Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad www.omgevingvlaanderen.be Leidraad goede praktijk GEMEENSCHAPPELIJK WONEN met bijzondere focus op ZORGWONEN & TIJDELIJK WONEN Mei 2020 Deze leidraad is een ambtelijk document en kwam tot stand in overleg met departement Omgeving, het agentschap Wonen-Vlaanderen, Inspectie, het agentschap Zorg en Gezondheid en de FOD Binnenlandse zaken. Ze werd eveneens teruggekoppeld met het Atrium Centrumsteden, vzw Samenhuizen, provincie Vlaams Brabant en verschillende steden en gemeenten. De leidraad wil aangeven hoe we binnen de ruimtelijke ordening kunnen omgaan met aanvragen over gemeenschappelijk wonen, waaronder ook zorgwonen en tijdelijk wonen, hoe we deze vervolgens kunnen vergunnen en handhaven, en waar we hierbij moeten op letten. Ook fiscale gevolgen en gevolgen op uitkeringen die verband houden met de inschrijving in het rijksregister worden verduidelijkt. Dit document werd niet gevalideerd. De standpunten zijn gebaseerd op juridische en stedenbouwkundige inzichten gekend dd. 8 mei 2020. Indien de praktijk of de rechtspraak andere inzichten zou teweegbrengen, kan deze leidraad aangepast worden. DISCLAIMER. De informatie in deze leidraad wordt beschikbaar gesteld door het departement Omgeving. De tekst heeft een zuiver informatieve en indicatieve waarde en bevat geen juridisch advies of instructies die toelaten een juridische procedure te starten of te begeleiden. De leidraad kan hooguit dienen ter ondersteuning van een juridische vraagstelling. Indien U vragen heeft omtrent een (juridische) vraagstelling kan U altijd daartoe contact opnemen met een gekwalificeerd raadsman, Justitiehuis of de balie. Het departement Omgeving aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid.
73
Embed
Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad · Deze leidraad wil een licht werpen op een deelaspect van deze veranderende trend: het gemeenschappelijk wonen, waarbij speciale aandacht geschonken
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad
www.omgevingvlaanderen.be
Leidraad goede praktijk
GEMEENSCHAPPELIJK WONEN
met bijzondere focus op
ZORGWONEN & TIJDELIJK
WONEN
Mei 2020
Deze leidraad is een ambtelijk document en kwam tot stand in overleg met departement Omgeving, het agentschap
Wonen-Vlaanderen, Inspectie, het agentschap Zorg en Gezondheid en de FOD Binnenlandse zaken. Ze werd eveneens
teruggekoppeld met het Atrium Centrumsteden, vzw Samenhuizen, provincie Vlaams Brabant en verschillende steden en
gemeenten.
De leidraad wil aangeven hoe we binnen de ruimtelijke ordening kunnen omgaan met aanvragen over gemeenschappelijk
wonen, waaronder ook zorgwonen en tijdelijk wonen, hoe we deze vervolgens kunnen vergunnen en handhaven, en waar
we hierbij moeten op letten. Ook fiscale gevolgen en gevolgen op uitkeringen die verband houden met de inschrijving in
het rijksregister worden verduidelijkt.
Dit document werd niet gevalideerd.
De standpunten zijn gebaseerd op juridische en stedenbouwkundige inzichten gekend dd. 8 mei 2020. Indien de praktijk of
de rechtspraak andere inzichten zou teweegbrengen, kan deze leidraad aangepast worden.
DISCLAIMER. De informatie in deze leidraad wordt beschikbaar gesteld door het departement Omgeving. De tekst heeft een zuiver
informatieve en indicatieve waarde en bevat geen juridisch advies of instructies die toelaten een juridische procedure te starten of te
begeleiden. De leidraad kan hooguit dienen ter ondersteuning van een juridische vraagstelling. Indien U vragen heeft omtrent een
(juridische) vraagstelling kan U altijd daartoe contact opnemen met een gekwalificeerd raadsman, Justitiehuis of de balie. Het
departement Omgeving aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid.
3.1 Situering term ‘gemeenschappelijk wonen’ 13 3.2 Vaak voorkomende gemeenschappelijke woonvormen 13 3.3 Wat zijn de potenties? Wat is de meerwaarde? 15 3.3.1 Ruimtelijk 15 3.3.2 Sociaal en maatschappelijk 16 3.4 Wat zijn de knelpunten? 16 3.4.1 Kennis 16 3.4.2 De wetgeving 16 3.4.3 Gewoonteregels ruimtelijke ordening 22 3.4.4 Groepsvorming 22 3.4.5 Hoe met deze knelpunten omgaan? 22 3.5 Belangrijke ruimtelijke aandachtspunten 24 3.5.1 Kwaliteitseisen 24 3.5.2 Locatie-eisen 27
1. IS HET MAKEN VAN EEN ZORGWONING VERGUNNINGSPLICHTIG? 65 2. IS EEN MOBIELE ZORGUNIT IN DE TUIN MOGELIJK? 65 3. VALT DE CREATIE VAN EEN ZORGWONING, GEPAARD GAANDE MET EEN BEPERKTE UITBREIDING OOK ONDER DE MELDINGSPLICHT? 66 4. WAAR MOET IK EEN ZORGWONING MELDEN? 66 5. IS DE CREATIE VAN EEN ZORGWONING MOGELIJK IN EEN NIEUWBOUWWONING 66 6. MOET DE BEËINDIGING VAN DE ZORGSITUATIE IN EEN ZORGWONING DIE IN EEN NIEUWBOUWWONING VERGUND WERD, GEMELD WORDEN?67 7. INDIEN DE CREATIE VAN DE ZORGWONING/TIJDELIJKE WONING NIET GEMELD WERD, MOET DE BEËINDIGING ERVAN DAN WEL GEMELD WORDEN? 67 8. WAT IS DE TERMIJN DAT DE ZORGENTITEIT IN EEN ZORGWONING MAG LEEGSTAAN TIJDENS HET ZOEKEN NAAR EEN NIEUWE BEWONER ALVORENS DE
BEËINDIGING VAN DE ZORGWONING GEMELD MOET WORDEN? 67 9. WAT ZIJN DE OPTIES OM EEN ZORGWONING TE BEËINDIGEN? WIE NEEMT HIER HET INITIATIEF TOE? 68 10. WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN EEN KANGOEROEWONING EN EEN ZORGWONING? 68 11. KUNNEN ER IN ÉÉN WONING TWEE (APARTE) ZORGWONINGEN GECREËERD WORDEN? 69 12. KAN EEN ZORGWONING VIA MELDINGSPLICHT WORDEN GEREALISEERD IN RUIMTELIJK KWETSBAAR GEBIED? 69 13. MOET ER BIJ ZORGWONEN SPRAKE ZIJN VAN EEN VERHUISBEWEGING? 70 14. MAG EEN ZORGWONING VERHUURD WORDEN 70 15. MOET ER EEN HUUROVEREENKOMST WORDEN AFGESLOTEN? 70 16. KAN EEN ZORGWONING GEMELD WORDEN DOOR EEN HUURDER? 70 17. ZIJN ER MODELFORMULIEREN VOOR EEN HUURCONTRACT? 71 18. DE HUURWETGEVING ZEGT DAT ERFGENAMEN KUNNEN VERDER HUREN, MAAR DEZE ZULLEN ZELDEN 65+ ZIJN. HOE ZIT DAT DAN? 71 19. KAN EEN ZORGWONING ENKEL UIT ÉÉN KAMER BESTAAN (VB SLAAPKAMER), WAARBIJ ALLE OVERIGE RUIMTES GEMEENSCHAPPELIJK GEBRUIKT WORDEN?
72 20. IS EEN APART KADASTERNUMMER MOGELIJK BIJ ZORGWONEN? 73 21. AAN EEN ZORGWONING WORDT GEEN APART HUISNUMMER TOEGEKEND, MAAR HOE ZIT DAT MET EEN APARTE POSTBUS EN BUSNUMMER?73 22. HEEFT EEN ZORGWONING EXTRA VEREISTEN QUA BRANDVEILIGHEID? 73
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 6 van 73
2 BEGRIPPEN
Onderstaande begrippen komen regelmatig aan bod in de voorliggende leidraad en dienen als volgt
geïnterpreteerd te worden:
– Woning: elk onroerend goed of deel ervan dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting van een gezin
of alleenstaande (artikel 2, §1, 31°, van de Vlaamse Wooncode).
Een woning kan samenvallen met een volledig gebouw (eengezinswoning) of er slechts deel van uitmaken
(vb. appartement). In sommige gevallen bestaat de woning maar uit één enkel lokaal van het gebouw (vb.
Studentenkamer). De technische richtlijnen voor een woningkwaliteitsonderzoek (versie November 2017)
van het Agentschap Wonen-Vlaanderen bepalen dat het in elke woning mogelijk moet zijn om te slapen en
te bewegen. De slaap- en leeffuncties moeten dus steeds (eventueel gedeeld) aanwezig zijn om van een
woning te kunnen spreken.
– Kamer : een woning waarin een toilet, een bad of douche of een kookgelegenheid ontbreken en waarvan
de bewoners voor een of meer van die voorzieningen aangewezen zijn op de gemeenschappelijke ruimten
in of aansluitend bij het gebouw waarvan de woning deel uitmaakt (artikel 2, §1, eerste lid, 10°bis, Vlaamse
Wooncode).
– Gezin: meerdere personen die op duurzame wijze in dezelfde woning samenwonen en daar hun
hoofdverblijfplaats hebben (artikel 2, §1, 8°, Vlaamse Wooncode).
Een familiale band is niet vereist om een gezin te vormen.
– Hoofdverblijfplaats : de woning waar een gezin of een alleenstaande effectief en gewoonlijk verblijft
(artikel 2, §1, 10°, van de Vlaamse Wooncode).
Dit staat dus los van een domiciliëring, of de (niet-)contractuele verbintenissen die de grondslag vormen
voor het verblijf. Er moet met andere woorden nagekeken worden of het gaat om twee aparte gezinnen (dit
kan ook een alleenstaande zijn) en niet om het volledig samenwonen als één gezin.
In de onderrichtingen betreffende het houden van de bevolkingsregisters haalt de FOD Binnenlandse Zaken
aan dat de bepaling van de hoofdverblijfplaats1 gebaseerd wordt op een feitelijke situatie, dat wil zeggen de
vaststelling van een effectief verblijf in een gemeente gedurende het grootste deel van het jaar. Deze
vaststelling gebeurt op basis van verschillende elementen, voornamelijk de plaats waarheen de betrokkene
gaat na zijn beroepsbezigheden, de plaats waar de kinderen naar school gaan, de arbeidsplaats, het
energieverbruik en de telefoonkosten, het gewone verblijf van de echtgenoot of van andere leden van het
gezin
1 Als hoofdverblijfplaats moet worden beschouwd de plaats waar de betrokken persoon effectief de beschikking heeft over een woning, die hij echt blijkt te bewonen en die hij betrekt met de bedoeling er zijn hoofdverblijf te vestigen, dat wil zeggen er de verblijfplaats van te maken van waaruit hij deelneemt aan het maatschappelijk verkeer, waar hij zich terugtrekt voor zijn privéleven, waar het centrum ligt van zijn gezinsleven en waar hij, zo hij een bedrijvigheid buitenshuis uitoefent, na de dagtaak regelmatig terugkeert en er gewoonlijk verblijft (R.v.St. LAMBRECHTS, nr. 28.317, 30 juni 1987; R.v.St. FRANCOIS, nr. 37.576, 10 september 1991; R.v.St., PANHUYZEN, nr. 52.415, 22 maart 1995; R.v.St. SMEERS e.a., nr. 60.752, 4 juli 1996; R.v.St. DE VLIEGHERE e.a., nr. 81.422, 29 juni 1999; R.v.St. VAN DEN BOGAERT e.a., nr. 82.258, 14 september 1999).
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 10 van 73
Om conform te zijn moet een zelfstandige woning beschikken over minstens de 3 basisfuncties. Wanneer een
keuken, bad- of wc-functie ontbreekt, leidt dit tot strafpunten inzake woonkwaliteitsbewaking. Bij het ontbreken
van een toilet, wat een essentieel gebrek aan comfort is, kan een advies tot onbewoonbaarheid gegeven
worden.
Volgende figuren verduidelijken enkele mogelijke invullingen in een gebouw (cfr technische richtlijnen voor een
woningkwaliteitsonderzoek, versie November 2019)
Figuur 1: Zelfstandige woning: het ganse gebouw wordt ingenomen door 1 woning
Figuur 2: 4 zelfstandige woningen in 1 gebouw
Figuur 3: Twee zelfstandige woningen (1 en 2) en een handelsruimte op het gelijkvloers
Figuur 4: Een gebouw met 4 niet-zelfstandige woningen (vb. (studenten)kamers), met gemeenschap-pelijke functie (vb kookruimte) in ruimte 5
Figuur 5: Een combinatie van twee niet-zelfstandige (1 en 2) en één zelfstandige woning (3). In ruimte 4 bevindt zich de gemeenschappelijke functie (vb. wc) voor de niet-zelfstandige woningen (kamers of studentenkamers).
Figuur 6: 5 niet-zelfstandige woningen zonder de aanwezigheid van gemeenschappelijke lokalen. Deze situatie is onmogelijk. Aangezien geen gemeenschappelijke functie aanwezig is, zullen alle woningen als zelfstandig worden beschouwd en strafpunten toegekend worden voor de ontbrekende functies.
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 24 van 73
Verdere aanbevelingen voor een optimaal regelgevend kader:
– Omzichtig omgaan met algemene parkeernormen en woningkwaliteitsnormen in verordeningen.
– Durven afstappen van gewoonteregels (in specifieke situaties - motiveren).
Proefomgeving experimentele woonvormen
Binnen de proefomgeving experimentele woonvormen krijgen 28 geselecteerde projecten kansen om op te
starten zonder de belemmering van bepaalde regelgeving inzake wonen. De proefomgeving trad in werking op
1 februari 2018 en geldt voor 6 jaar. De bepalingen waar van afgeweken mogen worden zijn de volgende:
1° artikel 5, §1, eerste en derde lid, van de Vlaamse Wooncode, dat de elementaire veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsvereisten bepaalt waaraan woningen moet voldoen.
2° artikel 34, §3 en artikel 42 van de Vlaamse Wooncode, die handelen over de verkoop van sociale koopwoningen.
3° artikel 38 van de Vlaamse Wooncode, voor wat betreft de kwaliteitsnormen waaraan sociale woningen moeten voldoen. Deze normen worden vastgelegd in de ontwerpleidraad sociale woningbouw (2017).
4° artikel 40, §2, derde en vierde lid van de Vlaamse Wooncode, dat de voorwaarden bepaalt waaronder sociale woonorganisaties kunnen intekenen op het maatschappelijk kapitaal van andere vennootschappen.
5° artikel 78 en artikel 79 van de Vlaamse Wooncode, die de voorwaarden bepalen waaronder sociale leningen worden verstrekt.
6° artikel 81, §1, en artikel 82 tot en met artikel 83 van de Vlaamse Wooncode, die handelen over tegemoetkomingen.
7° artikel 84 van de Vlaamse Wooncode, dat de twintigjarige bewoningsplicht instelt en een vergoeding bepaalt bij niet-nakoming van deze verplichting.
8° titel VII van de Vlaamse Wooncode. Deze titel handelt over de verhuring van woningen in de sociale
sector. Hiertoe behoren onder andere de huurdersverplichtingen en de toewijzingsregels.
3.5 BELANGRIJKE RUIMTELIJKE AANDACHTSPUNTEN
3.5.1 Kwaliteitseisen
Elk gemeenschappelijk woonproject is verschillend en vergt een beoordeling op maat. Een goede inpassing in
de omgeving is noodzakelijk voor een kwalitatieve ruimtelijke ontwikkeling. De ruimtelijke kwaliteit moet vanaf
de aanvang van het ontwerpproces meegenomen worden.
Een project moet uitgaan van een ruimtelijk kwalitatief programma. Het bouwprogramma moet zich zowel
focussen op compacter wonen en ruimtelijk rendement als op kwaliteitsvolle en ruime gemeenschappelijke
delen die kunnen bijdragen aan een groenblauwe dooradering. Het project past zich in een ruimtelijk kwalitatief
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 25 van 73
In de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen zijn 10 ruimtelijke kernkwaliteiten
geïdentificeerd die bij de inrichting van een locatie kunnen gehanteerd worden om een volledig beeld te krijgen
van de al dan niet aanwezige kwaliteiten van een locatie:
De inrichting van de ruimte is geschikt voor meerdere gebruikers tegelijk hetzij op verschillende momenten. Dit gebeurt door zoveel mogelijk in te spelen op de noden van medegebruikers zonder de noden van de hoofdgebruiker aan te tasten. Inrichting draagt bij aan gedeeld en meervoudig gebruik door toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals verweving, medegebruik en gebruik door meerdere doelgroepen. De inrichting is evenzeer adaptief voor toekomstige gebruikers
De inrichting van de ruimte is flexibel inzetbaar of eenvoudig aanpasbaar voor tijdelijke of veranderende maatschappelijke noden. Inrichting draagt bij aan robuustheid en aanpasbaarheid door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals structuurversterking, hergebruik, tijdelijk en omkeerbaar ruimtegebruik.
De inrichting van de ruimte is aangepast aan haar omgeving door in stedenbouwkundig en landschapsontwerp te voorzien. Het ontwerp draagt bij aan het gebruik van proportionele volumes, gepaste materialen en het voorzien in groen, uitzichten en een goede overgang tussen publieke en private ruimte. Inrichting draagt bij aan de herkenbaarheid en leesbaarheid van de omgeving door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals maatwerk en identiteit, draagkracht en proportionaliteit.
De inrichting van de ruimte gebeurt met respect voor het onroerend erfgoed en de karakteristieken van het landschap en zet in op een sterke identiteit door voort te bouwen op cultuurhistorische waarden. Inrichting draagt bij aan de waardering van erfgoed en de karakteristieken van het landschap door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals (historische) gebiedskenmerken en beleving.
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 26 van 73
De inrichting van de ruimte versterkt de ecologische samenhang en biodiversiteit en tast de kwaliteit van de bodem niet aan. De inrichting van de ruimte draagt bij tot de versterking van het groen-blauw netwerk . Inrichting draagt bij aan biodiversiteit en bodemkwaliteit door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals multifunctionaliteit, draagkracht en het ecologisch functioneren.
De inrichting van de ruimte vermindert de specifieke klimaatgevoeligheden (hittestress, overstromingsrisico, …) van de plek (adaptatie). Inrichting draagt bij aan klimaatbestendigheid van de ruimte door toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals multifunctionaliteit, verhardingsbeperking en veerkrachtig inrichten.
De inrichting van de ruimte kiest voor bouwvormen, zonoriëntaties en materiaalkeuzes die voor minder energieverbruik zorgen. Inrichting draagt bij aan energiezuinigheid door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals energieneutraal bouwen en leven. De inrichting van de ruimte gaat uit van de realisatie van de klimaatdoelstellingen en optimaliseert de productie, de opslag en de distributie van hernieuwbare energie.
De inrichting van de ruimte beperkt gezondheidsrisico’s door in het ontwerp blootstelling aan lucht- en geluidhinder te vermijden en de beweeg- en spelvriendelijkheid te
De inrichting van de ruimte geeft alle groepen in de samenleving toegang tot groen, publieke ruimte en basisvoorzieningen. Inrichting draagt bij aan inclusief samenleven door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals toegankelijkheid en doelgroep-geschiktheid.
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 27 van 73
De inrichting van de ruimte laat binnen en buiten gebouwen mogelijkheden voor ondernemerschap en voorziet in een toegankelijkheid voor het economisch functioneren. Inrichting draagt bij aan economische vitaliteit door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals ontwikkelingsmogelijkheden voor economische sectoren.
3.5.2 Locatie-eisen
Niet elke locatie is geschikt voor gemeenschappelijk wonen. De gekozen locatie is erg belangrijk om
rendementskansen op de juiste plekken te benutten, daarbij bijkomend ruimtebeslag te voorkomen en nieuwe
ruimtelijke kwaliteit te creëren.
Projecten van gemeenschappelijk wonen bevinden zich bij voorkeur binnen het bestaande ruimtebeslag in of
nauw aansluitend bij een al dan niet stedelijke woonkern met voldoende hoog voorzieningenniveau en
voldoende hoogstaande aansluiting op het collectief vervoer (knooppuntwaarde). De rendementsverhoging
gebeurt zo op een weloverwogen plek, in relatie tot een reductie van de automobiliteit en de algemene
verplaatsingsbehoefte enerzijds en een goede integratie in een hoogwaardig bebouwd weefsel anderzijds.
Erfgoedaspecten (bv. grote oude hoeves of kasteel) kunnen bij de ruimtelijke beoordeling meewegen.
Verweving met andere functies dan wonen of het benutten van kansen voor energie-uitwisseling zijn een
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 30 van 73
Figuur 7: Meldings of vergunningsplicht?
De melding van een zorgwoning is gebonden aan de woning, niet aan de persoon die gehuisvest zal worden. Zo
is het mogelijk om bijvoorbeeld na het overlijden van je (schoon)moeder, een hulpbehoevende vriend(in) in huis
te nemen. Wanneer de voorwaarden voor zorgwonen voldaan blijven, is hier geen nieuwe melding
(stedenbouwkundige handelingen) voor nodig. Via het omgevingsloket wordt daarom ook geen informatie
betreffende te huisvesten persoon opgevraagd.
Wanneer nieuwe bewoners in de zorgwoning trekken, moeten ze hun nieuwe domicilie melden aan de bevolkingsdienst. Deze contacteert de dienst Ruimtelijke ordening om na te gaan of de melding (stedenbouwkundige handelingen) van de zorgwoning correct gebeurde. Wanneer alle voorwaarden voldaan zijn, registreert de bevolkingsdienst de woning als zorgwoning. Er wordt geen bijkomend huisnummer aangemaakt voor de nieuwe wooneenheid. Beide gezinnen zijn op hetzelfde adres gedomicilieerd, maar de zorgwoning krijgt wel een aparte code in het register (zie ook 6).
Het is pas wanneer de zorgsituatie beëindigd wordt en de zorgwoning niet langer gebruikt wordt, dat een nieuwe melding van beëindiging van de zorgsituatie noodzakelijk is.
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 31 van 73
Mits voldaan aan ALLE voorwaarden in art 4.2.4 §1 en 4.1.1 18° VCRO
Alle volgende voorwaarden moeten voldaan zijn om de creatie van een zorgwoning meldingsplichtig te maken:
– De ondergeschikte wooneenheid wordt verwezenlijkt binnen het bestaande bouwvolume van de woning
– Er wordt één ondergeschikte wooneenheid gecreëerd in een bestaande woning
– De ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid,
– De ondergeschikte wooneenheid, daaronder niet begrepen de met de hoofdwooneenheid gedeelde
ruimten, maakt ten hoogste één derde uit van het bouwvolume van de volledige woning,
– De creatie van de ondergeschikte wooneenheid gebeurt met het oog op het huisvesten van :
1. hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon 65 jaar of ouder is;
2. hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon die hulpbehoevend8 is.
De kinderen ten laste van de hulpbehoevende persoon worden niet meegerekend bij het bepalen van
het maximum van twee personen;
3. hetzij de zorgverlener indien de personen, vermeld in punt 1 of 2, gehuisvest blijven in de
hoofdwooneenheid.
– De eigendom, of ten minste de blote eigendom, op de hoofd- en de ondergeschikte wooneenheid berust bij
dezelfde titularis of titularissen.
De verschillende voorwaarden worden onder 4.2.1 – 4.2.3 verder toegelicht.
De definitie doet geen uitspraak over welke woongelegenheid bewoond wordt door het huisvestende gezin en
welke door het gehuisveste gezin.
Het effectief bewonen door de hulpbehoevende (of de 65 plusser) moet binnen de twee jaar na datum van de
meldingsakte gebeuren, anders vervalt de meldingsakte (Decreet Omgevingsvergunning Art. 99 §1 en art 112).
Indien aan alle voorwaarden van de definitie (VCRO art 4.1.1 18°) voldaan is, wordt een zorgwoning niet als
afwijkend van stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften beschouwd, tenzij die de creatie
ervan uitdrukkelijk verbieden. Zorgwoningen zijn dus ook mogelijk in zonevreemde woningen, oude BPA’s, RUP’s
en verkavelingen die bijvoorbeeld eengezinswoningen voorschrijven.
4.2.1 Ondergeschikte wooneenheid en één fysiek geheel
In de definitie van zorgwonen is bepaald dat een zorgwoning maximaal één “ondergeschikte wooneenheid”,
binnen de bestaande woning moet zijn, die hiermee één fysiek geheel vormt. Het voorzien van meer dan 1
zorgwoning bij één hoofdwooneenheid is bijgevolg vergunningsplichtig.
8 Een hulpbehoevende persoon is een persoon met een handicap, een persoon die in aanmerking komt voor een zorgverzekeringstegemoetkoming, een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden of een basisondersteuningsbudget als vermeld in artikel 4, eerste lid, van het decreet van 24 juni 2016 houdende de Vlaamse sociale bescherming, of een persoon die een behoefte heeft aan ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven.
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 33 van 73
296. De ondergeschikte wooneenheid moet worden gecreëerd binnen een bestaande woning.
Het complementair karakter van de ondergeschikte wooneenheid blijkt uit 2 zaken. Zij moet één
fysiek geheel vormen met de hoofdwooneenheid; een losstaande, achter de hoofdwoning gebouwde
constructie kan dus niet. De ondergeschikte wooneenheid mag daarenboven ten hoogste één derde
uitmaken van het bouwvolume van de volledige woning (d.w.z. van de optelsom van de
hoofdwooneenheid en van de ondergeschikte wooneenheid). Bij de toetsing aan die verhouding
geldt wel dat de gemeenschappelijke ruimten (bvb. een keuken die gedeeld wordt door de bewoners
van ondergeschikte en hoofdwooneenheid) niet meegeteld worden bij de berekening van het
bouwvolume van de ondergeschikte wooneenheid. (Zie Parl. St. Vl. Parl., 2008-2009, nr. 2011, p. 93)
De Raad voor Vergunningsbetwistingen oordeelde in een arrest van 23 april 2013, nr. A/2013/0165:
“Uit deze definitie van zorgwonen blijkt dat een zorgwoning wezenlijk iets anders is dan een
eengezinswoning waarvan twee afzonderlijke woningen worden gemaakt. Een zorgwoning – destijds
kangoeroewoning genoemd – staat immers helemaal in het teken van de zorg van een zorgbehoevende en
maakt een ondergeschikte wooneenheid uit die één fysiek geheel vormt met de hoofdeenheid.
Uit de stukken van het dossier blijkt duidelijk dat het de bedoeling is van de verzoekende partij om twee
hoofdwooneenheden te creëren binnen hetzelfde huis gelet op het overlijden van de zorgbehoevende. Er is
dan ook terecht geoordeeld dat de verzoekende partij een omvorming van de eengezinswoning naar een
tweegezinswoning wenst.”
De “ondergeschiktheid” is een feitelijk gegeven. Er moet een duidelijke band zijn tussen beide
woongelegenheden. Enerzijds door de zorgrelatie tussen de bewoners van beide woongelegenheden.
Anderzijds doordat de zorgwoning fysiek geïntegreerd wordt in de hoofdwoongelegenheid en doordat ze
maximum 1/3de van het volume9 van de volledige woning (= hoofdwooneenheid, inclusief de ondergeschikte
wooneenheid) mag uitmaken. Een losstaand (bij)gebouw voldoet bijgevolg niet aan deze voorwaarden.
Vanuit ruimtelijke ordening is er steeds zo geïnterpreteerd dat er op zijn minst voldoende
gemeenschappelijke ruimtes aanwezig moeten zijn, en dat de ondergeschikte woongelegenheid niet
helemaal op zichzelf als een volledig aparte woning zou kunnen functioneren. Om die reden is er vanuit
ruimtelijke ordening ook zeker niet een afzonderlijke sanitaire ruimte én een afzonderlijke keuken vereist.
In de VCRO is bewust geen sprake van welke ruimtes minimaal gedeeld moeten worden, aangezien dit
afhankelijk is van de wensen en behoeften van de bewoners. Uit de plannen moet blijken welke ruimte
gedeeld wordt en dat de woning na de beëindiging van de zorgsituatie terug omgevormd kan worden tot 1
woongelegenheid.
In de algemene onderrichtingen betreffende het houden van de bevolkingsregisters (FOD Binnenlandse
Zaken) wordt de aanwezigheid van een afzonderlijke keuken en een afzonderlijke badkamer of sanitair
9 Bouwvolume: het bruto-bouwvolume van een constructie en haar fysisch aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun
vinden bij het hoofdgebouw, zoals een aangebouwde garage, veranda of berging, gemeten met inbegrip van buitenmuren en dak, en met uitsluiting van het volume van de gebruikelijke onderkeldering onder het maaiveld (artikel 4.1.1 2° VCRO)
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 34 van 73
gedeelte als doorslaggevend beschouwd. Het is evenwel slechts één van de feitelijke elementen die
aantonen dat de perso(o)n(en) een apart gezin vormen (zie ook 2.2). Het is aan de gemeente om te oordelen
of de voorwaarden om te spreken van een zorgwoning al dan niet vervuld zijn.
Twee woongelegenheden die volledig afzonderlijk van elkaar kunnen bestaan, en waarbij er enkel een
gemeenschappelijke circulatieruimtes (gang, lift, trap, …) bestaan, zonder enige andere verbinding/band
met elkaar, vallen niet onder de regeling van zorgwonen, aangezien er dan geen sprake meer is van
“ondergeschiktheid”. Dit betekent concreet dat een melding niet voldoende is, maar dat er een
omgevingsvergunning aangevraagd moet worden voor het vermeerderen van het aantal
woongelegenheden.
De Raad voor Vergunningsbetwistingen oordeelde reeds dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen een
zorgwoning en de opsplitsing van een eengezinswoning tot 2 afzonderlijke woningen. De ondergeschikte
woning (resp. de hoofdwoning, indien de zorgverlener de ondergeschikte woning bewoont) moet bij een
zorgwoning helemaal in het teken van de zorg staan (Arrest A/2013/0165).
4.2.2 Zorgrelatie en hulpbehoevendheid
d) de creatie van de ondergeschikte wooneenheid gebeurt met het oog op het huisvesten van:
• hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon 65 jaar of ouder is;
• hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon die hulpbehoevend is.
Een hulpbehoevende persoon is een persoon met een handicap, een persoon die in aanmerking komt
voor een zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden, een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood
of een basisondersteuningsbudget als vermeld in art. 58, eerste lid van het decreet houdende de
Vlaamse Sociale Bescherming van 18 mei 201810, of een persoon die een behoefte heeft aan
ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven.
De kinderen ten laste van de hulpbehoevende persoon worden niet meegerekend bij het bepalen
van het maximum van twee personen;
• hetzij de zorgverlener indien de personen, vermeld in punt 1 of 2, gehuisvest blijven in de
hoofdwooneenheid.
De creatie van de ondergeschikte woongelegenheid gebeurt met het oog op de huisvesting van een oudere
en/of hulpbehoevend persoon (resp. zorgverlener indien de oudere en/of hulpbehoevend persoon de
hoofdwoning bewoont). Een zorgrelatie tussen het huisvestende en het gehuisveste gezin moet bijgevolg
aanwezig zijn, een familiale band is niet vereist. Deze informatie kan meegedeeld worden in de beschrijvende
nota bij de aanvraag, maar is niet verplicht. Enkele gemeenten hanteren evenwel een standaardformulier of
verklaring die toegevoegd moet worden bij de aanvraag.
10 De definitie zoals deze opgenomen is in de VCRO werd hier aangepast aan de definitie in art. 58, eerste lid van het decreet houdende de Vlaamse Sociale Bescherming van 18 mei 2018
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 36 van 73
De Vlaamse Regering bepaalt wat verstaan wordt onder getroffen zijn door een langdurig ernstig
verminderde zelfredzaamheid .
Artikel 84 e.v. van het decreet bepaalt dat de zorgkas het zorgbudget voor ouderen met een zorgnood
toekent aan de persoon met een verminderde zelfredzaamheid die ten minste 65 jaar oud is.
Het zorgbudget wordt bepaald afhankelijk van hoeveel zorg iemand nodig heeft en zijn (gezins)inkomen.
Artikel 91 e.v. van het decreet bepaalt dat een basisondersteuningsbudget automatisch toegekend
wordt aan personen met een erkende handicap en een vastgestelde behoefte aan zorg en
ondersteuning. Ze beschikken over een attest of bewijs. Het kan gaan om zowel kinderen als
volwassenen met een mentale of fysieke beperking die aan bepaalde voorwaarden voldoen.
Het gaat om deze mensen:
- Volwassenen met een handicap die op de wachtlijst staan voor gehandicaptenzorg (sinds 2016).
- Minderjarigen en jongvolwassenen tot 25 jaar met een handicap (sinds 2017).
- Personen die een beroep doen op niet-rechtstreeks toegankelijke hulp van het Vlaams
Agentschap voor Personen met een Handicap, kunnen onder bepaalde voorwaarden vrijwillig
overstappen naar een zorgbudget voor mensen met een handicap.
Nood aan ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven
De memorie van toelichting bij de VCRO (Stuk 2011 (2008-2009) nr. 1) vermeldt het volgende mbt de hulpbehoevendheid:
295. Bij zorgwonen is er in eerste instantie sprake van de creatie van een ondergeschikte wooneenheid in functie van het huisvesten van ten hoogste 2 ouderen of hulpbehoevende personen. Het begrip “ouderen” wordt ingevuld op de wijze als bepaald in de decreten inzake voorzieningen voor ouderen, gecoördineerd op 18 januari 1991. Thans hanteert dat decreet de norm : “60 jaar of ouder11”. De categorie van hulpbehoevende personen wordt ruim omschreven. Het kan gaan om personen met een handicap, om personen die in aanmerking komen voor een tenlasteneming door de Vlaamse zorgverzekering , of om personen met een nood aan ondersteuning om zich in het thuismilieu te kunnen handhaven. In die laatste hypothese is het niet noodzakelijk dat een beroep wordt gedaan op een vorm van thuiszorg door derden ; in een situatie van zorgwonen moet het immers mogelijk zijn om het verminderde zelfzorgvermogen van personen op te vangen binnen een familiaal of ander samenlevingsverband. Het volstaat met andere woorden dat de bewoners van de hoofdwooneenheid effectief taken op zich nemen om de verminderde zelfredzaamheid van de bewoner(s) van de ondergeschikte wooneenheid te ondervangen.
Een persoon die nood heeft aan ondersteuning zal dus aan minstens 3 criteria moeten voldoen:
- een verminderd zelfzorgvermogen hebben
- én de hulpverlenende pers(o)on(en) moet(en) taken op zich nemen om dit te ondervangen,
11 In het Voorontwerp van decreet betreffende de woonzorg (2e principiële goedkeuring VR d.d. 13.07.2018) worden ouderen in artikel 2, §1, 9°, gedefinieerd als de personen
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 41 van 73
opgelegd om het mobiele en tijdelijke karakter van de zorgunit te waarborgen, als vanuit de ruimtelijke context
een permanente volwaardige tweede woning ongewenst is.
Aangezien een mobiele zorgwoning of wooncontainer een constructie met een tijdelijk karakter is, kan er een
omgevingsvergunning voor een bepaalde duur voor afgeleverd worden (Art. 68 tweede lid, 8°
Omgevingsvergunningsdecreet). De vergunningsbeslissing vermeldt dan de duur van de vergunning en de reden
daarvoor. De vergunningsduur begint op het ogenblik dat gebruik gemaakt mag worden van de
omgevingsvergunning (doorgaans 35 dagen na aanplakking van de vergunning)12.
4.4 HANDHAVING
Wanneer een zorgwoning na uitvoering van de werken niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de
VCRO artikelen 4.1.1 18° en 4.2.4 en hiervoor geen omgevingsvergunning aangevraagd werd, begaat men een
bouwovertreding. Dit is eveneens het geval wanneer de beëindiging van de zorgsituatie niet gemeld werd of
wanneer een woning niet uitgevoerd werd conform de afgeleverde omgevingsvergunning.
In dergelijke gevallen kan een gemeente of de Vlaamse overheid proces verbaal opstellen en handhavend
optreden.
12 Zowel in de gewone als in de vereenvoudigde procedure mag een vergunning, die werd verleend in eerste aanleg, pas gebruikt worden als de aanvrager
niet op de hoogte is gebracht van de instelling van een schorsend administratief beroep binnen een termijn van 35 dagen die ingaat na de eerste dag van
de aanplakking. Wordt een schorsend administratief beroep ingesteld tegen de beslissing of een onderdeel daarvan, neemt de vergunningsduur een
aanvang op de dag na de dag van betekening van de definitieve beslissing.
In 2 gevallen mag de aanvrager onmiddellijk gebruikmaken van de vergunning :
1. in de gevallen waar het administratief beroep niet schorsend werkt (bv. bij een vergunning voor de exploitatie na een proefperiode);
2. als de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de omgevingsvergunning verleend heeft (een administratief beroep is hier
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 42 van 73
5 TIJDELIJK WONEN
5.1 AANLEIDING
In het kader van de vluchtelingencrisis en de beperkte plaatsen voor noodopvang van gezinnen met meerdere
kinderen is er een nood, een vraag en een aanbod aan opvang van deze gezinnen bij particuliere gezinnen. Dit
geldt tevens voor mensen wiens woning onbewoonbaar is geworden door onvoorziene omstandigheden.
Tenzij een opgevangen gezin een geïntegreerd deel uitmaakte van het opvanggezin, konden ze conform artikel
4.2.1 7°, VCRO niet opgevangen worden bij een particulier gezin zonder dat er sprake is van een vermeerdering
van het aantal woongelegenheden. Voor dit laatste geldt een vergunningsplicht, wat de (nood)opvang van
gezinnen bemoeilijkte.
Om de tijdelijke huisvesting van vluchtelingen en noodopvang van gezinnen bij particuliere gezinnen
eenvoudiger te maken, werden in 2016 de artikelen 5/1 en 5/213 aan het BVR meldingsplichtige handelingen
toegevoegd.
Een tijdelijke woning die voldoet aan de voorwaarden in de VCRO, heeft een beperkte ruimtelijke impact en is
daarom slechts meldingsplichtig. Voor woningen die niet aan deze voorwaarden voldoen, wordt een grotere
ruimtelijke impact verwacht, die een bijkomende afweging en beoordeling door de vergunningverlenende
overheid vereist, vandaar dat deze vallen onder de vergunningsplicht.
Door het inrichten van tijdelijke woningen niet vrij te stellen van vergunning, blijft de gemeente op de hoogte
van de inrichting van de tijdelijke opvang en kan nagekeken worden of voldaan is aan de woningkwaliteitseisen.
5.2 MELDINGSPLICHT
De creatie van een tijdelijke woning is mogelijk via een melding indien deze
- Niet gelegen is in ruimtelijk kwetsbaar gebied.
- Niet strijdig zijn met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, ruimtelijke
uitvoeringsplannen, plannen van aanleg of vergunningen voor het verkavelen van gronden, of met de
uitdrukkelijke voorwaarden van omgevingsvergunningen, met behoud van de toepassing van de andere
regelgeving die van toepassing is.
- Geen betrekking heeft op percelen waarop voorlopig of definitief beschermde monumenten aanwezig
zijn, in voorlopig of definitief beschermde cultuurhistorische landschappen, in voorlopig of definitief
beschermde stads- en dorpsgezichten, of in voorlopig of definitief beschermde archeologische sites.
13 Artikel 5/2 handelt over het tijdelijke plaatsen van verplaatsbare constructies die voor bewoning gebruikt worden en over het tijdelijk plaatsen van verplaatsbare constructies die aan bewoning aanverwante functies kunnen herbergen. Aangezien dit artikel eerder gericht is op de organisatie van opvang door de overheid, valt het buiten de scope van deze nota en zal bijgevolg niet verder behandeld worden.
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 44 van 73
5.2.1 Verzoekers om internationale bescherming (Asielzoekers) en vluchtelingen
Een verzoeker om internationale bescherming geniet het recht op materiële hulp14 gedurende de hele
procedure, die aanvangt bij het verzoek om internationale bescherming tot aan een positieve of negatieve
beslissing van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) of de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen (RvV).
Positieve beëindiging procedure
Het recht op materiële hulp eindigt wanneer een verzoeker een verblijfsstatuut verkrijgt en dus erkend wordt
als vluchteling of subsidiaire bescherming krijgt. Dit is ook het geval wanneer een verzoeker om medische of
humanitaire regularisatie, gezinshereniging, … gerechtigd is om langer dan 3 maanden op het grondgebied te
verblijven.
Fedasil is bevoegd om materiële hulp te verlenen tijdens de transitieperiode (in principe 2 maanden) aan
personen die een beroep wensen te doen op de maatschappelijke dienstverlening die verleend wordt door de
OCMW’s. In het geval deze periode onvoldoende blijkt om de overgang mogelijk te maken, kan er een uitstel tot
vertrek uit de opvang van Fedasil aangevraagd worden.
Negatieve beëindiging procedure
Na een negatieve beslissing van het CGVS of de RvV wordt er een bevel om het grondgebied te verlaten
afgeleverd. Het recht op opvang eindigt bij het aflopen van de termijn van het bevel om het grondgebied te
verlaten. In principe bedraagt deze termijn 30 dagen.
Bij een negatieve beslissing van het CGVS kan de verzoeker binnen 30 kalenderdagen na de betekening van de
beslissing een beroep aantekenen bij de RvV. Bij opsluiting in een gesloten centrum heeft hij 15 kalenderdagen
de tijd. In een aantal specifieke gevallen is een kortere beroepstermijn van 5 of 10 kalenderdagen mogelijk.
Tijdens een schorsende beroepsprocedure kan de verzoeker niet van het grondgebied verwijderd worden en
geniet deze materiële hulp tot aan de beslissing van de RvV.
Het BVR meldingsplichtige handelingen biedt een oplossing voor de tijdelijke huisvesting van asielzoekers en
vluchtelingen die de opvang van Fedasil verlaten omwille van:
- Het indienen van een beroep bij de Raad van State tegen de beslissing van toekenning van de subsidiaire
bescherming en van weigering van het vluchtelingenstatuut
- De toekenning van een machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden aan een persoon van wie de
asielprocedure of de procedure voor de Raad van State nog lopende is
- Toewijzing van de plaats van inschrijving naar een OCMW omwille van
- het niet tijdig nemen van een tijdige beslissing over de asielaanvraag door CGVS of één van zijn
adjuncten
14 materiële hulp : de hulp die verleend wordt door het Agentschap of de partner binnen een opvangstructuur en die met name bestaat uit huisvesting, voedsel, kleding, medische, maatschappelijke en psychologische begeleiding en de toekenning van een dagvergoeding. Zij omvat eveneens de toegang tot juridische bijstand, de toegang tot diensten als tolkdiensten of opleidingen, evenals de toegang tot een programma voor vrijwillige terugkeer
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 51 van 73
8.1 UITKERINGEN FEDERALE OVERHEID
8.1.1 Werkloosheidsuitkering16
De gezinssituatie van een werknemer is medebepalend voor de bepaling van het bedrag van de uitkering in de
werkloosheidsverzekering. De werkloosheidsreglementering onderscheidt hierbij drie categorieën van
gezinssituaties:
- de samenwonende werknemer met gezinslast (gezinshoofd)
- de alleenwonende werknemer
- de samenwonende werknemer zonder gezinslast.
De gezinstoestand beïnvloedt het dagbedrag en eventueel ook de duur van de werkloosheidsuitkering en de
inschakelingsuitkeringen. Meer informatie hier over, vindt u terug op de website van de RVA.
De RVA beschouwt samenwonen als het samen onder hetzelfde dak wonen van 2 of meerdere mensen, die de
belangrijkste huishoudelijke aangelegenheden samen regelen. Het is niet nodig dat die personen alles
gemeenschappelijk regelen.
Of er sprake is van samenwonen blijft een feitenkwestie. De directeur van de RVA zal hierin een beslissing
nemen, waarbij hij voornamelijk zal nagaan of er door het delen van kosten geld wordt bespaard en er dus
sprake is van een zeker economisch voordeel. De directeur kan op basis van de feitelijke situatie beslissen dat
er sprake is van samenwonen, zélfs indien men volgens het bevolkingsregister apart zou wonen.
Meer informatie: RVA - https://www.rva.be/nl/burgers/werkloosheid
8.1.2 Arbeidsongeschiktheidsuitkering
Werknemers, werklozen, zelfstandigen en mijnwerkers die door een ziekte of een ongeval (geen beroepsziekte
of arbeidsongeval) niet meer kunnen werken, kunnen recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
De eerste zes maanden zal de woonsituatie geen invloed hebben op de hoogte van de uitkering. Daarna houdt
het ziekenfonds onder meer rekening met de gezinssituatie voor de berekening van het minimumbedrag van de
uitkering en van het bedrag van de invaliditeitsuitkering. Wanneer je als samenwonend beschouwd wordt, leidt
dit tot een lagere uitkering.
Bij het bepalen van de gezinssituatie houdt het ziekenfonds rekening met de gegevens van het rijksregister en
met informatie die je zelf aanbiedt.
Wanneer je als woningdeler kan aantonen dat je geen gemeenschappelijke huishouding voert met je
medebewoners en dat je economisch en financieel onafhankelijk bent, kan je beschouwd worden als
alleenwonend en dus vergoed worden als een alleenstaande.
16 Vraag nr. 39 d.d. 11.12.2014 van de heer volksvertegenwoordiger Wouter Raskin van 11 december 2014 (N.) aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel: Samenhuizen en de gevolgen voor de werkloosheidsuitkering (publicatiedatum 26.01.2015)
8.1.3 Tegemoetkomingen voor mensen met een beperking
Personen met een erkende handicap hebben naargelang de situatie recht op verschillende tegemoetkomingen:
- De inkomensvervangende tegemoetkoming (IVT) vergoedt personen (21-65 jaar) die door hun handicap niet
kunnen werken of op de arbeidsmarkt maximum 1/3 kunnen verdienen van het loon van een gezonde
persoon.
- De integratietegemoetkoming (IT) moet de extra kosten opvangen die personen (21-65 jaar) door hun
verminderde zelfredzaamheid maken. Ze is bedoeld voor mensen die moeilijkheden ondervinden bij het
uitvoeren van dagelijkse activiteiten zoals koken, eten, wassen, poetsen,…
- 65-plussers die moeilijkheden ondervinden bij het uitvoeren van dagelijkse activiteiten zoals koken, wassen,
poetsen, en hierdoor sterk afhankelijk zijn van anderen, komen in aanmerking voor een Zorgbudget voor
ouderen met een zorgnood (zie 8.2.1)
- Een ambtenaar die volledig arbeidsongeschikt wordt, heeft onder bepaalde voorwaarden, vervroegd recht
op een rustpensioen.
- Oorlogsinvaliden ontvangen een eigen invaliditeitspensioen.
De tegemoetkoming voor mensen met een beperking is niet hetzelfde als een invaliditeitsuitkering. Een invaliditeitsuitkering wordt toegekend door het RIZIV in het geval van arbeidsongeschiktheid (zie 8.1.2). Het is ook niet hetzelfde als de uitkering die je krijgt als je een handicap hebt als gevolg van een beroepsziekte of arbeidsongeval.
Het bedrag van de invaliditeitsuitkering is afhankelijk van de graad van zelfredzaamheid en van de gezinssituatie. Als het totale inkomen van het huishouden (inkomen van partner, inkomen uit arbeid, vervangingsinkomen, andere inkomens) een bepaald bedrag overschrijdt, dan zal het bedrag van de tegemoetkoming lager liggen dan het maximumbedrag van de tegemoetkoming. Om dit te berekenen worden gezinssituaties in verschillende categorieën opgedeeld.
Tot op heden worden mensen die woningdelen als samenwonend beschouwd, met een lagere tegemoetkoming als gevolg. Een aanpassing van de regelgeving waarbij personen die samenwonen in kleinschalige initiatieven onder dezelfde categorie zullen vallen als personen die in een collectieve setting verblijven. In afwachting van de aanpassing zal de FOD Sociale Zekerheid deze interpretatie al toepassen (Schriftelijke vraag nr. 413 d.d. 21 maart 2018 aan Minister Jo Vandeurzen)
26.02.2020 Zorgwonen en tijdelijk wonen/Leidraad pagina 68 van 73
9. WAT ZIJN DE OPTIES OM EEN ZORGWONING TE BEËINDIGEN? WIE NEEMT HIER HET
INITIATIEF TOE?
Hier bestaan 4 opties:
- Indien de woning nog door dezelfde eigenaar bewoond blijft en er geen nood meer bestaat om de zorgwoning verder in stand te houden (voor eventueel een nieuwe zorgbehoevende): door die eigenaar
- Indien de woning verkocht werd, zonder dat de zorgwoning beëindigd werd, en er door de nieuwe eigenaar geen nood is aan de zorgwoning: door die nieuwe eigenaar
- Indien de woning verkocht zonder dat de zorgwoning beëindigd werd en de nieuwe eigenaar de woning opnieuw wenst te gebruiken als zorgwoning, is hier geen nieuwe melding voor nodig. Bij de bevolkingsdienst moet dan wel nagegaan worden of de nieuwe zorgbehoevende voldoet aan 1 van de voorwaarden bij inschrijving.
- Idem indien de woning na vertrek of overlijden van de zorgbehoevende bewoond blijft door dezelfde eigenaar, en die een andere zorgbehoevende huisvest in de zorgwoning.
In geen geval kan de gemeente zelf het initiatief nemen tot het beëindigen van de zorgwoning.
10. WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN EEN KANGOEROEWONING EN EEN ZORGWONING?
Wanneer men op stedenbouwkundig gebied spreekt over een zorgwoning, is dit een woning die voldoet aan de
definitie in onze codex: (artikel 4.1.1, 18° VCRO):
a) in een bestaande woning wordt één ondergeschikte wooneenheid gecreëerd,
b) de ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid,
c) de ondergeschikte wooneenheid, daaronder niet begrepen de met de hoofdwooneenheid gedeelde
ruimten, maakt ten hoogste één derde uit van het bouwvolume van de volledige woning,
d) de creatie van de ondergeschikte wooneenheid gebeurt met het oog op het huisvesten van :
1) hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon 65 jaar of ouder is;
2) hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon die hulpbehoevend is. Een
hulpbehoevende persoon is een persoon met een handicap, een persoon die in aanmerking
komt voor een zorgverzekeringstegemoetkoming, een tegemoetkoming voor hulp aan
bejaarden of een basisondersteuningsbudget als vermeld in artikel 4, eerste lid, van het decreet
van 24 juni 2016 houdende de Vlaamse sociale bescherming, of een persoon die een behoefte
heeft aan ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven.
De kinderen ten laste van de hulpbehoevende persoon worden niet meegerekend bij het
bepalen van het maximum van twee personen;
3) hetzij de zorgverlener indien de personen, vermeld in punt 1 of 2, gehuisvest blijven in de
hoofdwooneenheid.
e) de eigendom, of ten minste de blote eigendom, op de hoofd- en de ondergeschikte wooneenheid berust