HELDERSE VERENIGING VOOR SOCIALE GESCHIEDENIS · 2018-10-15 · Opgericht op 30 december 1991 en ingeschreven bij de Kamer Voor Koophandel voor Hollands Noorderkwartier d.d. 22 september
Post on 29-Jun-2020
2 Views
Preview:
Transcript
1
Bestu
Voorzitter:
W.F.H. v.d. Paard 0223-614023
Secretaris:
J.G. Kikkert 0223-612426
Noordzeestraat 3 Den Helder
Penningmeester:
H. v.d. Blom 0223-615541
2e Penningmeester:
C. Dalenberg 0223-641945
Bestuursleden:
H. Boerekamps 0223-669499
Redactie de Morgen:
Freek Bellinga 0223-618270
Dick Muller 0223-613249
Bert Heuvelman 0223-618470
Webeditor:H. Boerekamps
Internet: Natuurlijk is de HVSG ook via internet
bereikbaar. Onze website www.hvsg.net.
INHOUD DE MORGEN-DEC. 2017
Pag.2 : Voorwoord - reactie lezer
Pag.5 : Het Hoge Huis op het duin
Pag.8 : Helders Jongeren Parlement
Pag.13: Behouden huizen (2)
Pag.17: Geschiedenis Helderse Brandweer
Pag.21: Herinneringen aan Helderse kappers
Pag.24: Doopsgezinden in Den Helder
Contributie: het lidmaatschap van de H VSG
Contributie bedraagt minimaal € 12,50 per jaar. Voor elk volgend lid, woonachtig op het adres van een al ingeschreven lid, geldt een m
Verenigingsorgaan “De Morgen” verschijnt eens per 3 maanden en is bij de Koninklijke Bibliotheek geregistreerd onder Internationaal Standard Serial Number (ISSN) 1572-7378.
Het logo van de Morgen: Voor gebruikmaking
van het logo, zoals dat sinds medio 1993 wordt
gevoerd, is toestemming verkregen van de
Brusselse hoofdredactie van het Vlaamse
dagblad “De Morgen”.
Losse nummers à € 3,50. Eerder verschenen
nummers kunnen worden besteld door
overmaking van € 3,50. per gewenst exemplaar
op postrekening NL63 INGB 0000 700681 t.n.v.
HVSG, te Den Helder o.v.v. het/ de betreffende
nummer(s).
Aanmoedigingen, op- aanmerkingen en/of
klachten over De Morgen gaarne naar
hvsgdemorgen@gmail.com Inleveren kopij voor
“De Morgen”. Uw bijdrage dient samen met
ingescande foto’s/tekeningen op schijf, USB-
stick of via de E-mail aangeleverd te worden bij
de redacteur.
Inleverdata: Voor de 15e van de 2e, 5e, 8e, 11e
maand. Publicatie hoeft niet te betekenen dat
de daarin vermelde meningen het inzicht van de
redactie of van de vereniging weergeven.
Auteurs dragen de verantwoording voor de
inhoud van hun bijdragen. De redactie behoudt
zich het recht voor om ingezonden artikelen in
te korten of niet te plaatsen.
HELDERSE VERENIGING VOOR SOCIALE GESCHIEDENIS
Opgericht op 30 december 1991 en ingeschreven bij de Kamer Voor Koophandel voor Hollands
Noorderkwartier d.d. 22 september 1993, onder dossiernummer V 637339.
2
VOORWOORD
Communicatie
In dit Voorwoord communiceer ik met u over communiceren en over de ontwikkeling van communicatie. Hoewel ‘met u’ is wel sterk uitgedrukt.
In de auto, op de fiets, op straat, wandelend door het park, op familiebezoek, in tram, trein en metro, iedereen staart zich blind op het lcd-schermpje van een mobieltje. Zelfs de paus ergert zich eraan. Hij roept de bezoekers op het Sint Pietersplein tot de orde. ‘Verheft uw hart, niet uw smartphone!’ Wat men ermee doet, is mij een raadsel Natuurlijk heb ook ik een mobiele telefoon, keurig in mijn jaszak, het
geluid uitgezet. Waarom is eenieder ermee doende? Mijn kleinkinderen zullen het wel weten. Zij begrijpen mijn vraag zelfs niet en maken mij niet wijzer. Hun gsm-etje is volgens hen voor het versturen van noodzakelijke berichtjes naar vriendjes en vriendinnetjes, voor het luisteren naar hun lievelingsmuziek, het googelen, en spelletjes spelen. Ja, er wordt ook mee gebeld; zelfs op de fiets. Dit alles neemt mijn
verwondering niet weg. De medemens op straat, trein of metro wordt door de gsm-mens totaal genegeerd. Met een houding van ‘stoor-mij-niet, kijk niet naar mij, spreek vooral niet tegen mij’. Voor het eerst, begin jaren 90 van de vorige eeuw, zie ik tientallen jongeren met een Nokia-mobieltje in de straten van Helsinki. Een modegril, denk ik. Niets blijkt minder waar. Nu loopt iedereen overal met een
mobieltje, van 10 tot 100-jarigen. In het gunstigste geval is er interactie met anderen, hoewel ik daarvoor het begrip
sociaal media zwaar overdreven vind. Goed, ik ben niet helemaal van deze tijd.
Wat is communicatie in vroegere tijden toch eenvoudig. De lessen op school vatten alles samen in: spreken, luisteren, lezen en schrijven. Tot een halve eeuw geleden lijkt het of het begrip communicatie volledig is beschreven door de onderwijskundigen. Anno 2017 weten wij wel beter. Kijkende naar de schoolgeschiedenis is het begrip communicatie rond 1975 slechts een momentopname. Een momentopname in het licht van de geschiedenis en de toekomst.
Communicatie is zo oud als de mensheid en gebeurt op een wijze die bij de mens past. Gebonden aan een bepaalde tijd en plaats. De grotschilderingen van de prehistorische mens is een eerste vorm van communicatie. Jammer dat we hem niet kunnen vragen naar de betekenis ervan. Met het voortbrengen van spraakklanken gaat er wat veranderen. Bodes brengen boodschappen over. Een gevaarlijk baantje, dat wel. Weet men de vele gevaren te overwinnen, en de vele hindernissen te nemen, dan kan het nog fout gaan. Een ongewilde boodschap overbrengen betekent niet zelden het einde van de boodschapper, letterlijk. De ontwikkeling van het schrift lost het een en ander op, al brengt het ook nieuwe problemen met zich. De hiërogliefen uit het oude Egypte zijn
3
Fascinerend. De betekenis ervan blijft lange tijd raadselachtig. Tot de Fransen daar een steen vinden, een steen met dezelfde tekst in twee, eigenlijk drie talen. De hiërogliefen en het Griekse alfabet op deze steen, de steen van Rosette, zijn de sleutel voor ontcijfering. We schrijven dan al 1822. Dan de gebarentaal. Die is ouder dan dikwijls wordt gedacht. De vele oude volkeren hebben een uiteenlopende spraak. Daarom maken zij gebruik van gebarentaal. Zo kunnen zij zich ‘verstaanbaar’ maken. De postduif dankt zijn naam aan het overbrengen van boodschappen door de lucht. Omdat zij honkvast zijn en naar ‘huis’ terugkeren. Ver voor onze jaartelling verspreidt het gebruikmaken van duiven zich vanuit o.a. Irak en Syrië over Europa. Overal op de wereld zijn duiven in de loop der tijd ingezet. Er is geen oorlog gevoerd zonder duivenpost. In de 80-jarige oorlog, maar ook in de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Bekende oorlogsduiven dragen zelfs namen: o.a. Cher Ami; doodgegaan in 1919.
De communicatie komt dichter bij ons. In boeken en films met Indianen zien wij de rooksignalen van verre. Dan is de telegrafie al ontwikkeld. Tijdens de Franse revolutie wordt in 1793 voor het eerst een bericht op grote afstand doorgegeven. Vanzelfsprekend gecodeerde berichten. Verbindingsdraden zijn nog noodzakelijk. In mijn fantasie moet dit op bliktelefoon lijken: twee conservenblikjes met daartussen een strak gespannen draadje. Gebruik van elektriciteit verbetert het systeem. Dankzij Marconi komt de draadloze telegrafie. Gebruik van morse is een logische stap voorwaarts. De heer Morse ontwikkelt in 1835 een geheel van signalen die staan voor letters en cijfers. Na een opleiding van een paar jaar is men marconist. Kennelijk een beproefd systeem, want de Koninklijke Marine stopt er pas mee rond het jaar 2000! Daarna is er vanzelfsprekend een nog beter systeem van communiceren.
Zeeslagen in films moeten herkenbare beelden laten zien. Zoals het seinen met vlaggen, en een matroos die de seinlamp bedient. Dat hoort bij dit genre. Vanuit onze kindertijd herinneren wij ons de rooksignalen van de Indianen, en de geluiden van de tamtam uit het oerwoud
4
van Tarzan. De jeugdverhalen liegen er evenmin om. Indrukwekkend is het verhaal van de Griek die het overwinningsbericht van Marathon naar Athene brengt, rennend. Helaas, na zijn woorden ‘Verheug u, wij hebben gewonnen’ valt hij dood neer. Zijn (ingekorte) afstandsloop van 42 km en 195 m is vanaf het begin van de Olympische spelen opgenomen in het programma. In deze tijd wordt er in een beetje stad van betekenis jaarlijks wel een marathon gelopen. Nog één verhaal: Michael Strogoff, de koerier van de Tsaar, van Jules Verne. De Tsaar vraagt hem een bericht naar Irkoetsk te brengen, dwars door vijandelijk gebied. De Tataren nemen hem gevangen en berechten hem als spion. De straf daarvoor is het blind maken met een gloeiend zwaard. Dat wordt voor de ogen langs getrokken en weg is het zicht. Michaels laatste blik is voor zijn moedertje. De tranen die dan in zijn ogen schieten, behoeden hem voor blindheid. Dit laatste hoor ik van mijn meester, in klas 3, na mijn flauwvallen. Ik krijg van hem een appel. Intussen staat de techniek niet stil. In 1946 is er de eerste mobiele telefoon; een beetje portofoonachtig, maar toch. Internet is er in 1982. Nu communiceren wij dat het een lieve lust is: LinkedIn, Facebook, Twitter en nog veel meer. Nu stop ik, omdat ik nog zéééér belangrijke berichten moet plaatsen,
voor mijn ‘vrienden’, mijn Facebook-vrienden.
Willem van der Paard, voorzitter (hij communiceert)
Reactie van onze lezers:
Beste redactie/meneer W. van der Paard,
Nog maar kort lid van de vereniging en nu al een
opmerking… Ja, je zou er vraagtekens bij kunnen
plaatsen. In het sept. nummer van De Morgen (2017)
heb ik het artikel “Dat wat nooit mag vergeten ”met
grote belangstelling gelezen. Hoewel mijn opmerking
niets afdoet aan het artikel zelf, wil ik u deze toch
melden. Geheel aan het eind benoemt u, geheel
terecht, de heren Jan Bremer en Jack Ambriola die de
Joodse geschiedenis naar boven hebben gehaald.
Echter, m.i. zou ook de heer Ger Lemson hier moeten
worden genoemd. Hij heeft n.a.v. het feit dat de
Tweede Wereldoorlog 70 jaar geleden tot een einde
kwam (mei 2015) het kwartaalblad Noord
Kopstukken (jrg. 29 nr. 2) bijna geheel geschreven
vanuit het thema: ”Geboren in Den Helder en
omgekomen in de concentratiekampen”. Het betreft
fragmenten van 246 Joodse Nieuwediepers die niet
zijn terug gekomen uit de kampen. Daar er toen met
veel lof over dit boekje is gesproken, dacht ik, wat
jammer dat juist nu dit wordt aangehaald. Verder
heb ik geen commentaar, want ik lees De Morgen al
vele jaren met veel plezier en heel vaak ook met
grote herkenning! Met vr. groet, Marijke Feenstra
De voorzitter heeft schriftelijk gereageerd.
5
HET HOGE HUIS OP HET DUIN
Het is 5 juni, tweede pinksterdag en in heel het
land wordt dit jaar voor de tiende keer “De dag
van het kasteel” gevierd. Huisduinen kent geen
kastelen maar wel huizen met een geschiedenis.
Het “Hoge Huis op het Duin” aan de Duinweg 22
torent hoog boven haar omgeving uit.
Een statig haast onaantastbaar huis en menig
inwoner van Huisduinen zal weleens met een
nieuwsgierige blik naar boven hebben gekeken
onbewust van het feit dat aan dit huis een
bijzondere geschiedenis is verbonden. Broer en
zus, Pieter en Grietje Zeeman zijn de huidige
eigenaren en Anne Marie Wijnants (redactrice
Dorpskrant) heeft hen bereid gevonden een tip
van de sluier op te lichten door in te stemmen
met een interview voor de Dorpskrant.
Op deze mooie pinksterdag klauter ik al vroeg
het duinpad op en wordt verwelkomd door
Pieter en Grietje. Niet veel later arriveert ook
Anne Marie die hiermee een praktische invulling
geeft aan een oproep in het door haar
gekoesterd poëziealbum uit 1966.
“Als je iedere dag nieuwe dag,
aanvangt met een blijde lach
Als je met een blij gezicht,
aan je werk denkt en je plicht
Als je zonder veel gepraat,
anderen helpt met woord en daad
Als je een goed voorbeeld geeft,
heb je niet voor niets geleefd”.
Prof v.d. Leeuwschool (klas 1)
Onder het genot van een kopje koffie zullen we
aan de hand van Pieter en Grietje de
geschiedenis
van ”Het Hoge Huis op het Duin” proberen in
kaart te brengen. Mevrouw Margaretha de
Boer-Moor, bij vele oud-leerlingen bekend als
Juf de Boer-Moor heeft van 1966 tot juni 2015,
49 jaar, in dit hoge huis op het duin gewoond.
Voor 1966 werd het huis bewoond door de heer
Esbach die ook bekend stond als de professor
met de zes teckels. Margaretha de Boer-Moor
was de jongste van 3 zusters. Samen met haar
zuster Anna Zeeman-Moor, de moeder van
Grietje en Pieter heeft zij in de oorlog nog
lesgegeven op de Dorpsschool op Huisduinen,
nu het huidige prachtig verbouwde dorpshuis.
De oudste zuster, (Johanna Moor) woonde ook
het grootst deel van haar leven op Huisduinen,
6
in het paddenstoelenhuisje naast het Beatrix
hotel.
Alle drie zussen Moor zijn oud geworden (93-97
jaar). Margaretha de Boer-Moor, is bijna 98 jaar,
geworden en heeft tot haar overlijden in juni
2015 gewoond in het “Hoge Huis op het Duin”.
Tot zover de familie aan het woord.
Nu eerst: “de geschiedenis van het huis”
*Gelukkig heeft onze lieveheer mij de ogen voor
in de kop gepland! Wij, architecten, behoeven
een levensinstelling die steeds op de toekomst is
gericht, Nietwaar?
Een toekomstgerichte blik was kenmerkend
voor de levenshouding van ir. Jan Willem Eduard
Buijs. Als mens en als architect stond hij open
voor de nieuwe ontwikkelingen in de
samenleving. Zijn leven lang heeft hij,
tegenslagen en tijdelijke inzinkingen ten spijt,
getracht zijn werk in dienst te stellen van op een
rechtvaardiger toekomstgerichte idealen.
Bovenstaande regels zijn ontleed aan het boek
“Jan Buijs architect van de
Brievenbus met ornament
Volharding” geschreven als proefschrift RU
Leiden in 1982 door Chris Rehorst.
In 1924 vestigde Buijs zich samen met Joan
Lürsen, met wie hij al enkele jaren had
samengewerkt, als zelfstandig architect in Den
Haag. Hun bedrijf ging Bureau Buijs en Lürsen
heten. Naast gebouwen als de arbeiderspers in
Amsterdam, het Stedelijk museum in Haarlem
en het al eerdergenoemde gebouw de
Volharding in Den Haag ontwierp hij een groot
aantal villa’s in het hele land. In Juni 1931
schreef de heer Loen aan Buijs dat hij zich als
directeur van de Rijks HBS in Den Helder zal
gaan vestigen.
Omdat in deze gemeente geen huurhuizen naar
de behoefte van de familie aanwezig waren, had
hij besloten een huis te laten bouwen. Dhr. Loen
koos Buijs en Lürsen zeer waarschijnlijk op
aanraden van C. van Blaaderen, voor wie zij in
1931 een huis in Hoogeveen bouwden. In de
eerste brief aan Buis en Lürsen formuleerde
Loen zijn wensen. Naast een opsomming van
gewenste vertrekken schreef hij:
*Bijzonder veel licht, ook direct zonlicht, geen kamers met schuin toelopende wanden (als bij een puntdak) tuin direct uit woonkamer toegankelijk met terras aan de zonkant”. En hij concludeerde: “Het moet een courant verkoopbaar huis zijn, waarmee natuurlijk niet bedoeld wordt een huis dat zich aanpast aan de doorsnee smaak”. Later gaf hij aan wat hij daarmee bedoelde en benadrukte daarmee zijn voorkeur voor het Nieuwe Bouwen. “Overal stalen ramen; de ramen zo groot en hoog
7
mogelijk (in de trant van de moderne Duitse gewapend betonbouw)”.
Vijf pagina’s van het boek ”Jan Buijs architect
van De Volharding” zijn gewijd aan het tot stand
komen van het ontwerpen en de uiteindelijke
opdracht voor 9000 gulden van het “Hoge Huis
op het Duin”. Het werd een heel ander huis dan
het ontwerp wat Loen in gedachten had. Menig
architect zou zich een principaal wensen, die zijn
voorkeuren zo duidelijk formuleert als Loen had
gedaan en één die om budgettaire redenen zo
makkelijk van een aantal van zijn wensen kan
afstappen, merkt de schrijver C. Rehorst
hierover op. Loen was kennelijk toch tevreden
met zijn woning wat mag blijken uit het beroep
wat hij later heeft gedaan op architect Buijs om
hem te dienen met een kleuradvies voor het
interieur.
Terug naar de familie. Pieter heeft na een
intensieve speurtocht op internet contact gehad
met de zoon van de eerst bewoner de Dhr.
Loen. De familie Loen heeft in het Huis gewoond
van 1932 tot de oorlog, toen werd het huis
geconfisqueerd door de Duitsers. Na de oorlog
heeft de familie Loen het huis tot begin jaren
vijftig bewoond. Van Dhr. Loen heeft Pieter
waardevolle info verkregen over de kleuren van
het interieur in de originele staat. Grietje en
Pieter willen het huis als familiewoning
behouden en het geheel terugbrengen in de
oude stijl.
De bovenverdieping is inmiddels gerenoveerd,
de originele details zijn teruggebracht, kleuren
aangepast en de vloeren zijn voorzien van
linoleum. De verdieping is verhuurd en de buren
zijn blij dat het huis weer bewoond is.
Het is tijd voor een kleine rondleiding: De kast
achter een deur in het woonvertrek blijkt een
mini-keuken te herbergen Een ruimte van
hooguit een m2 met een granieten aanrecht en
gootsteen die gebruikt werd om een kopje
koffie of thee te zetten. Heel bijzonder zijn de
opvouwbare wanden waarmee de ruimtes naar
wens kunnen worden ingedeeld. De granieten
vloer in de keuken zal worden hersteld en ook
de originele duintuin wordt in ere hersteld.
Dezelfde tuin bood vorig jaar nog een schuilplek
aan een vossenburcht met een nest met vijf
jongen die inmiddels over Huisduinen
uitgezworvenvzijn.
De schuilkelder in de achtertuin
”Jan Buijs architect van De Volharding” auteur
Chris Rehorst
8
HELDERS JONGEREN PARLEMENT (HJP)
De aanloop
Vijftig jaar geleden werd het Helders Jongeren
Parlement opgericht. Het was een
vertegenwoordiging van bestaan politieke
jeugdorganisaties uit Den Helder die de “politiek
gingen naspelen”. De vergadering werden
gehouden in de raadszaal van het toenmalige
stadhuis aan de Kerkgracht. Na maanden van
voorbereiding vond in het najaar van 1967 de
eerste zitting plaats. Het geheel stond onder
leiding van dhr. A.J.P.Bindels (als onpartijdig
voorzitter). Elke fractie had op basis van de
verhoudingen in de gemeenteraad een aantal
zetels. Er konden moties worden ingediend en
tijdens de zittingen was de publieke tribune
geopend. Zoals u ziet het “naspelen van de
politiek” was een serieuze zaak!
POLITIEK LANDSCHAP 1966-1967
De verhoudingen waren totaal anders dan nu.
In febr. 1967 waren er (vervroegde) Tweede
Kamerverkiezingen. We had net het kabinet
Zijlstra (ARP) achter de rug en in het voorjaar
trad het kabinet De Jong(KVP-ARP-CHU-VVD)
aan. De zetelverdeling was als volgt:
Katholieke Volks Partij (KVP) 42 zetels
Anti Revolutionaire Partij (ARP) 15 zetels
Christelijk Historische Unie (CHU) 12 zetels
VVD 17 zetels
PvdA 37 zetels
Boerenpartij 7 zetels
D’66 7 zetels
Communistische Partij Nederl. (CPN) 5 zetels
Pacifistische Socialistische Partij (PSP) 4 zetels
SGP 3 zetels
Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) 1 zetel
Alleen de christelijke partijen (KVP-ARP-CHU-
SGP-GPV) hadden samen al 73 zetels… De KVP-
ARP-CHU zijn in 1977 opgegaan in het CDA) De
PSP en CPN en nog enkele (latere) partijen zijn
gefuseerd tot GroenLinks. De PvdA was altijd
een grote partij, de Boerenpartij is verdwenen,
D’66 was net opgericht en het GPV is later (met
andere latere partijen opgegaan in de Christen
Unie. U ziet het: een totaal ander politiek
landschap!
POLITIEK EN JEUGD
Vrijwel alle politieke partijen hadden een
jongerenorganisatie. Er waren in de jaren ’60
veel politieke activiteiten voor en door
jongeren. Om wat te noemen. Het was ook een
tijd van verandering: de ontzuiling was in vollen
gang, provo, Maagdenhuisbezetting, opstand
tegen de autoriteit, acties en demonstraties
tegen de Vietnamoorlog en de Apartheid in
Zuid-Afrika……kortom er waren enorme
veranderingen op komst.
Voorblad maandblad JOVD afd. Den Helder okt. 1966
9
Dit stimuleerde jongeren om lid te worden van
een politieke jongerenorganisatie. De grootsten
waren de KVPJG, JOVD, ARJOS en FJG-PVDA .
Ook de CHU, SGP, GPV en de PSP hadden hun
Advertentie ARJOS in schoolkrant van de Helderse Kweekschool (1966)
jongerenafdeling. De meesten hiervan waren
ook in Den Helder actief. Zij werden soms
betrokken bij de voorbereiding van politieke
projecten op middelbare scholen. Zo hield de
Helderse Kweekschool in maart 1966 een
politieke werkweek met een forum met
kopstukken uit jongerenclubs van de partijen.
Toekomstige juffen en meesters luisteren
aandachtig naar het forum tijdens de politieke
werkweek van de Kweekschool (maart 1966) De
meesten zullen nu al een tijdje met pensioen
zijn……..
Verkiezingen op de RHBS en het Lyceum te Den
Helder (1967)
10
Tijdens verkiezingsavonden (maart 1966 Prov.
Staten en in febr. 1967(Tweede Kamer) in de
elkaar vele zaaltjes die Den Helder toen rijk was,
werd het idee geopperd om meer gezamenlijke
activiteiten te ontplooien. Een van de ideeën
was om echt politieke discussie te houden en
waar kon dit beter gebeuren dan in de
Raadszaal van het Stadhuis aan de Kerkgracht.
Na enige weken van overleg met de politieke
jeugdclubs en de fracties van de partijen in de
gemeenteraad werd in september 1967 de
oprichtingsvergadering gehouden in de
trouwzaal van het stadhuis. Het
gemeentebestuur was zeer positief en
verleende alle medewerking. Er werden
statuten opgesteld en er werd een bestuur
samengesteld. De oprichtingsvergadering werd
bijgewoond door de wethouders en vele
raadsleden. Voorzitters was de heer Bindels,
oud-fractielid van de KVP in de gemeenteraad.
Gedeelte artikel Helderse Courant n.a.v. verkiezingen op de Kweekschool
Het Helderse Jongeren Parlement
(HJP) , uniek in Nederland, was een
feit! Op 12 oktober 1967 zou de
eerste openbare zitting plaatsvinden
in de raadszaal van het stadhuis.
11
Stembiljet Helderse Kweekschool
Politieke werkweek op de Helderse Kweekschool. Er werden verkiezingen gehouden en een dag parlement
geïnstalleerd die allerlei politieke vraagstukken behandelde. Er was ook een politiek forum met
kopstukken uit de politieke jongerenorganisaties. Hans Wiegel, nog heel jong, was ook aanwezig (met
kettinghorloge en sigaar) stal de show tijdens het politieke forum.
12
De eerste bijeenkomst vond plaats in een tot
laatste stoel bezette raadszaal. Vrijwel alle
gemeenteraadsleden waren aanwezig en
natuurlijk de plaatselijke pers (De Helderse
Courant en het Noordhollands Dagblad)
Onder de leiding van dhr. Bindels hielden de
fractievoorzitters hun “maidenspeech”. Het was
die avond vooral de bedoeling het standpunt
van de jongerenclub duidelijke te maken. Waar
stond je voor en wat wilde uiteindelijk in de
politiek bereiken? Het was wennen in de grote
zaal, sommige fractievoorzitters waren
zenuwachtig…vele ogen op je gericht en elk
woord werd op een goudschaaltje gewogen.
Toch verliep die eerste avond positief en
beloofde veel voor de toekomst van het HJP…..
Bert Heuvelman (wordt vervolgd)
13
BEHOUDEN HUIZEN (2)
IJspret op het Helders Kanaal ter hoogte van de hoek
van Spoor- en Westgracht en Janzenstraat. Foto van
vóór 1956, toen het grote huis in ‘café Las Palmas’
veranderde. De ingang was nog om de hoek. De
mooie huizen in het trechtervormige begin van de
Janzenstraat, waar eens ook enige loodsen woonden,
bestaan nog steeds, maar het blokje huizen rechts is
afgebroken.
Na het ter perse gaan, zoals dat zo mooi heet,
van De Morgen van september, met mijn stukje
over Spoorgracht 1, bleek ook de onvolprezen
website ‘Ontdek Den Helder’ aandacht besteed
te hebben aan de renovatie van het ‘huis van
Oortgijsen’. Op het ogenblik dat ik dit schrijf
(begin november) lijkt de verbouwing, na een
tijdje ietwat gestagneerd te hebben, langzaam
weer te vorderen. Lees die posting en bekijk ook
de fraaie oude foto’s! Op een van die opnames
lijken statige paard-en-wagens en ook nog een
handkar klaar te staan om op pad gaan, beladen
met melkbussen. Het is echter geen toeval dat
zij juist daar gefotografeerd zijn en dan niet bij
Spoorgracht 1, om precies te zijn, maar bij het
brede pand daarnaast, waarvan nog een deel te
zien is. Dat was van de melk- en zuivelhandel,
die daar op nummer 2 vele jaren gevestigd was
en in de loop der tijd verschillende eigenaren
had, o.a. P. Duinker en J. Visser. Op nummer 5,
op de hoek van de Spoorgracht en Steengracht,
was weer de groentenwinkel van de familie Van
Os. Aan de Steengracht naast de ingang van de
steeg achter de Spoorgracht en de Janzenstraat
was het pakhuis. Op het erf van de melkslijterij
was een stal. Opmerkelijk is hoe divers de
huizen en de bewoners in de buurt waren: naast
gewone woonhuizen winkels, of winkeltjes,
naast herenhuizen kleine woningen, een rijke
houthandelaar en eenvoudiger neringdoenden,
onderofficieren en manschappen van de marine
en personeel van de rijkswerf. De kleine huizen,
met alleen een zolderverdieping en hoogstens
een dakkapel, waren overigens verre in de
meerderheid in de omgeving van Spoorgracht 1.
Opmerkelijk is ook hoe klein de percelen grond
zijn waarop de huizen in dit gedeelte van de
stad gebouwd zijn. Zeker zal dit de winst van de
projectontwikkelaars avant la lettre, die vanaf
de tweede helft van de negentiende eeuw in de
Helderse polder de weilanden opkochten en
verkavelden en daar de huizen bouwden, ten
goede gekomen zijn. Maar de verkaveling werd
ook bepaald door de loop van bestaande wegen
en sloten: zo was bijvoorbeeld de omvang van
het gebied, het bouwterrein, tussen de vanouds
bestande Sluisdijk en de Molenvaart, d.w.z. het
water tussen de Fabrieksgracht en Steengracht,
een gegeven waarvan men afhankelijk was.
En bovendien was nu eenmaal de schaal van de
negentiende eeuw kleiner dan die van onze tijd.
‘Melkventers bij Spoorgracht 1’, aldus ‘Ontdek Den
Helder’. Beter zou zijn: bij Spoorgracht 2. Een glimp
van de gevel en de dakkapel daarvan is nog te zien.
Later werd het pand verbouwd en kreeg het huis een
14
ander en ook mooi aanzien in de stijl van de jaren
‘30. Het blok rechts werd later het Kanonnenpleintje
en weldra verrijst daar het kolossale flatgebouw ‘De
Kamerheer’.
Plattegrond van de nog uitgesproken landelijke
gemeente Helder binnen de in de jaren 20 van de 19de
eeuw aangelegde Linie, kort nadat ook het marine-
etablissement ‘Willemsoord’, met de werf, en het
Noord-Hollands en het Helders Kanaal in datzelfde
decennium voltooid waren.
Stadsplanning zoals we die nu in de tijd van het
drukke autoverkeer kennen, bestond nog niet.
Van 1826 tot 1829 werd het Helders Kanaal
aangelegd, voor een deel parallel aan het
Werfkanaal en de Binnenhaven, die weer in het
verlengde lag van het Noord-Hollands Kanaal uit
1824. De afstand tussen het – toen - nieuwe en
de oude kanalen is nauwelijks meer dan dertig
meter. Die tussen het Helders Kanaal en de
Molenstraat zal trouwens niet veel groter zijn.
Achter het noordelijk deel van het kanaal,
parallel aan de dijk, aan de latere Loods- en
Kerkgracht, verrezen weer huizen met wat
grotere erven, medebepaald door de sloten die
daar al achter lagen. Tussen twee haakjes: de
Oostslootstraat heet niet voor niets zo!
Vaste armoede
Van de huizenbouw in de negentiende eeuw in
de Helderse Polder zijn nog andere aspecten
waard om gememoreerd te worden. Zo waren
ook de vele – kleine - huizen van mensen met
lagere inkomens meestal het eigendom van de
bewoners. In de stad van marine en rijkswerf
hadden die immers ook ‘vaste’ inkomens. Den
Helder was een stad van ‘vaste armoede’ werd
wel gezegd. Niettemin was in die stad ook voor
de ‘arbeidersklasse’ al een hypotheek mogelijk.
Die huiseigenaren waren vaak prima vaklui,
handige mensen, die hun huis zoveel mogelijk
zelf, met grote toewijding zo goed als ze maar
konden onderhielden. G.H. van Heusden laat in
een leuk boekje over stadsvernieuwing uit circa
1980 een huis in de buurt van de Sluisdijkstraat
‘spreken’ over zijn bewoners:
‘Hij was dag-in, dag-uit iedere avond bezig om mij
mooier te maken en zij stond met stralende ogen te
kijken als hij met wat planken, een kwast verf en een
nieuw behangetje mijn binnenste nog gezelliger wist
aan te kleden. Hij was een vakman die aan niets
anders dan zijn vrouw, kinderen en aan mij dacht.
(…) Het geld dat binnenkwam werd natuurlijk het
allereerst aan voeding besteed (…) maar als het even
kon werd er ook geld besteed om mij te
moderniseren, fluistert het huis.’
Moderniseren: dat werd – en wordt! - gestadig
gedaan in veel huizen die in de loop van de
negentiende eeuw en in het begin van de vorige
15
Ongeveer honderd jaar later, in de jaren 1920.
Sinds 1865 doorsnijdt de spoorlijn de gemeente.
De meeste huizen ten oosten van het spoor zijn
tussen 1865 en circa 1895 gebouwd. Daarna
verrijst een nieuwe wijk ten westen daarvan,
‘achter het spoor’, ten zuiden van de Kerkgracht,
en in de jaren ‘10 begint men met de bouw van
de wijk Tuindorp, zuidwestelijk van de spoorlijn.
Het gebouw van de Matrozenbond uit 1914
eeuw zijn neergezet en die niet steeds van
superieure kwaliteit bleken. In veel straten
hadden huizen last van het grondwater; destijds
was het bouwrijp maken van de weilanden door
de projectontwikkelaars nu eenmaal niet altijd
goed gelukt!
Na de Tweede Wereldoorlog werden de wijken
van de stad ten oosten van de spoorlijn – en de
spoorlijn zelf - object van ingrijpende plannen
voor stadsvernieuwing. Althans dat gedeelte dat
omstreeks 1920 reeds bestond (zie hiervoor de
tweede plattegrond) en voor zover dat dan de
oorlog overleefd had. Want de oudste, mooiste,
meest romantische en schilderachtigste delen
van de stad waren in de oorlog afgebroken ten
behoeve van de Atlantikwall, op een handvol
panden na: de hele ‘ouwe Helder’, na het dorp
Huisduinen de oorspronkelijke kern van de stad,
waaraan de gemeente haar naam dankte, en de
bebouwing langs Kanaalweg, Hoofdgracht en
Havenplein en aan sommige andere straten in
de omgeving van de dijk.
Als je ansichtkaarten van voor de oorlog en
eerder bekijkt, maakt de stad van toen toch een
prachtige indruk: de dubbele rijen zware bomen
langs Hoofdgracht en West- en Zuidstraat en
Binnenhaven met de deftige herenhuizen, met
stoepen en hekjes ervoor, de kerken, de scholen
en de bijzondere gebouwen, zoals de ‘Burcht’
van de Matrozenbond, de gezellige en levendige
winkelstraten. Maar ook de straten met kleinere
huizen vertonen vaak een zekere elegantie en
evenwichtigheid en stralen soms een serene
rust uit.
G.H. van Heusden wijst er echter op (trouwens,
zijn boeken zijn ook al weer van een generatie
geleden) dat in die tijd zelf – net als nu! - lang
niet alle bezoekers aan Den Helder, evenmin als
veel tijdelijke inwoners, erg enthousiast waren
over die grijze stad zonder groen met haar lage
en saaie huizen en ‘onmogelijke’ grachtjes en
straten. ‘Huizen, huizen, en nog eens huizen,
met nauwelijks ruimte voor straten of een tuin,
gebouwd in een tijd dat men wilde woekeren
met ruimte’. Aldus schrijft hij bij een afbeelding
van wat hij ‘De Nieuwedieper huizenzee’ noemt.
Het kan verkeren! Op die foto zijn ook nog de
tijdens de mobilisatie van 1914-’18 afgebroken
korenmolen ‘De Eendragt’ te bewonderen en is
16
‘Den Helder. Panorama naar het N.O. gezien van
af de Matrozenbond.’ Ansichtkaart, circa 1915.
Alias ‘De Nieuwedieper huizenzee.’
Vooraan de schitterende voorgevel van de Witte
Bioscoop in de Koningstraat in volle glorie te
zien. Die voorgevel, met de markante torentjes,
sneuvelde trouwens pas een tiental jaren nadat
Van Heusden zijn woorden schreef en er zijn nu
weer plannen, in het kader van de vernieuwing
van de stad om die verderop in de Koningsstraat
opnieuw op te trekken.
Stadsvernieuwing
Over stadsvernieuwing in Den Helder na 1945 is
al veel geschreven en gesproken, en het laatste
woord is er zeker nog niet over gezegd. De sloop
van het oude spoorwegstation en de aanleg van
het wel ‘stalinistisch’ genoemde Julianaplein, de
‘doorbraak’ ten behoeve van de Beatrixstraat,
de afbraak en nieuwbouw in de Sluisdijkbuurt
en in de buurt van de Koningdwarsstraat, maar
ook de plannen voor de ‘Noordelijke Rondweg’
daar en voor de Visbuurt: het zijn onderwerpen
die elk een studie waard zijn. Stadsvernieuwing
nu is gelukkig kleinschaliger en zorgvuldiger dan
in de vorige eeuw: meer straat voor straat, blok
voor blok, en zelfs huis voor huis, in plaats van
hele wijken tegelijk, zoals in het verleden. Veel
huizen in het deel van de stad dat zo’n honderd
jaar geleden ook al bestond, zijn het waard
behouden en hersteld te worden. En flink wat
‘Pareltjes’ van goed geconserveerde gevels van
kleinere huizen van ongeveer honderd jaar geleden
aan het einde van de Steengracht, naast de kerk op
de hoek van de Janzendwarsstraat.
panden zouden een goede opknapbeurt kunnen
gebruiken en huizen waarvan in ieder geval de
gevels lelijk afsteken tegen de soms schitterend
geconserveerde en gerenoveerde puien van de
belendende panden. Iedereen kan natuurlijk wel
voorbeelden in de oude stad bedenken. Maar
voor particulieren is het natuurlijk een moeilijke
en vooral kostbare zaak huizen te restaureren,
vooral nu er niet of nauwelijks meer subsidie
voor woningrenovatie beschikbaar is. Niettemin
zijn er ook in onze stad nog steeds ‘pareltjes’,
zoals de Helderse Courant onlangs geheel
terecht schreef, en dat zijn heus niet alleen
‘herenhuizen’. Een ‘Heldersche Maatschappij
voor Stadsherstel’, naar Amsterdams model,
lijkt vooralsnog een droombeeld. Wellicht een
schone taak voor Woningstichting? Laten we
hopen dat het er nog eens van komt!
Geraadpleegde bronnen:
Site Ontdek Den Helder, Kroeg wordt weer woonhuis,
https://www.ontdekdenhelder.com/kroeg-wordt-weer-
woonhuis/, augustus 2017.
Co Nieuwenhuijse en G.H. van Heusden. Stadsvernieuwing
Den Helder. Sluisdijk, Den Helder, zonder jaar [circa 1980]
G.H. van Heusden, Den Helder. Stad van mijn dromen,
Hilversum. 1960
Marischka de Jager, Opgeknapt en nog steeds pareltjes, in:
Helderse Courant, 4 november 2017
Dick Muller
17
GESCHIEDENIS HELDERSE BRANDWEER (1) Dat de mens leerde vuur te maken, waarmee hij zich warmte kon verschaffen en spijzen kon koken en braden, is één van de grootste vindingen geweest. In een ogenblik van onoplettendheid echter veranderde het vuur zich in een alles op zijn weg vernietigend monster. Brand was in de middeleeuwen een ramp. De huizen waren veelal van hout gebouwd en met stro gedekt. Bij brand was er meestal niets meer te redden. Het blusmateriaal was zeer beperkt. Lederen blusemmers werden gebruikt om de brand te blussen. Burgers maakten een ketting en gaven zo de emmers met water aan elkaar door. Men mocht echter blij zijn wanneer het gelukte de naastliggende
panden te behouden.
Eerste Helderse brandspuit
In 1760 bracht de Helderse bevolking een bedrag van 1500 gulden bijeen voor de aanschaf van een brandspuit. Let wel: de Helderse burgers. Die van Huisduinen mochten niet mee doen. Er bestond al jaren een rivaliteit tussen de bevolking van Den Helder en die van Huisduinen. Reden was, dat in Huisduinen de zetel van de “Regering van de Landen Huijsduijnen en de Helder” gevestigd was. Het gemeentebestuur vergaderde in dat dorp in het “Regthuis”. Maar in 1760 was Den Helder in inwoneraantal fors gestegen en was belangrijker groter dan Huisduinen. In 1806 werd dan ook besloten om de zetel te verplaatsen naar Den Helder. Toen de brandspuit werd aangekocht eisten de burgers dan ook dat die in Den Helder gestationeerd zou worden. En aldus geschiedde.
Het bestuur verordonneerde dat de brandspuit in Den Helder werd geplaatst.
Uitvinder van de eerste brandspuit was Jan van der Heiden, geboren op 15 maart 1637 te Gorkum. Van beroep was hij kunstschilder.
Brandweerreglement
De brandspuit arriveerde in de loop van 1761 en werd op 7 oktober, voorzien van het nummer 1, officieel in gebruik genomen. Op 20 februari 1761 werd de eerste commandant van de brandweer benoemd. Dat was Jacob Hoogland. In de acte van benoeming stond tevens dat hij nog twee onder commandeurs onder zich mocht hebben en zoveel officieren en manschappen mocht aanstellen als nodig was. Vervolgens werd door het bestuur het eerste brandweerreglement opgesteld. Daarin stond vermeld waaraan het personeel van de brandspuit zich te houden had. Maar ook hoe de burgerij zich diende te gedragen. Zij hadden bij brand plichten. In de eerste plaats degene bij wie brand was ontstaan. Hij moest met de kreet “brand” direct zijn omgeving alarmeren. Zelf proberen de brand te blussen en pogen te redden wat er te redden viel was streng verboden. Er stond een hoge boete op niet naleving van dit voorschrift.
18
Emmers water
Als er brand geroepen was, moesten alle burgers verplicht een emmer water naast de deur zetten en bij brand in de nacht, een lantaarn met brandende kaars uithangen. In het reglement stond dat alle burgers een emmer water naast de deur moesten zetten. Dus bij alle huizen in Den Helder en Huisduinen stonden ten tijde van een brandemmers water voor de deur. Bovendien moesten ’s-nachts de ‘klapperlieden’ of ‘nachtwakers’ de brand uitroepen en daarbij
vermelden op welke plaats de brand was ontstaan. Bovendien hadden zij de plicht om het personeel van de brandspuit te wekken. Ten tijde van de brand waren alleen de commandant en zijn onder commandeurs herkenbaar. Zij droegen dan de zogenaamde brandweerstaf bij zich. Het waren flink lange bewerkte stokken. Die van de commandant was langer dan die van zijn onder commandeurs. De overige brandweerlieden waren niet herkenbaar. Zij hadden een penning met daarop een nummer, die zij bij aanvang dienst bij de commandeurs moesten inleveren. Het was een systeem als de oude prikklok die later werd ingevoerd. Wie te
laat kwam bij brand of een oefening moest, als naar zijn rang, boete betalen. Die boete werd verdubbeld als men zonder geldige reden wegbleef.
Lantaarndragers
In het personeel namen de lantaarndragers een aparte plaats in. Zij hadden een belangrijke functie bij de nachtelijke branden. Er was immers nog geen openbare straatverlichting. Zij
moesten dus de brand ‘bijlichten’. Ook moesten zij bijlichten als er iets aan de apparaten mankeerden. De lantaarns werden daarom bij de brandspuit bewaard. Aan de ‘droogers’ en ‘opsienders’ werd speciaal opgedragen dat de lantaarns steeds van kaarsen waren voorzien, met extra kaarsen en voldoende
‘Swafelstokken’.
Herziening brandweerorganisatie
In 1812 werd een tweede bandspuit gekocht die op Huisduinen werd gestationeerd. Men beschikte nu in beide dorpen over een brandspuit. Er werd berekend dat men, voor het goed functioneren van de brandweer, een personeelsbestand moest hebben van honderd acht en negentig mensen, onder het commando van twee oppergezaghebbers en vijf mededirecteuren. De stad was in vier kwartieren verdeeld, met een vijfde als reserve. Het is interessant om de vele functies te noemen. Zo waren daar de opperbevelhebbers, mededirecteuren , de commandeurs van de grote pomp en die van de kleine pomp, commandeurs der stoklieden en van de pijpleiders, kwartiermeesters, stokleiders, pijpleiders, lederen slanghouders, bijldragers, zakkendragers, lantaarndragers, pompers, waterscheppers, bodes en oppassers.
Plichtbrandweer
Het bestuur was inmiddels overgebracht van Huisduinen naar Den Helder. Het bedienen van
19
de brandspuit was dus geen ‘eer’ meer voor de Helderse bevolking zoals in 1761, maar een plicht geworden. Dat blijkt uit artikel 7 van de KEURE van 14 mei 1818. Daarin staat dat alle manspersonen tussen de achttien en zestig jaar konden worden opgeroepen voor de dienstplicht aan de brandspuit. Men kon zich daar niet aan onttrekken, een plaatsvervanger aanwijzen of zijn plicht afkopen (in 1856 werd een regeling ontworpen om de dienst af te kopen voor het bedrag van zes gulden in het jaar). We kunnen dus stellen, dat Den Helder in die tijd noch een beroeps- noch een vrijwillige brandweer had. Eens per jaar op Hemelvaartsdag werd de ‘brandweerkermis’ gehouden. Die dag was iedereen vrij en konden dus alle brandweerlieden aanwezig zijn. Het was dan ook niet verwonderlijk dat het toen nog zeer christelijke Nederland begon te protesteren tegen de ‘ontheiliging’ van deze christelijke feestdag. Het Plaatselijk Bestuur besloot hierop dat met ingang van 1846 de Hemelvaartsdag geen kermisdag der brandspuiten meer was.
Brandweerbelasting
In artikel 11 van de KEURE van 1818 werd ook een soort brandweerbelasting ingevoerd. De gezinnen waar geen ‘manspersoon’ werd aangewezen voor de plichtbrandweer, moesten vijftig cent belasting betalen. Ook gezinnen zonder mannen – bijvoorbeeld weduwen – waren belastingplichtig. Zij betaalden dertig cent per jaar.
Lopen en alarmering
Den Helder was in 1840 niet zo’n grote stad. De kern bestond uit de Oude Helder en een lintbebouwing langs het Helderse Kanaal tot aan de Maritieme Weg No.1, zoals de weg langs het Noord-Hollands Kanaal toen heette. De brandweer moest dus beschikken over een behoorlijk aantal spuiten, want om met de spuit op wielen helemaal van de Oude Helder naar het einde van de Binnenhaven te lopen liep men het risico dat de brand reeds zijn vernietigende werk had gedaan en dat alleen nablussen nog een optie was. Er waren dus een aantal spuiten
over Den Helder verspreid en één in Huisduinen. De alarmering was een verhaal op zich. Bij brand moest de dichtstbij wonende brandmeester gewaarschuwd worden, die op zijn beurt zijn personeel moest waarschuwen. En dat allemaal lopend. Dat dit nogal wat tijd vergde illustreert de brand in augustus 1846. De maand augustus in 1846 was heet en door de hitte, het was 30 graden Celsius, was alles gortdroog. Ook in de sloten was weinig water aanwezig. Waterleiding was er nog niet, die kwam pas in 1856. In de krant van 5 augustus stond het volgende bericht: ‘Heden morgen omstreeks een ure brak er een hevige brand uit in de woning en den stal van den landman M. Boll op het Brakkeveld alhier; voordat nog de spuiten op de plaats van den brand konden aankomen lagen de gebouwen, welke van hout waren, reeds in den asch. Eene hooiklamp van ongeveer 200 wagens hooi, had aan alle kanten vuur gevat en is nog brandende. Bijna niets is uit de vlammen gered geworden. Zowel de gebouwen als de roerende goederen en het hooi waren tegen brandschade verzekerd. De oorzaak van den brand is onbekend’.
In dit geval was de boel verzekerd en werd alles vergoed. Het kan ook anders uitpakken. In het Strooijen Dorp (tegenwoordig de Visbuurt), brandde de boerderij van P. Klop geheel af. Bij de brand kwamen twee koeien, een kalf en enige konijnen in de brand om het leven. Gelukkig waren de spuitgasten met assistentie van de marine brandweer spoedig ter plaatse. De ramp was niet te overzien geweest als de overige huizen vlam hadden gevat. Het dorp bestond uit huizen van hout en gedekt met stro. Voor boer P. Klop was de brand rampzalig. In één nacht tijd was hij alles kwijt en had geen brandverzekering. Hij moest voor zijn gezin bij het armenbestuur aankloppen. Klop deed een verzoek aan het provinciaal bestuur om in de hele provincie Noord-Holland zijn verhaal van de rampspoed te doen en op die manier weer een ‘bedoeninkje’ bij elkaar te bedelen. Zijn verzoek werd echter afgewezen. Het bestuur van Den Helder onderkende zijn nood wel en gaf Klop toestemming tot het houden van een collecte in de gemeente ter tegemoetkoming aan de
20
geleden schade. Het gemeentebestuur zei dat de man alles had verloren wat hij bezat en dat het te wenschen was dat hij niet te vergeefsch de milddadigheid zijner plaatsgenooten zal inroepen.
Aanleg waterleiding
In juli 1856 werd de waterleiding van Den Helder in gebruik genomen. Het was de tweede waterleiding in ons land. Het was nog maar een beperkt leidingstelsel, dat maar door enkele straten was aangelegd. Het had niet tot doel om de ingezetenen van water te voorzien, maar een toevoerbuis naar de haven aan te leggen om de koopvaardijschepen van water te kunnen voorzien. Toch waren er een aantal bepalingen opgenomen om de waterleiding te kunnen gebruiken voor de bestrijding van branden. De brandspuiten konden niet zonder meer op de waterleiding werken. De brandslangen konden niet met een standpijp worden aangesloten. Daarom waren op regelmatige afstanden in de waterleiding ‘fonteinen en brandputten’ gemaakt. Daaruit konden met een slang de watervaten worden gevuld, maar ook kon de zuigkorf van de brandspuit in de brandput worden geplaatst. Deze situatie werd veranderd omstreeks 1900, toen de particuliere exploitatie overging in eigendom van de gemeente. In bijna alle straten werd toen een hoofdbuis gelegd. Er kwam een Reglement met bepalingen ter voorkoming van brand. Zo werd bepaald dat het vuur in bedekte potten of testen over straat moet worden vervoerd. Terwijl het verboden was open vuur te hebben of te roken in bergplaatsen of bij het lossen van hooi, stro, turf, brandhout of andere licht ontvlambare stoffen. Hooischelven moesten tenminste tien meter van alle huizen, daken of schuren staan. Ter voorkoming van hooibroei, werden door de gemeente hooikeurders aangesteld.
Brandstichting?
In de eerste week van april 1866 werd Den Helder geconfronteerd met drie branden. De eerste ontstond in de schilders- en kruidenierswinkel van C. Bethlehem aan de Achtergracht (nu Keizersgracht). De tweede brak uit in het koffiehuis ‘Land en Spoorzicht’ aan de Spoorstraat (waar nu C&A gevestigd is). Het koffiehuis brandde geheel af en van de inboedel was niets meer te redden. De derde en laatste brand ontstond in de zeilmakerij en tagrijnsaffaire van de heren Van Veen en Van Der Meulen aan de Binnenhaven. Ook dit gebouw werd door de brand totaal vernietigd.
Drie branden in één week, dat was wel erg verdacht……..
Rob Koningstein. (wordt vervolgd)
Bronnen: Twee Honderd Jaar Helderse Brandweer, auteur G. H. van Heusden. Geschiedenis van de brandweer in Nederland, auteur A. C. Broeshart.
21
HERINNERINGEN AAN HELDERSE KAPPERS Als u niet het interessante en rijk geïllustreerde
artikel gelezen mocht hebben over de Helderse
barbier en haarsnijder Hendrik Lippe (1853-
1931) in De Morgen van juni, moet u dat beslist
alsnog snel doen! Toen ik het portret van deze
kapper bekeek, vroeg ik me af, misschien wat
kinderlijk: ‘door wie liet Lippe zijn eigen haar
knippen?’ Want zijn imposante bakkebaarden
zal deze barbier wel zelf verzorgd hebben,
evenals zijn gladgeschoren kin en bovenlip,
maar ‘sneed’ hij ook zijn eigen hoofdhaar?
Zouden er nog mensen zijn die zich andere
Helderse kappers uit de tijd Lippe herinneren? Ik
meen te weten dat mijn Helderse opa zich wel
eens liet knippen door Van der Velde in de
Keizerstraat, die ook verantwoordelijk was voor
de scherpe scheiding midden in het strakke
kapsel van schout-bij-nacht Karel Doorman.
Schout-bij-nacht Karel Willem Frederik Marie
Doorman (1889-1942).
Maar nu heb ik het over mensen die ruim een
generatie jonger waren dan Lippe. Een oudoom
van mij zou overigens ‘aan boord’ een barbier
hebben meegemaakt die lichtelijk last had van
godsdienstwaanzin. Deze had de gewoonte zijn
klanten te vermanen dat voor alle mannen eens
het moment kwam dat zij voor de rechterstoel
van God zouden moeten verschijnen. En dat was
nog eens iets anders dan een scheerstoel in dit
ondermaanse! Terwijl de scheepskapper zijn
scheermes zette op de keel van het ingezeepte
bemanningslid dat hij onder handen had, klonk
steevast zijn onheilspellende vraag: ‘zijt gij wel
gereed om te sterven?’
Ik betwijfel of deze barbier later ook ‘burgers’
bediend heeft.
Mijn eigen herinneringen gaan niet verder terug
dan de tweede helft van de 20ste eeuw, naar
twee herenkappers uit de Sluisdijkstraat, Kwast
en Nonnekes. Laatstgenoemde, die zijn praktijk
uitoefende in een pand aan het einde van die
straat, bij de Ruyghweg, aan de rechterkant, had
de twijfelachtige eer voor het eerst mijn lokken
te mogen knippen. Althans, dat was de
bedoeling van mijn moeder. Ikzelf zag die
operatie echter allerminst zitten en nadat men
mij op een laag stoeltje had geposteerd, slaagde
ik erin me snel uit de voeten te maken. De
haarsnijder zette de achtervolging in, maar
aangezien de brave man mank was, lukte het
hem niet de recalcitrante kleuter in te halen.
Mijn moeder wist mij echter spoedig in de
drukke Sluisdijkstraat staande te houden en
weer terug te voeren naar de kapperszaak.
Sluisdijkstraat omstreeks 1930
Later, lang nadat ik mijn allereerste wilde haren
aldus toch kwijt geraakt was, kwam ik er nog
wel eens. Vanwege zijn handicap kon Nonnekes
niet lang staan. Meestal torende hij, op een
verstelbaar stoeltje gezeten achter de klant, net
boven deze uit. Deze opstelling leek de toch al
nauwelijks aflatende conversatie tussen kapper
en klant nog meer te bevorderen. Op een keer,
22
terwijl ik braaf op mijn beurt zat te wachten,
hoorde ik Nonnekes op een samenzweerderige
toon tegen een oudere klant zeggen, dat hij
laatst nog een lijk had moeten scheren. Nu er
elektrische scheerapparaten bestonden, zouden
nabestaanden dat eigenlijk zelf moeten doen,
overwoog Nonnekes een tikje vertwijfeld.
Het was mijn laatste bezoek aan hem.
Mijn opa had mij intussen geïntroduceerd bij
kapper Jan Kwast. Een mooie naam voor een
barbier en haarsnijder! In de voorkamer van zijn
huis aan het begin van de Sluisdijkstraat, op
nummer 29, dreef deze een sigarenzaak en in de
achterkamer was ‘de salon’. Kwast droeg altijd
een gestreepte pantalon, als van een jacquet, en
daarboven een blauwe gebreide schipperstrui.
Daarover droeg hij weer een witte jas, die hij
steeds uittrok alvorens zich vanuit de salon naar
de winkel te spoeden als zich daar een klant
voor rookartikelen gemeld had, hetgeen om de
haverklap gebeurde.
Ik zal nooit het bordje met de tarieven vergeten.
In geschilderde letters stond onder elkaar:
Knippen:
Scheren:
Kinderen knippen:
Daarnaast was met schoolbordverf een vlak
gevuld, waarop kapper Kwast met krijt de af en
toe gestegen prijzen schreef van die diensten
die hij aanbood. Overigens waren die nauwelijks
hoger dan een gulden. Mevrouw Kwast maakte
‘s zomers alleen, althans zonder haar man, verre
reizen, terwijl kapper Kwast in het Helderse zijn
vakantie doorbracht in een bootje met vissen.
Vrij plotseling overleed hij, nog geen zestig jaar
oud.
Inmiddels, halverwege de jaren zestig, zat ik op
de middelbare school, maar de culturele en
politieke omwentelingen van die tijd waren nog
niet erg tot Den Helder doorgedrongen - in ieder
geval niet tot mijn omgeving. Vooralsnog waren
spijkerbroeken en ‘beatlehaar’ taboe. ‘Daar zat
Moskou achter’, aldus de strenge vader van een
vriendinnetje van mij, een officier die van
ganser harte geloofde in zijn missie in deze
hoogtijdagen van de Koude Oorlog.
Ik liet mij toen knippen door kapper Jan Baas. In
de Nieuwstraat bij de OLVOO-kerk had deze in
de voorkamer van zijn huis een salon, waar altijd
een zoete, wat weeë lucht hing. Baas was een
kleine, blozende man, een vriendelijke, wat
trage vrijgezel, die in mijn ogen al oeroud was.
Hij ging dan ook weldra van zijn welverdiende
rust genieten. Dat gold niet voor kapper Van
Amsterdam, die een zaak had op de hoek van de
Nieuwe Brugstraat en de Achterbinnenhaven.
Nieuwe Brugstraat/Achterbinnenhaven, vanaf
de Botbrug gezien, 1976.
Van Amsterdam bleef doorwerken totdat hij
reeds ver over de tachtig was, en is net niet in
het harnas gestorven. Hij was een vrij kleine,
gedrongen, wat eigenzinnige man, die mensen
wegstuurde met de opdracht om eerst thuis hun
haar te gaan wassen en adelborsten afsnauwde,
maar mij wel leek te mogen. Ik vond het grappig
dat hij ook mij met ‘jonker’ aansprak, zij het met
een ondertoon van ironie in zijn stem. Deze
barbier vertrouwde mij eens toe scheerklanten
de keus te laten ‘met de duim’ of ‘met de lepel’
geschoren te worden. Dat sloeg op de wijze
waarop hij de wangen bol maakte om er beter
met het scheermes overheen te kunnen gaan.
Van Amsterdam besloot een knipbeurt altijd
23
met de op vermoeide toon uitgesproken vraag:
‘nat of droog?’. Op het antwoord ‘nat’ perste hij
dan haarwater uit een glimmende verstuiver om
de coiffure mee te besprenkelen alvorens daar
voor de laatste keer de kam door te halen.
Afb.4. Een haarsnijder oude stijl. (E. Flanderhijn
te Leiden, o.a. kapper van het corps.)
Klassieke attributen van de barbershop.
Alle bovengenoemde heren zorgden snel en
goedkoop voor een ‘keurig, knap hoofd’. Hun
kapsalons zouden nu zeker niet misstaan in een
openluchtmuseum, hoewel tegenwoordig de
modieuze ‘barbershops’ weer ingericht worden
in de ‘retro-stijl’ die ook de interieurs van de
Helderse kapperszaken van mijn jeugdjaren
kenmerkte. Er waren trouwens toen in Den
Helder zeker ook modernere, ‘hippere’ kappers
verschenen, maar ik leek een zekere voorkeur te
hebben voor hun wat ouderwetsere, of, anders
gezegd, klassiekere vakgenoten. Zoals kapper
Hein Visser, bijvoorbeeld, om nog een laatste
naam te noemen, een beminnelijke en naar mijn
idee verstandige man met wie je leuk kletsen
kon. Kapper Visser was goed ‘rooms’. De vroeg
gestorven Pierre Verburgt, de eerste Helderse
prins carnaval, was bij hem in dienst geweest.
In de tijd dat ik voor het eerst bij Hein Visser
kwam, stond zijn pand, gelegen halverwege de
Koningstraat, al op de nominatie om gesloopt te
worden. En toen was ook de tijd aangebroken
dat de oren zelfs door de keurigste kappers niet
helemaal meer vrij gelaten werden en dat ook
Geert Wilders bruin lang hippiehaar had, zoals
te zien is op een onlangs opgedoken foto.
Geert Wilders (* 1963) met ander haar.
Ook van mij moeten nog foto’s zijn uit de korte
tijd dat ik als student lang golvend haar droeg in
plaats van mijn gebruikelijke korte coupe.
Ik stel die maar niet ter beschikking voor dit
stukje!
Een wijze, overigens reeds vrij grijze en kalende,
vriend en leeftijdgenoot hield mij laatst voor:
‘Kappers zijn een luxeprobleem, wees blij dat je
het hebt!’
Dick Muller
24
DE DOOPSGEZINDE GEMEENTE
1788- 1843
(Geschiedenis ingelijst aangetroffen in de
Driemasterkerk kerkgracht 49 te Den Helder)
De doopsgezinden komen in confessie overeen
met de wederdopers. De godsdienstige
beweging der wederdopers kwam helaas tot
buitensporigheden (Munster, Leiden,
Amsterdam) maar de doopsgezinden
(mennonieten, naar Menno Siemons, een
befaamd voorganger) kwamen toch tot allerlei
gemeenten, die onderling naar hun landaard
verschilden en dikwijls naast elkaar ontstonden.
Zo had men in Huisduinen en Den Helder
verschillende doperse gemeenten, namelijk De
Friese, Waterlandse en Vlaamse. De aanhangers
der hier genoemde drie richtingen waren
uiteraard op onze dorpen niet talrijk,
desondanks zorgden ze voor hun eigen armen
en wezen. Hun eerste bedehuis, het z.g.
mennonieten vermaanhuis, stond op
Huisduinen. In 1788 is er een kerk der
doopsgezinde gemeente in den Helder
gebouwd. De doopsgezinden hingen de
geweldloosheid aan en in tijden van
oorlogsdreiging, wanneer de bevolking zich tot
de krijg toerustte en de jonge mannen werden
Menno Simons voorganger Doopsgezinden
opgeroepen, werden de doopsgezinden -al naar
gelang van hun gegoedheid- verplicht geldelijke
bedragen te offeren ten bate van de
oorlogsvoering. In de aanvang was het hun niet
altijd mogelijk een godgeleerde als voorganger
te krijgen en traden gewone leden der
mennonieten-gemeenschap, zoals boeren en
handwerkslieden, als zodanig op. De volgende
leraren hebben in deze dorpen gestaan. Op 1
januari 1742 werd Jan Cornz. Dekker beroepen
hij is in 1777 overleden en in dat zelfde jaar
opgevolgd door Ds. Sijtze Hoekstra, predikant te
Westzaan, aan Den Helder bevestigd en deed
zijn intrede des namiddags te Huisduinen, In dat
jaar bestond te Helder echter nog geene kerk
der doopsgezinden, maar men behielp zich met
eene groote kamer, in een gewoon huis. In het
jaar 1788 is volgens geschiedschrijver Dirk
Dekker de Doopsgezinde kerk te Helder
gebouwd.
25
Zij stond in de nabijheid van de oude kerk op
den Conijnsbergh en had uitwendig het aanzien
van een schuur. Van binnen kon zij evenmin op
sierlijkheid roemen. Zij zag er zeer eenvoudig
uit, wat trouwens, vooral in de vorige eeuwen,
met al de bedehuizen van deze gezindte het
geval was. Toch voldeed zij langer dan een halve
eeuw aan de behoefte
der niet zeer talrijke gemeente. Van 1811 tot
1813 deelde zij in het lot van de Hervormde
kerken te Helder en Huisduinen. Zij werd
namelijk door de Franschen in bezit genomen en
eerst in het volgende jaar,1814, werd zij weder
tot het houden der godsdienstoefening in orde
gebracht. Na Ds. Hoekstra, die na een
dertienjarig verblijf te Helder naar Texel
beroepen werd en in 1790 naar dat eiland
vertrok, hebben verscheiden leerraars in die
gemeente elkander na kort tijdsverloop
opgevolgd. In 1791 en wel op 27 Maart, deed
Ds. Pieter van der Bij zijne intrede en nam op 21
Oct. Van het volgend jaar reeds afscheid,
vertrekkende naar Makkum, prov. Friesland. In
1793, nadat de predikantsplaats bijna een jaar
vacant was geweest, deed Ds. Jan de Bleijker,
van Emden, (zie foto)
naar hier beroepen, zijne intrede op15 Sept. van
dat jaar. Hij bleef hier tot 28 April 1799,
vertrekkende toen naar Goeree. In Juni van
datzelfde jaar werd H. Veenstra, proponent, tot
leeraar aan Den Helder beroepen. Hij vervulde
zijn dienstwerk tot April 1803, toen hij naar
Middelie vertrok. Den 7 Juni van datzelfde jaar
kwam Ds. A.Rehn te Helder, doch bleef er
slechts leeraar tot Sept. van het volgende jaar,
toen Jacob Groot zijne plaats verving en er tot
1809 bleef, vertrekkende toen naar Oost-en
West-Graftdijk. Vervolgens is de gemeente zes
jaar herderloos geweest. In 1815 slaagde men er
in om weder een predikant te beroepen. Jacob
Hoekstra Sytsz. Komende van Texel deed op 28
Mei van dat jaar te Helder zijne intrede en bleef
daar tot 1843, toen hij zijn emiraat kreeg en te
Kampen ging wonen. Hij werd opgevolgd door
Ds. P. Douwes Dekker een broer van de bekende
schrijver Eduard Douwes Dekker (Multatuli)
Terwijl Douwe Dekker hier leraar was, is de
nieuwe kerk der Doopsgezinten, als mede de
pastorie, vooral door zijne ijverige bemoeiingen,
gebouwd. Ds. Dekker in 1861 overleden zijnde
werd alhier tot leeraar beroepen de heer Johs,
Dyserinck. Het aantal zielen behoorende tot de
gemeente bedraagt op dat moment 415 zielen.
Opvallend is het, dat de doopsgezinden hier in
het algemeen tot de gegoeden behoorden. Vele
leden oefenden het beroep van commandeur
van de walvisvaart en van koopvaardij- kapitein
uit.
1843- 2017
De bouw van de kerk werd gegund voor f 8463
aan de Gebr. A.Korff, aannemers- timmerlieden.
Ook de preekstoel werd door hen als
meesterstuk gebouwd. Engel Douwes-Dekker,
(geb. 5 mei 1842) oudste zoon van Pieter legde
in april 1853 de eerste steen. De plechtige
eerste kerkdienst vond plaats op 7 november
1853. de openingstekst van Ds. Pieter Douwes-
Dekker was uit 1 Cor 8; .......wij weten dat wij
allen tesamen kennis hebben. De kennis maakt
opgeblazen, maar de liefde sticht.In de
26
vereniging "Liefde sticht" opgericht in 1906 leeft
dit woord nog voort. Het verhaal gaat dat de
twee "blinde“ ramen vroeger echte geweest
zijn. Om belastingtechnische redenen werden ze
dichtgemetseld. ( voor 1861) In 1855 werd de
pastorie naast het kerkgebouw gebouwd. In
1861 overleed Ds. Pieter Douwes-Dekker. Hij
werd opgevolgd door Ds. Joh. Dyserinck die hier
zijn eerste gemeente had.
Ds. Dyserinck liet in 1863 het fraaie Flaes en
Brünjes orgel bouwen. Ds Joh.Dyserinck kreeg
landelijke bekendheid als biograaf van zijn
hervormde collega François Haverschmidt, beter
bekend als de fameuze dichter Piet
Paaltjens.”zaterdagmiddag deden wij,
Haverschmidt, Bron en ik gewoonlijk eene
wandeling naar het dorp Huisduinen met zijn
vuurtoren en zijn prachtige strand onze arbeid
gaf niet zelden de stof onzer samenspreking ”
Ds..Godfried Eliza Bron was destijds hervormd
predikant te Den Helder. Hij ligt evenals
Ds.Pieter Douwes Dekker begraven op de
Huisduiner begraafplaats. Op het grondgebied
van de kerk werd de Nutsspaarbank gebouwd in
opdracht van de vereniging 't Nut van het
algemeen, een vereniging met Doopsgezinde
"roots" Eens was achter het kerkgebouw een
fruitboomgaard. een oude perenboom in de
tuin van het kostershuis naast de kerk (ong. 120
jaar oud) herinnerd daar nog aan. Rond 1920
kwam er een smeedijzeren hek voor het
kerkgebouw. Tijdens de oorlogsjaren 1940-1945
stond het kerkelijk leven stil. er werd alleen
school gehouden in de consistoriekamer van de
kerk.
In 1946 kreeg de gemeente haar eerste
vrouwelijke predikant. Da Tiny Rothfusz.
Zij bouwde de gemeente weer op en maakte
haar bloeiend. De glas -in lood ramen dateren
van 1957; Op 26 december 1956 overleed Zr.
Govers’-van Braam en liet de doopsgezinde
gemeente een belangrijke som geld na. Zij had
één voorwaarde. Er moest iets in, of aan het
kerkgebouw komen waardoor haar naam tot in
lengte van jaren bewaard zou blijven. Dat
werden de glas-in lood ramen. Haar naam staat
geschreven en is zichtbaar als licht vanuit de
kerk naar buiten straalt. In het bovenste raam
staan de tekens van de Alpha en de Omega (God
heeft het eerste en het laatste woord) en
beneden de Zon en Lam doopsgezinde
symbolen. In 1958 werd het smeedijzeren hek
dat zich toen in vervallen staat bevond gesloopt.
27
Het aantal doopsgezinden ging zienderogen
achteruit. In de 70er jaren van de vorige eeuw
kwamen de Remonstranten en de vereniging
van Vrijzinnige Hervormden (tegenwoordig
vereniging van Vrijzinnige Protestanten) erbij.
De kerk bestond uit drie masten en werd zo de
Driemasterkerk. Op 26 april 2015 vond de
laatste kerkdienst plaats en is de kerkelijke
gemeente als ” huiskamergemeente” verder
gegaan.
Op 26 augustus 2016 is de ”Stichting Behoud
Helderse Doopsgezinde Vermaning ” opgericht
met als voorzitter de oud burgemeester van Den
Helder Willem Hoekzema. De Stichting heeft als
doel: De Doopsgezinde Vermaning (lees
kerkgebouw) met inbegrip van het daarin
aanwezige Flaes en Brunjes kerkorgel aan de
Kerkgrachr 48 te Den helder met haar
bijgebouwen zodanig in stand te houden dat
deze zo goed mogelijk kunnen functioneren als
centrum van kunst en cultuur, daarbij rekening
houdend met de authenciteit en de
monumentale status van het gebouw. En er
voor zorg te dragen dat het voor de
Doopsgezinde gemeente mogelijk blijft om
kerkdiensten, trouwdiensten, rouwdiensten en
andere kerkelijke vieringen op waardige wijze te
houden; en het verrichten van al wat hiermee
in de meest ruime zin van het woord verband
houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn enz.enz.
Uitzicht vanuit de Driemasterkerk op de
buurman de Petrus en Pauluskerk
Freek Bellinga
Bronnen: Naast de ingelijste publicaties uit de
Driemasterkerk die waarschijnlijk zijn overgenomen
uit het boek: Ontwikkelingsgeschiedenis en
beschrijving Den Gemeente Den Helder door
geschiedschrijver Dirk Dekker uit 1875 en het boek
”Helders Erfgoed ” van Jan T. Bremer.
top related