1 Voorzitter: W.F.H. v.d. Paard 0223-614023 Secretaris: J.G. Kikkert 0223-612426 Noordzeestraat 3 Den Helder Penningmeester: H. v.d. Blom 0223-615541 2 e Penningmeester: C. Dalenberg 0223-641945 Bestuursleden: H. Boerekamps 0223-669499 Redactie de Morgen: Freek Bellinga 0223-618270 Dick Muller 0223-613249 Bert Heuvelman 0223-618470 Webeditor:H. Boerekamps Internet: Natuurlijk is de HVSG ook via internet bereikbaar. Onze website www.hvsg.net . INHOUD DE MORGEN-DEC. 2017 Pag.2 : Voorwoord - reactie lezer Pag.5 : Het Hoge Huis op het duin Pag.8 : Helders Jongeren Parlement Pag.13: Behouden huizen (2) Pag.17: Geschiedenis Helderse Brandweer Pag.21: Herinneringen aan Helderse kappers Pag.24: Doopsgezinden in Den Helder Contributie bedraagt minimaal € 12,50 per jaar. Voor elk volgend lid, woonachtig op het adres van een al ingeschreven lid, geldt een m Verenigingsorgaan “De Morgen” verschijnt eens per 3 maanden en is bij de Koninklijke Bibliotheek geregistreerd onder Internationaal Standard Serial Number (ISSN) 1572-7378. Het logo van de Morgen: Voor gebruikmaking van het logo, zoals dat sinds medio 1993 wordt gevoerd, is toestemming verkregen van de Brusselse hoofdredactie van het Vlaamse dagblad “De Morgen”. Losse nummers à € 3,50. Eerder verschenen nummers kunnen worden besteld door overmaking van € 3,50. per gewenst exemplaar op postrekening NL63 INGB 0000 700681 t.n.v. HVSG, te Den Helder o.v.v. het/ de betreffende nummer(s). Aanmoedigingen, op- aanmerkingen en/of klachten over De Morgen gaarne naar [email protected] Inleveren kopij voor “De Morgen”. Uw bijdrage dient samen met ingescande foto’s/tekeningen op schijf, USB- stick of via de E-mail aangeleverd te worden bij de redacteur. Inleverdata: Voor de 15 e van de 2 e, 5 e, 8 e, 11 e maand. Publicatie hoeft niet te betekenen dat de daarin vermelde meningen het inzicht van de redactie of van de vereniging weergeven. Auteurs dragen de verantwoording voor de inhoud van hun bijdragen. De redactie behoudt zich het recht voor om ingezonden artikelen in te korten of niet te plaatsen. HELDERSE VERENIGING VOOR SOCIALE GESCHIEDENIS Opgericht op 30 december 1991 en ingeschreven bij de Kamer Voor Koophandel voor Hollands Noorderkwartier d.d. 22 september 1993, onder dossiernummer V 637339.
28
Embed
HELDERSE VERENIGING VOOR SOCIALE GESCHIEDENIS · 2018-10-15 · Opgericht op 30 december 1991 en ingeschreven bij de Kamer Voor Koophandel voor Hollands Noorderkwartier d.d. 22 september
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
1
Bestu
Voorzitter:
W.F.H. v.d. Paard 0223-614023
Secretaris:
J.G. Kikkert 0223-612426
Noordzeestraat 3 Den Helder
Penningmeester:
H. v.d. Blom 0223-615541
2e Penningmeester:
C. Dalenberg 0223-641945
Bestuursleden:
H. Boerekamps 0223-669499
Redactie de Morgen:
Freek Bellinga 0223-618270
Dick Muller 0223-613249
Bert Heuvelman 0223-618470
Webeditor:H. Boerekamps
Internet: Natuurlijk is de HVSG ook via internet
bereikbaar. Onze website www.hvsg.net.
INHOUD DE MORGEN-DEC. 2017
Pag.2 : Voorwoord - reactie lezer
Pag.5 : Het Hoge Huis op het duin
Pag.8 : Helders Jongeren Parlement
Pag.13: Behouden huizen (2)
Pag.17: Geschiedenis Helderse Brandweer
Pag.21: Herinneringen aan Helderse kappers
Pag.24: Doopsgezinden in Den Helder
Contributie: het lidmaatschap van de H VSG
Contributie bedraagt minimaal € 12,50 per jaar. Voor elk volgend lid, woonachtig op het adres van een al ingeschreven lid, geldt een m
Verenigingsorgaan “De Morgen” verschijnt eens per 3 maanden en is bij de Koninklijke Bibliotheek geregistreerd onder Internationaal Standard Serial Number (ISSN) 1572-7378.
In dit Voorwoord communiceer ik met u over communiceren en over de ontwikkeling van communicatie. Hoewel ‘met u’ is wel sterk uitgedrukt.
In de auto, op de fiets, op straat, wandelend door het park, op familiebezoek, in tram, trein en metro, iedereen staart zich blind op het lcd-schermpje van een mobieltje. Zelfs de paus ergert zich eraan. Hij roept de bezoekers op het Sint Pietersplein tot de orde. ‘Verheft uw hart, niet uw smartphone!’ Wat men ermee doet, is mij een raadsel Natuurlijk heb ook ik een mobiele telefoon, keurig in mijn jaszak, het
geluid uitgezet. Waarom is eenieder ermee doende? Mijn kleinkinderen zullen het wel weten. Zij begrijpen mijn vraag zelfs niet en maken mij niet wijzer. Hun gsm-etje is volgens hen voor het versturen van noodzakelijke berichtjes naar vriendjes en vriendinnetjes, voor het luisteren naar hun lievelingsmuziek, het googelen, en spelletjes spelen. Ja, er wordt ook mee gebeld; zelfs op de fiets. Dit alles neemt mijn
verwondering niet weg. De medemens op straat, trein of metro wordt door de gsm-mens totaal genegeerd. Met een houding van ‘stoor-mij-niet, kijk niet naar mij, spreek vooral niet tegen mij’. Voor het eerst, begin jaren 90 van de vorige eeuw, zie ik tientallen jongeren met een Nokia-mobieltje in de straten van Helsinki. Een modegril, denk ik. Niets blijkt minder waar. Nu loopt iedereen overal met een
mobieltje, van 10 tot 100-jarigen. In het gunstigste geval is er interactie met anderen, hoewel ik daarvoor het begrip
sociaal media zwaar overdreven vind. Goed, ik ben niet helemaal van deze tijd.
Wat is communicatie in vroegere tijden toch eenvoudig. De lessen op school vatten alles samen in: spreken, luisteren, lezen en schrijven. Tot een halve eeuw geleden lijkt het of het begrip communicatie volledig is beschreven door de onderwijskundigen. Anno 2017 weten wij wel beter. Kijkende naar de schoolgeschiedenis is het begrip communicatie rond 1975 slechts een momentopname. Een momentopname in het licht van de geschiedenis en de toekomst.
Communicatie is zo oud als de mensheid en gebeurt op een wijze die bij de mens past. Gebonden aan een bepaalde tijd en plaats. De grotschilderingen van de prehistorische mens is een eerste vorm van communicatie. Jammer dat we hem niet kunnen vragen naar de betekenis ervan. Met het voortbrengen van spraakklanken gaat er wat veranderen. Bodes brengen boodschappen over. Een gevaarlijk baantje, dat wel. Weet men de vele gevaren te overwinnen, en de vele hindernissen te nemen, dan kan het nog fout gaan. Een ongewilde boodschap overbrengen betekent niet zelden het einde van de boodschapper, letterlijk. De ontwikkeling van het schrift lost het een en ander op, al brengt het ook nieuwe problemen met zich. De hiërogliefen uit het oude Egypte zijn
3
Fascinerend. De betekenis ervan blijft lange tijd raadselachtig. Tot de Fransen daar een steen vinden, een steen met dezelfde tekst in twee, eigenlijk drie talen. De hiërogliefen en het Griekse alfabet op deze steen, de steen van Rosette, zijn de sleutel voor ontcijfering. We schrijven dan al 1822. Dan de gebarentaal. Die is ouder dan dikwijls wordt gedacht. De vele oude volkeren hebben een uiteenlopende spraak. Daarom maken zij gebruik van gebarentaal. Zo kunnen zij zich ‘verstaanbaar’ maken. De postduif dankt zijn naam aan het overbrengen van boodschappen door de lucht. Omdat zij honkvast zijn en naar ‘huis’ terugkeren. Ver voor onze jaartelling verspreidt het gebruikmaken van duiven zich vanuit o.a. Irak en Syrië over Europa. Overal op de wereld zijn duiven in de loop der tijd ingezet. Er is geen oorlog gevoerd zonder duivenpost. In de 80-jarige oorlog, maar ook in de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Bekende oorlogsduiven dragen zelfs namen: o.a. Cher Ami; doodgegaan in 1919.
De communicatie komt dichter bij ons. In boeken en films met Indianen zien wij de rooksignalen van verre. Dan is de telegrafie al ontwikkeld. Tijdens de Franse revolutie wordt in 1793 voor het eerst een bericht op grote afstand doorgegeven. Vanzelfsprekend gecodeerde berichten. Verbindingsdraden zijn nog noodzakelijk. In mijn fantasie moet dit op bliktelefoon lijken: twee conservenblikjes met daartussen een strak gespannen draadje. Gebruik van elektriciteit verbetert het systeem. Dankzij Marconi komt de draadloze telegrafie. Gebruik van morse is een logische stap voorwaarts. De heer Morse ontwikkelt in 1835 een geheel van signalen die staan voor letters en cijfers. Na een opleiding van een paar jaar is men marconist. Kennelijk een beproefd systeem, want de Koninklijke Marine stopt er pas mee rond het jaar 2000! Daarna is er vanzelfsprekend een nog beter systeem van communiceren.
Zeeslagen in films moeten herkenbare beelden laten zien. Zoals het seinen met vlaggen, en een matroos die de seinlamp bedient. Dat hoort bij dit genre. Vanuit onze kindertijd herinneren wij ons de rooksignalen van de Indianen, en de geluiden van de tamtam uit het oerwoud
4
van Tarzan. De jeugdverhalen liegen er evenmin om. Indrukwekkend is het verhaal van de Griek die het overwinningsbericht van Marathon naar Athene brengt, rennend. Helaas, na zijn woorden ‘Verheug u, wij hebben gewonnen’ valt hij dood neer. Zijn (ingekorte) afstandsloop van 42 km en 195 m is vanaf het begin van de Olympische spelen opgenomen in het programma. In deze tijd wordt er in een beetje stad van betekenis jaarlijks wel een marathon gelopen. Nog één verhaal: Michael Strogoff, de koerier van de Tsaar, van Jules Verne. De Tsaar vraagt hem een bericht naar Irkoetsk te brengen, dwars door vijandelijk gebied. De Tataren nemen hem gevangen en berechten hem als spion. De straf daarvoor is het blind maken met een gloeiend zwaard. Dat wordt voor de ogen langs getrokken en weg is het zicht. Michaels laatste blik is voor zijn moedertje. De tranen die dan in zijn ogen schieten, behoeden hem voor blindheid. Dit laatste hoor ik van mijn meester, in klas 3, na mijn flauwvallen. Ik krijg van hem een appel. Intussen staat de techniek niet stil. In 1946 is er de eerste mobiele telefoon; een beetje portofoonachtig, maar toch. Internet is er in 1982. Nu communiceren wij dat het een lieve lust is: LinkedIn, Facebook, Twitter en nog veel meer. Nu stop ik, omdat ik nog zéééér belangrijke berichten moet plaatsen,
voor mijn ‘vrienden’, mijn Facebook-vrienden.
Willem van der Paard, voorzitter (hij communiceert)
Reactie van onze lezers:
Beste redactie/meneer W. van der Paard,
Nog maar kort lid van de vereniging en nu al een
opmerking… Ja, je zou er vraagtekens bij kunnen
plaatsen. In het sept. nummer van De Morgen (2017)
heb ik het artikel “Dat wat nooit mag vergeten ”met
grote belangstelling gelezen. Hoewel mijn opmerking
niets afdoet aan het artikel zelf, wil ik u deze toch
melden. Geheel aan het eind benoemt u, geheel
terecht, de heren Jan Bremer en Jack Ambriola die de
Joodse geschiedenis naar boven hebben gehaald.
Echter, m.i. zou ook de heer Ger Lemson hier moeten
worden genoemd. Hij heeft n.a.v. het feit dat de
Tweede Wereldoorlog 70 jaar geleden tot een einde
kwam (mei 2015) het kwartaalblad Noord
Kopstukken (jrg. 29 nr. 2) bijna geheel geschreven
vanuit het thema: ”Geboren in Den Helder en
omgekomen in de concentratiekampen”. Het betreft
fragmenten van 246 Joodse Nieuwediepers die niet
zijn terug gekomen uit de kampen. Daar er toen met
veel lof over dit boekje is gesproken, dacht ik, wat
jammer dat juist nu dit wordt aangehaald. Verder
heb ik geen commentaar, want ik lees De Morgen al
vele jaren met veel plezier en heel vaak ook met
grote herkenning! Met vr. groet, Marijke Feenstra
De voorzitter heeft schriftelijk gereageerd.
5
HET HOGE HUIS OP HET DUIN
Het is 5 juni, tweede pinksterdag en in heel het
land wordt dit jaar voor de tiende keer “De dag
van het kasteel” gevierd. Huisduinen kent geen
kastelen maar wel huizen met een geschiedenis.
Het “Hoge Huis op het Duin” aan de Duinweg 22
torent hoog boven haar omgeving uit.
Een statig haast onaantastbaar huis en menig
inwoner van Huisduinen zal weleens met een
nieuwsgierige blik naar boven hebben gekeken
onbewust van het feit dat aan dit huis een
bijzondere geschiedenis is verbonden. Broer en
zus, Pieter en Grietje Zeeman zijn de huidige
eigenaren en Anne Marie Wijnants (redactrice
Dorpskrant) heeft hen bereid gevonden een tip
van de sluier op te lichten door in te stemmen
met een interview voor de Dorpskrant.
Op deze mooie pinksterdag klauter ik al vroeg
het duinpad op en wordt verwelkomd door
Pieter en Grietje. Niet veel later arriveert ook
Anne Marie die hiermee een praktische invulling
geeft aan een oproep in het door haar
gekoesterd poëziealbum uit 1966.
“Als je iedere dag nieuwe dag,
aanvangt met een blijde lach
Als je met een blij gezicht,
aan je werk denkt en je plicht
Als je zonder veel gepraat,
anderen helpt met woord en daad
Als je een goed voorbeeld geeft,
heb je niet voor niets geleefd”.
Prof v.d. Leeuwschool (klas 1)
Onder het genot van een kopje koffie zullen we
aan de hand van Pieter en Grietje de
geschiedenis
van ”Het Hoge Huis op het Duin” proberen in
kaart te brengen. Mevrouw Margaretha de
Boer-Moor, bij vele oud-leerlingen bekend als
Juf de Boer-Moor heeft van 1966 tot juni 2015,
49 jaar, in dit hoge huis op het duin gewoond.
Voor 1966 werd het huis bewoond door de heer
Esbach die ook bekend stond als de professor
met de zes teckels. Margaretha de Boer-Moor
was de jongste van 3 zusters. Samen met haar
zuster Anna Zeeman-Moor, de moeder van
Grietje en Pieter heeft zij in de oorlog nog
lesgegeven op de Dorpsschool op Huisduinen,
nu het huidige prachtig verbouwde dorpshuis.
De oudste zuster, (Johanna Moor) woonde ook
het grootst deel van haar leven op Huisduinen,
6
in het paddenstoelenhuisje naast het Beatrix
hotel.
Alle drie zussen Moor zijn oud geworden (93-97
jaar). Margaretha de Boer-Moor, is bijna 98 jaar,
geworden en heeft tot haar overlijden in juni
2015 gewoond in het “Hoge Huis op het Duin”.
Tot zover de familie aan het woord.
Nu eerst: “de geschiedenis van het huis”
*Gelukkig heeft onze lieveheer mij de ogen voor
in de kop gepland! Wij, architecten, behoeven
een levensinstelling die steeds op de toekomst is
gericht, Nietwaar?
Een toekomstgerichte blik was kenmerkend
voor de levenshouding van ir. Jan Willem Eduard
Buijs. Als mens en als architect stond hij open
voor de nieuwe ontwikkelingen in de
samenleving. Zijn leven lang heeft hij,
tegenslagen en tijdelijke inzinkingen ten spijt,
getracht zijn werk in dienst te stellen van op een
rechtvaardiger toekomstgerichte idealen.
Bovenstaande regels zijn ontleed aan het boek
“Jan Buijs architect van de
Brievenbus met ornament
Volharding” geschreven als proefschrift RU
Leiden in 1982 door Chris Rehorst.
In 1924 vestigde Buijs zich samen met Joan
Lürsen, met wie hij al enkele jaren had
samengewerkt, als zelfstandig architect in Den
Haag. Hun bedrijf ging Bureau Buijs en Lürsen
heten. Naast gebouwen als de arbeiderspers in
Amsterdam, het Stedelijk museum in Haarlem
en het al eerdergenoemde gebouw de
Volharding in Den Haag ontwierp hij een groot
aantal villa’s in het hele land. In Juni 1931
schreef de heer Loen aan Buijs dat hij zich als
directeur van de Rijks HBS in Den Helder zal
gaan vestigen.
Omdat in deze gemeente geen huurhuizen naar
de behoefte van de familie aanwezig waren, had
hij besloten een huis te laten bouwen. Dhr. Loen
koos Buijs en Lürsen zeer waarschijnlijk op
aanraden van C. van Blaaderen, voor wie zij in
1931 een huis in Hoogeveen bouwden. In de
eerste brief aan Buis en Lürsen formuleerde
Loen zijn wensen. Naast een opsomming van
gewenste vertrekken schreef hij:
*Bijzonder veel licht, ook direct zonlicht, geen kamers met schuin toelopende wanden (als bij een puntdak) tuin direct uit woonkamer toegankelijk met terras aan de zonkant”. En hij concludeerde: “Het moet een courant verkoopbaar huis zijn, waarmee natuurlijk niet bedoeld wordt een huis dat zich aanpast aan de doorsnee smaak”. Later gaf hij aan wat hij daarmee bedoelde en benadrukte daarmee zijn voorkeur voor het Nieuwe Bouwen. “Overal stalen ramen; de ramen zo groot en hoog
7
mogelijk (in de trant van de moderne Duitse gewapend betonbouw)”.
Vijf pagina’s van het boek ”Jan Buijs architect
van De Volharding” zijn gewijd aan het tot stand
komen van het ontwerpen en de uiteindelijke
opdracht voor 9000 gulden van het “Hoge Huis
op het Duin”. Het werd een heel ander huis dan
het ontwerp wat Loen in gedachten had. Menig
architect zou zich een principaal wensen, die zijn
GESCHIEDENIS HELDERSE BRANDWEER (1) Dat de mens leerde vuur te maken, waarmee hij zich warmte kon verschaffen en spijzen kon koken en braden, is één van de grootste vindingen geweest. In een ogenblik van onoplettendheid echter veranderde het vuur zich in een alles op zijn weg vernietigend monster. Brand was in de middeleeuwen een ramp. De huizen waren veelal van hout gebouwd en met stro gedekt. Bij brand was er meestal niets meer te redden. Het blusmateriaal was zeer beperkt. Lederen blusemmers werden gebruikt om de brand te blussen. Burgers maakten een ketting en gaven zo de emmers met water aan elkaar door. Men mocht echter blij zijn wanneer het gelukte de naastliggende
panden te behouden.
Eerste Helderse brandspuit
In 1760 bracht de Helderse bevolking een bedrag van 1500 gulden bijeen voor de aanschaf van een brandspuit. Let wel: de Helderse burgers. Die van Huisduinen mochten niet mee doen. Er bestond al jaren een rivaliteit tussen de bevolking van Den Helder en die van Huisduinen. Reden was, dat in Huisduinen de zetel van de “Regering van de Landen Huijsduijnen en de Helder” gevestigd was. Het gemeentebestuur vergaderde in dat dorp in het “Regthuis”. Maar in 1760 was Den Helder in inwoneraantal fors gestegen en was belangrijker groter dan Huisduinen. In 1806 werd dan ook besloten om de zetel te verplaatsen naar Den Helder. Toen de brandspuit werd aangekocht eisten de burgers dan ook dat die in Den Helder gestationeerd zou worden. En aldus geschiedde.
Het bestuur verordonneerde dat de brandspuit in Den Helder werd geplaatst.
Uitvinder van de eerste brandspuit was Jan van der Heiden, geboren op 15 maart 1637 te Gorkum. Van beroep was hij kunstschilder.
Brandweerreglement
De brandspuit arriveerde in de loop van 1761 en werd op 7 oktober, voorzien van het nummer 1, officieel in gebruik genomen. Op 20 februari 1761 werd de eerste commandant van de brandweer benoemd. Dat was Jacob Hoogland. In de acte van benoeming stond tevens dat hij nog twee onder commandeurs onder zich mocht hebben en zoveel officieren en manschappen mocht aanstellen als nodig was. Vervolgens werd door het bestuur het eerste brandweerreglement opgesteld. Daarin stond vermeld waaraan het personeel van de brandspuit zich te houden had. Maar ook hoe de burgerij zich diende te gedragen. Zij hadden bij brand plichten. In de eerste plaats degene bij wie brand was ontstaan. Hij moest met de kreet “brand” direct zijn omgeving alarmeren. Zelf proberen de brand te blussen en pogen te redden wat er te redden viel was streng verboden. Er stond een hoge boete op niet naleving van dit voorschrift.
18
Emmers water
Als er brand geroepen was, moesten alle burgers verplicht een emmer water naast de deur zetten en bij brand in de nacht, een lantaarn met brandende kaars uithangen. In het reglement stond dat alle burgers een emmer water naast de deur moesten zetten. Dus bij alle huizen in Den Helder en Huisduinen stonden ten tijde van een brandemmers water voor de deur. Bovendien moesten ’s-nachts de ‘klapperlieden’ of ‘nachtwakers’ de brand uitroepen en daarbij
vermelden op welke plaats de brand was ontstaan. Bovendien hadden zij de plicht om het personeel van de brandspuit te wekken. Ten tijde van de brand waren alleen de commandant en zijn onder commandeurs herkenbaar. Zij droegen dan de zogenaamde brandweerstaf bij zich. Het waren flink lange bewerkte stokken. Die van de commandant was langer dan die van zijn onder commandeurs. De overige brandweerlieden waren niet herkenbaar. Zij hadden een penning met daarop een nummer, die zij bij aanvang dienst bij de commandeurs moesten inleveren. Het was een systeem als de oude prikklok die later werd ingevoerd. Wie te
laat kwam bij brand of een oefening moest, als naar zijn rang, boete betalen. Die boete werd verdubbeld als men zonder geldige reden wegbleef.
Lantaarndragers
In het personeel namen de lantaarndragers een aparte plaats in. Zij hadden een belangrijke functie bij de nachtelijke branden. Er was immers nog geen openbare straatverlichting. Zij
moesten dus de brand ‘bijlichten’. Ook moesten zij bijlichten als er iets aan de apparaten mankeerden. De lantaarns werden daarom bij de brandspuit bewaard. Aan de ‘droogers’ en ‘opsienders’ werd speciaal opgedragen dat de lantaarns steeds van kaarsen waren voorzien, met extra kaarsen en voldoende
‘Swafelstokken’.
Herziening brandweerorganisatie
In 1812 werd een tweede bandspuit gekocht die op Huisduinen werd gestationeerd. Men beschikte nu in beide dorpen over een brandspuit. Er werd berekend dat men, voor het goed functioneren van de brandweer, een personeelsbestand moest hebben van honderd acht en negentig mensen, onder het commando van twee oppergezaghebbers en vijf mededirecteuren. De stad was in vier kwartieren verdeeld, met een vijfde als reserve. Het is interessant om de vele functies te noemen. Zo waren daar de opperbevelhebbers, mededirecteuren , de commandeurs van de grote pomp en die van de kleine pomp, commandeurs der stoklieden en van de pijpleiders, kwartiermeesters, stokleiders, pijpleiders, lederen slanghouders, bijldragers, zakkendragers, lantaarndragers, pompers, waterscheppers, bodes en oppassers.
Plichtbrandweer
Het bestuur was inmiddels overgebracht van Huisduinen naar Den Helder. Het bedienen van
19
de brandspuit was dus geen ‘eer’ meer voor de Helderse bevolking zoals in 1761, maar een plicht geworden. Dat blijkt uit artikel 7 van de KEURE van 14 mei 1818. Daarin staat dat alle manspersonen tussen de achttien en zestig jaar konden worden opgeroepen voor de dienstplicht aan de brandspuit. Men kon zich daar niet aan onttrekken, een plaatsvervanger aanwijzen of zijn plicht afkopen (in 1856 werd een regeling ontworpen om de dienst af te kopen voor het bedrag van zes gulden in het jaar). We kunnen dus stellen, dat Den Helder in die tijd noch een beroeps- noch een vrijwillige brandweer had. Eens per jaar op Hemelvaartsdag werd de ‘brandweerkermis’ gehouden. Die dag was iedereen vrij en konden dus alle brandweerlieden aanwezig zijn. Het was dan ook niet verwonderlijk dat het toen nog zeer christelijke Nederland begon te protesteren tegen de ‘ontheiliging’ van deze christelijke feestdag. Het Plaatselijk Bestuur besloot hierop dat met ingang van 1846 de Hemelvaartsdag geen kermisdag der brandspuiten meer was.
Brandweerbelasting
In artikel 11 van de KEURE van 1818 werd ook een soort brandweerbelasting ingevoerd. De gezinnen waar geen ‘manspersoon’ werd aangewezen voor de plichtbrandweer, moesten vijftig cent belasting betalen. Ook gezinnen zonder mannen – bijvoorbeeld weduwen – waren belastingplichtig. Zij betaalden dertig cent per jaar.
Lopen en alarmering
Den Helder was in 1840 niet zo’n grote stad. De kern bestond uit de Oude Helder en een lintbebouwing langs het Helderse Kanaal tot aan de Maritieme Weg No.1, zoals de weg langs het Noord-Hollands Kanaal toen heette. De brandweer moest dus beschikken over een behoorlijk aantal spuiten, want om met de spuit op wielen helemaal van de Oude Helder naar het einde van de Binnenhaven te lopen liep men het risico dat de brand reeds zijn vernietigende werk had gedaan en dat alleen nablussen nog een optie was. Er waren dus een aantal spuiten
over Den Helder verspreid en één in Huisduinen. De alarmering was een verhaal op zich. Bij brand moest de dichtstbij wonende brandmeester gewaarschuwd worden, die op zijn beurt zijn personeel moest waarschuwen. En dat allemaal lopend. Dat dit nogal wat tijd vergde illustreert de brand in augustus 1846. De maand augustus in 1846 was heet en door de hitte, het was 30 graden Celsius, was alles gortdroog. Ook in de sloten was weinig water aanwezig. Waterleiding was er nog niet, die kwam pas in 1856. In de krant van 5 augustus stond het volgende bericht: ‘Heden morgen omstreeks een ure brak er een hevige brand uit in de woning en den stal van den landman M. Boll op het Brakkeveld alhier; voordat nog de spuiten op de plaats van den brand konden aankomen lagen de gebouwen, welke van hout waren, reeds in den asch. Eene hooiklamp van ongeveer 200 wagens hooi, had aan alle kanten vuur gevat en is nog brandende. Bijna niets is uit de vlammen gered geworden. Zowel de gebouwen als de roerende goederen en het hooi waren tegen brandschade verzekerd. De oorzaak van den brand is onbekend’.
In dit geval was de boel verzekerd en werd alles vergoed. Het kan ook anders uitpakken. In het Strooijen Dorp (tegenwoordig de Visbuurt), brandde de boerderij van P. Klop geheel af. Bij de brand kwamen twee koeien, een kalf en enige konijnen in de brand om het leven. Gelukkig waren de spuitgasten met assistentie van de marine brandweer spoedig ter plaatse. De ramp was niet te overzien geweest als de overige huizen vlam hadden gevat. Het dorp bestond uit huizen van hout en gedekt met stro. Voor boer P. Klop was de brand rampzalig. In één nacht tijd was hij alles kwijt en had geen brandverzekering. Hij moest voor zijn gezin bij het armenbestuur aankloppen. Klop deed een verzoek aan het provinciaal bestuur om in de hele provincie Noord-Holland zijn verhaal van de rampspoed te doen en op die manier weer een ‘bedoeninkje’ bij elkaar te bedelen. Zijn verzoek werd echter afgewezen. Het bestuur van Den Helder onderkende zijn nood wel en gaf Klop toestemming tot het houden van een collecte in de gemeente ter tegemoetkoming aan de
20
geleden schade. Het gemeentebestuur zei dat de man alles had verloren wat hij bezat en dat het te wenschen was dat hij niet te vergeefsch de milddadigheid zijner plaatsgenooten zal inroepen.
Aanleg waterleiding
In juli 1856 werd de waterleiding van Den Helder in gebruik genomen. Het was de tweede waterleiding in ons land. Het was nog maar een beperkt leidingstelsel, dat maar door enkele straten was aangelegd. Het had niet tot doel om de ingezetenen van water te voorzien, maar een toevoerbuis naar de haven aan te leggen om de koopvaardijschepen van water te kunnen voorzien. Toch waren er een aantal bepalingen opgenomen om de waterleiding te kunnen gebruiken voor de bestrijding van branden. De brandspuiten konden niet zonder meer op de waterleiding werken. De brandslangen konden niet met een standpijp worden aangesloten. Daarom waren op regelmatige afstanden in de waterleiding ‘fonteinen en brandputten’ gemaakt. Daaruit konden met een slang de watervaten worden gevuld, maar ook kon de zuigkorf van de brandspuit in de brandput worden geplaatst. Deze situatie werd veranderd omstreeks 1900, toen de particuliere exploitatie overging in eigendom van de gemeente. In bijna alle straten werd toen een hoofdbuis gelegd. Er kwam een Reglement met bepalingen ter voorkoming van brand. Zo werd bepaald dat het vuur in bedekte potten of testen over straat moet worden vervoerd. Terwijl het verboden was open vuur te hebben of te roken in bergplaatsen of bij het lossen van hooi, stro, turf, brandhout of andere licht ontvlambare stoffen. Hooischelven moesten tenminste tien meter van alle huizen, daken of schuren staan. Ter voorkoming van hooibroei, werden door de gemeente hooikeurders aangesteld.
Brandstichting?
In de eerste week van april 1866 werd Den Helder geconfronteerd met drie branden. De eerste ontstond in de schilders- en kruidenierswinkel van C. Bethlehem aan de Achtergracht (nu Keizersgracht). De tweede brak uit in het koffiehuis ‘Land en Spoorzicht’ aan de Spoorstraat (waar nu C&A gevestigd is). Het koffiehuis brandde geheel af en van de inboedel was niets meer te redden. De derde en laatste brand ontstond in de zeilmakerij en tagrijnsaffaire van de heren Van Veen en Van Der Meulen aan de Binnenhaven. Ook dit gebouw werd door de brand totaal vernietigd.
Drie branden in één week, dat was wel erg verdacht……..
Rob Koningstein. (wordt vervolgd)
Bronnen: Twee Honderd Jaar Helderse Brandweer, auteur G. H. van Heusden. Geschiedenis van de brandweer in Nederland, auteur A. C. Broeshart.
21
HERINNERINGEN AAN HELDERSE KAPPERS Als u niet het interessante en rijk geïllustreerde
artikel gelezen mocht hebben over de Helderse
barbier en haarsnijder Hendrik Lippe (1853-
1931) in De Morgen van juni, moet u dat beslist
alsnog snel doen! Toen ik het portret van deze
kapper bekeek, vroeg ik me af, misschien wat
kinderlijk: ‘door wie liet Lippe zijn eigen haar
knippen?’ Want zijn imposante bakkebaarden
zal deze barbier wel zelf verzorgd hebben,
evenals zijn gladgeschoren kin en bovenlip,
maar ‘sneed’ hij ook zijn eigen hoofdhaar?
Zouden er nog mensen zijn die zich andere
Helderse kappers uit de tijd Lippe herinneren? Ik
meen te weten dat mijn Helderse opa zich wel
eens liet knippen door Van der Velde in de
Keizerstraat, die ook verantwoordelijk was voor
de scherpe scheiding midden in het strakke
kapsel van schout-bij-nacht Karel Doorman.
Schout-bij-nacht Karel Willem Frederik Marie
Doorman (1889-1942).
Maar nu heb ik het over mensen die ruim een
generatie jonger waren dan Lippe. Een oudoom
van mij zou overigens ‘aan boord’ een barbier
hebben meegemaakt die lichtelijk last had van
godsdienstwaanzin. Deze had de gewoonte zijn
klanten te vermanen dat voor alle mannen eens
het moment kwam dat zij voor de rechterstoel
van God zouden moeten verschijnen. En dat was
nog eens iets anders dan een scheerstoel in dit
ondermaanse! Terwijl de scheepskapper zijn
scheermes zette op de keel van het ingezeepte
bemanningslid dat hij onder handen had, klonk
steevast zijn onheilspellende vraag: ‘zijt gij wel