UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Wetenschappelijke verhandeling LIESBETH BOONS MASTERPROEF EU-STUDIES PROMOTOR : DR. PETRA DEBUSSCHER COMMISSARIS : BREGT SAENEN COMMISSARIS : DR. FERDI DE VILLE ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 VROUWELIJK ONDERNEMERSCHAP IN HET LICHT VAN EUROPA. Een evaluatie van het Europees beleid inzake vrouwelijk ondernemerschap. aantal woorden: 16 496
42
Embed
Vrouwelijk ondernemerschap in het licht van Europalib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/046/RUG01-001895046... · 2012-12-05 · Deze thesis maakt een grondige evaluatie van het vrouwelijk
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
LIESBETH BOONS
MASTERPROEF EU-STUDIES
PROMOTOR: DR. PETRA DEBUSSCHER
COMMISSARIS: BREGT SAENEN
COMMISSARIS: DR. FERDI DE VILLE
ACADEMIEJAAR 2011 - 2012
VROUWELIJK ONDERNEMERSCHAP IN HET LICHT VAN EUROPA.
Een evaluatie van het Europees beleid
inzake vrouwelijk ondernemerschap.
aantal woorden:
16 496
Masterproef EU-studies 2012
2
“Met dank aan mijn promotor, Petra Debusscher, voor het delen van haar kritische blik op
gendergelijkheid.”
Liesbeth Boons
Masterproef EU-studies 2012
3
Abstract
Deze thesis maakt een grondige evaluatie van het vrouwelijk ondernemerschapklimaat in
Europa. Aan de hand van de eerste onderzoeksvraag “is er sprake van een genderongelijkheid
in de Europese Unie” verklaart deze thesis, aan de hand van een literatuurstudie, of er een
asymmetrie is tussen mannelijk en vrouwelijk ondernemerschap. In principe zou dit niet zo
mogen zijn, aangezien de Europese Unie het principe van gendergelijkheid als één van haar
principale waarden uitdraagt en dit probeert na te streven via gendermainstreaming. Toch
wijst het literatuuronderzoek uit dat er een grote ‘gender gap’ is wat betreft ondernemerschap.
Daar waar mannen 70% van het ondernemerschap op zich nemen in Europa, is dit voor
vrouwen bijgevolg slechts 30%. Vrouwen sukkelen met heel grote menselijke, sociale en
financiële barrières die voor mannen heel wat kleiner zijn. Het literatuuronderzoek sluit dan
ook af met enkele beleidsaanbevelingen uit de literatuur die ondernemerschap bij vrouwen
zouden moeten stimuleren. Omdat het ratio vrouwen in ondernemerschap zo laag is in
Europa, gaat de tweede onderzoeksvraag, “is er binnen het Europese beleid rond
ondernemerschap plaats gemaakt voor vrouwelijk ondernemerschap” hier dieper op in. Aan
de hand van de Critical Frame Analysis worden enkele beleidsdocumenten geanalyseerd die
gepubliceerd zijn vanaf 2000, de officiële start van de promotie van ondernemerschap. De
analyse maakt duidelijk dat de documenten rond ondernemerschap veelal ‘gegenderd’ zijn
waarbij men een speciale focus legt op vrouwen, als één van de oplossingen om
ondernemerschap te promoten. De Commissie probeert gender equality na te streven rond het
thema ondernemerschap vanuit een economische oogpunt maar verliest daarbij de strategie
Slovenië, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.
Om een beter inzicht te krijgen in ondernemerschap is het noodzakelijk in deze thesis een
grondige evaluatie te maken van het begrip vooraleer over te gaan naar de specifieke focus,
vrouwelijk ondernemerschap.
1 Het GEM rapport heeft de Europese landen Bulgarije, Cyprus, Estland, Italië, Luxemburg en Malta niet
opgenomen in het rapport en staan dan ook niet vermeld in de opsomming.
Masterproef EU-studies 2012
12
2.3.1. Fases en profiel van ondernemerschap
Figuur 1: ondernemerschap fases en profiel (Kelley, Singer, & Herrington, 2012)
Deze figuur is overgenomen van het GEM Global Report van 2011 omdat het een mooie
weergave geeft van de hele ondernemerschapcyclus. Het maakt enerzijds een onderscheid
tussen de verschillende fases waar een onderneming in terecht komt en anderzijds het profiel
van de ondernemer, opgedeeld in inclusiviteit, industrie en impact.
Fases in ondernemerschap
Het is belangrijk ondernemerschap op te delen in verschillende fasen omdat elke fase om een
ander beleid vraagt (Kelley, Bosma, & Amoros, 2011). Deze fasenbenadering (met daarin
potentieel ondernemerschap, early-stage ondernemerschap, en gevestigd ondernemerschap)
zorgt ervoor dat er een grondige evaluatie kan gemaakt worden van de staat waarin
ondernemerschap zich bevindt, dit in correlatie met de verschillende fasen waarin een
samenleving zich bevindt. Om dit te verduidelijken halen we een voorbeeld aan: het is niet
omdat een samenleving een groot aantal potentiële ondernemers heeft dat zich dat ook
automatisch zal vertalen in een groot aandeel gevestigde ondernemers. Verschillende
omgevingsfactoren kunnen hiervoor aan de basis liggen. Het is dus cruciaal dat er een
opdeling wordt gemaakt tussen de drie fases.
Ondernemerschap start daar waar er potentiële ondernemers zijn (Kelley, Bosma, & Amoros,
2011). Het gaat om individuen die wel of niet als ondernemer aan de slag zullen gaan maar
die allen gemeenschappelijk hebben dat ze de overtuiging en bekwaamheid hebben dit te
doen. Wanneer we kijken naar het soort economie waar het meest potentieel ondernemerschap
voorkomt, zien we dat is in de factorgedreven economieën is zoals bijvoorbeeld Angola en
Iran. Op het eerste gezicht lijkt zo’n vaststelling vreemd maar de verklaring voor deze
vaststelling ligt in het feit dat de factorgedreven economieën vooral ondernemerschap kennen
in de sector van consumentengerelateerde goederen. Daar waar de innovatiegedreven
economieën voornamelijk ondernemerschap kennen in de dienstensector en innovatie en daar
de drempel hoger ligt om te gaan ondernemen.
Verscheidene Europese landen die getroffen werden door de economische crisis (Griekenland,
Spanje,…) vertonen heel lage cijfers wanneer er wordt gekeken naar de perceptie die men
Masterproef EU-studies 2012
13
heeft over de mogelijkheid een zaak te starten. Percepties kunnen een zeer belangrijke
negatieve of positieve invloed hebben op het ondernemerschapquotiënt van een bepaalde
economie. Wanneer er een negatieve perceptie is over ondernemerschap dan zal deze
economie in veel gevallen ook een laag cijfer kennen inzake ondernemerschap. We kunnen
deze logica ook omdraaien, daar waar er een positieve perceptie is tegenover
ondernemerschap zal dit ondernemerschapquotiënt ook hoog zijn. Zo wordt in de GEM studie
van 2010 vermeld dat in factorgedreven economieën, die in voorgaande tekst gekenmerkt
werden door een hoog potentieel aantal ondernemers, de perceptie ten opzichte van
ondernemers zeer positief is. De perceptie draait vooral rond de status van de ondernemer en
de aantrekkelijkheid van het ondernemen. De innovatiegedreven economieën (die in Europa
het economisch landschap bepalen) hebben een eerder negatieve perceptie over ondernemers
en ondernemerschap (Kelley, Bosma, & Amoros, 2011).
De tweede fase in het ondernemerschaptraject is de Total Early-Stage entrepreneurship
(TEA) (Kelley, Bosma, & Amoros, 2011). Deze fase omvat personen die actief betrokken zijn
bij het opstarten van een zaak, of in de fase die voorafgaat aan het ontstaan van een bedrijf
(nascent entrepreneur), of actief zijn in de fase na het ontstaan van een bedrijf tot een
jaarspanne van drie en een half jaar. Zowel de efficiëntie- als innovatiegedreven economieën
(die in de EU domineren) zagen in 2011 een stijging met ongeveer een 22 tot 25 %. Als
voornaamste oorzaak voor deze verbetering wordt het verhoogd aandeel in nascent
entrepreneurship weergegeven.
Als laatste fase vermelden we het gevestigd ondernemerschap (Kelley, Singer, &
Herrington, 2012). Gevestigd ondernemerschap heeft een belangrijke functie in de
maatschappij. Het creëert werkgelegenheid en stabiliteit voor een samenleving. Het aandeel
dat gevestigd ondernemerschap inneemt in de maatschappij geeft een goede indicatie van de
duurzaamheid van ondernemerschap in een bepaalde economie. Het TEA niveau daalt
naarmate het ontwikkelingsniveau van een economie stijgt. Zo zien we dat factorgedreven
economieën minder gevestigde ondernemers hebben dan efficiëntiegedreven economieën. De
innovatiegedreven economieën worden gekenmerkt door het hoogste aandeel gevestigde
ondernemers.
Het profiel van de Europese ondernemer
Een eerste kenmerk van de Europese ondernemer is dat het meestal gaat om een man (Galindo
& Ribeiro, 2012). Mannen maken grofweg zo’n 70 procent uit van het aantal ondernemers in
Europa en bijgevolg maken vrouwen slechts zo’n 30 procent uit van het totaal aantal
ondernemers in Europa. Dit feit beklemtoont opnieuw de nood om vrouwelijk participatie op
het vlak van ondernemen te stimuleren binnen de EU. Sinds de uitbreiding van 15 naar 27
lidstaten zag het ondernemerschap een lichte stijging maar toch is het aandeel vrouwen in
ondernemerschap ondermaats. In het algemeen kan gezegd worden dat het in de
innovatiegerichte economieën is dat vrouwen het kleinste aandeel hebben in ondernemerschap
(in volgend hoofdstuk wordt dieper ingegaan op vrouwelijk ondernemerschap).
Een blik op de leeftijd van ondernemers toont dat, voor de innovatiegerichte economieën, de
ondernemers zich vooral concentreren in de leeftijdsgroep 25-54 jarigen (Kelley, Bosma, &
Masterproef EU-studies 2012
14
Amoros, 2011). Enerzijds kan dit verklaard worden door het feit dat steeds meer jongeren
hogere studies aangaan die minimaal drie jaar in beslag nemen en dan ook pas in
ondernemerschap kunnen terecht komen vanaf 21jarige leeftijd. Langs de andere kant zien we
dat er in Europa goede pensioenregelingen zijn die oudere leeftijdscategorieën dan ook niet
meer in ondernemerschap duwen. Dit maakt dat men vooral in de leeftijdscategorie 25-54
jarigen ondernemers terugvindt.
Wanneer we kijken naar de sectoren waarin ondernemers actief zijn zien we een kleine kloof
tussen enerzijds de Oost-Europese landen en anderzijds de West-Europese landen. Waar
Oost-Europa (de efficiëntiegedreven economieën) vooral gedomineerd wordt door sectoren
gerelateerd aan consumentenproducten zien we dat in West-Europa (de innovatiegerichte
economieën) er vooral een grote dominantie is van de dienstensector. De dominantie van de
dienstensector in West-Europa kan verklaard worden door het feit dat deze sector steunt op
personen met een hoge onderwijsgraad, wat in West-Europa zeker beschikbaar is (Kelley,
Bosma, & Amoros, 2011).
In vele literatuur over ondernemerschap wordt een onderscheid gemaakt tussen die
ondernemers die ondernemerschap zien als een noodzaak ( necessity-driven ) en deze die
ondernemen zien als een opportuniteit ( opportunity-driven ). Deze beiden categorieën
worden geassocieerd met enerzijds de pull- factoren en anderzijds de push- factoren van
ondernemerschap (Bhola, Verheul, Thurik, & Grilo, 2006). Een ondernemer kan in
ondernemerschap geduwd worden omdat er geen beter alternatief voor handen is, hier spelen
de push- factoren een grote rol. Ontevredenheid met de huidige situatie is hierbij een sterke
factor. De ondernemer kan echter ook kiezen voor ondernemerschap omdat het hierin
opportuniteit ziet, hierbij spelen de pull- factoren. Uit het onderzoek van Eurobarometer komt
naar voor dat in de EU, 55% van diegenen die een zaak starten dit doen omdat ze
opportuniteit zien, 28% start een onderneming uit noodzaak (Gallup Organization, 2010).
Zo’n 11% antwoordde dat zowel push- als pull- factoren een rol speelden bij de beslissing een
onderneming op te starten. Europese landen die vooral gedomineerd worden door de pull-
factoren om een onderneming te starten zijn onder andere Denemarken, Nederland, België,
Finland en Zweden. Langs de andere kant zijn er landen zoals Estland, Bulgarije en
Griekenland waar slechts vier op de tien respondenten antwoordden dat opportuniteit de
drijvende factor was voor het oprichten van een zaak. Een kijk op de demografische factoren
toont dat het vooral jonge ondernemers zijn die opportuniteit zien in het starten van een
onderneming. Oudere respondenten en lager geschoolde respondenten erkenden vooral dat zij
een zaak hadden opgestart vanuit een bepaalde ontevredenheid met de huidige situatie en dus
uit noodzaak. Het verschil tussen beide vormen van ondernemen heeft een zekere
belangrijkheid, het is immers zo dat ondernemers die gedreven worden door push- factoren
vooral voorkomen in landen met een zwakke economische ontwikkeling, met beperkte sociale
zekerheid en met weinig verantwoordelijkheden voor vrouwen in de samenleving (Ministerie
van de Vlaamse Gemeenschap, ESF-agentschap, Administratie werkgelegenheid, 2004). Het
is dus vooral van belang die ondernemers die aangemoedigd worden door pull- factoren te
gaan stimuleren.
Masterproef EU-studies 2012
15
2.4.Barrières voor ondernemerschap in Europa
In Europa zijn er heel wat barrières bij het opstarten van een nieuwe onderneming. Als een
van de belangrijkste barrières wordt het gebrek aan de nodige financiële ondersteuning
vermeld, de complexe administratieve procedures, en de problemen die men tegenkomt in de
zoektocht naar adequate informatie (Galindo & Ribeiro, 2012). Voorgaande aspecten zien we
ook terugkomen in een rapport van ADRIMAG (Martins, 2004). In het rapport maakt men
een onderscheid tussen regelgevende barrières, culturele en sociale barrières en financiële en
economische barrières. Deze obstakels zijn voor zowel mannelijke als vrouwelijke
ondernemers van toepassing. Volgens het rapport is er voldoende bewijs dat deze obstakels
een negatieve invloed hebben op ondernemerschap. Er wordt niet verder uitgebreid over deze
algemene barrières omdat we in onderstaande tekst dieper ingaan op de barrières waar
specifiek vrouwen met te kampen krijgen.
2.5.Vrouwelijk ondernemerschap in de Europese Unie
Nu het algemene ondernemerschapklimaat onder de loep is genomen, kan worden overgegaan
naar vrouwelijk ondernemerschap. Volgens een rapport van de OESO is het cruciaal dat
vrouwelijk ondernemerschap wordt bestudeerd omwille van twee redenen (OECD, 2004). De
eerste reden is reeds in voorgaande tekst vermeld, vrouwelijk ondernemerschap wordt de
laatste jaren steeds meer erkent als een belangrijke bron voor economische groei, door het
groot potentieel dat het heeft. Vrouwelijke ondernemers bieden de samenleving andere
oplossingen voor management, organisatie en zakelijke problemen. Een tweede reden die
wordt aangehaald is dat het onderwerp ‘vrouwelijk ondernemerschap’ grotendeels wordt
genegeerd in zowel de samenleving als in sociale wetenschappen. Beleidskeuzes en
programma’s voor de stimulatie van ondernemerschap hebben de neiging “men-streamed” te
zijn en houden geen rekening met de specifieke noden die vrouwelijke ondernemers hebben.
Dit in groot contrast met het gender mainstreaming discours dat de laatste vijftien jaar
domineert in Europa. Door deze “men-streaming” zijn de kansen voor mannen en vrouwen
inzake ondernemerschap nog steeds niet gelijk (OECD, 2004).
In het GEM rapport 2010 (Kelley, Brush, Greene, & Lytovski, 2011) dat zich concentreert op
vrouwelijk ondernemerschap komen volgende cijfers naar voor: van de negenenvijftig landen
die onderzocht werden en die ruim de helft van de wereldbevolking en vierentachtig procent
van het BBP uitmaken, is zo’n 104 miljoen vrouwen zelfstandig ondernemer. Desondanks
tonen de GEM resultaten van 2011 aan (Kelley, Singer, & Herrington, 2012) dat slechts in
acht van de vierenvijftig onderzochte economieën er een evenwicht bestaat tussen het
ondernemerschap van mannen en vrouwen. In de rest van de economieën valt een veel grotere
discrepantie waar te nemen tussen enerzijds vrouwelijk en anderzijds mannelijk
ondernemershap. Het ratio van vrouwelijke ondernemers ligt hier veel lager en deze ballon
gaat ook op voor de algemene cijfers van de Europese Unie. GEM (Kelley, Brush, Greene, &
Lytovski, 2011) geeft aanduidingen dat het vooral in de factor-driven economieën zijn dat er
kansen worden gecreëerd voor vrouwelijke ondernemers. Een blik op de perceptie die
Masterproef EU-studies 2012
16
vrouwen hebben over de kansen die ze krijgen als ondernemer toont aan dat in de
economieën gedreven door efficiëntie de perceptie positief is. Maar in economieën gedreven
door innovatie, die in het Europese landschap domineren, is de perceptie van vrouwen minder
positief. Hier is de perceptie dat kansen voor vrouwen slechts marginaal verbeteren of zelfs
verslechteren.
Toch duiden steeds meer bronnen erop dat vrouwelijk ondernemerschap als zeer belangrijk
moet worden beschouwd voor de ontwikkeling van een economie. Volgens Verheul (Verheul,
2006) is dit niet enkel zo omdat ze werkgelegenheid en economische groei stimuleren, net
zoals de mannelijke ondernemers, maar vooral omdat zij een bijdrage leveren in de diversiteit
van ondernemerschap in het economische proces (zoals reeds staat vermeld in voorgaande
tekst). Verheul wijst erop dat vrouwelijke en mannelijke ondernemers zich van elkaar
onderscheiden door een ander persoonlijk en zakelijk profiel. Zo zouden vrouwen zich vooral
in andere sectoren gaan concentreren, ontwikkelen ze andere producten, streven andere doelen
na,…
2.5.1. Profiel van de vrouwelijke, Europese ondernemer
Een rapport ‘women in Business and in Decision- Making’ van Eurochambers geeft een heel
goed beeld van de kenmerken van vrouwelijke ondernemers in Europa2. Samengevat zien we
dat vrouwelijke ondernemers in Europa hoger onderwijs hebben genoten en dat de meeste
vrouwen een kleine onderneming starten die zij voor de leeftijd van 35 oprichten na ervaring
te hebben opgedaan vanuit een werknemerspositie (Eurochambres, 2004). Wat betreft de
gezinssituatie wordt duidelijk dat de meeste Europese ondernemers getrouwd zijn en kinderen
hebben. Het belangrijkste argument dat wordt aangehaald om als ondernemer te starten is de
drang om zelf beslissingen te kunnen nemen en een bepaalde vrijheid te genereren. Een
vrouwelijke ondernemer besteedt ongeveer achtenveertig uur per week aan haar onderneming.
Laten we voorgaande profielkenmerken even uitgebreider bekijken.
TYPE ONDERNEMINGEN. Volgens het rapport van Eurochambres starten de meeste
vrouwelijke ondernemers (87.4 %) een kleine onderneming op die 1 tot 9 werknemers telt
(Eurochambres, 2004). Ondernemingen die 10 tot 49 werknemers tellen beslaan 10 %
aandeel. Vrouwelijke ondernemers met grote ondernemingen van 50 tot 249 werknemers en
meer dan 250 werknemers zijn schaars, met respectievelijk 2% en 0.5%. Deze cijfers zijn in
elk Europees land ongeveer gelijk met uitzondering van Polen, waar er meer vrouwen zijn
met ondernemingen die 10 tot 49 werknemers tellen (50%).
Wanneer we kijken naar de sectoren is het opmerkelijk dat er voor vrouwelijke ondernemers
een veel grotere sectorale concentratie is dan voor mannelijke ondernemers (Eurostat, 2007)3.
Bijna een derde van de vrouwelijke ondernemers (met werknemers) was in 2005 actief in de
distributiesector. Dit is beduidend meer dan het aantal vrouwen dat in deze sector werkt als
werknemer. De overige vrouwelijke ondernemers vinden we terug in enerzijds de financiële
2 Het hier om een onderzoek uit 2004 en is dan bijgevolg een onderzoek onder de EU-25 lidstaten. Roemenië en
Bulgarije zijn dan ook niet opgenomen in het onderzoek. 3 Hierbij moet worden vermeld dat de sectorale concentratie onderzocht is bij ondernemers met werkgevers.
Ondernemers zonder personeel vallen hier buiten.
Masterproef EU-studies 2012
17
en business diensten (16%) en anderzijds in de horeca, zorg en persoonlijke diensten (14%).
Volgens Eurostat zijn mannen veel minder geconcentreerd in deze sectoren, behalve voor de
financiële en business diensten. Bij mannen zien we dat 35% van de ondernemers zich in de
zware industrie en constructie bevinden. Hier is het aandeel vrouwen slechts 14%. Deze
cijfers zijn ongeveer gelijk voor alle EU-lidstaten.
ONDERWIJS ACHTERGROND. De gemiddelde Europese, vrouwelijke ondernemer is in
het bezit van een diploma hoger onderwijs (Eurochambres, 2004). Het is zelfs zo dat een
ruime 43% in het bezit is van een universitair diploma. Een kleine 40% is in het bezit van een
hoger niet-universitair diploma en zo’n 17% van de vrouwelijke ondernemers heeft een
diploma basisonderwijs in handen. Het is zelfs zo dat vrouwen over het algemeen over een
hoger diploma beschikken dan mannelijke ondernemers (SEIN, 2004).Waar de cijfers voor
het type onderneming in alle Europese landen ongeveer gelijklopen, zien we dat in deze
categorie er grote variaties zijn tussen de landen (Eurochambres, 2004). Waar bijvoorbeeld
Hongarije en Malta een ondernemerschapklimaat kennen dat bijna volledig gedomineerd is
door vrouwen met een universitaire opleiding zien we dat bijvoorbeeld in Griekenland en
Italië minder dan 50% van de vrouwelijke ondernemers een universitaire opleiding genoot.
GEZINSSITUATIE. Een blik op de gezinssituatie van de vrouwelijke, Europese ondernemer
toont dat een grote meerderheid van de ondernemers zowel een partner als kinderen hebben,
respectievelijk 76.3 en 74.2% (Eurochambres, 2004). Wat betreft het hebben van een partner
wijken België en Hongarije wat af. Ook het hebben van kinderen is in elk Europees land
ongeveer gelijk, behalve in Duitsland, waar 60 % van de vrouwelijke ondernemers geen
kinderen heeft. Ondanks het feit dat de meeste vrouwelijke ondernemers kinderen en een
partner hebben, hebben ze toch geen hulp in het huishouden (56.6%). Ook bij deze
determinant variëren de cijfers van land tot land. Waar in Finland slechts 20% van de
vrouwen hulp krijgt in het huishouden, is dit voor Malta bijna 100%. Hier komt dan ook nog
bij dat ruim 60% van de vrouwelijke ondernemers meer dan 48 uur spenderen aan hun
onderneming per week ondanks de zorg voor het huishouden.
LEEFTIJD. 70% van de onderzochte ondernemers hebben hun onderneming opgestart voor
de leeftijd van 35jaar (Eurochambres, 2004). Een klein aandeel van de vrouwen starten in een
latere fase een onderneming. De cijfers zijn in ongeveer alle Europese landen gelijk.
Vrouwelijke ondernemers hebben verschillende redenen om ondernemer te worden. Een groot
deel van de ondernemers argumenteert dat ‘het maken van eigen beslissingen’ een van de
hoofdmotieven is om een onderneming te starten. Daarnaast zien we ook nog motieven als
‘meer geld verdienen’, ‘zelfontplooiing’,…
2.5.2. Determinanten die vrouwelijk ondernemerschap beïnvloeden
Volgens Brush (in Van Molle & Heyrman) creëert de kruising van gender en
ondernemerschap een specifieke situatie voor de vrouwelijke ondernemer (Van Molle &
Heyrman, 2001). Mannelijke en vrouwelijke ondernemers vertonen in dezelfde sector meer
gelijkenissen met elkaar dan hun niet-ondernemende seksegenoten, toch zorgt een mix van
maatschappelijke verwachtingen rond gender voor verschillen. Volgens Bush belanden
Masterproef EU-studies 2012
18
vrouwen in ondernemerschap met een ander soort menselijk en sociaal kapitaal dan hun
mannelijke soortgenoten (dit zal later in de thesis ook aan bod komen), omwille van de nog
steeds heersende structuren en verwachtingen inzake opleiding, arbeid en gezin. Vrouwen en
mannen hebben elk een eigen unieke combinatie van sociaal en menselijk kapitaal, die
gedeeltelijk de genderrelaties in de brede samenleving weerspiegelen. De ‘mix van
maatschappelijke verwachtingen’ kan ook ruim vertaald worden als stereotypes. Uit een
onderzoek aan de universiteit van Missouri kwam naar voor dat stereotypes veelal mee
bepalen of mannen en vrouwen al dan niet ondernemerschap nastreven als een carrière optie
(University of Missouri-Columbia, 2008). Volgens Professor Turban, die meewerkte aan het
onderzoek, kan perceptie de beslissing om te gaan ondernemen verminderen. Hij stelt dat de
ene sekse niet beter gekwalificeerd is om te ondernemen dan de andere, maar desondanks,
wordt ondernemerschap vanuit een stereotiep denken geassocieerd met mannelijke
eigenschappen. Dit beïnvloedt de intenties van mensen om ondernemerschap als carrière
mogelijkheid te kiezen. In het onderzoek kwam als voornaamste bevinding naar voor dat
zowel mannen als vrouwen gelijke intenties tot ondernemerschap tonen wanneer
ondernemerschap gender neutraal zou zijn. Ook andere wetenschappelijke artikelen komen
met de these van stereotypen naar voor als zouden die ondernemerschap beïnvloeden. Zo
haalt Nada Kobeissi aan dat in verschillende culturen stereotypes nog steeds verscheidene
jobs categoriseren als ‘meer gepast voor een man’ (Kobeissi, 2010). Mannen krijgen nog
steeds kenmerken opgeplakt als ‘assertief’ en ‘onafhankelijk’ en deze worden in het algemeen
geassocieerd met ondernemerschap. Woorden die met vrouwen geassocieerd worden, komen
heel weinig naar voor in de ondernemerschap discussie.
In een paper van Verheul, Van Stel en Thurik worden verschillende determinanten aangehaald
die het (vrouwelijk) ondernemerschap beïnvloeden. Deze zijn gebaseerd op cijfers van GEM
en omvatten dan ook alle Europese landen. De auteurs maken een onderscheid tussen
volgende categorieën van determinanten: economische factoren, demografische factoren en
institutionele factoren. (Verheul, Van Stel, & Thurik, 2006). Het is van belang voorgaande
factoren uitgebreid te vermelden omdat deze vrouwelijk ondernemerschap positief of negatief
kunnen beïnvloeden en dan ook van belang zijn wanneer beleid wordt gemaakt rond
ondernemerschap. Daar waar sommige van de determinanten betrekking hebben op zowel
mannelijk als vrouwelijk ondernemerschap, hebben andere determinanten een significant
grotere invloed op vrouwelijk ondernemerschap. Sommige van onderstaande determinanten
kunnen ook gezien worden als barrières die vrouwen tegenhouden te gaan ondernemen, deze
paper zal dan ook dieper ingaan op deze barrières in een volgend hoofdstuk.
Economische factoren
Bij deze set van actoren, gaat het over determinanten zoals het inkomen van een land,
werkloosheidscijfer, het aandeel dat de dienstensector heeft in een bepaald land, de informele
sector en economische transitie (Verheul, Van Stel, & Thurik, 2006). De determinanten
informele sector en economische transitie laten we buiten beschouwing omdat deze vooral
betrekking hebben op niet-Europese landen. Wanneer we kijken naar het inkomen van een
Masterproef EU-studies 2012
19
land zien we dat er sinds de jaren zeventig een positieve correlatie bestaat tussen enerzijds
hoge economische ontwikkeling en anderzijds ondernemerschap. Dit kan verklaard worden
door het feit dat een rijk land een hoog niveau van technologische ontwikkeling en een
vergroting van de dienstensector zal kennen wat op zich weer een positieve invloed zal geven
op het ondernemerschap van een land. Deze correlatie is zowel toepasselijk voor vrouwelijk
als mannelijk ondernemerschap. Wat betreft werkloosheid zien we dat het aandeel vrouwelijk
ondernemerschap negatiever kan beïnvloed worden door werkloosheid dan mannelijk
ondernemerschap. dit kan verklaard worden door de these dat vrouwen vooral actief zijn in
dienstensectoren en part- time jobs die vatbaarder zijn voor schommelingen waardoor
vrouwen dan ook vatbaarder zijn voor werkloosheid. Een uitbreiding van de dienstensector
heeft een positieve invloed op ondernemerschap. De dienstensector heeft als voornaamste
kenmerk dat er lage kapitaalsvereisten zijn, dit maakt de barrière minder klein om zo’n
onderneming te starten (aangezien vrouwen dikwijls met problemen kampen inzake financieel
kapitaal). Een hoger aandeel van diensten kan dan ook een positieve invloed betekenen voor
vrouwelijke ondernemers.
Demografische factoren
Bij het begrip demografische factoren hebben de auteurs Verheul, Van Stel en Thurik, vooral
de gezinssituatie in gedachten (Verheul, Van Stel, & Thurik, 2006). Ondanks het feit dat
vrouwen de laatste decennia steeds meer op de arbeidsmarkt komen, worden zij toch nog
steeds bestempeld als de ‘belangrijkste’ ouder die instaat voor de zorg van het gezin en het
huishouden. Dit beïnvloedt het werkgelegenheidscijfer op een negatieve manier. Vrouwen die
instaan voor het gezin kiezen meer voor een part-time job dan vrouwen die niet moeten
instaan voor een gezin. Verantwoordelijkheid voor het gezin heeft daarbij ook een negatieve
invloed op ondernemerschap. Vrouwen die instaan voor een gezin kiezen eerder voor een
werknemersstatus omdat deze meer zekerheid biedt. Opvallend is dat voor mannen de
omgekeerde redenering geldt. Ouderschap heeft een positieve invloed op mannelijk
werkgelegenheid, mannen met kinderen kiezen vaker voor een full-time job dan een part-time
job. Het effect op ondernemerschap is dezelfde als die voor vrouwen. Ook hier kiezen
mannen voor zekerheid.
Institutionele factoren
Determinanten op beleidsniveau spelen ook een erg belangrijke rol wanneer het aankomt op
ondernemerschap voor vrouwen (Verheul, Van Stel, & Thurik, 2006). Overheden kunnen
ondernemerschap gaan beïnvloeden door zowel aan de vraag- en aanbodzijde een invloed te
gaan uitoefenen. Vele factoren zijn zowel van toepassing op mannelijke als vrouwelijke
ondernemers maar drie factoren, de beschikbaarheid van kapitaal, de
ondernemingsvergunning en de zorg voor kinderen, beïnvloeden vrouwelijk ondernemerschap
op een meer significante manier dan mannelijk ondernemerschap. De beschikbaarheid van
kapitaal is belangrijk voor ondernemerschap omdat het de basis is voor het stichten van een
onderneming. Bovenstaande auteurs maken duidelijk dat het voor vrouwen moeilijker is
financiën te genereren door middel van de reguliere kanalen omdat investeerders wantrouwig
staan tegenover hun ondernemingsprofiel. Dit maakt het voor vrouwen veel moeilijker
Masterproef EU-studies 2012
20
investeerders te overtuigen van hun zaak en dan ook te slagen met hun onderneming. Het
financiële wordt in onderstaande tekst dan ook aangehaald als één van de barrières waar
vrouwelijke ondernemers met kampen. De ondernemingsvergunning ligt in het verlengde van
de financiële barrière. Deze factor wordt ook gezien als een barrière omdat het de kost om een
zaak op te starten verhoogt en zo dan ook weer een belangrijke invloed heeft op vrouwelijk
ondernemerschap omwille van voorgaande factor, de financiële capaciteit. Zoals reeds in
bovenstaande tekst staat vermeld, zijn het nog steeds vrouwen die instaan voor het
belangrijkste deel van de opvoeding van kinderen. Ook een rapport van een Europese
organisatie die zich bekommert om arbeidscondities schetste een gelijkaardig beeld: “women
have caught up in educational qualifications and increased their employment rate, but family
responsibilities are still the main reason for women’s above average inactivity rate. (…)
Moreover, a gender-based entrepreneurial gap remains and women remain underrepresented
in labour market policy interventions” (European Foundation for the improvenment of living
and working conditions, 2008). De beschikbaarheid van opvangmogelijkheden voor kinderen
heeft dan ook een invloed op het ondernemerschapspijl van vrouwen. Wanneer kinderopvang
insufficiënt of te duur is zijn vrouwen minder geneigd terug de arbeidsmarkt op te gaan omdat
zij dan zelf instaan voor de opvang. Dit heeft natuurlijk ook een negatief effect op
ondernemerschap. Het rapport van Eurochambres ziet kinderopvang en zorg voor het
huishouden effectief als obstakels die vrouwen kunnen hinderen te ondernemen
(Eurochambres, 2004). Het rapport adviseert dan ook dat er op institutioneel vlak maatregelen
moeten komen zoals kinderopvangfaciliteiten, initiatieven die de zorg voor het huishouden
vergemakkelijken zoals in België het principe van dienstencheques, enzovoort.
2.5.3. Barrières voor vrouwelijke ondernemers
Veel vrouwen zeggen geïnteresseerd te zijn in ondernemerschap, maar slechts een deel ervan
gaat effectief over tot ondernemerschap. Dit resulteert in een groot verlies van
ondernemerspotentieel en talent (European Commission, DG enterprise, 2004). Het gegeven
dat heel wat minder vrouwen dan mannen actief zijn op het ondernemerschapterrein is te
verklaren door het groot aantal specifieke obstakels waar vrouwen mee worden
geconfronteerd. Deze barrières kunnen opgedeeld worden in algemene obstakels en obstakels
bij het opstarten van een onderneming (OECD, 2004). Enkele barrières werden reeds kort
aangehaald in voorgaande tekst, in dit gedeelte echter maken we een concrete opsomming van
het soort barrières waar vrouwelijke ondernemers met worden geconfronteerd. Het OESO-
rapport gaat er vanuit dat vrouwelijk ondernemerschap padafhankelijk is. Hiermee bedoelt
men dat de uiteindelijke uitkomst van het ondernemingsproces afhankelijk is van een hele
reeks voorgaande condities. Het is dan ook belangrijk dat een vrouwelijke ondernemer geen
barrières ondervindt die de condities voor ondernemerschap negatief kunnen beïnvloeden.
Relevante obstakels zijn het gebrek aan rolmodellen, het gebrek aan ervaring en het gebrek
aan relevante netwerken. Wat betreft de obstakels bij de opstart van een onderneming zijn er
als obstakels enerzijds het gebrek aan externe financiën en anderzijds discriminatie op gronde
van geslacht. Kort samengevat betekent dit dat er grote barrières zijn inzake menselijk, sociaal
en financieel kapitaal. Het rapport ‘Evaluation on policy: promotion of women innovators and
Masterproef EU-studies 2012
21
entrepreneurs’ spreekt van een horizontale en verticale segregatie dat maakt dat vrouwen
minder overgaan tot ondernemershap (European Commission, DG Enterprise & Industry,
2008).
Gebrek aan rolmodellen
Volgens het OESO- rapport bestaat er een sterke correlatie tussen de aanwezigheid van
rolmodellen en het ontstaan van ondernemers (OECD, 2004). Door de historische afwezigheid
van vrouwelijke ondernemers zijn er ook weinig rolmodellen waaraan vrouwen zich kunnen
spiegelen. Een rolmodel kan omschreven worden als een persoon“who is looked up to and
revered by someone else. A role model is someone who other individuals aspire to be like,
either in the present or in the future. A role model may be someone who you know and
interact with on a regular basis, or may be someone who you’ve never met” (Business
Dictionary). Daarnaast zien we ook dat de invloed van rolmodellen gendergerelateerd is. Een
vrouw zal veeleer een andere vrouw als rolmodel beschouwen dan een man. Dat rolmodellen
invloedrijk zijn zien we ondermeer aan het feit dat kinderen van ondernemers zelf veel meer
kans hebben ook ondernemer te worden dan kinderen van niet-ondernemers doordat de ouders
als rolmodel hebben gefungeerd. Ook een rapport van Markant vzw haalt aan dat rolmodellen
inspireren tot vrouwelijk ondernemerschap (Markant-CEZOV, 2004). Zo houdt het gebrek
aan netwerken (zie infra) en rolmodellen vrouwen tegen om door te stromen naar hogere
functies. Vrouwelijke ondernemers zien voor zichzelf geen functie als bestuurder of
bedrijfsleider door het gebrek aan ‘gelijkgezinden’.
Gebrek aan ervaring
Gebrek aan ervaring vormt ook een van de grote problemen waar vrouwen mee kampen in
hun streven naar ondernemerschap. Om dit te specificeren wordt gebruik gemaakt van de term
menselijk kapitaal (OECD, 2007). Menselijk kapitaal bestaat uit een mengeling van iemands
aangeboren talenten en gaven, en de vaardigheden en kennis die verworven worden via
onderwijs en opleiding (gezondheid wordt ook soms opgenomen bij menselijk kapitaal). De
professionele wereld omarmt het begrip sterk en bakent het begrip af als vaardigheden en
talenten binnen een beroepsbevolking die relevantie hebben voor het welslagen van een
onderneming of bedrijfssector. Volgens Gary Becker, een economist van de Chicago school
en uitvinder van de Human Capital theorie is er een verschillende return on investment van
menselijk kapitaal voor mannen en vrouwen (Baerts, Deschacht, & Guerry, 2008) . Ondanks
het feit dat vrouwen steeds meer hoger opgeleid zijn, zijn het toch de mannen die nog steeds
in de meerderheid zijn wanneer het aankomt op een hogere opleiding. Deze hogere opleiding
is wel degelijk van belang omdat er een positieve correlatie is terug te vinden tussen opleiding
en loon en opleiding en kans op een job met autoriteit. Ook carrière of loopbaan spelen een
erg belangrijk element binnen de theorie van het menselijk kapitaal. Ook hier weer valt op te
merken dat vrouwen een gebrek hebben aan ervaring doordat ze over minder anciënniteit
beschikken dan mannen door onder meer onderbrekingen van loopbaan,… Naast dit gebrek
aan menselijk kapitaal is er nog een andere moeilijkheid (OECD, 2004). Hoog opgeleide
vrouwen, die dan ook over het nodige menselijke kapitaal beschikken, kiezen heel dikwijls
voor een andere carrière optie als die van ondernemer. Ondernemerschap wordt dan ook