-
Intercultureel communiceren in de zorgHoe bereik je dat?
AbstractRisicomodel voor mortaliteit na heupfractuur
Adriaan HonigNieuwe voorzitter wetenschapscommissie
wetenschapsblad OLVG jaargang 9 | no. 2 | september 2016
Verpleegkunde
Samuel SarphatiZette zich met tomeloze energie in voor de stad
Amsterdam
WETENSCHAP@OLVG
-
In deze editie
Als grootste STZ-ziekenhuis in Nederland ligt voor OLVG de weg
open naar meer en kwalitatief nog beter onderzoek. Adriaan Honig,
de nieuwe voorzitter van de wetenschaps-commissie, vertelt hoe OLVG
deze positie optimaal kan be-nutten.
6 Adriaan HonigIn zijn relatief korte leven heeft arts en
chemicus Samuel Sarphati enorm veel betekend voor 19e-eeuws
Amsterdam. Met tomeloze energie zette hij zich in om de
erbarmelijke omstandigheden waaronder veel Amsterdammers leefden te
verbeteren.
4 Samuel Sarphati 1813-1866
cover: Samuel Sarphati. Bron: Gemeentearchief Amsterdam
Oud en nieuw
We zien de vooruitgang op het gebied van de diabeteszorg in de
afgelopen 60 jaar. Links oude insulinespuiten met naalden, zoals ze
vroeger werden gebruikt. Patiënten moesten deze uitkoken om te
steriliseren, en de naalden werden hergebruikt. Glucose werd
gemeten met een urinestrip. Rechts de nieuwste subcu-tane
insulinepomp met bijbehorende sensor (het witte dopje met de i) die
draadloos de glu-cosewaarden naar de pomp stuurt. De pomp stopt
automatisch de insulinetoediening als de glucose snel daalt. En de
patiënt kan de hele dag meekijken naar de glucosewaarden.
WETENSCHAP@OLVG • 2
-
Redactioneel
: de ziel van een wetenschapper Deze zomer was er een hoop mooie
topsport op de televisie te zien. Maar wie een zender verder durfde
te zappen, heeft misschien het programma ‘Kijken in de ziel’
ontdekt. Een prachtige serie interviews waarin toonaangevende,
Nederlandse topwetenschappers vertelden over hun werk en zichzelf.
De uitzendingen gaven onder andere inzicht in de intrinsieke
motiva-tie van onderzoekers. Mij viel op dat de ziel van een
wetenschapper niet veel verschilt van die van een topsporter.
Beiden zijn zeer gedreven, steken veel tijd in hun werk en hebben
toewijding en volharding als belangrijke karaktereigenschappen
(waarbij succes op de eindstreep niet altijd is gegarandeerd).
De vier OLVG-onderzoekers die tijdens de jaarlijkse
OLVG-wetenschapsdag op 16 juni een prijs in de wacht wisten te
slepen, hadden aan succes geen gebrek. In de rubriek ‘Kwartet
onderzoekers’ vertellen zij over hun prijswinnend onderzoek. Vier
sterk uiteenlopende, maar alle klinisch zeer relevante onderwerpen.
Dat het praktijkgerichte onderzoek in OLVG breed is, laat ook
arts-onderzoeker Emma Paternotte zien. In een interview vertelt zij
over haar promotieonderzoek naar intercultureel communiceren. De
rubriek ‘Epi-demiologica’ gaat ditmaal over een minder bekende
onderzoeksmethode: de ‘Amsterdam Delphimethode’. In het artikel is
te lezen hoe deze methode tijdens een internationaal symposium in
OLVG is toegepast bij de totstandkoming van een nieuwe richtlijn
voor de behandeling van patiënten met obstructief slaap-apneu (OSA)
die bariatrische chirurgie ondergaan.
We zouden kunnen zeggen dat de twee zielen van bei-de
OLVG-locaties ook op het gebied van wetenschap steeds meer tot
elkaar komen. Zo zijn onlangs de twee lokale toetsingscommissies
gefuseerd. Sinds maart is Adriaan Honig de nieuwe voorzitter van de
weten-schapscommissie. In dit nummer licht hij de ambities van de
commissie toe en vertelt hoe we als grootste STZ-ziekenhuis onze
onderzoekers nog beter kunnen ondersteunen om tot topprestaties te
komen.
Diana van Rooijen Wetenschapscoördinator en hoofdredacteur
En verder8 Abstract: Best voorspellende risicomodel voor
mortaliteit na heupfractuur14 Critically appraised topic:
Risicopatiënten stroke
opsporen met transcraniële doppler? 16 Interview: Intercultureel
communiceren, hoe bereik je dat?17 In het kort: Wortelblokkades
effectief bij
lumbosacraal radiculair syndroom?18 Epidemiologica: Consensus
bereiken met de
‘Amsterdam Delphimethode’20 Epic en onderzoek: hoe gaat dat?21
Abstract: Chirurgische ablatie bij
boezemfibrilleren, absolute resultaten22 Wetenschap &
Kwaliteit: Value Based Healthcare:
maximale kwaliteit tegen minimale kosten23 Korte berichten24
CWTS-analyse OLVG
Op 16 juni vond weer de jaarlijkse OLVG-wetenschapsdag plaats.
In dit kwartet vertellen de vier prijswinnaars over hun
onderzoek.
9Kwartet onderzoekers
WETENSCHAP@OLVG • 3
-
Op de route tussen OLVG, locatie West en locatie Oost kom je
langs het bekende Sarphatipark, midden in de Pijp. Het park is
vernoemd naar Samuel Sarphati, een Joodse arts die zich met
tomeloze energie inzette voor de stad. Niet alleen voor de
volksgezondheid, maar ook voor de stedenbouw, het onderwijs en
zelfs als fabrieksbroodbakker.
Amanda Klaassen, onderzoeker Orthopedie
Terwijl in andere steden, zoals Londen en Parijs, de
ontwikkeling rondom de industriële revolutie in volle gang is,
bevindt Amsterdam zich in de 19e eeuw in rustig vaarwater. De
Amsterdamse elite leunt nog in grote mate op de suc-cessen van de
Gouden Eeuw. Echter, een groot deel van de bevolking leeft in
armoede.
Saumel Sarphati wordt in 1813 geboren in het hart van de Joodse
buurt, op de hoek van de Nieuwe Keizersgracht en de Weesperstraat.
Zijn ouders zijn van Portugees-Joodse afkomst en zijn va-der is
tabakshandelaar. Ondanks deze eenvoudige komaf is er wel ruimte om
te studeren. Sarphati begint op zijn 13e als apothekersleerling aan
de Joden Hout-gracht (nu het Waterlooplein) en blijkt zeer
leergierig. Hij vervolgt zijn leerweg daarom met scheikundelessen
aan het Athenaeum Illustre om vervolgens Medi-cijnen te gaan
studeren in Leiden. Een eigenzinnige armenarts In zijn latere
levensjaren wordt Sarphati door de zittende bestuurders van
Am-sterdam vaak beschouwd als ‘onhan-delbaar’ of als ‘parvenu’. Dit
vanwege
zijn vooruitstrevende ideeën en niet aflatende inzet om deze
ideeën te rea-liseren. Maar ook op jonge leeftijd heeft Samuel al
een duidelijke visie. Zijn vader regelt dat zijn zoon de apotheek
kan overnemen waar hij als leerling werkte, en de apothekersdochter
trouwt. Sa-muel wil echter verder studeren en wijst
dit aanbod af. In 1839 rondt Sarphati de studie en zijn promotie
op tuberculose en plant-aardige verdovende middelen af. Als
27-jarige start hij als arts in het Portu-gees-Israëlitische
armenziekenhuis. Zijn werkzaamheden bestaan onder meer uit het
bezoeken van de zieke leden
Historie
Samuel Sarphati (1813-1866)
Visionair in 19e-eeuws Amsterdam
Monument Samuel Sarphati, onthuld in 1886. Bron: Gemeentearchief
Amsterdam
WETENSCHAP@OLVG • 4
-
van de gemeente. Sarphati treft hen aan onder erbarmelijke
leefomstandig-heden, opeengepakt wonend in kelders en vervallen
woningen zonder riolering en stromend water. Vuilnis- en mest-hopen
liggen op straat. In deze buurten buiten de grachtengordel zijn
cholera- en tyfusepidemieën niet zeldzaam. De heersende opvatting
is dat epide-mieën worden veroorzaakt door het onzedelijke gedrag
van de lagere klas-sen. Sarphati is er echter van overtuigd dat
deze ziekten samenhangen met de onhygiënische leefomstandigheden.
Hij realiseert zich dat zijn werk onder deze omstandigheden beperkt
is tot symp-toombestrijding en al gauw gaat hij op zoek naar andere
manieren om de ge-zondheidszorg te verbeteren. Van arts tot
ondernemerOok in onze tijd is het een bekende discussie binnen de
gezondheidzorg: ‘genezing versus preventie’ en ‘ziekte en zorg
versus gezond gedrag’. Niemand zal ontkennen dat voorkomen beter is
dan genezen, maar wie is verantwoor-delijk? En wie betaalt? De
bevolking, het individu, de overheid, de verzekeraar of de
zorgaanbieders? Het ziekenhuis waar Sarphati werkte, had geen
kapi-taal of andere middelen en de arts richt zich daarom op
bestuurlijke neven-functies. Het eerste grote project waar Sarphati
zich op stort, is de fusie van de scheikundige genootschappen tot
de Maatschappij ter bevordering van de Pharmacie, waarvan hij
twintig jaar bestuurder is.
Menigeen zou voldoende hebben aan het combineren van een baan
als arts met een bestuursfunctie. Sarphati niet. Om de
omstandigheden in Amsterdam substantieel te verbeteren, wil hij
wel-vaart naar de stad brengen en leefom-standigheden verbeteren.
Ondertussen raakt hij steeds meer in conflict met het ziekenhuis.
Hij ziet mogelijkheden om de zorg te verbeteren, maar het
zieken-huis is van oordeel dat hij zijn werk als arts verwaarloost.
Na uitgebreide brief-wisselingen besluit Sarphati in 1847 zijn
ontslag in te dienen.
Vanaf zijn 33e volgen vele initiatieven elkaar op en het woord
‘onmogelijk’ lijkt niet in het vocabulaire van Sar-
phati voor te komen. Om welvaart, handel en kennis te
stimuleren, richt hij de Nederlandse Handelsschool, een Hogere
Burgerschool en de Nationale Hypotheekbank op. Aangezien de
Am-sterdamse overheid nog steeds geen vuilnisophaaldienst heeft,
start Sar-phati hiervoor zelf een bedrijf. Ook aan de
voedselvoorziening wordt gedacht. Voor veel Amsterdammers is brood
erg duur. In 1855 sticht Sarphati daarom Nederlands eerste
broodfabriek aan de Vijzelgracht, waar duizenden goedkope broden
per week worden geproduceerd. Visionair van het nieuwe AmsterdamEen
beslissend moment in het leven van Sarphati is zijn bezoek aan de
wereld-tentoonstelling van 1851 in Londen. Hij beseft ‘hoever wij
Nederlanders bij de meeste volkeren der beschaafde wereld nog ten
achter staan’. Sarphati richt daarom bij terugkomst de Vereeniging
voor Volksvlijt op en gaat op zoek naar een geschikte locatie voor
exposities
en congressen. Zoals we inmiddels van Sarphati gewend zijn,
denkt hij weer groots. Ondanks alle tegenwerking van de Amsterdamse
bestuurders, lukt het hem uiteindelijk om het Paleis voor
Volksvlijt te laten bouwen aan het Fre-deriksplein, dat in 1864 met
veel spekta-kel wordt geopend. Een uiterst modern gebouw,
opgetrokken uit gietijzer en glas en een symbool van Amsterdam.
Lang heeft Sarphati niet van zijn pres-taties kunnen genieten. In
1866 overlijdt hij plotseling na een kort ziekbed op 53-jarige
leeftijd.
Pas rond 1870 komt de stad Amsterdam meer tot leven op het
gebied van han-del en nijverheid en herwint zijn oude allure.
Tevens neemt in deze periode de gemiddelde levensverwachting in
Amsterdam toe. Ontwikkelingen waar Sarphati trots op zou zijn
geweest.
Samuel Sarphati
Bron: Gemeentearchief Amsterdam
WETENSCHAP@OLVG • 5
-
Wat heeft OLVG op wetenschappelijk gebied te bieden sinds de
fusie? “Als grootste STZ-ziekenhuis hebben we een enorm potentieel
van specialisten en andere medewerkers die zich bezig-houden met
onderzoek en kunnen we grote patiëntenaantallen bereiken. Dat maakt
ons een belangrijke werkplaats voor met name patiëntgebonden
on-derzoek. Hierdoor zijn we een aantrek-kelijke
samenwerkingspartner voor de twee academische ziekenhuizen in
Amsterdam. Zij richten zich vooral op basaal wetenschappelijk
onderzoek. Wij zijn in die zin complementair.”
Welke rol speelt de wetenschapscommissie hierin? “Als
wetenschapscommissie hebben we een adviserende rol naar de raad van
bestuur en zijn we voortdurend met hen in gesprek om te bereiken
dat het ziekenhuis goede faciliteiten biedt om wetenschappelijk
onderzoek te kunnen uitvoeren. Onderzoek is naast patiënten zorg en
opleiding, de derde
pijler van onze STZ-status. Wanneer je als ziekenhuis de
wetenschap goed fa-ciliteert, houd je topmensen vast en kun je
topzorg leveren. Het bedrijven van wetenschap heeft een positieve
invloed op de kwaliteit van je zorgverlening.”
Hoe faciliteer je je onderzoekers?“Door voorwaarden te creëren
om onder-zoek veilig uit te voeren, te zorgen voor transparantie
wat betreft dataverzame-ling, -opslag en –analyse, en door zo veel
mogelijk administratieve drempels weg te nemen voor de
onderzoekers. Het Wetenschapsbureau heeft hierin
een belangrijke rol. Zij zien erop toe dat het onderzoek volgens
de regelen der kunst gebeurt en ondersteunen en be-geleiden
onderzoekers. Daarnaast is het scholingsaanbod belangrijk, zoals
Good Clinical Practice (GCP) of Basiscursus Regelgeving en
Organisatie voor Klinisch onderzoekers (BROK). Tien jaar geleden
was het hebben van een doctorstitel een brevet om de rest van het
leven onder-zoek te mogen bedrijven. Tegenwoordig moet je als
onderzoeker aan allerlei cri-teria voldoen. Je moet je blijven
scholen om je te vergewissen van de huidige wet-geving en de
rechten en plichten van de onderzoeker en de patiënt.”
Adriaan Honig nieuwe voorzitter wetenschapscommissieAls grootste
STZ-ziekenhuis in Nederland ligt voor OLVG de weg open naar meer en
kwalitatief nog beter onderzoek. Nieuwe voorzitter van de
wetenschapscommissie professor Adriaan Honig vertelt hoe OLVG deze
positie optimaal kan benutten. Judith Vocking
Interview
: wanneer je als ziekenhuis de wetenschap goed faciliteert, kun
je topzorg leveren
WETENSCHAP@OLVG • 6
-
Zes werkgroepenOm ervoor te zorgen dat het hele gebied van de
wetenschap in OLVG be-streken wordt, laat de kerncommissie van de
wetenschapscommissie zich adviseren door zes werkgroepen. In iedere
werkgroep zijn beide locaties en diverse specialismen
vertegenwoordigd. Hierdoor kan de wetenschapscom-missie breed
gedragen adviezen terugkoppelen naar de raad van bestuur en het
Wetenschapsbureau. Uitgangspunt voor iedere werkgroep is het
OLVG-wetenschapsbeleidsplan 2015-2017.
Werkgroep monitoring en datamanagement Faciliteert onderzoekers
zodanig dat zij zo efficiënt mogelijk kunnen vol-doen aan de wet-
en regelgeving bij het uitvoeren van onderzoek. Speer-punten zijn
het adviseren ten aanzien van het implementeren en verder uitrollen
van een datamanagement-systeem waarin alle onderzoeksgege-vens
kunnen worden opgeslagen.
Werkgroep stimulering wetenschappelijk onderzoek Stimuleert
onderzoek door medewer-kers te faciliteren en ondersteunen bij het
opzetten en uitwerken van onder-zoek. Is gesprekspartner bij de
intern georganiseerde subsidierondes en bewaakt het
wetenschappelijk onder-zoeksklimaat.
Werkgroep Epic Speelt een rol bij het koppelen van het
datamanagementsysteem aan het elektronisch patiëntendossier en het
verder uitrollen van Epic research. Dit houdt onder andere in het
tot stand brengen en bijsturen van een juiste registratiecultuur in
Epic, zodat kosten van wetenschappelijk onder-zoek in het juiste
mandje komen en
niet worden gedeclareerd bij zorgver-zekeraar of patiënt.
Werkgroep cursussen/scholingen Stelt samen met het
Wetenschaps-bureau een cursusprogramma op om wetenschap te
stimuleren en onder-steunen. Motiveert medewerkers tot het doen van
cursussen - zoals me-thodologie en statistiek, GCP, BROK - en
registreert wie cursussen hebben gevolgd.
Werkgroep communicatie Ontwikkelt een communicatiestra-tegie in
samenspraak met de afde-ling Marketing en Communicatie om OLVG als
onderzoeksinstituut en de resultaten van onderzoek zowel in-tern
als extern neer te zetten.
Werkgroep wetenschapsblad Zet suggesties vanuit de werkgroep
communicatie om in artikelen voor het wetenschapsblad
Wetenschap@OLVG. Het inzetten van moderne communicatiemiddelen
wordt ver-kend en de nieuwe media worden ingezet om artikelen breed
onder de aandacht te brengen.
Wat wil de wetenschapscommissie de komende jaren bereiken? “We
hebben ons tot doel gesteld de samenwerking tussen de locaties Oost
en West op wetenschappelijk gebied verder uit te bouwen. Het mooie
is dat de lopende onderzoeksthema’s in Oost en West complementair
aan elkaar zijn. Wat de een doet, doet de ander (nog) niet. Door
samenwerking kunnen we elkaar aanvullen en versterken. Als
wetenschapscommissie hebben we al een belangrijke voorwaarde weten
te realiseren om de samenwerking te ver-gemakkelijken. De lokale
toetsingscom-missies van Oost en West zijn samen-gevoegd. Dat lijkt
simpel, maar Oost en West hebben heel verschillende culturen. Ik
ben dus blij dat die horde is genomen. Als je nu als onderzoeker op
beide locaties een studie wilt opzetten, hoef je die niet meer door
twee ver-schillende commissies te laten toetsen. Dat maakt het
leven van de onderzoe-ker een stuk aangenamer en is goed voor de
wetenschappelijke output van het ziekenhuis.Een ander doel dat we
ons gesteld hebben, is de kwaliteit van onderzoek verbeteren door
structurele relaties aan te gaan met de twee Amster-damse
universitaire ziekenhuizen. In West zijn al drie bijzonder
hoogleraren aangesteld vanuit het VUmc. Hun pro-movendi zijn
gestationeerd in OLVG en werken intensief samen met het VUmc. Deze
manier van werken heeft een on-gelooflijk vliegwieleffect op co- en
arts-assistenten. Zij zien het onderzoek dat wordt gedaan en raken
besmet met het wetenschapsvirus. Zo binden we als STZ-ziekenhuis
goede studenten aan ons. Daarom willen we deze werkwijze
intensiveren.”
Zijn er belangrijke onderwerpen die momenteel spelen?“Een heet
hangijzer is dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij één
van de grote STZ-ziekenhuizen is langs geweest en constateerde dat
de uitvoering van het wetenschappelijk onderzoek te wensen
overliet, zoals vei-lige opslag en beheer van wetenschap-pelijke
data. Daarom heeft de inspectie
besloten dit jaar meerdere ziekenhuizen te bezoeken. Uit de
belangstelling van de IGZ blijkt, dat wetenschap niet meer alleen
een interne aangelegenheid is. Big brother is watching you.
Eigenlijk ben ik daar wel blij mee. Het betekent dat wetenschap als
integraal deel van de ziekenhuiszorg en dus als serieuze tak van
sport wordt beschouwd. Mocht de inspectie ons bezoeken, dan denk ik
dat er ook bij ons nog wel wat verbe-
terpunten zijn. We moeten dus kritisch naar onszelf kijken,
scherp zijn en kwa-liteit leveren. Daar zit natuurlijk ook een
financiële kant aan. Als je iets goed wilt doen, moet er een goede
wetenschap-pelijke infrastructuur in het ziekenhuis zijn en dat
kost geld. Als wetenschaps-commissie moeten we ervoor zorgen dat in
het geweld van alle bezuinigin-gen, de wetenschap niet het
sluitstuk van de zorg wordt.”
WETENSCHAP@OLVG • 7
-
ResultatenIn onze populatie hadden alle modellen, behalve de
O-POSSUM, een AUC groter dan 0,70. Dat geeft een redelijk
onder-scheidend vermogen weer. Geen enkel risicomodel toonde echter
excellente dis-criminatie (AUC>80). De drie modellen die
specifiek zijn ontwikkeld voor patiënten met een heupfractuur
hadden de beste curve; het model ontwikkeld door Jiang et al.
presteerde het best (AUC=0,78), maar niet significant beter dan de
NHFS (0,77) of het model van Holt et al. (0,76). Deze drie risico
modellen toonden bij toe-passing van de Hosmer-Lemeshow test echter
een gebrek aan kalibratie (p
-
Kwartet onderzoekers
Op 16 juni vond weer de jaarlijkse OLVG-wetenschapsdag plaats.
In dit kwartet komen de vier winnaars aan het woord.
Judith Vocking
WETENSCHAP@OLVG • 9
-
Kwartet onderzoekers
Naam: Charlotte Tutein NoltheniusFunctie: AIOS RadiologieWinnaar
Dr. Keeman wetenschapsprijs
Wat hebben jullie onderzocht en waarom? “Met behulp van
CT-colografie hebben we bij een asymp-tomatische
screeningspopulatie onderzocht hoe kleine poliepen (6-9 mm) in het
colon zich in drie jaar tijd ontwik-kelen. Dit om een beeld te
krijgen hoeveel van deze poliepen uitgroeien tot advanced adenomen.
Advanced adenomen zijn poliepen die ≥10 mm zijn en/of bepaalde
histologische kenmerken hebben. Ze hebben een grotere kans zich te
ont-wikkelen tot carcinomen. Daarom worden mensen bij wie met
CT-colografie poliepen ≥10 mm worden gedetecteerd, met-een verwezen
voor coloscopie en poliepectomie. Hetzelfde beleid wordt gehanteerd
voor mensen bij wie een 6-9 mm poliep gevonden wordt. De huidige
richtlijn schrijft dit voor, maar dit beleid is gebaseerd op expert
opinion en niet op wetenschappelijk bewijs.”
Hoe zijn jullie te werk gegaan? “In de periode 2009-2011 heeft
er een grootschalig proef-bevolkingsonderzoek plaatsgevonden naar
de aanwezig-heid van darmpoliepen door middel van CT-colografie.
Geïncludeerd waren mensen tussen 50 en 75 jaar zonder klachten. Bij
93 mensen werden één of twee 6-9 mm poliepen aangetroffen. Die
mensen hebben we na drie jaar opnieuw uitgenodigd voor een
CT-colografie, waarvan er 70 op de uitnodiging ingingen. De
CT-beelden werden door drie erva-
ren observers onafhankelijk van elkaar beoordeeld. Dit keer
werden patiënten verwezen voor coloscopie als er een poliep ≥6 mm
werd aangetroffen. Deze poliepen werden verwijderd en door de
patholoog onderzocht. Er werden in totaal 95 po-liepen
aangetroffen. De nieuwe beelden werden vergeleken met de beelden
van drie jaar daarvoor, en met een speciaal softwareprogramma
werden er volumemetingen verricht op alle poliepen.”
Wat waren de resultaten? “Van de 95 poliepen waren er 33 (35%)
in volume toegeno-men, 36 (38%) stabiel gebleven en 26 (27%) in
volume afgeno-men. In deze laatste groep konden we 13 poliepen
helemaal niet meer terugvinden. Dit suggereert dat er ook poliepen
volledig in regressie gaan, wat wordt bevestigd door de polie-pen
die kleiner zijn geworden. Vervolgens wilden we natuurlijk weten
hoeveel van de over-gebleven 82 poliepen zich hadden ontwikkeld tot
advan-ced adenomen. Uit het histologisch onderzoek bleek dat 15
(45%) van de 33 in volume toegenomen poliepen zich had ontwikkeld
tot advanced adenomen. Dat gold voor 6 (17%) van de 36 stabiele
poliepen en geen van de in volume af-genomen poliepen.
Geconcludeerd kan dus worden, dat groeiende poliepen een grotere
kans hebben advanced adenoom te zijn.”
Betekent dit dat mensen met kleine poliepen vanaf nu niet meer
standaard een coloscopie krijgen? “Zo simpel is het niet. Voor
screening spelen ook andere factoren een rol bij de beslissing een
richtlijn aan te passen,
zoals kosteneffectiviteit. Iemand iedere drie jaar terug laten
komen voor CT-colografie is misschien veel duurder dan meteen
doorverwijzen voor een coloscopie en poliepectomie. Daar wordt op
dit moment nog onderzoek naar gedaan. Wel kan ik nu in mijn eigen
praktijk met een gerust hart te-gen patiënten met een 6-9 mm poliep
en een contra-indica-tie voor coloscopie zeggen, dat we over drie
jaar weer kijken. Er is nu een goed en veilig alternatief.”
Onderzoek: C.J. Tutein Nolthenius, T.N. Boellaard et al.
Evolution of screen-de-
tected small (6–9 mm) polyps after a 3-year surveillance
interval: assessment
of growth with CT Colonography compared with histopathology
: groeiende poliepen hebben een grotere kans advanced adenoom te
zijn
Kleine poliepen in het colon onder de loep
WETENSCHAP@OLVG • 10
-
Kwartet onderzoekers
Naam: Suria SadeghpoorFunctie: Vierdejaarsstudent Hoger
Laboratorium OnderwijsWinnaar abstractprijs
Wat heb je onderzocht en waarom? “Voor mijn afstuderen heb ik
stage gelopen in het klinisch laboratorium op locatie West. Daar
heb ik een DNA-test opgezet voor diagnosestelling van
lactose-intolerantie. Dit als vervanging van de veelgebruikte
Lactose Tolerantie-test (LTT). De LTT is erg pijnlijk voor mensen
die daad-werkelijk lactose-intolerant zijn en geeft bovendien
aspecifieke resultaten.”
Waarom is de LTT pijnlijk? “Lactose is een suiker dat voorkomt
in melk. Voor de verte-ring wordt lactose door het enzym lactase
gesplitst in glu-cose en galactose. Bij kinderen is dit enzym in
hoge mate aanwezig, maar na het vijfde levensjaar treedt er een
daling op, waardoor het vermogen om lactose te verteren afneemt.
Een aantal jaren geleden heeft een Finse onderzoeksgroep aangetoond
dat het behoud of verlies van de activiteit van het lactase-enzym
genetisch is bepaald. Bij mensen met een mutatie in het MCM6-gen
blijft de werking van het lactase-enzym na het vijfde levensjaar
hoog. Dit geldt voor ten minste 80% van de Noord-Europese
bevolking. De meeste mensen in Nederland kunnen daarom
melkproducten ook op volwassen leeftijd verdragen. Mensen die deze
mutatie niet hebben, krij-gen last van buikkrampen, winderigheid en
een opgeblazen gevoel als ze melk of melkproducten gebruiken. Dit
geldt on-der andere voor 80-90% van de Aziatische en Afrikaanse
be-
volking. Bij de LTT wordt bij de patiënt, na het drinken van een
lactosedrankje, gedurende twee uur elke 30 minuten bloed geprikt.
Het drinken van een lactosedrankje is uiteraard erg onprettig voor
iemand met lactose-intolerantie.”
Hoe heb je je onderzoek aangepakt? “Uit 36 bloedmonsters van
patiënten met verdenking lacto-se-intolerantie heb ik, na
goedkeuring van de patiënt, het DNA geïsoleerd. Om de variatie in
het DNA op te sporen is het DNA vermeerderd. Daarna is een
smeltcurve-analyse gedaan. Iedere DNA-variant heeft een ander
smeltpunt. Er zijn drie varianten: het wildtype (geen verandering
in het DNA), de homozygoot (het DNA op beide chromosomen is
veranderd) en de heterozygoot (op één van de chromoso-men is een
mutatie opgetreden). Iemand met een van deze
laatste twee varianten is genetisch gezien lactosetolerant, maar
kan toch buikklachten hebben bij inname van lactose. Dit kan
veroorzaakt worden door secundaire oorzaken, zoals darmziekten of
een ontsteking aan de darm die leidt tot een verminderde
lactase-activiteit.”
Wat waren je resultaten? “Er was 100% overeenstemming tussen
genotype en de smelttemperatuur. We hebben dit blind laten
bevestigen door een extern instituut. Ik heb ook de resultaten van
de DNA-test vergeleken met de resultaten van de LTT. Daaruit bleek
dat de resultaten van de LTT slecht voorspellen wie genetisch
tolerant is. Mensen die bijvoorbeeld volgens de DNA-test
lac-tosetolerant waren, scoorden op de LTT intolerant.”
Wat leveren je bevindingen op voor de praktijk? “Ten eerste
bespaart de DNA-test patiënten de onprettige LTT. Daarnaast kunnen
we nu met zekerheid vaststellen wel-ke variant iemand heeft. Een
patiënt met het wildtype heeft de primaire en dus erfelijke vorm
van lactose-intolerantie. In dat geval is de enige remedie een
lactosevrij dieet en is vervolgonderzoek niet nodig. Heeft iemand
een van de twee andere varianten, dan kan vervolgonderzoek gestart
worden om eventuele secundaire oorzaken te achterhalen.”
Onderzoek: Genotyping lactase-phlorizin hydrolase (LPH) gene
variants in the
mcm6 gene
: we kunnen nu met zekerheid vaststellen welke vorm
lactose-intolerantie iemand heeft
DNA-test spoort lactose-intolerantie op
WETENSCHAP@OLVG • 11
-
Kwartet onderzoekers
Naam: Charlotte JansenFunctie: arts-onderzoeker OLVG en ANIOS
Gynaecologie/Verloskunde Spaarne Gasthuis Haarlem-ZuidWinnaar
juryprijs posterpresentatie
Wat heb je onderzocht en waarom? “Voor intra-uteriene
inseminatie (IUI) wordt het zaad van de man bewerkt, voordat het
bij de vrouw wordt ingebracht. Er is ruimschoots onderzocht en
bewezen dat die bewer-king binnen korte tijd na productie moet
plaatsvinden om de kans op bevruchting zo groot mogelijk te maken.
Waar echter nog nauwelijks onderzoek naar is gedaan, is of de
bevruchtingskans beïnvloed wordt door de tijd tussen be-werking en
inseminatie van het zaad. Sinds 2005 wordt in OLVG, locatie Oost
bij vrouwen die op zaterdag ovuleren, het zaad van hun partner op
vrijdag bewerkt, 24 uur voor de inseminatie. Het laboratorium kan
dan namelijk op zaterdag dicht blijven. Dit verlaagt de werkdruk en
is kostenefficiënt. Hierin is OLVG, locatie Oost vrij uniek.
Uiteraard is tussentijds regelmatig ge-analyseerd of deze methode
een nadelig effect had op de bevruchtingscijfers. Dit was nooit het
geval. Nu was het moment om alle data vanaf 2005 te analyseren en
te kijken of er inderdaad geen verschil is in
zwanger-schapsuitkomst bij inseminatie met zaad dat meteen na
bewerking wordt ingebracht of 24 uur na bewerking. Doordat in OLVG
al 10 jaar op zaterdag geen zaad be-werkt wordt, hadden we een
uniek databestand om deze analyse uit te voeren.”
Hoe zijn jullie te werk gegaan? “We hebben de groep op zaterdag
geïnsemineerde vrouwen met zaad dat op vrijdag bewerkt was,
vergeleken met de groep op vrijdag geïnsemineerde vrouwen met zaad
dat die-zelfde dag was bewerkt. In totaal waren er tussen 2005 en
2015 2.154 cycli op vrijdag en zaterdag. Vonden er bij een koppel
tijdens de onderzoeksperiode meerdere inseminaties op deze dagen
plaats, dan werd alleen de laatste cyclus geïncludeerd. Van 8
koppels waren de gegevens niet compleet, waardoor er uiteindelijk
1.136 cycli voor inclusie overbleven; een mooi hoog aantal. Daarvan
waren er 589 op vrijdag geïnsemineerd en 547 op zaterdag. Van al
deze koppels hebben we verschillende patiëntkarakteristieken
verzameld, zoals leeftijd van man en vrouw, eerdere
zwangerschappen, reden inseminatie, manier van IUI-stimulatie en
doorgaande zwangerschap.”
Wat waren jullie resultaten? “13% van de inseminaties op vrijdag
leidde tot een zwanger-schap en 14% van de inseminaties op
zaterdag. Uit de ana-lyse bleek dat de groepen vergelijkbaar waren
qua patiënt-karakteristieken. Onze studie toont dus aan dat er geen
negatief effect is op het zwangerschapscijfers als bij IUI zaad
wordt gebruikt dat 24 uur daarvoor is bewerkt. Als een vrouw op
zaterdag ovuleert, is het dus geen probleem als haar partner die
dag niet beschikbaar is. Ook is er geen reden om het laboratorium
in het weekend open te houden.”
Heeft dit consequenties voor de dagelijkse praktijk? “Op locatie
Oost zal de huidige werkwijze worden voortgezet. De poster waarmee
ik de juryprijs gewonnen heb, zal binnen-
kort op een internationaal congres in Finland gepresenteerd
worden. Daarnaast ben ik bezig met het schrijven van een artikel.
Het zal moeten blijken of ook andere ziekenhuizen hun werkwijze
gaan veranderen.”
Poster: IUI pregnancy outcome is not affected by a longer time
interval be-
tween semen processing and insemination - C.H.J.R. Jansen, L.M.
Dijksman,
M.G.L.M. Elisen, C.W. Leenstra, E.M. Kaaijk, K. van Stralen,
H.R. Verhoeve.
: als een vrouw op zaterdag ovuleert, is het geen probleem als
haar partner die dag niet beschikbaar is
24 uur tussen bewerking zaad en inseminatie geen probleem
WETENSCHAP@OLVG • 12
-
Kwartet onderzoekers
Naam: Stefan CoppensFunctie: AIOS OogheelkundeWinnaar
publieksprijs posterpresentatie
Wat heb je onderzocht en waarom? “Als gevolg van de harmonisatie
van de oogartsen van OLVG, locatie West en locatie Oost vinden
sinds het najaar van 2015 alle staaroperaties plaats op locatie
Oost. Vanaf dat moment zijn we op locatie Oost qua preoperatieve
pijnbestrijding ge-switcht van cocaïnedruppels naar het
synthetische oxybupro-caïne. Dit middel wordt het laatste decennium
vaak verkozen boven cocaïne, vanwege de relatief lagere kans op
corneatoxi-citeit en de betere beschikbaarheid. Het kostenaspect
speelt waarschijnlijk ook een rol. Het gebruik van cocaïne kost
€9,- per operatie en oxybuprocaïne slechts €0,40. Ook wordt op
locatie West van oudsher gewerkt met oxybuprocaïne. De ope-rateurs
die gewend waren aan het gebruik van cocaïne, kregen echter het
idee dat patiënten tijdens de operatie meer pijn-klachten hadden.
Ze waren namelijk onrustiger. Voor de veilig-heid is het belangrijk
dat patiënten gedurende een staarope-ratie hun oog stilhouden en
dat is moeilijk bij pijn. Bovendien word je er als ziekenhuis door
zorgverzekeraars op afgerekend als je pijnscores bij een
staaroperatie te hoog zijn. Daarom is na zes weken
oxybuprocaïnegebruik besloten weer over te stappen op cocaïne.
Retrospectief hebben we onderzocht of dit een gefundeerde
beslissing was.”
Hoe hebben jullie dat aangepakt? “We hebben twee groepen met
opeenvolgende patiënten vergeleken. Groep één had preoperatief
driemaal cocaïne
5% gekregen, groep twee viermaal oxybuprocaïne 0.4%. Beide
groepen kregen daarnaast preoperatief Mydriasert en Povidonjood 5%
en peroperatief lidocaïne 0.5% intracame-raal. Bij de patiënten uit
beide groepen waren direct na de operatie Visueel Analoge Schaal
(VAS)-pijnscores afgeno-men (schaal 0-10). Alle operaties werden
verricht door staf-artsen en oogartsen in opleiding.”
Wat was het resultaat? “Van de 185 patiënten uit groep één
(cocaïne) waren 135 VAS-scores geregistreerd. Voor de 151 patiënten
uit groep twee (oxybuprocaïne) waren dat er 97. De gemiddelde
VAS-score bedroeg respectievelijk 0.33 in groep één en 1.28 in
groep twee. Dus om een zo pijnloos mogelijke ervaring aan de
patiënt te kunnen bieden, lijkt het gebruik van cocaïne
effectiever.”
Mijn reactie is: dat is een lage en een nog lagere pijnbeleving.
“Dat klopt, maar zoals eerder gezegd, hoe minder pijn tijdens de
operatie, hoe minder kans op complicaties. Overigens zou het
gemeten verschil in pijnbeleving een gevolg kunnen zijn van de
kortere werkingsduur van oxybuprocaïne ten opzich-te van
cocaïne.”
Hoe zit het dan met die verhoogde kans op corneatoxiciteit bij
het gebruik van cocaïne? “Dat kunnen tegenstanders inderdaad als
argument noemen om af te zien van cocaïne. Wij gebruiken echter al
heel lang cocaïne bij staaroperaties en zijn die complicatie
nauwelijks tegengekomen.”
Krijgt dit onderzoek nog een vervolg? “Waarschijnlijk gaat een
collega van mij het oppakken en uitbreiden met als doel het te
publiceren. Daarbij zal ik zij-delings betrokken blijven. Het
belangrijkste is dat de missing values worden opgespoord. Dat was
namelijk het grootste manco van mijn onderzoek. We konden niet alle
pijnscores terugvinden. Hoewel ik het niet waarschijnlijk acht, zou
dat een vertekening van de resultaten kunnen hebben gegeven.”
Poster: Phaco-emulsificatie zonder pijn? Geef cocaïne! - S.
Coppens, R. van
Zijderveld, A.N. Witmer
: hoe minder pijn tijdens een staaroperatie, hoe minder kans op
complicaties
Minder pijn tijdens staaroperatie met cocaïne
WETENSCHAP@OLVG • 13
-
Critically appraised topic
Wat is de voorspellende waarde van een postoperatieve
transcraniële doppler (TCD) op het krijgen van complicaties na een
carotisendarteriëctomie (CEA)?
Marjolein Riemersma, AIOS Neurologie
Een van de manieren om een beeld te krijgen van die
stroomsnelheden is transcraniële doppler (TCD) te doen. De TCD werd
de afgelopen jaren in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis (nu OLVG,
locatie West) protocollair pre- en post-operatief verricht. Indien
afwijkend werd er intensieve monitoring afgesproken en op indicatie
werd de bloeddruk met
Risicopatiënten stroke opsporen met transcraniële doppler?
Achtergrond Een herseninfarct door het hyperperfu-siesyndroom
(HHS) of een hersenbloe-ding (ICH) zijn ernstige complicaties na
een carotisenarteriectomie (CEA). Een risicogroep voor deze
complicaties zijn patiënten die een significant ver-hoogde
stroomsnelheid in de arterie cerebri media hebben na de
procedure.
medicatie omlaag gebracht. Sinds de fusie van het Sint Lucas
An-dreas Ziekenhuis en het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis is deze
operatie (CEA) verhuisd naar locatie Oost. Daar wordt geen TCD meer
verricht. Hierdoor rees de vraag wat de waarde is van het vin-den
van afwijkingen op een TCD in re-latie tot het identificeren van
een risico-
WETENSCHAP@OLVG • 14
-
groep voor het krijgen van complicaties. Dit leverde de volgende
PICO op:
P: patiënten die een CEA ondergaan
I: verhoogde snelheid op een postoperatieve TCD
C: geen verhoogde snelheid op een postoperatieve TCD
O: neurologische uitkomst
(P=patiënt, I=interventie, C=vergelijking
en O=uitkomst)
Zoekstrategie en uitkomst In mei 2016 werd er gezocht naar
Randomized Controlled Trials (RCTs) in PUBMED. De volgende search
is gebruikt: (transcranial*[tiab]) AND (((“Endarterectomy,
Carotid”[Mesh] OR Carotid Endarterectom*[tiab])) AND
(“ultrasonography” [Subhead-ing] OR “Ultrasonography”[Mesh] OR
ultraso*[tiab]) AND (surveillance[tiab] OR postoperative*[tiab] OR
post-operative*[tiab] OR timing[tiab] OR fol-low up[tiab])). Dit
leverde 172 hits op. Er werd gezocht naar artikelen die een pre- en
een post- operatieve TCD hadden verricht rondom een CEA en die
tevens neurologische complicaties en/of een neurologische uitkomst
beschreven. Er werden geen RCT’s gevonden. Wel waren er twee
retrospectieve cohort-onderzoeken die de PICO-vraag zouden kunnen
beantwoorden. Zie voor details onderstaande tabel.
ResultatenPennekamp beschreef 184 patiënten die een CEA
ondergingen. 9 van de 22 patiënten die postoperatief een verhoogde
snelheid hadden in de arteria cerebri media gemeten met TCD,
ontwikkelden een complicatie (hyperperfusie syndroom,
intracerebraal hematoom, insulten) (9/22 PPV 41%). Van de 162
patiënten kreeg 1 (0.6%) een complicatie waarbij er geen verhoogde
druk was gemeten. Newman beschreef 630 patiënten die een CEA
ondergingen. Van de 63 pa-tiënten met een verhoogde snelheid in de
arteria cerebri media gemeten met TCD ontwikkelden er 3 een
complicatie (stroke door hyperperfusie syndroom, intracerebraal
hematoom) (3/63 PPV 5%). 3 van de 567 kregen een complica-tie
terwijl er geen verhoogde druk was gemeten postoperatief (3/567
0.5%).
ConclusieEr is onvoldoende evidentie voor het ver-richten van
een TCD na een CEA om een risicogroep voor het krijgen van een
her-seninfarct door hyperperfusiesyndroom of hersenbloeding te
identificeren.
Niveau van aanbeveling: 3
Commentaar en klinische relevantie Er is een aantal beperkingen
aan de twee gebruikte studies. Allereerst zijn het twee
retrospectieve studies. Ook is de incidentie op een
herseninfarct
door HS en ICH na CEA erg laag. Dit maakt de te vergelijken
groepen klein. Daarbij is de bloeddrukbehandeling en
plaatjesaggregatietherapie rond-om de CEA de laatste jaren
veranderd, waardoor de groepen in de tijd niet meer vergeleken
mogen worden, zoals werd gedaan in de studie van Newman. Hierdoor
is echter wel te zien dat door de verbeterde secundaire preventie
de incidentie van complica-ties afneemt. Het is aanvaardbaar dat de
CEA in OLVG heden wordt verricht zonder controle van de
stroomsnelheid in de arterie cerebri media door middel van een TCD.
Een op 19 mei 2016 versche-nen CAT van AIOS Neurologie Femke
Visser, toont echter aan dat een TCD (door middel van het meten van
de embolie- rate) wél een risicogroep kan opsporen bij een wat
vaker voor-komende complicatie na CEA: stroke door micro-
embolieën. Vervolgonder-zoek naar het nut van TCD bij CEA is daarom
raadzaam.
Referenties
Pennekamp CW. Prediction of cerebral hyper-
perfusion after carotid endarterectomy with
transcranial Doppler. Eur J Vasc Endovasc Surg.
2012 Apr.
Newman JE. Changes in middle cerebral artery ve-
locity after carotid endarterectomy do not iden-
tify patients at high-risk of suffering intracranial
haemorrhage or stroke due to hyperperfusion
syndrome. Eur J Vasc Endovasc Surg. 2013 Jun.
CEA protocol SLAZ. Drs RC van Nieuwenhuizen,
dr DM Laman en dr RM van den Berg-Vos. 2014
Maart.
Auteur &datum
Type studie
Level Patiënten = ondergin-
gen CEA
Interventie= verhoogde
stroomsnel-
heid ACM
postoperatief
op TCD
Controle = geen verhoogde
stroomsnelheid ACM
postoperatief op
TCD
Uitkomstmaat= complicaties
Resultaten1 = aantal complicaties in groep I (met verhoogde
snelheid)2 = aantal complicaties in groep C (zonder verhoogde
snelheid)
Conclusie
Pennekamp
2011
cohort B N= 184 N= 22
22/184 (12%)
N= 162
162/184 (88%)
Hyperperfusie-
syndroom, intra-
cerebraal hema-
toom, insulten
N=10
10/184 (5%)
1 = 9/22 (PPV 41%)
2 = 1/162 (0.6%)
TCD is bruik-
baar voor het
voorspellen van
complicaties na
een CEA
Newman 2013 cohort B N= 630 N= 63
63/630 (10%)
N=567
567/630 (90%)
Stroke door hyper-
perfusie syndroom,
intracerebraal
hematoom
N=6
6/630 (1%)
1 = 3/63 (PPV 5%)
2 = 3/567 (0.5%)
TCD is niet
bruik baar
voor het
voorspellen van
complicaties
na een CEA
WETENSCHAP@OLVG • 15
-
Interview
Op 14 juni vond in OLVG, locatie West het sympo-sium ‘Culturele
diversiteit en patiëntgerichte zorg in het ziekenhuis’ plaats. Dit
naar aanleiding van de promotie van arts-onderzoeker Emma
Paternotte. We spraken na afloop met haar over het belang van haar
onderzoek. Judith Vocking
Op 14 juni ben je gepromoveerd en voorafgaand daaraan was het
symposium. Waarom heb je voor deze opzet gekozen? “Toen ik vijf
jaar geleden met mijn pro-motietraject begon, hebben we ook een
symposium over interculturele com-municatie in de zorg
georganiseerd. Het leek ons leuk om het promotietraject op dezelfde
manier af te sluiten en het onderwerp weer eens goed op de kaart te
zetten.”
Waarom is dat belangrijk? “Door toegenomen mobiliteit, migratie
en internationale samenwerking is de multiculturele samenleving een
feit. Dat merken we ook in het ziekenhuis. In OLVG behandelen we
patiënten van veel verschillende culturele ach-tergronden. Dat wil
zeggen: patiënten met verschillende gewoontes, waarden,
verwachtingen en percepties. Uit onder-zoek blijkt dat de
tevredenheid van pa-tiënten en artsen lager is als de onder-linge
communicatie niet goed verloopt. Ook heeft dit een negatief effect
op de ligduur, therapietrouw en het aantal herhaalconsulten.
Interculturele com-municatie is dus van significant belang voor de
gezondheidszorg.”
Is interculturele communicatie dan nog niet goed geregeld in de
zorgverlening? “Uit mijn onderzoek blijkt dat het beter kan. Artsen
zijn over het algemeen goed in het toepassen van algemene
com-municatievaardigheden, zoals luisteren, zich inleven in de
patiënt, een open houding aannemen en respect tonen.
Maar specifieke vaardigheden die zo belangrijk zijn in de
interculturele com-municatie kunnen beter. Voorbeelden hiervan zijn
cultureel bewustzijn, con-troleren van de taalvaardigheid van de
patiënt en controleren of de patiënt het begrepen heeft. Daar komt
bij dat mijn onderzoek laat zien dat de geïnterview-de patiënten
met een niet-Nederlandse etniciteit liever een persoonsgerichte
arts hebben dan een arts die zich vooral richt op de ziekte. Naast
intercul-turele communicatie is dus ook patiënt-gerichte
communicatie belangrijk.”
Hoe krijg je het voor elkaar dat artsen hier beter in worden?
“Ze zouden beter getraind kunnen worden. Ik heb alle
opleidingsplannen bekeken. Het opleidingsplan voor de medische
basisopleiding bevatte de
Intercultureel communiceren, hoe bereik je dat?
WETENSCHAP@OLVG • 16
-
meest uitgebreide beschrijving van aan-dachtspunten van
culturele diversiteit. Wel was het vrij algemeen van aard. In de
opleidingsplannen van de medische vervolgopleidingen kwam
interculturele communicatie hooguit oppervlakkig aan bod. Dus
ondanks de publieke erken-ning, is de aandacht voor culturele
di-versiteit in de medische opleidingen – op papier – beperkt. Dat
moet veranderen. Interculturele communicatie moet een prominentere
plek krijgen in de basis- en vervolgopleiding. Daarnaast moet er,
na het afronden van de opleiding, aandacht aan geschonken blijven
worden. Life long learning: blijven reflecteren hoe je het doet,
zodat je niet in oude rituelen blijft hangen of terugvalt.
Reflectie aan de hand van filmopnames van consulten is hier
uitermate geschikt voor. Deze methode heb ik tijdens mijn onderzoek
gebruikt. Artsen vonden het heel waardevol om zichzelf terug te
zien. Sinds september 2015 zijn er verschil-lende afdelingen in
OLVG die deze ma-nier van reflectie gebruiken. Iedere keer neemt
iemand een opname van zichzelf mee die in de groep wordt besproken,
samen met een communicatietrainer. Heel leerzaam voor de persoon
zelf, maar ook voor alle andere aanwezigen.”
Hoe waren de reacties op het symposium? “We hebben een programma
proberen neer te zetten dat dichtbij de OLVG-werknemers staat met
een mix van theorie en praktijk. Na de presentaties volgden steeds
leuke discussies en bezoekers gaven aan er echt iets van geleerd te
hebben. Ik kijk dus met een tevreden gevoel terug op een mooie
dag.”
Proefschrift: E. Paternotte - Intercultural commu-nication
between doctors and patients; a multi-perspective exploration
Wortelblokkades effectief bij lumbosacraal radiculair
syndroom?
Maarten Jüngen, medisch student, en
Bas ter Meulen, neuroloog OLVG, locatie West
en Zaans MC
Het lumbosacraal radiculair syndroom (LSRS), gekenmerkt door
uitstralende pijn in een deel van het been, wordt meestal
veroor-zaakt door een uitpuilende tussenwervelschijf, de hernia
nuclei pulposi. Naar aanleiding van nieuwe inzichten over de rol
van ont-steking bij LSRS doen wij onderzoek naar het verbeteren van
de behandeling in de acute fase.
Beloop Het LSRS heeft een incidentie van 9 per 1.000 mensen per
jaar. De prognose is over het algemeen gunstig; de meeste patiënten
herstellen binnen drie maanden. Om die reden wordt meestal ge-wacht
met een operatie en ligt de focus van de behandeling in de eerste
weken op goede pijnbestrijding.
Behandeling Naast pijnmedicatie valt een transforaminale,
epidurale injectie met corticosteroïden te overwegen, de zogenaamde
wortelblokka-de. Deze behandeling wordt in de kliniek al regelmatig
toegepast, maar de effectiviteit en veiligheid zijn nog onvoldoende
helder.
STAR-trial De STAR-trial (steroids against radiculopathy)
onderzoekt de effectiviteit van wortelblokkades in de acute fase
van het LSRS (< 8 weken klachten). De onderliggende hypothese is
dat je voor een goed effect van een wortelblokkade ‘snel moet
toeslaan’. Het betreft een prospectieve, gerandomiseerde studie,
die wordt uitgevoerd in OLVG en Zaans MC. Er worden drie groepen
ver-geleken: 1) alleen medicatie, 2) medicatie en wortelblokkade
met Methylprednisolon, 3) medicatie en wortelblokkade met placebo.
De patiënten worden gedurende zes maanden gevolgd via een online
vragenlijst (bij 3, 6, 12 en 26 weken), waarbij gekeken wordt naar
pijn (VAS, rug- en beenpijn), functie (RDQ) en herstel (GPE). Ook
vindt economische evaluatie plaats: wat is het effect van de
behandeling op werkverzuim en zorgconsumptie? Een eventuele
positieve uitkomst van de studie (wortelblokkades hebben goed
effect) maakt dat in de acute fase van een LSRS gekozen kan worden
voor een wortelblokkade in plaats van afwachten met pijnstilling.
Inmiddels zijn 25 van de 260 beoogde patiënten geïn-cludeerd.
In het kort
: interculturele communicatie moet een prominentere plek krijgen
in de basis- en vervolgopleiding
WETENSCHAP@OLVG • 17
-
Expertmeeting
Amste
rdam
Delph
imeth
ode
anesthesiologie
KNO
bariatrischechirurgie
longziekten
klinischeneurofysiologie
Epidemiologica
In maart 2016 kwamen in OLVG, locatie West vijftien experts van
over de hele wereld bij elkaar. Dit om consensus te bereiken over
de perioperatieve zorg voor patiënten met obstructief slaapapneu
(OSA) die bariatrische chirurgie ondergaan. Hiervoor gebruikten ze
de ‘Amsterdam Delphimethode’. Een succesvolle manier om te komen
tot een richtlijn, zo blijkt.
De ‘Amsterdam Delphimethode’ is ui-termate geschikt om inzicht
te krijgen in een onderwerp waar geen consensus over is. Het
perioperatief traject voor mensen met obstructief slaapapneu (OSA)
die een bariatrische ingreep on-dergaan, is zo’n onderwerp.
Hiervoor ontbreekt een eenduidige richtlijn, wat er onder andere
toe leidt dat ieder ziekenhuis een ander behandeltraject volgt. Een
goede richtlijn is echter nood-zakelijk, omdat het wereldwijd een
ont-zettend grote patiëntengroep betreft.
Bovendien is het perioperatief manage-ment voor deze groep bij
bariatrie erg belangrijk. Bariatrische patiënten met OSA hebben
namelijk een verhoogde kans op het ontwikkelen van complica-ties
rondom de operatie en op de lange termijn.
Met elkaar in discussie In 2015 werd op initiatief van professor
Jaap Bonjer, hoofd van de afdeling Chirurgie VUmc, de EAES
Appendicitis Consensus Meeting georganiseerd.
Om tot consensus te komen over de behandeling van appendicitis
werd de ‘Amsterdam Delphimethode’ gebruikt, een door Bonjer zelf
afgeleide vari-ant van de Delphimethode. Waar in de Delphimethode
wordt uitgegaan van anonimiteit, gaan bij de ‘Amsterdam
Delphimethode’ de experts direct met elkaar in discussie. De
achterliggende gedachte is dat er eerder tot consen-sus wordt
gekomen als experts elkaars beweegredenen horen en daarover met
elkaar in gesprek gaan.
Consensus bereiken met de ‘Amsterdam Delphimethode’
Bariatrie en OSA Bariatrische chirurgie, zoals
maag-verkleiningen, komt steeds meer voor. Jaarlijks worden
wereldwijd meer dan 500.000 bariatrische ingrepen verricht. Van al
deze men-sen heeft 60-70% obstructief slaap-apneu (OSA). Mensen met
OSA hebben verschillende malen per nacht een ademstilstand. Dit
leidt tot ernstige vermoeidheid overdag, maar er kunnen ook
serieuze ge-zondheidsklachten ontstaan, zoals hart- en
vaatziekten.
Judith Vocking
WETENSCHAP@OLVG • 18
-
Expertmeeting
Amste
rdam
Delph
imeth
ode
anesthesiologie
KNO
bariatrischechirurgie
longziekten
klinischeneurofysiologie
Geïnspireerd door de Appendicitis Consensus Meeting werd in
maart 2016 door promovenda drs. Christel de Raaff en bariatrisch
chirurg dr. Bart van Wa-gensveld de OSA/Bariatrie Expert Mee-ting
georganiseerd. Professor Bonjer en drs. Marguerite Gorter-Stam,
AIOS Chirurgie VUmc, bewaakten tijdens het gehele traject de
methodologie.
Het proces Het proces verliep als volgt. Allereerst werden in de
perioperatieve zorg vijf
items onderscheiden: 1) preoperatieve screening, 2) behandeling
van OSA, 3) postoperatieve monitoring, 4) anesthe-siologische
maatregelen en 5) follow-up. Vervolgens werd aan specialisten van
over de hele wereld, die zich al hun hele carrière bezighouden met
OSA en/of bariatrie, gevraagd hun expertise in te zetten. In de
groep waren vijf discipli-nes vertegenwoordigd: anesthesiologie,
KNO, bariatrische chirurgie, longziekten en klinische
neurofysiologie. Voor de vijf items stelden de experts 75 klinische
vragen op. Eerst werd gekeken of deze op basis van de literatuur
objectief beantwoord konden worden. Hiervoor deed een
onafhankelijke informatie-specialist per item een literatuursearch.
Dit leidde tot meer dan 7.300 hits. Zes PhD-studenten bariatrie uit
diverse ziekenhuizen hebben alle artikelen ge-reviewed, een
selectie gemaakt en een antwoord geformuleerd op de 75 vra-gen. De
geïncludeerde artikelen kregen met behulp van het Oxford- en
GRADE-systeem een kwaliteitslabel, waarbij level 1 staat voor het
beste bewijs en 5 voor expert opinion1.
De resultaten van de reviews zijn bedis-cussieerd tijdens de
expert meeting, die werd geleid door twee onafhankelijke
voorzitters. De experts kregen per vraag een dia te zien met de
conclusie, de aanbeveling, de kwaliteit van de litera-tuur en de
sterkte van de aanbeveling. Een eerste stemronde volgde. Was er
geen 100% consensus, dan legde de PhD-student in één minuut uit hoe
hij/zij tot de conclusie en aanbeveling was ge-komen. Daarna gingen
de experts drie minuten met elkaar in discussie. Omdat iedereen
vanuit een ander specialisme redeneerde, waren er veel
verschillende meningen. Na de discussieronde formu-leerde de
voorzitter een nieuwe aanbe-veling, waar vervolgens weer over werd
gestemd. Er was sprake van consensus als minimaal 70% van de
experts het
met de aanbeveling eens was. Tot slot werd ook nog bepaald of
het een sterke of zwakke aanbeveling betrof.
Resultaten De meeting duurde anderhalve dag. Van de 75 klinische
vragen werden er 17 geëxcludeerd, omdat ze geen duidelijk
toegevoegde waarde hadden. Van de resterende 58 aanbevelingen werd
voor 55 consensus bereikt. De resultaten worden momenteel
samengevat in een artikel. Daarmee is een stapje dichterbij een
klinische richtlijn gekomen voor de perioperatieve zorg voor
OSA-patiënten die bariatrische chirurgie ondergaan.
Referenties
1. Goldet G et al. Understanding GRADE: an intro-
duction. JEBM 6 (2013) 50-54
Consensus bereiken met de ‘Amsterdam Delphimethode’
‘Amsterdam Delphimethode’ in het kort Bij de ‘Amsterdam
Delphimethode’ wordt een groot aantal experts om hun mening
gevraagd ten aanzien van een onderwerp waar geen consensus over is.
Door de antwoorden van de andere experts terug te koppelen, wordt
in een aantal rondes geprobeerd tot consensus te komen. Bij de
Delphimethode gebeurt deze terugkoppeling anoniem, bij de
‘Amsterdam Delphimethode’ gaan de experts direct met elkaar in
discussie. Het proces omvat twee stemrondes, discussie en feedback,
en een samenvatting van de belangrijkste punten.De ‘Amsterdam
Delphimethode’ is een manier van onderzoek doen, waarbij klinische
vragen het uit-gangspunt vormen en de klinische relevantie groot
is. De resultaten zijn direct toepasbaar in de praktijk.
WETENSCHAP@OLVG • 19
-
gelijkheden. Onderzoekers kunnen eenvoudig een overzicht van
alle pa-tiënten binnen een bepaald onder-zoek krijgen. En als een
patiënt deel-neemt aan een studie zie je bovenin het Epic-dossier
een roze balk met ‘onderzoek: actief’. Als je daarop klikt, krijg
je informatie over het onderzoek te zien en de contactgegevens van
de onder zoeker.Epic Research is ook handig voor de
onderzoeksfinanciën. De kosten van onderzoeksactiviteiten en de
regu-liere zorg kunnen apart worden ge-houden. Hierdoor komen
onderzoeks-kosten niet per ongeluk voor rekening van de
patiënt.
Is het werken met Epic Research ingewikkeld? In het begin was
het best even wennen en onze werkwijze moest op sommige punten
worden aangepast aan het nieuwe systeem. Dit ligt inmiddels ach-ter
ons. We merken dat de research-module echt een aanwinst is.
Epic en onderzoek; hoe gaat dat?
Waarom een researchmodule in Epic? Tijdens de bouw van Epic voor
OLVG hebben onderzoekers van beide locaties de noodzaak aangegeven
voor een re-searchmodule. Om volgens de ‘Good Cli-nical
Practice’-richtlijnen te werken, is het nodig om onderzoeksgegevens
goed te documenteren. Epic heeft hier handige mogelijkheden voor.
De kerngroep ‘Epic wetenschap’ werkte mee aan de speci-fieke
inrichting van de researchmodule en sinds kort heeft de
Wetenschapscom-missie OLVG een werkgroep Epic.
Hoe leer je met Epic Research werken? Er is een speciale
Epic-training ‘research-coördinator’, waarin stapsgewijs wordt
uitgelegd hoe de researchmodule werkt. De handleiding hiervan staat
op intranet (EPD-dienst>handleidingen).
Waar is Epic Research met name handig voor? Epic Research heeft
heel veel mo-
Tips & tricks
Studie registreren in Epic (door onderzoekscoördinator) • Onder
de knop
‘Onderzoeksonderhoud’. • Eenmalig de gegevens van je
studie invoeren. • Alle betrokken collega‘s registreren,
zodat zij bevoegdheden krijgen om patiënten, contacten en orders
met de studie te associëren.
Patiënt associëren met een studie• Onder de knop ‘Research
Studies’ (Patiëntendossier > Meer activiteiten).
• Klik op ‘+Toevoegen’ en kies de betreffende studie en status
(bijvoorbeeld: geïnteresseerd/geïncludeerd/afgewezen).
• Associatie met een studie is bovenin het patiëntendossier te
zien (roze balk ‘onderzoek: actief’).
Orders associëren met een studie• Plaats een order zoals
gebruikelijk.• Klik op ‘Onderzoeksassociatie’.
De studie(s) waarmee de patiënt geassocieerd is, worden
zichtbaar. Betreffende studie aanvinken en order
accepteren/tekenen.
• BELANGRIJK: doe dit alleen bij orders die buiten de reguliere
zorg vallen!
Contact associëren met een studie• Maak een afspraak voor
contact
zoals gebruikelijk.• Kies afspraaktype ‘Consult
Research’ als de afspraak buiten de reguliere zorg valt en
buiten de DBC moet blijven.
• Koppel het contact aan de betreffende studie, door de studie
aan te vinken (dit is zichtbaar in het scherm).
Sinds oktober 2015 werken we in OLVG met het elektronisch
patiëntendossier Epic. Maar Epic heeft ook een researchmodule waar
veel onderzoekers dagelijks gebruik van maken. Loes van Beers,
researchverpleegkundige Orthopedie
WETENSCHAP@OLVG • 20
-
Inleiding Chirurgische ablatie is een bekende behandeling voor
boezemfibrilleren (AF). Er is echter weinig bekend over de absolute
succespercentages hiervan. Follow up gebeurt namelijk normaliter
door middel van ECG of 24 uur Holter. Dit zijn slechts
momentopnames en zeggen dus weinig over het werkelijke ritme van
patiënten na een ablatie, ze-ker als deze asymptomatisch
boezem-fibrilleren hebben. Het doel van deze studie is het
vergelijken van de absolute pre- en postoperatieve incidentie van
AF na minimaal invasieve chirurgische ablatie voor paroxysmaal
AF.
Methode Bij 20 opeenvolgende patiënten (gemid-delde leeftijd 55
jaar ± 8; 55% man) werd een ritme-registratiekastje geïmplan-teerd
om het ritme continu te kunnen monitoren. Dit gebeurde vier weken
voorafgaand aan de geplande operatie, een minimaal invasieve
pulmonaal vene isolatie (MIPVI). De gemiddelde preope-ratieve
incidentie van AF werd vergele-ken met de postoperatieve
incidentie, gedurende 12 maanden.
Resultaten Uiteindelijk ondergingen 17 patiënten een MIPVI. Twee
patiënten haalden de drempelwaarde voor chirurgie niet, bij deze
patiënten bleek er nauwelijks sprake van AF. Hen werd dus een
inva-sieve behandeling bespaard, waarvan ze weinig baat gehad
zouden hebben. Bij één patiënt werd de operatie voor-tijdig
beëindigd in verband met een peroperatieve bloeding ten gevolge van
een eerdere percutane ablatie. De gemiddelde preoperatieve
inciden-tie van AF was 66%. Na 12 maanden was er een absolute
incidentie-reductie van 65% (95% BI 42-88), P < 0,001). Tijdens
follow up waren 12 van de 15 patiënten
(80%) volledig vrij van boezemfibrilleren zonder het gebruik van
anti-aritmica. Bij de andere twee patiënten werd het kastje
verwijderd; bij één patiënt in ver-band met pijnklachten na een val
en bij één patiënt op eigen verzoek zonder medische noodzaak.
Conclusie Het gebruik van een geïmplanteerd
ritme-registratiekastje in de follow up van chirurgische ablatie is
een zeer betrouwbare manier om absolute ope-ratieresultaten in
beeld te brengen, mits deze enkele weken voor de operatie al
Abstract
Chirurgische ablatie bij boezem-fibrilleren, absolute
resultatenM.A.P. Oudeman1, A. Tjon2, J. Huijgen3, A. Mijnen3, G. de
Ruiter4, M. Khan4, A. Eijkhout5, A. Voogel6, A. Kuijper6, S.
Bemelmans-Lalezari2
wordt ingebracht. Daarnaast kan hier-mee betere preoperatieve
diagnostiek worden verricht en de uitgebreidheid van de operatie
kan specifieker op de patiënt worden afgestemd.
M.A.P. Oudeman, A. Tjon et al. The aim of this study
is to compare the absolute pre- and postoperative
incidence of atrial fibrillation (AF) after minimally
invasive surgical ablation for paroxysmal AF, Eur J
Cardiothorac Surg 2015 Dec;48(6):855-60
1 AIOS Cardio-thoracale Chirurgie OLVG, 2 Cardio-
thoracaal chirurg OLVG, 3
Onderzoeksmedewerkster Cardio-thoracale
Chirurgie OLVG, 4 Cardioloog OLVG, 5 Pacemaker-
technicus OLVG, 6 Cardioloog Spaarne Gasthuis
Maurice Oudeman, AOIS Cardio-thoracale Chirurgie (links)
WETENSCHAP@OLVG • 21
-
Maximale kwaliteit tegen minimale kosten
maatregel is de best mogelijke zorg geven. Want is de uitkomst
van de zorg goed, dan kan de patiënt sneller parti-ciperen in het
arbeidsproces en komt hij minder vaak terug in het ziekenhuis. Dat
is niet alleen prettig voor de patiënt, het bespaart ook geld.” Een
ander mooi voorbeeld hiervan is de uitkomstindica-tor ‘angst en
depressie’. Sinds de pilot vullen patiënten op de hiv-polikliniek
regelmatig vragenlijsten in over kwali-teit van leven. Door de
antwoorden in de spreekkamer door te lopen, wordt angst en
depressie eerder gesignaleerd, kan tijdig ingegrepen worden en
wordt langdurige uitval door ziekte voorko-men.
Ziekenhuisbrede aanpak Vanuit de ervaring die Van den Berk de
afgelopen drie jaar heeft opgedaan, is hij toegetreden tot de unit
Kwaliteit en Verbetering. Als een soort consultant adviseert en
ondersteunt hij collega’s die de VBHC-methode op hun afdeling
willen toepassen. Het ziekenhuis heeft een extra boost gegeven om
VBHC zie-kenhuisbreed uit te rollen. In Santeon-verband zijn drie
ziektebeelden gekozen die nu snel opgetuigd worden: borst-kanker,
heupartrose en prostaatkanker. Deze gaan als voorbeeld dienen voor
de andere specialismen. “Een ziekenhuis-brede aanpak is
belangrijk”, stelt Van den Berk. “Ook zorgverzekeraars tonen steeds
meer interesse in deze methode. De kans is aanwezig dat zij in de
toe-komst contracten gaan aanbieden op basis van zorguitkomsten.
Daar moet je als ziekenhuis op voorbereid zijn.”
Guido van den Berk is internist én kwaliteitsarts. Eén dag per
week houdt hij zich bezig met onder andere Value Based Healthcare
(VBHC) en samen met vier andere artsen maakt hij deel uit van de
unit Kwaliteit en Verbetering. Hij vertelt hoe dit zo is gekomen en
waarom VBHC de toekomst is.
Judith Vocking
Bij VBHC wordt gestreefd naar een maximale gezondheidsuitkomst
voor de patiënt tegen minimale kosten. “Het is een revolutie van
procesdenken naar uitkomstdenken”, zegt Van den Berk. “Bij alles
wat je doet, kijk je of de patiënt er beter van wordt. De uitkomst
van de behandeling is eigenlijk je vertrekpunt.”
Brede interesse Als ik Van den Berk spreek, is hij net te-rug
van een VBHC-congres in Londen. Van over de hele wereld waren er
verte-genwoordigers uit de zorg, maar ook uit de politiek. Daaruit
blijkt de steeds bre-dere interesse voor VBHC. OLVG signa-leerde
deze trend al eerder en wees drie jaar geleden het
Hiv-behandelcentrum
aan voor een VBHC-pilot, om te kijken waar tegenaan gelopen
wordt als zo’n project vanaf nul wordt opgebouwd. Van den Berk en
collega Kees Brinkman trok-ken de kar. Uit 45 uitkomstindicatoren
selecteerden zij er acht en gingen daar-mee aan de slag. Met de
VBHC-metho-diek zoeken ze nu bijvoorbeeld uit of het delegeren van
taken naar verpleegkun-dig specialisten hiv tot dezelfde
gezond-heidsuitkomsten leidt. Waarom zou je een duurdere dokter de
controles laten doen als het resultaat hetzelfde is?
Prettig voor de patiënt Met VHBC kunnen ziekenhuizen aanto-nen
dat ze waar voor hun geld leveren. Van den Berk: “De beste
bezuinigings-
Wetenschap & Kwaliteit
Symposium Value Based HealthcareDinsdag 27 september 2016 OLVG,
locatie Oost Einthovenzaal 1 en 2
WETENSCHAP@OLVG • 22
-
Korte berichten
16 november: CAT-walk en uitreiking verpleegkundige
scriptieprijsOp 16 november wordt tijdens de jaarlijkse CAT-walk
weer de beste critically appraised topic (CAT) gekozen. Voorafgaand
aan de CAT-walk wordt de verpleegkundige scriptieprijs uitgereikt.
Het evenement vindt plaats in OLVG, locatie Oost. Meer informatie
is te vinden op intranet.
Colofon
Wetenschap@OLVG is een onafhankelijke, wetenschappelijke uitgave
van het OLVG-Leerhuis. Met deze uitgave wil OLVG wetenschappelijk
onderzoek stimuleren en praktisch ondersteunen. De uitgave
verschijnt twee keer per jaar en wordt verspreid in de eigen
organisatie en onder Santeon- en STZ-ziekenhuizen in Nederland.
Redactie Dr. P.S. van Dam, internist; A.D. Klaassen MSc,
onderzoeker orthopedie; dr. M.G. van Pampus, gynaecoloog; dr. B.J.
Potter van Loon, internist; dr. D.E. van Rooijen,
wetenschapscoördinator; dr. M. van Schilfgaarde, onderzoeker HKCL;
drs. R. Steenhuis, informatiespecialist ziekenhuisbibliotheek; drs.
J.A.M. Vocking, communicatiemedewerker; dr. B.C. Vrouenraets,
chirurg; drs. N.W. van Willigenburg, researchcoördinator
orthopedie; dr. J. van der Zee, longarts, vicedecaan Leerhuis.
Redactie- en administratieadresOLVG WetenschapsbladPostbus
955001090 HM AmsterdamTelefoon: (020) 599 40 17E-mail:
[email protected]
Hoofdredactie: Diana van Rooijen en Jaring van der
ZeeEindredactie: Judith Vocking, Ronald ZeijpveldBladcoördinatie:
Judith VockingCartoon: Jaap Stiemer, www.jaapstiemer.nlConcept en
basisontwerp: Teldesign, RotterdamVormgeving: Ruparo (Ivo Sikkema),
www.ruparo.nlFoto’s en illustraties: Manja Herrebrugh, Jelmer ten
Hoeve en Joep Maeijer - Audiovisuele Zaken OLVG, Ivo Sikkema -
RuparoDruk: Drukkerij De BijOplage: 1.250 stuks
OproepWilt u ook onderzoeksresultaten publiceren? Heeft u een
interessant artikel dat u wilt delen? Of wilt u reageren op het
magazine? Neem dan contact op met onze redactie.
[email protected]
Jaargang 9 nummer 2, september 2016
End-logo_aflopend_FC_rechts.ai
Dit is het standaard logo om te gebruiken. Indien er geen
aflopend logo kan worden gebruikt, kan worden uitgeweken naar
andere varianten.
Dit logo wordt altijd rechts aflopend gebruikt, snijlijnen geven
de afsnede aan. De hoeken geven minimale witruimte aan.
Het logo is op 100% opgemaakt in het document en mag alleen
vergroot worden, dit heeft te maken met de minimale marge.
Dit logo is geschikt voor gebruik op fotografische achtergronden
of gekleurde achtergronden.
OproepWerk je in OLVG en heb je een goede critically appraised
topic (CAT) geschreven? Stuur die dan snel in voor de CAT-walk!
Trainingen en cursussen najaar 2016E-learning
statistiek/SPSS
12 september, 16:00-18:00 uur, locatie West (examen 12 december
17:00-19:00 uur, locatie West)
GCP opfriscursus21 september, 15.00-18.30, locatie West (alleen
voor mensen met (bijna) verlopen GCP-certificaten die via EMWO zijn
behaald)
Scientific writing in English (6 avonden)12 en 26 oktober,
18:00-20:30 uur, locatie West 9 en 23 november, 18:00-20:30 uur,
locatie West
Good Clinical Practice (GCP)3 november, 13.30-18.30 uur, locatie
Oost (examen op 10 november 17.00-19.00 uur, locatie West)
Voor meer informatie en inschrijven ga naar: ‘Ons Leerportaal’,
te vinden op het intranet.
WETENSCHAP@OLVG • 23
-
Statistieken
Wetenschappelijke publicatiesHet aantal Pubmed-publicaties van
één of meer OLVG-medewerkers in 2014 en 2015, opgesplitst naar
afdeling. De publica-ties van Maag- Darm- Leverziekten staan voor
OLVG, locatie Oost apart vermeld en zijn voor OLVG, locatie West
geteld bij de publicaties van Interne Geneeskunde. De categorie
‘overig’ omvat de publicaties van Teaching Hospital, Medisch
Onderwijs, Verpleegkunde, Diëtetiek en Fysiotherapie.
Chirurgie
Anesthesiologie & Operatiekamers
Apotheek
Cardio-thoracale Chirurgie
Cardiologie
Dermatologie
Gynaecologie/Verloskunde
Hematologisch Klinisch Chemisch Laboratorium
Huisartsengeneeskunde
Intensieve Geneeskunde
Interne Geneeskunde
Keel- Neus- en Oorheelkunde
Kindergeneeskunde
Longgeneeskunde
Maag- Darm- Leverziekten
Medische Microbiologie
Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie
Neurologie / Klinische Neurofysiologie
Oogheelkunde
Orthopedie
Pathologie
Plastische Chirurgie
Psychiatrie en Medische Psychologie
Radiologie
Reumatologie
Spoedeisende Hulp
Sportgeneeskunde
Urologie
Overig
Afdeling Aantal publicaties
2014 (totaal uniek 457)2015 (totaal uniek 543)
73
5
40
9
12
25
21
13
12
15
9
17
5
10
6
10
13
11
11
4
23
60
0
0
31
48
7
0
85
4
45
4
28
17
32
21
10
17
9
36
64
1
2
5
2
22
14
12
2
8
4
13
45
54
9
4
20
CWTS-analyse OLVG
““33,3%18,8%47,9%
Hoge score (>1,2)
Gemiddelde score (0,8-1,2)
Lage score (1,2), 16 (33,3%) een gemiddelde score (0,8-1,2) en 9
(18,8%) een lage score (