1 werkbundel Pasen 2
1
werkbundel Pasen 2
2
Beste ouder en leerling van het vijfde leerjaar.
Al 2 weekjes voorbij. 😊
Je kan uiteraard blijven oefenen op Bingel, maar ook deze week bieden we nog extra
oefenmateriaal aan.
Je zal merken dat dit een lijvig bundeltje is, maar zo kan je ook tijdens de Paasvakantie aan het werk
blijven.
Dit bundeltje kan je zelfstandig maken.
Als je een vraag hebt, ontvangen we graag een mailtje op ons klasadres.
Dan proberen we je te helpen, tips te geven,…
Als je moeilijkheden hebt om dit bundeltje af te drukken , laat het ons weten, wij bezorgen je een
papieren exemplaar in je brievenbus.
De verbeterbundel zal binnenkort ook terug te vinden zijn op de website van school.
Je mag ons nog steeds een foto doorsturen terwijl je aan het werk bent.
Heb je al aan jullie boekbespreking gedacht? (Stuur gerust een fotootje.)
Probeer iedere dag wel een beetje tijd te maken voor schoolwerk.
Hou jullie allemaal gezond!
#zorgvoorelkaar
De juffen van het vijfde leerjaar.
3
oefenen taal
TAALBESCHOUWING
oefening 1 : zinnen onderzoeken
Omcirkel het onderwerp.
Plaats de pv. tussen schuine strepen.
Als er werkwoorden in de zin staan die iets doen, duid je aan met groen.
Als er werkwoorden in de zin staan die zeggen hoe het onderwerp is of wordt , duid
je aan met geel ( + het zinsdeel dat er nog bij moet ).
Onderstreep de overgebleven zinsdelen en schrijf de juiste vraagwoorden eronder.
Vandaag hebben de kinderen belangrijk bezoek ontvangen op school.
Vorige week werd de kleine jongen vier jaar.
Tijdens de taalles gaf de juf een snoepje aan de leerlingen.
Iedereen was verkouden na de reis naar Oostenrijk.
Zij is een vrolijke meid.
Het vliegtuig heeft gisteren een noodlanding moeten maken op het vliegveld van Zaventem.
Alle kinderen van de klas worden later heel beroemd.
Aan zee kan je hele mooie wandelingen maken.
4
Oefening 2 : noteer de zinsdelen op de juiste plaats in het schema
Volgende maand gaan we te voet naar het pretpark.
stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
Eerst geven we een mooi geschenk aan de bruid.
stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
De bruid is blij tijdens de openingsdans.
stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
5
oefening 3 : verwijswoorden en signaalwoorden
Trek een pijltje naar het woord waarnaar het onderstreepte woord verwijst.
Die kerel gedraagt zich erg vreemd. Ik vind hem zeer verdacht.
Boem!! Heb je dat gehoord ? Dat was een geweldige ontploffing.
Ik zie sporen op het bospad. Daar is de dief zeker geweest.
Van alle kanten kwamen politiewagens aangereden. Ze hebben allemaal hun sirene aangezet.
Vervang de woorden die onderstreept staan door een passend verwijswoord.
Ondervraag die verdachte opnieuw. _________________
De speurders blijven dezelfde sporen onderzoeken. _________________
Debby heeft de brandstichting zien gebeuren. _________________
Omcirkel in elke zin het signaalwoord.
De man ging snel naar de winkel, maar hij zag de auto niet aankomen.
Die auto reed te snel, zodat de voetganger niet tijdig kon wegspringen.
Gelukkig riep iemand naar hem , waardoor hij niet langer in gevaar was.
De man kon er echter niet om lachten, want hij was echt geschrokken.
Hij wou de bestuurder laten bekeuren, maar hij had de nummerplaat van de wagen niet
gezien.
Vul een gepast signaalwoord in.
kies uit : waardoor, toen , maar , want , en
Jan Jansen wou naar zijn werk vertrekken__________ er iemand aan de deur belde.
Hij opende de deur ________ een gemaskerde man duwde de deur open.
De deur raakte zijn hele lichaam , _________ hij achterover viel.
De overvaller vroeg hem de sleutels van zijn wagen, __________ de man had ze niet bij zich.
Die misdadiger werd ontzettend boos , _________ hij wou de sleutels onmiddellijk hebben.
6
oefening 4 :de betekenis van woorden opzoeken in het woordenboek
grind : ___________________________________________________________________
formaat : _________________________________________________________________
onkruid : _________________________________________________________________
oefening 5 : bovenliggende en onderliggende begrippen
Lees de teksten en noteer de onderliggende begrippen.
Ijs werd ongeveer 500 jaar geleden uitgevonden
door de Italianen.
Traditioneel ijs bestaat uit bevroren room
die op smaak is gebracht met vruchten en vanille.
Parmezaan is een harde, droge kaassoort die vaak wordt geraspt.
De blauwe schimmelkaas ofwel gorgonzola heeft een sterke smaak.
Roquefort wordt gemaakt van schapenmelk en rijpt in ondergrondse
grotten.
Vul hier de bovenliggende begrippen aan.
-------------------------
--------------------------
-------------------------
-----------------------
Golden Retriever
ice – tea
Lotus
tulpen
Husky
cola
Opel
narcissen
Duitse herder
limonade
Nissan
viooltje
Jack Russel
Sweppes
Skoda
rozen
TRADITIONEEL IJS
KAASSOORTEN
7
oefening 6 : In welke persoon staat het werkwoord ? Vul de tabel aan.
( zoek de pv. en het onderwerp om de kolommen aan te vullen )
1ste ,2de , 3de persoon enkelvoud meervoud
Hebben jullie die sirene ook gehoord ? 2de meervoud
Gelukkig ging zij mee met de ziekenwagen.
Ik heb het ongeval niet gezien.
Hielpen die honden mee tijdens de redding?
Het bootje bracht het gezin terug naar de sporthal.
Jij hebt ze zeker daar ontmoet?
Hebben wij dat ongeval zien gebeuren?
oefening 7 : verkleinwoorden
Schrijf de onderstaande zinnen opnieuw. Vervang de onderstreepte woorden door hun
verkleinwoord. Let op : soms kan het lidwoord en het bijvoeglijk naamwoord ook daardoor
veranderen.
In het bos leefde er eens een kleine kabouter.
______________________________________________________________________________
Hij woonde in een rode paddenstoel met witte stippen.
______________________________________________________________________________
Hij had ook een leuke vrouw en drie schattige kinderen met een wipneus.
______________________________________________________________________________
Heel het gezin houdt van boomklimmen.
_______________________________________________________________________________
Telkens als ze een wandeling aan het maken zijn, moeten ze in alle bomen klimmen die ze
tegenkomen.
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
8
LEZEN
TEKST 1
9
10
VRAGEN BIJ TEKST 1
11
TEKST 2
12
13
oefenen spelling
oefening 1 :noteer de woorden in de juiste kolom
bestrijden – pralines – Zwitserland – liaan – dino – periode – moeilijkheid – aanbod – methode –
kinesist – lijden – camera – Europa – coma – kogelvrije – controle – wrak – Afrika – perfecte –
bloedspoor – podium – Londen – speciaal – seconde – wereldoorlog – blijdschap – wraak – Ardennen
– februari – finale – diamanten – direct – gemiddeld – grijnst - werkelijkheid
woorden met een
hoofdletter
______________
______________
______________
______________
______________
______________
thee
______________
______________
______________
______________
______________
______________
wrat
______________
______________
______________
______________
______________
______________
fabrikant lange klank, kort geschreven
______________
______________
______________
______________
______________
______________
radio i + klinker
______________
______________
______________
______________
______________
______________
materiaal
______________
______________
______________
______________
______________
______________
cola c als k uitgesproken
______________
______________
______________
______________
______________
______________
hond verlengen
______________
______________
______________
______________
______________
______________
blij
______________
______________
______________
______________
______________
______________
waarheid
______________
______________
______________
______________
______________
______________
14
oefening 2:kies uit en plaats in de zin.
activiteit – actualiteit – kwaliteit - universiteit
Na de middelbare school kan je studeren aan een …………………………………………………………………
Iedere dag kan je via het nieuws de ……………………………………………………………. volgen.
Bosspel vind ik een leuke ………………………………………………. .
De ……………………………………………….. van deze stof is heel goed.
Schrijf de aanhalingstekens in de zinnen. Denk ook aan de hoofdletters.
papa zegt ruim je kamer op
………………………………………………………………………………………………………………………………………
lust jij graag spruitjes vraagt mama
………………………………………………………………………………………………………………………………………
ik vind je lief fluistert nala
………………………………………………………………………………………………………………………………………
ik fiets naar de winkel zegt marieke
………………………………………………………………………………………………………………………………………
oefening 3:noteer korter met een apostrof (‘) wat onderlijnd is.
Des avonds zitten we gezellig tv te kijken.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Ik blijf in de namiddag op school.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Het was laat toen we terugkeerden.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
15
oefening 4 :schrijf 2 x over
moeilijkheden …………………………………………………………………………………………………………..
moeizaam …………………………………………………………………………………………………………..
nieuwsgierig …………………………………………………………………………………………………………..
nieuwslezer …………………………………………………………………………………………………………..
oefening 5 :maak een woord dat eindigt op isch.
automaat ………………………………………………..
fantasie ………………………………………………..
historie ………………………………………………..
praktijk ………………………………………………..
telefoon ………………………………………………..
techniek ………………………………………………..
oefening 6 : vul aan met ei, ij, ou of au.
huwelijkr…..s …………………………………………………………
kw……tgeraakt …………………………………………………………
volh…….den …………………………………………………………
pl…..stertje …………………………………………………………
prakt…..k …………………………………………………………
tegel…..kertijd …………………………………………………………
vertr…….wen …………………………………………………………
16
oefening 7 : werkwoorden oefenen
Vervoeg de werkwoorden in de juiste tijd. Plaats de pv. tussen streepjes en omcirkel het
onderwerp. Gebruik de werkwoordenkaart.
tobben Waarom …………………………………………………... jij zo de laatste tijd?
vestigen Deze mensen…………………………………………….. zich vorig jaar in onze gemeente.
aangeven Hij …………………………………….. de weg …………….. .
verwonden Zus …………………………………… zich daarjuist met een mes.
vinden ………………………………….. jij het een mooi geschenk?
vinden Wie ……………………………………….. je fiets niet mooi?
vinden U ………………………………………….. ooit een gouden ring?
braden De kok ………………………………………. zonet het vlees.
braden Wie …………………………………………………..…. de kip?
kuchen Hij ……………….…………………………… er maar oplos .
lachen Ik …………………………………………. uitbundig om die grap.
vluchten Waarom ……………………………………….. de mensen weg?
aanbieden Hij ……………………………………….. je dat geschenk ……………… .
aanbieden De leerlingen ……………………… vorige week hun excuses …………… .
17
oefenen Frans
oefening 1 :schrijf de juiste zin onder elke foto.
- Ils font une promenade.
- Le chien adore son maître.
- Ils traversent la rue.
- L’enfant aime le lait.
- Elle porte des courses.
- Le lapin mange une pomme.
- Le professeur prend un livre.
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
___________________
18
oefening 2 :noteer de volgende woorden op de juiste plaats in het dialoogje
Kies uit: chat – animal – méchant – beau – quoi - lait – poissons –
appelle – nom – gentil
A: Tu as un _______________ à la maison?
B: Oui, j’ai un _______________.
A: Comment il s’ _______________?
B: Son _______________ est Floris.
A: Quel _______________ nom. Il est _______________?
B: Non, il est très _______________.
A: Il mange _______________
B: Il aime manger des _______________ et il boit du _______________.
oefening 3 :vul aan het juiste vraagwoord
kies uit : quand , qui , où , combien , comment
1. C’est _______________________ ? C’est un nouveau cd.
2. Nous venons _________________? Nous venons à trois heures.
3. ___________ est le maïtre de Filou? C’est mon père.
4. ___________ dort ton chien ? Il dort dans ma chambre sur mon lit.
5. ça fait ______________ ? ça fait neuf euros dix.
6. Elle vient d ‘ _________ ? Elle vient de Belgique.
7. I lest _______________ ? Il est grand et très gentil.
8. Maman cherche _________ ? Elle cherche mon sac à dos.
9. Maman cherce __________ ? Elle cherche ma soeur.
10. Il y a __________________ de Il y a dix livres sur la chaise.
livres sur la chaise ?
19
oefening 4 :quelle heure est-il?
begin telkens met il est ….
_______________ ____________________ ________________ __________________
_______________ ____________________ ________________ __________________
oefening 5 :vul aan met de juiste vorm van het werkwoord venir.
Tu _______________ avec moi?
Vous _____________ habiter à Bordeaux ?
Elle _____________ d’où?
Ils _____________ à midi?
Clarice ____________ à quelle heure?
Je ______________ avec toi.
Nous ____________ à Avelgem.
oefening 6 :vul aan met mon ,ma, mes, ton, ta, tes, son, sa, ses
C’est ta poire ? Oui, c’est ______________ poire.
C’est mon ordinateur ? Oui, c’est ______________ ordinateur.
C’est la soeur de Louis? Oui, c’est ______________ soeur.
Ce sont mes légumes? Oui, ces ont ____________ légumes.
Ce sont les boissons de ta copine? Oui, ce sont ____________ boissons.
Il cherche mes frères ? Non, il ne cherche pas ___________ frères.
C’est l’école de Philippe ? Oui, c’est __________ école.
C’est ta chaise ? Oui, c’est _________ chaise.
C’est l’orange de Sarah ? Oui, c’ est ________ orange.
Ce sont les poissons de Didier ? Non, ce ne sont pas ___________ poissons.
C’est ma niche ? Oui, c’est ____________ niche.
20
oefening 7 :de voorzetsels oefenen
kies uit : sur , sous , dans , devant , derrière , à côté de , à gauche de ,
à droite de , contre
____________ ____________ ____________
____________ __________ ______________
____________ _____________ _____________
21
oefening 8 : bijvoeglijke naamwoorden en hun meervoud
MANNELIJK VROUWELIJK
petit Pierre est ________________. Deborah est ________________.
content Papa est _________________ . Louise est aussi _____________ .
nouveau Il a un _________________ jeu. Il a une _______________ maison.
bon Il est _______ en français. Elles est _________ en français.
heureux Il est ________________ . Elle est ________________ .
beau C’est un _________ bureau. La photo est très ___________.
ENKELVOUD MEERVOUD
jaune C’est un sac à dos ___________. Ce sont des sacs à dos ____________.
chaud C’est une boisson ___________. Ce sont des boissons _____________.
grand C’est une __________ classe. Ce sont de _____________ classes.
gentil C’est un ___________ garçon. Ce sont de _____________ garçons.
Noteer de ganse zin in het meervoud.
1. C’est un petit garçon. _______________________________________________
2. C’est un portable bleu. _______________________________________________
3. C’est une belle photo. _______________________________________________
4. La copine est heureuse. _______________________________________________
5. Le livre est brun. _______________________________________________
6. C’est une danse moderne. _______________________________________________
7. La fille est jolie. _______________________________________________
22
oefening 9 : le futur proche
Vous mangez un peu de fromage.
________________________________________________________________________
Il prend les photos.
________________________________________________________________________
Elles aiment la nouvelle classe.
________________________________________________________________________
Pierre mange une pomme.
________________________________________________________________________
Je bois une limonade.
________________________________________________________________________
Elle regarde un film.
________________________________________________________________________
Emilie a onze ans.
________________________________________________________________________
oefening 10 : ken je deze onregelmatige werkwoorden nog ?
aller avoir être faire
23
herhaling wiskunde
GETALLENKENNIS
oefening 1 : procenten/breuken/kommagetallen
24
oefening 2 : kansberekening
oefening 3 : negatieve getallen
25
HOOFDREKENEN
oefening 1 : bewerkingen met kommagetallen
26
oefening 2 : bewerkingen met natuurlijke getallen
27
oefening 3 : procenten
28
CIJFEREN
29
30
31
METEND REKENEN
oefening 1 : hoeken meten en tekenen
32
oefening 2 : lengte
33
oefening 3 : gewicht
34
oefening 4 : tijd
oefening 6 : het uur aflezen en tekenen
35
MEETKUNDE
oefening 1 : spiegelen en symmetrieassen
36
oefening 2 : schaduwbeelden en kijklijnen
37
oefening 3 : meetkundige relaties
38
oefening 4 : ruimtelijke oriëntatie
oefening 5 : de cirkel
39
oefening 6: vierhoeken onderzoeken en benoemen
40
oefening 7 : vierhoeken tekenen
41
oefening 8 : driehoeken tekenen
42