1 Anders en toch Gelijk Ontwerpcriteria voor een educatief aanbod ter bevordering van de acceptatie van seksuele diversiteit op middelbare scholen Student: Erik Lemmens (3190722) Victoria Regiadreef 72W, 3563 GK Utrecht Master Science Education and Communication Universiteit Utrecht [email protected]Begeleiders: Peter Dankmeijer [email protected]prof. dr. A.J. Waarlo [email protected]
60
Embed
Afstudeeronderzoek Universiteit Utrecht voor het behalen van de titel Mast…
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
1
Anders en toch Gelijk Ontwerpcriteria voor een educatief aanbod ter bevordering van de
acceptatie van seksuele diversiteit op middelbare scholen
Voorwoord dit onderzoek, voor het behalen van de titel Master of Science, vond plaats bij Empowerment Lifestyle
Services te Amsterdam van 02-02-2009 tot 03-07-2009. Het was een periode vol leermomenten, die mij
altijd bij zullen blijven. Graag wil ik peter Dankmeijer, directeur van Empowerment, bedanken voor
deze leerzame periode binnen zijn bedrijf. Ten tweede, een woord van dank aan Marinus Schouten en
Bas Koppers, voor de steun en advies die ik van hen mocht ontvangen.
Vanuit de Universiteit Utrecht, wil ik Arend Jan Waarlo bedanken voor zijn wijze lessen en de
feedback die hij gegeven heeft tijdens en na dit onderzoek. Als laatste, nog een woord van dank aan
Marco Derks van ContrariO, Johan Quist van RefoAnders en Geert Jan Edelenbosch van COC
Nederland, voor hun advies en de gelegenheid om hen te interviewen.
Deze vijf maanden zal ik nooit vergeten en er met veel plezier aan terugdenken.
Erik Lemmens
3
Samenvatting Empowerment Lifestyle Services (ELS), is het kenniscentrum op het terrein van seksuele diversiteit in
het onderwijs. Dit kenniscentrum heeft ervaring met de systematische invoering van een aanpak rond
veiligheid in scholen en richt zich daarbij op de integratie van homo, lesbische, biseksuele en
transgender aspecten in het breder schoolbeleid. In dit kader, is er een contract afgesloten met de
Universiteit Maastricht, om haar te begeleiden bij het ontwikkelen van een wetenschappelijk
onderbouwd educatief aanbod bestemd voor het vmbo onderwijs. Dit onderzoek, focust zich op
voorwaarden voor de ontwikkeling en implementatie van een nieuw educatief aanbod. Centraal
binnen dit onderzoek staat de vraag: Aan welke criteria moet een educatief aanbod voldoen, wil het de
acceptatie van seksuele diversiteit bevorderen in het middelbaar onderwijs? Om deze vraag te kunnen
beantwoorden, zijn er vier deelvragen opgesteld. (1) Hoe denken inhoudsdeskundigen op het gebied van
holebi seksualiteit over ‘het gewenste gedrag’ met betrekking tot seksuele diversiteit en welke invulling geven zij
hieraan? (2) Welke (voor)oordelen (denkbeelden) over seksuele diversiteit leven er onder de scholieren?
(3) ‘Wat zal er als gevolg van de interventie veranderen in de omgevingscondities, en wie zal deze veranderingen
realiseren’? (4) Wat kan de beoogde doelgroep van de interventie doen om het gewenste gedrag te realiseren?
Uit interviews, met medewerkers van het COC, RefoAnders en ContrariO, kwam naar voren
dat ‘het gewenst gedrag’ een ambivalent begrip is. Op basis van religieuze opvattingen, is er
voornamelijk onderscheid binnen het begrip ‘vrijheid’. Een belangrijke overeenkomst binnen ‘het
gewenst gedrag’ , is dat de focus van acceptatie voornamelijk op het gebied van ‘respect’ zal komen te
liggen. Uit het onderzoek naar homofobie komt naar voren dat factoren als masculiniteit, groepsdruk
(en de slechte weerstand van jongeren hiertegen) en sociale uitsluiting belangrijk zijn om zich van
homoseksuele leeftijdsgenoten te distantiëren. Kennisgebrek en stigmatiserende denkbeelden zijn
belangrijke factoren bij het ontwikkelen van een negatief denkbeeld over homoseksualiteit.
Er zijn vier verschillende onderzoeksinstrumenten ontwikkeld (vragenlijst, woordassociaties,
stellingenspel en rangorde) voor het inventariseren van denkbeelden en opvattingen over seksuele
diversiteit onder de scholieren. Het uitgevoerde doelgroeponderzoek, bevestigde dat opvattingen en
emoties over seks en gender een doorslaggevende rol spelen bij het vormen van een negatief
denkbeeld over holebi personen. Vooral de angst om aangezien te worden als homoseksueel speelt
een beslissende rol bij het uitsluiten van klas- of leeftijdsgenoten die uitkomen voor hun holebi
seksualiteit.
Het belangrijkste ontwerpcriterium uit dit onderzoek, is doelgroepsegmentatie naar leeftijd.
Doelgroeponderzoek toont aan dat een onderscheid naar leeftijd (12-14 jaar oud en 15-18 jaar oud) of
onder- en bovenbouw noodzakelijk is. Dit leidt tot de volgende aanbevelingen. Bij leerlingen tussen
de 12 en 14 jaar oud, is een belangrijk criterium kennisvergroting. Vooral begrippen als respect,
discriminatie en identiteit. Hier dient seksuele diversiteit wel als onderwerp geïntegreerd te worden.
Een ander criterium is, dat deze jongeren begrijpen dat homoseksualiteit geen keuze is, maar net als
heteroseksualiteit of geslachtsbepaling al vastligt voor de geboorte van een kind. De jigsaw methode
(werkboek) of visuele ondersteuning (dvd) zou bij deze doelgroep het meest effectief zijn.
Bij leerlingen tussen de 15 en 18 jaar oud is een belangrijk criterium, dat seksuele diversiteit meer
besproken wordt vanuit overeenkomsten dan vanuit verschillen. Kennismaking, door bijvoorbeeld
COC voorlichting te introduceren of de leerlingen zelf een interview laten afnemen met een holebi
persoon, kan hier een goede methode voor zijn. Ten tweede is het tegengaan van de negatieve
associatie onder jongeren tussen seks en homoseksualiteit een belangrijk criterium. Een holebi is
immers meer dan zijn/haar seksueel gedrag. Onderzoek naar de levensstijl van holebi personen en het
aantonen van gemeenschappelijke toekomstbeelden onder jongeren als samenwonen of een
monogame relatie zou hierin misschien kunnen helpen. Wat belangrijk is om te onthouden bij het
bespreken van de verschillen in levensstijl, is het feit dat je niet kunt kiezen of je homo of hetero bent,
maar wel een keuze hebt in de bijbehorende levensstijl.
4
Inhoudsopgave
Voorwoord II
Samenvatting III
1. Introductie 2
1.1. Doelgroepkeuze en -verantwoording 2
1.2. Onderzoeksvraag en deelvragen 3
2. Onderzoeksopzet 4 2.1. Literatuuronderzoek 4
2.2. Doelgroeponderzoek 4
2.3. Gedragsverandering 4
3. Homo-emancipatie 5 3.1. Introductie 5
3.2. De Nederlandse overheid 5
3.3. Homobelangenverenigingen 6
3.4. Deelconclusie 9
4. Homofobie 10 4.1. Introductie 10
4.2. Binnen Nederland 10
4.3. Onder scholieren 11
4.4. Van homofobie naar homonegativisme 11
4.5. Deelconclusie 12
5. Doelgroeponderzoek 13 5.1. Introductie 13
5.2. Respondenten 13
5.3. Dataverzameling 13
5.4. Ruwe data-analyse en resultaten 15
5.5. Conclusies 23
5.6. Deelconclusie 25 6. Gedragsverandering 26
6.1. Introductie 26
6.2. Gedrag- en veranderingsdoelen 27
6.3. Deelconclusie 30
7. Slotbeschouwing 31 7.1. Ontwerpcriteria en aanbevelingen 31
7.2. Beperkingen van dit onderzoek 32
8. Referenties 33
5
1. Introductie Empowerment Lifestyle services (ELS), is het kenniscentrum op het terrein van seksuele diversiteit in
het onderwijs. Dit kenniscentrum heeft ervaring met de systematische invoering van een aanpak rond
veiligheid in scholen en richt zich daarbij op de integratie van homo, lesbische, biseksuele en
transgender aspecten in het breder schoolbeleid. In dit kader, is er een contract afgesloten met de
Universiteit Maastricht (UM) om haar te begeleiden bij het ontwikkelen van een wetenschappelijk
onderbouwd educatief aanbod. Naast de samenwerking met de UM overlegt ELS ook met andere
(inhouds)deskundigen op het gebied van seksualiteit (Rutgers Nisso Groep), en holebi seksualiteit
(het COC, ContrariO en RefoAnders), voor het creëren van een breder draagvlak.
Nu de regering serieus aan de slag is gegaan met homo-emancipatie in het onderwijs, verdient dit
volgens ELS een effectieve benadering, zoals dit ook gebeurd is bij de invoering van seksuele vorming
en tabaksvoorlichting.
Met dit educatief aanbod heeft ELS niet de intentie om jongeren te dwingen tot een coming-
out, maar werkt aan een veiliger schoolklimaat, zodat coming-out gemakkelijker wordt. Ook zegt zij
niet dat alleen bij heteroseksuele jongeren een attitudeverandering nodig is, zij richt zich ook op de
versterking van homoseksuele, lesbische en biseksuele (holebi) jongeren. Zolang deze niet eerlijk zijn
over zichzelf, zullen heteroseksuele jongeren hun goede bedoelingen ook niet kunnen tonen. Er is dus
een wisselwerking nodig, wat begint bij een veiliger schoolklimaat.
Met dit onderzoek, wil ELS zicht krijgen op voorwaarden voor de ontwikkeling en implementatie van
een nieuw educatief aanbod gericht op de sociale acceptatie van seksuele diversiteit op middelbare
scholen. De afgelopen 25 jaar is er elke paar jaar wel een nieuw aanbod ontwikkeld, maar de
implementatie hiervan binnen de scholen is nooit van de grond gekomen. Door planmatig een nieuw
aanbod te ontwikkelen in samenwerking met de scholen is dit hopelijk te voorkomen. Het model voor
planmatige gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering1 vormt daarbij de leidraad.
Dit model maakt echter niet expliciet hoe gezondheidsvoorlichters bij de ontwikkeling van
een interventie op een systematische wijze empirische gegevens en theoretische inzichten over gedrag
en gedragsverandering kunnen toepassen. In de jaren negentig is op basis van ervaringen, opgedaan
aan de Universiteit van Texas in Houston (USA) en de Universiteit Maastricht, een systematiek
ontwikkeld die aan deze tekortkoming tegemoet komt: Intervention Mapping (IM). Dit is een protocol
voor het gebruik van empirische gegevens en theoretische inzichten bij de ontwikkeling van
programma’s om gezond of gewenst gedrag te bevorderen. Het uiteindelijke resultaat is een soort
plattegrond of routeplanner voor het te ontwerpen aanbod. Binnen dit onderzoek zal er een
probleemanalyse plaatsvinden en zullen de veranderbare determinanten samen met de bijbehorende
leer- en gedragsdoelen opgesteld worden.
1.1. Doelgroepkeuze en -verantwoording De beoogde doelgroep van het educatief aanbod wordt gevormd door scholieren in het
voorbereidende middelbaar onderwijs (vmbo), in de leeftijdscategorie van 12-18 jaar oud. Docenten
komen in dit onderzoek wel aan bod, maar zijn niet een directe doelgroep, zij spelen vooral een rol in
de implementatiefase van dit project. Veel scholen ondervinden dat het onderwerp homoseksualiteit
agressieve reacties van scholieren oproept. In onderzoek wordt consistent aangetoond dat lager
opgeleide jongeren vaak meer zwart-wit denken en minder tolerant zijn ten opzichte van afwijkende
leefwijzen2. Zij hebben meer moeite met het zien van nuances, reageren meer primair vanuit hun
emoties en kunnen hun houding minder snel aanpassen op basis van argumenten3.
De afwijzing is het sterkst onder jongens, die veel moeite doen om een eigen mannelijke identiteit te
ontwikkelen. Een strikte afwijzing van homoseksualiteit en ‘verwijfdheid’ is voor hen een bevestiging
1 Green & Kreuter, (2005). 2 Veiligheidsmonitor voortgezet onderwijs (2006); Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2009). 3 Vanweesenbeeck et al. (2002).
6
van hun mannelijkheid4. Een andere reden is dat op het vmbo veel scholieren met een niet-
Nederlandse achtergrond zitten5. Vooral scholieren die afkomstig zijn uit armere gebieden in
migratielanden, waar de cultuur sterk traditioneel is en ge- en verboden van hun geloof letterlijk
worden genomen, zijn vaak afwijzend ten opzichte van homoseksualiteit. Ook moet rekening
gehouden worden met het feit dat groepsnormen over homoseksualiteit vaak sterk verschillen van
individuele meningen.
Wanneer scholieren apart genomen worden voor een gesprek over seksualiteit en
homoseksualiteit, blijkt dat ze vaak toleranter zijn dan ze uiten in de klas of op het schoolplein. Als
collectief, binnen hun vriendengroep of met hun cultuurgenoten, komt er een proces op gang waarin
het voor jongeren erg belangrijk is om te laten zien dat zij niet afwijken van wat ‘iedereen’ vindt. Dit
groepsproces heeft een grote invloed op het schoolklimaat.
1.3. Onderzoeksvraag en deelvragen Binnen dit onderzoek, willen we graag antwoord vinden op de volgende vraag:
Aan welke criteria moet een educatief aanbod voldoen, wil het de acceptatie van seksuele
diversiteit bevorderen in het middelbaar onderwijs?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zijn de volgende deelvragen geformuleerd:
Welke (voor)oordelen (denkbeelden) over seksuele diversiteit leven er onder de vmbo scholieren? Hoe denken inhoudsdeskundigen op het gebied van holebi seksualiteit over ‘het gewenste gedrag’
met betrekking tot seksuele diversiteit en welke invulling geven zij hieraan?
Wat zal er als gevolg van de interventie veranderen in de omgevingscondities, en wie zal deze
veranderingen realiseren?
Wat kan de beoogde doelgroep van de interventie doen om het gewenste gedrag te realiseren?
2. Onderzoeksopzet Voor het opzetten van een interventie, is het belangrijk om eerst een goed theoretisch inzicht in het
specifieke gedrag en beoogde gedragsverandering te krijgen. Een vraag die hier gesteld kan worden
is: Over welk gedrag praten we en waar komt het vandaan? Wanneer deze beantwoord is, kunnen we
kijken naar: ‘Hoe kan dit veranderd worden naar meer gewenst gedrag?’ of ‘Hoe kunnen we het al
aanwezige gedrag belonen?’ Het verkrijgen van een goed inzicht vraagt om begrip van het gedrag van
individuele personen, maar ook van de wisselwerking tussen deze personen en hun omgeving. In dit
onderzoek vinden twee literatuurstudies en een doelgroeponderzoek plaats, met als doel: het
ongewenste gedrag vertoond door en naar holebi personen en de herkomst hiervan in kaart te
brengen.
2.1. Literatuuronderzoek Als eerste, is er een literatuuronderzoek uitgevoerd naar het begrip homo-emancipatie en hoe dit
binnen Nederland vorm heeft gekregen. Ter ondersteuning van dit literatuuronderzoek zijn er
interviews gehouden met medewerkers van drie Nederlandse homobelangenverenigingen (het COC,
ContrariO en RefoAnders) over hoe zij homo-emancipatie zien en wat dit precies inhoudt binnen hun
vereniging. Als tweede is er een literatuuronderzoek uitgevoerd naar het begrip homofobie. Met deze
studie is gekeken naar het verschijnsel homofobie en of dit wel een correcte benaming is voor het
negatief gedrag dat geuit wordt richting holebi personen. Tevens, hopen we met deze studie inzicht te
krijgen in factoren die ten grondslag liggen aan ‘homofobie’ en leiden tot het uiten van ongewenste
attitudes tegenover holebi personen.
2.2. Doelgroeponderzoek Kennis van aard en omvang van ‘ homfobie’ onder leerlingen is noodzakelijk voor het ontwikkelen
van een strategie die kan bijdragen aan het veranderen van ongewenste attitudes. Verschillende
instrumenten zijn de afgelopen jaren binnen Nederland ontwikkeld voor empirisch onderzoek naar
het klimaat waarbinnen Nederlandse holebi personen leven. Veel van deze instrumenten6 zijn echter
overgenomen vanuit het buitenland waar een ander sociaal en cultureel klimaat heerst. Het herijken
en wetenschappelijk testen van deze instrumenten is dan ook noodzakelijk om een valide uitkomst te
krijgen aangaande homonegativisme binnen Nederland.
In dit onderzoek gaan vmbo leerlingen verschillende opdrachten uitvoeren. Op deze manier
willen we erachter komen welke persoonlijke denkbeelden zij erop nahouden aangaande holebi
seksualiteit. Ook willen we inventariseren hoe zij aankijken tegen een nieuw educatief aanbod over
holebi seksualiteit en welke elementen zij hierin belangrijk vinden.
2.3. Gedragsverandering Wanneer duidelijk is uit de literatuuronderzoeken en het doelgroeponderzoek wat precies de factoren
zijn die het ongewenste gedrag bepalen, kunnen deze vertaald worden naar meer gewenst gedrag.
Deze vertaalslag zal plaatsvinden door het opstellen van gedrag- en omgevingsdoelen voor het
nieuwe educatieve aanbod.
6 Bijvoorbeeld Herek’s Attitudes Toward Lesbian and Gay Men (ATLG) scale (1988), die met een aantal modificaties vertaald is
in het Nederlands.
8
3. Homo-emancipatie 3.1. Introductie Volgens het Van Dale woordenboek staat ‘emancipatie’ voor het toekennen van gelijke rechten, gelijkstelling voor de wet en het streven naar gelijkgerechtigdheid. De term emancipatie werd vroeger vaak in verband gebracht met het feminisme. Tegenwoordig zijn er meerdere emancipatiestromingen op gang gekomen waaronder de emancipatie van de HLBT gemeenschap7. Binnen Nederland kunnen we spreken van twee emancipatiegolven die kenmerkend zijn voor de homo-emancipatie. De eerste emancipatiegolf8, werd gemarkeerd door de oprichting van het Nederlands Wetenschappelijk Humanitair Komitee door jhr. Mr. Jacob Anton Schorer in 1912. Later is hier het huidige COC Nederland9 uit ontstaan (1946). Binnen de tweede emancipatiegolf staat de strijd om juridische gelijkheid centraal. Deze tweede golf begon met de afschaffing van Artikel 248 bis uit het Wetboek van Strafrecht in 1971. Volgens dit artikel was homoseksualiteit strafbaar tussen een meerderjarige en minderjarige. Met het juridisch verankeren van gelijke behandeling in de grondwet, is het fundament gelegd voor gelijke rechten van homoseksuelen en heteroseksuelen. Met andere woorden, juridisch gezien is homoseksueel zijn gewoon. Dat paren van hetzelfde geslacht kunnen trouwen voor de wet, is de markering voor het einde van deze tweede homo-emancipatiegolf. Hoewel de meeste Nederlanders instemmen met gelijkheid voor homoseksuelen, hebben zij er wel moeite mee als bijvoorbeeld twee mannen of twee vrouwen in het openbaar hand in hand lopen. We kunnen dus spreken van het ontstaan van een dubbelbeeld. Enerzijds zijn de juridische rechten geaccepteerd, anderzijds staat de sociale acceptatie nog in de kinderschoenen. Een ‘derde’ emancipatiegolf, kan bijdragen aan een grotere sociale acceptatie in delen van onze samenleving waar homoseksualiteit nog gevoelig ligt. Uit een rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau10 (SCP) blijkt dat homoseksualiteit in de naaste omgeving en in het openbaar nog moeilijk geaccepteerd wordt11. Leeftijd, etnische achtergrond en religie zijn voornamelijk bepalend voor deze acceptatiegraad. Peilingen onder middelbare scholieren en jongeren tonen aan dat zij behoorlijk negatief tegenover homo’s staan12. Bijvoorbeeld het gebruik van ‘homo’ als scheldwoord op school en op straat lijkt de normaalste zaak van de wereld. Turkse en Marokkaanse jongeren zijn het scherpst in de veroordeling van homoseksualiteit13. De eer van de familie of de machocultuur speelt hierin een belangrijke rol. Ook onduidelijkheid over wat homoseksualiteit eigenlijk is, houdt het taboe in stand. In bepaalde delen van Nederland is religie nog steeds een invloedrijke factor in verband met de sociale acceptatie van diversiteit. Vrijwel alle geloofsgemeenschappen wijzen in hun geloofsopvatting homoseksualiteit of homoseksuele relatievorming af. Homoseksuelen binnen deze kringen voelen zich hierdoor vaak geïsoleerd en afgewezen14. De Nederlandse overheid en verschillende homobelangenverenigingen willen daardoor samen werken aan oplossingen voor het bevorderen van de sociale acceptatie van de HLBT gemeenschap.
3.2. De Nederlandse overheid Het gelijkstellen van homoseksuelen aan heteroseksuelen in de grondwet toont aan dat de overheid de Nederlandse HLBT gemeenschap ondersteunt. Nederland is dan ook Europees koploper als het gaat om de algemene acceptatie van homoseksualiteit. In 2007 introduceerde minister Ronald Plasterk (OC&W)15, de emancipatienota lesbisch- en homo-emancipatiebeleid 2008-201116.
7 Met HLBT gemeenschap wordt hier de homoseksuele, lesbische, biseksuele en transgender gemeenschap binnen Nederland
bedoeld. 8 Homo encyclopedie van Nederland (2005). 9 Het COC Nederland stond in de jaren vijftig bekend onder de naam Cultuur- en Ontspannings-Centrum. De huidige naam
van het centrum is officieel: Federatie van Nederlandse Verenigingen tot Integratie van Homoseksualiteit COC Nederland. 10 ‘Gewoon Doen’, Sociaal Cultureel Planbureau (2006). 11 Het SCP maakt hierbij verschil tussen algemene aanvaarding en de acceptatie van gelijke rechten en de acceptatie in eigen
kring en in het openbaar. 12 Nationale Jeugdraad (2006); De Graaf et al, (2005); Outway ( 2005); ITS onderzoek veiligheid op scholen, (2001); RNG, (2005).
Rotterdamse Jeugd Monitor (2000/2001, 2003/2004). 13 SCP (2007); Jeugdmonitor GGD (2005). 14 Beleidsvisie COC en MOVISIE (2007). 15 OC&W is de afkorting voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 16 De nota ‘Gewoon homo zijn’ is in zijn geheel terug te vinden op www.minocw.nl/documenten/Homo_emancipatie.pdf.
9
Het hoofddoel van deze nota is het bevorderen van de sociale acceptatie van homoseksuelen onder de Nederlandse bevolking. De nota stelt dat er al veel bereikt is, maar dat homo-emancipatie niet af is. Vier pijlers in het coalitieakkoord geven richting aan het homo-emancipatiebeleid van het kabinet: veiligheid, sociale samenhang, een dienstbare ‘overheid als bondgenoot’ en een actieve internationale rol. In het verlengde daarvan heeft de overheid zichzelf vijf operationele doelen gesteld17: (1) Het bevorderen van de bespreekbaarheid van homoseksualiteit in verschillende bevolkingsgroepen, (2) De aanpak van geweld en intimidatie tegen homoseksuelen, (3) Het stimuleren van de totstandkoming van maatschappelijke allianties, zowel landelijk als lokaal, (4) Het bijdragen aan een homovriendelijke omgeving op school, op het werk en in de sport en (5) Het vervullen van een actieve internationale en Europese rol. In 2008 heeft het kabinet overeenkomsten getekend met zestien Nederlandse gemeenten die koploper willen zijn in het bevorderen van de sociale acceptatie van homoseksuelen op lokaal niveau, i.e. het bespreekbaar maken van homoseksualiteit onder jongeren en in kringen waar homoseksualiteit nog taboe is. Verder gaan deze gemeenten zich inzetten voor een sterker veiligheidsgevoel van homoseksuelen in hun directe omgeving. De Nederlandse overheid wil voornamelijk binnen de sector jongeren en onderwijs aandacht besteden aan homoseksualiteit. Scholen moeten een veilige plek zijn, ook voor homoseksuele leerkrachten en leerlingen. Het kabinet wil dus een ‘homovriendelijke situatie’ op scholen. Om dit te bereiken is bijvoorbeeld ‘De Roze Draad in veiligheid op school’18 ontwikkeld door ELS, een handreiking die schoolleiders bewust moet maken van de onveiligheid die homoseksuele leerlingen en leraren vaak ervaren. De overheid heeft zijn visie vanuit de nota ‘Gewoon homo zijn’ vertaald naar vier verschillende projecten: (1) Een veilige school, (2) Homo Effect Toets: lokaal homo-emancipatiebeleid, (3) Hate Crimes en (4) Weerbaarheidtraining voor homoseksuele asielzoekers.
3.3. Homobelangenverenigingen Verschillende homobelangenverenigingen houden zich bezig met het bevorderen van de sociale acceptatie van homoseksuelen. De geallieerde verenigingen binnen Nederland aan dit project zijn19: (1) het COC (algemene homobelangenvereniging), (2) ContariO (Gereformeerde/Christelijke homobelangenvereniging) en (3) RefoAnders (Gereformeerde homobelangenvereniging). Elk van deze verenigingen is opgericht met een soortgelijk doel20. De verschillende visies en afgeleide projecten binnen deze belangenverenigingen geven alle hieronder een andere richting aan het begrip homo-emancipatie. Elk van deze belangenverenigingen zal besproken worden waarbij ook gebruik gemaakt is van interviews gehouden met personen de actief zijn bij een van deze verenigingen over hun visie hoe zij emancipatie zien en omzetten naar operationele doelen. COC Nederland ( gesprek met Geert Jan Edelenbosch, projecten jongeren/onderwijs) Het COC Nederland is een vereniging van in totaal 23 verenigingen verspreid door het hele land. Zij richten zich op activiteiten en belangenbehartiging in hun eigen regio. De federatie doet dit op nationaal en internationaal niveau. Zij stellen zichzelf als doel: (1) Het bevorderen van maatschappelijke hervormingen om daardoor tot integratie van homoseksualiteit te komen, (2) Het bevorderen van persoonlijke emancipatie door het stimuleren van de bewustwording van de eigen en maatschappelijke situatie (en de relatie daartussen) ten aanzien van homo- en biseksualiteit en man/vrouwrollen. De federatie van het COC probeert deze doelen voornamelijk via wettelijke weg te bereiken. Op nationaal gebied gebeurt dit door het geven van informatie, voorlichting en adviezen aan gemeenten, jongeren en onderwijsinstellingen. Jongeren vormen een belangrijke doelgroep van COC Nederland. ‚Vaak zijn jongeren financieel en sociaal afhankelijk van hun opvoeders en ten aanzien van homo- en biseksualiteit kan dit voor problemen zorgen. Het COC is voor deze jongeren vooral een steun in de rug. Vertrouwenspersonen op scholen moeten vooral hun aandacht toespitsen op de specifieke problemen waar holebi jongeren mee te maken kunnen krijgen en weten hoe ze hiermee om moeten gaan. Wij hanteren hierbij een zogenaamde inside out visie.
17 De precieze invulling van deze vijf doelen staan vermeld in de nota ‘Gewoon homo zijn’. 18 Schouten & Dankmeijer (2008) 19 Binnen Nederland zijn er ook Islamitische homobelangenverenigingen als Navar en Secret Garden actief. Deze zijn niet
opgenomen binnen dit project. 20 De sociale acceptatie van homoseksualiteit binnen eigen kring.
10
Deze visie gaat ervan uit dat emancipatieprocessen in principe worden vormgegeven door betrokkenen uit de doelgroep zelf, met name zij die het zelfvertrouwen vinden om op te staan en op te komen voor hun eigen positie en belangen en die van lotgenoten‛ (<). ‚Binnen het kader jongeren en onderwijs, zijn er die verschillende projecten die zich richten op sociale en zelfacceptatie van holebi jongeren‛ (<). (1) ‚De Roze Olifant is een nieuw pilotproject van het COC Nederland dat begin 2008 van start is gegaan‛ (<). ‚Het doel van dit project is om in contact te komen met leerlingen en docenten die worden geconfronteerd met een homo-onvriendelijk klimaat, maar niet direct weten hoe, en vaak ook niet durven, het gesprek aan te gaan met hun omgeving en schooldirectie‛ (<). Insiders verzamelen informatie om draagvlak te creëren bij anderen binnen de school om de dialoog met de schooldirectie aan te gaan. (2) Gay-Straight Alliance (GSA), ‚bestaat uit groepen leerlingen die samen hebben besloten dat ze een veilige omgeving willen creëren voor iedereen in school, ook voor homo’s, lesbo’s en biseksuelen‛ (<). Deze allianties kunnen direct tot stand komen door holebi jongeren die lid zijn van het COC en geïnteresseerd zijn in het veiliger maken van hun eigen school. (3) Jong & Out, opgericht met de achterliggende gedachte dat voor holebi jongeren onder de 18 jaar weinig tot niets te doen is. ‚Vaak zijn deze personen te jong en onzeker om een homofeest of bar te bezoeken en vaak hebben ze geen idee wat nu precies een homoseksuele levensstijl inhoudt‛(<). Dit project kenmerkt zich door een sociale netwerk benadering. ‚Er worden verschillende vormen van sociale steun geboden en bruikbare feedback wordt gegeven. Ook oefent dit netwerk invloed uit door aanwezige rolmodellen als professionals en ‘oudere’ holebi personen met ervaring‛ (<). Via de website kunnen jongeren elkaar ook buiten hun eigen regio leren kennen en informatie uitwisselen.
ContrariO (gesprek met Marco Derks, projectleider ContrariO en LKP) Van oorsprong is ContrariO een Gereformeerd Vrijgemaakte vereniging, maar vanuit aangrenzende kerkgenootschappen vonden ook Christelijke homoseksuelen de weg naar de vereniging. Sindsdien noemen zij zich dan ook een Gereformeerde vereniging voor homo’s en lesbiennes. De projecten van de vereniging richten zich echter in eerste instantie op de Gereformeerde kring. ‚Het voornaamste doel van ContrariO is het bevorderen van een dusdanig kerkelijk klimaat waar iedere homo- en biseksuele persoon zich vrij voelt om uit te komen voor zijn of haar geaardheid binnen de gereformeerde kerken‛ (<). ‚Als tweede, willen we graag een sociale en emotionele functie vervullen. Vooral bij het ondersteunen van homo- en biseksuele personen in het proces van coming-out, zelfacceptatie en het ‘homo zijn’ als Christen‛ (<). ‚Daarnaast houdt ContrariO zich bezig met het bestuderen van ethische en andere aspecten van homofilie‛ (<). ‚Hiermee wil de vereniging een kader bieden en dus geen bindende uitspraken doen. De verantwoordelijkheid wat leefstijl, gedachten en uitspraken betreft ligt bij de individuele leden‛ (<). Hierdoor kan er een persoonlijke zoektocht beginnen naar welke invulling individuen willen geven aan hun homo zijn zonder enige bindende afspraken vanuit de vereniging. ‚De acceptatie van homoseksuelen binnen de Gereformeerde kerken is niet in alle plaatsen gelijk‛ (<). ‚In veel gemeenten denkt men: Homo? dat is jouw probleem, daar moet je verder niet over praten, of het wordt gezien als een psychisch probleem waarvan af te komen is met hulp‛ (<). ‚Veel homoseksuele jongeren, maar ook ouders, familie, predikanten en kerkraadsleden kampen met problemen, bijvoorbeeld met de kerkenraad, vrienden en familie‛ (<). ‚En dan is de stap om je te onttrekken aan de kerk vaak de makkelijkste, terwijl het ook anders kan. Daar kun je met elkaar goed over praten‛ (<). Binnen de verschillende regio’s zijn gespreksgroepen opgericht. ‚Binnen het Christelijk onderwijs is het ook goed om te praten over het ‘homoseksueel en Christen’ zijn‛ (<). Met toekenning van subsidie door OC&W aan ContrariO, CHJC en LKP21 worden drie projecten gerealiseerd voor de sociale acceptatie van homoseksuelen. Deze bewegen zich op het terrein van onderwijs, weerbaarheid en deskundigheidsbevordering. (1) Homo in de klas, is een project van ContrariO en het GRIP22 waar gewerkt wordt aan lesmateriaal voor de derde klassen havo en vwo aan vier gereformeerde scholengemeenschappen. Dit lesmateriaal is in concept klaar en zal in schooljaar 2009-2010 worden gebruikt in ongeveer 50-60 klassen (ca. 1500 leerlingen per jaar).
21 CHJC staat voor Christelijke Homo Jongeren Contact. LKP is het Landelijk KoördinatiePunt groepen kerk en
homoseksualiteit. 22 GRIP staat voor het Gereformeerd Identiteitsplatform.
11
(2) Homo in actie: weerbaarheid en deskundigheidsbevordering, een project voor het bevorderen van weerbaarheid en deskundigheid voor mensen binnen het LKP, CHJC en ContrariO. (3) Homo in actie: zichtbaarheid, een project dat werkt aan de zichtbaarheid van christelijke homoseksuelen onder andere door aanwezigheid bij de Gaypride in Amsterdam en een christelijk rockfestival23.
Stichting RefoAnders (Gesprek met Johan Quist, voorman van RefoAnders). Deze stichting zet zich binnen de totale breedte van de Reformatische wereld in voor toenemende openheid ten aanzien van de vragen die zich voordoen rond het hebben van homogevoelens, waardoor dit beter bespreekbaar wordt. ‚De stichting heeft de overtuiging dat het leven van een Christen op alle terreinen, dus ook op seksueel terrein, in harmonie behoort te zijn met Gods wil, zoals geopenbaard in Zijn Woord24. Voor een goed begrip , is het van belang onderscheid te maken tussen mijn eigen visie (<) en de subgedachtes van de stichting in zijn geheel‛ (<). ‚Dit maakt samen de totaalvisie die onze stichting hanteert‛ (<). ‚Voor mij persoonlijk is emancipatie iets onbegrensd‛ (<). ‚Het is voornamelijk een evenwicht tussen vrijheden die je elkaar wederzijds kunt gunnen, zonder een ander te kwetsen‛ (<). ‚Door een goede dialoog bevorder je begrip en neemt de vrijheid toe om te mogen zijn wie je wilt‛ (<). Toch roept dit wel enkele vragen bij Johan Quist op zoals: ‚Hoe verhoudt mijn vrijheid om te mogen zijn wie ik ben, zich tegenover mijn gebondenheid aan God‛? (<) Deze vraagt roept dan ook alleen maar meer vragen op: ‚Hoe mag of kan ik mijn vrijheid ruimte geven zonder dat ik daarmee mijn liefde voor God daarmee onder druk zet‛? (<) ‚Afgezien van het geloof is er de vraag of er wel echte en volledige vrijheid bestaat. Zijn wij niet altijd gebonden aan ‘de ander’ omdat wij hem met onze vrijheid confronteren‛? (<) Hier zien we dus dat emancipatie andere vraagstukken oproept, voornamelijk relationele en autonomie vraagstukken. Deze vragen worden gedeeltelijk beantwoord in de visie en denkbeelden van de stichting zelf. Deze visie en subgedachten bestaan voornamelijk uit het plaatsen van homogevoelens in het (Christelijk) leven. ‚Het gevoelsleven van een mens is geen star of statisch gegeven maar begeeft zich binnen een bepaalde bandbreedte van gevoelens, een bandbreedte die bij de ene persoon breder is dan bij de ander. Zo ook bij iemand met homogevoelens, ook die persoon heeft momenten waarin hij net iets meer bi-gevoelens heeft of net iets minder homogevoelens. Veel homolobby groepen staan voor een duidelijke profilering van de homogevoelens‛ (<). ‚Als groep van Christenen kan RefoAnders daar niet in meegaan‛ (<). ‚Hoe meer een Christen met zijn eigen homogevoelens bezig is, hoe minder belangrijk de plaats van Jezus Christus in zijn leven is‛ (<). ‚Dat geldt ook andersom. Hier in dit leven is het nog een strijd tussen onze eigen zwakke wil en het volgen van Jezus Christus‚ (<). Stichting RefoAnders heeft deze visie vertaald in het ‘Coming True’ project.‛ Coming True25, wil een op de Orthodox Christelijke kring gerichte verandering en verbreding zijn van de bekende term coming-out. Hoewel coming-out evengoed voor oprechtheid en waarheid kan staan, legt dit toch teveel nadruk op het ‘uitkomen’ en zichzelf profileren als homo‛ (<). ‚De term Coming True geeft daar tegenover duidelijker aan dat er oprechtheid en waarheid moet zin in samenhang met de christelijke levensvisie‛ (<).
3.4. Deelconclusie Wat kunnen we nu concluderen uit deze visies? Het vergelijken van deze visies is belangrijk om overeenkomsten en verschillen te vinden tussen de belangenverenigingen. Anders dan in de tweede emancipatiegolf, waar juridische gelijkheid al omlijnd was door bestaande rechten, is dit hier niet het geval. De vormgeving van sociale acceptatie wordt beïnvloed door verschillende persoonlijke factoren. Wetgeving is nu eenmaal afstandelijker dan sociale acceptatie waarbij de Nederlandse samenleving geconfronteerd wordt met het verschijnsel homoseksualiteit. Ofwel, zeggen dat homoseksuelen niet anders zijn dan andere mensen, is iets anders dan ernaar handelen.
23 Het zogenaamde Xnoizz Flevo Festival, waar jaarlijks ca. 10.000 jongeren op afkomen. 24 Dit is tevens de hoofdgedachte van stichting RefoAnders. 25 De term Coming True spreekt iedereen aan op ieder terrein van het leven en maakt mensen met homogevoelens niet tot een
aparte groep. Ten tweede roept deze ook minder weerstand op in orthodox christelijke kringen, omdat het geen van afstand
oproept maar juist verbondenheid en begrip.
12
Een van de (deel)onderzoeksvragen binnen dit onderzoek is: Hoe denken inhoudsdeskundigen op het gebied van holebi seksualiteit over ‘het gewenste gedrag’ met betrekking tot seksuele diversiteit en welke invulling geven zij hieraan? Deze zijn we nu in staat om te beantwoorden. Bovenstaande visies delen namelijk de principes respect en gelijkheid. Verschillen zijn voornamelijk te vinden bij het vormgeven aan je (seksuele) leven. Het COC Nederland en de emancipatienota van OC&W nemen hier een algemeen standpunt in. Binnen deze visie, zouden holebi personen zonder problemen of begrenzingen hun coming-out moeten doen. Aan de andere kant van de lijn staat stichting RefoAnders. Zij zijn wel voor ‘vrijheid’ maar deze is wel ingeperkt door het geloof en God. Zelfaanvaarding omvat de eigen zonden en tekortkomingen, maar impliceert geen coming-out of homo-identiteit. ContrariO valt precies in het midden van deze lijn tussen de andere belangenverenigingen in. Zij staan achter een coming-out, maar proberen een middenweg te vinden tussen holebi zijn en het geloof in God. Waar bij RefoAnders personen zich dienen te schikken naar het geloof, wil ContrariO recht doen aan het geloof en de homoseksuele mens. Duidelijk is wel, dat nu aan het begin van deze derde emancipatiegolf van sociale acceptatie, elke belangenvereniging zijn eigen aanhang moet betrekken in dit proces. In een later stadium, wanneer de sociale acceptatie meer vorm heeft gekregen, kan gekeken worden naar een samenwerking tussen de verenigingen op dit gebied. Voor dit onderzoek is het belangrijk om te weten dat de focus van sociale acceptatie voornamelijk moet liggen op het gebied van respect. Vanuit dit perspectief, kan een mooi basisaanbod ontstaan, waar al deze verenigingen zich in kunnen vinden.
13
4. Homofobie
4.1. Introductie Homofobie (afgeleid van het Griekse woord homós; een en hetzelfde, en phobos: angst) is een
irrationele angst, aversie of discriminatie tegen homoseksualiteit, homoseksuelen of individuen
waarvan gedacht wordt dat ze homoseksueel zijn26. Het begrip ‘homofobisch’ wordt vaak gebruikt
voor het beschrijven van deze karakteristieken. Tegenwoordig wordt homofobie door wetenschappers
verdeeld in geïnternaliseerde en sociale homofobie.
Mensen met geïnternaliseerde homofobie hebben vaak twee tegenstrijdige ideeën
tegelijkertijd. Dit zijn niet alleen mensen die homoseksualiteit afkeuren, maar vaak ook
homoseksuelen zelf. Mensen met bewuste of onbewuste homoseksuele verlangens kunnen vaak geen
overeenstemming vinden tussen deze gevoelens en het beeld dat ze willen uitdragen naar anderen.
Dit kan leiden tot het onderdrukken van aanwezige homoseksuele verlangens. Bij het ouder worden
bestaat er de kans dat een bewuste ‘interne strijd’ ontstaat waar diepgewortelde religieuze of
maatschappelijke gedachten in botsing komen met de seksuele en emotionele behoeftes. Wanneer er
geen overeenstemming gevonden wordt tussen deze botsende gevoelens, kan dit leiden tot depressie,
afzondering en in extreme gevallen aanzetten tot het denken aan of uitvoeren van zelfmoord27.
Sociale homofobie heeft meer te maken met de angst om voor homoseksueel aangezien te
worden. Voornamelijk bij heteroseksuele mannen is dit vaak te wijten aan de onzekerheid over hun
eigen mannelijkheid. Deze vorm van onzekerheid kan leiden tot het uitspreken van eigen negatieve
gedachtes over homoseksualiteit of door bewust afstand te nemen van homoseksuelen. Door zichzelf
te distantiëren van homoseksuelen bekrachtigen zij hun heteroseksuele identiteit en voorkomen zij dat
ze behandeld en/of gezien worden als een persoon die homoseksueel is.
4.2. Binnen Nederland In Nederland is er wetgeving om discriminatie van homoseksuelen te voorkomen. Maar maakt dit
Nederland ook minder ‘homofoob’? Sinds enige jaren is er sprake van aanhoudende berichtgeving
over geweldsincidenten tegen homoseksuelen. Amsterdam wordt vaak genoemd als plaats waar de
onveiligheid voor homoseksuelen toeneemt28. Het antihomoseksuele geweld speelt een belangrijke rol
in het publieke debat over Amsterdam als ‘gaycapital’ en over de multiculturele samenleving. Zo
bestaan er zorgen dat allochtonen (in het bijzonder moslims) de Nederlandse waarden onvoldoende
erkennen en verantwoordelijk zijn voor een groot deel van het antihomoseksueel geweld. Maar is dit
niet wat kort door de bocht?
Uit een recent onderzoek naar antihomoseksueel geweld29, komen vier aspecten (anale seks,
vrouwelijk gedrag, de zichtbaarheid van homoseksualiteit en de angst om door een homo versierd te
worden) naar voren, als hoofdoorzaak van de afkeer die daders van antihomoseksueel geweld voelen.
Opvallend hierbij is dat plegers van antihomoseksueel geweld (vaak jongens tussen de 17 en 25 jaar
oud), homoseksualiteit niet op alle fronten afwijzen. Sterker nog, in veel gevallen geven de daders aan
helemaal geen hekel te hebben aan homo’s. De motieven van allochtone daders zijn nagenoeg gelijk
aan die van de autochtoon-Nederlandse jongeren. Opvattingen en emoties over seks en gender spelen
een doorslaggevende rol, zij het dat allochtone jongeren, niet vrouwelijk gedrag maar anale seks en de
zichtbaarheid van homoseksualiteit als meest verwerpelijke aspecten noemen.
reguliere les en veldonderzoek (interview en presentatie)
Vervolgens, worden per thema de begrippen met elkaar vergeleken. Door later te kijken welk begrip steeds het meest gekozen worden, ontstaat er een rangorde van het meest belangrijke tot het meest onbelangrijke begrip (voorbeelden zijn terug te vinden in het werkboek).
5.4. Ruwe data-analyse en resultaten
Vragenlijst Voor het analyseren van de vragenlijst, zijn de vragen onderverdeeld in drie hoofdcategorieën
(algemeen, attitude homoseksualiteit en attitude homoseksualiteit op school) en later verder
onderverdeeld in subcategorieën (tabel 3, 4 en 5). De cijfers binnen deze tabellen verwijzen naar de
schoppen, kleineren(3), uitlokken, voor elkaar opkomen, mensen gek maken(2), discrimineren,
schelden(5), uiterlijk , uitlachen(2), mensen die anders zijn dan ik, kleine kinderen (3), bijnaam
Stellingenspel De (X) is een weergave van het aantal leerlingen die het eens/oneens zijn met de stelling. In de tweede
kolom staan de meest voorkomende redeneringen voor hun keuzes.
12-14 jaar oud
1. Respect krijg je als je veel macht hebt
Eens (5)
Oneens (7)
‚pestkoppen hebben veel macht‛
‚als je sterk bent dan zijn ze bang voor je, dus respect
‚arm of rijk maakt niks uit, je moet gewoon netjes zijn‛
‚zwak, sterk maakt niets uit, gewoon netjes zijn‛
‚respect voor iedereen die het verdient‛
21
2. Homoseksualiteit is normaal
Eens (4)
Oneens (8)
‚zijn normale mensen‛
‚maakt niets uit waar je op valt‛
‚homoseksuelen zijn anders in hun hoofd, dus is niet normaal‛
‚anale seks is vreemd, vind ik niet normaal‛
‚die gedragen zich als meisjes i.p.v. mannen dat is vreemd en zeker ook door de seks‛
‚homoseksuelen zijn anders in hun hoofd, dus is niet normaal‛
Na doorvragen als het ging over lesbische vrouwen i.p.v. homoseksuele mannen Eens (10) ‚ja mooie vrouwen, dan ben ik stoer bij de andere, maar als ik dan hoor dat ze lesbisch is loop ik weg‛
‚ik zou dat niet doen, twee vrouwen dan kijken de andere jongens tegen je op‛
3. Iemand die onzeker is mag je plagen Eens (3)
Oneens (9)
‚mensen gedragen zich raar, dus ja dan word je
gepest‛
‚pesten is niet leuk, dat mag je bij niemand doen‛
4. Homoseksuelen moet je op een afstand houden
Eens (10)
Oneens (2)
‚dadelijk word je ook aangezien als homo‛
‚het zijn enge mensen‛
‚ik ken er geen dus kan niet zeggen dat ik ze op afstand zou houden‛
‚je moet niemand op afstand houden, dat is niet netjes‛
Wanneer homoseksuelen veranderd wordt naar gehandicapten Oneens (12) ‚dat is anders‛
‚gehandicapten moet je aardig voor zijn, die hebben het al moeilijk‛
15-18 jaar oud
1. Respect krijg je als je veel macht hebt
Algemeen: ‚ligt aan de betekenis van macht‛
Eens (6)
Oneens (14)
‚Macht dwingt zeker respect af, wie sterk is regeert‛ kijk maar naar dictators die krijgen ook respect, zo is
het hier ook
‚macht staat gelijk aan slim zijn, daar heb je dus gewoon respect voor‛
‚kijk bijvoorbeeld naar 2PAC die kreeg respect omdat ie veel ‘zware’ vrienden had‛
‚Je hebt geen macht nodig voor respect te krijgen‛
‚wanneer je respect hebt voor jezelf, dan heb je dat ook voor anderen‛
‚wanneer iemand slim is heb je wel respect, wanneer het gelijk staat aan angst dan geen respect.
‚oudere mensen hebben ook geen macht, daar heb je respect voor omdat ze oud zijn, dus het gaat om
personen‛
22
2. Homoseksualiteit is normaal Eens (3)
Oneens (17)
‚anders zijn is OK, dus ja dit is normaal‛
‚we zijn toch allemaal mensen, met wie je ook in bed ligt, verder kijken dan je eigen neus lang is‛
‚iedereen is anders, heeft niets met normaal of abnormaal te maken‛
‚hetero’s hebben ook anale seks‛
‚ik ken anders wel een paar homoseksuelen die ook moslim zijn, dus ze bestaan zeker‛
‚is niet normaal, het is vies‛
‚God of Allah heeft man/vrouw gegeven en geen 2 mannen of vrouwen, het draait allemaal om
voortplanting‛
‚onder moslims speelt dit niet, ik ken geen enkele moslim die homo is‛
‚ik haat homo’s is niks normaals aan‛
‚het mag niet van de Koran, dat weet iedereen‛
‚ik heb respect voor homo’s maar vind het niet normaal‛
‚homo’s hebben anale seks, daar is de anus niet voor bedoeld‛
Attitude bij lesbische vrouwen Eens (3)
Oneens (17)
‚twee vrouwen is ook normaal, gaat om liefde‛
‚twee vrouwen is gewoon geil‛
‚twee vrouwen gebruiken dildo’s, dus willen stiekem toch een
man‛
‚twee vrouwen willen altijd wel een trio‛
3. Iemand die onzeker is mag je plagen Oneens (20) ‚plagen is nooit goed‛
‚dit doe je niet, beetje lol trappen OK, maar niet bewust kwetsen‛
‚mensen zijn al op hun zwakst dus pesten doe je dan gewoon niet‛
Na doorvragen of ze ook zouden ingrijpen als ze het zien gebeuren? Eens (19)
Oneens (1)
‚ja ik zou wel helpen, maar niet de hele tijd, iemand moet ook voor zichzelf opkomen op gegeven moment‛
‚zwakkeren moet je beschermen maar het heeft ook te maken met voor jezelf durven opkomen op een
gegeven moment, anders leer je niets‛
‚ik zou er zeker iets van zeggen, maar niet meer dan dat‛
‚onzekere mensen huilen, staan alleen en hebben geen zelfrespect, dat is gewoon zielig‛
‚ja ik zou wel helpen, maar niet de hele tijd, iemand moet ook voor zichzelf opkomen op gegeven moment‛
‚ik zou langslopen, zijn niet mijn zaken‛
4. Homoseksuelen moet je op een afstand houden Eens (10)
Oneens (10)
‚ja anders word je ook voor homo aangezien‛
‚zijn beetje eng, dus ja‛
‚zijn geen echte mannen, dus ik zou ze op afstand houden‛
‚ze zijn vies en eng dus daar moet je niet mee omgaan‛
‚alleen als je baas homo, dat is anders, daar heb je weer respect voor omdat het je baas is‛
‚onzin, die mensen doen je toch niets‛
‚gewoon mee praten zijn toch ook normale mensen, dus op afstand houden is niet nodig‛
Wanneer homoseksuelen veranderd wordt naar gehandicapten Eens (1)
Oneens (19)
‚gehandicapten kunnen ook eng zijn, dus wil er liever niets mee te maken hebben‛
‚gehandicapten kiezen er niet voor, homo’s wel‛
‚gehandicapten kunnen er niets aan doen, dat ze een handicap hebben‛
23
Rangorde Voor het scoren van de resultaten, is eerst het maximaal aantal punten berekend per onderdeel (Max.
4 punten/onderdeel). Door deze te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen, kon het aantal
maximale punten worden berekend. Bij de leerlingen in de leeftijdscategorie 12-14 jaar oud, hier
waren 13 leerlingen aanwezig wat betekent dat als één begrip in vergelijking met de andere
belangrijker gevonden wordt deze 13 X 4 = 52 punten zou krijgen. Voor de 15-18 jarige is de maximum
score 36, rep. 48. Door het totaal aantal toegekende punten te berekenen, kunnen we een
prioriteitenlijst opstellen per categorie. Dit is later belangrijk voor het samenstellen van onderwerpen
binnen het educatief aanbod.
12-14 jaar oud Algemene begrippen Individuele scores Totaal
Respect
Discriminatie
Identiteit
Stigmatisering
Minderheidsgroepen
2 3 4 2 2 3 4 2 1 2 2 3 4 34
4 1 1 2 3 1 0 1 3 1 1 2 0 20
1 4 3 2 1 3 2 3 1 2 2 2 3 29
2 2 0 3 3 1 2 3 3 3 3 0 2 27
1 0 2 1 1 2 2 1 2 2 2 2 1 19
Ongewenst gedrag
Pesten
Sociale uitsluiting
Negatieve houding
Groepsdruk
Geweld
3 2 1 2 2 3 2 1 2 2 1 1 2 24
1 3 2 3 4 1 2 2 2 3 2 2 0 27
2 1 2 1 11 4 1 1 1 2 3 1 2 32
1 1 2 1 0 1 1 2 1 2 2 4 2 20
3 3 3 3 2 1 4 4 4 0 2 2 4 35
Kennisontwikkeling
COC
Theorie homoseksualiteit
Levensstijl
Coming-out
Seksuele diversiteit
1 3 2 2 2 2 2 2 1 1 4 2 1 25
2 2 2 2 2 2 4 3 2 3 3 3 2 32
3 4 3 2 2 1 0 1 2 1 1 3 4 27
1 0 1 1 4 2 1 1 4 2 1 1 2 21
3 1 2 3 0 3 3 3 1 3 1 1 1 25
Didactiek
Groepswerk
Activiteitendag
Interactief
Reguliere les
Veldonderzoek
1 3 1 3 1 2 2 2 4 2 3 2 4 30
3 2 2 0 4 2 4 3 1 2 1 0 3 27
0 1 3 2 3 2 1 1 1 3 1 2 1 21
3 0 2 1 0 2 0 2 3 2 1 3 0 19
3 4 2 4 2 2 3 2 1 1 4 3 2 33
Resultaat: Prioriteit Algemene normen en waarden Ongewenst gedrag Kennisontwikkeling Methode \
1
2
3
4
5
Respect
Identiteit
Stigmatisering
Discriminatie
Minderheidsgroepen
Geweld
Negatieve houding
Sociale uitsluiting
Pesten
Groepsdruk
Theorie homoseksualiteit
Levensstijl
COC, seksuele diversiteit
Coming-out
Veldonderzoek
Groepswerk
Activiteitendag
Interactief
Reguliere les
Bij de groep van 12-14 jaar oud komt naar voren dat zij voornamelijk algemene begrippen als respect en identiteit belangrijk vinden om meer over te weten te komen. Kijken we naar kennisontwikkeling, dan zien we dat deze leeftijdsgroep behoefte heeft aan theorie over homoseksualiteit, zoals gepopulariseerde versies van het ‘wetenschappelijk’ onderzoek naar homoseksualiteit zoals bijvoorbeeld het nature/nurture debat.
24
De resultaten van de leeftijdscategorie 15-18 jaar oud zijn gesplitst per klas. Bij één van de vmbo
klassen (horeca) zijn slechts twee van de vier categorieën behandeld vanwege het einde van het
lesuur. 15-18 jaar oud (ICT) Algemene normen en waarden Individuele scores Totaal
Respect
Discriminatie
Identiteit
Stigmatisering
Minderheidsgroepen
2 3 3 2 0 3 1 0 3 17
3 3 1 2 2 2 2 3 1 19
0 1 0 0 1 2 2 3 3 12
2 2 4 4 4 2 2 2 2 24
3 1 2 2 3 1 3 2 1 18
Ongewenst gedrag
Pesten
Sociale uitsluiting
Negatieve houding
Groepsdruk
Geweld
1 1 2 0 1 3 2 2 2 14
2 3 2 2 3 3 3 2 4 24
3 2 2 3 2 2 2 3 3 22
0 0 2 3 3 0 0 1 1 10
4 4 2 2 1 2 3 2 0 20
Kennisontwikkeling
COC
Theorie
Levensstijl
Coming-out
Seksuele diversiteit
4 2 2 0 2 2 1 1 3 17
2 2 1 0 2 3 3 2 2 17
3 0 1 0 3 2 4 3 0 16
0 3 4 0 2 3 1 2 3 18
1 3 2 0 1 0 1 2 2 12
Methode
Groepswerk
Activiteitendag
Interactief
Reguliere les
Veldonderzoek
4 2 1 0 4 3 2 3 2 21
3 1 3 0 3 3 3 3 2 21
1 3 2 0 1 0 2 1 1 11
1 4 3 0 2 1 2 1 2 16
1 0 1 0 0 3 0 2 3 10
Resultaat:
Prioriteit Algemene normen en waarden Ongewenst gedrag Kennisontwikkeling Methode
1
2
3
4
5
Stigmatisering
Discriminatie
Minderheidsgroepen
Respect
Identiteit
Sociale uitsluiting
Negatieve houding
Geweld
Pesten
Groepsdruk
Coming-out
COC, theorie
Levensstijl
Seksuele diversiteit
Groepswerk, activiteiten
Reguliere les
Interactief
Veldonderzoek
25
15-18 jaar oud (horeca) Algemene normen en waarden Individuele personen Totaal
Respect
Discriminatie
Identiteit
Stigmatisering
Minderheidsgroepen
4 3 3 3 4 3 3 2 1 3 3 3 35
2 1 1 2 2 2 0 1 1 1 1 0 14
1 1 0 1 2 3 2 3 2 2 1 3 21
2 3 4 2 0 1 2 2 2 3 3 1 25
1 2 2 2 2 1 3 2 4 1 2 3 25
Ongewenst gedrag
Pesten
Sociale uitsluiting
Negatieve houding
Groepsdruk
Geweld
2 3 4 1 3 2 1 3 2 2 3 26
4 2 2 2 4 2 3 2 2 2 3 3 31
0 2 2 3 1 3 2 2 2 2 3 2 24
1 2 1 1 1 2 2 1 1 3 2 2 19
3 1 1 3 1 4 1 4 2 1 0 0 21
Resultaat:
Prioriteit Algemene normen en waarden Ongewenst gedrag
1
2
3
4
5
Respect
Stigmatisering, minderheidsgroepen
Identiteit
Discriminatie
Sociale uitsluiting
Pesten
Negatieve houding
Geweld
Groepsdruk
Uit deze resultaten kunnen we afleiden dat deze groep voornamelijk behoefte heeft aan kennismaking met homoseksuelen. Zaken als een coming-out en COC voorlichting vinden zij belangrijke methoden om meer te weten te komen over bijvoorbeeld de levensstijl van homoseksuelen en de belevenis van een coming-out. Ook sociale uitsluiting is een belangrijk punt bij deze leeftijdsgroep. Anders dan de 12-14 jaar oude leerlingen is deze groep waarschijnlijk meer bezig met uit te vinden wie ze zijn als persoon en hebben behoefte aan een luisterend oor van leeftijdsgenoten om emoties te bespreken.
26
5.5. Conclusies 12-14 jaar oud
Vragenlijst Leerlingen zijn positief over het uitdragen van respectvol gedrag, voornamelijk ‘jezelf zijn’ en ‘wie je ook bent, je verdient respect’ scoren erg hoog binnen deze leeftijdsgroep. Zij voelen zich veilig op school, maar geven aan dat discriminatie wel aanwezig is. De leerlingen staan vrij negatief tegenover het onderwerp homoseksualiteit. Ongeveer de helft vindt het niet noodzakelijk om dit onderwerp te behandelen. Ook willen ze liever geen les van een homoseksuele docent. Samenwerken met een leerling die openlijk homoseksueel is, vermijden ze liever. Kijken we buiten de school, dan staan de leerlingen redelijk negatief tegenover relatievorming tussen homoseksuelen, in het openbaar zoenen bijvoorbeeld keuren ze af. Verder vinden ze homoseksualiteit wel OK, zolang ze er niet direct mee geconfronteerd worden. Wel vindt meer dan de helft van de leerlingen het vervelend als mannen vrouwelijke trekjes vertonen, iets minder dan de helft vindt vrouwen met mannelijk gedrag storend. Qua sociale steun, beantwoord de helft van de leerlingen de vraag ‚of ze bevriend zouden blijven nadat iemand zijn/haar coming-out heeft gedaan‛positief. Dit waren grotendeels de vrouwen , de mannen waren hier meer negatief in en wisten niet of ze de vriendschap zouden willen behouden of verbreken.
Woordassociaties Hier valt op, dat zij nog redelijk ‘speels’ zijn en seksualiteit op een meer kinderlijke visie beschrijven. Zij gebruiken vaak woorden als ‘meisjes die met elkaar gaan’, ‘op bed liggen’, ‘houden van elkaar’ en ‘jongens die op elkaar vallen’, wanneer het over homoseksualiteit gaat. De leerlingen weten wel te omschrijven wat pesten en discriminatie inhoudt. Hiertegenover staat dat begrippen als ‘vooroordelen’ en ‘identiteit’ moeilijker zijn en vaak nog onduidelijk. Wel is duidelijk de invloed van de ‘straattaal’ te merken. Een woord als ‘Battyboy’ bijvoorbeeld, geïntroduceerd door Ali G, refereert naar het ‘typische uiterlijk’ van een homoseksueel. Wanneer deze leerlingen nadenken over het concept ‘huwelijk’, wordt dit gezien als een gebeurtenis of plechtigheid tussen man en vrouw en alles wat hierbij hoort, zoals het voortbrengen van kinderen.
Stellingenspel Bij het woord ‘respect’ denken deze leerlingen voornamelijk aan beleefd zijn tegenover anderen. Wanneer hun gevraagd wordt hierover na te denken aan de hand van onze stelling, wordt duidelijk dat hun begrip nog te wensen overlaat. Net iets meer dan de helft van de leerlingen zegt het oneens te zijn met de stelling na uitleg. Over pesten blijven leerlingen bij de gedachte dat wanneer iemand sterker is dat respect afdwingt. ‘Pesten’ wordt niet geaccepteerd. Tijdens deze stelling waren bijna alle leerlingen het oneens met het idee dat onzekere mensen gepest mogen worden. Ongeveer 75% van de leerlingen heeft een negatieve kijk op homoseksualiteit, voornamelijk seks en gedrag spelen hier een rol in. Het vertonen van niet standaard jongens of meidengedrag en bij twee mannen anale seks kan plaatsvinden, zijn daarbij bepalend. Opvallend was, dat leerlingen denken dat ‘homoseksuelen anders in hun hoofd zijn’. Dit soort uitspraken kan gezien worden als invloed vanuit de omgeving, bijvoorbeeld van thuis uit, gehoord op straat of via de televisie. Het is zorgelijk, dat leerlingen op deze leeftijd al bewust afstand nemen van homoseksuelen. Hier speelt voornamelijk de mogelijkheid om zelf voor homoseksueel aangezien te worden een grote rol. Wanneer er gesproken wordt over gehandicapten, dan treedt er een andere manier van denken in. Dit wordt niet als hetzelfde gezien, gehandicapt zijn is geen vrije keus, homo zijn wellicht wel. Sociaal afstand nemen van gehandicapten is dan ook verkeerd in hun ogen.
Rangorde De leerlingen, vinden voornamelijk kennisoverdracht een belangrijke factor. Begrippen als respect, identiteit en vooroordelen zouden hier de boventoon moeten voeren. Wanneer deze begrippen duidelijk zijn, kan gekeken worden hoe seksuele diversiteit hierin past.
27
15-18 jaar oud
Vragenlijst Respect wordt als de belangrijkste factor gezien, bijna alle vragen beantwoorden de leerlingen positief, vooral ‘jezelf zijn’ en ‘respect onafhankelijk van we je bent’ scoorden hoog. Het veiligheidsgevoel op school scoort lager dan bij de groep van 12-14 jaar oud. Voornamelijk meisjes voelen zich minder veilig binnen de school. Meer dan de helft van de scholieren zegt dat discriminatie meer aanwezig is vergeleken met de groep van 12-14 jaar oud De meningen over een nieuw educatief aanbod over seksuele diversiteit zijn erg verdeeld. Ongeveer de helft staat positief tegenover het onderwerp, maar voelen er meer voor om algemene aandacht hieraan te schenken binnen de school dan specifiek in de les. Wel zijn de leerlingen positief over een homoseksuele docent(e) voor de klas. De levensstijl van mensen blijft een moeilijk onderwerp voor deze groep leerlingen. Meer dan de helft, heeft niets tegen afwijkende levensstijlen, maar bijvoorbeeld homoseksuelen die in het openbaar zoenen blijft een taboe. Wel staan de leerlingen positief tegenover relatievorming tussen homoseksuelen; ‘iedereen verdient het om gelukkig te zijn’. Deze leerlingen zijn hier een stuk positiever over dan de groep van 12-14 jaar oud.. Het enige waar veel leerlingen negatief over zijn, is het samenwerken met homoseksuele leeftijdsgenoten en confrontatie met deze leerlingen. Bijna negentig procent van de leerlingen vindt vrouwelijke trekjes bij mannen vervelend, mannelijk gedrag bij vrouwen vinden zij minder storend. Vriendschap heeft hier wel een diepere betekenis dan bij de groep van 12-14 jaar oud. De helft van de leerlingen geeft aan bevriend te blijven met leeftijdsgenoten na hun coming-out en deze te steunen.
Woordassociaties De attitude van deze leerlingen is negatiever dan de groep van 12-14 jaar oud. Zij hebben een negatievere associatie bij stimuluswoorden als homo, lesbisch en biseksueel. Wel, kunnen deze leerlingen verschijnselen als vooroordelen, discriminatie en respect goed inkaderen en uitleggen. Het afwijken van de norm speelt hierin een grote rol. De leerlingen zeggen respect te hebben voor homoseksuelen als personen, maar kunnen dit niet opbrengen voor hun levensstijl. Het begrip ‘huwelijk’ is net als bij de groep van 12-14 jaar oud voornamelijk heterogericht. Het gebruik van straattaal zit ook in deze groep diepgeworteld. Het begrip ‘battyboy’ komt hier terug samen met het woord ‘tabon’ (kind van een hoer). Het enige begrip waar bijna geen respons op kwam was identiteit.
Stellingenspel Wanneer de eerste stelling over respect besproken wordt, weten de leerlingen goed onderscheid te maken tussen macht en respect. Ongeveer driekwart van de leerlingen, respecteert anderen om wie ze zijn als persoon en hebben minder ‘angst’ waardoor anderen die pesten of sterker zijn, niet hoger in de rangorde staan. Dit is ook terug te zien in de tweede stelling over pesten. De leerlingen keuren dit gedrag af wanneer dit gebaseerd is op ‘de sterkere overheerst de zwakkere’. Wanneer voor hun ogen dit tafereel zich zou afspelen, zouden ze deze persoon aanspreken en wijzen op zijn gedrag. Een vereiste hierbij is wel, dat wanneer het tafereel zich zou herhalen, de leerlingen verwachten dat de gepeste voor zichzelf moet opkomen. Dit vinden ze belangrijk voor het tonen van zelfrespect. Bij de derde stelling over homoseksuelen, komen religie en seksualisering sterk naar voren als bepalende factoren. Bij de vraag of ‘homoseksualiteit normaal is’ komen argumenten naar voren als ‘God of Allah heeft man/vrouw gegeven en niet twee mannen of vrouwen, het draait om voortplanting’ of ‘Homo’s hebben anale seks, dat is niet natuurlijk. Wanneer de vraag gesteld wordt over twee vrouwen, is voornamelijk de seksualisering van dit idee, wat een ‘positiever’ denkbeeld geeft. Hier komen argumenten naar voren als ‘Die zijn wel te vinden voor een trio met een man’. Bij de vierde stelling over sociale uitsluiting, zegt de helft van de leerlingen dit bewust te doen wanneer ze weten dat de persoon in kwestie homoseksueel is. Net als in de groep van 12-14 jaar oud, is de angst om zelf als homoseksueel aangezien te worden een belangrijke factor. De andere helft van de leerlingen zegt gewoon te praten met iedereen en medescholieren uitsluiten een te rigoureuze maatregel. Wanneer de stelling gehandicapten betreft, is bijna iedereen het hier mee oneens. De beslissende factor binnen deze verschuiving, is voornamelijk te wijten aan het ‘niet kiezen’ voor gehandicapt te zijn terwijl homoseksualiteit wel als een soort van ‘keuze’ gezien wordt. De zichtbaarheid van een zwakte bij gehandicapte personen is een belangrijke reden waarom de leerlingen geen afstand zouden nemen. Bij homoseksualiteit is er geen sprake van zichtbare handicap en komt het hier ook neer op het feit dat homoseksualiteit een keuze blijft.
28
Rangorde Uit deze informatie blijkt, dat niet kennisoverdracht maar kennismaking met homoseksualiteit belangrijk gevonden wordt binnen het les krijgen over homoseksualiteit. Als deze leerlingen geconfronteerd worden met homoseksuelen en inzien dat dit ook maar ‘normale’ mensen zijn zou dit een positieve uitwerking kunnen hebben op hun attitude. Wat opvallend is binnen deze meting, is het feit dat de leerlingen geen behoefte hebben om iets te leren over identiteit, terwijl uit de associatiemeting naar voren komt dat ze dit begrip niet goed kunnen plaatsen. Sociale uitsluiting en een negatieve houding van mensen, zijn twee belangrijke uitingen van gedrag die deze leerlingen als ongewenst zien.
5.6. Deelconclusie Het doelgroeponderzoek bevestigt het eerdere literatuuronderzoek, in die zin dat opvattingen en emoties over seks en gender een doorslaggevende rol spelen. Als tweede, zijn factoren als masculiniteit, groepsdruk (en de slechte weerstand van jongeren hiertegen) en uitsluiting een reden voor jongeren om zich van homoseksuele leeftijdsgenoten te distantiëren. Uit het doelgroeponderzoek blijkt dat het uitsluiten van homoseksuele jongeren inderdaad gebeurt in beide leeftijdsgroepen. Voornamelijk de angst om aangezien te worden als homoseksueel, speelt daarbij een beslissende rol. Toch verklaren deze factoren niet alleen waarom homoseksualiteit een negatieve associatie oproept, het gebrek aan kennis en stigmatisering spelen ook een rol. Het doelgroeponderzoek toont aan dat een onderscheid naar leeftijd noodzakelijk is (of het onderscheid tussen onder- en bovenbouw). Leerlingen tussen de 12 en 14 jaar oud, hebben voornamelijk behoefte aan kennis. Niet specifiek over homoseksualiteit, maar zij hebben nog weinig ervaring met het bepalen van eigen standpunten en reageren voornamelijk vanuit standpunten meegekregen tijdens de opvoeding en meningen van vrienden. Hier is groepsdruk dus belangrijk voor hun attitude ten opzichte van seksuele diversiteit. Ook heeft deze groep moeite met het inkaderen van algemene begrippen als respect, identiteit en vooroordelen. Leerlingen tussen de 15 en 18 jaar oud, hebben vaak al een persoonlijke mening gevormd over homoseksualiteit. Respondenten die in hun omgeving of binnen hun vriendenring homoseksuelen kenden, waren positiever ingesteld dan leeftijdsgenoten die nog nooit in contact waren gekomen met homoseksuelen. Belangrijke factoren bij het vormen van hun denkbeelden waren religie, gender en seks. Groepsdruk was hier minder belangrijk. Het afkeuren van homoseksualiteit, ligt voornamelijk bij mannelijke homoseksuelen (het idee van anale seks) en het vertonen van niet-mannelijk gedrag. Over twee vrouwen samen waren de leerlingen minder negatief. De mannelijke respondenten, associeerde dit voornamelijk met het uitvoeren van een trio en het verhogen van hun status als man . Wel werd op grond van religie, elke vorm van homoseksualiteit afgekeurd. Vooral het idee dat man en vrouw samen moeten zorgen voor nakomelingen en homoseksuelen hier niet aan voldoen, kwam sterk naar voren.
29
6. Gedragsverandering
6.1. Introductie Het model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering beschrijft de fasen die
worden doorlopen om een voorlichtingsprogramma te ontwikkelen. Intervention Mapping beschrijft
de ontwikkeling van deze voorlichtingsprogramma’s in zes stappen. Binnen dit onderzoek worden de
eerste twee stappen van dit protocol uitgevoerd. De eerste stap binnen dit protocol, is inzicht
verkrijgen in de aard, omvang en de oorzaken van het probleem (hoofdstuk 4 en 5). Als tweede,
worden de doelen voor veranderingen in gedrag en omgeving bepaald (ouders, docenten en de
schoolleiding) die zouden moeten leiden tot een afname van het probleem. Aansluitend op de
aanbevelingen uit het voorafgaand onderzoek
Het doel van deze stappen is het verkrijgen van een perspectiefwisseling van probleem naar
oplossing. Twee vragen staan hierbij centraal: (1) Wat moet de doelgroep van de interventie doen om
gezondheidsbevorderend gedrag te realiseren?; (2) Wat zal er als gevolg van de interventie veranderen
in omgevingscondities, en wie zal deze veranderingen realiseren? Gedragsdoelen vormen het
antwoord op deze vragen. Vervolgens worden specifieke veranderingsdoelen geformuleerd. Een
veranderingsdoel is het antwoord op de vraag: ‘Wat willen we precies dat de doelgroep van de
voorlichting leert?’ En voor de omgevingsdeterminanten: ‘Wat willen we precies dat in de omgeving
verandert?’ Deze veranderingsdoelen, zijn de basis voor het verdere ontwerp van de interventie dat
na dit onderzoek zal plaatsvinden.
Een goed hulpmiddel bij het opstellen van deze doelen, is het SMART (Specifiek, Meetbaar,
Acceptabel, Relevant en Tijdsgebonden) model. In de evaluatie van het programma kan dan beter
worden vastgesteld of het doel is verwezenlijkt. De toepassing van dit model is als volgt:
Specifiek: de verschillende doelen moeten zo duidelijk en specifiek beschreven zijn dat er geen
misinterpretaties kunnen ontstaan
Meetbaar: altijd een meetbaar werkwoord gebruiken dat een actie beschrijft dat waarneembaar en
meetbaar is.
Acceptabel: de opgestelde doelen moeten altijd binnen het acceptatiegebied van de doelgroep liggen
Relevant: de doelen moeten relevant zijn voor de uitvoerder en aansluiten bij de belevingswereld van
de doelgroep
Tijdsgebonden: de doelen zijn effectiever wanneer ze binnen een bepaald tijdsframe uitgevoerd
worden.
Bij het opstellen van deze doelen is het belangrijk een actief werkwoord (het beschrijven van
de actie) en een direct object (persoon die de beschreven actie ondergaat) aan elkaar te koppelen. Een
tweede vereiste is dat het doel meetbaar is. Als je bijvoorbeeld wilt dat leerlingen met elkaar praten
over pesten, is ‘praten’ het actieve werkwoord en zijn de leerlingen het directe object. Wanneer de
persoon en actie vastgesteld zijn, wordt er een voorwaarde toegevoegd. Voorwaarden zijn externe
factoren zoals benodigdheden om de prestatie (actie) te voltooien. Wanneer we kijken naar het
onderwerp pesten, zou als gedragsdoel ‘Leerlingen zijn zich ervan bewust dat pesten van andere
leerlingen verkeerd is’ opgesteld kunnen worden. Het bijbehorend veranderingsdoel wordt dan
‘leerlingen spreken elkaar aan wanneer zij zien dat iemand dit gedrag vertoont naar medeleerlingen’.
In dit voorbeeld is de actie ‘elkaar aanspreken’ en het directe object de leerlingen. De benodigde
voorwaarde om het doel (het stoppen van pesten) te bereiken is dat leerlingen elkaar aanspreken
wanneer zij zien dat iemand toch pest. Het ontbreken van een tijdsfactor komt doordat een fenomeen
als pesten met gedrag te maken heeft en niet fysisch is. Uit dit voorbeeld komt naar voren dat een
gedragsdoel voornamelijk gericht is op bewustwording van negatief gedrag terwijl een
veranderingsdoel een zichtbare en meetbare actie vertoont.
30
6.2. Gedrag- en veranderingsdoelen Uit de literatuurstudie naar homofobie en het doelgroeponderzoek, weten we dat onzekerheid, het
bewijzen van de eigen mannelijkheid, gebrek aan kennis, groepsdruk, opvoeding, religie, omgeving
en een naar heteronormen ingestelde maatschappij factoren zijn die bijdragen aan een negatieve
attitude t.o.v. holebi seksualiteit. Bij heteroseksuele jongeren resulteren deze attitudes in ongewenst
gedrag naar homoseksuele leeftijdgenoten, van wie vermoed wordt of bevestigd is dat ze
homoseksueel zijn.
Leerlingen bevinden zich zowel in als buiten de school in een maatschappij waar hetero de
norm is. Binnen de scholen is er een sociale hiërarchie waarin groepsdruk een grote rol speelt om
geaccepteerd te worden of niet, ook binnen het vmbo34. Gedrag wordt dus niet alleen door
persoonlijke factoren bepaald, interactie met de sociaal-culturele omgeving speelt hier een belangrijke
rol. Jongeren groeien op in een normatieve omgeving waarin ‘belangrijke anderen’ als familieleden en
vrienden
waarneembare rolverwachtingen hebben.
Bij omgevingsfactoren die jongeren beïnvloeden, kunnen drie niveaus onderscheiden
worden. Deze niveaus zijn: (1) Microniveau: het gedrag van de directe omgeving, (2) Mesoniveau:
omgevingsinvloeden als familie, vrienden en docenten, (3) Macroniveau: de media. Op deze niveaus
kunnen determinanten geïsoleerd worden als: sociale norm, schoolbeleid, opvoeding en de media.
In onderstaande tabellen (tabel 1 en 2) zijn deze determinanten terug te vinden samen met de beoogde
gedrag- en veranderingsdoelen voor de middelbare scholieren.
34
Vanwesenbeeck et al. (2002).
31
Tabel 1: Overzicht van de persoonlijke determinanten van leerlingen met de beoogde gedrag- en veranderingsdoelen
Determinant Gedragsdoelen Veranderingsdoelen
Kennis
Houding
Vaardigheden
Beleefde sociale norm
Eigeneffectiviteit
Risicoperceptie/angst
Leerlingen denken na over hun weerstand tegenover
homoseksualiteit
Leerlingen zijn zich bewust over hun houding ten aanzien van
discriminatie en respect
Leerlingen sluiten geen holebi leerlingen uit na hun coming-out
Leerlingen zijn zich bewust van de dominantie van
heteronormen
in onze maatschappij
Leerlingen zijn zich bewust dat pesten van andere leerlingen
verkeerd is
Leerlingen zijn zelfverzekerd en gaan bewust geen openlijke
of vermeende holebi leerlingen uit de weg
Leerlingen kunnen uitleggen hoe een
persoonlijke identiteit zich vormt en dat
toepassen op zichzelf
Leerlingen tonen interesse en komen in
contact met andere levensstijlen
Leerlingen sluiten vriendschap met elkaar
op basis van overeenkomsten en interesses
Leerlingen reflecteren over hun eigen
gedrag ten aanzien van deze normen en
kunnen deze weerleggen
Leerlingen spreken elkaar aan wanneer zij
zien dat iemand dit gedrag vertoont naar
medeleerlingen
Leerlingen zijn zich bewust van hun eigen
seksualiteit en kunnen samenwerken met
openlijke holebi leerlingen zonder angst
voor meningen van medeleerlingen
32
Tabel 2: Overzicht van de omgevingsdeterminanten van leerlingen met de beoogde gedrag- en veranderingsdoelen
Determinant Gedragsdoelen Veranderingsdoelen
Opvoeding
Sociale norm
Schoolbeleid
Media
Ouders denken na over hun verwachtingen op het gebied
van typerende rolpatronen
Docenten zijn zich bewust dat seksuele diversiteit
besproken dient te worden in hun lessen
Het schoolbestuur neemt bewust seksuele diversiteit op
in hun curriculum
Docenten geven jongeren een realistisch beeld
van seksuele leefstijlen aan de hand van informatieve
internetsites en jongerentijdschriften
Ouders praten met hun kinderen over seksuele
diversiteit en het feit dat hetero niet altijd de
norm is
Docenten kunnen seksuele diversiteit
integreren binnen verschillende vakgebieden
De schoolleiding spreekt nieuwe leerlingen,
ouders en docenten aan over hun beleid en dit
na te leven
Docenten kunnen verhelderen dat de media
soms verkeerde beelden afgeven dat kan leiden
tot stigmatisering van bepaalde
levensstijlen
6.3. Deelconclusie Zoals vermeld in de introductie, is het analyseren van het probleem en het opstellen van doelen gericht op een perspectiefwisseling van probleem naar oplossing. Twee vragen staan centraal bij het vinden van deze oplossing. Als eerste, ‘Wat kan de beoogde doelgroep van de interventie doen om gezondheidsbevorderend gedrag te realiseren’? Aangezien de doelgroep verdeeld is in twee subgroepen, is ook het antwoord op deze vraag tweeledig. Het meest simpele antwoord zou zijn dat heteroseksuele leerlingen zich dienen aan te passen en seksuele diversiteit moeten accepteren. Dit is echter onjuist. Niet alleen heteroseksuelen moeten iets ‘doen’ om het gewenste gedrag te realiseren, ook de holebi jongeren moeten eventueel een attitudeverandering ondergaan. Bij de heteroseksuele jongeren, is het voornamelijk van belang dat zij vanaf het begin van de middelbare school kennis vergaren over algemene zaken als pesten en discriminatie, later kan hier het thema seksuele diversiteit aan toegevoegd worden. Door hun kennis geleidelijk op te bouwen en later uit te breiden met een confrontatie met holebi personen, zullen zij steeds minder vanuit hun emoties reageren en seksuele diversiteit meer verstandelijk gaan benaderen. Net als het simpele antwoord bij de heteroseksuele jongeren, kan hier ook de onjuiste gedachte ontstaan, dat holebi jongeren voornamelijk de profijtgroep zijn van dit soort interventies. Natuurlijk profiteren ze uiteindelijk van de meer gewenste situatie, maar dit sluit niet uit dat zij ook een meer gewenste houding moeten gaan vertonen. Vaak kiezen holebi jongeren ervoor om pas na hun middelbare schooltijd een coming-out te doen35. Een onveilige sfeer op school, angst voor reacties en sociale uitsluiting zijn belangrijke redenen waarom zij dit uitstellen. Een interventie kan daarin wel verandering brengen. Hopelijk kiezen holebi jongeren dan ook voor een coming-out tijdens hun middelbare schoolperiode. Dit geeft heteroseksuele medeleerlingen namelijk de kans om hun goede wil te tonen. Hier is dus sprake van een wisselwerking, wanneer de omgeving verandert, zullen de holebi jongeren ook moeten veranderen. Op deze manier profiteren beide subgroepen van de attitudeverandering, heteroseksuele leerlingen kunnen hun goede wil tonen en holebi leerlingen voelen zich zekerder en geaccepteerd. Als tweede, is er de vraag: ‘Wat zal er als gevolg van de interventie veranderen in omgevingscondities, en wie zal deze veranderingen realiseren? Bestaande denkbeelden vanuit de omgeving zijn moeilijk te veranderen. Hiervoor is het ook belangrijk dat de leerlingen door kennisvergroting en waardeverheldering/ontwikkeling een eigen mening ontwikkelen. Dit stelt hen in staat om beter te reageren op hun directe omgeving en in discussie te gaan. Wanneer holebi jongeren zich zekerder voelen binnen de school, heeft dit ook effect op hun coming-out buiten de schoolomgeving. Wanneer zij gesteund worden door leeftijdsgenoten en een sociaal vangnet hebben om op terug te vallen, zullen zij ook eerder en met meer zekerheid hun coming-out doen bij de familie. Zij kunnen de argumenten geleerd vanuit de interventie inzetten om met hun familie te praten. Vaak treedt onbegrip op vanuit de holebi jongeren, wanneer ouders of andere familieleden niet direct positief reageren. Door binnen de interventie te spreken over stigmatisering, identiteit en een maatschappij waar hetero de norm is, kunnen holebi jongeren voorbereid zijn op deze reactie en hierover praten met hun familie. Dit toont aan dat de jongeren serieus zijn over hun seksualiteit en er geen sprake is van ‘een fase’. Ouders zullen hierdoor sneller bereid zijn tot acceptatie en hun kind steunen bij zijn/haar proces. Als laatste, is er nog de vraag: ‘Wat willen we precies dat in de omgeving verandert’? In bovenstaande alinea’s is hier al kort over gesproken. Bij de gedragsdoelen, gaat het om de leerlingen en hun sociale netwerk. De interventie, heeft hier wel een beoogd effect op de leerlingen maar geen direct effect op hun omgeving. Immers, ouders en vrienden zijn niet de personen die direct de interventie ondergaan. Dit is anders voor de docenten en schooldirecties, zij zijn geen directe doelgroep van de interventie, maar hun acties en gedachtegoed wel. Door het integreren van seksuele diversiteit in andere vakken wordt homoseksualiteit genormaliseerd. Dit kan bijvoorbeeld zijn als een docent economie het voorbeeld noemt dat twee mannen of vrouwen samen een huis gaan kopen en wat hier allemaal bij komt kijken. Deze kleine integratie van homoseksualiteit binnen een ander vak, toont aan dat homoseksuelen ook een leven samen kunnen opbouwen en dat liefde dus eigenlijk een universeel ‘iets’ is dat losstaat van voorkeur voor een bepaald geslacht.
35
Stichting Hoezo/Expreszo (2008).
XXXIV
7. Slotbeschouwing Dit onderzoek richtte zich op het vinden van ontwerpcriteria voor een nieuw te ontwikkelen educatief
aanbod voor het bevorderen van de acceptatie van seksuele diversiteit in het middelbaar onderwijs.
Om deze criteria te vinden, zijn er twee deelvragen opgesteld: (1) ‘Hoe denken
Inhoudsdeskundigen (geallieerde homobelangenverenigingen) over ‘het gewenste gedrag’ met
betrekking tot seksuele diversiteit en welke invulling geven zij hieraan’?; (2) ‘Welke (voor)oordelen of
denkbeelden over seksuele diversiteit leven er onder scholieren’?
Uit het onderzoek betreffende deelvraag 1, komt naar voren dat ‘het gewenst gedrag’ een
ambivalent begrip is onder de geallieerde homobelangenverenigingen aan dit onderzoek.
Een dominerende factor voor deze ambivalentie is religie. Op basis van religieuze opvattingen, is er
voornamelijk onderscheid binnen het begrip ‘vrijheid’. Enerzijds, zien zij vrijheid als het bekrachtigen
van jongeren om in het openbaar eerlijk te zijn over hun geaardheid, onafhankelijk van een context.
Aan de andere kant is deze ‘vrijheid’ gebonden aan God of Allah. Zelfaanvaarding omvat hier een
persoon met zijn zonden en tekortkomingen, maar impliceert geen homo-identiteit. Een belangrijke
overeenkomst binnen ‘het betreffende gewenst gedrag’, is dat de focus van acceptatie in de
maatschappij voornamelijk op het gebied van ‘respect’ zal komen te liggen.
Uit het onderzoek naar deelvraag 2, komt naar voren dat wanneer in de literatuur gesproken
wordt over jongeren of scholieren factoren als masculiniteit, groepsdruk (en de slechte weerstand van
jongeren hiertegen) en uitsluiting belangrijk blijken te zijn om zich van homoseksuele leeftijdsgenoten
te distantiëren. Kennisgebrek en stigmatiserende denkbeelden vormen een negatief denkbeeld over
homoseksualiteit. Het uitgevoerde doelgroeponderzoek, bevestigt dat opvattingen en emoties over
seks en gender een doorslaggevende rol spelen, bij een negatief denkbeeld over holebi personen.
Vooral de angst om aangezien te worden als homoseksueel, speelt een beslissende rol bij het afstand
nemen van klas- of leeftijdsgenoten die uitkomen voor hun holebi seksualiteit.
7.1. ontwerpcriteria en aanbevelingen
Op basis van de beantwoording van bovenstaande deelvragen, is het nu mogelijk om de hoofdvraag:
‘Aan welke criteria moet een educatief aanbod voldoen, wil het de acceptatie van seksuele diversiteit
bevorderen in het middelbaar onderwijs?’ te beantwoorden. Het meest belangrijke ontwerpcriterium
uit dit onderzoek, is de opsplitsing in leeftijd. Doelgroeponderzoek toont aan dat een onderscheid van
leeftijd (12-14 jaar oud en 15-18 jaar oud) of onder- en bovenbouw noodzakelijk is. Dit leidt tot de
volgende aanbevelingen. Bij leerlingen tussen de 12 en 14 jaar oud, is een belangrijk criterium
kennisvergroting. Met betrekking tot respect, discriminatie en identiteit. Hierbij dient seksuele
diversiteit geïntegreerd aan bod te komen. Een ander criterium is, dat deze jongeren begrijpen dat
homoseksualiteit geen keuze is, maar net als heteroseksualiteit of geslachtsbepaling al vastligt voor de
geboorte van een kind. De jigsaw methode (zie Werkboek) of visuele ondersteuning (dvd) zou bij
deze doelgroep het meest effectief zijn.
Bij leerlingen tussen de 15 en 18 jaar oud is een belangrijk criterium, dat seksuele diversiteit besproken
wordt maar binnen een kader van overeenkomsten en niet de verschillen. Kennismaking, door
bijvoorbeeld COC voorlichting te introduceren of de leerlingen zelf een interview laten afnemen met
een holebi persoon kan hier een goede methode voor zijn. Ten tweede, is het tegengaan van de
negatieve associatie onder jongeren tussen seks en homoseksualiteit een belangrijk criterium. Een
holebi is immers meer dan zijn/haar seksueel gedrag. Onderzoek naar de levensstijl van holebi
personen en het aantonen van gemeenschappelijke toekomstbeelden onder jongeren als samenwonen
of een monogame relatie zou hierin misschien kunnen helpen. Wat belangrijk is om te onthouden bij
het bespreken van de verschillen in levensstijl, is het feit dat je niet kunt kiezen of je homo of hetero
bent, maar wel een keuze hebt in de bijbehorende levensstijl.
XXXV
7.2. Beperkingen van dit onderzoek Het doel van dit onderzoek, was het vinden van voorwaarden of criteria voor de ontwikkeling van en
nieuw educatief aanbod, gericht op de sociale acceptatie van seksuele diversiteit op middelbare
scholen. Dit resulteerde in een aantal ontwerpcriteria vooral gericht op een onderverdeling tussen
onder- en bovenbouw. Om meer betrouwbare uitspraken te doen kan het doelgroeponderzoek
opnieuw uitgevoerd worden onder een grotere groep respondenten. Ook is het mogelijk dat er
nieuwe ontwerpcriteria worden gevonden, wanneer het onderzoek gehouden wordt in meerdere
provincies binnen Nederland. Jongeren buiten de Randstad, kunnen andere denkbeelden over
homoseksualiteit erop nahouden dan de groep respondenten uit Amsterdam.
Een tweede vraag is of de uitkomsten van een onderzoek gehouden onder holebi jongeren
verwerkt kan worden binnen het educatieve aanbod voor scholieren of dat er een apart aanbod
ontwikkeld moet worden om de boodschap effectief over te brengen. Binnen het middelbaar
onderwijs, is de verdeling van heteroseksueel of holebi niet visueel aanwezig. Een optie om dit op te
lossen is een eventueel doelgroeponderzoek in samenwerking met COC Nederland uit te voeren en de
informatie gebruiken binnen het Jong&Out project.
Wel is er buiten dit project een focusgroep bijeenkomst geweest met holebi jongeren over hun
wensen en dromen. Binnen dit gesprek is ook de vraag gesteld: ‘Hoe staan jullie tegenover een
educatief aanbod over seksuele diversiteit op middelbare scholen?’ Hier kwam naar voren, dat niet
alle holebi jongeren positief staan tegenover een educatief aanbod. Sommigen ervaren de expliciete
aandacht als een bedreiging. Zij maakten zich zorgen over het feit dat medeleerlingen extra aandacht
zouden geven aan homoseksualiteit en signalen zouden oppikken, wat vervolgens kan leiden tot
pesterijen of uitsluiting. Deze antwoorden geven aan, dat doelgroeponderzoek nodig is onder holebi
jongeren en eventuele bezwaren in acht genomen dienen te worden voor de ontwikkeling van een
educatief pakket daadwerkelijk van start gaat.
Als laatste nog de vraag: was ik de juiste onderzoeker voor dit onderzoek? Het onderwerp
homoseksualiteit is een beladen onderwerp op middelbare scholen en vaak is dit de reden dat
docenten het onderwerp uit de weg gaan of niet goed weten te verwoorden. Wanneer ik voor de klas
stond om het onderzoek uit te voeren kreeg ik meteen de vraag ‘Bent u homo?’ Wanneer ik dit
bevestigde verviel de grens tussen ik als persoon en als onderzoeker. Dit kan van invloed zijn geweest
op het onderzoek, bijvoorbeeld dat leerlingen meer gewenste antwoorden gaven om mij niet als
persoon te beledigen. De validiteit zou dan in het geding zijn. Een heteroseksueel persoon die zich
inzet voor de acceptatie van seksuele diversiteit zou misschien een beter voorbeeld zijn geweest voor
de scholieren. Wel is mij duidelijk geworden dat onderzoek naar een onderwerp als seksuele
diversiteit niet een zwart-wit beeld oplevert maar voornamelijk een goot grijs gebied is met vele
mogelijkheden en invullingen. Bij het interpreteren van dit ‘grijze gebied’ speelt de geaardheid van de
onderzoeker geen rol, maar voornamelijk de vindingrijkheid om literatuur en doelgroeponderzoek te
combineren tot één operationeel pakket.
XXXVI
8. Referenties
Brug, J., van Assema, P., Lechner, L.(2007). Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering. Een
planmatige aanpak. Assen: Koninklijke Van Gorcum BV.
Buijs, L., Hekma, G., Duyvendak, J. (2008). Als ze maar van me afblijven, een onderzoek naar
antihomoseksueel geweld in Amsterdam. Amsterdam University Press
Crosby, F., Bromley, S., Saxe, L. (1980). Recent unobtrusive of Black and White discrimination and
prejudice: A literature review. Psychological Bulletin 87, pp. 546-563.
Schwartz, N (1999). Self Reports: how the questions shape the answers. American Psychologists, 54,
pp. 93-105.
Dworkin, S.H., Yi, H. (2003). LGBT Identity, Violence, and Social Justice: The Psychological is
Political. International Journal for the Advancement of Counselling, Vol. 25, No. 4.
Eliason, M.J. (1995). Accounts of sexual identity formation in heterosexual students.
Sex Roles, Vol. 32, Nos. 11/12.
Ernulf, K.E., Innala, S.M. (1987). The relationship between affective and cognitive components of
homophobic reaction. Archives of Sexual Behavior, Vol.16, No. 6.
Green, L.W., Kreuter, M.W. (1999). Health promotion planning: an educational and ecological
approach.
Green, L.W., Kreuter, M.W. (2005). Health program planning: an educational and ecological
approach. Columbus, OH: The McGraw-Hill companies.
Harper, G.W., Schneider, M. (2003). Oppression and Discrimination Among Lesbian, Gay, Bisexual,
and Transgender People and Communities: A Challenge for Community Psychology.
American Journal of Community Psychology, Vol. 31, Nos. 3/4.
Heany, C.A., Israel, B.A. (2002). Social networks and social support. Health behaviour and health
education. Theory, research and practice, pp. 185-209.
Herek, G.M. (1988) Heterosexuals’ Attitude toward Lesbians and Gay Men: Correlates and Gender
Differences. The Journal of Sex Research, Vol. 25, No. 4, pp. 451-477.
Horn. S.S., Szalacha, L.A., Drill, K. (2008). Schooling, Sexuality, and Rights: An Investigation of
Heterosexual Students’ Social Cognition Regarding Sexual Orientation and the Rights of Gay
and Lesbian Peers in School. Journal of Social Issues, Vol. 64, No. 4, pp. 791—813.
Inspectie van Onderwijs. (2009). Anders zijn is van iedereen. Gesprekken met schoolgaande jeugd
over hetero- en homoseksualiteit.
Kool, A., van Hamert, M., Hoek J., de Leede , H., van der Velden, M.J.G., Verhagen, P.J. (1995).
homoseksualiteit en de kerk. Om de voortgang van het gesprek. Zoetermeer: boekencentrum.
Kuyper, L., Bakker, F. (2006). De houding ten opzichte van homoseksualiteit. Een beschrijvende
literatuurstudie. Sociaal Cultureel Planbureau.
Liang, C.T.H., (2005). The Impact of White Heterosexual Students’ Interactions on Attitudes Toward
Lesbian, Gay and Bisexual People: A Longitudinal Study. Project MUSE, Vol.46, No. 3.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap (2008-2011). ‘Gewoon homo zijn’.