omkeerbaar (reversi-
bel) maakt, bij wijze van tijdelijke aanpassing van een
monument, zou geen vrijbrief mogen zijn om de dia-
loog over de kwaliteit van de vormgeving en de cul-
tuurhistorische betekenis van het monument niet te
voeren. Het maakt het wel mogelijk deze uit te stellen.
In die situaties gaan een CPvE en een bouwkundig PvE
moeizaam samen. Vaak heeft dit te maken met de
37 Concreet en creatief. Een Cultuurhistorisch Programma van Eisen voor erfgoed
kwetsbaarheid van een historisch interieur, de ver-
strengeling van belangen en de voorschriften die aan
nieuwe functies verbonden zijn. In die gevallen kan het
een oplossing zijn om de bijzondere monumentwaar-
den tijdelijk veilig te stellen achter een nieuwe vloer,
wand of plafond, die later weer zonder schade kan
worden weggehaald.
Het invoegen van een nieuwe binnenschil bij het
voormalige BACO-gebouw in Roermond (oorspronkelijk
in 1875 gebouwd als stoommeelmolenfabriek door de
firma Tyssen-Linssen) laat de buitenschil volledig intact
(afbeeldingen 1 en 2). Het gebouw is sinds 2 april 2013
in gebruik als kantoor voor Wonen Limburg. Deze wo-
ningcorporatie stond voor de opgave om een duurzame
en flexibele kantoorfunctie te realiseren met inachtne-
ming van de cultuurhistorische waarden van het ge-
bouw, waarin voorgaande gebruikers hun sporen had-
den achtergelaten. Het gebouw is, blijkens de
cultuurhistorische analyse van zijn situering, functies
en hoofdvorm, van belang voor de regionale bedrijfsge-
schiedenis van Roermond. De huidige verschijnings-
vorm dateert grotendeels uit het interbellum, sommige
onderdelen verwijzen naar de oudere historische la-
gen. Inwendig heeft het gebouw een open structuur
die slechts verdeeld is door een centrale as met daarin
de dienstruimten als opslag, lift en trappenhuis. Vanuit
die waarden heeft het ingeschakelde bureau SATIJN-
plus Architecten gekozen voor een nieuwe binnenschil
waarmee de buitenschil ongewijzigd gehandhaafd kon
blijven en tevens het gewenste klimaat gerealiseerd
kon worden. De transparantie van de binnenschil zorgt
voor een zintuigelijke beleving van de authenticiteit
van de functionele binnenafwerking.
38 Concreet en creatief. Een Cultuurhistorisch Programma van Eisen voor erfgoed
Het voormalige BACO-gebouw te Roermond na Afbeelding 1 de interventie. Het exterieur van de fabriek is wel hersteld maar niet veranderd als gevolg van het nieuwe gebruik. De uitgebouwde, glazen en-tree is duidelijk een nieuwe toevoeging met nieuwe kwaliteit die de waarde van de histori-sche kwaliteit respecteert. Foto: SATIJNplus Architecten/O. Mingels.
Het heringerichte interieur van het vroegere BACO-gebouw, nu als kan-Afbeelding 2 toor in gebruik. Hoewel de oude en de nieuwe lagen fysiek van elkaar zijn gescheiden is het historische karakter van de historische buiten-schil goed voelbaar in de binnenschil. Foto: SATIJNplus Architecten/O. Mingels.
Minimale versus maximale interventieEen goede balans tussen oud en nieuw hangt niet zo
zeer af van de grootte van de interventie. Een CPvE
geeft in zekere zin de maximaal toelaatbare interven-
tie aan, niet alleen vanuit het fysieke materiaal, maar
ook vanuit de visuele beleving. Maximale interventie
die de duurzaamheid van het gebouw vergroot en de
cultuurhistorische waarde respecteert heeft de voor-
keur boven een minimale interventie die het nieuwe
gebruik belemmert. Ook deze keuze vraagt om vol-
doende kennis en informatie over het gebouw en het
daaruit af te leiden CPvE. Bij de maximale interventie
wordt gelet op voldoende architectonische kwaliteit
opdat de nieuw aan te brengen tijdlaag het monument
voor een langere termijn laat meegaan. Daartegenover
staat onvermijdelijk het inleveren van bestaande waar-
den. Het risico van een minimale interventie kan juist
zijn dat een te geringe kwaliteit of een te veeleisende
aanpassing voor de gebruiker geen duurzaam functio-
neren blijkt op te leveren voor het monument.
De kasteelruïne van Kessel behoort tot de categorie
die vroeger als ‘dode’ monumenten werd bestempeld,
omdat zij geen dagelijks gebruik meer kenden: de ruï-
nes. Zij zijn, na een natuurlijke of menselijke ramp al
decennia lang bewaard gebleven omdat zij door hun
plaats en herkenbare ouderdom verwijzen naar een ge-
denkwaardig verleden. Ruïnes zijn bij uitstek verbon-
den met de oudheidkundige en geschiedkundige herin-
neringswaarden. Tegenwoordig worden diverse
initiatieven genomen om de bouwwerken weer exploi-
tabel te maken door een nieuwe gebruikswaarde toe te
voegen. De vraag is dan hoe de historische waarden bij
zo een, opnieuw tot leven wekkende, interventie ge-
respecteerd kunnen worden. Het eeuwenoude motte-
kasteel van de Keverberg aan de Maas te Kessel had de
Tweede Wereldoorlog slechts als ruïne overleefd. Na
ruim zestig jaar is een stichting opgericht die het kas-
39 Concreet en creatief. Een Cultuurhistorisch Programma van Eisen voor erfgoed
De kasteelruïne te Kessel in de huidige staat. Afbeelding 3 Foto: DMV architecten.
Kessel, plan tot herbouw van het kasteel door DMV architecten. De Afbeelding 4 hoofdvorm van de kasteelruïne blijft grotendeels ongewijzigd om de herinnering aan de verwoesting en de naoorlogse consolidatiewerk-zaamheden van prof. Dr. J. Renaud herkenbaar te houden. De nieuwe toevoeging krijgt een paalfundering, een staalconstructie, glazen wan-den en een leien dak. De nieuwe vorm is geïnspireerd op het verleden. Bron: DMV architecten.
teel wil herbouwen en een nieuwe bestemming geven
als multifunctionele – vooral feestelijke, sportieve, cul-
turele en bedrijfsgeoriënteerde – ontmoetingsplek. De
nieuwe toevoeging, met onder andere een glazen over-
kapping, is qua hoofdvorm geïnspireerd op het vroege-
re kasteel maar toont door het gebruik van nieuwe ma-
terialen en constructies duidelijk het karakter van een
eenentwintigste-eeuwse tijdlaag. Enerzijds brengt
deze benadering niets nieuws onder de zon wat betreft
de restauratiefilosofie, maar anderzijds is het wel op-
merkelijk dat gebroken wordt met de traditie om oude
ruïnes ongemoeid te laten.
de opgaveHet stimuleren van integraal onderzoek naar de cul-
tuurhistorische waarden en het vertalen hiervan in een
CPvE is de nieuwe opgave voor de erfgoedzorg om bij
te dragen aan het verantwoord vernieuwen en veran-
deren van ons gebouwde erfgoed. Dit vraagt enerzijds
om een goede samenwerking tussen de verschillende
disciplines en om afstemming van onderzoekagenda’s,
onderzoeksmethoden en methodieken van waarderen.
Anderzijds vraagt dit om een goede samenwerking tus-
sen historici, ontwerpers, eigenaren en gebruikers om
de cultuurhistorische waarde aansluiting te laten vin-
den bij actuele opgaven van interventie. Verschillende
partijen zijn al op zoek naar nieuwe producten die
meer concreet inzicht bieden in de veranderruimte.
Vanuit het Bureau Monumentenzorg Amsterdam, dat
van de gemeente Leiden en het Gelders Genootschap
komen de eerste ideeën voor het benoemen van kern-
waarden en dynamische waardestelling. Deze begrip-
pen kunnen worden aangevuld met de culturele draag-
kracht of een CPvE voor erfgoed. Belangrijker dan de
naam is de eenduidigheid van de benadering en de
vorm die voor iedereen helder en bruikbaar moet zijn.
Mieke van Bers studeerde kunst- en architectuur-geschiedenis aan de Universiteit Utrecht (UU), restauratie kunde aan de TU Delft en in Leuven. Sinds 1999 werkt zij als consulent architectuurhistorie bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en als programma leider van het Programma ‘Wat is erfgoed?’. Zij leverde een bijdrage aan het RCE-rapport ‘Cultureel Erfgoed Eenheid in verscheiden-heid: een zoektocht naar de integrale cultuur-historische waarde van erfgoed’, Amersfoort 2013.
notenRDMZ, 1 Handleiding voor de selectie en registratie van jongere bouwkunst en stedebouw (1850-1940 Monumen-ten Selectie Project (MSP). Utrecht/Zeist 1991.RDMZ, Handleiding MSP (zie noot 1); Atelier Rijksbouw-meester, Rijksgebouwendienst, Rijksdienst voor het Cul-tureel Erfgoed, Stichting Bouwhistorie Nederland en Vereniging Nederlandse Gemeenten, Richtlijnen Bouw-historisch onderzoek, Den Haag 2009; Atelier Rijksbouw-meester, Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Rijksgebouwen-dienst en Vereniging Nederlandse Gemeenten, Richtlij-nen Tuinhistorisch Onderzoek, 2012; Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Op de Museale Weegschaal, Amers-foort 2013; SIKB, Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeolo-gie (KNA), Gouda 2005; Baas, H.G. & Ligtendag, W.A., Project 33 NBP Top down, Een methode van selectie en waardering van historisch-geografische elementen en patronen in het landschap op basis van de landsch aps-genese, Hoorn 1994; Witteveen & Bos, Handreiking Cul-tuurhistorie in m.e.r. en MKBA, Deventer 2008.NOB/Kalf, J. 2 Grondbeginselen en voorschriften voor het behoud, de herstelling en de uitbreiding van oude bouw-werken. Leiden 1917.RDMZ. 3 Het restaureren van gebouwen: algemene uit-gangspunten. In: Restauratievademecum 01-1 (pp. 24-38). Zeist 1991.
40 Concreet en creatief. Een Cultuurhistorisch Programma van Eisen voor erfgoed
het fijnkorrelige historische stadsbeeld wordt in de prent van hahn letterlijk ver-pletterd door de grove nieuwbouw van een warenhuis met de veelzeggende naam ‘Grand Bazar de la Bourse’ (afbeelding 1). Bedoelen we met draagkracht niet eigen-lijk ‘incasseringsvermogen’, het vermogen om klappen op te vangen? de prent maakt duidelijk wie de groten en wie de kleinen zijn en wie van deze categorieën bescher-ming verdient. In die zin zijn de waarde-stellingstekeningen waarvan elke gedegen bouw-, tuin- of landschapshistorisch rap-port vergezeld gaat, niet anders dan ge-formaliseerde parafrasen van hahn’s spot-prent op de zucht naar economisch gewin en intensief verbruik die andere ‘waar-den’ vernietigt.3
draagkracht of incasseringsvermogen?
Johan de Haan
‘Waar het woord kracht valt, kan zwakte nooit ver zijn’, stelt Aleid Truijens in een lezenswaar-dige column in de Volkskrant van 4 november 2013.1 Truijens brengt daarmee kernachtig onder woorden wat termen als ‘culturele draagkracht’ op kunnen roepen. natuurlijk staat draagkracht óók voor de ambitie om erfgoed méér te laten zijn dan een verzameling hulpbehoevende ob-jecten die het zonder het pantser van de monumentenstatus niet zouden redden. Maar toch: de associatie met de in Tillema’s Schetsen van de Monumentenzorg afgebeelde spotprent ‘de grooten en de kleinen’ van Albert hahn dringt zich op.2
41
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)© 2013 Delftdigitalpress en auteurs
‘De grooten en de kleinen’, prent van Albert Hahn in Het Afbeelding 1 Volk, 29 november 1903
CultuurMet het woord draagkracht is in deze context uiteraard
best te werken. Het adjectief ‘cultureel’ vraagt om
meer duiding. Cultuur is immers meer dan wat we visu-
eel en ruimtelijk –in de vorm van erfgoed - ervaren,
het is ook het dynamische geheel van gedachten en
handelingen binnen een meer of minder grote sociale
groep of samenlevingsvorm. Deze gedachten komen tot
uitdrukking in de opvattingen over wat, onder meer,
erfgoed is, en wat het al dan niet in staat is aan hande-
len te (ver)dragen en te incasseren. De ontmoeting tus-
sen het mentale en het fysieke domein is wat de dis-
cussie over interventies in gebouwen en gebieden vaak
zo moeilijk maar tegelijkertijd ook zo interessant
maakt. Het gesprek over wat we onder culturele draag-
kracht verstaan, kan niet aan het thema van deze ont-
moeting tussen ‘gedachten’ en ‘dingen’ voorbijgaan.
Schuivende panelenIn de praktijk van de Rijksgebouwendienst, een van de
Rijksdiensten die rijksvastgoed – waaronder vele rijks-
monumenten – ‘effectief en efficiënt managen’ (vol-
gens de terminologie in de wervingsadvertentie van
een nieuwe directeur-generaal van het Rijksvastgoed-
bedrijf i.o.4), is uiteraard de vraag naar wat culturele
draagkracht is, belangrijk.5 Of het nu gaat om beheers-
maatregelen, het realiseren van doelstellingen op het
gebied van representatie en identiteit, duurzaamheid
en comfort, vervreemding en mogelijke functiewijzi-
gingen, het gesprek over wat er binnen en buiten de
bouwkundige schil wenselijk en mogelijk is, vraagt en
krijgt altijd im- of expliciet aandacht.6
Een goed voorbeeld van een traject waarin veel
vraagstukken rondom de toekomst van ons erfgoed sa-
menkomen, draait om Soestdijk, voormalige Koninklijke
residentie in Baarn. Soestdijk is eigendom van de Rijks-
gebouwendienst/het Rijksvastgoedbedrijf i.o. en in de
afgelopen jaren zijn de fysieke randvoorwaarden waar-
42 Draagkracht of incasseringsvermogen?
Voorgevel Paleis Soestdijk, Baarn, 2010. Afbeelding 2 Foto: Johan de Haan.
Jachslot Pohansko, Silezië. Afbeelding 3 Bron: http://www.penzionhlohovec.eu
binnen een nieuwe bestemming van dit complex te rea-
liseren is, in kaart gebracht (afbeelding 2). Die verken-
ning gaat volgens een iteratief proces, waarin de
betekenis van het complex en de samenstellende on-
derdelen en de impact van mogelijke wijzigingen
voortdurend met elkaar in verband worden gebracht.
Hoe het continue proces van betekenisgeving en
-verandering doorwerkt in het Baarnse traject, is voer
voor een promotieonderzoek. De mentale beelden van
het complex zijn in de afgelopen decennia in elk geval
letterlijk van kleur verschoten. Van ‘sprookjespaleis in
het groen’ werd het tot een groot maar sleets woon-
huis dat de last van de roeping paleis te zijn nauwe-
lijks kon dragen.7 Toch is - gelukkig - ook dat beeld aan
erosie onderhevig en wordt Soestdijk weer langzaam
gezien als wat het in architectonische zin óók en mis-
schien wel méér is: een goed bewaard gebleven villa
van Palladiaanse allure, sterk verbonden met andere
Europese voorbeelden van architecture de volupté, zo-
als het jachtslot Pohansko in Zuid-Moravië
(afbeelding 3).8
Betekenistoekenning en toegevoegde waardeEen ander verhaal voegt een andere waarde toe. Wat
Soestdijk laat zien is dat betekenisgeving en - verande-
ring een cruciaal gegeven is voor onze omgang met erf-
goed: de verhalen die we over erfgoed vertellen en de
betekenis die we daarmee toekennen zijn bepalend
voor de culturele draagkracht. In de veilingwereld weet
men hoe dat werkt. Achttiende-eeuwse zijden muiltjes
zijn kostbaar, maar ze brengen echt pas meer dan
€ 50.000,- op als we weten dat ze ooit door de tragi-
sche Franse koningin Marie-Antoinette zijn gedragen.9
Betekenis en waarde van erfgoed zijn afhankelijk
van het perspectief van de persoon of groep die het
verhaal over erfgoed vertelt. Heel lang werd die bete-
kenis ‘van bovenaf’ toegekend door een elite - in de
beste zin van het woord- die de tijd en de middelen
had om zich met de hogere doelen van het leven bezig
te houden en verder geïnstitutionaliseerd in monumen-
tenzorg en onderwijs, waar het ‘grote verhaal’ van Ne-
derland werd verteld, vaak geïllustreerd door monu-
menten in rijksbezit (Slot Loevestein, het Muiderslot,
het Gotische koopmanshuis in Kampen, etc.). Ook het
43 Draagkracht of incasseringsvermogen?
De techniek van het verbinden | 1Den Haag, december 2012
College van Rijksadviseurs
agenda 2012-2016 - werkprogramma 2013De techniek van het verbinden
Voorpagina Afbeelding 4 De Techniek van het verbinden. Agenda 2012-2016. Jaarprogramma 2013, College van Rijksadviseurs, Den Haag.
formuleren van interventiebeginselen past in deze con-
text: het legt vast wat wel en niet kan, vanuit een vaak
impliciete overtuiging dat bepaalde zaken (materiële
authenticiteit) belangrijker zijn dan andere (rende-
ment, betekenisvol gebruik). De geschiedenis laat ech-
ter zien dat ook dergelijke beginselen altijd - en onver-
mijdelijk - het stempel van hun tijd dragen en hun
effectiviteit dus wisselend is. 10
Story tellingDe geïnstitutionaliseerde omgang met erfgoed wordt
vaak nog bepaald door de museale benadering die de
bron is van de klassieke monumentenzorg, een benade-
ring waarbij het object (in de breedste zin van het
woord) geen gebruiksvoorwerp meer is, maar spreek-
woordelijk voorzichtig wordt opgeborgen in een vitrine
of achter een touwtje wordt geplaatst. Krysztof Pomi-
an, Pools cultuurfilosoof, noemt dergelijke objecten
‘sémiophores’, die na het verlies van hun functie een
andere betekenis hebben gekregen en verwijzen naar
wat hij ‘the invisible something’ noemt, zoals vorige
eigenaren en andere tijden.11 Deze onzichtbare werke-
lijkheid krijgt vorm door wat met een inmiddels wat
sleetse term ‘story telling’ wordt genoemd: het vertel-
len van verhalen over dat erfgoed. Er zijn echter meer
mensen die een verhaal over erfgoed hebben. Dat ver-
haal gaat vaak niet alleen over vroeger en vandaag,
maar ook over de noodzaak om het te kunnen (blijven)
gebruiken als woon- of werkplek, over de waarde die
een gebouw of plek als ontmoetingsruimte voor een
gemeenschap kan hebben, over de noodzaak erfgoed
financieel te laten renderen. Vanuit dat perspectief is
erfgoed ook en nog altijd te beschouwen als een verza-
meling gebruiksvoorwerpen.
Voor elke interventie komt het neer op het vinden
van een bevredigend antwoord op de vraag hoe hoog
het incasseringsvermogen is van de elementen die een
gebouw of gebied tot erfgoed maken, daar waar het
museale en het functionele aspect elkaar raken, vanuit
de vraag hoe de fysieke verschijningsvorm van erfgoed
toegekende en nog toe te kennen waarden kan blijven
belichamen.
differentiatie Generieke uitspraken doen over wat wel en niet kan
waar het om fysiek ingrijpen gaat is nog altijd verleide-
lijk maar ook gevaarlijk. Erfgoedzorg vraagt namelijk
om differentiatie: bij het gesprek over wat cultureel in-
casseringsvermogen is, kan in het ene geval het histo-
risch-esthetische aspect de doorslag geven, terwijl in
het andere de functionaliteit of rentabiliteit centraal
staan. De methode van ontwerpend onderzoek kan hier
44 Draagkracht of incasseringsvermogen?
Interieur Waterloozaal Paleis Soestdijk, Baarn, 2006. Afbeelding 5 Foto: Kris Roderburg, Paul van Galen, C.S. Booms, Rijks-dienst voor het Cultureel Erfgoed.
als analysemodel model dienen, als instrument om de
verschillende beschouwingsniveaus met elkaar in con-
tact te brengen, in de woorden van het College van
Rijksadviseurs (afbeelding 4).12
Laten we ons bij het invullen van culturele draag-
kracht evenmin veel aantrekken van het onderscheid
tussen klein en groot en de formalistische lijnen van de
Nederlandse Monumentenwet, die alleen onroerende
zaken beschermt. Ook en juist in kleinere en roerende
onderdelen kan een grote toegevoegde waarde beslo-
ten liggen.
Zo kan een als comfortabel buitenhuis gedacht ge-
bouw als Paleis Soestdijk het verhaal over aangenaam
verpozen niet vertellen zonder de meubels en kunst-
voorwerpen die er staan. Bovendien vormt de militaire
symboliek op de rugleuningen van de stoelen in de Wa-
terloozaal een stevig narratief geheel met wat er aan
schilderijen, verlichtingsarmaturen en stucdecoraties
in deze zaal te zien is (afbeelding 5) en slaat ze een
brug naar de herinneringsnaald aan de overzijde van
de Amsterdamsestraatweg. Op dergelijke stoelen mag
wat mij betreft best gezeten worden. Hun culturele in-
casseringsvermogen is sterker dan de fysieke werkelijk-
heid van (de al vaak vervangen) zijden bekleding, ei-
kenhout en mahoniefineer doet veronderstellen.
Johan de Haan is werkzaam als senior adviseur monumentenbeleid bij het Atelier Rijksbouwmeester, onderdeel van de Rijksgebouwendienst, in Den Haag. Daarnaast is hij bijzonder hoogleraar toegepaste kunst en kunstnijverheid vanwege de Ottema-Kingma Stichting aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Hij is betrokken bij een aantal grote restauratieprojecten van de Rijksgebouwendienst, werkt voor het Rijksvastgoedbedrijf i.o. aan de formulering van uitvoeringsbeleid voor monumenten en doet onderzoek naar met name interieurs uit de vroegmoderne periode.
45 Draagkracht of incasseringsvermogen?
notenhttp://www.volkskrant.nl/vk/nl/6263/Aleid-Truijens/ar-1 ticle/detail/3538867/2013/11/04/Voorzetsels-onthullen-veel-over-onze-relaties.dhtml. Tillema, J.A.C., 2 Schetsen uit de geschiedenis van de mo-numentenzorg in Nederland, Den Haag 1975, afb. 27. De prent werd oorspronkelijk afgebeeld in Het Volk van 29 november 1903.Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed e.a., 3 Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek. Lezen en analyseren van cul-tuurhistorisch erfgoed, Den Haag 2009.Zoals gepubliceerd op 4 www.algemenebestuursdienst.nl, geraadpleegd 6 november 2013.De Rijksgebouwendienst bezit nog altijd veel (rijks-)mo-5 numenten. Een deel ervan is aangekocht toen er nog geen Monumentenwet bestond en alleen eigendom de gebouwen van een onzekere toekomst kon redden. De meeste monumenten in deze groep behoorden tot de ca-tegorie die tot 2011 te boek stond als ‘Monumenten met Erfgoedfunctie’. Een ander deel van de monumenten in bezit van de Rijksgebouwendienst behoort tot de eigen bouwproductie. De meeste van deze gebouwen hebben na 1961 een monumentenstatus gekregen en hoorden thuis in de categorie ‘Monumenten met (primair) een Huisvestingsfunctie’.
Een monument dat niet langer gebruikt wordt door het 6 Rijk, wordt bij voorkeur afgestoten of in elk geval wor-den de mogelijkheden voor herbestemming verkend, conform de in de beleidsbrief ‘Monumenten in Rijksbe-zit’ door minister van Binnenlandse Zaken geformuleer-de uitgangspunten, november 2011. In dergelijke trajec-ten is de vraag naar wat wenselijk (opbrengstverhogend: ons belastinggeld moet uiteraard wel renderen) en mo-gelijk (zonder wezenlijke aantasting van cultuurwaar-den) is altijd heel manifest.Zie ook het rijkgevulde e-book over de herbestemming 7 van Soestdijk, te benaderen via: www.herbestemmingsoestijk.nl.Zie over dit jachtslot: Kräftner, J., 8 Neoclassicism and Biedermeier, München 2004, pp. 29, 35-36.de Haan, J., ‘Zicht op waardevolle Friese interieurs. Een 9 inventarisatietraject’, in: Onbeheersbaar erfgoed. Zon-der kennis geen keuze, Nijmegen 2013, pp 111-112.Het restaureren van gebouwen: algemene uitgangspun-10 ten, Zeist 1991, toont een mooi overzicht van alle richt-lijnen en grondbeginselen die sinds 1917 in Nederland zijn gehanteerd, p. 48.Pomian, K., 11 Collectioneurs, amateurs et curieux. Paris-Venise: XVIe-XVIIIe siècle, Parijs 1987, pp. 12-20.Werkagenda College van Rijksadviseurs 2012-201612 , Den Haag 2012.
46 Draagkracht of incasseringsvermogen?
Passief of actief?Culturele draagkracht kan op verschillende manieren
benaderd worden. De meest voor de hand liggende is
een passieve benadering. Deze benadering gaat uit van
de draagkracht van het object zelf, dat wil zeggen de
erfgoedwaarden van het object en de mogelijkheden
die deze bieden om transformaties te weerstaan. In
deze benadering staat het object centraal. Transforma-
ties of veranderingen worden als een aanslag gezien en
moeten worden weerstaan. Bij deze benadering past
een behoudende strategie. Echter, vervlogen tijden ke-
ren niet weerom. Het verleden ligt achter ons. Continu
verandert de wereld of wij willen of niet. Een andere
benadering is ook denkbaar. Het is een meer actieve
benadering waarbij het belang van het erfgoed cen-
traal staat. In deze benadering komt de draagkracht
voort uit het belang dat aan het erfgoed wordt gege-
ven. Erfgoed krijgt pas waarde als het als waardevol
gezien wordt en als het overgedragen wordt. De argu-
menten hiervoor zijn divers maar komen voort uit een
belang en een behoefte deze waarden over te dragen
aan volgende generaties. Dit raakt het wezen van erf-
goed: het overdragen naar volgende generaties.
Deze laatste benadering is bij uitstek toepasbaar bij
gebouwd erfgoed. Continu zijn allerlei krachten bezig
dit aan te tasten. Omgaan met de dynamiek van onder
andere herbestemming, hergebruik en degradatie vergt
naast een passieve benadering dan ook vooral een ac-
tieve benadering. Om alles goed te laten verlopen,
vergt deze dynamiek een zorgvuldig afwegings- en be-
oordelingsproces tussen het wel of niet accepteren van
veranderingen aan het vastgoed. Hier komen die twee
eerder aangegeven benaderingen samen: enerzijds
Culturele draagkracht: uitgaan van weerstand of van kracht?
Gustaaf Boissevain
Gebouwd erfgoed is gewoon vastgoed, alleen wel vastgoed met een bijzonder kenmerk. Juist dat bijzondere kenmerk vraagt extra aandacht, naast de gewone aandacht die ook voor ander vastgoed nodig is. Vastgoed dat niet gebruikt wordt verloederd snel en valt eerder in onmin. dat geldt ook voor erfgoed. hier geldt ook het Belvedère credo: behoud door ontwikkeling. het actueel en bruikbaar houden van vastgoed is dan ook een continu en dynamisch proces dat steeds aandacht vergt. Ander gebruik, hergebruik en herbestemming vragen, naast veroudering en degradatie continu om transformaties om het vastgoed bruikbaar te houden, om het in stand te houden en om het vastgoed mee te laten doen in deze tijd.
47
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)© 2013 Delftdigitalpress en auteurs
gaat het om aspecten gerelateerd aan het vastgoed
zelf, aan het object zoals de essentie van het object,
de cultuurhistorische waarden, duurzaamheid,
gebruiks potentie, enzovoort. Anderzijds gaat het om
aspecten die te maken hebben met het creëren van
waarden voor gebruikers, toeschouwers, bezoekers nu
en in toekomstige tijden. Daarbij gaat het om meer
dan alleen onderwerpen als gebruiksbehoeften en
flexibiliteit, het gaat vooral om de vraag of er nieuwe
waarden ontstaan door de beoogde transformaties. Pas
als deze transformaties ook voor de volgende genera-
ties iets opleveren heeft het zin deze te accepteren.
De acceptatie van die transformaties ligt dan ook in de
mate waarin de nieuw gecreëerde waarden als waarde-
vol gezien worden nu en later.
Om iets als waardevol te kunnen accepteren moet
er ook begrip of draagvlak zijn. De kracht van de waar-
dering is afhankelijk van de mate waarop deze waarde-
ring bekend is en onderkend wordt als waardevol. Erf-
goed blijft oude meuk als het geen aandacht krijgt en
niemand er om geeft.
BalansSamenvattend gaat het om de afweging tussen de be-
langen bij het erfgoed enerzijds versus de kracht van
het object anderzijds. De dynamiek van alledag vereist
het vinden van de juiste balans tussen behoefte aan
behoud en transformatie. Door deze vier aspecten
duidelijk te benoemen en transparant te zijn over
waarop de argumenten zijn gebaseerd ligt het oordeel
daarover niet bij één van de afzonderlijke aspecten
maar in de balans tussen de vier genoemde aspecten.
Het oordeel wint aan kracht door niet alleen transpa-
rant te zijn maar ook door de afweging bespreekbaar
te maken en te houden en door te communiceren over
de belangen die in de afweging een rol spelen.
De vier genoemde aspecten roepen een aantal vragen
op, dit zijn onder andere:
Erfgoedbelang �Wat maakt dat dit erfgoed is? Wat betekent het �erfgoed voor de maatschappij, voor de gebruiker en voor anderen? Wat voegt het erfgoed zijn toe aan het huidige bestaan? Welke elementen bie-den ankerpunten voor volgende generaties en waarom is dat zo? Waarom zijn bepaalde erf-goedelementen waardevol? Is er wel behoefte aan nieuwe elementen? Is het verhaal sterk ge-noeg? Is er draagvlak voor?
Kracht van het object �Welke elementen van het object hebben waarde? �Wat is de essentie van het object en op basis waarvan? Hoe waardevol is het en wat is het referentiekader?
Transformatiebehoefte �Hoe bruikbaar is het? Welk gebruik is mogelijk? �Past het beoogd gebruik wel bij het object in kwestie? Zijn er beperkingen in het gebruik? Ver-eist het feitelijke gebruik extra zorg? Voegen nieuwe elementen voldoende waarde toe?
48 Culturele draagkracht: uitgaan van weerstand of van kracht?
De erfgoedbalans.Afbeelding 1
Behoefte aan behoud �Op basis van welke argumenten is behoud te �rechtvaardigen? Wat zijn de cultuurhistorische waarden die daaraan ten grondslag liggen? Welke cultuurhistorische waarden zijn kenmerkend voor het object, welke maken deel uit van de “essentie”? Welke waarden zijn er verder? Wat zijn de referenties voor die waarden? In hoeverre zijn waarden vervangbaar of optioneel?
Een definitie van culturele draagkracht zou, op basis
van het voorgaande als volgt kunnen luiden: Culturele
draagkracht is de continue afweging tussen de kracht
van het object om weerstand aan transformaties te
bieden, en het erfgoedbelang waarin transformaties
aantoonbaar haar erfgoedwaarde versterken.
PraktijkvoorbeeldEen goed voorbeeld uit de dagelijkse praktijk is de
Kromhoutkazerne in Utrecht. Deze kazerne maakt deel
uit van de gunning aan een consortium van een groot
contract voor 25 jaar onderhoud en het operationeel
houden van de kazerne. Binnen dat contract bevindt
zich ook de restauratie van een bomvrije wachtruimte
uit 1840 die deel uitmaakt van de Nieuwe Hollandse
Waterlinie. De eisen voor de restauratie konden alleen
in de vorm van prestaties worden geformuleerd. In dat
contract is gesteld dat het object zoveel mogelijk in
stand gehouden moet worden. Daarvoor waren een uit-
gebreid cultuurhistorisch en een bouwtechnisch onder-
zoek uitgevoerd. In deze onderzoeken waren de cul-
tuurhistorische waarden gedefinieerd. In de
onderzoeken was aangegeven welke waarden wezenlijk
waren voor het object en welke afhankelijk waren van
de plannen voor eventueel gebruik. Vanwege het be-
lang om de rest van het terrein ingevuld te krijgen wa-
ren geen specifieke gebruikseisen door de opdrachtge-
ver gegeven. Voor het consortium was een extra ingang
wezenlijk om daarmee haar gebruiks- en exploitatie-
mogelijkheden te vergroten. In de discussies of deze
extra ingang wel of niet acceptabel was speelde zowel
het belang van het erfgoed als de meerwaarde voor
het gebruik in de toekomst een wezenlijke rol. Bij de
beoordeling van deze transformatie is gebruik gemaakt
van ervaringen bij succesvolle transformaties van
soortgelijke objecten. Hiervoor is overleg gevoerd met
diverse deskundigen waaronder de restauratiearchi-
tect. Door de kwaliteit van het restauratieontwerp en
van de onderliggende onderzoeken was het, als op-
drachtgever, mogelijk te sturen op waarden en waarde-
creatie. Door de transformatie werden deze weer
waardevol.
ZoektochtDe zoektocht naar de grenzen van de culturele draag-
kracht begint bij het definiëren van de waarden van
het object zelf. Hierin hoort geen oordeel zitten over
toekomstige transformaties. Juist het zo objectief mo-
gelijk vaststellen van deze cultuurhistorische waarden,
voorzien van hun referenties vormt de basis voor latere
keuzes. Zij vertegenwoordigen de kracht van het ob-
ject. Ook onderdeel daarvan is het onderzoek naar de
potenties van een object: wat kan het hebben, wat kan
het aan, wat is ermee mogelijk? Een verdere stap is het
bekijken van de mate waarin het belang van het erf-
goed aanwezig is. Vragen die hierbij opkomen zijn on-
der andere: Welke belangen willen wat ermee? En is dit
49 Culturele draagkracht: uitgaan van weerstand of van kracht?
toekomstbestendig? Ook vragen die te maken hebben
met de waardering voor de erfgoedwaarden. Wat
maakt dat het erfgoed is, waarom hecht men daar be-
lang aan? Tenslotte zal ook gekeken moeten worden
naar succesvolle scenario’s. Door onderzoek te doen
naar de voorwaarden die elders hebben geleid tot suc-
cesvolle transformatie of tot succesvol erfgoed (erf-
goed met gebruik).
Traditionele monumentenzorgDe huidige monumentenzorgstrategieën zijn bekend.
Vele zijn nog steeds bruikbaar. Aanvulling is echter ver-
eist door een andere benadering te kiezen, niet meer
vanuit het object zelf, maar vanuit het erfgoedbelang.
Het klassieke behoud gaat vóór vernieuwing kan dan
vervangen worden door focus op erfgoedbelang gaat
voor behoud alleen. Of met andere woorden: de ont-
wikkeling van erfgoedbelang gaat vóór het behoud van
alleen cultuurhistorische waarden. Nieuwe cultuurhis-
torische waarden moeten wel iets toevoegen aan de
bestaande waarden. Dit vereist wel een duidelijke en
objectiveerbare verantwoording, onderbouwing en ar-
gumentatie; maar ook verkoop van het erfgoed verhaal
(story telling/story selling).
Het bekende, traditionele begrippenkader bestaan-
de uit onder andere authenticiteit, reversibiliteit en
minimale interventie is in veel gevallen nog prima
bruikbaar, maar ik zou daar graag de termen gebruik
en proces aan willen toevoegen. Met betrekking tot ge-
50 Culturele draagkracht: uitgaan van weerstand of van kracht?
De bomvrije wachtruimte op het terrein van de Kromhoutkazerne na transformatie. Afbeelding 2 Foto: Wikipedia, Jannes Linders.
bruik zou ik willen stellen: passend gebruik gaat boven
behoud alleen. Vind een goede bestemming die aan-
sluit bij de kenmerken van het erfgoed. Daarmee wordt
ook het belang van het erfgoed groter, want er is een
gebruiker die de geschiedenis kan overdragen. Een des-
kundig en professioneel proces vergt traceerbare en
verantwoordbare ingrepen en documentatie van keu-
zes. Argumenten moeten worden vastgelegd voor vol-
gende generaties en voor het doorvertellen van het
verhaal. Daarnaast vergt dit ook een openbaar discours
over de ingrepen en de argumenten.
Professioneel discoursWanneer het voorgaande in ogenschouw wordt geno-
men, gaat de discussie over een transformatie niet
meer over de passendheid maar over de waarde zelf en
hoe deze ten opzichte van haar referenties zorgvuldig
en deskundig is opgesteld. De discussie over de accep-
tatie van een transformatie wordt daarmee verlegd van
een oordeel van deskundigen naar de argumenten die
zij hanteren. De beoordeling ligt dan elders.
Voor deskundigen betekent het dat zij nog meer op
hun deskundigheid en argumentatie aangesproken wor-
den. Daarom is een wetenschappelijk discours hierover
van wezenlijk belang. Niet voor het vinden van het
antwoord maar voor het helder krijgen van de strate-
gieën om tot een geaccepteerde en zorgvuldige aanpak
te komen. Daarvoor is draagvlak en begrip nodig over
de waarden die dat erfgoed zo belangrijk maken, waar-
om deze moeten worden behouden, wat een transfor-
matie aan waarden daaraan toevoegt en zodoende
waardevol maakt en welke erfgoedbelangen daarmee
gediend zijn.
OnderzoeksvragenGebaseerd op ervaringen met onder andere de trans-
formatie van diverse kazernes zou nader onderzoek
zich kunnen richten op:
Functioneert de richtlijn bouwhistorisch onderzoek 1.
van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Rijksgebouwendienst naar behoren? Wordt deze vol-doende ingezet in de zoektocht naar argumenten voor cultuurhistorische waardering? Hoe worden be-vindingen vastgelegd en voor anderen toegankelijk?
Wat zijn de succesfactoren voor erfgoed? Wat verte-2.
genwoordigt het belang van erfgoed? Wat recht-vaardigt dat erfgoed aandacht (en dus financiering) krijgt? En wat levert erfgoed op voor de maatschap-pij nu en in de toekomst? Wat is de economische en maatschappelijke betekenis van erfgoed?
Wat zijn succesvolle voorbeelden van transforma-3.
ties van erfgoed? Wat zijn de voorwaarden waarom deze succesvol zijn? Wat is datgene wat beslissend was voor de transformatie c.q. voor het behoud?
Gustaaf Boissevain is als gedetacheerde vanuit Defensie, Dienst Vastgoed Defensie werkzaam als beleidsadviseur bij het Rijksvastgoedbedrijf, directie Rijksvastgoed. Hij is secretaris van de rijksbrede programmagroep cultureel erfgoed rijksoverheid. Binnen Defensie is hij verschillende malen betrokken geweest bij grote transformaties van kazernes.
51 Culturele draagkracht: uitgaan van weerstand of van kracht?
52
de grens van het mogelijke
Maarten Fritz
Interveniëren in een belangrijk oud gebouw betekent hoe dan ook ingrijpen in het bestaande. Omdat het ingrijpen de bestaande configuratie verandert, wordt er altijd afscheid genomen van iets bestaands. Maar interventie hoeft niet tot gevolg te hebben dat de identiteit of het karak-ter van het bestaande verloren gaat. het ontwerpspectrum voor interventie wordt gedefinieerd door de grenzen van het mogelijke. deze “culturele draagkracht” van een belangrijk oud ge-bouw is te zien als een netwerk van belangen. Een uniek netwerk dat nimmer een gelijke kent. de belangen van het object zijn als het ware de informatiedragers van het netwerk, die zowel van materiële- als van immateriële aard kunnen zijn. Samen vormen zij, in het netwerk, de identiteit of het karakter en bepalen de grenzen van een mogelijke interventie. Worden de grenzen overschreden dan worden relaties in het netwerk verbroken. de grens van het moge-lijke is bereikt, het onmogelijke wordt zichtbaar.
53
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)© 2013 Delftdigitalpress en auteurs
Materiële schade herstellen alleen schiet tekortBij de restauratie van het jachthuis Sint Hubertus was
natuurlijk het aandeel van het materiële belang in het
netwerk groot. Het percentage schadeherstel was
hoog, herstel aan de historische substantie was nood-
zakelijk. Het restaureren van dit bijzondere gebouw
kon echter niet volgens de geldende norm “ behouden
gaat voor vernieuwen” voltooid worden, het alleen her-
stellen van schade aan materiaal was ontoereikend.
Het ging om veel meer bij deze restauratie, naast ma-
teriële belangen speelden ook immateriële belangen
die de marges van de draagkracht van het jachthuis
bepaalde. In de loop der tijd hebben vele goedbedoel-
de kleine en partiële restauraties het jachthuis doen
afglijden van het ooit bedoelde Gesamtkunstwerk tot
een verzameling van bouwkundige losse elementen.
Belangrijke relaties binnen het netwerk waren verbro-
ken. De ontwerpstrategie richtte zich niet direct op
het object zelf als samenstel van historische verschil-
lende elementen of als een belangrijk bouwwerk uit
het oeuvre van Berlage. Nee, het restauratieontwerp
moest antwoord geven op de vraag: wat wilde me-
vrouw Helene Kröller-Müller met dit gebouw? In één
van de vele brieven van Helene somt zij een waslijst
van punten op wat er niet deugt aan het opgeleverde
jachthuis. Het conflict met Berlage had reeds tot een
breuk geleid en Henry van de Velde had zijn intrede
gedaan als de ‘nieuwe’ architect, ook voor het jacht-
huis. Na de stortvloed aan mankementen van het
jachthuis eindigt Helene haar brief stellig: “…….maar
een kunstwerk, dat is het”. Het is opvallend dat in het
jachthuis de hand van Henry van de Velde niet te her-
kennen is (op twee meubels na), zij wilde dus persé
dat het werk van Berlage in alle perfectie en detail
volledig werd voltooid, ondanks de knallende ruzie. Zij
wilde hoe dan ook iets nalaten aan de samenleving:
een Gesamtkunstwerk. De bedoeling van Helene met
het huis hield dus meer in dan alleen het maken van
een jachthuis op het jachtterrein van haar echtgenoot,
54 De grens van het mogelijke
het maken van architectuur, het maken van interieur of
het maken van de perfecte inrichting tot het sublieme
theelepeltje toe. Zij wilde een kunstwerk nalaten, met
een bouwwerk nam zij geen genoegen. Een kunstwerk
als een plastisch omhulsel voor logies, beeldende
kunst, ontvangst, debat en veelal Duitse literatuur.
Restaureren van jachthuis Sint Hubertus betekende
het restaureren van de uitdrukking van het beeldende
vermogen van de plastiek van het jachthuis. Aan de
overgeleverde architectonische middelen zoals bijvoor-
beeld de verhouding tussen open en dicht, de opbouw
van massa of de dispositie van de samenstellende de-
len was natuurlijk niets te herstellen, dat had Helene
met Berlage al stevig verankerd. De vorm van de plas-
tiek stond als een huis, een dominant gegeven. Het
beeldend vermogen, dat ik bedoel, ontstaat door een
subtiele afstemming van materiaal, detail, oppervlak-
ken, textuur, kleur, reflectie, en dergelijke. De para-
meters van dat beeldend vermogen moesten worden
bepaald om de verbroken complexe relaties tussen de
verschillende belangen te kunnen herstellen en het
Gesamtkunstwerk terug te brengen op het bedoelde ni-
55 De grens van het mogelijke
56 De grens van het mogelijke
veau. Dat netwerk herstellen vroeg om interveniëren,
geen interventie om een verbinding te maken met het
heden, maar om de bestendigheid van het object op-
nieuw te definiëren. Voor het jachthuis had dit bijvoor-
beeld betrekking op de vele maat- en kleurverschillen
in het metselwerk en tegelwerk, Daarnaast moet reke-
ning gehouden worden met het patina dat in de loop
der tijd was ontstaan door vervuiling en slijtage.
Restauratie is een middel, geen doelIdealiter heeft bij interveniëren in bestaande structu-
ren het onveranderlijke, het blijvende net zo’n grote
aantrekkingskracht als het nieuwe. De versmolten ba-
lans tussen oud en nieuw schept een hernieuwd be-
staan. Dit precaire evenwicht, als resultaat van een in-
tegraal ontwerp- en bouwproces, bestaat omdat de
toleranties van het object zijn ontdekt, bestudeerd,
erkend en benut, zonder de uitersten op te zoeken.
Die toleranties zijn bij het jachthuis bijvoorbeeld de
verschillende kleuren en texturen binnen een vlak met-
sel- of tegelwerk. Enigszins afwijkende tegels/bakste-
nen kunnen worden toegepast mits achteloos verdeeld
binnen het vlak en voorzien van de juiste patina. Op
die wijze worden de nieuwe onderdelen opgenomen in
het vlak en vallen niet op. Een ideaal hernieuwd ge-
bouw toont zich niet als een resultaat van een goede
balans tussen oud en nieuw. Het verschil in de expres-
sie tussen oud en nieuw is opgeheven, binnen de gren-
zen van het telkens uitdijende netwerk van belangen.
Om een optimaal hernieuwd bestaan te bereiken is in-
tegrale ontwerpkracht nodig. Afhankelijk van het ob-
ject, de context, het programma en de ‘culturele
draagkracht’ worden de middelen erbij gezocht; res-
tauratie kan onder andere één van de middelen zijn.
Onherstelbaar verbeterdJoost Zwagerman vertelde bij de opening van de over-
zichtstentoonstelling van het werk van Jan Sluijters in
het Singer Museum in 2012, dat Sluijters graag zijn ou-
dere werk weer onder handen wilde nemen. Hij ging
verder, want zelfs van een gouache die hij van Karel
Appel voor zijn 70-ste verjaardag cadeau kreeg, vond
hij dat het wel beter kon. Van Picasso was ook bekend,
volgens Zwagerman, dat hij niet in een museum moest
worden loslaten waar zijn eigen werk hing. Hij was in
staat een penseel tevoorschijn te halen en allang aan-
gekochte werken ’onherstelbaar te verbeteren’.
De term ‘onherstelbaar verbeterd’ roept euforie en
tegelijkertijd weerstand op, als het in verband ge-
bracht wordt met het omgaan met belangrijke oude ar-
chitectuur. De enorme aantrekkingskracht van deze
contradictio in terminis wordt veroorzaakt door de
wens dat interveniëren in het bestaande leidt tot her-
nieuwd leven waarin oud en nieuw versmelten, terwijl
‘het niet meer kunnen herstellen’ de grenzen van de
‘culturele draagkracht’ misschien wel doet overschrij-
den. In ieder geval illustreert het dat ‘reversibiliteit’
hierin niet bestaat, het begrip ‘authenticiteit’ in een
ander context komt te staan, en dat de wijsheid ‘be-
houd gaat voor vernieuwen’ niet meer past. Het verbe-
teren van het bestaande moet het uitgangspunt zijn bij
transformaties, anders valt er niets te transformeren.
Conserveren van het bestaande levert immers geen
verbetering op van het hernieuwde leven; alles blijft
57 De grens van het mogelijke
immers zoals het was. Restaureren levert slechts een
verbeterde technische toestand op, geen verbeterde
architectuur.
Integrale ontwerpkrachtBouwhistorisch onderzoek is van evident belang als
kennisbron in de initiatieffase van een ontwerpproces.
Het onderzoek zou eigenlijk een integraal onderdeel
moeten zijn in een continue proces van ontwerp en re-
alisatie, het onderzoeksdossier zou nooit moeten slui-
ten. Volgens de huidige systematiek en gelaagdheid in
niveaus, voldoet bouwhistorisch onderzoek niet meer
als instrument voor waardestellende rapportages. Het
fenomeen waardestelling als de meetlat voor planvor-
ming is te beperkt. Verder onderzoek zou zich kunnen
richten op het verfijnen van het instrumentarium, zo-
dat het ook ingezet kan worden in de toenemende
vraag naar maatwerk in een integraal ontwerpproces.
Eerste afbeelding uit collectie Kröller-Müller Museum, Otterlo,
overige afbeeldingen architectenbureau Fritz.
Maarten Fritz werkte bij Vereniging Hendrick de Keyser en studeerde aan de Academie van Bouwkunst Amsterdam. In 1988 richtte hij architectenbureau Fritz op. Naast werken die het bureau zelf opleverde (o.a. Academiegebouw Universiteit Utrecht, poppodium Luxor Arnhem, Huis Frankendael Amsterdam, Museum het Grachtenhuis Amsterdam, Jachthuis Sint Hubertus), heeft het bureau ook nauw samengewerkt met andere architecten (o.a. Stadsarchief de Bazel Amsterdam met Claus en Kaan Amsterdam, ROC Twente met IAA, Kromhout Kazerne Utrecht met MVSA/TeamV). Momenteel werkt architectenbureau Fritz aan de interieur restauratie en de herinrichting van het stadhuis Maastricht.
58 De grens van het mogelijke
Kan erfgoed energiebesparing dragen; bouwstenen voor een bezwijkanalyse?
Tom J. Haartsen
de ‘culturele draagkracht’ van een monument is het vermogen om (breed geaccepteerde) inter-venties te accommoderen. deze abstracte definitie geeft geen concrete handvatten voor de in-terventies die al dan niet door het monument kunnen worden gedragen. Waar we in de mecha-nica de draagkracht, met een voorspelde of geschatte kans van overschrijding, indien alle eigenschappen van de constructies binnen bepaalde toleranties bekend zijn, fysisch kunnen be-palen, is cultuur tijd-, plaats- en populatie- of zelfs persoonsgebonden. Een eenduidige bepa-ling van ‘culturele draagkracht’ is daarom uitgesloten. Ook indien een eenduidige maat voor ‘culturele draagkracht’ zou kunnen worden ontwikkeld, zal kennis in eerste instantie alleen kunnen worden ontwikkeld op basis van ervaring. Voor de constructieleer is de ervaring opge-bouwd met vallen en opstaan: een aantal instortingen hebben ons geleerd hoe het niet moet. Met de hier behandelde voorbeelden wordt voor de betreffende monumenten verkend of er voldoende draagkracht is voor de interventies. Er wordt ook een voorbeeld gegeven waarin ver-schil van mening bestond over het bezwijken van een monument onder een voorgestelde ingreep.
Op zoek naar de grenzen van culturele draagkrachtMijn eerste verkenning naar de grenzen van culturele
draagkracht van gebouwd erfgoed vindt plaats door
voorbeelden te geven die binnen de grens vallen, over
de grens gaan en op de grens liggen.
Binnen de grens
Opereren binnen de grens van de draagkracht komt tot
uiting in brede acceptatie van de interventies. Er zijn
veel interventies die niet leiden tot discussies tussen
professionals onderling of tussen professionals en ande-
re groepen. Twee voorbeelden van deze groep inter-
venties zijn bijvoorbeeld de Van Nelle fabrieken te Rot-
terdam en van het gebouw van de bouwkundefaculteit
in Delft.
Over de grens
Bij een restauratie en aanpassingsslag van het Concert-
gebouw in Amsterdam mocht ik als nieuwste medewer-
ker van een adviesbureau energiebesparingsvoorstellen
doen. Het dak vormde een belangrijke verliespost voor
warmte en het plafond volgen was de kortste weg om
met isolatie die verliespost te minimaliseren. Ik stelde
59
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)© 2013 Delftdigitalpress en auteurs
voor minerale woldekens op het plafond te leggen om-
dat ik meende dat het monument met die interventie
(visueel) niet werd aangetast. Bij een waardestelling
zou het element dat het dichtst bij de primaire functie
van het gebouw lag, de ruimte-akoestiek, het zwaarst
moeten wegen. Met het aanbrengen van minerale wol
op het plafond veranderen de resonantie-eigenschap-
pen en zou belangrijk cultuurgoed worden aangetast.
Dat kon dit monument niet dragen.
Op de grens?
Interventies op de grens van de culturele draagkracht
van een monument zijn herkenbaar aan discussies. Dis-
cussies tussen professionals, andere groepen of tussen
diverse groepen. Discussies zijn evenwel ook vaak het
gevolg van de mening van tegenstanders van een inter-
ventie dat de grens wordt overschreden. Gezien
plaats-, tijd- en (culturele deel-)populatie of persoons-
afhankelijkheid is de grens niet objectief vast te leg-
gen. Professionele monumentenzorgers vonden 25 jaar
geleden dat bij de voorgestelde buitenisolatie van de
Nirwana-flat van Duiker, die alleen bij hoekbalkons de
60 Kan erfgoed energiebesparing dragen; bouwstenen voor een bezwijkanalyse?
Culturele draagkracht verbeeld: Fundatie Zwolle; uitbreiding: Bierman en Henket architecten.Afbeelding 1
oorspronkelijke betonconstructie in het zicht liet, de
destijds gehanteerde criteria voor de beoordeling van
interventies zou worden overschreden. In hun ogen had
dit bezwijken van het monument tot gevolg.
Vergroten tolerantie voor verandering van monumentenHet hiervoor aangegeven grensgeval duidt op discussies
waarin de traditionele uitgangspunten voor monumen-
tenzorg, zoals minimale interventie en authenticiteit,
een rol spelen. Culturele draagkracht kan soms meer
ruimte geven voor interventies.
Het Hufgebouw is ontworpen door Van den Broek en
Bakema in ligt de binnenstad van Rotterdam. Het ge-
bouw had op de verdiepingen glazen gevels zonder bui-
tenzonwering. Indien zou worden uitgegaan van het ge-
bouw zoals zich dat vertoonde zou voor een gebruik als
kantoorgebouw veel koelenergie nodig zijn geweest.
Bij de renovatie door Wessel de Jonge architecten in
opdracht van Provast, is de vraag gesteld: wat zou de
oorspronkelijke architect hebben gedaan indien hij zich
bewust was geweest van de nadelen van een gevel met
100% glas? Wat zou er nodig zijn geweest voor een aan
het klimaat aangepast ontwerp bij een dergelijke ge-
vel? Volgens het ontwerpteam zou hij toch tenminste
buitenzonwering moeten hebben toegepast. Daarop
toonde de restauratie-architect een tekening uit de ja-
ren vijftig waarop buitenzonwering stond getekend.
Die werd in 1953 uiteindelijk niet aangebracht, maar de
61 Kan erfgoed energiebesparing dragen; bouwstenen voor een bezwijkanalyse?
Woongebouw Nirwana Den Haag, Duiker. Afbeelding 2 foto: M.M.Minderhoud (Wikipedia).
Voorstel interventie Nirwana, DHV Raadgevende Ingeni-Afbeelding 3 eurs, Amersfoort.
slobgaten zaten al wel in de gevelstijlen. De zonwering
was eruit bezuinigd. De analyse en het archiefonder-
zoek bood de draagkracht om bij de herbestemming
alsnog buitenzonwering aan te brengen.
Cultuurhistorische kennis; meer dan alleen steenverbanden
Met scherpe analyses kan ‘culturele draagkracht’ wor-
den vergroot. Voor vergroting van ‘culturele draag-
kracht’ is verbreding van kennis van architectuurhisto-
rici of andere beschrijvers van de waardestelling nodig
tot veel meer dan de vooral visuele kwaliteit en of ei-
genschappen van architectuur. Bouwhistorici zouden
de kennis van een bouwmeester moeten beheersen:
dat is meer dan het herkennen en beschrijven van een
steenverband. Dat vergt kennis van mechanica, van
constructies, analyse van de wijze van verwarmen en
ventileren zoals die in een geanalyseerd gebouw oor-
spronkelijk, of in de periode waarop wordt teruggegre-
pen, door bouwmeesters, en in meer recente perioden
ook hun adviseurs, werd gehanteerd.
Een laag toevoegen
Een deel van wat wij als erfgoed beschermen is geba-
seerd op economie en techniek uit het verleden. Zo ge-
ven historische windmolens en boerderijen uitdrukking
aan de economie en techniek in de tijd dat ze tot stand
zijn gekomen. Ik hoef u niets te vertellen over de slim-
heid van stellingmolens, leilinden en luiken met een
hartje. Gelaagdheid in monumenten kan het verhaal
vertellen van verschillende perioden. Ons tijdgewricht,
met als belangrijk technisch en over een aantal jaren
wellicht ook economisch kantelpunt de enorme toena-
me van de wereldbevolking en de toename van het
energiegebruik, met als gevolg vroeg of laat schaarste,
kan uitdrukking krijgen in interventies gericht op ener-
giebesparing. Die uitdrukking krijgt in de architectuur
in een aantal gevallen vorm met buitenisolatie en lui-
ken. Alleen isolatie, inclusief isolerend glas en luiken,
en thermische zonnecollectoren zijn aan te merken als
aan een gebouw gebonden voorzieningen die noodza-
kelijk zijn om de energievraag te beperken. PV zou im-
mers even goed in een weiland of op een schuur elek-
triciteit kunnen opwekken.
Interventies met zichtbare energiebesparingsmaatregelenZodra de praktische invulling van energiebesparing van
de bestaande voorraad aan bod komt loopt het veelal
klem op financiering, maar ook op andere zaken. Zo
was het eerste complex dat de grootste corporatie van
62 Kan erfgoed energiebesparing dragen; bouwstenen voor een bezwijkanalyse?
Hufgebouw Rotterdam, Van den Broek & Bakema; restauratie: Wessel Afbeelding 4 de Jonge architecten bna bv. Rotterdam.
Amsterdam selecteerde om een energiebesparingspilot
uit te voeren een complex met metselwerk dat als ka-
rakteristiek werd bestempeld. Buitenisolatie werd niet
geaccepteerd.
Weliswaar zijn monumenten in de Europese richtlijn
vrijgesteld van de verplichtingen die voor energiebe-
sparing in andere woningen en gebouwen gaan gelden,
in een aantal plaatsen en landen is het aantal karakte-
ristieke gebouwen zodanig, dat een belangrijk bespa-
ringspotentieel blijft liggen. Dat de vingers van voor
energiebesparing verantwoordelijke ambtenaren jeu-
ken blijkt uit de regelgeving in België: alle niet vanaf
de openbare weg zichtbare gevels van monumenten
die worden herbestemd of gerevitaliseerd moeten een
Rc-waarde van minimaal 4 m2K/W krijgen: dat is in het
algemeen minimaal ca. 120 mm isolatie. Daar is iets
voor te zeggen op het moment dat je spreekt over spe-
cifieke gevelwanden in historische steden met aan de
achterkanten gevels en aanbouwsels die niet historisch
zijn.
Onderzoeksopgaven?Ruimte te over voor tal van discussies, die al dan niet
moeten worden beslecht in nader onderzoek, of in dis-
cussies in de ontwerppraktijk van alle dag. Voor ener-
giebesparing relevante vragen zijn daarbij:
Zijn er beschermde stadsgezichten en/of monumenten
die buitenisolatie, of energiebesparingsmaatregel X, Y
of Z, wel kunnen dragen?
In welke gevallen gaat binnen-isolatie de draagkracht
van het monument te boven?
63 Kan erfgoed energiebesparing dragen; bouwstenen voor een bezwijkanalyse?
Woonhuis Wezenlaan Nijmegen, Virtus architecten, Nijmegen.Afbeelding 5 Detail woonhuis Wezenlaan Nijmegen, Virtus Afbeelding 6 architecten, Nijmegen.
Zijn er monumenten die het kunnen dragen niet geïso-
leerd te worden?
Toelichting: In alle gevallen dat het vervullen van de
primaire functie van een monument leidt tot aantas-
ting van de constructies en/of niet met de primaire
functie conforme situaties zou er geïsoleerd moeten
worden of moeten worden overwogen een andere func-
tie te huisvesten. Voor monumenten met een baksteen
architectuur of detaillering die anderszins isolatie in de
weg staat zou herbestemming of andere adaptatie
moeten worden overwogen. Bij monumenten met een
woonfunctie zijn er dan drie opties:
Functiewijziging (bijvoorbeeld kantoor/opslag) �
Beperken kritische functies (badkamer/keuken) tot �waar het kan (in België zou dat veelal de achterkant kunnen zijn)
(gedeeltelijke) buitengevelisolatie indien de gevel �dat kan dragen, denk aan jonge monumenten
Hoe kan energielabeling, indien dat wordt toegepast
bij monumenten, beter op het monument zelf worden
afgestemd, met behoud van de objectiviteit die bij
technische labeling wordt nagestreefd.
Toelichting: Bij de ontwikkeling van de nieuwste ener-
gieprestatienorm die de methode voor nieuwe gebou-
wen en bestaande gebouwen bij elkaar brengt heb ik
gepleit voor een energieprestatie-indicator voor be-
staande woningen en gebouwen die de consument goed
begrijpt. Die indicator is bij uitstek ook geschikt voor
bestaande karakteristieke gebouwen als monumenten,
omdat deze het gebouw zelf als startpunt neemt.
Tom Haartsen is vennoot bij Climatic Design Consult. Hij gaf leiding aan het rapporteursteam dat de Nederlandse energieprestatienorm voor utiliteitsgebouwen ontwikkelde en is als bouwfysisch adviseur betrokken bij de herbestemming van een aantal met name jonge monumenten, waaronder de Van Nelle Ontwerpfa briek.
64 Kan erfgoed energiebesparing dragen; bouwstenen voor een bezwijkanalyse?
Een stad, voor decennia eigenlijk opgesplitst in twee
steden met een eigen ontwikkeltempo, nu weer aan-
een gesmeed tot één met een geheel eigen dynamiek.
Een moment om te observeren en daar ook lessen uit
te trekken. Een zoektocht naar bronnen voor inspiratie
juist ook voor de transformatie van onze Nederlandse
steden. De bril is die van een architect met een gedre-
ven nieuwsgierigheid naar een reveil van zijn (mogelij-
ke) positie. Methode: Spaziergangswissenschaft, soms
op de fiets. Wat bij de wandeling en fietstocht de bo-
ventoon voert is het kosmopoliete karakter van de stad
met een haast overdonderend geweld van newness en
ook veel interessante plekken. De tocht voert voor een
groot deel door de trauma-zone, voorheen bepaald
door de aanwezigheid van de Muur en de rivier de
Spree, waar de stad nu langzaam weer aan elkaar
groeit. De menselijke schaal is met name nog herken-
baar in het grillige verloop van het water van de Spree,
de oude brug- en spoorverbindingen en de grote hoe-
veelheid gebruiksgroen in de stad.
Streven naar perfectieDe wandeling begint Unter den Linden vanaf de Bran-
denburger Tor in de richting van het Museumsinsel. Op
de rand van het eiland bevindt zich het Museum der
Geschichte, het ‘Zeughaus’, een voormalig wapenarse-
naal gebouwd aan het einde van de zeventiende eeuw.
Het oudste en zeer monumentale gebouw aan Unter
den Linden. De interventie door architect I.M. Pei uit
2006 bestaat uit het overkappen van de voormalige
binnenplaats en het realiseren van een nieuwe vleugel
Spaziergangswissenschaft in Berlijn
Job Roos
In Berlijn is transformatie geen gevolg van een normale maatschappelijke groei. Al wandelend door de stad is er een constante observatie die de boventoon voert: hier wordt alles uitver-groot, met name de dilemma’s die voortkomen uit de steeds opnieuw geslagen wonden in de tweede helft van de twintigste eeuw. Er lijkt een direct verband met de aard van de aangetrof-fen transformaties in de stad die uitgesprokener lijken te zijn, existentiëler haast. Transforma-ties die vanuit hun politieke, sociale en culturele achtergrond vaak beladen zijn met de wens tot heelheid enerzijds en ‘niet (kunnen) vergeten’ anderzijds. Vanuit dit perspectief opent zich een zeer uiteenlopend en onorthodox scala van transformaties met bijbehorende achtergron-den. deze diepere achtergronden leiden in een aantal gevallen tot geheel eigen, authentieke (lees oorspronkelijke) oplossingen.
65
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)© 2013 Delftdigitalpress en auteurs
achter het gebouw. De nieuwe vleugel gaat nauwelijks
een dialoog aan met het bestaande gebouw; het is
nieuw naast oud zonder dat er sprake is van een we-
zenlijke ‘betrokkenheid’ op het oude. De binnenplaats
van het voormalig arsenaal is glas-overkapt en omgeto-
verd in een ‘interieur’. Alles volgens de contemporaine
esthetische internationale mode. Nieuw en oud in een
verstandshuwelijk met een groot gevoel voor perfectie
waarbij het ‘oude’ in ademnood lijkt te zijn geraakt.
Het beeld van het perfecte en nieuwe overheerst. De
historische wortels van het gebouw lijken nauwelijks
bij te dragen aan een toekomstig en vitaal bestaan in
dit Museum der Geschichte.
Omgaan met imperfectieOp een steenworp afstand ligt het Museumsinsel, ge-
plaatst op de Unesco Werelderfgoedlijst. Hier treffen
we het Neues Museum, een historisch museum, een
schepping uit het midden van de negentiende eeuw
door Friedrich August Stüler een leerling van Karl Frie-
drich Schinkel. In tegenstelling tot het arsenaal aan Un-
ter den Linden werd het gebouw tijdens de Tweede
Wereldoorlog zwaar beschadigd en in DDR-tijd stevig
verwaarloosd. Pas aan het einde van de jaren tachtig
van de vorige eeuw komt het gebouw op de restaura-
tie-agenda van het Oost-Duitse regime. De val van de
Muur leverde een volledig nieuw perspectief op het
voorbestaan van dit gebouw waarbij de Britse architect
David Chipperfield werd uitgenodigd om de restaura-
tieplannen op te stellen. Dit gebeurde zeer grondig en
multidisciplinair maar vooral ‘on-Duits’ in de zin dat
het imperfecte, de bijna twee eeuwen geschiedenis,
de ruimte kreeg. Hier is niets weggepoetst waardoor
met name het twintigste-eeuwse turbulente leven van
het gebouw een factor van belang werd. Daartoe is
veel (historisch) onderzoek gedaan naar materiaal en
kleur dat ten dienste heeft gestaan van een, in feite,
nieuwe schepping door Chipperfield. Het is een combi-
natie van restauratie, interventie en nieuw geworden,
een ‘authentieke’ schepping gericht op de toekomst
met gebruik van het verleden. Het deels verwoeste ge-
bouw werd weer één vanuit eigen kracht (resilient).
Het kapotte werd weer heel gemaakt. Waarde, historie
en interventie buitelen op haast onnavolgbare wijze,
maar wel heel precies, om elkaar heen. Geen newness
66 Spaziergangswissenschaft in Berlijn
or novelty maar wezenlijk ‘nieuw’ met veel bewijslast
aan de basis. Van een adembenemende schoonheid
door de gemaakte keuzes van de ontwerper die zich
een meester toont in het ‘verhaal’ met veel complexe
gelaagdheid. Hier is geen sprake van een brave restau-
ratie. De rake keuzes betoveren, maar verwarren tege-
lijkertijd, zeer zeker ook de kritische architectuur- en
bouwhistorici. Maar de in ontwerp en uitvoering gehan-
teerde precisie, de grote mate van betrokken vakman-
schap en de politieke en culturele achtergronden leg-
gen hier zoveel gewicht in de schaal dat deze op zich
interessante kritiek vooralsnog niet in de schijnwerpers
staat. Maar het ethisch debat erover is interessant. Een
exemplarisch moreel dilemma als je je realiseert dat
de discussies over waarde en erfgoed in ons eigen land
vaak nog te veel vanuit het historisch perspectief wor-
den gevoerd.
het symboolVervolgens langs de Spree naar de Rijksdag, het icoon
van de éénwording van Duitsland met de grote inter-
ventie van architect Norman Foster. Het gebouw raakte
tijdens de periode van de Koude Oorlog in onbruik (tij-
delijk was hier ook het Duits Historisch Instituut) en
werd pas na de val van de Muur herontwikkeld. Anders
dan het arsenaal zijn historie en toekomst in de inter-
ventie van het gebouw intens met elkaar verweven.
Anders ook dan het Neues Museum, waar de fijngevoe-
lige aanpak werd aangewakkerd door het besef dat de
traumatische periode van de laatste decennia van de
twintigste eeuw in herinnering moesten blijven, is hier
haast een blauwdruk over het bestaande gebouw ge-
legd. Dit met uitzondering van de wat kunstmatig ach-
ter plexiglas geconserveerde kogelgaten uit de Tweede
Wereldoorlog en Russische graffiti uit de DDR-tijd. De
nieuwe transparante structuur van het plan, goed af-
leesbaar in de doorsnede, is zowel op de schaal van
het gebouw als op de schaal van de stad (de glazen
koepel geeft zowel uitzicht in het parlement als op de
stad) gelegitimeerd vanuit de nieuwe eenheid van de
Duitse Staat. Anders dan in het Neues Museum waar de
in het verleden geslagen wonden materieel nog voel-
baar zijn, is hier de immateriële verbeelding van het
67 Spaziergangswissenschaft in Berlijn
herstel van de trots van de Duitse staat afleesbaar. Het
energie-neutrale karakter van het gebouw sluit hier
‘voorbeeldig’ bij aan.
Verder wandelend langs de Spree valt op hoezeer,
in de nabijheid van de Rijksdag, de transformatie in
het voormalige tussenland door de aanwezigheid van
de muur, wordt beheerst door grootschalige nieuw-
bouw die het verleden lijkt te overschreeuwen. Haupt-
bahnhof Berlin spant de kroon: een enorm knooppunt,
een iconisch stationsgebouw van een overigens buiten-
gewoon interessante grootstedelijke dynamiek, gericht
op nieuwe verbinding tussen voormalig Oost en West.
Iconen ...Langs de Muur van weleer de iconen van de Koude Oor-
log van Hans Scharoun (de Berliner Philharmoniker) en
de Neue Nationalgalerie van Ludwig Mies van der Rohe.
Topstukken van twintigste-eeuwse Moderne architec-
tuur, niet onopzettelijk in de nabijheid van de schei-
ding tussen Oost en West. Beide gebouwen zijn van
binnen ook weer van een adembenemende schoonheid
in een volstrekt verwaarloosde context na de val van
de Muur. Deze context wordt gedomineerd door rest-
ruimtes die vragen om een visie voor een goede trans-
formatie van het gebied. Het is te hopen dat de lessen
die uit deze gebouwen te trekken vallen (de enorme
gebruiks-en belevingswaarde van deze vroegmoderne
gebouwen waarbij de mens centraal staat) als prikkel
worden opgepakt in de verdere ontwikkeling van de di-
recte omgeving.
Aan de andere kant van de Muur in de voormalige
DDR de Karl Marx Allee; een monumentale Oost-Euro-
pese iconische as met een imponerende onmenselijke
schaal en grote anonieme woongebouwen. Ooit ontwik-
keld door de DDR en gebouwd door en voor de arbei-
ders zo luidde het plan. Toen dit niet het geval bleek
te zijn protesteerden duizenden arbeiders. De opstand
werd in koelen bloede neergeslagen en dat was het be-
gin van de Muur en het IJzeren Gordijn. De huizen wer-
den vervolgens bewoont door hoge politici. Na de val
van de muur is het nu dé ideale woonplek voor yuppen
zonder dat er sprake is van noemenswaardige transfor-
matie: adaptive (re)-use? Een mini-torso van Karl Marx
staat weggemoffeld in een plantsoen.
68 Spaziergangswissenschaft in Berlijn
Beladen monumentDe Berlijnse Muur, eens het schrikbeeld van scheiding,
dreiging en geweld in een zone van honderden meters
breed langs de Spree. Op een aantal plekken in de stad
totaal verdwenen, elders nog voelbaar in wezenloze
restruimte. Verdwenen in de omgeving van de Pots-
dammer Platz waar de grote schaal van de stad in kan-
toorkolossen en woongebouwen de overhand heeft ge-
nomen. Elders langs de Spree tegenover de wijk
Kreuzberg nog waarneembaar in fysieke aanwezigheid
en een grote open ruimte, een groene strook/een Frei-
staat die voor veel evenementen in de stad nog steeds
bruikbaar is.
De Muur zelf, over een lengte van meer dan een ki-
lometer nog intact, is inmiddels te boek gesteld als be-
schermd monument. Serieus wordt overwogen de Muur
aan te wijzen als Unesco Werelderfgoed. Dit leidt tot
discussie over de vraag hoe dan? Inclusief de ‘biotoop’?
Hoort er graffiti op de Muur? Mag er nog nieuwe graffiti
worden aangebracht? Of is de ‘grijze’ muur eerlijker
om de conserveren? Een curieuze discussie als je je re-
aliseert dat de graffitikunst op de meer dan honderd
kilometer lange Muur hier haar eigenlijke oorsprong
heeft; aan de westkant dan wel te verstaan. Deze im-
materiële authenticiteit, van de nog steeds bewerkte
muur die verleden, heden en toekomst lijkt te verbin-
den mag mijns inziens niet lijden onder een klinische
en puriteinse visie die één fase uit de geschiedenis wil
bevriezen. Juist niet hier. De authentieke muur is de
nog steeds te bewerken muur als een analoog facebook
in de publieke ruimte. Ook het beschermen van uitslui-
tend de fysieke materie van de Muur zonder de ‘bio-
toop’ geeft ruimte aan ongebreidelde ontwikkeling van
grote luxe woongebouwen waardoor de betekenis van
de Muur in de context van een grootstedelijke publieke
ruimte verloren lijkt te gaan. De vergeten stukken nie-
mandsland hebben een hoge potentie als culturele
hotspots!
Spiegeling in muziekDe lenigheid in omgang met historische authenticiteit
lijkt in geschreven teksten, schilderkunst en muziek
minder problematisch. Sterker nog: deze zijn vaak eer-
der een pré en maken de muziek alleen maar wezenlij-
ker, interessanter. Bach, Strawinsky en Sjostakovitch
zijn daarbij voor de hand liggende namen. Het lijkt of
de intensiteit van hun muziek, de beleving en de die-
pere betekenis ervan bij citatie en herinterpretatie al-
leen maar groeien. Mijn recente beleving van het bij-
wonen van de Mattheus Passion in de Berliner
Philharmoniker van Scharoun bevestigde voor mij hoe
een eigentijdse bewerking van dit, van oorsprong Pro-
testantse passiestuk, een enorme verdieping kon bete-
kenen voor de toeschouwer. In een bezetting van we-
reldformaat werd dit stuk niet statisch gespeeld maar
als het ware opgevoerd. Door gebruik te maken van de
hele ruimte van de zaal als toneel (het publiek zit in
deze immense zaal om het podium heen), theatrale be-
weging van alle musici, bereikte dit stuk een intensiteit
zoals ik dat nooit eerder had ervaren. Historisch waar-
schijnlijk onjuist, werd de muziek als het ware opnieuw
geladen en tot een waar hoogtepunt gebracht. Het ap-
plaus bereikte een record van circa dertig minuten.
Het was dus niet slechts mijn eigen observatie; een au-
thentieke ervaring.
69 Spaziergangswissenschaft in Berlijn
Ten slotte: De laatste dag nog een bezoek aan het
Hamburger Bahnhof, getransformeerd tot Museum. Je
kunt hier de vroegere functie alleen voor de geest ha-
len als je de historische foto’s bekijkt. Onderwerp:
kunstverzameling The Marx Collection over de ontwik-
kelingen in de kunst aan het eind van de twintigste
eeuw. Het kan geen toeval zijn als ik de titel in het vi-
zier krijg: The Best is Yet to Come, over de innige rela-
tie in de kunst tussen past, present en future.
Vervolgens weer in de taxi onderweg naar Schön-
feld rijden we langs Tempelhof, de enorme footprint
van het voormalig vliegveld met de prachtige monu-
mentale stedelijke wand. Het nog onaangeraakte ge-
bouw en haar landingsbanen zinderen van tijdelijk ge-
bruik; een handreiking voor betekenisvolle
transformatie?
Job Roos is Universitair Hoofddocent bij RMIT, Faculteit Bouwkunde, TU Delft en mede-oprichter van Braaksma & Roos Architectenbureau.
70 Spaziergangswissenschaft in Berlijn
Culturele draagkracht - O
p zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
Culturele draagkrachtOp zoek naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed
M.C. Kuipers & W.J. Quist (red.)
Delftdigitalpress
Architectuur is altijd een gebonden kunst geweest, dienend aan de gebruiker. Daarom zijn eenmaal opgeleverde gebouwen - bin-nen zekere constructieve en esthetische kaders – veranderbaar in de loop der tijd. Ook bij monumenten zijn de gebruikswaarde en de veranderbaarheid voortdurend aan de orde. In restauraties of renovaties wordt pas geïnvesteerd als er redelijk zicht is op een duurzaam, in de zin van langdurig, gebruik in de naaste toekomst. De eisen van vandaag vergen aanpassingen in de bouwwerken van gisteren of van eeuwen terug. Die interventies kosten geld, maar soms ook verlies van oorspronkelijke monumentwaarden.
In de afgelopen decennia is het accent meer en meer verschoven van het traditionele restaureren naar het vormgeven van het nieuwe, onder de noemer ‘Re-Architecture’. Daarbij komt wel eens de vraag op hoeveel er na de interventie nog van het oorspronkelijke monu-ment over is gebleven. Soms kan een monument een architectonisch sterk contrasterende toevoeging nauwelijks verdragen. In andere gevallen blijken de marges voor modernisering veel ruimer te zijn.
In de praktijk blijkt er veel onduidelijkheid te heersen over de ruimte die er is voor verandering. Voor opdrachtgevers en ont-werpers is de hoofdvraag welke veranderingen toelaatbaar zijn. Zij
zoeken letterlijk en figuurlijk de ruimte voor verandering in het gebouwde erfgoed, maar missen vaak het instrumentarium en het vocabulaire om de zoektocht te beginnen. Daarom is er behoefte aan een nieuw begrippenkader voor architectonische interventies, naast het al bestaande voor het restaureren van monumenten.
Het begrip ‘culturele draagkracht’ lijkt door de combinatie van drie associatievelden – cultuur, maatschappij, natuurkunde – altijdeen aanknopingspunt te bieden voor een gesprek over de kracht en kwetsbaarheid van een monument en zijn directeomgeving. Maar er bestaat nog geen eenduidige definitie van dit begrip. In een tiental bijdragen laten auteurs van verschillende disciplines hun inzichten en ervaringen spreken over de mogelijke betekenis en bruikbaarheid van ‘culturele draagkracht’ bij discus-sies over architectonische interventies. In het verlengde hiervan ligt ook een ruimere interpretatie van het begrip duurzaamheid dan alleen het energiezuinig maken van reeds bestaande gebouwen.
Feitelijk is de zoektocht naar de tolerantie voor verandering bij gebouwd erfgoed al lang begonnen. Het begrip ‘culturele draag-kracht’ behoeft hiervoor een theoretische verdieping en een nade-re omschrijving, al dan niet in relatie tot weerstand en bezwijklast.
9 789052 694153
ISBN 978-90-5269-415-3