Zelfspot en ironie Een onderzoek naar de verhouding tussen de deugden zelfspot en ironie. Sophie Albers Balijelaan 23 bis 3521 GK Utrecht 0070031 [email protected]
Zelfspot en ironie Een onderzoek naar de verhouding tussen de
deugden zelfspot en ironie.
Sophie Albers Balijelaan 23 bis 3521 GK Utrecht 0070031 [email protected]
Z3 BachelorscriptieJoachim Duyndam
Universiteit voor Humanistiek 9 juli 2010
Inhoudsopgave
Inleiding 2
Verantwoording: zelfspot, ironie en humanisme
4
Hoofdstuk 1 Zelfspot
5
1.1 Zelfspot als deugd
5
1.2 Het belang van zelfspot
7
Hoofdstuk 2: Zelfspot en ironie
8
2.1 Kierkegaards ironie als deugd
8
2.2 Vergelijking zelfspot en ironie
9
2
2.2.1 Zelfbeschikking
9
2.2.2 Ernst
11
2.2.3 Openheid 13
2.2.4 Sociale functie
14
Hoofdstuk 3: Conclusie en discussie
16
3.1 Conclusie
16
3.2 Beperkingen
17
3.3 Discussie
18
Geraadpleegde literatuur
19
3
Inleiding
Dit onderzoek zal gaan over de verhouding tussen zelfspot en
ironie. Zelfspot is het jezelf tot onderwerp maken van een grap.
Meestal gaat het dan om het benoemen van zwakheden van jezelf.
Een bekend actueel voorbeeld van een zelfspotter is president
Barack Obama. In 2008 hield hij, toen nog presidentskandidaat,
een speech tijdens het Al Smith Dinner waarin hij zei: “I was
actually born on Krypton and sent here by my father Jor-El to
save the Planet Earth.” Hiermee implicieerde hij dat hij superman
zou zijn en dit was uiteraard spottend bedoeld. Eigenlijk wil hij
ermee zeggen dat hij niet in staat is de hele wereld , net als
een actiefiguur, te ‘redden’ en hiermee zijn menselijke kant
benadrukken.
In de wetenschappelijke wereld zijn er geluiden te horen
over het belang van zelfspot in deze tijd. Zo is er psychiater
Robert Jay Lifton die in zijn boek ‘The protean self’ (1993)
benoemd dat men (zelf) spot nodig heeft om te kunnen functioneren
als vrij individu als tegenhanger voor totalitairisme en
dogmatiek in deze tijd. En in 2006 hebben Evelien Tonkens en
Tjsalling Swierstra tijdens de socrateslezing van dat jaar een
pleidooi gehouden voor zelfspot als deugd van deze tijd, genaamd
‘autonomie door zelfspot, een beschavingsoffensief’. Zij benoemen
dat door vele veranderingen en onzekerheden in deze tijd we op
zoek moeten naar een vernieuwde opvatting van autonomie, ofwel,
‘zelfstilering’ (Tonkens & Swierstra, 2006, p.1) En hier speelt
volgens hen zelfspot een belangrijke rol in, omdat zelfspot een
4
oefening is in het omgaan met het veranderlijke, zonder openheid
of mildheid te verliezen.
Maar Tonkens en Swierstra zijn niet de eerste die over
omgaan met het zelf door middel van humor schrijft. In 1841 maakt
Søren Kierkegaard zijn proefschrift af, genaamd: ‘Over het begrip
ironie - onder voortdurende verwijzing naar Socrates’. Hierin
onderzoekt hij het begrip ironie en bepleit hoe we dit begrip
moeten opvatten als zijnde een levenshouding. Ironie is voor hem
een deugd en manier om de juiste keuzes in het leven te maken en
op de juiste manier tot ontplooing te komen.
Ironie is over het algemeen meer bekend als taalfiguur: men
zegt het tegenovergestelde van wat men stelt. Denk ook aan
bekende caberetiers, zoals Drs. P. en Hans Dorrestein, die vaak
ironie gebruiken. Echter zo hanteert Kierkegaard niet, hij voegt
er een existentiële laag aan toe doordat hij het onderdeel van
het leven maakt. Er zijn meerdere filsofen geweest die zich bezig
hebben gehouden met ironie. In de eerste plaats is daar
natuurlijk Socrates die de bewoners van Athene altijd een spiegel
voorhield, door het omgekeerde van hun mening terug te geven.
Maar ook Hegel, Nietzsche en de deconstructivisten zoals Derrida
spreken over ironie. Echter wat Kierkegaard van hem onderscheidt
is dat hij ironie op een constructievere manier opvat. Ironie is
voor bovenstaande heren een alles ontkennende kracht die enkel
verwoest om het verwoesten; het is meer een doel op zich.
Kierkegaard ziet het meer als schepper van afstand, waardoor men
de juiste keuzes in het leven maakt. Kierkegaard weet de term
5
ironie zo te omschrijven dat het een bruikbaar middel wordt: een
middel om je leven mee zin te geven. Terwijl anderen in de
ontkenning blijven hangen.
In dit onderzoek wil ik op zoek gaan naar de verhouding
tussen de deugd zelfspot zoals door Tonkens en Swierstra
omschreven en de ironische levenshouding van Kierkegaard. Ik kies
voor deze auteurs omdat zij beide respectievelijk zelfspot en
ironie als zingevende onderdelen van het leven zien en hier een
zeer duidelijke stelling over innemen. Als uitgangspunt neem ik
zelfspot omdat deze in de tekst van Swierstra wordt toegepast op
de huidige tijd en situatie. Kierkegaard schreef zo’n 170 jaar
geleden over ironie, waardoor sommige punten die hij maakt niet
helemaal meer relevant zijn (bijvoorbeeld de rol van religie) en
daardoor kan dit werk beter gebruikt worden als
vergelijksmateriaal in plaats van uitgangspunt. Dat Kierkegaard
vanuit zijn eigen kader in de tijd schreef, wil overigens niet
zeggen dat dit geen relevant vergelijkingsmateriaal zou zijn.
Kierkegaard is een van de eersten die over ironie als
levenshouding schreef en is hier nog steeds bekend om. Dit maakt
het erg interessant om te gaan kijken óf en hoe zijn ideeën
toepasbaar zijn in deze tijd en terugkomen in de tekst van
Tonkens en Swierstra. Ook zal ik gaan kijken naar punten waar
ironie zelfspot kan aanvullen in het kader van een goede
levenshouding. Door de nog niet gemaakte vergelijking van tussen
zelfspot en de ironie zoals Kierkegaard hem opvat kan er ook een
6
bijdrage geleverd worden aan de begripsverheldering van beide
termen.
De hoofdvraag van dit onderzoek zal zijn: Hoe verhouden de
deugd zelfspot en de ironische levenshouding van Kierkegaard zich
tot elkaar?
Om een antwoord op mijn hoofdvraag te kunnen formuleren zal ik
het volgende doen: Ik begin met zelfspot. Eerst zal ik
onderbouwen waarom dit een deugd is. En dan zal ik het belang
van zeflspot als autonomie toelichten. In het tweede hoofdstuk
zal ik Kierkegaards ironische levenshouding bespreken en ook het
deugdelijke hieruit destilleren. Vervolgens wil ik ze naast
elkaar gaan leggen en uitdiepen aan de hand van vier thema’s. Dit
zijn thema’s die duidelijk doorklinken in de opvatting van
zelfspot zoals Tonkens en Swierstra die uiteenzetten namelijk:
zelfbeschikking , ernst, openheid en de sociale functie. In deze
analyse zal uiteengezet worden wat voor rol zelfspot en ironie
voor de deze thema’s speelt en waarin deze verschillen.
Vervolgens zal ik een antwoord formuleren op de vraag naar de
verhouding tussen beiden.
Verantwoording: Zelfspot, ironie en humanisme.
Voordat het onderzoek van start zal gaan is het van belang uit te
leggen waarom hier in het kader van humanisme gekozen is voor de
thema’s ironie en zelfspot. Hoewel men dit op het eerste gezicht
niet zou stellen, is er wel degelijk een verband te leggen tussen
deze termen. Er zijn namelijk twee belangrijke humanistische
7
thema’s terug te vinden in, met name zelfspot en ook enigszins
in ironie. Hoewel ironie en zelfspot verderop meer uitvoerig
besproken zullen worden, zullen hier toch al twee kenmerken
genoemd worden die als humanistisch betiteld kunnen worden. Dit
zijn autonomie en dogmatiek. Een belangrijk kenmerk van humanisme
is autonomie, ofwel het zelfbeschikking. In het artikel van Peter
Derkx over humanisme wordt dit meerdere benadrukt: “De ‘autonomie
van het ik’ is waarschijnlijk een van de meest voor de hand liggende
en gehanteerde beginselen om humanisme de definiëren. (2010, p.
7)” Ook zelfspot en ironie, zoals ze hier behandeld zullen
worden, hebben te maken met autonomie. Zij scheppen de
voorwaarden om autonoom te worden. In de tekst van Tonkens en
Swierstra, die niet geheel ontoevallig, ‘Autonomie door zelfspot’
heet, wordt deze kant van zelfspot benadrukt. Zelfspot is een
manier van omgaan met jezelf en hiermee automatisch met anderen,
op een manier die als humanistisch bestempeld kan worden, want er
wordt hiervoor geen beroep gedaan op een externe of hogere
entiteit, maar op het individu zelf. En hoewel Kierkegaard zelf
niet direct spreekt over autonomie, ziet hij ook dat ironie een
vorm van autonomie verschaft waarin eigen keuzen op basis van
eigen verworven kennis een grote rol speelt. Wat hier enigszins
mee samen hangt is het gevaar voor dogmatiek dat het humanisme,
samen met de vrijdenkers, wil vermijden. Derkx zet dit gegeven
in zijn tekst in verband met het feit dat alle kennis uit de mens
zelf komt en daardoor kan niemand een beroep doen op hogere
kennis. Hij haalt hiervoor ook Kuitert aan: “De protestantse
8
theoloog Harry Kuitert drukt dit beginsel mooi uit als hij
schrijft: ‘menselijke uitspraken worden niet méér waar als iemand
zegt dat ze op een openbaring berusten. (ib., p. 3)” Men moet op
basis van eigen redelijkheid tot kennis komen en moet zich
kritisch opstellen tegenover autoriteiten die alomvattende
waarheden verkondigen, in plaats van ideeën van autoriteiten
overnemen. Dogmatiek gaat in tegen openheid van denken en
kritische beredenering. Het belang van het hebben van zelfspot is
hier ook op gericht: het ontwikkelen van een open houding tegen
over anderen, zonder hierbij een ander te veroordelen op basis
van je eigen overtuigingen. Kierkegaard legt de focus bij de
ironische levenshouding op de kritische blik, omdat je niks
zomaar aan mag nemen, maar op basis van eigen inzicht tot kennis
moet komen. Toch zoals hierboven ookal benoemd kan het pleidooi
van Tonkens en Swierstra meer getypeerd worden als humanistisch
dan de ironische opvatting van Kierkegaard. Kierkegaard is er
namelijk van overtuigd dat de mens door middel van ironie tot
ware kennis kan komen en dit wordt door het humanisme, dat
rekening houdt met de feilbaarheid van de mens ontkend. “Geen
mens is in de positie om vanaf een neutrale hoogte het
levensbeschouwelijke landschap te overzien en te zeggen hoe,
buiten zijn of haar eigen ervaringen en geschiedenis om, leven en
wereld begrepen dienen te worden.(ib.,p. 3)”.
Nogmaals, verderop zullen de beide visies uitgebreider
onderbouwd worden, maar hierdoor kan wel gesteld worden dat
zelfspot en ook ironie bepaalde humanistische waarden dienen. Ik
9
zou zelfs persoonlijk willen stellen dat het vanuit humanistisch
oogpunt van belang is dat men zelfspot en ironie heeft om tot de
juiste van leven met je jezelf en anderen te komen.
Hoofdstuk 1 Zelfspot als deugd
Hier zal eerst uiteengezet worden waarom zelfspot een deugd is
en daarna wordt toegelicht wat het belang van zelfspot is.
1. Het deugdelijke in zelfspot
Om zelfspot als deugd te kunnen typeren zullen we eerst na
moeten gaan wat een deugd precies is. Hiervoor zal zelfspot
getoetst worden aan de deugdopvatting van Aristoteles, omdat deze
nog steeds het meest prominent is. Een deugd moet volgens
Aristoteles aan bepaalde kenmerken voldoen. Een deugd dient het
goede leven en elk individu hoort een ‘voortreffelijk karakter’
te ontwikkelen om dit te behalen. Dit heeft tegelijkertijd ook
een belangrijke maatschappelijke functie want iemand die zichzelf
goed ontplooit is automatisch een goede burger. Bovendien is een
deugd altijd het midden tussen twee uitersten, zoals dapperheid
tussen lafheid en onverschrokkenheid. (Pannier, 1995, p. 159)
Tonkens en Swierstra zien zelfspot als een houding die een
belangrijk onderdeel is van beschaving omdat het driften en
neigingen vorm geeft en leidt tot mildheid, respect voor het
andere en openheid. (Tonkens & Swierstra, 2006, p. 7) Hierdoor
kennen zij een, volgens Aristoteliaanse begrippen, deugdelijk
karakter toe aan deze eigenschap, want het is in het belang van
10
de gemeenschap dat een individu deze houding of
karaktereigenschap opneemt. Maar om te achterhalen waarom
zelfspot inhoudelijk een deugd is, moet er gekeken worden naar de
definitie die ze geven van zelfspot.
Ze definiëren zelfspot aan de hand van een vergelijking met
vijf ,volgens hen, vergelijkbare termen: zelfreflectie,
zelfkritiek, cynisme, relativisme en ironie. In het kort is
zelfspot een vorm van zelfreflectie zonder op zoek te zijn naar
een verbetering in tegenstelling tot zelfkritiek dat een
normerend karakter heeft, maar ook zonder verbittering van het
cynisme, waarin in tegenstelling tot relativisme niet opgegeven
wordt en het individu zich niet verschuilt zoals bij ironie wel
het geval is maar zich nou juist laat zien. Men zou zich kunnen
afvragen of hiermee alle belangrijke punten van zelfspot benoemd
zijn, zo wordt de humoristische kant van zelfspot niet benoemd.
Maar wellicht komt dat doordat er wordt gesproken over zelfspot
als vorm van autonomie. Toch valt hier al wel een deugdelijk
karakter uit te destilleren. Want de auteurs keuren het serieuze
en verbeterende karakter van de zelfkritiek af als werkbare
houding. Maar tegelijkertijd zien zij ook geen heil in de
onverschilligheid van het zelfrelatisvisme. Tussen beide plaatsen
ze zelfspot. Met andere woorden: zelfspot is het midden tussen
serieusheid en onverschilligheid. Bovendien noemen ze én bij het
laatste punt én bij hun onderbouwing van zelfspot als onderdeel
van beschaving, dat zelfspot een vorm van mildheid is, wat ook
als deugdelijke eigenschap opgevat kan worden. We zien hier al
11
een beetje dat zelfspot past binnen een ‘voortreffelijk karakter’
omdat het een houding is die een belangrijk aspect van beschaving
is, het midden is tussen ernst en onverschilligheid en een vorm
van mildheid is.
Maar Tonkens en Swierstra geven nog een belangrijk argument
in hun tekst. Ze spreken zelf niet direct over de deugd zelfspot.
Maar wanneer zij het belang van zelfspot voor deze maatschappij
gaan aantonen trekken zij de vergelijking tussen zelfspot en de
praktische wijsheid van Aristoteles. De praktische wijsheid is
zelf een dianoëtische of intellectuele deugd. Aristoteles
onderscheidde intellectuele en karakterdeugden. Voor hem was het
van belang dat de mens zijn denken tot het hoogst mogelijke zou
ontwikkelen. En dit denken onderscheidt hij in vijf verschillende
intellectuele deugden die men volledig tot ontplooiing moet
brengen. Eén hiervan is de praktische wijsheid, ookwel phronèsis
genoemd. Het is de verstandelijke deugd die ons het juiste
inzicht geeft over wat te doen in een situatie, met oog op het
goede voor ons leven. (Driesse, 1991) Ook in de de tekst van
Tonkens Swierstra komt terug dat wij zelf op een verstandige
manier begrippen en regels moeten toepassen en dat doe je op
basis van je verstand, je praktische verstand, want die heeft een
scherp oog voor de veranderlijke en complexe onoverzichtelijke
wereld. Vervolgens stellen ze dat zelfspot ook dat opmerkzame oog
heeft. “Zelfspot is een oefening in ontvankelijkheid voor het
unieke, veranderlijke en tragische.”(Tonkens & Swierstra, 2006,
p.5) Zelfspot is dus een intellectuele deugd.
12
2. Het belang van autonomie door zelfspot.
Tonkens en Swierstra schetsen in hun tekst een beeld van de
huidige maatschappij en onderscheiden hier verschillende vormen
van autonomie in. Dit zal hier niet uitvoerig besproken worden,
omdat het een mindere relevantie voor dit onderzoek heeft. In het
kort komt het erop neer dat de maatschappij steeds sneller
verandert en steeds meer onzeker en onduidelijk wordt. Wanneer
zij vervolgens gaan kijken naar hoe hiermee om wordt gegaan,
kunnen ze drie vormen van autonomie onderscheiden. Ten eerste is
er het overtuigingdsfundamentalisme, waarin vast gehouden wordt
aan onwrikbare waarden, ongeacht tijd, plaats en traditie. Dan is
er het behoeftefundamnetalisme, waarin persoonlijke welzijn het
meest van belang wordt geacht, soms ten koste van anderen. (Ze
verwijzen hier ook naar de Dikke Ik van Harry Kunneman) Tot slot
is de relationele autonomie, waarin erkent wordt dat de mens
afhankelijk is van anderen en waar dialoog en openheid de
boventoon voeren (Ze verwijzen hier onder andere naar Habermas).
Ze stellen dat alledrie deze autonomiebegrippen niet ideaal zijn
voor het omgaan met de kernmerken van deze tijd. De eerste zorgt
te snel voor botsingen en de tweede is te plat om mee te werken.
De derde vinden ze wel een mooi uitgangspunt maar in de praktijk
pakt het meestal veel te serieus uit. Daarom stellen ze autonomie
door zelfspot voor. Zelfspot heeft een aantal kenmerken die
zorgen dat openheid en mildheid de boventoon voeren in de
stilering van het zelf zonder dat het te serieus van karakter
13
wordt, want dat leidt volgens hen tot teleurstelling en cynisme.
Uit de tekst zijn vier begrippen te destilleren die kenmerkend
zijn voor zelfspot. Deze zullen hier op een rijtje worden gezet
omdat zij later (in paragraaf 2.2) gebruikt zullen worden als
thema’s waarmee zelfspot vergeleken zal worden met de ironische
levenshouding van Kierkegaard. De vier belangrijke kenmerken
zijn: zelfspot is een vorm van zelfbeschikking, de tegenhanger
van ernst, een vorm van openheid en het heeft een belangrijke
sociale functie. Hier zullen ze kort worden toegelicht, in 2.2
zullen ze meer uitgebreid aan bod komen.
Zelfspot is een vorm van zelfbeschikking. Het zorgt voor een
houding die zelfs door Tonkens en Swierstra als autonomie opgevat
mag worden. Het zorgt voor een open relatie tussen je
verschillende zelven. Daarnaast is zelfspot vrij van ernst en
serieusheid en is de tegenhanger van dogmatiek. De wereld is
veranderlijk en hier moet je op een flexibele manier meer omgaan
in plaats van vast te houden aan onwrikbare waarden. Dit is niet
alleen een intern proces tegen je eigen dogmatiek, maar door
zelfspot weet je het ook bij anderen aan te wijzen. Ook is
zelfspot een vorm van openheid. Je bent door het milde karakter
van de zelfspot in staat situaties niet te snel te veroordelen en
meer ruimte laat voor alternatieven. En hierdoor het juiste
handelen te bepalen in de gegeven situatie. Tot slot heeft
zelfspot een duidelijke sociale functie. Ze zorgt voor goede
omgangsvormen.
Hoofdstuk 2: Zelfspot en ironie14
In dit hoofdstuk zal er ingegaan worden op de ironische
levenshouding en zal er op een paar punten gekeken worden naar de
overeenkomsten en verschillen tussen zelfspot en ironie.
2.1 Kierkegaards ironie als deugd
In 1841 schreef de jonge filosoof Kierkegaard zijn proefschrift
voor de opleiding theologie. Het heette ‘Over het begrip ironie,
met verwijzingen naar socrates’. Hierin gaat hij op zoek naar de
betekenis van ironie.
Kierkegaard hield zich veel bezig met hoe men zich als
individu zou moeten opstellen. Het uitgangspunt voor het
individu is, volgens hem, dat je persoonlijkheid volledig tot
ontplooiing komt. We zijn allemaal met deze opdracht geboren en
het is onze taak deze te volbrengen. Wat hij aanduidt als
persoonlijkheid is te vergelijken met het voortreffelijke
karakter van Aristoteles. Het is er namelijk ook op gericht een
mens in staat te stellen juist te handelen en hij stelt ook dat
de potentie in iedereen aanwezig is maar dat dit nog tot
ontplooiing gebracht moet worden. Maar Kierkegaard wijkt af van
Aristoteles. Want terwijl Aristoteles pleit voor juiste educatie
en wetten die de mens leert het juiste te doen, vind Kierkegaard
dat men zelf het juist moet verwerven zodat de kennis voor het
individu geldigheid krijgt. De mens moet van de werkelijkheid los
komen om hem als waarheid te kunnen aanschouwen. Bovendien is het
van belang dat een mens, in het licht van deze waarheid, de
juiste keuzes maakt in zijn leven. Hiervoor gebruikt hij de 15
metafoor van de schipper op zee. Hij stelt de mens voor als
kapitein van een schip op zee, deze heeft een bepaalde koers te
varen en zal daardoor altijd op tijd moeten anticiperen op
externe factoren. Wanneer je dan te laat bent mis je het moment
en verlies je de controle. De mens is ook zo: “Vergeet hij
rekening te houden met die vaart, dan komt er uiteindelijk een
moment waarop er van of/of geen sprake meer is, niet omdat hij
niet heeft gekozen maar omdat hij het kiezen achterwege heeft
gelaten, wat ook zo kan worden uitgedrukt: omdat anderen voor hem
hebben gekozen, omdat zichzelf is kwijtgeraakt. (Kierkegaard,
2000, p. 571)”
Om los te komen van de werkelijkheid en het leven in eigen
handen te krijgen is, volgens hem, een ironische levenshouding
nodig. Ironie laat namelijk altijd het omgekeerde van het
beweerde zien. Dit is niet alleen als taalfiguur zo maar ook in
de werkelijkheid. Door ironie kun je los komen van de gegeven
werkelijkheid om hem in zijn volledige (tegenstrijdige) gedaante
te aanschouwen. En dat dit een absolute voorwaarde voor volledige
ontplooiing is duidt hij duidelijk aan: “Hij die van ironie niets
begrijpt, die voor haar fluisteringen een orgaan mist, hij
ontbeert eo ipso wat men zou kunnen noemen het absolute beginsel
van het persoonlijk leven. (Kierkegaard, 1995, p. 124)” Hier komt
het deugdelijke karakter van de ironie naar voren: het is een
houding die je in staat stelt de juiste keuzes te maken in het
kader van een goede ontplooiing van je persoon. In die zin
beschouwt Kierkegaard ironie, net als zelfspot, meer als een
16
intellectuele deugd dan een karakterdeugd omdat het inzicht
verschaft in de juiste keuzes.
Het doel van de ironie is dus om de juiste keuzes te maken
voor een goede ontwikkeling persoonlijkheid. Dan wordt de rol van
de ironie de juiste: “Wanneer de ironie namelijk eenmaal beheerst
is, beschrijft ze een beweging, tegengesteld aan die waarin ze
onbeheerst haar leven uitbazuint. De ironie limiteert, maakt
eindig, begrenst, en geeft daardoor waarheid, werkelijkheid,
inhoud; ze tuchtigt en straft, en kweekt daardoor
karaktervastheid en consistentie. (Ib., p. 124)”
2.2 Vergelijking tussen zelfspot en ironie
In deze paragraaf zullen we gaan kijken naar de punten die in
hoofdstuk één geformuleerd zijn als essentieel voor zelfspot en
leggen deze naast de ironie opvatting van Kierkegaard. We zullen
zien of ze hetzelfde zijn en/of waar ze in verschillen.
2.2.1 Zelfbeschikking
Zoals in de humanistische verantwoording ookal kort benoemd
is, speelt zelfbeschikking een belangrijke rol in zelfspot zoals
Tonkens en Swierstra het omschrijven, en komt dit ook bij
Kierkegaard terug. Maar het is wel van belang deze term goed te
definiëren. Zelfbeschikking is het op zoek gaan naar jezelf en je
eigen leven en hiervoor je eigen keuzes te maken. Dit kan op
basis van verschillende ideeën, argumenten of gronden gedaan
worden. Wat hier centraal staat is wat voor gronden zelfspot en
ironie bieden voor zelfbeschikking. In beide werken wordt 17
namelijk, zoals al eerder te lezen is, het belang hiervan
benoemd. En hier wil ik uitwerken op wat voor manier dit benoemd
wordt en hoe dit zich tot elkaar verhoudt.
Bij Tonkens en Swierstra komt de term zelfbeschikking terug in
hun opvatting van autonomie. Autonomie zien ze als een omgaan
met het zelf en zelfstilering, een zekere vorm van
zelfbeschikking dus. En zij stellen dat autonomie te verkrijgen
is door middel van zelfspot, met andere woorden door zelfspot kun
je jezelf stileren. Ook Kierkegaard heeft deze rol van ironie
weggelegd. Door middel van ironie kan men keuzes maken en deze
keuzes worden opgenomen in je persoonlijkheid: “De keus is
beslissend voor de inhoud van de persoonlijkheid; door de keus
daalt zij neer in het gekozene (…)(Kierkegaard, 2000, p. 570)”
Zoals hierboven ookal werd genoemd, beide termen worden
omschreven als een intellectuele deugd die dicht bij de
praktische wijsheid ligt omdat ze namelijk allebei ervoor zouden
zorgen dat iemand de juiste keuzes maakt voor zijn eigen leven.
Hoewel de redenen om zelfspot en ironie te gebruiken dus vrijwel
overeenkomen, is er een groot verschil tussen beide vormen als
het gaat om het verkrijgen van die zelfbeschikking. In het
algemeen kan gesteld worden dat door zelfspot het individu een
andere beweging maakt in de verhouding met de wereld dan bij
ironie. Bij zelfspot treedt het individu de wereld in om
autonomie te verwerven en bij ironie trekt hij zich terug uit de
wereld om zich op juiste wijze te ontplooien.
18
Swierstra en Tonkens geven in tekst al weer wat volgens hen
het verschil is tussen ironie en zelfspot. Ze merken de
terugtrekkende beweging van ironie op. Hier tegenover stellen ze
dat zelfspot nou juist zorgt dat het indivdu zich in de wereld
positioneert, doordat het gebruik maakt van de kwetsbaarheden en
onvolkomenheden van de spreker.
Kierkegaard ziet zelf de terugtrekkende beweging van ironie
als heilzaam. Het is volgens hem van belang om los te komen van
de wereld. De afstand zorgt ervoor dat alles goed te overzien is
en dat je de juiste afwegingen kan maken en tot eigen kennis te
komen. Opgelegde kennis werkt voor hem beperkend. Men moet dus om
de werkelijkheid zelf te leren kennen in het leven
tegenstellingen opzoeken om de waarheid bevestigd te zien worden.
Aan het feit dat anderen hierdoor je niet minder snel zullen
begrijpen of vinden dat je je verbergt, daar heeft Kierkegaard
het niet expliciet over. Dat komt vanwege het feit dat wanneer de
mens zijn persoonlijkheid goed ontplooit, hij automatisch ook een
goede medemens zal zijn en dat die teruggetrokkenheid dan een
balans heeft gevonden. Kierkegaard ziet zelfbeschikking dus pas
volledig tot stand komen wanneer het individu helemaal los is van
de wereld, omdat er dan de ruimte is om jezelf te vormen.
De zelfbeschikking of autonomie van zelfspot wordt verkregen
door al je verschillende zelven te accepteren en op een juiste
manier hiermee omgaan, zonder dat er iets onderdrukt wordt. Dit
vereist een continue opmerkzaamheid en reflectie van het eigen
handelen aan de werkelijkheid en anderen. Kierkegaard heeft het
19
over het belang van toetsing aan de werkelijkheid. Je zult hier
namelijk wel telkens naar terug keren. Maar hij ziet dit als een
wisselwerking tussen beide posities. En het individu zal altijd
afstand van de werkelijkheid moeten nemen op cruciale momenten,
om na de keuze vervolgens weer terug te keren. In die zin is bij
hem zelfbeschikking een verhouding vinden tussen jou en de
werkelijkheid. Het uitgangspunt om tot zelfbeschikking te komen
verschilt in dat opzicht cruciaal van zelfspot, omdat het bij de
ontwikkeling van het zelf niet net als bij zelfspot gebruikt
wordt gemaakt van zelfkritiek, maar enkel kritiek op de omgeving.
2.2.2 Ernst
Met zelfspot kan ernst tegengegaan worden, stellen Swierstra
en Tonkens. Hoewel hier aan kort aan gerefereerd wordt in de
humanistische verantwoording zal hier dieper op ingegaan worden
en gekeken worden hoe de ernst een rol speelt in de theorie van
Kierkegaard en in hoeverre deze overeenkomt met de ernst zoals in
het artikel over zelfspot wordt uiteengezet.
Ernst wordt zowel door Tonkens en Swierstra als Kierkegaard
geassocieerd met dogma’s. Ze benoemen beide dat dogmatiek
beperkend werkt voor de mens omdat het leven daarvoor te
veranderlijk en complex is. Continu doen zich nieuwe situaties
voor en men moet hier op een pragmatische manier mee om te gaan.
In het artikel van Tonkens en Swierstra wordt de ernstige
kijk op het leven vertolkt door de overtuigingsfundamentalisten.
Hier wordt één algemeen geldende overtuiging aangehangen ongeacht
20
plaats, tijd en traditie. Om met de onzekerheden van de wereld om
te gaan vindt er een verabsolutering van ideeën plaats. Het nare
gevolg hiervan is dat men dan niet in staat is zich te
verplaatsen in de visie van anderen. Door zo streng je eigen
ideeën aan te hangen kan er alleen maar onbegrip zijn als het
over andere levensovertuigingen gaat. En dit leidt tot snel tot
conflicten, escalatie en geweld.
De ernst die Kierkegaard als negatief beschouwd is die van
de gewone burger van zijn tijd. Deze staat namelijk zeer serieus
in het leven, hangt bepaalde overtuigingen aan, volgt de regels
van de maatschappij en zo werkt hij zich hoger op, geheel in de
veronderstelling dat het aan hem zelf te danken is dat hij zover
is gekomen. Kierkegaard stelt dit heel anders. “Het burgerlijke
berust namelijk op het feit dat een mens, zonder het zelf in de
gaten te vermoeden, produkt is van alles wat een gegeven
samenleving met haar cultuur onvermijdelijk aan iemand opdringt.
(Kierkegaard, 1995, p.20)” Met andere woorden de mens denkt dat
hij de vrijheid heeft om zijn eigen leven bepalen, maar eigenlijk
wordt dit door de krachten van de maatschappij tot stand
gebracht. De burgers hebben dus een vertekend beeld van hun leven
en hierdoor is de ernst waarmee ze dit leven belijden tevergeefs
is en belemmert men om buiten de standaarden van de traditie en
samenleving op zoek te gaan naar eigen wijsheid. Door ernst is
ironie niet mogelijk omdat je hierdoor vast blijft zitten de
patronen van de wereld.
21
De burgerij waar Kierkegaard zo op afgeeft is te vergelijken
met de westerse Verlichtingsfundamentalisten van Tonkens en
Swierstra. Die zien de Rede als enige waarheidsverschaffer. De
westerse maatschappij is helemaal ingesteld op deze rationele
overtuiging en als individu moet je hierin mee gaan. Hoewel het
meer vrijheid met zich meebrengt dan bijvoorbeeld religies, heeft
het ook een schadelijk effect. Men gaat namelijk langs deze norm
andere overtuigingen meten, waardoor een verharding en
intolerantie ontstaat. (Tonkens & Swierstra, 2006, p.2) Maar er
is wel een onderscheid te maken tussen de ernst die Kierkegaard
wil bestrijden en die van de zelfspot. Swierstra en Tonkens zien
zelfspot belangrijk als tegenhanger van ernst doordat er in de
huidige multiculturele maatschappij conflicten tussen
verschillende overtuigingen zijn. En door de ernst van al de
partijen wordt samenwerking geblokkeerd en kunnen zich
geweldadige conflicten voordoen. Hun belang bij het verminderen
van de ernst is dus het laten afnemen van conflicten en
perspectief bieden op vreedzame samenwerking. Kierkegaard ziet de
ernst in een hele andere verschijning, namelijk in de dogmatische
levenshouding van de gehele burgerij. Dit komt ten eerste
natuurlijk doordat multicuturele problemen zich zijn tijd nog
niet voordeden. Maar het komt met name doordat ernst associeert
met het klakkeloos overnemen van andermans mening, zonder voor
jezelf te denken. Zijn bestrijding van de ernst is eigenlijk
gericht op het bestrijden van kuddegedrag, in de zin van je leven
laten bepalen door anderen. Dit is meer een existentiële
22
motivatie omdat het gericht is op de bepaling van het eigen
leven, terwijl Tonkens en Swierstra veel meer de wortels van een
sociaal-maatschappelijke kwestie willen aanpakken. Dus er is wel
een onderscheid te maken in hoe ernst gezien wordt.
Tonkens en Swierstra plaatsen zelfspot meer in een sociaal-
maatschappelijk kader waar ernst de vorm aanneemt van
fundamentalisme waardoor samenwerking moeilijk wordt. Terwijl
Kierkegaard ironie meer ziet als een antwoord op een existentieel
vraagstuk. Men moet hun eigen leven vormgeven en zich niet laten
leiden door anderen. En de ernst wordt hier vertegenwoordigt door
degenen die met grote overtuigingen hun leven leiden en zich niet
bewust zijn van het feit dat ze niet zelf over hun even
beschikken.
2.2.3 Openheid
Zelfspot zorgt voor een open houding die anderen ook aanzet
mee te gaan in deze openheid. In deze paragraaf zal er gekeken
worden in hoeverre openheid een rol speelt bij Kierkegaard en hoe
dit opgevat moet worden.
Met openheid bedoelen Tonkens en Swierstra bedoelen ze
openheid in denkwijze die beïnvloed kan worden door anderen. De
mens is niet alleswetend en er zijn geen grote waarheden meer,
dat is in onze maatschappij niet mogelijk. “Voorop staan nu de
feilbaarheid van onze rede of ons geloof, respectievelijk de
kwetsbaarheid van ons lichaam. Niemand heeft de waarheid in
pacht, niemand is onkwetsbaar. Daarom moeten we openstaan voor de
23
kritiek en hulp van anderen. (Tonkens & Swierstra, 2006, p.3)” We
zijn in deze tijd aangewezen op elkaar en door een open houding
kunnen we veel van elkaar leren. Om deze open houding niet alleen
als ideaal maar in de praktijk te doen gelden is zelfspot nodig,
zodat het serieuze karakter ervan om te vormen in een werkbare
vorm waarin de openheid behouden blijft. Door op een
humoristische manier je eigen feilbaarheid te tonen, laat je iets
van jezelf zien dat anderen mild maakt en uitnodigt tot openheid
zonder het op te leggen.
Ironie heeft voor Kierkegaard, in tegenstelling tot
zelfspot, een beperkend karakter. Ten eerste moet het individu
zelf zijn eigen pad berijden en hier is geen inmenging van
anderen bij geduld. Maar ironie is nog strenger. Volgens
Kierkegaard moeten we van bepaalde dingen in het leven hun waarde
ontkennen of afkeuren om onszelf vrij te maken, hierdoor zijn we
pas ontvankelijk voor de waarheid. Een voorbeeld: “Er is in
eenieder leven zoveel dat moet worden afgewezen, zoveel wilde
scheuten die moeten worden weggesnoeid: hier is wederom ironie
een voortreffelijk operateur, want zoals gezegd, is de ironie
eenmaal beheerst, dan is haar functie van uiterst groot belang om
het persoonlijk leven in staat te stellen gezondheid en waarheid
te ontvangen. (Kierkegaard, 1995, p.126)” En hieruit valt dus op
te maken dat, zoals hij noemt, het gegeven leven niet het ware
leven is. Ironie is een verlosser en daar zit een serieus belang
achter, namelijk tot de ware waarheid te komen. Beperking speelt
hier ook een grote rol in. Zoals al eerder is genoemd, moet
24
ironie, volgens Kierkegaard, opgevat worden als leidsvrouw, die
limiteert, begrenst, tuchtig en straft.
Als we dit vergelijken met zelfspot valt er een cruciaal
verschil te bespeuren. Zelfspot is namelijk in tegenstelling tot
ironie, gericht op verbreding van denken en opvatting. Hoewel
zelfspot ook een goede remedie is tegen problemen en misvattingen
in de maatschappij omdat hij ze bespeurt en benoemd, is het niet
zo dat deze afgekeurd moeten worden, maar men moet bij zichzelf
de openheid creeëren om hier de dialoog mee aan te gaan. Deze
openheid presenteert zich in zelfspot. De ernst waarmee
Kierkegaard spreekt over het bereiken van de juiste vorm van
ironie, staat in groot contrast met de mildheid die telkens
terugkomt bij de zelfspot.
2.2.4 Sociale functie
Tonkens en Swierstra leggen in hun lezing duidelijk de
nadruk op de sociale kanten en belangen van zelfspot. In hun
definitie van autonomie benadrukken ze deze kant: “ Anderzijds
verwijst het autonomiebegrip ook naar de relatie tussen onszelf
en andere mensen.(Tonkens & Swierstra, 2006, p.1)” Zelfspot heeft
een naast een zelfstilerende functie dus ook een groot sociaal
belang. In de voorgaande punten is dit sociale karakter al een
aantal keer ter sprake gekomen, maar het wordt hier ook nog apart
besproken omdat het een zeer belangrijk, misschien wel meest
belangrijke, verschil is tussen zelfspot en ironie. Ironie, zoals
Kierkegaard hem omschrijft, vervult namelijk niet expliciet
sociaal belang. Ironie is gericht op het individu.25
Zoals ook in paragraaf 2.2.2 benoemt, ziet Kierkegaard
ironie als onderdeel van de oplossing op een existentieel
vraagstuk. De vraag waar hij op ingaat is namelijk hoe iemand
zijn persoonlijkheid volledig tot ontplooiing brengt en zo wordt
wie hij hoort te zijn. Hij stelt vast dat de manier waarop de
burgerij in zijn tijd hun leven leiden niet de juiste manier is,
omdat zij slechts elkaar kopiëren, en dus niet van binnenuit
komt. Vervolgens komt hij op het punt dat om jezelf echt te
vormen je los moet komen van de gegeven werkelijkheid, zodat je
een beter overzicht hebt over de keuzes die je in je eigen leven
moet maken. Ironie verschaft, door zijn tegenstellende karakter,
de mogelijkheid tot vrijkomen van de werkelijkheid. In de
vrijheid die dan ervaren wordt, is de ruimte om keuzes te
overzien en op juiste wijze te kiezen. Men blijft hier echter
niet voor altijd in hangen maar zal op een gegeven moment één
worden met zijn keuze en hiernaar handelen eenmaal teruggekeerd
in de werkelijkheid. Maar over het handelen in de maatschappij of
werkelijkheid, spreekt Kierkegaard niet over enkel in de zin dat
het voor de maatschappij van belang is dat alle individuen vrij
moeten zijn.
Bij Swierstra en Tonkens ligt de focus echter anders. De
tekst is gericht is op het uiteenzetten van de zelfspot als vorm
van autonomie, maar zoals hierboven ook genoemd, delen zij dit op
in twee delen: autonomie als zelfstilering en autonomie als
sociale omgangsvorm. En in de lezing vestigen ze met name de
focus op het laatste punt. Dit is alleen al in de titel terug te
26
zien: “Autonomie door zelfspot, een beschavingsoffensief.” Zelfspot
als autonomievorm is dus met name van belang voor de
maatschappij. In het artikel weidden ze dan ook veel uit over de
maatschappelijke problemen en wat daar aan ten grondslag ligt.
Zelfspot is dan dus meer een manier van jezelf opstellen in de
maatschappij. Wel erkennen ze dat dit bij jezelf moet beginnen en
hier klinkt het belang van het ontwikkelen van je eigen individu
in door. Je moet eerst jezelf stileren om dit vervolgens in te
zetten in de maatschappij. Maar toch is dit een minder urgente
opvatting van zelfontplooiing in vergelijking met de ironische
levenshouding van Kierkegaard. Bij hem klinkt meer urgentie en
belang door in zijn pleidooi, met name omdat hij het als
noodzakelijk acht jezelf te ontplooien en dit een oneindig proces
is. En hoewel zelfstilering door zelfspot ook belang hecht
bewustwording en voortdurende aanpassing, heeft het toch een
minder noodzakelijk karakter. Dit wordt benadrukt in de paragraaf
‘voorwaarden voor zelfspot’ waarin ze uiteenzetten dat niet
iedereen zich zelfspot kan permitteren. Men moet bijvoorbeeld
serieus genomen worden en zelfvertrouwen hebben. (ib., p.7)
Kortom hoewel zelfspot en ironie, net als een intellectuele
deugd, allebei bijdragen aan een goed leven, heeft zelfspot meer
de focus liggen op een goed leven voor iedereen in de
maatschappij en ironie meer gericht is op de verantwoordelijkheid
op je nemen om je leven volledig te ontplooien, waarbij een
maatschappij geen primaire rol speelt.
27
Hoofdstuk 3 Conclusie en discussie
Hier zal een antwoord op de hoofdvraag worden geformuleerd.
Vervolgens zullen de beperkingen van dit onderzoek benoemd worden
en in de discussie zal er een toevoeging gedaan worden en een
suggestie voor vervolgonderzoek.
3.1 Conclusie
Aan de hand van de thematische analyse zijn een aantal
dingen te zeggen die betrekking hebben op de hoofdvraag: ‘Hoe
verhouden de deugd zelfspot en de ironische levenshouding zich
tot elkaar?’ Dat de begrippen niet hetzelfde zijn, is op zich
niet verbazingwekkend maar wel is interessant om te zien hóe deze
begrippen tot elkaar geplaatst kunnen worden en waar ironie
zelfspot kan aanvullen. Om hiertoe te komen zal eerst benoemd wat
overeenkomt en verschilt tussen beide aspecten.
De overeenkomstige aspecten die in de analyse naar voren
zijn gekomen zijn te scharen onder één noemer: activiteit. In
beide pleidooien wordt ingezet op hetzij zelfspot, hetzij ironie
als beweger, het zorgt voor een verandering. Waar zelfspot soms
over kan hellen naar zelfrelativisme en ironie soms door slaat in
cynisme, die beide gezien kan worden als een vorm van
passiviteit, zien Tonkens, Swierstra en Kierkegaard alledrie een
positieve en actieve rol weggelegd voor deze begrippen. Dit uit
zich bij zelfspot in het actief inzetten van jezelf in de
maatschappij en hier dialoog aangaan met anderen. En bij ironie
zie je het terug in het maken van keuzes in het leven op basis
28
van een ironische overweging. Ook is dit duidelijk te merken aan
de afkeer jegens dogmatiek, waar ook een vorm van passiviteit in
schuilt.
Toch is er ook een groot onderscheid te maken en dit is
terug te voeren op de positionering van het individu door
zelfspot en ironie. Zelfspot laat het individu handelen in de
maatschappij om hiermee tot inzicht te komen. Het individu wordt
in de wereld geplaatst en zet de actie om in handelen. Terwijl
bij ironie het individu buiten de wereld wordt geplaatst. Ironie
heeft dus een meer terugtrekkend karakter dan zelfspot en is in
die zin ook meer contemplatief- actief.
In termen van verhoudingen kunnen we spreken van een
overeenkomstige insteek voor het gebruik van de termen; beide
zijn actieve 'middelen' om tot juiste handeling te komen. Maar
het beoogde doel is verschillend; waar het bij zelfspot meer gaat
om het verwerven van zelfkennis en die op een juiste in te
zetten, is ironie gericht op het verwerven van een juist beeld op
de werkelijkheid en leer je je hier op een juiste manier tot te
verhouden. Op dit punt kan ironie een aanvulling bieden op
zelfspot. Door zelfspot handelt het individu door middel van
zelfreflectie in de wereld. Dit is erg positief omdat hij
hierdoor scherp kan blijven en goed kan inspelen op
veranderingen. Maar het basispunt blijft bij het individu liggen,
vanuit daar wordt gehandeld en daar wordt naar terug gekeerd.
Maar er schuilt een gevaar in, want zelfreflectie zonder een
kritische blik naar de werkelijkheid schiet, in dit geval zijn
29
doel, voorbij; zelfspot moet namelijk altijd een juiste
afstemming hebben op de omgeving. Met andere woorden: zelfspot
biedt een scherp zich op het zelf en eigen handelen, maar dit is
pas alleen van waarde wanneer dit tot een goede verhouding staat
met de wereld om hem heen. En hier zou ironie een aanvulling
kunnen want door middel van de afstand die ironie kan scheppen,
is het individu in staat tot de juiste verhouding te komen met de
werkelijkheid. Als ideaal zou men dus kunnen spreken van
‘zelfspot door ironie’, wat zorgt een scherp beeld van de
werkelijkheid om vervolgens te bepalen hoe men zich hier als
individu mee wil verhouden. In die zin zijn ironie en zelfspot
dus, ondanks de grote verschillen, in combinatie een optimale
intellectuele deugd.
3.2 Beperkingen
Ik ben mij er bewust van dat dit onderzoek een aantal
beperkingen heeft waardoor de uitkomst vertekeningen kan
bevatten. De eerste beperking is het feit dat ik voor de term
zelfspot enkel gebruik heb gemaakt van de socrateslezing van
Tonkens en Swierstra. En hoewel ik hier mijn redenen voor had,
het had een humanistische inslag en behandelde zelfspot als
deugd, is hierdoor het beeld dat geschetst wordt van zelfspot
ongetwijfeld erg beperkt. Daarnaast heb ik mij ook tot twee
werken van Kierkgaard beperkt om zijn ideeën over ironie uit te
werken. Hierdoor is het mogelijk dat er belangrijke onderdelen
van zijn visie op het individu of het leven over het hoofd zijn
30
gezien en dat mijn interpretatie van zijn ironieopvatting
hierdoor vertekeningen heeft opgelopen.
Ook speelt in deze vergelijking een historisch perspectief
een grote rol. De tekst van zelfspot betrekking heeft op onze
samenleving terwijl de ironische levenswijze van Kierkegaard
geënt is op de samenleving van Denemarken anno 1840. Maar om deze
dimensie erbij te betrekken zou ik nog historisch onderzoek erbij
hebben moeten doen en dat paste niet binnen deze opdracht. En
hoewel ik heb geprobeerd de thema’s eruit te filteren die
tijdoverstijgend zijn, ben ik me er bewust van dat er toch een
aantal punten zijn die beter uitgewerkt hadden kunnen worden aan
de hand van een historische dimensie. Ik heb veel afwegingen
moeten maken in dit onderzoek en mij dus tot deze teksten beperkt
en het historische perspectief weggelaten vanwege de omvang van
dit onderzoek, in zowel aantal uur dat ervoor stond en de aantal
pagina’s dat het mocht bevatten.
3.3 Discussie
Tonkens en Swierstra houden een mooi pleidooi voor zelfspot
waar ik me goed in kan vinden, maar zou ik toch nog graag een
suggestie willen doen. Er mist namelijk een dimensie in de tekst
van Tonkens en Swierstra: lachen. Ironie heeft vaker nog een
serieuze en soms cynische ondertoon, dat is ook te merken aan de
visie Kierkgaard, maar zelfspot is een vorm van humor die erg
gericht is op de lach. Het pleidooi dat Tonkens en Swierstra
houden is gericht op verbinding tussen mensen en vreedzame
31
samenwerking. Lachen kan hier een grote rol is spelen, want dat
heeft een erg bindend effect. Of zoals Coen Simons het verwoord:
“Lachen vormt een antwoord op een desoriënterende situatie. Als
we iets zien of meemaken wat we niet kunnen plaatsen, barsten we
soms in keihard lachen uit. Omdat we er met nadenken niet
uitkomen, lost ons lichaam het voor ons op. Door te lachen
overwinnen we de ongemakkelijke situatie en bevestigen we ons als
mens. Lachen is universeel en kan spanningen doorbreken.
(Dijsktra, 2007, p. 1)” Ik wil hier geen pleidooi wil houden voor
georganiseerde lachbijeenkomsten, maar enkel erop wijzen dat dit
een dimensie is van zelfspot die belangrijke rol kan spelen is en
die niet door Siwerstra en Tonkens benoemd wordt.
32
Geraadpleegde literatuur
- Aristoteles (1994) Ethica. Groningen: Historische uitgeverij.
(Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door
Pannier en Verhaeghe)
- Derkx, P. (2009) Humanisme als moderne levensbeschouwing.
Uit: Waarvoor je leeft. Studies naar humanistische bronnen van zin.
Amsterdam: SWP.
- Dijkstra, M. (2007) Lachen om niets. Filosofie Magazine (nummer
02) gevonden op 8 juli 2010 op :
http://www.filosofiemagazine.nl/00/fm/nl/121_128/artikel/516
4/Het_lichaam_lacht_om_zichzelf.html.
- Driesse, R. van (1991) Historisch overzicht van wijsbegeerte en
ethiek: van de Oudheid tot en met Kant. Leuven/ Apeldoorn: Garant.
- Lifton, R.J. (1993) The protean self: human resilience in an age of
fragmentation. New York, N.Y.: BasicBooks.
- Swierstra, T., E. Tonkers (2006) Autonomie door zelfspot: een
beschavingsoffensief. Socrateslezing 2006. Gevonden op 14 april
2010 op:
http://www.stichtingsocrates.nl/images/stories/media/socrate
slezing2006.pdf
33