-
6Wijziging ArbeidsomstandighedenwetAan de orde is de behandeling
van:- het wetsvoorstel Wijziging van de Arbeidsomstandighe-denwet
in verband met de versterking van de betrokken-heid van de
werkgevers en werknemers bij de arbodienst-verlening, de preventie
in het bedrijf of de inrichting vande werkgever, en de
randvoorwaarden voor het handelenvan de bedrijfsarts ( 34375 ).
De voorzitter:Ik heet de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheidvan harte welkom. Het woord is aan de eerste
spreker, deheer Ulenbelt van de SP-fractie.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Ulenbelt (SP):Voorzitter. Er zijn zorgen, grote zorgen
over de onafhanke-lijkheid van de bedrijfsarts en er is onvoldoende
ruimtevoor professionele beroepsuitoefening. De minister neemtdeze
conclusies van het AStri-onderzoek naar de positievan de
bedrijfsarts over. De bedrijfsarts als gezondheidsad-vocaat van de
man of vrouw die ziek is geworden door hetwerk, is al langer
verleden tijd. De vraag is of dit wetsvoor-stel de beroepsmatige
voorvechters van de beschermingvan de gezondheid op het werk
terugbrengt. De privatise-ring van de bedrijfsgezondheidsdiensten
heeft geleid toteen kaalslag in de bedrijfsgezondheidszorg. Het
voorkomenvan ziekte als gevolg van werk werd een
ondergeschovenkindje. Erkent de minister dat preventie op de
werkplekonder die privatisering heeft geleden? En erkent hij dat
derol van de bedrijfsarts op het gebied van preventie versterktmoet
worden, evenals die van andere deskundigen van dearbodienst waarmee
hij samenwerkt?
Als de minister dit erkent — daar lijkt het op — vraag ik mijaf
waarom hij niet in het basiscontract heeft opgenomendat de
bedrijfsarts ruimte moet krijgen voor het verrichtenvan
preventieactiviteiten. De kern van het werk van debedrijfsarts is
het signaleren van ziekmakende factoren ophet werk en het optreden
om deze weg te nemen. Als ditniet in het basiscontract staat dat
tussen de werkgever ende arbodienst is gesloten, blijft de
bedrijfsarts een lammeeend. Hij weet immers wat er fout gaat, maar
hij mag danniets doen. En als hij wel wat doet, krijgt hij daarvoor
nietbetaald. Samen met de Partij van de Arbeid heb ik eenamendement
ingediend om vast te leggen dat dit geregeldwordt.
Voor preventiewerk zijn de arbeidshygiënisten, de
veilig-heidsdeskundigen en de organisatiedeskundigen bij
dearbodienst zo mogelijk nog belangrijker dan de
bedrijfsarts.Waarom heeft de minister de toegang van de
werknemertot deze specialisten niet geregeld? Of mag ik het
zoopvatten dat, als de bedrijfsarts doorverwijst naar één vande
andere deskundigen, dit onderdeel is van het consult bijde
bedrijfsarts en dat dit daarmee onderdeel is van
hetbasiscontract?
Ik ben blij dat de minister het arbeidsomstandighedenspreek-uur
in ere herstelt. In 2006 sneuvelde dat bij de herzieningvan de
Arbowet. Mijn partij heeft met de Partij van deArbeid en GroenLinks
nog geprobeerd om dit spreekuur tebehouden, maar dat lukte in 2006
niet. Vervolgens ging hetoverboord en nu, tien jaar later, is het
gelukkig weer aanboord.
Het is overigens wel merkwaardig dat de bedrijfsarts beslistof
iemand naar een andere bedrijfsarts mag gaan voor eentweede opinie.
Hij moet weliswaar zwaarwegende argumen-ten daartegen aandragen,
maar dit is toch echt niet meervan deze tijd? Een arts aan wiens
diagnose wordt getwijfeldmag nimmer het oordeel uitspreken dat het
vragen van eentweede opinie wordt tegengehouden. Dit heeft te
makenmet de vrije artsenkeuze. Bovendien zou het tegensprekenvan
het vragen om een tweede opinie strijdig zijn met dedienende rol
van de bedrijfsarts. Ik heb dan ook eenamendement ingediend dat
ervoor zorgt dat je altijd omeen tweede opinie kunt vragen.
De minister stelt minimumeisen vast voor een contracttussen de
werkgever en de arbodienst: het recht op bezoe-ken van de werkplek
door de bedrijfsarts en een aantalandere belangrijke zaken. De
vraag is of dit genoeg is omhet vakmanschap van de bedrijfsarts ten
volle te benutten.Naar mijn oordeel is daarvoor een
stelselwijziging nodigmet daarin onafhankelijke
bedrijfsgezondheidsdiensten diepermanent de gezondheid bewaken en
die doorzettings-macht hebben om ziekmakende factoren op te ruimen.
Deminister was ook voor systeemwijzigingen. Waarom heefthij dan
zijn oor laten hangen naar de opvatting van de SER?Daar was
overigens geen sprake van eensgezindheid. Alsje
bedrijfsgezondheidszorg beschouwt als een publieketaak, is de
minister toch aan zet en moet hij toch zelf initia-tieven
nemen?
In een enquête gaf maar liefst 20% van de zzp'ers aan ooitte
maken te hebben gehad met een beroepsziekte. Onderwerkenden is het
percentage iets hoger. Dan mag je tochwel spreken van een epidemie?
Een beroepsziekte is eensymptoom van falen. We kennen oorzaken van
veelberoepsziekten en weten hoe we deze kunnen voorkomen,maar toch
zijn er heel veel beroepsziekten die we niet ken-nen. Een
beroepsziekte kun je beschouwen als een gestrandschip. Uit een
Nederlands gezegde blijkt dat dit een bakenop zee is. Maar als je
niet weet waar het schip is gestrand,is het geen baken op zee
meer.
Deze week werd ik benaderd door een
gepensioneerdeberoepschauffeur met huidkanker. Volgens zijn
behandelendspecialist werd die kanker veroorzaakt door zonlicht
of,preciezer gezegd, door uv-straling. Heel veel mensen den-ken dat
uv-straling geen invloed heeft als je achter een ruitzit. Dat is
een heel vervelend misverstand. Er zijn namelijkverschillende
soorten uv-straling en het soort waarvan jekanker krijgt, gaat door
glas heen. De remedie om huidkan-ker bij chauffeurs te voorkomen is
eigenlijk heel simpel.Voor heel weinig geld heb je uv-werend folie
om op deramen te plakken. Dan is het perfect voor elkaar.
Als deze beroepsziekte was gemeld bij het NederlandsCentrum voor
Beroepsziekten, dan was de conclusiegeweest dat huidkanker een
mogelijke beroepsziekte isonder beroepschauffeurs. We weten echter
niet waar hetis gebeurd. Je wilt dat baken hebben, dus ik wil dat
hetbedrijf waar de beroepsziekte is geconstateerd of het
bedrijf
108-6-17 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
waar die is ontstaan wordt geregistreerd en gemeld bij
deArbeidsinspectie, zodat die ernaartoe kan gaan om tebekijken of
iedereen dat uv-werende folie heeft. Bijarbeidsongevallen vinden we
dat heel normaal. Daarvanmoet de werkgever melding doen bij de
Arbeidsinspectie.Er staat zelfs een boete op van maximaal €50.000.
We lezenbij een arbeidsongeval in de krant: de Arbeidsinspectie
stelteen onderzoek in. De werkgever wordt ermee geconfron-teerd en
is heus wel bereid om dingen te doen die in zijnvermogen liggen om
herhaling te voorkomen. Dat effectwil ik ook bereiken bij de
melding van beroepsziekten.Vakbonden en bedrijfsartsen pleiten voor
de melding vanberoepsziekten door de werkgever. De minister wijst
datechter af, omdat, zo zegt hij, de werkgever zichzelf dan
moetaangeven. Mijn vraag aan hem is waarom dit geen bezwaaris als
het gaat om arbeidsongevallen en wel als het gaatom beroepsziekten.
Eigenlijk is deze opmerking in de teksteen beetje een minachting
voor de slachtoffers. Immers,met deze melding zou de
verantwoordelijkheid van dewerkgever worden erkend. Je zou het
kunnen vergelijkenmet het volgende. Als je een ongeval veroorzaakt
in hetverkeer, heb je de plicht om dat te melden en om te helpen.Ik
vind dat een werkgever in wiens bedrijf een beroepsziekteis
ontstaan, de plicht heeft om die te melden, om te helpenen om die
te verhelpen.
Ik heb heel veel slachtoffers van beroepsziekten gesproken.Vaak
worden ze niet beter. Iedere keer was hun hartenkreet:zorg dat het
bekend wordt zodat er niet nog meer slachtof-fers vallen. Zij
willen duidelijk maken dat zij een gestrandschip zijn dat een baken
moet worden. Als er in een bedrijfveel beroepsziekten zijn
ontstaan, is dat een reden vooringrijpen door de Arbeidsinspectie
om oorzaken weg tenemen. Het verzamelen van aantallen
beroepsziekten ende omstandigheden is een heel nuttige
academischebezigheid, maar voor de praktijk is niet het bestaan van
deberoepsziekte en het aantal beroepsziekten in een sectorvan
belang, maar is het vooral van belang om de plaats entijd van het
ontstaan van de beroepsziekte te weten, zodatter plekke aan
preventie kan worden gedaan. Daarom hebik een amendement ingediend.
Er was een tussenoplossingmogelijk waarbij ook het bedrijf zou
worden gemeld bij hetNederlands Centrum voor Beroepsziekten, maar
in een briefvan begin juli verwierp de minister die. Er is ook een
juri-disch argument. Nederland heeft het ILO-verdrag 81 inzakede
Arbeidsinspectie getekend. In artikel 14 staat: deArbeidsinspectie
zal op de hoogte worden gesteld vanbedrijfsongevallen en gevallen
van beroepsziekten. Als deminister het niet met mijn inhoudelijke
argumenten eensis, zal hij toch ook het juridische argument van het
nalevenvan een internationaal verdrag willen respecteren.
Ik heb nog een paar afsluitende vragen. Toegang tot
depreventiemedewerker zal iedereen vanzelfsprekend vinden.Dat staat
niet in de tekst. Ik zou graag, al was het maar voorde wetsuitsleg
van de minister, willen horen dat inderdaadde toegang tot de
preventiemedewerker voor alle werkne-mers de normaalste zaak van de
wereld is en dat daar geendiscussie over kan ontstaan.
Het tweede punt met betrekking tot de preventiemedewer-ker is
dat ondernemingsraden nu een instemmingsrechtkrijgen, maar ons
bereiken berichten dat werkgevers eenpreventiemedewerker
aanstellen. Wat heeft de onderne-mingsraad dan nog te zeggen? Moet
er geen overgangs-recht of instemmingsrecht voor de
ondernemingsraad
komen om het te corrigeren als hij het niet eens is met
dieaangewezen preventiemedewerker?
Ik vind het heel goed dat de financiële grondslag voor
hetNederlandse Centrum voor Beroepsziekten nu in de wetwordt
vastgelegd.
Tot slot, mijn laatste vraag. In de nota van wijziging wordtde
mogelijkheid gecreëerd om ontheffing of vrijstelling teverlenen van
voorschriften op het gebied van certificatie.Het argument hiervoor
is dat het ontbreken van die moge-lijkheid tot problemen leidt. Ik
ben erg benieuwd welkeproblemen dat zijn en wat dit zal betekenen
voor bescher-ming van de gezondheid.
De minister heeft een kans laten lopen om het systeem vande
bedrijfsgezondheidszorg in Nederland echt goed teorganiseren. Deze
wet is wat mij betreft een lapmiddel. Nukun je met lapmiddelen een
heel eind komen, dat weet ikwel. Ik heb een gebroken V-snaar eens
provisorisch gerepa-reerd met een nylonkous van mijn vrouw. Ik ben
ermeethuisgekomen, dat dan wel weer, samen met mijn vrouw,maar de
minister zal het met mij eens zijn dat het niet goedvoelt als je
een V-snaar zo moet repareren.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):Voorzitter. Mensen zijn trots op
hun werk, want werk ismeer dan een inkomen. Werk zorgt voor
zelfstandigheid,eigenwaarde en sociale contacten. Ik vind het
belangrijkom te kijken naar wat mensen wel kunnen in plaats van
watzij niet kunnen. Mensen die ziek zijn, willen graag weer aanhet
werk zodra ze hersteld zijn. De bedrijfsarts helpt hendaarbij, maar
deze zorg van bedrijfsartsen kan beter, daar-over zijn wij het in
deze zaal eens. Het ziekteverzuim vande werkenden in Nederland is
al decennialang een van dehoogste in Europa.
De minister wil graag iets doen om die zorg te verbeterenen dat
siert hem, maar de wettelijke mogelijkheden daartoezijn beperkt.
Het SER-advies van 2014 was verdeeld: dekroonleden, de vakbonden en
de werkgevers waren het nietmet elkaar eens. Dit geeft direct het
dilemma van dit wets-voorstel weer. De VVD had graag maatregelen
gezien omde huisarts en de specialist beter te laten samenwerken
omde kwaliteit van de zorg echt te verbeteren en zodoendeeen slag
te maken. Het gaat dan meer om een cultuurom-slag waarbij de
curatieve sector meer oog heeft voor hetfeit dat de patiënt werkt.
Iemand is niet alleen maar patiëntof werknemer; hij is beide.
Daarom zou ik graag zien datde minister actie onderneemt al is het
niet in de wet. Ditkan in een werkprogramma waarin de curatieve
zorg en dearbeidsgeneeskundige zorg samenwerken. Dat programmamoet
langdurige arbeidsuitval voorkomen en leiden totminder
ziekteverzuim en minder lasten voor de werkgever.Ik krijg graag een
reactie van de minister op dit voorstel.
Wij hebben de afgelopen jaren al vaker gesproken over dedrempel
van werkgevers om mensen aan te nemen. Definanciële lasten van
werkgevers moeten worden verlaagd,maar ook de administratieve
rompslomp moet wordenverminderd, zodat mensen weer een baan vinden.
Wij willenallemaal dat mensen niet aan hun lot worden
overgelatenals zij ziek worden en dat zij weer gaan werken zodra
zij datkunnen. Dit wetsvoorstel is slechts — en dat vind ik
ergjammer — een verzameling van procedurele veranderingen
108-6-27 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
die de lasten verhogen en waarvan het effect op de kwaliteitvan
de zorg grotendeels onbekend of afwezig is.
Ik ga in op enkele technische onderdelen van de wet,
bij-voorbeeld op de second opinion. Waarom heeft het kabinetdit
voorstel gedaan? De SER heeft het niet geadviseerd enook de Raad
van State vond het niet nodig. De second opi-nion wordt wel
toegekend door bedrijfsartsen en werkge-vers. Waarom is het nodig
om die wettelijk te verankerenals het kabinet niet verwacht dat er
veel gebruik van wordtgemaakt? Hoe verhoudt de mogelijkheid van een
secondopinion zich tot het deskundigenoordeel dat door eenwerknemer
aan het UWV kan worden gevraagd?
Dat de werkgever aan preventie moet doen en daar eenpersoon in
zijn bedrijf verantwoordelijk voor moet maken,staat voor ons
allemaal buiten kijf. Dat is al wettelijk gere-geld en dat moet
naar de mening van de VVD ook gehand-haafd worden. Wat hier echter
wordt voorgesteld, heeftbetrekking op het instemmingsrecht van de
ondernemings-raad bij de benoeming van de persoon van de
preventieme-dewerker. Ik vraag de minister wat er nu precies
verkeerdgaat bij de benoeming van de persoon waardoor dit
voorstelnodig is. Wat is de meerwaarde daarvan? Is het
uiteindelijkniet wijzer om in te zetten op een daadwerkelijke
verbeteringvan de preventie?
Net als de heer Ulenbelt ben ook ik op zoek gegaan naarzaken die
nog wel aan de preventie verbeterd kunnen wor-den. Ik heb gesproken
met toxicologen en arbeidshygiënis-ten. Ik hoor van hen dat kleine
verbeteringen al een grooteffect kunnen sorteren. Dat zijn geen
verbeteringen in dewet, maar verbeteringen in het toezicht op de
naleving vande risico-inventarisatie en -evaluatie, die vele
beroepsziektenkunnen voorkomen. Ik hoor dat het toezicht hierop
door deinspectie nu niet toereikend is. Risico's op
beroepsziektenworden gemist doordat de inspectie onvoldoende
kennisheeft van de laatste ontwikkelingen in de wetenschap. Doorde
deskundigheid van dit toezicht te versterken kunnenberoepsziekten
worden voorkomen. Daar is het ons tochallemaal om te doen:
voorkomen dat mensen tijdens hunwerk en leven of na hun
pensionering door hun werk ziekworden. Graag hoor ik een reactie
van de minister.
Dan ga ik in op de toegang tot de bedrijfsarts. Conform
deArbowet is niet de formele, maar de feitelijke
situatiedoorslaggevend als moet worden bepaald wie de werkgeveris.
In het schriftelijk overleg hebben wij kunnen lezen dateen
uitzendkracht naar de bedrijfsarts kan gaan van hetbedrijf dat hem
heeft ingeleend en dus niet naar bijvoor-beeld de bedrijfsarts van
het uitzendbureau. Wat nu als deuitzendkracht voor verschillende
bedrijven werkt? De VVDis er voorstander van dat zzp'ers
zelfstandig blijven en duszelf verantwoordelijk blijven voor hun
arbozorg. Als niet deformele situatie van het arbeidscontract
leidend is, maarde feitelijke situatie, wat is dan nog het
onderscheid tussenzzp'ers en bijvoorbeeld uitzendkrachten? Kan dit
voorsteler bijvoorbeeld toe leiden dat ook zzp'ers naar de
bedrijfs-arts van een opdrachtgever gaan, net als de
uitzendkrach-ten, en de werkgever dus hun bedrijfsarts betaalt? Dat
heeftniet de voorkeur van de VVD. Graag hoor ik hierop eenreactie
van de minister.
Dan ga ik in op de beroepsziekten. De heer Ulenbelt van deSP
heeft het er al uitgebreid over gehad. In de meeste lan-den,
bijvoorbeeld in België en Duitsland, is de kennis
overberoepsziekten beter ontwikkeld dan in Nederland. Helaas.
In dit wetsvoorstel wordt meer handhaving aangekondigdop de
plicht tot het melden van beroepsziekten door debedrijfsartsen. Er
is een plicht tot melden, maar je kunt dieuiteindelijk niet
handhaven. Indien een bedrijfsarts wel eenberoepsziekte constateert
maar dat niet meldt, is dat in depraktijk immers ontzettend
moeilijk op te sporen; daar komthet op neer. De inspectie mag
immers uit privacyoverwe-gingen niet bij de medische gegevens van
de patiënt omwie het gaat. De inspectie mag de medische
gegevenshelemaal niet inzien, dus hoe ga je de meldplicht
danhandhaven?
De heer Ulenbelt heeft een amendement ingediend waar-mee hij wil
regelen dat er een wettelijke plicht komt voorde werkgever — dus
niet voor de bedrijfsarts, maar voorde werkgever — om een
beroepsziekte te melden. Ik benhet eens met zijn doel om
beroepsziekten te voorkomen.Dat doel hebben wij allebei. Ik kan dit
amendement echterniet volgen. Ik ken de SP als een partij die wil
dat de werk-gever niets weet van de ziekte van werknemers en dus
ookgeen toegang heeft tot de medische gegevens van dewerknemers.
Hoe kan de werkgever nu verantwoordelijkworden voor het melden van
iets wat hij volgens de wetniet mag weten? De werkgever mag de
medische gegevensvan zijn werknemers immers niet inzien.
De heer Ulenbelt (SP):Ik had deze vraag liever gekregen tijdens
mijn bijdrage,maar hij wordt nu gesteld. Het is heel simpel. In het
contractmet de arbodienst staat dat de bedrijfsarts beroepsziekten—
dus niet beroepszieken — meldt aan de werkgever: deomstandigheden,
wat er is gebeurd, enzovoorts. Daar hoeftniet bij te staan dat het
gaat om Jantje of Pietje, geborente huppeldepup. Wel staat vaak de
afdeling erbij. Dan weetde werkgever dat hij een beroepsziekte in
zijn bedrijf heeft.Dat is een alarmbel. Nu verdwijnt dat, anoniem,
in dedatabase van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten.Ik wil
dat de werkgever weet dat er in zijn bedrijf eenberoepsziekte is en
dat hij dat meldt bij de Arbeidsinspectie,net als bij een
arbeidsongeval. De Arbeidsinspectie kan dewerkgever dan helpen om
het probleem op te lossen. Datis de hele bedoeling. Het is niet de
bedoeling om werkge-vers aan de paal te nagelen, maar om hun de
mogelijkheidte bieden om in te grijpen en de beroepsziekte en de
oorza-ken daarvan weg te nemen. Dat is hartstikke simpel. Het
isprecies wat mevrouw Schut-Welkzijn wil.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):Ik zie de meerwaarde niet in van
een melding door dewerkgever in plaats van door de bedrijfsarts. De
werkgevermag zelf geen actieve wetenschap hebben van
dieberoepsziekte. Hoe kun je de werkgever nu verantwoordelijkmaken
voor een plicht waar hij op gecontroleerd wordtdoor de
Arbeidsinspectie en waar hij ter handhaving opbeboet kan worden,
terwijl hij daar geen informatie overheeft? De VVD vindt dat die
plicht bij de bedrijfsarts moetblijven en niet moet overgaan naar
de werkgever. Je kunteen werkgever immers geen plicht opleggen als
hij nietbeschikt over de kennis om die uit te voeren.
De heer Ulenbelt (SP):Dan kent mevrouw Schut-Welkzijn de wet
niet. Een van deeisen voor certificering van een arbodienst is dat
de arbo-dienst beroepsziekten meldt aan de ondernemingsraad en
108-6-37 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
aan de werkgever. Dat staat erin. Als alles goed gaat, weetde
werkgever het dus allang. Het enige wat ik eraan toe-voeg, is dat
de beroepsziekte gemeld moet worden bij deArbeidsinspectie, net als
een arbeidsongeval. Dan kan deArbeidsinspectie toezicht uitoefenen
en haar taak uitvoeren.Ik stel geen revolutie voor; het is een
kleinigheidje, dat helptbij de preventie en dat helemaal in lijn is
met de bestaandesystematiek van wetgeving voor arbeidsongevallen.
Daarspeelt dat dan kennelijk niet.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):De VVD is het niet eens met de SP
op dit punt, vooral omdatdie plicht in het verleden bij de
werkgever lag en beroeps-ziekten toen veel minder werden gemeld. Nu
ligt die plichtbij de bedrijfsarts en wordt er gelukkig veel meer
gemeld.Wij willen het dus graag houden zoals het is.
Voorzitter. De VVD denkt dat er twee mogelijkheden zijnom ervoor
te zorgen dat beroepsziekten weer meer wordengemeld. De eerste
mogelijkheid is doorgaan op deze weg,zoals ik in antwoord op de
interruptie van de heer Ulenbeltzei. Er worden nu gelukkig meer
beroepsziekten gemelddan in het verleden. De tweede mogelijkheid
betreft eenstructurele oplossing voor de melding van
beroepsziekten.Hiertoe moet onderscheid worden gemaakt in het
verzeke-ringsstelsel tussen beroepsziekten en
niet-werkgerelateerdverzuim. In Nederland is er geen focus op
beroepsziekten,omdat dit onderscheid er niet is. De werkgever is
verant-woordelijk voor het loon of de uitkering van zijn
werknemersbij ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, ongeacht
dereden waarom de werknemer ziek wordt. In landen vanEuropa waar
dit onderscheid wel wordt gemaakt, is er meerkennis over
beroepsziekten en worden die ook beter voor-komen. Ik noem de
voorbeelden van hulpprogramma'svoor een posttraumatische
stressstoornis ten gevolge vanwerk. Die zijn in het buitenland veel
beter ontwikkeld. Ookde diagnostiek is daar veel beter ontwikkeld.
Daarom bepleitde VVD dat dit onderscheid er op termijn komt, om
ervoorte zorgen dat mensen weer gaan werken zodra zij dat
kun-nen.
De heer Pieter Heerma (CDA):Een deel van het betoog van de
woordvoerster van de VVDbetreft datgene wat de VVD eigenlijk had
willen zien dat eruit de SER was gekomen. Het was inderdaad een
driedubbelverdeeld advies. Maar op een aantal punten was er
welovereenstemming, en dat is grotendeels in deze
wetterechtgekomen. Ik heb de volgende vraag aan de VVD-fractie. De
VVD had eigenlijk liever iets anders willen zien.Ziet zij de
voorstellen die nu voorliggen, wel als een verbe-tering ten
opzichte van de huidige situatie? Ik noem bijvoor-beeld de zorg en
de problemen die er zijn rondom deonafhankelijkheid van de
bedrijfsarts. Biedt het wetsvoorstelenige verbetering op dit punt
of zijn het verslechteringen?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):Ik denk dat de voorstellen die zijn
gedaan, enorm zijnafgezwakt omdat de partijen er geen
overeenstemmingover konden bereiken. Dat heeft die voorstellen ook
verslech-tert. Ik zie bij de meeste voorstellen geen
toegevoegdewaarde. Dat heb ik ook aangegeven met een paar
voorbeel-den. Ik wacht echter het debat af om te kijken of de
ministerme kan overtuigen. Als je wettelijke veranderingen
door-
voert, geven die uiteindelijk altijd een last voor
ondernemin-gen. Dan moet daar wel echt een toegevoegde waarde
vanuitgaan. Tot nu toe zijn we nog niet overtuigd van die
toe-gevoegde waarde.
De heer Pieter Heerma (CDA):Uit het onderzoek dat in het
wetsvoorstel wordt aangehaald,blijkt dat ongeveer een op de vijf
bedrijfsartsen aangeeftzijn werk niet onafhankelijk genoeg te
kunnen doen. Er zittenin dit wetsvoorstel wel degelijk elementen om
de positievan de bedrijfsarts duidelijker en beter te maken. Los
vanhet feit dat de VVD meer gewild had, ziet zij toch ook datdat
een verbetering is ten opzichte van de huidige situatieen dat
hierdoor dat percentage lager zou kunnen worden?Dat alleen is toch
al positief?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):Ik zie heel veel procedurele
voorstellen. Ik noem bijvoor-beeld het opstellen van een
basiscontract en de bedrijfsartslaten spreken met de
ondernemingsraad. Ik zie niet directin wat dat toevoegt aan de
kwaliteit van de zorg. Ik ben daardus niet van overtuigd, maar ik
wacht het debat af om eenfinale afweging te maken.
De heer Kerstens (PvdA):Ik wil graag nog even reageren op een
van de laatste zakendie mevrouw Schut-Welkzijn in haar bijdrage
naar vorenbracht. Heb ik goed begrepen dat de VVD het
fenomeenberoepsziekte — daar sterven in Nederland 3.700 mensenper
jaar aan — pas serieus gaat nemen als we bij wijze vanspreken alle
regels rondom ziekte voor zieke mensen gaanhalveren of
schrappen?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):Ik weet niet hoe de heer Kerstens
dat uit mijn woorden heeftkunnen opmaken. Zo heb ik dat absoluut
niet gezegd. Ikbegrijp ook niet waar hij op duidt.
De heer Kerstens (PvdA):Ik hoorde mevrouw Schut-Welkzijn zeggen
dat als we nuin heel veel gevallen het loon van zieke werknemers
nietmeer gaan doorbetalen, werkgevers dan serieuzer werkgaan maken
van het aanpakken van beroepsziekten. Ik benblij dat ik dat
verkeerd begrepen heb.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):Ik begrijp nu waar de heer Kerstens
op duidt. Ik gaf aan datin heel veel landen de kennis over
beroepsziekten veel beteris ontwikkeld dan in Nederland, omdat het
onderscheidwordt gemaakt tussen beroepsziekten en overig
niet-werk-gerelateerd verzuim. Als wij dat in Nederland zouden
doen,zou de kennis over beroepsziekten ook beter ontwikkeldzijn.
Daar ben ik van overtuigd.
De heer Van Weyenberg (D66):Dus had de heer Kerstens het toch
best wel een beetje goedbegrepen!
108-6-47 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
Mijn vraag is een andere. Ik probeer ook even te kijken
waarmevrouw Schut nu staat ten aanzien van dit onderwerp. Ikzie dat
met dit wetsvoorstel de toegang tot de bedrijfsartsin ieder geval
beter is geborgd dan in het verleden. Dat isimmers vaak nog gewoon
een probleem. Dat vinden wij,hoop ik, allebei niet prettig. Er
wordt nu eindelijk een goedbasiscontract afgedwongen en geborgd. De
VVD staatmisschien anders in dit onderwerp, maar dat zijn dan
tochgewoon stappen vooruit?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):Wij zijn ervoor om te kijken naar
wettelijke oplossingenwaarmee de kwaliteit van de zorg wordt
verbeterd. Ik heber in de schriftelijke ronde stevig naar gevraagd,
maar ditzijn allemaal procedurele voorstellen waarmee niet directde
kwaliteit van de zorg wordt verbeterd. D66 zou het tochmet mij eens
moeten zijn dat we ernaar moeten strevendat de kwaliteit wordt
verbeterd en dat we altijd op zoekmoeten gaan naar maatregelen
waarmee de preventiewordt verbeterd?
De heer Van Weyenberg (D66):Ik ben het eens met wat mevrouw
Schut zegt over preventie.Ik maak hieruit op dat ook zij het
amendement van de heerUlenbelt en mevrouw Tanamal op stuk nr. 11
zal steunen.Mijn fractie overweegt in ieder geval sterk om dat
amende-ment te steunen. Daarmee wordt de preventie namelijkbeter
geborgd.
Mevrouw Schut vlucht een beetje weg van mijn vraag. Mijnvraag
is: is zij het met mij eens dat het borgen van de toe-gang tot de
bedrijfsarts en het feit dat iedereen daar gebruikvan kan maken, de
kwaliteit van de arbozorg zullen verbe-teren? Is zij het met mij
eens dat de regels rondom hetbasiscontract de kwaliteit van de zorg
zullen verbeteren?Mevrouw Schut zegt steeds dat een en ander
procedureelis, maar dit zijn heel concrete maatregelen. Mijn
fractievindt het een stap vooruit. Ik denk dat mevrouw Schut numoet
vertellen waar zij staat. Vindt zij het bureaucratischeonzin en is
zij ertegen of zegt zij dat het verbeteringen zijndie er inderdaad
voor zorgen dat meer mensen goede zorgkunnen krijgen?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):Ik heb een aantal voorstellen
gedaan waarmee de kwaliteitvan de zorg wordt verbeterd. De dingen
die de heer VanWeyenberg noemt, schaar ik daar niet onder. Het
betreftprocedurele argumenten. Het zijn vinklijstjes, en dat wil
nietzeggen dat beroepsziekten worden voorkomen en datminder mensen
ziek worden door hun werk. Ik zou graagvoorstellen zien waarmee dat
wel wordt bewerkstelligd. Iknoem bijvoorbeeld het voorstel dat ik
net heb gedaan. Decuratieve zorg en de arbeidsgeneeskundige zorg
moetenveel beter samenwerken. Daar moeten we een actiepro-gramma op
zetten om ervoor te zorgen dat mensen nietalleen als werknemer of
als patiënt worden gezien, maarals werknemer én patiënt. Dat zal
meerwaarde hebben. Datkan niet worden bewerkstelligd met een
contract of metalle voorstellen die hier worden gedaan, die
grotendeels alin de wet staan.
De heer Van Weyenberg (D66):Dan kan ik toch niet anders dan
hopen dat mevrouw Schuteen aantal van de dingen die hierin staan,
die er naar hetoordeel van de D66-fractie voor zorgen dat mensen
beterearbeidsdeskundige zorg krijgen, steunt? Mevrouw Schutzegt
echter dat er meer nodig is. Ik kijk vol enthousiasmeuit naar haar
amendement om dat dan ook te borgen. Zijkent mijn inzet rondom de
arbeidsmarktpositie van bijvoor-beeld voormalige kankerpatiënten.
Ik ga graag het gesprekaan over een betere samenwerking met de
curatieve zorg.Dat lijkt mij iets wat we gaan toevoegen, maar dat
lijkt mijgeen reden om deze wet niet te kunnen steunen.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):Zoals ik in mijn inbreng al heb
gezegd, biedt de wet nietaltijd een oplossing. Ik vind voorstellen
inzake het betrekkenvan de or, het instemmingsrecht en de benoeming
van eenpreventiemedewerker totaal niets te maken hebben methet
verbeteren van de zorg. Ik vind D66 aan mijn zijde alshet gaat om
een motie die ik voornemens ben in te dienenover het verbeteren van
de curatieve zorg en de arbeidsge-neeskundige zorg. Dat is fijn,
maar ik kan niet warmlopenvoor voorstellen die alleen maar
procedureel zijn.
De heer Ulenbelt (SP):Als je voor samenwerking bent tussen de
curatieve zorg ende preventieve zorg, dan is het toch op zijn minst
nodig datde bedrijfsarts die de preventieve zorg moet verlenen,
toe-gankelijk is voor een werknemer. Anders heeft de bedrijfs-arts
bij de samenwerking met de curatieve zorg ook hele-maal niets te
melden.
Mevrouw Schut kan het regelen van de toegang tot debedrijfsarts
toch geen procedureel geneuzel noemen? Datkan zij toch geen
bureaucratie noemen? Dat is toch hetborgen van een fundamenteel
recht voor werknemers,namelijk het recht op deskundig advies over
hun gezond-heid en hun werk? Dat wil de VVD deze werknemers
tochniet ontzeggen? Dat doet zij wel als zij tegen deze wet
stemt.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):Nee, zeker niet. Want de werknemer
kan al naar debedrijfsarts; dat is al in de wet geregeld.
De heer Ulenbelt (SP):Er zijn werkgevers die geen contracten
hebben met arbo-diensten en/of bedrijfsartsen. Nu worden ze daartoe
ver-plicht, en gecontroleerd. Dat is toegang regelen. Daar kuntu
toch niet tegen zijn?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):Daar ben ik ook niet tegen. Maar de
toegang tot debedrijfsarts voor werknemers is al geregeld. Het
enige ver-schil dat hier is gemaakt is: als zich iets voordoet
zonderenige achtergrond, moet die toegang er altijd zijn. Dat
isiets anders dan wat er in de wet staat. Die toegang is er al,maar
u wilt daar iets anders mee dan ik wil.
108-6-57 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
De heer Kerstens (PvdA):Voorzitter. Laat ik beginnen met mijn
collega Grace Tanamalte verontschuldigen. Zij heeft namens de
Partij van deArbeid de hele voorbereiding van het wetsvoorstel dat
wevandaag behandelen voor haar rekening genomen. Datdeed ze met
verve, mag ik wel zeggen. Maar ze moet van-daag helaas verstek
laten gaan. Gisteren heeft ze mijdaarom gevraagd, haar te
vervangen. Dat doe ik graag,want veilig en gezond je werk kunnen
doen en hoe wij dathier kunnen bevorderen, is natuurlijk ontzettend
belangrijk.Minder leuk was misschien dat ik pas gisteravond met
eenen ander aan de slag kon en dus het Nederlands Elftal hebgemist.
Maar dat haal ik vast in als de kwalificatie voor
hetWereldkampioenschap eenmaal een feit is.
"Van hard werken is nog nooit iemand dood gegaan". Wieheeft zijn
vader of zijn opa dat nooit eens horen zeggen alsaansporing of als
wijze raad? De betekenis daarvan is dui-delijk: werk is goed voor
je. Dat is ook zo: werk is meer daneen keer per maand een
loonstrookje en het daarbij beho-rende salaris krijgen. Het
betekent ook sociale contacten,structuur in je leven, jezelf
ontwikkelen, meedoen en ertoedoen. Maar toch, als je hem letterlijk
neemt, is die aloudeaansporing verre van waar. Elk jaar opnieuw
verliezennamelijk maar liefst meer dan 2 miljoen mensen
wereldwijdhun leven tijdens, door of als gevolg van hun werk. Dat
iselke vijftien seconden een dodelijk slachtoffer, iedere
dagopnieuw. Ook in Nederland worden mensen ziek tijdenshun werkzame
leven. Door een griepje of door hun werk.Ook in Nederland komen
mensen door, op of als gevolgvan hun werk te overlijden, omdat ze
bekneld raken in eenmachine, verpletterd worden onder een betonnen
plaat,slachtoffer worden van een roekeloze weggebruiker of
najarenlang gepest te zijn door collega's, geen andere uitwegmeer
zien. Of soms omdat ze jaren na hun afscheidsfeestjeen het in
ontvangst nemen van het spreekwoordelijkegouden horloge, na een
lang en pijnlijk ziekbed alsnogkomen te overlijden aan een ziekte
die ze tijdens hun werkopliepen. Veilig en gezond je werk kunnen
doen, is dan ookletterlijk van levensbelang. Net zoals goede zorg
tijdens jewerkzame leven. Zorg die gericht is op behoud, herstel
enverbetering van je gezondheid en op duurzame inzetbaar-heid,
zodat je gezond de eindstreep kunt halen en van eenwelverdiend
pensioen en van een mooie oude dag kuntgaan genieten.
De Partij van de Arbeid is blij met het wetsvoorstel dat wehier
vandaag bespreken. Het adresseert een aantal knelpun-ten op het
terrein van de bedrijfsgezondheidszorg die zichin de praktijk
voordoen en die wij, maar bijvoorbeeld ookde SER, herkennen en het
pakt ze aan. Positief is de Partijvan de Arbeid over het andere
spoor dat de ministerbewandelt: het inzetten op stimulerende
maatregelen diezich richten op het bevorderen van de samenwerking
tussenbedrijfsgezondheidszorg en curatieve zorg en door
hetbevorderen van initiatieven van werkgevers en werknemersop het
terrein van bedrijfsgezondheidszorg, op regionaalen sectoraal
niveau.
Ik heb daar wel een vraag over. De minister en wij ookhebben het
altijd over alle werkenden. Toch heeft het eralle schijn van dat
het vooral gaat om werknemers, ommensen met een dienstverband bij
het bedrijf waar zewerken. Dat zie je in de wet terug, dat zie je
ook terug in derol die sociale partners, vertegenwoordigers van
werkne-
mers en werkgevers, krijgen toegedicht op het net door
mijgenoemde tweede spoor. Maar wat doen we met hetgroeiende leger
van flexwerkers, uitzendkrachten, payrol-lers, zzp'ers? Hun rug,
hun knieën en hun geestelijkegezondheid zijn mij evenveel waard als
die van ieder ander,zeker omdat ik me niet aan de indruk kan
onttrekken datflexkrachten als het gaat om zaken als
arbeidsomstandighe-den en veiligheid, vaak meer risico's lopen dan
vastekrachten. Graag een gedegen reactie hierop.
Dan puntsgewijs kort de in het voorstel zelf
voorgesteldeverbeteringen. Laat het helder zijn, de Partij van de
Arbeidziet ze als verbeteringen, stuk voor stuk. Dat doen de
vak-bonden overigens ook. De eerste verbetering is de
voorzieneversterking van de positie van de preventiemedewerker
endiens samenwerking met arbodienstverleners. Die isbelangrijk,
want er schort nu nog veel aan het fenomeenpreventiemedewerker. Te
veel bedrijven hebben geen pre-ventiemedewerker, terwijl dat wel
zou moeten, en waar dieer is, komt hij of zij helaas niet altijd
voldoende uit de verf.Dat is jammer, voor de preventiemedewerker
zelf, maarook voor zijn collega's en voor zijn werkgever. Een
preven-tiemedewerker kan en moet een belangrijke rol spelenbinnen
het stelsel van bedrijfsgezondheidszorg. Preventiemag binnen dat
stelsel geen ondergeschoven kindje zijn.Voorkomen is immers beter
dan genezen. Instemming vande ondernemingsraad met de persoon en de
positioneringvan de preventiemedewerker is dan ook een stap
vooruit.Het vergroot de aandacht en het draagvlak voor die
preven-tiemedewerker. Zijn of haar positie wordt bovendien
ver-sterkt door de nu voorziene wettelijke verankering van zijnrol
richting de arbodienstverlener.
Dan de verduidelijking van de adviserende rol van debedrijfsarts
bij verzuimbegeleiding. De tot nu toe gebruikteterm "bijstand"
leidt tot ruis in relatie tot zijn of haar rol endie van de
werkgever. Die laatste is en blijft verantwoorde-lijk voor
verzuimbegeleiding. De bedrijfsarts kan en magdie rol niet
opgedrongen krijgen, want daardoor komt zijnonafhankelijke positie
in gevaar. Hij moet wel werkgeveren werkende bij die begeleiding
adviseren.
Ik zei het net al: voorkomen is beter dan genezen. Bij
datvoorkomen heeft uiteraard ook de werkende zelf een
ver-antwoordelijkheid, bijvoorbeeld om klachten op tijd teerkennen,
voordat ze tot verzuim leiden. In dat kader vindtde Partij van de
Arbeid het van groot belang dat mensenaltijd toegang hebben tot een
bedrijfsarts en dat ze hem ofhaar kunnen consulteren, zoals dat
heet, ook als ze nog nietuitgevallen zijn. Het vastleggen van dat
recht in de wet iseen goede zaak. Het is ook goed dat helder wordt
gemaaktdat om dat recht ook echt wat voor te laten stellen,
hetnodig is dat het recht kenbaar wordt gemaakt, dat er
geenonnodige drempels wat betreft plaats en tijd voor zo'nconsult
worden opgeworpen, dat er geen toestemming vanje werkgever nodig is
en dat hij er ook niet over geïnfor-meerd wordt.
Het belangrijkste onderdeel van het wetsvoorstel dat wijvandaag
bespreken, is wellicht het beter waarborgen vanen het meer ruimte
bieden aan een professionele beroeps-uitoefening door de
bedrijfsarts en andere arbodienstverle-ners. Dat is
vanzelfsprekend, maar het gebeurt niet vanzelf.Het "wie betaalt,
bepaalt", ligt altijd op de loer. Daarom ishet goed dat een aantal
fundamentele rechten en plichtennu in de wet worden vastgelegd,
zoals het recht om eenwerkplek, elke werkplek, te bezoeken en het
recht om indien
108-6-67 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
nodig een second opinion aan te bieden. Hierbij vraag ikwel aan
de minister naar de nut en noodzaak van hetopnemen in het
wetsvoorstel van de zinsnede: tenzijzwaarwegende belangen zich
daartegen verzetten. Verderis er het recht om, indien gewenst,
overleg te voeren metde ondernemingsraad, wat bij mij de vraag
oproept of deondernemingsraad ook andersom dat recht heeft. Ten
slotteis er de plicht om een klachtenprocedure te hebben.
Dit zijn zaken die behalve in de wet juist ook verankerddienen
te worden in het contract tussen werkgever enarbodienstverlener.
Het is goed dat dat contract nu onder-werp wordt van wettelijke
eisen en dat door de nu voorge-schreven opname in dat contract van
de verplichting vande bedrijfsarts om beroepsziekten te melden —
een verplich-ting die in het praktijk helaas onvoldoende wordt
nageleefd— de noodzaak daarvan nog eens extra wordt benadrukt.Dat
is een belangrijke verplichting, omdat de bedrijfsartshet dichtst
bij het vuur zit en vanuit zijn of haar professio-naliteit een
belangrijke signalerende functie heeft om dathardnekkige fenomeen
van beroepsziekten — dat elk jaartot meer dan 3.500 dodelijke
slachtoffers leidt, terwijl vol-gens het RIVM jaarlijks meer dan
17.000 mensen eenberoepsziekte oplopen — beter aan te pakken. Dat
het moet,staat voor de Partij van de Arbeid buiten kijf. Het is
daaromgoed dat die overigens al langer bestaande meldingsplichtnu
nog eens flink wordt benadrukt en een prominentereplek krijgt.
Het is ook goed dat het niet nakomen daarvan gevolgengaat
krijgen. Dat de sector opnieuw langer de kans krijgtom deze, zoals
gezegd, al bestaande verplichting beter tegaan invullen, dat snapt
de Partij van de Arbeid, maar moetdat vier jaar duren? Dat is wat
de Partij van de Arbeid betreftte lang. Hoe staat de minister
tegenover het idee om dietermijn te verkorten, bijvoorbeeld naar
twee jaar? Dan nogpraten we over een jaar extra ten opzichte van de
in dewoorden van de minister "gangbare overgangstermijn vaneen
jaar". Ik citeer nog even door uit de memorie van toe-lichting,
onder het kopje Overgangsrecht: "Het belang vaneen goede
arbodienstverlening rechtvaardigt geen langeretermijn, noch een
structureel gedoogbeleid door deInspectie SZW." Dat ging ergens
anders over, maar watmijn fractie betreft is het hier ook naadloos
op van toepas-sing.
De Partij van de Arbeid heeft, bij monde van ondergete-kende,
maar vooral ook in de persoon van mijn collegaTanamal,
herhaaldelijk tot in het mondelinge vragenuuraan toe gepleit voor
een onafhankelijk instituut dat werken-den helpt om bij het
vermoeden van een beroepsziektesneller hun recht te halen. Nu is,
behalve de ziekte inkwestie zelf, ook het halen van je recht vaak
een echte lij-densweg. Dat pleidooi herhaal ik hierbij opnieuw. Ik
vraagde minister om voor de begrotingsbehandeling met eenvoorstel
te komen over hoe een en ander vormgegeven zoukunnen worden.
Ten slotte. In het wetsvoorstel van vandaag wordt ookaandacht
besteed aan toezicht en handhaving. Daartoewordt een aantal zaken
als overtreding geclassificeerd envoorzien van een boete. Dat is
belangrijk, want watbelangrijk en eigenlijk vanzelfsprekend is,
gebeurt — ik zeihet al — nog niet vanzelf. De Partij van de Arbeid
dringt ersamen met een aantal andere partijen al een tijdje op
aan,serieus te bezien wat de mogelijkheden zijn om de inspectieuit
te breiden. Dat is gelukt bij het sociaal akkoord dat het
kabinet met vakbonden en werkgevers afsloot in 2013. Bijde
begrotingsbehandeling van vorig jaar wisten we 5 mil-joen extra
vrij te spelen. Dit voorjaar nam de Kameropnieuw een — overigens
door de minister niet ontraden— motie aan over een mogelijke
uitbreiding van deinspectie. Hoe staat het met de uitwerking
daarvan? Kunnenwe die uitwerking mogelijkerwijs nog voor deze
begrotings-behandeling tegemoet zien?
De heer Ulenbelt (SP):Terecht signaleert de heer Kerstens dat
vakbonden hierinook verbeteringen zien, maar samen met de
bedrijfsartsenbepleiten zij ook het melden van beroepsziekte door
dewerkgever bij de Arbeidsinspectie, niet om de werkgeverzwart te
maken, maar met het oog op preventie. Nu steuntde PvdA mijn
amendement om de preventie te versterken.Dan ligt het toch ook in
de rede om hier in dit debat ietsover te zeggen? Laat ik zo maar
beginnen.
De heer Kerstens (PvdA):Ik dank de heer Ulenbelt voor de
uitnodiging daartoe. Ik zateven met een schuin oog naar mijn klokje
te kijken en dattikte maar voort. Ik had in mijn spreektekst ook
een vraagaan de minister staan — ik ga hem nu hier ook hardop
uit-spreken — over de meldplicht voor arboartsen vanberoepsziekte.
Van die meldplicht heb ik gezegd dat die vanmij ook wel wat
steviger mag. De vraag was waarom deminister niet heeft voorzien in
een meldingsplicht vanwerkgevers aan de inspectie zoals de SP
voorstelt, wantwij staan niet afwijzend tegenover dat voorstel.
De heer Van Weyenberg (D66):Voorzitter. De wijziging van de
Arbowet over de positie vande bedrijfsarts is zeker niet zonder
slag of stoot tot standgekomen. De polder werd het in de SER niet
eens en er lagdus ook een zeer verdeeld advies. De minister heeft
nu duszelf een heel aantal knopen moeten doorhakken. In grotelijnen
is hij daar volgens de D66-fractie aardig in geslaagd.
Een mooi voorbeeld vind ik de second opinion. Van vakbon-den
krijgen wij nog steeds de oproep om de mogelijkhedennog verder te
vergroten dan in dit wetsvoorstel wordtvoorzien. Het verzoek is om
de second opinion zelfs geheelonvoorwaardelijk te maken. Aan de
andere kant lobbyenwerkgevers bij ons om die hele second opinion
zomaar uitde wet te halen. Naar de mening van D66 zijn beide
nietnodig en vindt de minister een goede balans, al hangt datop één
punt nog wel af van het antwoord van de minister.Ik vroeg hem om
bij deze behandeling te bevestigen hoewij de second opinion voor
ons zien en hoe wij ook hetwetsvoorstel lezen. Wij lezen het
namelijk zo dat men inprincipe onder deze wet altijd recht heeft op
een secondopinion, tenzij een werknemer dat recht echt wil
misbruiken,bijvoorbeeld om in een arbeidsconflict de zaak te
traineren.Zo lees ik de afwijzingsgrond die in dit wetsvoorstel
isopgenomen om in zeer uitzonderlijke gevallen toch geensecond
opinion toe te staan. Als ik het wetsvoorstel op dezemanier goed
interpreteer, dan kan mijn fractie zich daarinvinden. Mensen die
een second opinion willen, kunnen erdus op rekenen dat hun aanvraag
altijd zal worden gehono-reerd. Ik vraag de minister wel om dit
heel actief te monito-ren. Ik hoop dat hij dit toezegt, zodat ik
geen motie hoef inte dienen. Ik wil de vinger aan de pols houden om
te zien
108-6-77 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
of de second opinion in de praktijk inderdaad beschikbaaris in
de gevallen zoals bedoeld in de wet en dat er nietonnodig wordt
ingeperkt. Dat laatste is echt niet de bedoe-ling.
Ook over de rest van de wet heb ik nog een aantal vragen,te
beginnen bij de rol van de preventie in het basiscontract.Volgens
de minister is dit een soort inherent onderdeel vande
professionaliteit van de bedrijfsarts en hoeft het niet inhet
basiscontract. Mijn fractie constateert dat de uitgavenvan
werkgevers aan preventie fors zijn gedaald: van 1,3miljard in 2003
naar 1,1 miljard in 2012. De minister wil hetmelden van
beroepsziekten weer expliciet verplichten,hoewel dat volgens hem al
onderdeel is van de professio-naliteit van de bedrijfsarts. Wat
mijn fractie betreft is hetdan ook een goed idee om preventie een
expliciet onderdeelte laten zijn van het basiscontract. Ik laat me
wellicht nogovertuigen door het antwoord van de minister,
maarmomenteel zijn wij voornemens om het amendement testeunen van
collega Ulenbelt van de SP en mevrouwTanamal van de Partij van de
Arbeid, die er vandaag helaasniet bij kan zijn.
Mijn fractie worstelt met het melden van
beroepsziekten.Uiteindelijk gaat het erom — dat ben ik met de heer
Ulenbelteens — dat je, los van het feit dat het goed is om bij
tehouden hoeveel beroepsziekten er zijn, lessen trekt. De
heerUlenbelt gaf schrijnende maar helaas wel heel
illustratievevoorbeelden van de ingrijpende gevolgen van
eenberoepsziekte; buitengewoon triest. Beroepsziekten kunnenworden
voorkomen door de werkwijze aan te passen ofdoor mensen bewust te
maken van de risico's. Dat is watmij betreft het ultieme doel van
de melding, niet de meldingan sich. Dan loop je al heel snel aan
tegen ingewikkeldeprivacy-vragen. Nu krijgt een bedrijf niet te
horen van debedrijfsarts dat er een beroepsziekte is geweest,
terwijl jedaar de actie wilt hebben om met het oog op de
toekomsthet ontstaan van een beroepsziekte te voorkomen. Privacyen
het medisch beroepsgeheim staan bij mijn fractie hoogin het
vaandel, maar zijn er geen manieren — geanonimi-seerd of anderszins
— om ervoor te zorgen dat het bij dewerkgever landt dat er sprake
is van een beroepsziekte,zodat hij of de desbetreffende sector
actie kan ondernemen?De heer Ulenbelt had een suggestie over de rol
van deInspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hij kan er viadie
band voor zorgen dat zo'n melding toch weer bij eensector of een
bedrijf komt. Ik vind dat we wat dit onderwerpbetreft nog echt door
moeten zoeken, want dat wat er ligtis voor mij onbevredigend. Ik
verzoek de minister om hieropuitgebreid in te gaan.
De minister kiest ervoor om uiteindelijk in de wet de optieop te
nemen dat individuele bedrijfsartsen worden beboetindien zij
beroepsziekten niet melden. Ik heb aarzelingenover de inhoud en
vraag mij af of dit überhaupt gaat wer-ken. Daarbij komt dat ik er
grote moeite mee heb — dat zegik ook maar eerlijk — dat de
bedrijfsarts wordt beboet. Wewillen uiteindelijk immers dat die
werkgever lering trekt uithet ontstaan van die beroepsziekte. Ik
denk dat heel veelwerkgevers het graag van de bedrijfsarts zouden
willenhoren als hij een beroepsziekte constateert. Geen werkgeveris
er namelijk trots op als blijkt dat zijn mensen ziek wordenvan of
zelfs overlijden aan het werk dat zij doen. Elke ver-antwoordelijke
werkgever — zo ken ik ze — wil dat voorko-men, dus laten we nagaan
of we het wat dat betreft beterkunnen doen.
Nu staat in de wet het haakje dat, als bedrijfsartsen nietmelden
dat er een beroepsziekte is, er een artikel in werkingkan treden om
hen te beboeten. Er wordt echter niet helderwat de criteria
daarvoor zijn, wanneer dat artikel in werkingtreedt en hoe een en
ander eruit gaat zien. Vanuit wetstech-nisch oogpunt heeft mijn
fractie daar moeite mee.
Het gebeurt wel vaker dat iets later in werking treedt,
bij-voorbeeld de Quotumwet. Een aantal collega's heeft datdossier
hier behandeld. Wat de Quotumwet betreft is echterwel expliciet
gemaakt wanneer dat haakje in werking treedt.In dit geval is dat
volstrekt open en dat geeft mijn fractiehet ongemakkelijke gevoel
dat wij carte blanche geven vooreen nieuw instrument, terwijl er
geen duiding is gegevenaan wanneer het wordt ingezet en hoe. Wat
mij betreft geeftde minister nu helder aan hoe het zit: wat worden
de crite-ria, hoe ziet die verplichting eruit? Mijn fractie zal
danafwegen of zij dat een overtuigend en goed verhaal vindt.Of dit
gaat nu uit de wet. Dan kan de minister op elkmoment met een
wetsvoorstel komen om die boete in tevoeren. Dan voeren we in ieder
geval het goede en volledigepolitieke debat. Ik overweeg hierover
een amendement inte dienen, maar ik ben vooral nieuwsgierig naar de
reactievan de minister op de wetgevingstechniek, mijn ongemakten
aanzien van dit artikel en op mijn bredere zorg die devraag inhoudt
of dit niet iets is wat eigenlijk niet raakt aande kern van het
probleem.
In het wetsvoorstel staat een bepaling die tot doel heeft
hetwerk van zzp'ers stil te kunnen leggen indien zij meerderemalen
de Arbowet hebben overtreden. Je kunt een princi-pieel debat voeren
over zzp'ers en hun rol in relatie totopdrachtgevers en werkgevers,
maar wij hebben in deschriftelijke ronde in ieder geval gekeken of
deze bepalingverschil zou maken. Wij kregen de reactie dat de
ministergeen antwoord kan geven op onze vraag of de InspectieSZW
deze bevoegdheid de afgelopen jaren graag een keerhad gebruikt. Op
dat moment ontstond bij mij wel het beeldvan een symbool; het
invoeren van iets zonder dat er eenconcreet voorbeeld is. Kan de
minister toch nog aangevenwat dit toevoegt? Laten we niet het
principiële debat voeren.Ik denk namelijk dat de minister en ik
daar verschillend instaan. In dit geval wil ik dit beoordelen op
effect, want totnu toe heb ik geen enkele aanleiding om hiervan
effect teverwachten terwijl dat volgens mij het minste is dat je
magverwachten als je iets in een wet zet.
Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de vraag van de heerUlenbelt
over het overgangsrecht van de preventiemede-werker. Ook wij kregen
van de FNV het signaal dat alsgevolg van de vorm van het
overgangsrecht er nog heelsnel preventiemedewerkers worden
aangenomen. Ik vindhet op zichzelf natuurlijk buitengewoon goed dat
preventie-medewerkers worden aangenomen, maar is men nu bezigom
maar snel om deze wet heen te werken? Het positievenieuws is dan
misschien dat deze wat zijn schaduw inpositieve zin vooruitwerpt —
dit zeg ik tegen de heer Ulen-belt — maar het is toch opmerkelijk.
Herkent de ministerdit signaal?
Ik sluit mij ook aan bij de vraag van de heer Ulenbelt oftoegang
tot de preventiemedewerker inderdaad integraalonderdeel is van de
toegang tot de bedrijfsarts die met dezewet wordt gesteund. Ik zeg
nogmaals dat mijn fractie blijis met de richting van deze wet.
108-6-87 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
Tot zover mijn vragen over de inhoud van het wetsvoorstel.Ik heb
nog wel een vraag over de context van deze wet.Deze wet gaat leiden
tot extra werkzaamheden voorbedrijfsartsen. Dat is ook het doel. Er
zijn echter al zo weinigbedrijfsartsen en je kunt zien dat het er
met de instroomvan bedrijfsartsen slecht voor staat. Uiterlijk in
oktober zaler dan ook een plan komen met als doel het
aantalbedrijfsartsen te vergroten. Dat heeft de minister
toegezegdnaar aanleiding van vragen van onder andere D66. Ligt
menop schema met dat project?
Mij viel wel op dat in de taakopdracht van de kwartiermakerdie
is aangezocht om naar het aantal bedrijfsartsen te kijken,helemaal
niets staat over het tevens problematische gebrekaan
verzekeringsartsen. Dat is een onderwerp dat D66 ookaltijd op tafel
legt. Waarom is hiervoor gekozen? Is het tochniet goed om ook
hiernaar te kijken? Ik ben mij ervanbewust dat het twee iets andere
organisaties zijn en dat hetandere werkgevers zijn, maar voor
beiden geldt dat er eenprobleem is met de instroom. De
kwartiermaker gaat ookkijken naar het kwaliteitsbeleid: het
vastleggen in richtlijnenen protocollen van de zaken die zorgen
voor een goedekwaliteit van zorg. Het maakt ook het vak van
bedrijfsartsaantrekkelijker als je ervoor zorgt dat je steeds
buitenge-woon boven op de actuele stand van de wetenschap zit enje
de nieuwe inzichten meteen kunt gebruiken in de dage-lijkse
praktijk. Dat is de beroepseer van een bedrijfsarts.
In de taakopdracht staat dat financiering door de overheidbij
dit soort richtlijnen en protocollen eigenlijk bij voorbaatis
uitgesloten. Nu zeg ik niet dat ik daarvoor pleit, maar ikvind dat
de kwartiermaker in de gesprekken met expertseen open mind moeten
kunnen hebben. Hij moet er openin zitten en bekijken wat werkt. Kan
de minister toezeggendat als de kwartiermaker de vrijheid heeft om
dit weldegelijk te onderzoeken en dat als blijkt dat het toch
demeest efficiënte manier is als ook de overheid daar eengrote of
kleine bijdrage aan levert, dit een advies is dat kanworden gegeven
en dat de minister dit dan ook serieus zalbekijken?
De heer Pieter Heerma (CDA):Voorzitter. Ik begin met het punt
waarmee collega VanWeyenberg van D66 afsloot. Dit wetsvoorstel gaat
over debedrijfsgezondheidszorg, de positie van bedrijfsartsen ende
kwaliteit van deze zorg. Voor de kwaliteit van deze zorgis niet
alleen de positie van de bedrijfsarts belangrijk, maarook dat er
voldoende bedrijfsartsen zijn. Daarover hebbenwe de afgelopen jaren
diverse debatten gehad. Er is eenkwartiermaker aangesteld. Ik ben
benieuwd of de ministerkan aangeven wat de stand van zaken is. Is
de instroomsinds afgelopen september al toegenomen? Ik sluit ook
aanbij de vraag van de heer Van Weyenberg over de open mindover de
financiering. Ook ik vind dat de kwartiermaker daarmet een open
blik naar moet kunnen kijken zonder dat vantevoren al vaststaat
welke rol de overheid daarin speelt.
Dit wetsvoorstel volgt op een bijzonder SER-advies uit 2014.Dat
was niet zomaar een verdeeld advies, maar een drie-dubbel verdeeld
advies. Het werd destijds door de toennieuwe SER-voorzitter, die er
net een week zat, op dezewijze gepresenteerd. Tegelijk was er bij
de presentatie vanhet rapport ook overeenstemming over een aantal
zaken.De minister heeft die zaken overgenomen en een aantalknopen
doorgehakt. In navolging van eerdere sprekers moet
ik aangeven dat ook mijn fractie in grote lijnen positief isover
wat hier ligt. Dit voorstel brengt daadwerkelijk verbe-teringen aan
op een aantal punten, zoals de positie van debedrijfsarts en de
toegang tot de bedrijfsarts. Ik dank deminister ook voor de
schriftelijke beantwoording van allerleivragen. Een aantal vragen
zijn uitvoerig en duidelijkbeantwoord, bijvoorbeeld over de
terminologie rondomhet geven van bijstand dan wel advisering door
debedrijfsarts en ook over de rol van de or inzake de persoonvan de
preventiemedewerker. Ik vind de beantwoordingvan het kabinet op dat
punt overtuigend.
Over de second opinion — of de tweede opinie, zoals deheer
Ulenbelt die zojuist noemde — is nog wat discussie.Ik deel de
mening van de heer Van Weyenberg dat er eenbalans gevonden lijkt te
zijn. De werknemers zoudeneigenlijk elke beperking willen weghalen,
de werkgeverszouden dat überhaupt niet willen. Mijns inziens is
sprakevan een goede balans als een second opinion niet oneindigdoor
kan slaan en niet te veel beperkt wordt. Hoe zit hetmet de
zwaarwegende argumenten? De heer Ulenbelt heefter een amendement
over ingediend. Kan de minister uiteen-zetten wat de zwaarwegende
argumenten zijn om ook dui-delijk te maken dat een second opinion
niet te veel beperktwordt? Ik ben daarbij benieuwd wat de minister
vindt vande suggestie van OVAL, die suggereert dat het voor
debalans goed zou zijn als ook de werkgever een second opi-nion kan
aanvragen. Daarop krijg ik graag een reactie vanhet kabinet.
Het oordeel van mijn fractie over het tweede amendementvan de
heer Ulenbelt, dat daarna opnieuw is ingediend enis meeondertekend
door mevrouw Tanamal, neigt naar"positief". Over het eerste
amendement over de zwaarwe-gende argumenten ben ik kritisch, want
ik denk dat het goedis dat er een beperking in zit. Als we het over
bedrijfsgezond-heidszorg hebben, is preventie toch belangrijk, ook
in datbasiscontract en voor de positie van de bedrijfsarts. Ik
vindhet dus een sympathiek amendement en ik ben ook daaromzeer
benieuwd hoe de minister daarop gaat reageren.
Ik sluit af met het punt van de meldplicht van de bedrijfsartsen
de boete die daaraan gekoppeld is. Ook ik heb daartwijfels over,
zowel over de bedrijfsarts als over de manierwaarop het
wetstechnisch is geregeld. De heer Van Weyen-berg verwees daarbij
zojuist naar de Quotumwet. Hij gafaan dat het bij de Quotumwet
tenminste heel duidelijk is.Maar zelfs bij de Quotumwet is nog een
weegmomentingebouwd. Zelfs daarbij is heel veel discussie over de
vraagof het nou wel of niet gebeurt. Met permissie: de heer
VanWeyenberg geeft aan dat het bij de Quotumwet misschiennog wel
kan, maar zelfs daarbij kun je dus heel erg twijfelenover de vraag
hoe duidelijk het uiteindelijk is. Is het danniet verstandiger, ook
wetstechnisch, om te zeggen dat, alswe het op een later moment gaan
afwegen, dat het momentis om het er ook wettelijk over te hebben,
in plaats van omhet nu zo loshangend in een wet mee te nemen,
terwijl hetonduidelijk is wat er op dit punt bij de evaluatie over
eenpaar jaar mogelijk gaat gebeuren? Ook daar krijg ik dusgraag
uitgebreid een reactie op van de minister. Ik zie uitnaar de
beantwoording.
De vergadering wordt van 14.15 uur tot 14.31 uur geschorst.
108-6-97 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
Minister Asscher:Voorzitter. Het is fijn dat we dit wetsvoorstel
zo snel in ditKamerseizoen kunnen bespreken.
Goede arbeidsgerelateerde zorg is gericht op het behoud,het
herstel en de verbetering van de gezondheid en duur-zame
inzetbaarheid van werkenden. De arbeidsmarkt ver-andert. Duurzame
inzetbaarheid van de beroepsbevolkingwordt steeds belangrijker.
Mede tegen die achtergrondworden met dit wetsvoorstel een aantal
wijzigingen van deArbeidsomstandighedenwet voorgesteld. Het
voorstel staatvoornamelijk in het teken van het verbeteren van de
rand-voorwaarden voor het werk van de bedrijfsarts, de verster-king
van de betrokkenheid van werkgevers en werknemersbij
arbodienstverlening en het bevorderen van preventiebinnen een
bedrijf.
Laat ik vooropstellen dat ik heel veel waardering heb voorhet
werk van de bedrijfsarts. Hoe belangrijk een bedrijfsartskan zijn,
merkte ik voor de zomer op een congres overongewenste
omgangsvormen. Een slachtoffer daar verteldeme dat ze met haar
klachten bij de bedrijfsarts kwam endat die de eerste was die
benoemde dat het om pestenging. Dat was een heel belangrijk moment
voor haar: destart van de aanpak van het probleem op haar werk.
Hetwas maar een van de voorbeelden van iemand die bij
eenbedrijfsarts eindelijk gehoor vindt en daadwerkelijk
wordtgeholpen. Een ander voorbeeld kwam van een bedrijfsartsin de
agrarische sector. Die vertelde me dat in de gesprek-ken tussen
bedrijfsartsen in die sector het grote aantal arm-en
schouderklachten bij schoffelaars opviel. Vervolgens isgezocht naar
een andere vormgeving van de schoffel.Intussen is het aantal
klachten duidelijk afgenomen. Somskan het zo simpel en zo effectief
zijn om wat aan preventiete doen. Als de bedrijfsartsen dat
probleem niet haddengesignaleerd, was er wellicht geen actie
ondernomen enhadden veel schoffelaars nu nog steeds last gehad.
Dit zijn goede voorbeelden, die aansluiten bij het doel vanhet
wetsvoorstel: preventie bevorderen en bedrijfsartsenen andere
arbodienstverleners een sterke positie geven.Om dat te bereiken
moet je altijd bereid zijn om te bekijkenwat beter kan. Vanuit
allerlei hoeken zijn in het afgelopenjaar knelpunten genoemd die
slecht uitpakken voor hetprofessioneel handelen van de
bedrijfsarts. We kennen dieook wel: discussie over de
onafhankelijkheid van dienspositie, werkgevers zonder overeenkomst
met de bedrijfs-arts of arbodienst, te weinig aandacht voor
preventie, teweinig samenwerking tussen de gewone gezondheidszorgen
bedrijfsartsen en, tot slot, het niet altijd onderkennenvan
beroepsziekten of het onvoldoende melden daarvan.
Zoals bekend heeft het kabinet de SER gevraagd om hier-over te
adviseren. De SER onderkent weliswaar het belangvan goede
arbeidsgerelateerde zorg, maar is verre vanunaniem gebleken in het
advies. Dat kan soms gebeuren.In het daarop volgende
kabinetsstandpunt hebben wegekozen voor het inzetten op een aantal
concrete maatrege-len die de dienstverlening in de
bedrijfsgezondheidszorgverbeteren en de positie van de werknemer
versterken. Dewerkgever houdt daarbij de regie over de
verzuimbegelei-ding. De knelpunten die ik net noemde, worden langs
tweesporen aangepakt. Het eerste spoor is: een aantal aanpas-singen
in de Arbeidsomstandighedenwet. Daarover pratenwe vandaag in de
Kamer. Het tweede spoor is: inzet op niet-
wetgevende, stimulerende maatregelen gericht op hetbevorderen
van de samenwerking tussen de bedrijfsgezond-heidszorg en de
curatieve zorg. Mevrouw Schut steldehierover ook een vraag, maar
daarbij gaat het veel meerook over de cultuur van het samenwerken.
Beide sporenzijn in mijn ogen elementair om de verbetering te
bereikendie nodig is. In 2020 wordt een evaluatie uitgevoerd.
Diezal betrekking hebben op beide sporen, zowel het wetge-vende
traject als de stimulerende maatregelen. Het voorsteldat wij
vandaag bespreken, beoogt de onafhankelijkepositie van de
bedrijfsarts te verduidelijken, onder anderedoor een aantal
randvoorwaarden voor het handelen vande bedrijfsarts vast te
stellen. Dat is een. Twee is de ver-plichtstelling van een
basiscontract tussen werkgever enarbodienstverlening met een
verplicht aantal elementendaarin. Drie is de versterking van de
positie van de preven-tiemedewerker en de bevordering van de
samenwerkingmet de arbodienstverleners.
De SP vraagt of met dit wetsvoorstel de
onafhankelijkeberoepsmatige ondersteuning van de bedrijfsarts terug
is.Ik denk dat dit wetsvoorstel daarvoor in ieder geval eengoede
basis biedt. Misschien kan het nog beter. Wij zullendat in het
kader van de evaluatie meenemen. Maar latenwij in ieder geval deze
stap zetten en dus deze weg inslaan.Zo heb ik het betoog van de
heer Ulenbelt ook opgevat.
De SP en de Partij van de Arbeid vroegen waarom heteigenlijk
geen bezwaar is dat de werkgever zichzelf zoumoeten melden bij
arbeidsongevallen. Dit hoeft niet bijberoepsziekten, maar moet wel
bij arbeidsongevallen. Waarzit het verschil in plicht van melding
bij de inspectie? Hetis hiervoor goed om te kijken naar het
verschil tussen defenomenen "arbeidsongeval" en "beroepsziekte".
Eenongeval treedt plotseling op en is ook voor iedereen in
eenbedrijf merkbaar en zichtbaar. Bij beroepsziekten ligt datveelal
heel anders. Die komen vaak pas jaren later tot uit-drukking en
kunnen dus ook bij een van de vorige werkne-mers zijn ontstaan. Er
is dus niet altijd een even evidenteeen-op-eenrelatie. Bovendien is
het niet onbelangrijk dathet fenomeen "beroepsziekte" moet worden
vastgestelddoor een bedrijfsarts. Daarbij komen ook zaken als
privacyen het medisch beroepsgeheim aan de orde. De grote
ver-schillen tussen die twee fenomenen maken dat die eenander
wettelijk kader betreffen, waarbij ik overigens erkendat er
dilemma's zijn. Ik zal daar straks uitgebreid op ingaan.Aan de ene
kant is er namelijk de wens om meer te weteneen aan de andere is er
de noodzaak om zowel de bedrijfs-arts als de werknemer te
beschermen.
In het certificatieschema van arbodiensten staat inderdaadnog
een fout. Daar verwees de SP ook naar. Artikel 9 lid 3van de
Arbeidsomstandighedenwet stelt: "De persoon,bedoeld in artikel 14,
eerste lid, die belast is met de taak,bedoeld in onderdeel b van
dat lid, of de arbodienst meldtberoepsziekten aan een door onze
minister hiertoe aange-wezen instelling". Wij hebben geconstateerd
dat er in delagere arboregelgeving nog artikelen staan die hiermee
nietsporen. De juridische argumentatie voor artikel 9, lid 3,geldt
in gelijke mate voor de lagere arboregelgeving. Diemoet dus worden
aangepast.
Hoe gaan wij om met de zittende preventiemedewerkers?Dat vragen
de SP en D66. De wet heeft geen terugwerkendekracht en geldt dus
alleen voor nieuwe benoemingen. Ikverwacht echter dat bij de grote
meerderheid van debedrijven binnen een termijn van twee tot drie
jaar nieuwe
108-6-107 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
benoemingen gerealiseerd zijn en dat het in die zin dus nietmeer
relevant is dat er nu nog preventiemedewerkers zijndie nog onder
het oude regime benoemd zouden kunnenzijn. Het lijkt mij te
vergaand om dit met terugwerkendekracht in te voeren, want dan
creëer je weer onzekerheidvoor de preventiemedewerkers. Dat lijkt
me niet nodig. Hetsysteem wordt ingevoerd. Iedereen weet dat het zo
is enbinnen een aantal jaren zullen alle benoemingen conformde wet
zijn.
De SP vraagt of het vakmanschap van de bedrijfsartseigenlijk een
stelselwijziging vergt. Waarom laten wij hetoor hangen naar de SER
die daar voorzichtig in bleef? Wijhebben een aantal knelpunten van
het huidige stelsel aan-gewezen toen wij advies vroegen aan de SER,
met namerond de positie van de bedrijfsarts en het ontbreken vanhet
contract tussen werkgever en arbodienst. Ik zei net aldat ik heb
gekozen voor een aanpak via twee sporen: eenwetswijziging in de
Arbowet en de buitenwettelijke aanpak.Wij kiezen er nu dus niet
voor om het stelsel als zodanigop de kop te zetten. Ik denk dat er
balans zit tussen aan deene kant het versterken van de positie van
de werknemeren de bedrijfsarts en aan de andere kant het laten
liggenvan de regie voor het verzuim bij de werkgever, waar ookheel
positieve elementen aan zitten.
De SP vraagt ook hoe het zit met de vrijstelling van de
ver-plichting tot certificatie. Wat voor problemen wordendaarmee
eigenlijk opgelost? "Waar is dat voor nodig" omzo'n
vrijstellingsmogelijkheid in de wet te introduceren?Het gaat erom
dat de wet toepasbaar moet zijn op hetmerendeel van de situaties.
Dan kan zich een situatievoordoen waarbij de toepassing van deze
voorschriften totonredelijke of zelfs niet-uitvoerbare eisen leidt.
Ook kunnener heel logische redenen zijn waarom je de regel
tijdelijkniet zou willen toepassen. Dan kan het wenselijk zijn
omsnel te kunnen reageren en niet de wet of de regels tehoeven
aanpassen. Is daarvan dan een voorbeeld te geven,is de logische
vervolgvraag. Een voorbeeld is een trainingzelfredzaamheid onder
water. Voor personeel dat per heli-kopter naar een boorplatform
wordt vervoerd, wordentrainingen in zelfredzaamheid gegeven voor
het geval diehelikopter in het water plonst. Die trainingen worden
in eenzwembad gegeven. Tijdens die training raken mensen onderwater
en is er sprake van overdruk. De huidige regelgevingeist dan dat
werknemers beschikken over een duikcertificaat.Het lijkt een zware
eis om een duikcertificaat verplicht testellen voor een kleine
training voor mensen die naar eenboorplatform gaan en die
zelfredzaamheid in het watermoeten leren in een zwembad. Het is een
kleine categorieen de heer Ulenbelt zal het met mij eens zijn dat
voor ditsoort situaties een vrijstelling is gerechtvaardigd.
De heer Ulenbelt wil graag in de wetsgeschiedenis en
deHandelingen opgenomen zien dat de toegang tot de
preven-tiemedewerker vanzelfsprekend is, want dit staat naar
zijnmening niet helder in de tekst. Ja, vanzelfsprekend. Detoegang
tot de preventiemedewerker dient volstrekt vanzelf-sprekend te
zijn. Ik spreek dit hier graag luid en duidelijkuit en ik breng dit
ook in de communicatie extra onder deaandacht: volstrekt
vanzelfsprekend.
Een volgende vraag is waarom de toegang tot de
driekerndeskundigen niet apart is geregeld. Waarom is
dedoorverwijzing naar andere kerndeskundigen geen onder-deel van
het basiscontract? In dit voorstel wordt de toegangtot de
bedrijfsarts geregeld. De bedrijfsarts betrekt zo nodig
andere kerndeskundigen en opent daarmee zo nodig detoegang van
werkenden tot die deskundigen. Ook die toe-gang is daarmee
onderdeel geworden van het basiscontract.Dat is altijd op
verwijzing van de bedrijfsarts. Hij kan vervol-gens aan de
werknemer toegang bieden tot die deskundi-gen. Volgens mij is het
op die manier voldoende geborgd.De heer Ulenbelt zal ook geen
directe toegang tot de kern-deskundigen voorstellen. Het is de
bedoeling dat het viade bedrijfsarts gaat; hij kan namelijk
inschatten naar welkekerndeskundige betrokkene moet worden verwezen
als dataan de orde is.
Waarom staat niet in het basiscontract dat de
bedrijfsartsenpreventietaken moeten uitvoeren? Het aandragen van
pre-ventieve maatregelen aan de werkgever en
werknemersver-tegenwoordiging in het bedrijf is in mijn ogen
onderdeelvan de professionaliteit van de bedrijfsarts. Ik verwijs
naarde schoffel waar ik zojuist over sprak. Dit blijkt ook uit
dekernwaarden die de Nederlandse Vereniging voor Arbeids-en
Bedrijfsgeneeskunde heeft opgesteld voor bedrijfsartsen.Al het
handelen van de bedrijfsarts is gericht op het voor-komen van
beroepsziekten en beroepsgerichte aandoenin-gen, en op het behoud
van duurzame inzetbaarheid vanwerknemers. De bedrijfsarts kan onder
andere in het kadervan zijn adviesfunctie bij de RI&E, de
werkgever adviserenover passende preventieve maatregelen.
De regering is daarnaast van opvatting dat met het
huidigevoorstel al een aantal maatregelen wordt genomen dat
depreventie verbetert. Ik noem de invoering van een spreek-uur,
ruimte voor professioneel handelen en de werkvloerbezoeken als de
bedrijfsarts dat nodig vindt. Met de invoe-ring van de
basiscontracten worden de nu ook al geldendeverplichtingen zoals
het periodiek gezondheidskundigonderzoek nadrukkelijker onder de
aandacht gebracht.Daarnaast noem ik aspecten als de invoering van
een rechtop second opinion, verplichte samenwerking tussen
preven-tiemedewerker en kerndeskundige, versterking van
debetrokkenheid van werkgevers en werknemers bij
arbo-dienstverlening, het verlenen van een instemmingsrechtaan de
medezeggenschap op de persoon en de positione-ring van de
preventiemedewerker en het recht van debedrijfsarts om overleg te
voeren met de medezeggenschap.Dit zijn allemaal handvatten voor de
Inspectie SZW om tehandhaven op het basiscontract en onderdelen
ervan. Ookdaarvan kan een preventieve werking uitgaan.
Met andere woorden — en dan reageer ik ook meteen ophet
amendement — ik vind het op zichzelf een sympathiekvoorstel om
juist ook in het basiscontract op te nemen datde bedrijfsarts de
werkgever moet adviseren over preventie.Ik vind dat ook belangrijk
en ik heb dit net beargumenteerd.De bestaande regelgeving en wat
daaraan wordt toege-voegd als de Kamer deze wet aanneemt, bieden
wat mijbetreft voldoende borging om de werkgever te adviserenover
preventie. Het amendement is in lijn met de kernwaar-den die onder
dit wetsvoorstel liggen en ik kan mij in diezin wel voorstellen dat
de Kamer er belang aan hecht omdit adviseren over preventie nog
eens expliciet op te nemen.Om die reden laat ik het aan het oordeel
van de Kamer overhoe om te gaan met dit amendement.
Ik zal meteen ingaan op het andere amendement van deSP, het
amendement-Ulenbelt/Kerstens op stuk nr. 13, overhet melden van
beroepsziekten. Ik heb daar het een enander over gezegd. Wij doen
er van alles aan om ervoor tezorgen dat beroepsziekten worden
onderkend en gemeld.
108-6-117 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik al
uiteen-gezet waarom ik niet de verplichting bij de werkgever
wilneerleggen die hier wordt voorgesteld. Vroeger was dat zo.Dat
leidde toen tot een gering aantal meldingen. Dat kwamin het debat
ook al even aan de orde. Destijds is mede opverzoek van sociale
partners de plicht om beroepsziektente melden anders georganiseerd.
Sindsdien moetenbedrijfsartsen geanonimiseerde informatie over
beroeps-ziekten bij werknemers, melden bij het Nederlands
Centrumvoor Beroepsziekten (NCvB). Daarmee hebben wij bereiktdat
een beter zicht is ontstaan op voorkomende beroeps-ziekten in
Nederland. Dat beeld proberen wij verder te ver-beteren, onder
andere door de verplichting om in hetbasiscontract op te nemen dat
een bedrijfsarts ook tijd moetkrijgen voor het opsporen of
onderkennen, het diagnostice-ren en het melden van beroepsziekten.
Als hij daar tijd aanbesteedt, is die dus declarabel.
Dat er vroeger maar weinig werd gemeld was niet zovreemd, want
er was een heel duidelijke negatieve prikkelvoor de werkgever om
zichzelf aan te geven bij de inspectie.Daardoor zou namelijk
misschien blijken dat hij had gefaaldin zijn preventieve taak en
daar zouden dan aansprakelijk-heidsvragen achteraankomen. Uit de
inbreng in eerste ter-mijn blijkt mij heel helder dat dit voor de
Kamer eenbelangrijk punt is. Ik heb daarom nog een keer bekeken
watde SER daar nou precies over adviseerde. Ook de SER zegtdat het
belangrijk is dat er meer wordt gemeld en ook deSER doet daarvoor
een aantal voorstellen. Als ik die voor-stellen afvink, moet ik
vaststellen dat ik ze allemaal hebovergenomen in dit voorstel.
Duidelijker benoemen datmelden een onderdeel is van het takenpakket
van debedrijfsarts, zit erin. Dat de tijd die aan de melding
isbesteed, declarabel is, zit erin. Dat er meer nadruk komt ophet
aanbieden van periodiek arbeidsgezondheidskundigonderzoek is nu
vastgelegd. Ik ontraad om die reden hetamendement.
De tweede reden is de privacy. Medewerkers moeten teallen tijde
beschermd worden en hun individuele gegevensmogen niet bij derden
terechtkomen. Indien de bedrijfsartsindividuele gevallen aan de
werkgever meldt, komt de pri-vacy ernstig in het geding. Het
internationaal gegarandeerdemedisch beroepsgeheim dient gewaarborgd
te worden. Almet al voel ik er dus niet voor om de bedrijfsarts
naast hetmelden aan de NCvB een tweede verplichting op te leggendie
in het verleden niet gewerkt heeft. Ik ontraad dus
hetamendement.
De heer Ulenbelt (SP):Ik ben groot gegroeid in de tijd dat die
meldingen nietwerkten, maar zij werkten wel in Rotterdam. Op een
gege-ven moment dacht heel Nederland dat asbestziekte alleenin
Rotterdam voorkwam. Wij hadden daar een
geneeskundigarbeidsinspecteur die tegen iedere werkgever die
hijtegenkwam, zei: je moet het melden. Van de 500 meldingenvan toen
kwamen er zeker 400 uit Rotterdam. Dat wil duswel. Het bezwaar van
de minister dat werkgevers enbedrijfsartsen niet om kunnen gaan met
privacy op het vlakvan beroepsziekten is niet aan de orde. Er zijn
protocollenvoor de wijze waarop moet worden omgegaan met medi-sche
gegevens bij ziekteverzuimbegeleiding door werkgeveren arboarts. Op
die manier kan het ook. Ook nu hoeft eenwerkgever niet te horen dat
er beroepsziekten zijn bij hemin het bedrijf, of dat nu door hem
komt of door een ander.Internationale verdragen schrijven voor dat
de Arbeidsin-
spectie er kennis van neemt. Ik wil dat helemaal niet doendoor
schending van de privacy. Het is echt een signalering.De namen
hoeven er niet bij, maar afdeling, omstandighe-den, kans op
herhaling en dergelijke moeten wel wordenvermeld. Daar moet iets
voor te bedenken zijn, zonder datde privacy wordt geschonden.
Minister Asscher:Ik weet niet zeker of het voorbeeld uit de
jeugd van de heerUlenbelt — misschien moet ik het niet zijn jeugd
noemen,maar zijn periode van rijping in dit vak in Rotterdam —
eenargument pro of contra deze verplichting is. Het was
toenafhankelijk van de toevallige omstandigheid dat het inRotterdam
gebeurde. De verplichting als zodanig leiddeniet tot resultaat. Je
legt een verplichting op aan degenedie het niet uit zichzelf goed
doet. Ik ben dus bezorgd datde bedoeling goed is, maar het effect
slecht. Straks is heteffect dat er minder gemeld wordt en dat er
minder zichtop beroepsziekten komt, waardoor er ook minder
kansenzijn om werknemers daartegen te beschermen, terwijl
datvolgens mij ons gemeenschappelijke doel is.
Het tweede argument, het privacyargument, is subsidiair,maar wel
relevant. Er zijn best redenen om die zorg heelserieus te nemen. De
heer Ulenbelt zegt dat je daar iets opkunt verzinnen. Dat is
misschien wel zo, maar op ditmoment, in de vorm die hij voorstelt,
lijkt het idee van deheer Ulenbelt mij niet verstandig, om twee
redenen. Deeerste reden is het effect: er is een reëel gevaar dat
er juistminder in plaats van meer wordt gemeld. Dat is slecht
voorwerknemers, die juist behoefte hebben aan een
tijdigeonderkenning van beroepsziekten. De tweede reden is
eenniet-opgelost privacyvraagstuk, dat we wel degelijk
serieusmoeten nemen.
De heer Ulenbelt (SP):Maar hoe wil de minister het dan oplossen?
Hoe krijgt deverantwoordelijke werkgever te horen dat er bij hem in
hetbedrijf beroepsziekten zijn ontstaan, zodat hij naar dieafdeling
kan lopen? Ik had de minister de suggestie gedaanom de bedrijfsarts
bij het Nederlands Centrum voorBeroepsziekten te laten melden om
welk bedrijf of welkebedrijven het gaat; dan kan de
Arbeidsinspectie erbij. Datwijst de minister echter ook af. Daarmee
verspelen wij designalerende functie van de beroepsziekte om iets
te doenaan de factoren die deze ziekte veroorzaakt hebben. Heeftde
minister daar dan een andere oplossing voor?
Minister Asscher:Volgens mij is het niet nodig dat je daarvoor
deze meldings-plicht opneemt. Wij hebben zojuist gesproken over
debedrijfsarts. Deze heeft toch al de taak om te adviseren
overpreventie; dat is een van zijn verantwoordelijkheden. Alshij in
het bedrijf dingen ziet die hem zorgen baren, heeft hijuit dien
hoofde reden om met het bedrijf of de medezeggen-schap in gesprek
te gaan en te zeggen: je zou de volgendemaatregelen moeten nemen.
Die mogelijkheid heeft debedrijfsarts nu al. Ik ben bang dat de
verplichting die deheer Ulenbelt wil er juist toe leidt dat men
niet meldt. Watwij allebei willen, namelijk dat de bedrijfsarts ook
preventiefoptreedt bij constatering van beroepsziekten, is nu
almogelijk. Dat zit al in zijn taak. In zijn basiscontract staat
deopdracht om bij te dragen aan preventie van beroepsziekten.
108-6-127 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
De heer Ulenbelt (SP):De minister laat het preventieamendement
over aan hetoordeel van de Kamer. Als dat amendement het haalt,
zouhet kunnen, maar het is de kerntaak van de bedrijfsarts ...Het
is heel principieel; nou ja, niet heel principieel. Van
eenarbeidsongeval weet je dat het gebeurt; dat zie je. Bij
eenberoepsziekte ligt dat anders. Ik weet uit mijn ervaring datde
meeste werkgevers het graag willen weten als er in hunbedrijf een
of meerdere gevallen van beroepsziekte zijn.Een oprechte werkgever
wil dat weten; dan gaat hij er ietsaan doen. Daar is het ons
allemaal om te doen. De ministervoorziet daar op geen enkele manier
in; ja, abstract, opmetaniveau. Dat gaat niet werken, zoals ik heb
laten zienmet het uv-kankergeval.
Minister Asscher:Mij heeft het droeve nieuws bereikt dat de heer
Ulenbeltvan plan is om op een gegeven moment van een op
zichzelfwelverdiend pensioen te gaan genieten, dus ik houd
errekening mee dat ik niet heel veel van dit soort
wetgevendeoverleggen meer met hem zal voeren. Als hij een punt
zozwaar aanzet, moet je je in de materie verdiepen. Hier voormij
ligt het proefschrift Omgaan met blootstelling aan che-mische
stoffen. Dat is het proefschrift van de heer Ulenbeltuit 1991.
Daarin schrijft hij over zichzelf: mijn instelling bijde uitvoering
van het project is geweest om eigenwijzigheidte combineren met
leergierigheid; of dat is gelukt, laat ikaan het oordeel van de
lezers.
De voorzitter:Kijk eens aan!
Minister Asscher:Hij heeft zichzelf dus al een beetje
gerecenseerd in zijn eigenproefschrift en laat het oordeel aan de
lezers. Zoals ik hierhet oordeel over zijn amendement aan de Kamer
laat. Ikheb al beargumenteerd dat die preventie al in de wet
zit,maar dat ik desalniettemin het oordeel over het amende-ment aan
de Kamer laat. Als hij zich meer gerustgesteldvoelt omdat het dan
in het takenpakket van de bedrijfsartszit, kunnen wij allebei blij
zijn. Bovendien heb ik natuurlijkal eerder toegezegd om de
mogelijkheden te bekijken omberoepsziekte op een iets lager
abstractieniveau ook temelden aan het Nederlands Centrum voor
Beroepsziekten,om daarmee een meerwaarde te creëren ten behoeve
vande preventieve of handhavende maatregelen.
Ik denk dus dat we hier werkelijk naar hetzelfde streven.Door op
die manier wel degelijk meer te melden, kun jenog meer preventief
effect krijgen, naast die taak van debedrijfsarts in het voorbeeld
van de heer Ulenbelt, zonderdat je het risico loopt van de
terugkerende situatie dieonderzocht is in het proefschrift, waarbij
het ook van indivi-duen afhankelijk was of er veel gemeld werd maar
er tochin het grote deel van de gevallen te weinig gemeld werd.
De voorzitter:Mijnheer Ulenbelt, ik wist niet eens dat u een
proefschrifthad geschreven. En dat daar dan uit wordt
geciteerd!
Minister Asscher:Ik kan het iedereen aanraden. Het is niet heel
gemakkelijkleesbaar, moet ik er meteen bij zeggen. We hebben
eenlange vakantie gehad.
De heer Van Weyenberg (D66):Het heeft wel een rood kaft!
De voorzitter:Minister, u wilde iets aanraden?
Minister Asscher:Ik ga straks nog wat meer citeren. Ik wacht
even de vraagvan de heer Van Weyenberg af.
De heer Van Weyenberg (D66):Het zou wel mooi zijn als zelfs de
antwoorden op mijn vra-gen al in het proefschrift van de heer
Ulenbelt stonden. Danbegint het een waarlijk rood boekje te
worden!
Ik voel mee met de zorg van de minister dat met hetamendement
van de heren Ulenbelt en Kerstens met hetgoede doel toch het
omgekeerde wordt bereikt. Dat willende indieners niet en dat wil
mijn fractie ook niet. Er zijn driemanieren waarop een
terugkoppeling kan plaatsvinden alser sprake is van een
beroepsziekte. De eerste is dat dewerknemer of de voormalige
werknemer dit gewoonbespreekt met zijn voormalige baas. Dat is
iemands eigenkeuze. Dat mag de bedrijfsarts niet doen. Ik ben
nieuwsgie-rig. Gebeurt dat eigenlijk vaak? Zijn er cijfers
beschikbaar?De tweede manier is via de preventieve rol van
debedrijfsarts. Als het gewenste resultaat via die twee sporentoch
nog niet bereikt wordt, dan wil je toch iets doen metdie schat aan
informatie. Dat is de derde manier. Dat isvolgens mij waar de
collega's naar op zoek zijn.
De minister vindt het instrument dat in het amendementwordt
genoemd, niet het goede. Zou de minister bereid zijnom hier nog
eens naar te kijken? Zo niet, dan kom ik intweede termijn met een
motie, maar ik denk eigenlijk datdat niet nodig is. Er is ongemak
over het feit dat de eerstetwee sporen toch nog onvoldoende leiden
tot een terugkop-peling naar sectoren. Ik vond het voorbeeld van
uv-werendefolie van de heer Ulenbelt wel mooi. Misschien
wetenbedrijven het niet of wordt het niet teruggekoppeld naarde
sector. Hoe kunnen we daar nog een slag maken zonderin de valkuilen
uit het verleden te stappen? Ik proef wel eenbreed ongemak. Ik vond
dat de minister vrij overtuigendbeargumenteerde wat de risico's van
het amendement zijn.Maar hij stemt tegelijkertijd in met de zorg
die wordt geuit.Kan ik de minister vragen om hier nog wat mee te
doen?Dat hoeft dan niet in deze wet. Volgens mij mag het
nietblijven bij wat we nu hebben staan.
Minister Asscher:Zeker. Ik probeerde het ook in mijn derde
antwoord al eenbeetje aan te geven. Ik heb in juli nog een brief
gestuurdwaarin ik de Kamer heb geïnformeerd over de uitkomstenvan
de verkenning naar een gedetailleerde registratie
vanberoepsziekten. In de huidige meldingssystematiek wordengegevens
landelijk geregistreerd en vervolgens verwerkt
108-6-137 september 2016TK 108Wijziging
ArbeidsomstandighedenwetTweede Kamer
-
tot statistische informatie, onder andere per sector en
perberoepsgroep. Die informatie- en kennisontsluiting kanbeter
benut worden voor het opzetten van sectoraal preven-tiebeleid. Ik
denk dat het in heel veel gevallen ook zo gaat.
Het is meestal niet zo dat één individueel bedrijf
geconfron-teerd wordt met een bepaalde beroepsziekte. Een maniervan
werken in een bepaalde subsector kan vaak vele jarenlater leiden
tot het constateren van een beroepsziekte. Danloont het zeer de
moeite als je ook op het niveau van zo'nsubsector gericht
preventief beleid kunt voeren, naast demogelijkheden die er al
zijn. Daar moet nog winst te behalenzijn. Ik vind het ook de moeite
waard om daarmee door tegaan. Ik kom straks bij de vraag van de
heer Kerstens, hoeje mensen kunt helpen om vele jaren later hun
recht tehalen. Daarnaast, en misschien nog wel belangrijker, is
erde vraag: hoe kun je nou voorkomen dat meer mensengeconfronteerd
worden met zo'n beroepsziekte? In dat kaderwil ik wel degelijk,
zonder dat het tot individu herleidbaaris — daar zie ik toch echt
grote problemen — kijken of jemet die geaggregeerde informatie
specifieker preventiebe-leid kunt stimuleren.
De heer Van Weyenberg (D66):Dat punt van privacy weegt ook in
mijn fractie zwaar, maarik heb toch de indruk dat er nog meer
kansen benut moetenkunnen worden. Ik ben blij met het antwoord van
deminister, maar kan hij wellicht ook iets zeggen over hettijdpad
dat hij voor ogen heeft?
Minister Asscher:Ik kan daar vast iets over zeggen, maar om
ervoor te zorgendat dat ook een mededeling is die ergens voor
staat, zal ikdat in de tweede termijn doen. Ik moet even bekijken
wateen logische termijn is om daarop terug te komen, maar ikzal dat
zeker doen.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):Ik wil nog iets toevoegen aan dit
onderwerp. Ik deel demening van de minister dat het amendement van
de heerUlenbelt het medisch beroepsgeheim en de privacy van
depatiënt kan schaden. Maar we delen ook allemaal het gevoeldat we
meer moeten doen op het gebied van preventie. Ikheb het in mijn
termijn gehad over de risico-inventarisatieen -evaluatie. De
minister is daar al een beetje op ingegaan.Ik wil zowel de
deskundigheid van de inspectie als debedrijfsarts verhogen wat
betreft de laatste stand van zakenvan beroepsziekten. Op die manier
kun je preventie beterbetrachten en heel veel beroepsziekten
voorkomen. DeRI&E, de risico-inventarisatie en -evaluatie,
wordt nu vaakeen soort afvinklijstje, ook voor de inspectie. Dat
kan nietde bedoeling zijn. Als de laatste stand van zaken en
delaatste kennis van beroepsziekten aanwezig is, kunnen
veelberoepsziekten worden voorkomen. Ik vraag de ministerom dit te
betrekken bij het hele relaas dat hij zojuist heeftgehouden en bij
de voorstellen die hij heeft gedaan.
Minister Asscher:Zeker, maar de inspectie betreft een verdere
fase. Deskun-digheid is buitengewoon belangrijk. In mijn ogen is er
vol-doende kennis aanwezig bij de inspectie, maar die kan zekernog
verbeterd worden. Mevrouw Schut-Welkzijn zei het
niet hardop, maar uit haar woorden zou wel de suggestiekunnen
ontstaan dat dit niet het geval is bij het toezicht opde RI&E.
Mijn indruk is juist dat er wel degelijk heel veelspecifieke
deskundigheid aanwezig is. De inspecteurs wor-den blijvend getraind
en bijgeschoold. De Inspectie SZWdoet op dat punt echt heel veel.
Naast reguliere opleidings-programma's zijn er opfriscursussen en
modules gerichtop meer specifieke onderwerpen. Er worden
intervisies enkennisbijeenkomsten georganiseerd met
gespecialiseerdeinspecteurs en experts op uiteenlopende gebieden,
zoalsbiologische agentia, arbeidsmiddelen,
psychosocialearbeidsbelasting, gevaarlijke stoffen et cetera. De
inspec-teurs worden dus echt ondergedompeld in de nieuwstekennis
van de materie. Het punt van mevrouw Schut-Welk-zijn is heel
terecht, maar ik hoop dat ik haar een beetje hebkunnen
geruststellen over wat we op dat punt allemaal aldoen. Ik zal voor
de begrotingsbehandeling nog terugkomenop de motie-Heerma c.s.
(34475-XV, nr. 9) over de complexi-teit van de taken van de
inspectie en de toereikendheid vande capaciteit. Als ik die motie
zo mag opvatten dat daarinook wordt verzocht om dit element te
bekijken, zal dit dusal worden meegenomen. Maar goed, wellicht
interpreteerik dan te veel. Voor nu volstaat het antwoord dat er
zeerveel wordt gedaan aan deskundigheidsbevordering bijinspecteurs.
We zijn ons er zeer van bewust dat de weten-schap voortschrijdt en
dat inspecteurs daarom telkensmoeten worden bijgeschoold en
getraind, bijvoorbeeld innieuwe kennis over gevaarlijke stoffen,
biologische agentiaet cetera.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):We delen hetzelfde doel en dezelfde
oplossing, maar uitallerlei internationaal onderzoek blijkt dat
Nederland enormachterloopt op het terrein van
deskundigheidsontwikkelingover beroepsziekten. Wat mij betreft
moeten we die achter-stand zo snel mogelijk inhalen.
Minister Asscher:Ik zie die achterstand in ieder geval niet bij
de inspectie. Ikhoor daarom graag van mevrouw Schut-Welkzijn
welkeach