Top Banner
Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein week 21 Maandag 1 Ik hoop dat ik je (bijhouden). 2 Als er veel hout (aanspoelen), bouwen we op het strand een hut. 3 Denk maar goed na, dan (vinden) je het antwoord wel. 4 Wij (verzenden) reclamebiljetten door het hele land. 5 Wat ruik ik? Kan het zijn dat het vlees (aanbranden)? Dinsdag 1 (houden) dat kereltje maar in de gaten! 2 Vader (vinden) het beter, dat we thuis bleven. 3 Frans behoort niet tot de (verplichten) vakken op school. 4 Weet jij wat dat woord (betekenen)? 5 Je kon door het hele huis ruiken dat de aardappels (aanbranden). Woensdag 1 Onze hond werd door het jongetje over zijn rug (aaien). 2 Je kunt die soep nog lekkerder maken, als je ze wat (verdunnen). 3 De kachel (branden) lekker. 4 Mijn ouders gaan naar het vliegveld, waar ze onze gasten zullen (begroeten) 5 ‘(strijden) voor je vaderland’!, was de leuze in de Tweede Wereldoorlog. Donderdag 1 Die (aanbranden) doperwten zijn niet meer te eten. 2 Vader zegt, dat ik me die vreemde verhalen maar (verbeelden). 3 Als je je (aanwennen) ’s avonds je tas in te pakken, vergeet je geen boeken. 4 Met welke stof (bekleden) je deze stoelen? 5 Het was zo vochtig in huis, dat de schimmel alles (aantasten). Vrijdag 1 Heb je gezien wie daar in die winkel (bedienen)? 2 Jan (staan) gisteren meer dan een kwartier op de bus te wachten. 3 Mijn vader heeft mijn huiswerk wel drie keer (overhoren). 4 Ik (bereid) het vlees altijd met olijfolie. 5 In de winter (branden) er overal kaarsen.
20

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Oct 15, 2020

Download

Documents

dariahiddleston
Welcome message from author
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Page 1: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 21

Maandag 1 Ik hoop dat ik je (bijhouden). 2 Als er veel hout (aanspoelen), bouwen we op het strand een hut. 3 Denk maar goed na, dan (vinden) je het antwoord wel. 4 Wij (verzenden) reclamebiljetten door het hele land. 5 Wat ruik ik? Kan het zijn dat het vlees (aanbranden)? Dinsdag 1 (houden) dat kereltje maar in de gaten! 2 Vader (vinden) het beter, dat we thuis bleven. 3 Frans behoort niet tot de (verplichten) vakken op school. 4 Weet jij wat dat woord (betekenen)? 5 Je kon door het hele huis ruiken dat de aardappels (aanbranden). Woensdag 1 Onze hond werd door het jongetje over zijn rug (aaien). 2 Je kunt die soep nog lekkerder maken, als je ze wat (verdunnen). 3 De kachel (branden) lekker. 4 Mijn ouders gaan naar het vliegveld, waar ze onze gasten zullen (begroeten) 5 ‘(strijden) voor je vaderland’!, was de leuze in de Tweede Wereldoorlog. Donderdag 1 Die (aanbranden) doperwten zijn niet meer te eten. 2 Vader zegt, dat ik me die vreemde verhalen maar (verbeelden). 3 Als je je (aanwennen) ’s avonds je tas in te pakken, vergeet je geen boeken. 4 Met welke stof (bekleden) je deze stoelen? 5 Het was zo vochtig in huis, dat de schimmel alles (aantasten). Vrijdag 1 Heb je gezien wie daar in die winkel (bedienen)? 2 Jan (staan) gisteren meer dan een kwartier op de bus te wachten. 3 Mijn vader heeft mijn huiswerk wel drie keer (overhoren). 4 Ik (bereid) het vlees altijd met olijfolie. 5 In de winter (branden) er overal kaarsen.

Page 2: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 22

Maandag 1 De reiger ving een kikker en (verslinden) hem met huid en haar. 2 Zal ik hen eens uitleggen wat je (bedoelen)? 3 (binden) jij de tent maar op je bagagedrager. 4 (raden) eens wie daar aankomt, dames! 5 Het intelligente meisje had al snel de andere leerlingen (overvleugelen). Dinsdag 1 Als we geld (overhouden) geven we het wel terug aan u. 2 Hij (zenden) gisteren nog een uitgebreid e-mailtje. 3 Een kat wordt niet vals, als je hem maar goed (behandelen) 4 Dat pakje (binden) ik wel op mijn fiets. 5 Men beschuldigde haar ervan dat ze sieraden uit de winkel (ontvreemden) Woensdag 1 Kunt u mij zeggen hoeveel hij voor het plakken van een band (berekenen)? 2 Het (bevreemden) me dat je de uitnodiging niet hebt aangenomen. 3 Af en toe een goede schoonmaakbeurt is het (behouden) van je fiets. 4 De oude man stapte op zijn fiets en reed (bedaren) weg. 5 Mijn vader (staan) laatst bij het postkantoor een half uur te wachten. Donderdag 1 Als je even wacht, (kleden) ik me vlug aan. 2 Vroeger (slachten) de boeren in november een varken. 3 Luizen (bestrijden) je het best door ze te bespuiten met zeepwater. 4 De (neerstorten) bergbeklimmer werd pas na 2 weken gevonden. 5 Ik begrijp niet waarom je hem van leugens (beschuldigen). Vrijdag 1 Voor een bruiloft (kleden) men zich altijd extra netjes. 2 De kinderen werden door hun achterstand erg (ontmoedigen). 3 Het is voor de planten goed als je ze met lauw water (besproeien). 4 Als ik een sms ontvang, (beantwoorden) ik hem dadelijk. 5 Als je iets goed leert, (onthouden) je het lang.

Page 3: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 23

Maandag 1 (melden) u bij de ingang, meneer! 2 Nu (bereiden) ik me voor op het toelatingsexamen. 3 Als ik opa en oma schrijf, (beantwoorden) ze mijn brief meteen. 4 (berijden) jij al lang een paard, of nu pas voor het eerst? 5 We plaatsten wel drie advertenties, maar niemand (melden) zich aan. Dinsdag 1 Vader is kwaad op je; (bereiden) je maar voor op een uitbrander. 2 Doordat ik te laat was opgestaan, (missen) ik de trein. 3 Pas op, (branden) je vingers niet! 4 Ik vouwde de tent op, terwijl Karel het touw (opwinden) 5 We zijn erg benieuwd waar we tenslotte zullen (belanden). Woensdag 1 Het (stranden) schip moest door de bemanning verlaten worden. 2 Vader (belasten) Karel met de taak de tuin schoon te houden. 3 Als je het kleed (uitspreiden), kan ik zien of het leuk staat. 4 Die driftkikker heeft zijn boek (verscheuren). 5 Tijdens de afgelopen verkiezingen (ontstaan) er verschil van mening. Donderdag 1 Eenmaal in het jaar (verbranden) we ons tuinafval. 2 Goede reis en (rijden) voorzichtig! 3 Ga jij bij de tent staan, dan (binden) ik het touw aan die boom vast. 4 Wat jammer dat het weer zo (veranderen). 5 In onze modern (inrichten) school zijn de vloeren belegd met marmoleum. Vrijdag 1 Vroeger (landen) de vliegtuigen op een andere baan. 2 In het midden van het bos (bevinden) zich vroeger een kluizenaarshut. 3 Waarom (overtreden) je telkens de regels? 4 Rattenkruid heet zo, omdat men er ratten mee (vergiftigen). 5 Wat (verbeelden) jullie je eigenlijk wel?

Page 4: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 24

Maandag 1 (winden) jij je horloge wel elke dag op? 2 Het (ontvreemden) geld bleek nog bij de dief te liggen. 3 Omdat het al zo lang droog is, heb ik de planten (besproeien). 4 Iedere morgen (ontmoeten) we elkaar bij de winkel van Petersen. 5 Is het jullie ook opgevallen dat hij de laatste tijd zo (verouderen)? Dinsdag 1 De vreemdeling vroeg ons wat, maar niemand (verstaan) hem. 2 Ik begrijp echt niet waarom jullie me zo (uitschelden). 3 De auto vloog uit de bocht en (storten) in de afgrond. 4 De (beantwoorden) brieven kunnen opgeborgen worden. 5 Vader beweert dat ik mijn fiets niet goed (onderhouden) Woensdag 1 Vraag hem eens waarom hij zijn kamer steeds (veranderen). 2 Dit boek kun je echt niet meer gebruiken; het is (verouderen). 3 Toen ik bij de bushalte kwam, (staan) Hanneke er al te wachten. 4 (onthouden) je met me, dat ik melk heb opgezet? 5 Als ons huis verkocht is, komt er iemand te wonen die het helemaal

(verbouwen).

Donderdag 1 We hadden voor deze gelegenheid het (mesten) varken geslacht. 2 Als u het wilt, (zenden) ik u het boek vandaag nog terug. 3 Je moet goed op het verkeer letten als je een auto (besturen) 4 Ik vroeg hem of hij meeging, maar hij (antwoorden) niet. 5 We moesten met een omweg reizen, omdat er een trein (ontsporen) was. Vrijdag 1 Na de ramp in België (zenden) Nederland ambulances naar dat gebied. 2 Hoeveel tijd (besteden) jij aan je huiswerk? 3 Is het waar, dat je een bus (besturen)? 4 Karel werd kwaad omdat ik hem niet (groeten). 5 De gids (leiden) ons door het prachtige kasteel.

Page 5: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 25

Maandag 1 Het is wel zeker dat je door te roken je gezondheid ernstig (benadelen) 2 Ik (posten) de brief op vrijdag en hij kwam pas op dinsdag aan. 3 De pas (oprichten) vereniging heeft nu al meer dan tachtig leden. 4 Waar (vinden) ik een zaak die stoelen verhuurt? 5 Die auto (rijden) met veel te grote snelheid. Dinsdag 1 Laat dat meisje eerst eens wat drinken, zodat ze wat (bedaren). 2 Annemarie (berichten) dat ze behouden was aangekomen. 3 De (ontvreemden) auto werd in Arnhem teruggevonden. 4 Waarom (beantwoorden) je broer mijn brieven niet? 5 Het zou beter zijn als je je geld aan andere dingen (besteden). Woensdag 1 Nu liggen er alweer (afbranden) lucifers in de tuin. 2 De opbrengst van het land gaat achteruit omdat de boeren niet voldoende

(bemesten).

3 Het verkeer (ondervinden) grote vertraging doordat een kabel brak. 4 Ik kan niet weg als u de vakantie niet (verlengen). 5 Waarom heb je maar vijf gebakjes (bestellen)? Donderdag 1 We riepen luid om hulp, maar niemand (antwoorden). 2 Wat voor nare plannen (broeden) je nu weer uit? 3 Ieder (spoeden) zich naar de plaats van het ongeluk. 4 Weet je wat dit woord vroeger heeft (betekenen)? 5 Als ik heel goed kijk, (onderscheiden) ik in de verte een kerktoren. Vrijdag 1 De hele tuin was met lampions (versieren). 2 (houden) dat touw eens wat steviger vast! 3 Ik (vermoeden) dat er een lek in de gasbuis zit. 4 Bij onze buren (broeden) mezen in de perenboom. 5 Mijn meester streept de fouten wel aan, maar (verbeteren) ze niet.

Page 6: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 26

Maandag 1 Ik (benijden) hem helemaal niet. 2 Het is voor het verkeer noodzakelijk dat men die bomen (verwijderen). 3 (vinden) je vader het goed dat je zo laat thuis komt? 4 De (ontvreemden) diamanten bleken later vals te zijn. 5 Na de oorlog (richten) men voor vele verzetsstrijders gedenktekens op. Dinsdag 1 Als je op een donkere weg rijdt, moet je oppassen dat je de anderen niet

(verblinden).

2 (bereiden) je maar voor op een moeilijke toets. 3 Vanuit onze hut (bespieden) wij de vogels. 4 Wachten (vinden) ik vrij vervelend. 5 We zouden kunnen ruilen, als jij hetzelfde (verzamelen). Woensdag 1 Waaraan (besteden) jij je zakgeld zoal? 2 (worden) je mening gevraagd, Marja? 3 We vinden het flink van je dat je je zusje zo (verdedigen). 4 Hoelang zullen we nu weer op hem moeten (wachten)? 5 De politie (vinden) dat dat meisje maar beter kon zwijgen. Donderdag 1 (benijden) je hem wel eens om al zijn rijkdom? 2 We gaan vanavond nog wandelen, als het weer tenminste (opknappen). 3 De Amazone (monden) uit in de Atlantische Oceaan. 4 Nadat we vijftien km hadden afgelegd, (rusten) we even. 5 Eindelijk was zijn woede (bekoelen). Vrijdag 1 Wat is het hier glad; veel mensen (glijden) hier uit. 2 Ik (vinden) het maar een saaie bedoening. 3 Jongens en meisjes, (antwoorden) nu eens wat preciezer! 4 Ik weet niet wat dit woord (betekenen). 5 Na lang aandringen (aanvaarden) Sjaak de functie van penningmeester.

Page 7: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 27

Maandag 1 Ga niet verder het bos in; het gevaar bestaat dat je (verdwalen). 2 Hoeveel (vergoeden) jouw zorgverzekering? 3 (kleden) je zus zich nog altijd zo opvallend? 4 De boer (binden) het paard goed vast. 5 Vroeger ( kruiden) men het eten veel meer dan tegenwoordig. Dinsdag 1 Ik (vinden) dat haar vriendin haar teveel beïnvloedt. 2 Het Muiderslot werd vroeger door P.C. Hooft (bewonen). 3 De verzekeringsmaatschappijen (vergoeden) alle schade. 4 (vermijden) absoluut dat je op het toetsenbord morst. 5 Wat is het ’s nachts heerlijk rustig als niets de stilte (verstoren). Woensdag 1 Voordat je je (verkleden) moet je eerst nog even een boodschap doen. 2 Ik was laat opgestaan en daarom (haasten) ik me om klaar te komen. 3 We waren bang dat het vlees zou (aanbranden). 4 Op die (polijsten) koperen plaat zijn een paar krassen gekomen. 5 (rijden) je wel eens met de auto van je vader? Donderdag 1 Waar (bevinden) u zich toen u die boodschap kreeg? 2 Als het verkeerslicht op oranje springt, (betekenen) dat: stoppen. 3 Het dak van het oude huis was (begroeien) met mos. 4 Als Joke haar trein mist, zullen we zeker een uur moeten (wachten) 5 De gewonde man verliest veel bloed; (verbinden) hem maar snel! Vrijdag 1 Het is wel prettig voor je dat je nooit (vervellen). 2 Wat (vinden) jij ervan, Evert? 3 Het was nog zo schemerig dat ik nauwelijks een boom van een lantaarnpaal

(onderscheiden).

4 Jan, (bevinden) ik me nu op de eerste of tweede verdieping? 5 Nadat we hem op zijn gedrag hadden aangesproken, (bieden) hij zijn excuses

aan.

Page 8: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 28

Maandag 1 (branden) maar los met je verhaal! 2 Daar rijdt een ziekenauto; wat zou er nu weer (gebeuren) zijn? 3 (vinden) je vrouw het niet erg dat je een week naar het buitenland moest? 4 In de advertentie stond dat de sollicitanten zich bij de portier moesten

(aanmelden).

5 Ik (raden) je aan naar de dokter te gaan. Dinsdag 1 Een mus (broeden) soms wel drie keer in een jaar. 2 Ik maakte de som fout, doordat ik me (vergissen). 3 De boom werd door de bliksem getroffen en (storten) met veel lawaai ter aarde. 4 In de gang hing ene mooie (inlijsten) spiegel. 5 Het is overal donker; ik (vermoeden) dat de stroom is uitgevallen. Woensdag 1 (vergoeden) je buurman de schade die hij veroorzaakt heeft? 2 Frits wordt altijd kwaad als je hem van leugens (beschuldigen). 3 Je bent nu al drie keer te laat gekomen; je krijgt straf als het weer (gebeuren) 4 Mijn zus (vinden) het niet aardig dat we haar zo plaagden. 5 De politie zal alle middelen moeten (aanwenden) om de orde te bewaren. Donderdag 1 Ik zie aan je gezicht, dat je me (bedriegen). 2 Als ik het antwoord goed (raden) krijg ik een sticker van de meester. 3 Heb je gemerkt dat het vannacht voortdurend (lichten)? 4 Wat (houden) je daar in je hand? 5 Een fiets gaat lang mee als je hem maar goed (onderhouden). Vrijdag 1 Jullie (besteden) veel teveel tijd aan je hobby’s. 2 Op de plaats van het (afbranden) huis gaat men een garage bouwen. 3 (schelden) me niet uit! 4 Er hoeft maar weinig te gebeuren of de strijd (ontbranden) opnieuw. 5 Leg een krant op de grond als je een gat in de muur (boren).

Page 9: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 29

Maandag 1 Je hebt er nu wel spijt van dat je verleden jaar zo weinig tijd aan je huiswerk

(besteden).

2 Het (bevreemden) de verpleegster dat de patiënt geen pijn had. 3 Vroeger (bestrijden) men sprinkhanen met gif dat door vliegtuigen werd

uitgestrooid.

4 Men breekt twee huizen af, omdat men binnenkort de straat (verlengen). 5 Ik houd niet van (aanbranden) rijst. Dinsdag 1 Als ik de spelregels (overtreden), moet je het zeggen. 2 Toen ik de conducteur wilde betalen, (missen) ik mijn portemonnee. 3 Zet dat schaaltje niet op het gas; het kon wel eens (barsten). 4 (snijden) de appels in tweeën. 5 Wanneer (verzenden) je zus nu eens die brief? Woensdag 1 (antwoorden) jij altijd zo keurig? 2 Ook tegenwoordig (stranden) er nog menig schip op onze kust. 3 Begrijp je niet wat hij (bedoelen)? 4 De nieuwsdienst (berichten) dat er geen slachtoffers te betreuren waren. 5 Heb je de fouten nu nog niet (verbeteren)? Donderdag 1 Toen er geen belangstelling meer was, (ontbinden) men de club. 2 Waarom (schelden) jullie Jan zo uit? 3 Waarom (aanvaarden) je zijn beschuldigingen niet? 4 Dolf had in een (verroesten) spijker getrapt. 5 Neemt u mij niet kwalijk; ik had het zo niet (bedoelen). Vrijdag 1 Waar zullen we nog eens (belanden)? 2 Vraag maar aan de portier wie dit kasteel (bewonen). 3 Ik (houden) niet van spruiten. 4 Als je deze bloem droogt, (behouden) hij nog lang zijn kleur. 5 Vroeger (verzenden) onze firma alle goederen per trein.

Page 10: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 30

Maandag 1 We zullen eens kijken hoe moeder de taart (verdelen). 2 Het touw was te kort; daarom (binden) Willem twee stukken aan elkaar. 3 Hij (dichten) al op jeugdige leeftijd. 4 (branden) je verwarming nu al? 5 Onweert het, of (verbeelden) ik het me? Dinsdag 1 Het met kool (beplanten) veld stond vol onkruid. 2 Ik begrijp niet hoe die jongen al die automerken van elkaar (onderscheiden) 3 Het was in november toen Lia begon te (hoesten). 4 De leeuw (verslinden) het vlees dat de oppasser hem toewierp. 5 Piet heeft twee auto’s, waarvan hij er één (verhuren). Woensdag 1 De lampen van de tegemoetkomende auto (verblinden) ons bijna. 2 Wat ik van mijn zakgeld (overhouden), doe ik in mijn spaarpot. 3 Buiten de stad ligt een fabriek waar men vuurwerk (vervaardigen). 4 (verbieden) je hem om deel te nemen? 5 We begrepen niet waarom Lies niet (antwoorden) op onze brieven. Donderdag 1 Ik vind dat je voor die rommel veel te veel (betalen). 2 Vader (raden) ons aan eerst ons huiswerk te maken. 3 (begeleiden) je me tot het station? 4 De post (zenden) me bericht dat er een pakket voor me op het postkantoor lag. 5 ‘(houden) goed vast, Floor!’, schreeuwt Twan. Vrijdag 1 (binden) dat dier goed vast. 2 Je slaapt lekker in een goed (luchten) slaapkamer. 3 De dokter (ontraden) je om nog cola te drinken. 4 Je moet veel van muziek weten als je een concert (beoordelen) 5 Goede weggebruikers (overtreden) de verkeersregels niet.

Page 11: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 31

Maandag 1 Ieder vrij uurtje (besteden) ik aan mijn huiswerk. 2 Ik begrijp niet hoe hij al die automerken van elkaar (onderscheiden). 3 (vinden) je niet dat de muziek veel te hard staat? 4 Je hebt je bezeerd, je vingers (bloeden). 5 Stuur je me een kaart als je (verhuizen)? Dinsdag 1 Sara, (onthouden) mijn telefoonnummer goed! 2 Sprinkhanen (bestrijden) men vroeger met vergif. 3 Een te kort (belichten) opname levert donkere foto’s op. 4 De tuinman gebruikt een stof die de groei van de planten (bevorderen). 5 De opbrengst van het land ging achteruit, doordat de boer niet voldoende

(bemesten).

Woensdag 1 Toen ik vijf jaar geleden Breda verliet, was dit stuk land nog niet (bebouwen). 2 Je stookt voordelig als je je huis met aardolie (verwarmen). 3 We merken het wel dat je ons telkens (bespieden). 4 Als je niet op tijd bij de bus bent, (wachten) we niet op je. 5 “(Houden) eindelijk eens op”, riep de meester door de klas. Donderdag 1 We konden terugzien op een goed (besteden) dag. 2 Ik (vermoed) dat de inbreker door het keukenraam is binnengekomen. 3 We zullen eens kijken hoe moeder de taart (verdelen). 4 (worden) je vanavond ook verwacht? 5 De spiegel viel op de grond en (barsten). Vrijdag 1 De opzichter (bepalen) wat de jongens straks moeten gaan doen. 2 Ik begreep niet waarom de chauffeur zich zo (opwinden). 3 Men beweert dat de burgemeester zijn zoon heeft (bevoordelen). 4 Als ik mijn repetitie elke dag overkijk, (onthouden) ik het goed. 5 Mijn ouders (ondervinden) nog steeds veel hartelijkheid van hun buren.

Page 12: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 32

Maandag 1 Waarom (schelden) hij je gisteren zo uit? 2 We vonden dat die fotohandelaar onze films niet goed (ontwikkelen). 3 Op een plastic zak (glijden) je prima van een heuvel. 4 “Natuurliefhebbers, (worden) nu lid van Greenpeace”. 5 De mensen die in ons vorige huis wonen, hebben het helemaal (veranderen). Dinsdag 1 Als alles goed gaat, (landen) we morgen om twee uur op Schiphol. 2 Marion hoorde tussen de struiken iets piepen en (vinden) een jong poesje. 3 Als je mij (verzekeren) dat je goed zult uitkijken, mag je op de fiets gaan. 4 Kom maar, dat pakje (binden) ik wel achter op mijn fiets. 5 Toen opa nog gezond was, (besteden) hij veel tijd aan zijn tuin. Woensdag 1 Toen de koninklijke familie op het balkon verscheen, (juichen) het publiek. 2 Het vliegtuig dat daar vertrekt, (landen) om drie uur in Lissabon. 3 Hoe kun je nu op zo’n oude, (verroesten) fiets rijden! 4 Luister goed, de zin wordt nog éénmaal (herhalen). 5 Vroeger (verzenden) mijn vader de brieven naar Amerika altijd per luchtpost. Donderdag 1 In de zomer (kleden) ik me zo luchtig mogelijk. 2 Als Lies uitging, (kleden) ze zich altijd keurig aan. 3 (onthouden) jij even alle getallen, dan schrijf ik ze straks op. 4 Tijdens het bezoek van de Koningin had de politie (uitbreiden) maatregelen

genomen.

5 De fotohandelaar zei dat we onze films veel langer moesten (belichten). Vrijdag 1 Nu onze zaak zich zo (uitbreiden) hebben we meer personeel nodig. 2 Door de ziekte van zijn vader is Maarten (verhinderen) te komen. 3 Het (misten) zo erg dat we de overkant van de straat niet kunnen zien. 4 Als ik deze lap helemaal (uitspreiden), lijkt de kleur mooier. 5 Als je geen verbandgaas hebt, (verbinden) je de wond maar met een schone

zakdoek.

Page 13: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 33

Maandag 1 (Ophouden) met mij de hele tijd aan te zitten kijken. 2 Als ik me (branden), houd ik de plek vlug onder de kraan. 3 We (besteden) veel tijd aan spelletjes spelen op de computer. 4 Waarom (antwoorden) je niet als ik je wat vraag? 5 De Churchillaan (heten) vroeger Middenlaan. Dinsdag 1 (worden) je zusje morgen ook verwacht? 2 Het is nodig dat je de takken van de appelboom (ondersteunen). 3 (Besteden) eens wat meer tijd aan je huiswerk! 4 Na lang gezocht te hebben, (vinden) hij zijn horloge in zijn jaszak. 5 Elk spoor ontbreekt, maar we (vermoeden) dat de dader nog in de buurt is. Woensdag 1 Het pas (landen) vliegtuig werd naar het platform gebracht. 2 Toen we op Schiphol kwamen, (landen) er juist een groot toestel. 3 Ik zou wel eens willen weten wat voor plannen hij nu weer (uitbroeden). 4 Dat is vorige week al (gebeuren). 5 Op deze hoek (staan) vroeger een lantaarn. Donderdag 1 De kaarsen (branden) nog steeds. 2 “(worden) wakker,” riep moeder onder aan de trap. 3 Ik (vinden) het erg leuk om te doen. 4 Je hebt die hangplant vergeten te begieten. Kijk eens hoe hij (verdorren). 5 Met (uitspreiden) vleugels wachtte de woedende zwaan ons op. Vrijdag 1 Lies moest thuisblijven, omdat zij zo (hoesten). 2 Hij (vermijden) moeilijk woorden in zijn opstel. 3 (Houden) jij van pindakaas? 4 (Melden) misdaad altijd direct! 5 Moeder en baby (rusten) tussen twaalf en drie uur.

Page 14: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 34

Maandag 1 (Rijden) maar een eindje met me mee! 2 De (ontvluchten) inbreker werd weer gepakt. 3 Heb je de orchidee in de kas ook (besproeien)? 4 (Bereiden) jullie je maar goed voor: morgen wordt het hard werken. 5 Mijn oom zegt dat hij zijn huis liever met kolen dan met olie (verwarmen). Dinsdag 1 Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn

schriften uit zijn tas.

2 Wij (watertanden) als we heerlijke geuren uit de keuken ruiken. 3 We probeerden het hert te fotograferen, maar het (vluchten) de bossen in. 4 Het (uitbranden) huis maakte een troosteloze indruk. 5 Wil je zien hoe moeder mijn jurk (veranderen)? Woensdag 1 Ik kom u vragen of u mijn rapport (ondertekenen). 2 Natuurlijk wil je graag dat je werk (belonen) wordt. 3 We (denken) dat jullie niet thuis waren. 4 Waarom (beantwoorden) je deze brief niet? 5 Iedere avond (besteden) ik een uurtje aan mijn huiswerk. Donderdag 1 We vonden, dat we een goed (besteden) dag achter de rug hadden. 2 Ik weet niet zeker of oma op je verjaardag komt; ik (vermoeden) van wel. 3 Al dagenlang (woeden) er op de Noordzee een zware storm. 4 Toen ik in 1975 deze boom (planten), had ik niet gedacht dat hij zo groot zou

worden.

5 Marlies was erg (ontmoedigen) toen ze hoorde dat ze gezakt was. Vrijdag 1 De hond had zeker honger: hij (verslinden) de boterham die ik hem gaf. 2 Als je (uitglijden), kun je je lelijk bezeren. 3 Wegens zware mist kon het vliegtuig niet op Schiphol (landen). 4 Pas op, (glijden) niet uit over die bananenschil! 5 We zijn erg benieuwd of de verzekering de schade (vergoeden).

Page 15: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 35

Maandag 1 (Besteden) je zakgeld toch eens aan nuttiger dingen! 2 De commissaris keek verbaasd toen de inbreker zichzelf (aanmelden). 3 Het wandelen in de (verlichten) grot heeft ons geen moment verveeld. 4 We blijven gezellig thuis als het weer niet (verbeteren). 5 Het felle licht (verblinden) ons helemaal. Dinsdag 1 Toen het ijs op de rivier (kruien), werden de dijkwachten opgeroepen. 2 We gingen met de auto naar Rome en (overnachten) in allerlei hotels. 3 Op slecht (verlichten) wegen moet je voorzichtig rijden. 4 Ik (houden) veel van klassieke muziek. 5 Zorg dat je de patiënt geen pijn doet als je hem (verbinden). Woensdag 1 De (bespieden) inbrekers merkten niets van de aanwezigheid van agenten. 2 We gaan niet op het ijs: we zijn bang dat we (uitglijden). 3 Verleden jaar (brengen) we onze vakantie in Spanje door. 4 Het is beter dat u deze plant tegen felle zon (beschermen). 5 Toen ik na jaren mijn klasgenoot terug zag, was hij erg (verouderen). Donderdag 1 De jongens hadden het niet gemerkt dat de boer hen (bespieden). 2 Wat heb jij een slecht rapport; (vinden) je het niet nodig om je best te doen? 3 Het zou niet best zijn als hier nog eens een trein (ontsporen). 4 We hebben het boek niet voorradig, maar het kan wel (bestellen) worden. 5 Ruim jij je spullen op, dan (spreiden) ik alvast de deken uit op het gras. Vrijdag 1 Men vertelde dat er een trein (ontsporen) was. 2 (Bieden) je excuses maar aan! 3 Morgen ben ik jarig; ik (brand) van verlangen om te weten wat ik van mij

ouders krijg.

4 Mensen die kleurenblind zijn, (onderscheiden) groen en rood moeilijk van elkaar.

5 Marieke wordt lastig als je haar (verwennen).

Page 16: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 36

Maandag 1 Geef jij daar je geld aan uit? Ik (besteden) mijn geld aan nuttiger dingen. 2 Ik vind het niet prettig als je de limonade zo sterk (verdunnen). 3 Waarom (binden) je de boeken niet op je fiets? 4 Hoe gaat het je (ontwrichten) schouder? 5 Susanne had zich lang goed gehouden, maar uiteindelijk (barsten) ze in

snikken uit.

Dinsdag 1 Een agent (beduiden) me dat ik moest afstappen. 2 Aangezien de brief niet (ondertekenen) was, werd er geen notitie van

genomen.

3 Er was feest in de straat, omdat de buurtvereniging vijftig jaar (bestaan). 4 Als jij voor haar naar de winkel wilt gaan, (vergoeden) ik de onkosten. 5 Ik vind het aardig van Janneke dat ze haar broertje elke avond (overhoren). Woensdag 1 We zagen, dat het vliegtuig brandend (neerstorten). 2 (Houden) goed vast, anders val je! 3 We zullen de hond weg moeten doen als hij steeds de meubels (vernielen) 4 Waarom (overtreden) jullie telkens de verkeersregels? 5 Door het stromende water (ontstaan) in de weg een brede gleuf. Donderdag 1 Als je al je krachten geeft aan een goed doel, dan (strijden) je niet tevergeefs. 2 Dat is een vloeistof die gemakkelijk (ontvlammen). 3 Leo (verbeelden) zich dat hij een hele Piet is. 4 Je kon goed ruiken dat je langs pas (bemesten) akkers kwam. 5 Mijn broertje heeft mijn schrift (verscheuren). Vrijdag 1 Omdat de winkels nog maar een uur open zijn, (haasten) we ons naar het

centrum.

2 Mijn gehaktballen smaken heerlijk; ik (kruiden) ze met scherpe kruiden. 3 (worden) toch eindelijk eens volwassen! 4 Sommige mensen willen dat je de melk voor de poes (verdunnen). 5 Tot voor kort (posten) ik mijn wekelijkse brief naar New York op woensdag.

Page 17: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 37

Maandag 1 Het lijkt me vrijwel onmogelijk dat iemand je in deze vermomming

(herkennen).

2 Toen ik laatst in Amsterdam was, (brengen) ik een bezoek aan Jan. 3 (Winden) jij dit touw eens op dat plankje? 4 Geef Herman maar geen raadsels op; hij (raden) ze toch niet. 5 Vader vroeg of ik hem even (bijlichten) met de zaklantaarn. Dinsdag 1 Ik (vermoeden) dat de inbreker door het keukenraam is binnengekomen. 2 Wat is die man (veranderen) sinds we hem voor het laatst zagen. 3 Als we een levend konijn in een strik vinden, (bevrijden) we het dier. 4 (binden) die rozenstruik toch eens op! 5 Ik ruim de kamer op, terwijl jij die oude brieven (verscheuren). Woensdag 1 Het winkelmeisje is ontslagen, omdat ze telkens geld (ontvreemden). 2 Toen we van de reis thuiskwamen, (luchten) we eerst alle kamers. 3 U krijgt 5 procent korting als u contant (betalen). 4 Tussen Europa en Amerika varen prachtig (inrichten) passagiersschepen. 5 (Kleden) je niet zo slordig; zo kun je niet mee! Donderdag 1 In de oorlog (ondervinden) men wat onvrijheid betekent. 2 Ik wil alleen met je praten, als je wat (bedaren). 3 De vriendelijke man was al gauw (omringen) door bedelende kinderen. 4 De leerlingen (beantwoorden) de vragen die de meester stelt, goed. 5 (wennen) aan, dat je duidelijk schrijft! Vrijdag 1 Heb je ook opgemerkt dat Wim altijd zulke wonderlijke avonturen (beleven)? 2 (Vinden) je zus het prettig als Els haar werkstuk inkijkt? 3 We vroegen haar wat ze wilde hebben, maar het verlegen meisje

(antwoorden) niet.

4 Ik (vinden) het maar een flauwe grap. 5 Vorig jaar (werden) hij veel geplaagd door klasgenoten.

Page 18: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 38

Maandag 1 (schelden) niet zo tegen me! 2 De tijgers (verslinden) hun prooi. 3 Nadat hij de bal door de ruit had geschopt, (bieden) hij zijn excuses aan. 4 Je moet goed opletten als de meester de sommen (behandelen). 5 Elke week (zenden) ik een mail naar haar. Dinsdag 1 De konijnenziekte (breiden) zich in korte tijd over heel Europa uit. 2 Je krijgt geen nieuw boek, als je deze (vernielen). 3 Denkt u dat de patiënt snel (herstellen) zal zijn? 4 De pas (besproeien) tuin zag er fris uit. 5 Ik (houden) van het lezen van stripboeken. Woensdag 1 (Vinden) je niet dat hij een beetje overdrijft? 2 Waarmee (verwijderen) je moeder die vlekken? 3 Het (bevreemden) me dat je die uitnodiging niet aanneemt. 4 (hebben) u ook de indruk dat hij het niet expres deed? 5 De kranten (vermelden) het ongeluk niet. Donderdag 1 Hij (wennen) nooit aan die vreemde gebruiken. 2 Ik (houden) veel van spreekwoorden. 3 Wim (groeten) de gasten en ging naar boven. 4 (vinden) je ’t ook zo warm vandaag? 5 Hij (rijden) een eindje met me mee. Vrijdag 1 (vermijden) jullie ook de tolwegen? 2 Het (afbranden) huis kan niet hersteld worden. 3 (raden) eens wie de meeste punten heeft? 4 Petra (schudden) van het lachen. 5 Het (gebeuren) nog wel eens dat hij stottert als hij ineens een beurt krijgt.

Page 19: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 39

Maandag 1 De nieuwsdienst (melden) dat er storm verwacht werd. 2 Eindelijk (luiden) de schoolbel. 3 Hij (staan) al een half uur te wachten voordat de trein eindelijk kwam. 4 Als je je zo naar (voelen), kun je beter thuis blijven. 5 Het (achten) publiek wordt verzocht een ogenblik geduld te hebben. Dinsdag 1 De automobilist eist dat ik de schade aan zijn auto (vergoeden) 2 Het is zo lang droog dat alles (verdorren). 3 Volgend jaar (vergoeden) de verzekeringsmaatschappijen deze onkosten niet

meer.

4 (Branden) maar los; ik luister. 5 De auto werd (besturen) door een jongen van 16 jaar. Woensdag 1 (vinden) jij die gebakjes lekker? 2 Als vader op visite gaat, (verkleden) hij zich altijd. 3 Het is onbegrijpelijk dat je je spullen niet bij hem (bestellen). 4 Hij weet wel dat ik nog eens met mijn scooter ergens (stranden). 5 Waar zou die bal (belanden) zijn? Donderdag 1 De man, die gisteren uit de gevangenis (ontvluchten), is nog niet gevonden. 2 De kat had het vogeltje al te pakken, maar ik kon het nog (bevrijden). 3 Waarom (antwoorden) je zuster niet, als ik haar wat vraag. 4 Met (uitspreiden) vleugels zat de vogel op het nest. 5 Weet je, hoe men de hoogte van de berg (bepalen)? Vrijdag 1 Enkele meisjes uit onze klas (besteden) wel wat veel aandacht aan hun

uiterlijk.

2 Het is niet goed voor Noortje dat haar moeder haar (verwennen). 3 Voor zo’n feest (kleden) ik me extra netjes. 4 Helaas (aanvaarden) hij de opdracht niet. 5 Het was erg glad; Lea (glijden) uit.

Page 20: Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2) · Doordat hij zijn boeken niet goed op zijn bagagedrager (binden), vielen zijn schriften uit zijn tas.

Werkwoordspelling - Taalfontein groep 8 (deel 2)

Extra oefenen werkwoordspelling Taalfontein – week 40

Maandag 1 Ik vind het niet prettig dat je mijn uitzicht (belemmeren). 2 Hij zette zijn paraplu in de paraplubak, maar (vergeten) hem toch. 3 (onthouden) het goed: je leert Franse woordjes het beste door ze hardop te

lezen.

4 (onderscheiden) jij een ekster van een koolmees? 5 Zulke domme vragen (beantwoorden) ik niet. Dinsdag 1 Van de pas (planten) kastanjebomen, zijn er twee dood gegaan. 2 Dat Mia niet genoemd wordt, (bevreemden) me erg. 3 We (vermoeden) dat oma niet zal komen. 4 De uitvinder (ondervinden) in het verleden niet veel medewerking. 5 Vertel eens hoe je die som (berekenen) Woensdag 1 Zorg er maar voor, dat jullie de goede weg weten te (vinden). 2 Ik (aanvaarden) de consequenties. 3 Deze brieven kunnen gepost worden als u ze (ondertekenen) 4 Je hoeft die radio niet naar de veiling te brengen; daar (bieden) niemand geld

voor.

5 Als vroeger de alarmklok (luiden), wist men dat er gevaar of brand was. Donderdag 1 We zijn ervan overtuigd dat je het goed (bedoelen). 2 Ik harkte de paden, terwijl Frits de rozen (opbinden) 3 Waarmee (bestrijden) je mieren? 4 Mijn grootvader (rusten) vroeger ’s middags een uur. 5 (houden) toch eens op met je gezeur! Vrijdag 1 Toen ik mijn Franse woordjes geleerd had, heeft mijn vader me (overhoren). 2 De (ontvreemden) ring was meer dan 1000 euro waard. 3 Het (bevreemden) me niet dat Els gezakt is voor het examen. 4 Ga je mee kijken wat daarginds (aanspoelen). 5 Morgen (ontmoeten) we vader op het station.