Woordenschat en ICT in het basisonderwijs Vocabulary education and ICT in primaryschool Ellis Regts Studentnummer 456243 In opdracht van o.b.s. de Zandloper Alkmaar, 7 juli 2012 Opleiding tot Leraar Basisonderwijs Hogeschool Inholland Domein Onderwijs, Leren en Levensbeschouwing Bachelor Thesis Rapportage van een afstudeeronderzoek, uitgevoerd in het kader van het behalen van de titel Bachelor of Education
79
Embed
Woordenschat en ICT - leernetwerkeducatie.nl › sites › default › ...Bachelor Thesis . Rapportage van een afstudeeronderzoek, uitgevoerd in het kader van het behalen van de titel
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
Vocabulary education and ICT in primaryschool Ellis Regts Studentnummer 456243 In opdracht van o.b.s. de Zandloper Alkmaar, 7 juli 2012 Opleiding tot Leraar Basisonderwijs Hogeschool Inholland Domein Onderwijs, Leren en Levensbeschouwing Bachelor Thesis Rapportage van een afstudeeronderzoek, uitgevoerd in het kader van het behalen van de titel Bachelor of Education
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
Vocabulary education and ICT in primaryschool
Basisgegevens student
Titel Woordenschat en ICT in het basisonderwijs Vocabulary education and ICT in primaryschool
Naam Ellis Regts
Studentnummer 456243
Afstudeerdatum 7 juli 2012
Naam opleiding en variant
Opleiding tot Leraar Basisonderwijs Hogeschool Inholland Domein Onderwijs, Leren en Levensbeschouwing Locatie Alkmaar Februari Deeltijd 5 Bachelor Thesis Rapportage van een afstudeeronderzoek, uitgevoerd in het kader van het behalen van de titel Bachelor of Education
Docent onderzoeksatelier Rob Bartels
Begeleider afstudeeronderzoek Wytzke van der Leij
Basisgegevens opdrachtgever
Naam o.b.s. de Zandloper
Adres Schoolstraat 15
Postcode en plaats 1831 CC Koedijk
Telefoonnummer 072 5614496
Naam contactpersoon Stéphanie Snijders
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
Inhoud
Voorwoord 2 Samenvatting 3 1 Inleiding 6 1.1 Aanleiding 6 1.2 Opdrachtgever 7 1.3 Vooronderzoek en afbakening 7 1.4 Probleemstelling 7 2 Onderzoek 10 2.1 Onderzoekstype 10 2.2 Onderzoeksmethode 10 2.3 Dataverzameling 10 3 Het woordenschatonderwijs 12 3.1 Inleiding 12 3.2 Kerndoelen 12 3.3 Leerlijnen 15 3.4 Tussendoelen 15 3.5 Woordenschat in het onderwijs 16 3.6 Risicogroep 18 3.7 Woordenschat op de basisschool 18 3.8 Woordenschat in de bovenbouw 19 3.9 Woordenschatonderwijs en de leerkracht 20 3.10 Mijn visie 25 4 Woordenschatmethode 28 4.1 Inleiding 28 4.2 De leeromgeving, de leeractiviteiten en de docentrollen 28 4.2 Taal actief Woordenschat - Uitgeverij Malmberg 32 5 Woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie 34 5.2 Openbare basisschool De Zandloper 34 5.3 Visie van obs De Zandloper op taal- en woordenschatonderwijs 35 5.4 Visie van obs De Zandloper op ICT 36 6 Praktijkonderzoek 37 6.1 Observatie en vragenlijst ten aanzien van het woordenschatonderwijs 37 6.2 Samenvatting 38 7 ICT, route en routines 41 7.1 Inleiding 41 7.2 Het aanbieden van woordenschatonderwijs 41 7.3 Handleiding Woordenschat en ICT 43 8 Reflectie 50 8.1 Discussie 50 8.2 Evaluatie op het onderzoek 51 Bronnen 53 Bijlagen 56
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 2
Voorwoord
Gedurende mijn stages kreeg ik steeds meer het idee dat er in het onderwijs nog veel te winnen
valt op het gebied van ICT gebruik. Mijn interesse in ICT is groot en digitaal creëren vind ik erg leuk.
Tegenwoordig vinden steeds meer sociale contacten plaats via sociale media. Niet alleen
volwassenen bewegen zich via het sociale netwerk, ook steeds meer kinderen maken gebruik van
nieuwe communicatiemiddelen. Omdat taal hierbij een belangrijke rol vervult, tenslotte is taal een
belangrijke manier om te kunnen communiceren, is het van groot belang je als leerkracht te richten
op de juiste en meest efficiënte manier om taal aan te bieden én daarbij mee te gaan met de tijd.
Door mijn onderzoek te richten op het woordenschatonderwijs op basisschool De Zandloper te
Koedijk en het gebruik van ICT daarbij kon ik zodoende een interessant onderzoek opzetten.
Woord van dank
Graag wil ik als eerste groep 6 van obs de Zandloper bedanken. Zonder hun eerlijkheid,
enthousiasme en inzet zou dit rapport niet tot stand gekomen zijn. Verder bedank ik mijn collega’s
en met name Stéphanie Snijders en Piet de Ruiter van obs de Zandloper voor de mogelijkheid die zij
mij boden om mijn afstudeeronderzoek op hun school uit te voeren.
Speciaal wil ik graag Wytzke van der Leij en Rob Bartels van Hogeschool InHolland bedanken.
Wytzke vanwege haar enthousiasme en begeleiding van bij het schrijven van dit rapport en Rob
vanwege zijn vertrouwen en aanmoediging tijdens het laatste gedeelte van mijn studie. Mede
dankzij hen voelde ik dat het me zou gaan lukken.
Als laatste wil ik mijn gezin bedanken voor hun steun en geduld. Gedurende mijn studie kon ik hen
op bepaalde momenten weinig aandacht geven. Gelukkig bleven zij mij altijd steunen en gaven zij
mij de kans, tijd en ruimte deze studie af te ronden.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 3
Samenvatting
Dit rapport bevat een onderzoek naar een antwoord op de vraag: ‘Hoe kunnen op basisschool de
Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het onderwijs op het gebied van
woordenschat in de midden- en bovenbouw op een doeltreffender manier kan worden aangeboden?’
Dit onderzoek gaat in op een aantal deelvragen, die aan de hand van literatuur- en
praktijkonderzoek worden beantwoord. Het antwoord wordt uiteindelijk geformuleerd in de vorm
van een handleiding en een handelingsprotocol.
Het onderzoek is een kwalitatief onderzoek, kleinschalig en vormgegeven aan de hand van
geschreven teksten. Het rapport is een uiteenzetting van het Woordenschatonderwijs. Waarbij
allereerst onderzocht is hoe de kerndoelen, leerlijnen en tussendoelen het woordenschatonderwijs
op de basisschool worden vormgegeven. Daarnaast is onderzocht en weergegeven waaraan goed
woordenschatonderwijs moet voldoen. Welke onderdelen belangrijk zijn om tot het goed aanbieden
van nieuwe woorden en begrippen te komen. Door mijn specialisatie voor het oudere kind heeft
mijn onderzoek zich gericht op de bovenbouw. De specificaties voor het woordenschatonderwijs in
de bovenbouw worden dan ook apart genoemd.
Hierna wordt antwoord gegeven op de vraag, waarom het van belang is om op de onderzoekslocatie
het woordenschatonderwijs te verbeteren. Hieruit komt naar voren dat er een risicogroep aanwezig
is op De Zandloper. Deze groep heeft een relatief kleine woordenschat.
Aan de hand van het curriculaire spinnenweb van SLO (Akker, Boer, Kuiper, Letschert, & Thijs,
2009) worden de drie hoofdpunten waaraan het woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie
aandacht zal moeten gaan besteden extra uitgelicht. Te weten de leeromgeving, de leeractiviteiten
en de docentrollen. Omdat het spinnenweb uit balans zal raken zodra er aan die drie punten wordt
getrokken, is ook het punt tijd onderzocht. Deze drie hoofdpunten gaven een duidelijk
uitgangspunt voor het praktijkonderzoek.
Met dit onderzoek wil ik aantonen dat met het inzetten van ICT het woordenschatonderwijs
doeltreffender kan worden aangeboden. Daarvoor zijn de kerndoelen, leerlijnen en tussendoelen
van ICT onderzocht. Die zijn niet aanwezig, in zoverre dat ICT geen doel op zich is, maar een
middel om tot beter onderwijs te kunnen komen. Een uiteenzetting van wenselijke digitale
middelen in de klas is daarom wel vermeld.
In het praktijkonderzoek wordt op de onderzoekslocatie, obs De Zandloper te Koedijk, gekeken hoe
het woordenschatonderwijs op dit ogenblik wordt vormgegeven. Welke methode wordt gebruikt en
hoe wordt die ingezet. Door middel van observaties van het woordenschatonderwijs in de drie
bovenbouwgroepen op de onderzoeklocatie en de verwerking van de vragenlijsten van de
desbetreffende leerkrachten wordt een samenvatting gegeven van de knelpunten in het
woordenschatonderwijs op De Zandloper, met de nadruk op de drie hoofdpunten: de leeromgeving,
de leeractiviteiten en de docentrollen.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 4
Aan de hand van mijn visie op ICT en woordenschatonderwijs heb ik een handleiding en een
handelingsprotocol kunnen opstellen waarmee de leerkrachten op De Zandloper hun
woordenschatonderwijs doeltreffender kunnen aanbieden. Teneinde de woordenschat van de
leerlingen te verbeteren en te verdiepen en een diepere woordkennis te creëren.
Het handelingsprotocol kort uiteengezet, bevat de volgende aanbevelingen:
Woordselectie
Kies voor elk lesmoment vier of vijf woorden uit de lijst van de taalmethode.
Kies alleen woorden die kinderen nog niet kennen en wel moeten leren en met de gedachte aan
netwerkopbouw.
Kies uit op: nut, frequentie, spreiding en relevante context.
Zoek hierbij relevante filmpjes of afbeeldingen uit een (online) beeldbank.
Voorbewerken
Een (korte) introductie van het thema. Maak hierbij gebruik van de taalmethode.
Semantiseren
Het gaat om een korte, krachtige, heldere, betekenisuitleg waarin de drie uitjes (uitbeelden,
uitleggen en uitbreiden) samenvallen.
Ondersteund met afbeeldingen, filmpjes en plaatjes.
Zet nu ook verschillende woordspelletjes (routines) in.
Consolideren
Verwerking van de oefeningen uit het werkboek woordenschat, twee keer per week.
Zet routines in.
Controleren
De toetsen van de methode voldoen om de kennis van de leerlingen voldoende te controleren. En
kunnen nu ook ingezet worden.
Het handelingsprotocol is een digitaal document waarmee de leerkrachten direct aan het werk
kunnen. Er staan handige links in naar beeldbanken, filmpjes, routines en andere grafische
modellen welke goed zijn in te zetten bij het vormgeven van de lessen en het aanbieden van
nieuwe woorden en begrippen.
Eindconclusie
Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat het woordenschatonderwijs op obs De Zandloper
doeltreffender kan worden aangeboden met behulp van het inzetten van digitale middelen.
Aan de hand van een handelingsprotocol kunnen de leerkrachten nieuwe woorden en begrippen
aanbieden en zullen deze woorden en begrippen diepere betekenis- en hiërarchische relaties
aangaan omdat een kind een woord nu eenmaal beter onthoudt als het wordt aangeboden met een
afbeelding of filmpje.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 5
Voor vervolgonderzoek wordt aanbevolen te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om op
obs De Zandloper een nieuwe woordenschatmethode binnen de huidige taalmethode aan te
schaffen, waarbij het digitale aanbod is geïntegreerd. Of te kijken welke geheel nieuwe
taalmethode met woordenschat beter aansluit bij de wensen van de leerkrachten en de behoeften
van de leerlingen.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 6
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Tegenwoordig vinden de sociale contacten van veel volwassenen plaats via sociale media. Maar niet
alleen volwassenen bewegen zich via het sociale netwerk, ook steeds meer kinderen maken gebruik
van nieuwe communicatiemiddelen. Wij als leerkracht hebben de taak de leerlingen zo goed
mogelijk voor te bereiden op hun toekomst. Er mag dan ook van ons worden verwacht dat wij ons zo
goed mogelijk in kunnen leven in die toekomst van onze leerlingen. We zullen met de tijd mee
moeten gaan en zo ook met de ontwikkelingen die daarbij horen. Zelf kom ik uit de grafische
industrie en heb veel ervaring met computers en verschillende softwareprogramma’s. Ik vind het
elke keer weer een uitdaging nieuwe software, nieuwe middelen en nieuwe methoden te
onderzoeken en uit te proberen. Een spannende speurtocht naar mogelijkheden en vernieuwingen
die het werk verbeteren, uitbreiden en vergemakkelijken. Zo zie ik dat ook met nieuwe media op
scholen. Alleen door het te proberen en toe te passen kun je vooruitgang boeken.
Naar aanleiding van mijn stageperiode, bij één van de twee ICT-coördinatoren op openbare
basisschool De Zandloper te Koedijk, ontstond er tijdens het volgen van de minor ICT een idee voor
mijn afstudeeronderzoek. Mijn mentor gaf aan dat ze het fijn zou vinden als ik onderzoek zou doen
naar de inzetbaarheid van ICT binnen de school. Samen hebben we daarna de onderzoeksvraag
geformuleerd.
Ik ben qua ICT-gebruik in het onderwijs verder dan de meeste leerkrachten. Omdat ik tijdens deze
periode in verschillende groepen ICT-opdrachten heb uitgevoerd, werden ‘mijn collega’s’
nieuwsgierig naar de verschillende toepassingen van het digibord en de inzet van overige digitale
middelen in de klas. Hun nieuwsgierigheid werd nog groter nadat ik mijn digitale etalage*
tijdens
een eindpresentatie aan de leerkrachten liet zien. Door mijn werk als grafisch vormgever heb ik
veel met computers te maken en ben ik niet bang verschillende mogelijkheden uit te proberen. Ik
ontwerp en geef vorm aan een diversiteit van producten en werk dagelijks met verschillende
programma’s. Mijn interesse in ICT is groot en creëren/ontwerpen is elke keer weer mijn drijfveer.
Om te kunnen communiceren is taal is een belangrijk middel. Daarom is het van groot belang met
de tijd mee te gaan en je als leerkracht te richten op de juiste en meest efficiënte manier om taal
aan te bieden. Omdat woordenschat een centrale rol inneemt in het taalonderwijs is het van groot
belang hier voldoende aandacht aan te besteden binnen het onderwijs.
*Mijn digitale etalage is een digitale uitstalling van de opdrachten die ik voor mijn minor ICT heb uitgevoerd met de leerlingen van basisschool de Zandloper. Tevens staan er opdrachten op die ik samen met mijn medestudenten heb volbracht tijdens deze ICT-minor. Zie www.grafisolo.nl/etalage.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 7
1.2 Opdrachtgever
“Openbare basisschool De Zandloper is van origine een dorpsschool. Nog steeds is de sfeer van een
dorpsschool duidelijk merkbaar. De Zandloper is echter ook een moderne school, met in alle
groepen een digitaal schoolbord en ze maken gebruik van de modernste lesmethodes. De
didactische werkwijze op de Zandloper streeft er naar kinderen zelfstandig te laten werken en zich
verantwoordelijk te laten voelen voor hun eigen werk. Zelfstandig werken (GIP-model) is een vast
onderdeel in het weekprogramma. Kleuters leren op de Zandloper al doende tijdens hun spel. De
school speelt daarop in door ervoor te zorgen dat er veel materiaal aanwezig is waarvan kleuters
kunnen leren. Door met de kinderen te praten over allerlei onderwerpen, leren ze veel nieuwe
woorden en leren ze deze goed uit te spreken. Dat is belangrijk als voorbereiding voor het lees- en
taalonderwijs. De school probeert zoveel mogelijk rond thema’s te werken die de leerlingen
aanspreken. Het voorbereidend lezen en schrijven is hierin een kernactiviteit. Om de
onderwijsontwikkelingen te kunnen blijven volgen, zullen methodes continu ‘ververst’ worden. De
rol van de leerkracht is daarbij veranderd van docerend naar steeds meer begeleidend.”
(schoolgids obs de Zandloper, 2011)
1.3 Vooronderzoek en afbakening
Om taalvaardig te zijn is het belangrijk om voldoende beheersing van woorden te hebben. Men
heeft tenslotte woorden nodig om te kunnen communiceren. Het is fijn om gedachten en ideeën
over te kunnen brengen. Ook kennis over de betekenis van woorden en hoe je woorden moet
gebruiken is van groot belang. Als je woorden niet op hun juiste waarde kunt schatten en er niet de
juiste betekenis aan kunt geven, kunnen er vreemde zinnen ontstaan en bestaat de kans niet (goed)
begrepen te worden, om dus geschreven en gesproken taal te begrijpen is woordenschat ontzettend
belangrijk: woordenschat is een belangrijk onderdeel van tekstbegrip. Gebleken is dat één van de
belangrijkste oorzaken van taalachterstand bij kinderen een te beperkte Nederlandse woordenschat
is. Dit zijn over het algemeen allochtone kinderen, dialect sprekende kinderen, kinderen uit een
taalarm thuismilieu of kinderen met een vertraagde taalontwikkeling. (Huizinga, 2005)
1.4 Probleemstelling
De leerkrachten van de bovenbouw op mijn onderzoekslocatie ondervinden over het algemeen een
kleine woordenschat bij hun leerlingen en vragen zich af of het woordenschatonderwijs wel
voldoende aandacht krijgt. Het woordenschatonderwijs wordt twee keer per week aangeboden. Er
zijn op school geen woordklappers aanwezig die elk thema ondersteunen. Er wordt alleen gebruik
gemaakt van de werkboekjes van de methode, waarbij de leerkrachten zelf de woorden moeten
uitleggen. Deze lessen sluiten overigens wel aan bij de taalmethode.
De leerlingen ondervinden de woordenschatles als taalles en lijken weinig beleving te hebben bij de
nieuw aan te leren woorden. De oefeningen worden netjes gemaakt, maar bieden op de manier
waarop ze worden aangeboden weinig uitdaging.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 8
Ik onderzoek welke mogelijkheden er gecreëerd kunnen worden om het woordenschatonderwijs op
openbare basisschool de Zandloper zo aan te bieden, dat er zowel bij de leerkrachten als bij de
leerlingen meer betrokkenheid bij het woordenschatonderwijs ontstaat, teneinde het
woordenschatonderwijs doeltreffender te kunnen aanbieden.
1.5 Vraagstelling
Naar aanleiding van de probleemstelling is er een onderzoeksvraag geformuleerd. De deelvragen
zullen de weg aangeven die gevolgd zal worden naar het antwoord op de geformuleerde
probleemstelling.
1.5.1 Hoofdvraag
‘Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het
onderwijs op het gebied van woordenschat in de midden- en bovenbouw op een doeltreffender
manier kan worden aangeboden?’
1.5.2 Deelvragen
Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag, worden de volgende deelvragen onderzocht:
Deelvragen: theorie
1) Wat is woordenschatonderwijs?
a. Hoe zijn de kerndoelen en tussendoelen van woordenschatonderwijs geformuleerd?
b. Wat is de rol van het woordenschatonderwijs in het totale taalonderwijs?
c. Wat houdt woordenschatonderwijs precies in specifiek voor de bovenbouw?
d. Welke handelingsadviezen worden beschreven bij het aanleren van nieuwe woorden?
e. Zijn er goed aansluitende digitale programma’s bij woordenschatmethodes?
Deelvragen: praktijk
2) Welke woordenschatmethode hanteert obs de Zandloper?
a. Hoe wordt die methode nageleefd en wat kan worden veranderd?
b. Wat schrijft de handleiding van de desbetreffende methode voor over het aanbod van
woordenschatonderwijs?
c. Welke positie neemt het woordenschatonderwijs in het weekprogramma in?
d. Hoe wordt het woordenschatonderwijs onderwezen?
3) Hoe kan een digitale werkomgeving de leerlingen zo motiveren, dat ze bewust kiezen om tot
woordleerstrategieën over te gaan?
a. Welke vaardigheden moeten de leerkrachten van de Zandloper worden aangeleerd om
nieuwe media te kunnen inzetten?
b. Hoe kunnen de leerkrachten op de Zandloper met ICT als ondersteuning het
woordenschatonderwijs zodanig aan gaan bieden, dat het woordenschatonderwijs naar
een hoger niveau wordt gebracht?
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 9
c. Welke vaardigheden moeten de leerlingen van de Zandloper worden aangeleerd om het
woordenschatonderwijs met de nieuwe aangeboden ICT-mogelijkheden te kunnen
gebruiken?
Om tot een conclusie en aanbeveling te kunnen komen naar aanleiding van de hoofdvraag, worden
er deelvragen opgesteld en onderzocht. In dit rapport is te lezen hoe de deelvragen zijn
onderzocht. Het rapport bestaat uit 8 hoofdstukken.
Leeswijzer
Hoofdstuk 1) In dit hoofdstuk wordt het vooronderzoek en afbakening van de probleemstelling
weergegeven. De probleemstelling wordt uiteengezet en samen met de deelvragen vermeld. Tevens
volgt er een kort beschrijving van de onderzoekslocatie.
Hoofdstuk 2) De opbouw en aanpak van het onderzoek worden hier beschreven. Er wordt ingegaan
op de onderzoeksmethode en de manier van dataverzameling.
Hoofdstuk 3) Handelt over het woordenschatonderwijs in het algemeen en zet de kerndoelen,
tussendoelen en leerlijnen uiteen. Vanuit een helikopterview wordt het woordenschatonderwijs
onder de loep genomen en van algemeen woordenschatonderwijs naar woordenschatonderwijs op de
basisschool uiteengezet. Daarnaast wordt telkens de brug van woordenschatonderwijs naar ICT
gemaakt. Als laatste is mijn visie hierop uitgeschreven.
Hoofdstuk 4) Bespreekt de woordenschatmethode van de onderzoekslocatie. Aangegeven wordt
welke hoofdpunten van curriculaire spinnenweb van SLO worden uitgelicht en waarom juist deze
hoofdpunten.
Hoofdstuk 5) De onderzoekslocatie: Een beschrijving van obs De Zandloper waarbij tevens hun visie
op taalonderwijs en ICT worden geschetst.
Hoofdstuk 6) Zet het praktijkonderzoek uiteen. Gegevens van observaties en vragenlijsten worden
weergegeven, waarna een samenvatting volgt van de bevindingen van het literatuur- en het
praktijkonderzoek.
Hoofdstuk 7) Naar aanleiding van de bevindingen uit hoofdstuk 6 wordt er een handelingsadvies
opgesteld en een protocol gemaakt. Deze zijn te vinden in dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 8) Handelt over de vraag of het protocol voldoet aan de criteria van het onderzoek en
wordt afgesloten met een evaluatie op het onderzoeksproces.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 10
2 Onderzoek
2.1 Onderzoekstype
Dit onderzoek valt onder het onderzoekstype: kwalitatief onderzoek. Het onderzoek is kleinschalig
en wordt weergegeven in de vorm van geschreven teksten. Het bevat geen cijfermatig verzamelde
gegevens. Het kwalitatief gedeelte van dit onderzoek bestaat uit literatuuronderzoek en het houden
van een praktijkonderzoek (observaties en vragenlijst).
2.2 Onderzoeksmethode
Om tot het beantwoorden van de hoofdvraag te komen, worden de verschillende deelvragen
onderzocht. Tijdens het onderzoek worden de volgende stappen genomen:
1. De kerndoelen, de tussendoelen en de rol van het woordenschatonderwijs in het primair
onderwijs wordt middels literatuuronderzoek onderzocht en in eigen bewoordingen wordt
samenvattend weergegeven wat de belangrijkste bevindingen op dit gebied zijn.
2. Er wordt via literatuuronderzoek onderzocht op welke verschillende didactische wijzen
woordenschatonderwijs kan worden aangeboden. Hierbij wordt vooral de wijze van het inzetten
van ICT bestudeerd. Hiervan wordt in eigen woorden en samenvattend een uiteenzetting
gegeven.
3. De methode woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie wordt geïnventariseerd en
relevante informatie verder uitgediept.
4. De gebruikte woordenschatmethode op de onderzoekslocatie wordt vergeleken met de theorie
die eerder is onderzocht en de verschillen zullen nader worden bekeken en uitvergroot,
teneinde een handelingsprotocol op te kunnen stellen waardoor het woordenschatonderwijs
doeltreffender kan worden aangeboden. Hierbij zullen de kerndoelen en tussendoelen als
leidraad dienen. Het digitale aanbod van het woordenschatonderwijs wordt daarbij als
speerpunt ingezet.
5. Naar aanleiding van alle beschikbare gegevens wordt er een handelingsaanbeveling geschreven
die ervoor zal zorgen dat het woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie door het inzetten
van ICT tijdens de voorbewerkings-, semantiserings- en consolidatiefase doeltreffender wordt
aangeboden.
2.3 Dataverzameling
In dit rapport zal ik de kwaliteit van het woordenschatonderwijs op basisschool De Zandloper
uiteenzetten en zoeken naar verbetering of uitbreiding. Om dat te bereiken zal ik onderzoeken of
het digitaal ondersteunen van de woordenschatlessen zal helpen bij het aanleren van nieuwe
woorden. Bij ieder onderzoek zijn verschillende manieren en instrumenten om onderzoeksgegevens
te verzamelen. Tijdens het uitvoeren van dit kwalitatieve onderzoek zullen de volgende middelen
ingezet worden: literatuuronderzoek, vragenlijsten en observaties.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 11
2.3.1 Literatuuronderzoek
Door middel van literatuuronderzoek wordt vastgelegd wat de kerndoelen en tussendoelen van het
woordenschatonderwijs is. Tevens wordt achterhaald wat er bekend is over de didactiek van het
woordenschatonderwijs en de verschillende methoden. Welke toepassingen er zijn en hoe ze kunnen
worden ingezet. Als laatste wordt door middel van het samenvatten van de verzamelde literatuur
een theoretisch kader geschetst wat gebruikt is voor het praktijkonderzoek.
2.3.2 Vragenlijsten
“Vragenlijsten kunnen gebruikt worden om kennis, opvattingen en meningen naar voren te krijgen.”
(Kallenberg, e.a., 2007). De bovenbouwleerkrachten van obs De Zandloper vullen een vragenlijst in
zodat ik informatie zal krijgen over hun visie omtrent woordenschatonderwijs. Deze vorm van
onderzoek wordt ook wel survey genoemd. “Een survey-onderzoek levert snel informatie op over de
kennis of gedachten van mensen over een bepaalde kwestie of onderwerp. Kenmerkend bij dit
onderzoek is dat gewerkt wordt met uniforme vragenlijsten met een beperkt aantal vragen.”
(Kallenberg, et al, 2007)
2.3.3 Observatie
“Observeren is een methode die vaak gebruikt wordt om informatie te verzamelen over het gedrag
van bijvoorbeeld leerlingen en leerkrachten.” (Kallenberg, e.a., 2007). Tijdens mijn stage observeer
ik drie leerkrachten in de bovenbouw van mijn onderzoekslocatie. Tevens observeer ik een aantal
leerlingen uit verschillende groepen tijdens het woordenschatonderwijs. Dit is een niet-
participerende observatie. Van te voren heb ik observatiepunten genoteerd, zodat ik gericht kan
waarnemen. De registratie van de observatie vindt plaats in de vorm van een beschrijvend verslag.
De observaties kunnen als ongestructureerd worden omschreven. Vooraf zijn er geen uniforme en
strenge regels opgesteld. (van Eijkeren, 2005).
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 12
3 Het woordenschatonderwijs
3.1 Inleiding
De doelen van het woordenschatonderwijs worden in dit hoofdstuk uiteen gezet. Ik wil weten welke
uitgangspunten er voor het woordenschatonderwijs bestaan zodat ik goed onderzoek kan doen en
genoeg kennis van zaken kan opbouwen. Zonder gedegen kennis van de literatuur kan ik geen
verantwoorde aanbeveling doen over het woordenschatonderwijs en kan ik geen verantwoord
woordenschatonderwijs ontwerpen en vormgeven.
Allereerst vind ik het noodzakelijk de kerndoelen en de tussendoelen te bestuderen en te
beschrijven. Zo ontstaat er voor mij een duidelijk beeld van waaruit ik mijn onderzoek kan starten.
Belangrijk is het om juist deze doelen als handleiding te gebruiken bij het ontwerpen van mijn
onderwijs. Handig is het om deze doelen aan te houden bij het vormgeven van mijn onderwijs.
3.2 Kerndoelen
“Kerndoelen zijn eisen, opgesteld en opgelegd door de overheid waaraan het primaire onderwijs
moet voldoen. Ze geven een duidelijk beeld waar het in het onderwijs over gaat. In de kerndoelen
wordt een globale beschrijving gegeven van de belangrijkste onderwijsinhouden. Ze geven een
breed onderwijsaanbod aan. Dit aanbod behoort aan alle leerlingen te worden aangeboden,
gedurende de tijd die ze in het primair onderwijs doorbrengen. Kerndoelen zijn streefdoelen en
bieden leerkrachten een duidelijk houvast bij het vormgeven van hun onderwijs waaraan ze zelf hun
didactische invulling mogen geven. Leerkrachten dienen hun leerstofaanbod zodanig in te richten en
vorm te geven, dat de einddoelen aan het eind van het primair onderwijs zijn behaald. De
kerndoelen stellen dus eisen aan leerkrachten en niet aan leerlingen. Deze doorgaande lijn in de
kerndoelen wordt aangehouden omdat kinderen gebaat zijn bij een doorgaande lijn in hun
ontwikkeling. Zo geven deze een ontwikkelingslijn aan in het primair onderwijs zelf en een
doorgaande lijn tussen primair en voortgezet onderwijs. Dankzij de kerndoelen worden de kansen
van de leerlingen duidelijker en kan daar beter en sneller op worden geanticipeerd.” (tule.slo.nl,
2011).
Het woordenschatonderwijs wordt specifiek uitgeschreven in kerndoel 12;
Niet alleen kerndoel 12 handelt over woordenschatonderwijs. Het woordenschatonderwijs zit in veel
verschillende kerndoelen verweven. Als we alleen al kijken naar het leergebied Nederlands, zien we
dat er bijna in elk kerndoel al een beroep gedaan wordt op de woordenschat. Zonder de beschikking
over de juiste informatie over een specifiek woord kan dat woord niet op de goede manier worden
“De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van
voor hen onbekende woorden. Onder 'woordenschat' vallen ook begrippen die het leerlingen
mogelijk maken over taal te denken en te spreken.” (http://tule.slo.nl/)
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 13
ingezet. Zonder een goed ontwikkelde woordenschat (behorend bij de leeftijd) kan een leerling
geen informatie verwerven zonder deze ook te begrijpen. Om de informatie vervolgens ook weer te
gebruiken in de juiste context, vraagt ook om een goed begrip van het woord. Hij zal niet alleen het
woord moeten kunnen gebruiken, maar ook in de juiste zinsbouw moeten kunnen plaatsen.
Hieronder zet ik de drie hoofdgroepen van het kerndoel Nederlands uiteen waaruit blijkt hoe
belangrijk een gedegen woordenschat is.
3.2.1 Kerndoelen Nederlands mondeling taalonderwijs en woordenschat
Ondanks dat de ontwikkeling van schriftelijke taalvaardigheid van groot belang is, is de ontwikkeling
van mondelinge taalvaardigheid zeker ook zeer belangrijk. Uitbreiding van de woordenschat,
aandacht voor taal en denken, toepassen van luisterstrategieën, voorlezen en vertellen: allemaal
activiteiten die de mondelinge taalvaardigheid verder ontwikkelen. Daarnaast zijn zij weer
voorwaarden voor het schriftelijke domein.
Leerlingen leren informatie uit gesproken taal te verwerven. Ze leren deze informatie in zich op te
nemen, te verwerken en er op te reflecteren. Ze kunnen hierna de informatie weer gebruiken bij
hun eigen gesproken of geschreven taal. Als leerlingen de gesproken taal niet begrijpen omdat ze de
woorden niet snappen of omdat ze de woorden niet in de goede context kunnen plaatsen kunnen ze
niet deelnemen aan de verwerking van de informatiestroom. Als er te weinig verbindingen gelegd
kunnen worden met andere woorden uit de verschillende woordconcepten, zal het woord moeilijk
beklijven en uiteindelijk niet geconsolideerd worden. Het kan ook voorkomen dat een woord niet
goed wordt uitgesproken, omdat het niet goed is begrepen door degene die het gebruikt. Dan kan
dat woord dus ook niet goed worden begrepen door degene voor wie het woord bestemd is. Zo kan
er miscommunicatie ontstaan. Als gevolg kan het voorkomen dat als een kind niet wordt begrepen,
er een gevoel van onmacht ontstaat wat het zelfvertrouwen van het kind weer kan aantasten. Ook
is het van belang dat kinderen de juiste woorden leren gebruiken bij discussies en het overbrengen
van informatie, hierdoor wordt een kind begrepen en kan het deelnemen aan (vervolg)gesprekken
op (het eigen) niveau.
Het is van belang, maar zeker ook heel erg leuk om met kinderen in gesprek te gaan. Door op die
manier met taal om te gaan, leren kinderen impliciet hoe ze met woorden kunnen omgaan, hoe ze
woorden kunnen gebruiken of inzetten. Daarbij heeft de leerkracht een voorbeeldfunctie. Wanneer
leren impliciet plaatsvindt is de kans dat de kennis beklijft groot. Expliciet leren is een minder
vanzelfsprekend proces; dat komt doordat de druk van buitenaf komt. Leren praten is een
voorbeeld van het impliciet leren van taalregels. Impliciet leren gebeurt gemakkelijker, is leuker
omdat het op een ongedwongen manier gebeurt, en met een sterkere motivatie dan expliciet leren.
(http://www.rijksoverheid.nl)
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 14
3.2.2 Kerndoelen Nederlands schriftelijk taalonderwijs en woordenschat
Het begrip geletterdheid komt regelmatig voor in de literatuur. Om een duidelijk beeld te krijgen
van de betekenis volgt hieronder een uiteenzetting.
“Geletterdheid:
Abstract: Kunnen lezen en schrijven
Tekst: In het onderwijs wordt het begrip `geletterdheid` op vele manieren gehanteerd. Er wordt
gesproken van functionele geletterdheid om aan te geven dat iemand zich voor wat betreft lezen
en schrijven op een mimimaal niveau kan redden in de maatschappij. Bij ontluikende geletterdheid
staat de ontwikkeling van de geletterdheid vanaf het moment dat geschreven taal een rol gaat
spelen, centraal. Beginnende geletterdheid duidt op geletterdheid in de drie laagste groepen van
het basisonderwijs, gevorderde geletterdheid op groep 4 tot en met 8”. (http://www.encyclo.nl/
lokaal/10364&page=1)
Geletterdheid stelt veel meer voor dan alleen maar lezen en schrijven. De ontwikkeling ervan
begint eigenlijk al thuis, voor de basisschooltijd. Denk daarbij aan voorlezen en vertellen in de
gezinssituatie. Schriftelijke taalvaardigheid neemt vanaf de laagste groepen in het onderwijs dus al
een belangrijke plaats in. De leerlingen leren informatie te achterhalen uit informatieve en
instructieve teksten. Als ze geen idee hebben waar de informatie over gaat, of ze herkennen de
verschillende teksten niet als zodanig, kunnen ze de informatie niet goed begrijpen en op de juiste
manier verwerken. De inhoud kan op die manier niet op zijn waarde geschat worden. Dit probleem
treedt op als de woordkennis van de leerling niet voldoende is en er zal geleidelijk aan een
achterstand optreden. Hieruit blijkt dat het van belang is dat de leerlingen een gedegen basiskennis
moeten bezitten, willen ze mee kunnen met de lessen. Als de woordenschat van leerlingen goed is,
is de kans ook groot dat ze meer plezier in het lezen en schrijven zullen krijgen. Plezier in taal zal
leiden tot het makkelijker en gemotiveerder opnemen en verwerken, maar ook gebruiken van
informatie. De algemene kennis van de leerling zal zich steeds meer uitbreiden waardoor de leerling
meer kansen zal kunnen creëren in de maatschappij. De leerling zal zich veilig genoeg om zich te
uiten. Door een goede woordenschat zullen de leerlingen leren relevante informatie en meningen te
ordenen. Er worden verbindingen gemaakt met allerlei andere woorden en zo ontstaat er een nieuw
woordconcept. Tevens leren de leerlingen relevante informatie en meningen te ordenen bij het
schrijven van een brief, een verslag, een formulier of een werkstuk. Hoe groter de kennis van
woorden, hoe duidelijker de overdracht van informatie zal zijn. Daarbij moet de leerling ook
aandacht besteden aan zinsbouw en een correcte spelling. (http://www.rijksoverheid.nl)
3.2.3 Kerndoelen Nederlands taalbeschouwing en woordenschat
Beschouwing van taal en taalgebruik geeft kinderen gereedschappen die ze gebruiken om over taal
te praten en na te denken, en taal zodanig te gebruiken, dat er een goed ontwikkelde spreektaal
ontstaat. Het biedt ze inzicht in eigen en andermans taalgebruikstrategieën, zodat ze deze
bewuster en doelgerichter in leren te zetten. Ze leren strategieën te herkennen, te verwoorden, te
gebruiken en te beoordelen. Dat houdt in dat de leerlingen leren hoe te leren. De leerlingen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 15
verwerven in het primair onderwijs een gepaste woordenschat. Ze leren verschillende strategieën
aan, voor het begrijpelijk maken van voor hen onbekende woorden. (http://www.rijksoverheid.nl).
3.2.4 Kerndoelen ICT
Voor ICT bestaat er geen apart kerndoel. “Voorop staat dat de toepassing van ICT wordt ingebed in
de didactiek en de werkwijze van de school. Educatietechnologie is geen doel op zich, maar een
middel om beter, ‘doelgericht, anders leren’ te realiseren.” (Loon, 2010)
3.3 Leerlijnen
Er zijn referentiekaders geschapen om houvast te bieden. De leerkracht kan de ontwikkeling van
een leerling veel beter volgen met de leerlijnen en tussendoelen als leidraad. De leerlijnen en
tussendoelen dienen als hulpmiddel om de kerndoelen te halen. De kerndoelen zijn te algemeen
geformuleerd en de leerlijnen en tussendoelen zijn duidelijker te gebruiken met minder grote
stappen. Deze geven leiding aan de ontwikkeling van de leerlingen op de verschillende momenten.
De tussendoelen en leerlijnen zijn ontwikkeld door Het Nationaal Expertisecentrum Leerplan-
ontwikkeling (SLO) in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
Om scholen in het primair onderwijs te helpen bij het vertalen van de kerndoelen naar het
daadwerkelijke onderwijs zijn leerlijnen en tussendoelen ontwikkeld. Een leerlijn geeft voor een
leergebied aan hoe een leerling van beginniveau tot kerndoel komt. Bij het ontwikkelen van mijn
woordenschatprogramma zal ik ook deze leerlijnen en tussendoelen in ogenschouw houden.
Zoals hiervoor beschreven, is de rol van taal duidelijk geworden bij het kunnen verwerken van de
leerstof voor alle vakgebieden, wat duidelijk te zien is in bijvoorbeeld de leerteksten van de
zaakvakken en in rekentaal, denk hierbij aan de zogenaamde verhaaltjessommen. Taal is
onlosmakelijk verbonden met het begrijpen van leerinhouden en zo dus voor het succes dat
leerlingen ondervinden in het onderwijs en voor de plaats die ze later in de maatschappij zullen
innemen. Volgens de informatie van het nationaal expertisecentrum voor leerplanontwikkeling loopt
de taalverwerving en het taalonderwijs als het ware in cirkels. De leerinhouden hebben per leerjaar
over het algemeen steeds dezelfde leerstof, maar omdat de complexiteit en de mate van
beheersing steeds toeneemt worden de leerlingen zo steeds competentere taalgebruikers. Zodra
leerlingen hun woordenschat niet op het gewenste niveau (kunnen) krijgen, zullen ze de steeds
complexere leerstof niet voldoende kunnen verwerken. (SLO, 2009).
3.4 Tussendoelen
Het Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling (SLO) heeft de tussendoelen en leerlijnen
ontwikkeld in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Met de
leerlijnen en tussendoelen kan een docent de ontwikkeling van een leerling beter volgen. Het zijn
ook hulpmiddelen om de kerndoelen te halen. De kerndoelen zijn ingevoerd om meer eenheid in het
onderwijs te creëren, beter en doelgerichter basisonderwijs aan te kunnen bieden en om een
verbetering van de aansluiting met het voortgezet onderwijs te kunnen waarborgen.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 16
De Inspectie van het Onderwijs (IvhO) houdt toezicht op de naleving van de kerndoelen.
(http://www.rijksoverheid.nl). Tussendoelen zijn momenten in de leerlijn. Een leerlijn geeft voor
een bepaald leergebied aan hoe kinderen van een bepaald beginniveau tot de kerndoelen komen.
Belangrijke momenten op de leerlijn worden aangegeven als tussendoelen. Aan de hand van
leerlijnen en tussendoelen kunnen leraren de ontwikkeling van hun leerlingen veel beter volgen en
hebben zij een leidraad om de kerndoelen te behalen. (http://taalunieversum.org/
onderwijs/termen/term/348/).
3.5 Woordenschat in het onderwijs
Het woordenschatonderwijs is een onmisbaar onderdeel van het gehele (taal)onderwijs, zowel in
mondelinge als in schriftelijke vaardigheden. Zonder begrip van en inzicht in betekenissen van
woorden kunnen we niet tot informatieoverdracht en communicatie komen. Het is belangrijk
woorden te leren die er toe doen, die je informatie geven en waarmee je jezelf kunt uitdrukken.
Een uitgebreide woordenschat is een belangrijke basis voor het schoolsucces: nieuwe kennis kan op
de juiste manier worden gekoppeld aan al bestaande kennis.
Daarnaast heeft taal ook een sociale functie, leerlingen dienen hun taalvaardigheid te ontwikkelen om
op gelijk niveau te kunnen communiceren. Hiervoor is het belangrijk om een goede taalvaardigheid en
woordkennis te bezitten. Voor op school, maar ook voor straks in de maatschappij. Als leerkracht zijn
beide disciplines natuurlijk dagelijkse bezigheden. Zonder goede kennis van woorden, inzicht in
woorden en begrip van woorden, kunnen we geen onderwijs op niveau aanbieden.
Het onderwerp van het woordenschatonderwijs is echter breder dan alleen het aanleren van nieuwe
woorden. We leren kinderen:
- nieuwe woorden (zelfstandige naamwoorden met het bijbehorende lidwoord en werkwoord met
vervoeging);
- veelvoorkomende combinaties van woorden (bijvoorbeeld: de telefoon opnemen);
- uitdrukkingen (bijvoorbeeld: in de lappenmand zitten);
- vaste zinnetjes (bijvoorbeeld: graag gedaan);
- spreekwoorden (bijvoorbeeld: hoge bomen vangen veel wind).
(Huizenga en Robbe, 2005)
Het gebruik van woorden is in een digitale omgeving ook onmiskenbaar belangrijk. Steeds vaker
maken ook jongeren gebruik van nieuwe media. De Nederlandse taal wordt via sms en chat vaak
verbasterd. De site van het taaluniversum zegt hierover: “met sms, chat en e-mail is in rap tempo
de korte schrijftaal ontstaan. Deze nieuwe schrijftaal is voor een leek soms nauwelijks te begrijpen.
Klinkers vallen weg en hoe korter, hoe beter. Veel jongeren communiceren via short message
services, kortweg sms. Met soms waanzinnige snelheid tikken ze berichtjes in op hun mobiele
telefoon. Nu rijst de vraag: in hoeverre heeft het veelvuldig gebruik van de sms-taal zijn weerslag
op de Nederlandse taal? Er is nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van sms-taal op
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 17
de schrijfwijze van het Nederlands onder jongeren. Toch merken sommige leerkrachten die
het vak Nederlands verzorgen wel dat er enigszins sprake is van taalverloedering.” (Lodik, taalunieversum.org/nieuws/1641).
Het is dus voor ons leerkrachten op de basisschool, van belang de basis goed aan te leren. De
woordenschat van de leerlingen zo groot mogelijk te maken. Vooral ook omdat de leerlingen steeds
jonger en steeds vaker gebruik gaan maken van nieuwe media. Hoe leuker en interessanter je het
woordenschatonderwijs op school maakt, hoe gemotiveerder de leerlingen zullen worden.
Tegenwoordig is er ook op digitaal gebied veel aanbod van educatieve (oefen)programma’s voor het
woordenschatonderwijs. Zowel voor het digibord als voor de computers in de klas. In veel van die
programma’s krijgen de leerlingen op een speelse wijze nieuwe woorden, strategieën en oefeningen
voor het uitbreiden van hun woordenschat aangeboden. Bewezen is het positieve gebruik van ICT bij
taal in het onderwijs. Bij peuters al, neemt het verhaalbegrip, de woordenschat en de grammaticale
kennis toe door het gebruik van pratende prentenboeken. (Verhallen, 2003). Het lezen van
interactieve prentenboeken kan leerlingen uit de onderbouw helpen om hun woordenschat te
vergroten en een beter inzicht te krijgen in verhaalstructuren. En heel belangrijk: Leerlingen
onthouden een nieuw woord beter als ze het tegelijk met plaatjes krijgen aangeboden. Heel
makkelijk hierbij is het inzetten van ICT. Het gebruik van deze nieuwe manier van informatie- en
communicatiemiddelen roept voor taalonderwijs de noodzaak op tot nog betere woordenschat,
schriftelijk en mondelinge communicatie, spelling, begrijpen en analyseren van teksten.
(Bronkhorst, 2007).
“Goed doordachte woordenschatsoftware en andere digitale toepassingen bieden kansen die er nog
nooit geweest zijn. Het is nu tijd om ze te benutten.” (Cöp, 2009). Het gebruik bijvoorbeeld van
mindmapsoftware voor het digibord is een handige tool. Zie voor goede mindmapsoftware de links
op de site van www.woordenjacht.nl.
“Een belangrijke manier om woorden te leren is om ervoor te zorgen dat kinderen voldoende
onbekende, maar wel functionele, woorden tegenkomen. Dat wil zeggen, woorden die in een
redelijke frequentie gebruikt worden en qua vertrouwdheid niet te makkelijk en ook niet te
moeilijk zijn. In een schoolse omgeving wordt het in contact komen met deze woorden veelal
gelijkgeschakeld met het zorgen dat kinderen de juiste boeken en teksten lezen. Deze redenering
klopt ten dele. Natuurlijk is het zo dat boeken en schriftelijke teksten altijd een belangrijke plaats
hebben ingenomen om nieuwe woorden en begrippen tegen te komen. Maar met betrekking tot het
mediagebruik weten we dat jongeren steeds minder tekst tegenkomen op papier en steeds meer
taal van schermen lezen en beluisteren. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau
(Breedveld et al, 2006) naar de tijdsbesteding per mediavorm, blijkt dat het lezen in gedrukte
media afneemt. Daar staat tegenover dat er een duidelijke opgaande lijn te zien is in het gebruik
van de computer, de televisie, internet en audio. Dit betekent dus dat kinderen steeds vaker
nieuwe woorden tegenkomen op beeldschermen en in geluidsbestanden in plaats van op papier. Dit
heeft zeker betekenis voor het woordenschatonderwijs, want het is belangrijker dat kinderen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 18
veelvuldig met nieuwe woorden in aanraking komen dan dat dit per se op papier zou moeten
gebeuren. Schermen zijn niet meer weg te denken in de leefomgeving van jongeren. Sterker nog,
voor veel van hen is het een van de plaatsen waar ze intensief talig bezig zijn. Waarom dus niet ook
in de woordenschatles.” (Cöp, 2009).
Een ruime woordenschat is belangrijk voor alle taalvaardigheden. Een woord moet voor leerlingen
een steeds diepere woordkennis krijgen. Dat betekent dat er een steeds groter beroep gedaan moet
kunnen worden op een abstracte, hiërarchische organisatie van de verbanden tussen verschillende
woordconcepten. Leerlingen moeten een woord niet als een product op zich te zien, maar onbewust
al diverse verbindingen maken met andere woorden. Bijvoorbeeld: een mug is een insect en valt
onder de groep dieren. Zogenoemde hiërarchische structuren. (Verhallen, 2005). Leerlingen leren
teksten gemakkelijker te interpreteren als ze verbanden kunnen leggen. Teksten kunnen op die
manier beter worden begrepen. Ze leren teksten in specifieke contexten te plaatsen, een manier
om structuren aan te leggen in de informatiestroom op school.
3.6 Risicogroep
‘Om zinvol woordenschatonderwijs te kunnen verzorgen, moet je als leerkracht weten hoe de
beginsituatie van de leerlingen is. Welke kinderen hebben een beperkte woordenschat, welke
kinderen hebben moeite met lastige woorden zoals verwijswoorden en woorden met een abstracte
betekenis? Er zijn bepaalde groepen kinderen van wie bekend is dat ze uit een taalarmer milieu
komen, zij zullen met een (veel) kleinere woordenschat op school komen. Het deelgebied waarin de
school staat is zo’n taalarm gebied. Een aantal leerlingen komt op school met een relatief kleine
woordenschat. Hun woordenschat in het Standaardnederlands is vaak ontoereikend om het
onderwijs goed te kunnen volgen.
Drie mogelijkheden om in te spelen op de verschillen in de beginsituatie:
• pre-teaching;
• werken met niveaugroepen;
• inzet van computerprogramma’s
Pre-teaching houdt in dat je zwakke leerlingen voorbereidt op de leerstof. Je kunt pre-teaching
alleen goed doen als je daar binnen het programma tijd voor vrij kunt maken. Ook het werken met
niveaugroepen vergt extra tijd. Je zult een apart programma moeten inzetten voor de groep zwakke
leerlingen. Sommige methoden hebben hiervoor speciale lessen ontwikkeld. Computerprogramma’s
zijn tegenwoordig een handig middel om de leerlingen individueel extra oefeningen te laten doen.
Op die manier kunnen ze zelfstandig een deel van hun achterstand inhalen.’ (Huizinga, 2005).
3.7 Woordenschat op de basisschool
Woordenschatonderwijs op de basisschool is niet alleen het aanleren van nieuwe woorden. Ook het
leren gebruiken en toepassen van die nieuwe woorden is belangrijk. Daarvoor moeten de leerlingen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 19
weten wanneer ze bepaalde woorden kunnen inzetten. Welke context er bij de woorden hoort en of
het gebruik van die woorden zodoende ook duidelijk is voor degene voor wie de woorden bedoeld
zijn. In de midden- en bovenbouw blijft het aanleren van nieuwe woorden belangrijk. In de
literatuur wordt regelmatig aangegeven dat een woordenschat van zo’n 15.000 woorden aan het
eind van de basisschool een mooi streven is. In de kerndoelen worden geen aantallen genoemd. Het
wordt in de midden- en bovenbouw steeds belangrijker voor de leerlingen om de diepe woordkennis
te stimuleren. Leerlingen moeten steeds vaker toe met een abstractere, hiërarchische organisatie
van verbanden tussen woordconcepten. Leerlingen zullen over verschillende gradaties van
woordkennis moeten gaan beschikken. Belangrijk hierbij is dan natuurlijk dat ze de juiste waarde
aan het woord kunnen geven. Ze zullen steeds meer verbanden gaan leggen tussen de betekenissen
van woorden en zodoende hun kennis kunnen verbreden. Dit is nodig om de steeds moeilijkere en
uitgebreidere teksten, uit bijvoorbeeld de lesstof van de zaakvakken te kunnen begrijpen.
(Verhoeven & Vermeer, 1996)
3.8 Woordenschat in de bovenbouw
In de midden- en bovenbouw wordt steeds vaker een beroep gedaan op de woordleerstrategieën die
de leerlingen zich eigen moeten maken. Woordleerstrategieën zijn strategieën die de leerlingen
kunnen gebruiken bij het vinden van de betekenis van de voor hen nog onbekende woorden uit de
verschillende teksten. Zodra zij zich deze strategieën eigen hebben gemaakt, zullen zij minder
afhankelijk zijn van de onderwijssituaties om zich nieuwe woorden eigen te maken. Om effectief
gebruik te kunnen maken van deze strategieën dient de leerling over een adequate woordkennis te
bezitten van zo’n 6.000 woorden en moet daarbij een bepaald ontwikkelingsniveau hebben bereikt.
(Kienstra, 2003)
Taal speelt in alle vakken op de basisschool een cruciale rol. Het verwerven van kennis en
vaardigheden in andere vakken is afhankelijk van het begrijpen van de leerstof. Teksten die
bijvoorbeeld bij zaakvakken worden aangeboden bevatten een steeds ingewikkelder woordenschat.
De teksten worden moeilijker en volgen een duidelijke opbouw in hun aanbod. Om de juiste
woorden te kunnen aanbieden is het nodig om te onderzoeken welke woorden in aanmerking
komen. Drie belangrijke aandachtspunten voor woordselectie zijn:
• De betekenis van een woord is onbekend voor tenminste een deel van de leerlingen in de groep.
• Het woord is functioneel, dat wil zeggen dat de leerlingen het woord daadwerkelijk ook zullen
inzetten, in de context van een situatie, in de communicatie met anderen, of in een volgende
les (frequentie, spreiding en nut).
• Het woord past in de context van een verhaal of thema. Of in een spontaan ontstane situatie
naar aanleiding van bijvoorbeeld een gebeurtenis of actualiteit (pregnante context).
(Verhallen, 2005).
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 20
3.9 Woordenschatonderwijs en de leerkracht
“Om goed woordenschatonderwijs te kunnen geven moeten leerkrachten over verschillende
vaardigheden beschikken. Die woordenschatroutines zijn in alle vakken en door alle groepen heen
toepasbaar: woordenschatuitbreiding kan dan in alle onderwijsleeractiviteiten plaatsvinden en loopt
als een rode draad door het hele onderwijs.
Eén van die basisvaardigheid is clusteren. Woordclusters zijn verbanden van verschillende woorden
rond een thema. Door in plaats van één woord, tegelijk drie of vier nieuwe woorden die onderling
nauw verbonden zijn te kiezen en aan te bieden, wordt woordenschat gekoppeld aan systematische
opbouw van kennis en kan er zelfs een versnelling in de woordenschatuitbreiding worden bereikt.
Dat levert zowel kwantitatief als kwalitatief winst op.” (Verhallen, 2005)
“Om leerlingen betrokken te houden is het belangrijk dat de leerkracht samen met de leerlingen de
woorden ordent op een woordmuur (categoriseren). Tevens zullen er doelwoorden worden
geselecteerd (naar nut, frequentie, spreiding en relevante context). Daarna worden de begrippen
en hun betekenissen volgens de viertakt aangeleerd.” (Van den Nulft & Verhallen, 2009)
Zie paragraaf 3.9.1.
• Voorbewerken
• Semantiseren (uitleg van betekenis)
• Consolideren (inoefenen)
• Controleren.
De leerkracht zal, behalve uit de woordenschatmethode, ook nieuwe woorden uit hedendaagse,
betekenisvolle, contextrijke situaties moeten halen. Voorbeelden zijn: de media, actualiteiten in de
klas en situaties uit het leven van de leerlingen, zoals sporten en hobby’s. De leerkracht biedt door
het geven van gerichte instructie de leerlingen gelegenheid om verschillende strategieën in te
zetten voor het afleiden en onthouden van woordbetekenissen. Tevens worden de leerlingen
gestimuleerd strategieën te gebruiken om de betekenis van nieuwe woorden af te leiden. De
doelwoorden worden uitgezocht en in betekenisvolle contexten aangeboden. Verscheidene
verwerkingen, zoals taaloefeningen, woordspelletjes, presentaties en dergelijke worden erbij
gezocht en de leerlingen kunnen aan het werk.
Het is belangrijk dat de leerlingen:
• Een ruime receptieve en productieve woordkennis verwerven.
• Strategieën verwerven om de betekenis van woorden af te leiden uit de context.
• Strategieën verwerven om de betekenis van woorden te onthouden.
• Reflecteren op hun eigen woordenschatontwikkeling.
Wanneer een leerkracht de leerlijnen als leidraad gebruikt voor zijn onderwijs, zal hij zodra het
woordenschatonderwijs betreft de volgende onderdelen ter hand moeten nemen. Er zal een rijke
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 21
leeromgeving geschapen moeten worden. Nieuwe woorden kunnen het best worden aangeboden met
behulp van visualisaties en veel herhaling.
In de klas zijn bij voorkeur aanwezig:
• Een gevarieerd aanbod van boeken, passend bij het actuele thema.
• Een thematafel met concrete materialen.
• Woordmuur met woorden, illustraties en teksten van de kinderen.
De computer is een krachtig middel voor het versterken van taalonderwijs. (Bronkhorst, 2002).
Digitale middelen zijn uitermate geschikt om woorden uit te leggen, te verklaren en hun betekenis-
verbindingen uit te breiden.
Hiervoor heeft de leerkracht een rijke digitale omgeving nodig:
• Hiertoe wordt gerekend de hardware: digibord, computers in de klas en de beschikking over
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Weten Checklist2
Ik weet hoe kinderen woorden leren:
□ Ik weet hoe kinderen labelen, categoriseren en netwerk opbouwen;
□ Ik weet dat bij woordenschatverwerving passieve kennis voorafgaat aan actieve kennis;
□ Ik weet dat bij de opbouw van schoolse kennis, hiërarchische relaties belangrijk zijn;
□ Ik weet dat er een relatie is tussen woordenschatopbouw en kennisverwerving.
Ik weet hoe ik woorden effectief moet aanleren:
□ Ik weet dat ik moet voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren;
□ Ik weet dat ik bij semantiseren woorden moet uitleggen
□ Ik weet dat ik bij consolideren woorden veel en gevarieerd moet herhalen;
□ Ik weet dat ik bij controleren receptief vooraf moet laten gaan aan productief
woordgebruik.
Ik weet hoe ik woorden moet selecteren:
□ Ik weet dat ik weloverwogen keuzes moet en kan maken;
□ Ik weet wat de criteria nut, frequentie en opvallende context inhouden;
□ Ik weet dat ik woorden in clusters moet aanbieden, met het oog op netwerkopbouw.
2 Van den Nulft, D & Verhallen, M, (2002). ‘Met woorden in de weer, praktijkboek voor het basisonderwijs’, Bussum, Coutinho.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Observatielijst Woordenschatonderwijs
Door: Ellis Regts
Studentnr: 456243
Pabo InHolland Alkmaar
datum: _________________ groep: _________________
Doel van de observatie: dataverzameling naar aanleiding van de onderzoeksvraag:
‘Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het
niveau van het onderwijs op het gebied van woordenschat in de midden- en bovenbouw naar een
hoger niveau wordt gebracht.’
Waardegeladenheid van de criteria: criteria zijn descriptief (beschrijvend).
Bij de observaties en interviews is gebruik gemaakt van een vaste lijst met observatiepunten. De
items uit de vragenlijst hebben als bron de lijst met ‘leerkrachtcompetenties woordenschat-
onderwijs’ Marianne Verhallen (2009) en de kijkwijzer van Sardes en het Expertisecentrum
Nederland.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
1. Woordselectie en voorbewerken Goed kan beter nvt De leerkracht… • heeft 4-5 woorden geselecteerd □ □ □ • zorgt voor een duidelijke context □ □ □ • selecteert woorden waarvan de leerlingen zelf de betekenis niet kunnen afleiden □ □ □ • selecteert woorden die frequent voorkomen □ □ □ • selecteert woorden die voor leerlingen nuttig zijn □ □ □ • selecteert woorden die voor de leerlingen onbekend zijn □ □ □ • laat leerlingen eventueel een woordhulpschema gebruiken □ □ □ 2. Semantiseren Goed kan beter nvt De leerkracht… • neemt zelf het initiatief om de betekenis van een nieuw woord duidelijk te maken □ □ □ • legt de betekenis kort en krachtig uit, m.b.v. de drie uitjes □ □ □ • herhaalt de nieuwe woorden meerdere keren □ □ □ • geeft voorbeelden waardoor duidelijk wordt in welke context de woorden gebruikt kunnen worden □ □ □ • voert een kort gesprekje met de kinderen over de woorden □ □ □ • topicaliseert: zet het nieuwe woord vooraan in de zin □ □ □ • biedt een woord op verschillende manieren aan: niet alleen
Mondeling maar ook schriftelijk □ □ □ • biedt de woorden in samenhang met andere woorden aan □ □ □ De leerlingen… • vertonen actieve betrokkenheid tijdens dit deel van de les □ □ □ 3. Consolideren Goed kan beter nvt De leerkracht… • biedt activiteiten aan die gericht zijn op het leggen van betekenisrelaties tussen woorden □ □ □ • biedt activiteiten aan waarin de woorden herhaald en geoefend worden □ □ □ • laat de leerlingen registreren welke woorden zij hebben
geleerd, bijvoorbeeld in een persoonlijk woordenboek □ □ □ De leerlingen… • nemen actief deel aan de activiteiten □ □ □
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
4. Controleren Goed kan beter nvt De leerkracht… • controleert of de woorden bij de leerlingen beklijven □ □ □ De leerlingen… • kennen de aangeleerde woorden □ □ □ Specifiek voor midden- en bovenbouw: woordleerstrategieën Goed kan beter nvt De leerkracht… • biedt woordleerstrategieën aan via directe instructie □ □ □ • herhaalt de nieuwe strategie een aantal keren expliciet □ □ □ • fungeert als model en laat de het gebruik van een strategie zien door het voor te doen en hardop denken □ □ □ • stelt vragen om de kinderen op ideeën te brengen bij het gebruik van een strategie □ □ □ • laat kinderen de verschillende stappen van een strategie afzonderlijk oefenen □ □ □ • laat leerlingen in tweetallen oefenen met een nieuwe strategie □ □ □ • vraagt de kinderen om te vertellen hoe zij de verschillende stappen hebben uitgevoerd □ □ □
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Presentatie
1. Voorblad 2. Het woordenschatonderwijs is een onmisbaar onderdeel
van het gehele (taal)onderwijs, zowel in mondelinge als in schriftelijke vaardigheden. Zonder begrip van en inzicht in betekenissen van woorden kunnen we niet tot informatieoverdracht en communicatie komen. Het is belangrijk woorden te leren die er toe doen, die je informatie geven en waarmee je jezelf kunt uitdrukken. Een uitgebreide woordenschat is een belangrijke basis voor het schoolsucces: nieuwe kennis kan op de juiste manier worden gekoppeld aan al bestaande kennis. Daarnaast heeft taal ook een sociale functie, leerlingen dienen hun taalvaardigheid te ontwikkelen om op gelijk niveau te kunnen communiceren. Hiervoor is het belangrijk om een goede taalvaardigheid en woordkennis te bezitten. Voor op school, maar ook voor straks in de maatschappij. Als leerkracht zijn beide disciplines natuurlijk dagelijkse bezigheden.
3. Het gebruik van woorden is in een digitale omgeving ook
onmiskenbaar belangrijk. Steeds vaker maken ook jongeren gebruik van nieuwe media. Nu wordt de Nederlandse taal via sms en chat vaak verbasterd. De site van het taaluniversum zegt hierover: met sms, chat en e-mail is in rap tempo de korte schrijftaal ontstaan. Deze nieuwe schrijftaal is voor een leek soms nauwelijks te begrijpen. Klinkers vallen weg en hoe korter, hoe beter. Nu rijst de vraag: in hoeverre heeft het veelvuldig gebruik van de sms-taal zijn weerslag op de Nederlandse taal? Er is nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van sms-taal op de schrijfwijze van het Nederlands onder jongeren. Toch merken sommige leerkrachten die het vak Nederlands verzorgen wel dat er enigszins sprake is van taalverloedering.
4. Een leerkracht heeft een functie als rolmodel,
voornamelijk wanneer leerlingen de leerkracht zien als een competent persoon die taken functioneel uitvoert. Wanneer de leerkracht laat zien hoe woorden geleerd kunnen worden, krijgen de leerlingen het idee dat zij dat op die manier ook kunnen. Clusteren: Woordclusters zijn verbanden van verschillende woorden rond een thema. Kies drie of vier nieuwe woorden tegelijk die onderling nauw verbonden zijn. Categoriseren: Om leerlingen betrokken te houden is het belangrijk dat je sámen met de leerlingen de woorden categoriseert. Strategieën aanleren: De leerlingen worden gestimuleerd strategieën te gebruiken om de betekenis van nieuwe woorden af te leiden.
5. Woordenschatonderwijs is een belangrijk onderdeel van het huidige onderwijs. Op alle leerdomeinen heeft het grote invloed. Uitbreiden en grondig verdiepen van de woordenschat gaat niet vanzelf. Als leerkracht heb je de taak je leerlingen van nu voor te bereiden op hun toekomst. Zonder communicatie kun je je niet aanpassen en groeien in je sociale rol als mens.
Een leerkracht zal, behalve uit de woordenschatmethode, ook nieuwe woorden uit hedendaagse, betekenisvolle, contextrijke situaties moeten halen.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Voorbeelden zijn: de media, actualiteiten in de klas en situaties uit het leven van de leerlingen, zoals sporten en hobby. De leerkracht biedt door het geven van gerichte instructie de leerlingen gelegenheid om verschillende strategieën in te zetten voor het afleiden en onthouden van woordbetekenissen.
6. Bespreken dia 7. Uit onderzoek naar de tijdsbesteding per mediavorm, blijkt
dat het lezen in gedrukte media afneemt. Daar staat tegenover dat er een duidelijke opgaande lijn te zien is in het gebruik van de computer, de televisie, internet en audio. Dit betekent dus dat kinderen steeds vaker nieuwe woorden tegenkomen op beeldschermen en in geluidsbestanden in plaats van op papier.
8. Daarnaast is de computer een zeer krachtig middel voor het versterken van taalonderwijs. Digitale middelen zijn uitermate geschikt om woorden uit te leggen, te verklaren en hun betekenisverbindingen uit te breiden. Leerlingen onthouden een nieuw woord beter als ze het tegelijk met plaatjes krijgen aangeboden. Heel makkelijk hierbij is het inzetten van ICT. Het gebruik van deze nieuwe manier van informatie- en communicatiemiddelen roept voor taalonderwijs de noodzaak op tot nog betere woordenschat, schriftelijk en mondelinge communicatie, spelling, begrijpen en analyseren van teksten. Op deze manier worden er ook verbindingen met andere begrippen behandeld. De diepe woordkennis wordt zo vergroot. Een diepe woordkennis geeft meer kennis over het woord, waardoor het vaak zal worden ingezet in mondelinge en schriftelijke taal.
9. Routines zijn belangrijk voor leerlingen. Een routine is een
effectieve manier om de ontwikkeling van leerlingen te stimuleren. Ons brein is altijd op zoek naar patronen. Het werken met een routine, maar ook het werken met grafische modellen, biedt kinderen een patroon dat elke keer herkenbaar op dezelfde manier verloopt.
10. Filmpje. 11. Een stimulerende, taalrijk ingerichte omgeving biedt
leerlingen volop gelegenheid om nieuwe woorden te leren zonder dat er expliciet veel aandacht aan besteed wordt. Denk hierbij aan: • het gebruik van een woordmuur, met hierop artikelen,
woorden, plaatjes en dergelijke rondom het thema; • een thematafel met hierop attributen, woordkaartjes
of boeken omtrent de doelwoorden; • posters en afbeeldingen aan de muur die de aandacht
trekken en een gesprekje uitlokken.
12. Het is heel belangrijk dat je de belevingswereld van je leerlingen eigen maakt. Weet wat er speelt! Zij zullen bereid zijn nieuwe woorden te leren, als ze betrokken zijn. Dit bereik je door in te spelen op hun belangstelling. Creëer dus een leerbehoefte bij je leerlingen: het moet voor de leerling
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
haast noodzakelijk zijn om erachter te komen wat een bepaald woord betekent. Wanneer een leerling zelf achter de betekenis van een woord komt, zal het woord beter beklijven.
13. Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale
leermiddelen zo worden ingezet dat het onderwijs op het gebied van woordenschat in de midden- en bovenbouw op een doeltreffender manier kan worden aangeboden? Protocol: 1. Selecteer per lesmoment 4 à 5 woorden die je
behandelt 2. Hierbij zoek je verschillende afbeeldingen/filmpjes en
routines bij. 3. Maak gebruik van de viertakt: voorbewerken,
semantiseren, consolideren en controleren. 4. Maak gebruik van routines. 5. En belangrijk: Zet het digibord in en maak de les
interactief! 14. Laatste dia.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Les woordenschat groep 6
Woorden:
De Arabier – de band – bijpassend – de bijzonderheid – boeiend
de bestudering – het blaasinstrument – het sprookjesboek
Flipcharts;
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Les woordenschat groep 7
Woorden:
Artistiek – beeldhouwen – de beitel – het brons – het orkest
Applaudisseren – de dirigent - dirigeren
Flipcharts;
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Les woordenschat groep 8
Woorden:
Afvallen – gezet – de kuur – het lichaamsgewicht – lijnen – tamelijk
Vermageren – de vermageringskuur – de vetlaag
Flipcharts;
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Reflecties leerkrachten obs De Zandloper op lessen