-
Vrije Universiteit Brussel
Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke Oberthaler, Sabine Pénot, Manfred
Sellink & Ron Spronk,Bruegel. The Hand of the Master. The 450th
Anniversary Edition. Essays in
Context,Hannibal-KHM-Museumsverband-Hannibal, 2019Jacobs, Marc
Published in:Volkskunde
Publication date:2020
Document Version:Final published version
Link to publication
Citation for published version (APA):Jacobs, M. (2020). Alice
Hoppe-Harnoncourt, Elke Oberthaler, Sabine Pénot, Manfred Sellink
& Ron Spronk,Bruegel. The Hand of the Master. The 450th
Anniversary Edition. Essays in Context,
Hannibal-KHM-Museumsverband-Hannibal, 2019. Volkskunde, 2020(2),
208-210.
General rightsCopyright and moral rights for the publications
made accessible in the public portal are retained by the authors
and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing
publications that users recognise and abide by the legal
requirements associated with these rights.
• Users may download and print one copy of any publication from
the public portal for the purpose of private study or research. •
You may not further distribute the material or use it for any
profit-making activity or commercial gain • You may freely
distribute the URL identifying the publication in the public
portalTake down policyIf you believe that this document breaches
copyright please contact us providing details, and we will remove
access to the work immediatelyand investigate your claim.
Download date: 09. Jul. 2021
https://cris.vub.be/portal/nl/publications/alice-hoppeharnoncourt-elke-oberthaler-sabine-penot-manfred-sellink--ron-spronk-bruegel-the-hand-of-the-master-the-450th-anniversary-edition-essays-in-context-hannibalkhmmuseumsverbandhannibal-2019(a35094e2-fe36-4aa9-b0b5-c853c11ac2f4).html
-
tijdschrift over de cultuur van het
dagelijks leven
121ste jaargang - 2020 | 2 (mei - augustus)
-
ISSN 0042-8523
Uitgegeven met steun van de Vlaamse overheid, de Universitaire
Stichting van België, het Vera Himlerfonds en Musea en Erfgoed
Antwerpen vzw
Redactie: drs. Paul Catteeuw (redactiesecretaris; Kontich), dr.
Sophie Elpers (Arnhem), prof. dr. Hans Geybels (Leuven), prof. dr.
Marc Jacobs (Brugge), dra. Jorijn Neyrinck (Brugge), dr. Maarten
Larmuseau (Kessel-Lo), dra. Hilde Schoefs (Bilzen), prof. dr.
Annick Schramme (Berchem), em. prof. dr. Stefaan Top
(eindredacteur; Rotselaar),dr. Albert van der Zeijden (Egmond aan
Zee), dra. Els Veraverbeke (Gent),prof. dr. Johan Verberckmoes
(Heverlee)Verantwoordelijke uitgever: dr. Jur. Paul Peeters
(’s-Gravenwezel/Schilde), lic. Sigrid Peeters (Oelegem/Ranst)
AdressenRedactie: J.B. Reykerslaan 28, 2550 Kontich,
[email protected]: vzw Centrum voor Studie en
Documentatie, Gillès de Pélichylei 97, 2970 ’s-Gravenwezel
(Schilde), [email protected]
JaarabonnementVoor België: € 24,00 – buiten België € 30,00Voor
nummers buiten abonnement: [email protected]
Het tijdschrift Volkskunde werd opgericht in 1888 door August
Gittée en Pol De Mont. Alfons De Cock werd redacteur in 1894. Hij
overleed in 1921. Van 1914 tot 1920 hield Volkskunde op te
verschijnen. Daarna berustte de leiding bij Victor de Meyere, vanaf
1936 bijgestaan door Jan de Vries. Na het overlijden van De Meyere
(1938) hebben J. de Vries, M. De Meyer, P.J. Meertens en K.C.
Peeters het tijdschrift voortgezet samen met de professoren J.
Gessler (Leuven) en P. de Keyser (Gent). De nieuwe reeks begon met
de 43e jaargang (1940-41). De redactie bestond in 1966 (67e
jaargang) uit C.C. van de Graft, H. Jamar, P. Lindemans, P.J.
Meertens, M. De Meyer, K.C. Peeters, W. Roukens en H. Stalpaert;
vanaf de 73e jaargang (1972) aangevuld door J. Theuwissen en J.J.
Voskuil. Na het overlijden van K.C. Peeters (1975) werd, vanaf de
77e jaargang (1976), de redactie geleid door J. Theuwissen en S.
Top en dit tot 2008. Tot en met 2011 was S. Top eindredacteur en
redactiesecretaris. Vanaf 2012 is alleen nog sprake van de
redactie, die samengesteld is zoals hierboven vermeld.
-
205volkskunde 2020 | 2 : 195-238
en zo erodeert tot actieve deelnemer aan een stuk werelderfgoed,
net zoals hun gegroefde koppen. Op dezelfde manier beschrijft hij
in tekst en beeld het boerenleven zoals het ooit is geweest aan de
hand van Theofiel, een man die recht uit een expressionistisch
schilderij is gestapt en met zijn eeltige handen en verweerde kop
het Vlaanderen van lang geleden in zich draagt en op die manier
tijdloos wordt.
Zoveel onderwerpen, te veel om allemaal op te noemen, maar
telkens weer met het nodige respect tot leven gebracht. Daarom
bekroop me bij het bekijken en lezen van dit boek vaak de gedachte
dat dit een hedendaagse versie van K.C. Peeters’ Eigen Aard is, die
niet enkel de Vlaamse ziel blootlegt, maar over de grenzen heen de
mens in zijn doen en laten bekijkt, fotografeert en
becommentarieert. Misschien wel zonder dat Vanfleteren het beseft,
heeft hij de grenzen van de fotografie hier doorbroken en is hij
een uitzonderlijke waarnemer van het leven geworden. In woord en
beeld. Dit boek is een waar meesterwerk in zijn genre.
Paul Catteeuw
Sebastian Bischoff, Christoph Jahr, Tatjana Mrowka, Jens Thiel
(eds.), “Belgium is a beautiful city”? Resultate und Perspektiven
der Historischen Belgienforschung. Münster-New York, Waxmann, 2018,
246 p., ill. ; ISBN 978-3-8309-3777-7; 39,9 euro.
Een prijs voor feitenkennis of aardrijkskundige competentie zal
Donald Trump niet winnen met zijn in 2016 geformuleerde bewering
“België is een mooie stad”. Of de meerderheid van mensen die dat
jaar hun stem voor hem uitbrachten en hem als hun president kozen,
dat zelf beter zouden weten of dat überhaupt belangrijk zouden
vinden, is maar de vraag. Het bracht toch een leukere titel dan
zijn uitspraken dat Brussel of Molenbeek een hellegat is. Het
leverde zo een “gimmick” om een heterogene reeks bijdragen van
vooral Duitstalige auteurs die zich met “Belgienforschung”
bezighielden, samen op te dienen. Sinds 2012
-
206 | besprekingen
hebben ze zich in een netwerk verenigd om samen werkwinkels te
organiseren. Uitgeverij Waxmann vond het een goed idee om studies
over België, met name rond hot topics zoals de wereldoorlogen of
Congo, onder een reekstitel in de markt te zetten: “Historische
Belgienforschung”. De hier besproken bundel is de vijfde aflevering
in een reeks van ondertussen al acht delen.
Het is een heel heterogene waaier van artikels over diverse
periodes: wellicht te consumeren als geschiedkundige tapas, of
beter Belgische hapjes. Zo wordt een korte bespreking (door Ramon
Voges) van enkele gravures van de in de late 16de eeuw vanuit
Keulen opererende Franz Hogenberg gevolgd door beschouwingen (van
Christian Müling) over katholieke versies van memoria uit de 17de
en 18de eeuw over de Tachtigjarige Oorlog. Een bespreking (door
Christina Reimann) van de Belgische kiesstelsels in de 19de eeuw
staat naast een analyse (door Sebastian Bischoff) van hoe tijdens
de Eerste Wereldoorlog in de Duitse kranten en tijdschriften over
problematische acties in België werd geschreven. Allerlei zeer
uiteenlopende thema’s passeren de revue en zo wordt het duidelijk
dat bij gebrek aan samenhang of duidelijke rode draad of
probleemstelling in dit boek, een miskleun van een Amerikaans
stabiel genie uitstekend van dienst kan zijn als kapersvlag. Want
het varieert verder van een verhaal (van Johannes Kontny) over de
houding ten opzichte van het Belgische koningshuis in de
Oostkantons in de jaren 1930, bijvoorbeeld op crisismomenten rond
de overlijdens van Albert I in 1934 of Astrid in 1935, of het
bezoek van
Leopold III aan Eupen tot een relaas (van Juliano de Assis
Mendonça) over smokkel van chocolade, koffie en sigaretten door
Belgische soldaten in het decennium na de Tweede Wereldoorlog. Jens
Thiel vestigde de aandacht op het onderwerp van de dwangarbeiders
uit België, die in de Eerste Wereldoorlog in het Duitse Rijk werden
gebruikt. In een bijdrage van Julia Albert en Herbert Reinke wordt
aandacht besteed aan dossiers van Belgen die tijdens de Tweede
Wereldoorlog als dwangarbeid(st)er in de regio Berlijn moesten
werken en voor de strafrechter moesten verschijnen. Hoe moet men
dan “overtredingen” zoals het stelen van voedsel, smokkel, zwarte
handel, gevallen van herenliefde of zelfmoordpogingen precies
duiden of verklaren, in contexten van volle oorlogstijd in (wat we
in België nu als) vijandig gebied (beschouwen, maar toen deel uit
maakte van hetzelfde Rijk). Ook op het menu: een descriptief stukje
(van Klaas de Boer) over de opsplitsing van de Universiteit van
Leuven in de jaren 1960; een bijdrage (van Daniel Tödt) over
“ontwikkelingskolonialisme” als vertoog en praktijk in Congo na de
Tweede Wereldoorlog; een ondertussen niet meer actuele reflectie
(Julien Bobineau) over (toen nakende heropening van) het
Afrikamuseum in Tervuren of beschouwingen van Sabine Schmitz over
recente publicaties van Rachida Lamrabet, Fikry El Azzouzi en
Ismaël Saidi. Minder sterk, laat staan, innoverend, vond ik de
stukken over de lotgevallen van de Leuvense
universiteitsbibliotheek (Door Duits geweld geveld, met Amerikaans
geld hersteld, p. 107-115) of een foto essay over
herinneringsplekken gelinkt
-
207volkskunde 2020 | 2 : 195-238
aan de Duitse bezetting tijdens de Eerste Wereldoorlog (p.
117-138, wel bruikbaar om een toeristische rondrit in België te
plannen). In deze Belgische hutsepotbundel van vooral in Duitsland
actieve academici was er nog plaats voor een lezing van Sophie De
Schaepdrijver op 4 november 2016 met diverse anekdotes over wat er
zich honderd jaar eerder, in het jaar 1916, had afgespeeld. Daarin
recycleerde ze ook stukken uit een eerdere studie over de Brusselse
verzetsheldin, Gabrielle Petit, die op 1 april 1916 werd
geëxecuteerd.
Geneviève Warland probeerde wat duiding te geven in wat ze
omschreef als een recente onderzoeksboom rond de Eerste
Wereldoorlog in de wereld van academische historici en vooral met
federale middelen gefinancierd onderzoek, waarbij ze onder andere
het belang van de digitaliseringsgolf van bronnenmateriaal
benadrukte. Dit schept zeker onderzoeks-mogelijkheden voor de
toekomst. Terwijl de andere bijdragen in de bundel vooral braaf
kabbelende stukken zijn, probeert Warland iets opmerkelijk aan te
kaarten, wat toch wel enige aandacht verdient. De hedendaagse
sterkhouders van het onderzoek in universiteiten of CEGESOMA
hebben, misschien met goede academische bedoelingen en resultaten,
geld binnengehaald en ingezet, maar hebben wel heel erg gewogen op
de productie. Het lijkt een soort signaal dat er in de academische
onderzoeksecologie iets fout lijkt te lopen in de zoektocht naar
innovatie, eye openers en uitdagende doorbraken, ondanks of zelfs
dank zij de successen van de promotoren: “Allerdings wurden dabei
viele Dissertationsthemen nicht frei gewählt: sie sollen vielmehr
in die von den jeweiligen
Leitern etablierten Forschungsrahmen “passen” (…) In den
Gedenkjahren des Ersten Weltkrieges zeichnet sich die Tendenz ab,
dass die jüngeren Forscher weniger Selbstbestimmungsrechte haben,
als es in den vergangenen Jahrzehnten der Fall war.”(p. 104) Een
opmerkelijk kritisch geluid dat interessante vragen oproept: daarom
zet ik er hier een aandachtsvlaggetje bij.
Echt niet evident als onder-zoeksproject, gefinancierd door
Oostenrijk, was wat Andrea Hurton (p. 161-170) geprobeerd heeft,
met name het zoeken naar Oostenrijkers, meer bepaald vrouwen, in
België in het verzet tegen het nationaalsocialisme tijdens de
Tweede Wereldoorlog. Ze brengt daarbij niet alleen het geval van
het Huis van de Tramwaymen in de Priemstraat 17 te Brussel, voor,
tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, maar ook de onwaarschijnlijke
verhalen van vrouwen zoals Lotte Sontag en Hertha Ligeti, die nadat
ze opgepakt werden via Mechelen in Auschwitz terechtkwamen.
Een andere eye-opener vind ik de bijdrage van Ine Van Linthout
(Universiteit Gent, p. 149-159) over de “dubbelzinnige houding” ten
opzichte van “Vlamingen” in de huwelijkspolitiek in NAZI-Duitsland,
in het bijzonder in de kringen van de Wehrmacht en de SS. Werden
“Flamen” door de “Duitsers” wel beschouwd als “volwaardig”
“Germaans” “(buur)volk”? Dit was “belangrijk” voor de instructies
van soldaten in de Wehrmacht rond het kiezen van partners: meer
bepaald toekomstige moeders die het “juiste” soort nakomelingen
zouden kunnen baren. Trouwen werd, indien nodig, toegelaten met
“arische” vrouwen uit Noorwegen, Denemarken, Zweden en Nederland,
maar er werd
-
208 | besprekingen
getwijfeld of het wel een goed idee was zich te binden met
“Fläminnen” of “Finninnen”. Dit blijkt uit de timing van “beleid”
en de “motivatie” ervan. Het mocht met “maagden” van de eerste vier
groepen vanaf januari 1942 en vanaf november 1942 ook met “Vlaamse”
en “Finse” “deernes”. In analyses van SS-officieren of “deutsche
Volkstum”-managers in het begin van de jaren 1940 werden
“verklaringen” gesuggereerd over het “probleem“ van “het Vlaamse
volk”. Naast de “vermenging” met “Waalse elementen” zou vooral de
“katholieke traditie” een “verstoring” veroorzaakt hebben, met name
het celibaat. “Slimme”, “krachtige” zonen werden in de 19de en
vroege 20ste eeuw aangezet om priester te worden en “konden” zo (in
principe) geen nakomelingen produceren, waardoor er belangrijke
“krachten” verloren gingen. Er zou, zo werd in het begin van de
oorlog door de beleidsmakers van de Volkstumpolitik vastgesteld,
nog veel (“Germanisiering”)werk aan de winkel zijn voor het “goed”
zou komen met die “Vlamingen”. Ja, verhalen over “volksaard” vergen
meer dan ooit een overdosis aan attenderende aanhalingstekens,
zodat ze niet “prettig leesbaar” zijn, maar de weerhaakjes in wat
analyses als die Ine van Linthout aan het licht brengen kunnen
ontnuchterend werken.
Marc Jacobs
Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke Oberthaler, Sabine Pénot, Manfred
Sellink & Ron Spronk (eds.), Bruegel. The Hand of the Master.
The 450th Anniversary Edition. Essays in Context. Wenen,
KHM-Museumsverband-Hannibal, 2019, 496 p., ill.; ISBN 978 94 9267
782 2; 69 euro.
Hoewel je dit boek, net zoals vijftig jaar geleden gezegd werd
over bepaalde Amerikaanse mannenbladen, vooral voor de uitstekende
artikels moet lezen, zijn de fantastische illustraties op zich al
een legitieme reden, en misschien ook de motivatie voor sommigen om
het aan te schaffen. Deze bundel is gul gelardeerd met tientallen
afbeeldingen van hoge kwaliteit, waar kleine details uit de
schilderijen van Pieter van Breda, aka Bruegel (verrast? lees
verder…), sterk uitvergroot worden gepresenteerd. Hoe vaak je de
kunstwerken ook al gezien hebt, in het echt of in reproductie, je
blijft nieuwe elementen ontdekken. Daar komt nog bij dat men hier,
in de illustraties bij de teksten (die er uitleg over geven), heel
ver gaat in het visueel allerlei laagjes
-
209volkskunde 2020 | 2 : 195-238
afpellen en uitpakt met nieuwerwetse x-stralen en meer
geavanceerde beeldvormingstechnieken. Er wordt ingezoomd, niet
alleen op beeld-details die je met het blote oog nog net kan
onderscheiden, maar veel dieper. “Technical Art History” (voor
zover je deze vreselijke benaming wil gebruiken) en geavanceerde
technieken van conservatie- en restauratiewetenschappen, “heritage
sciences”, krijgen hier, naast klassieke kunstgeschiedenis, een
podium en pakken stevig uit.
Dit boek is enerzijds het resultaat van een internationaal
colloquium (6 tot 8 december 2018) met als hoofdtitel De Hand van
de Meester en als ondertitel Materialen en tech-nieken van Pieter
Bruegel de oudere. Die studiebijeenkomst vond plaats in het
Kunsthistorisches Museum te Wenen. Daar bereikte de tentoonstelling
Bruegel. De Hand van de Meester (2 oktober 2018 - 13 januari 2019)
toen zijn hoogtepunt: uitverkocht, verlengde bezoekuren, bejubeld
in de pers. Een aantal toponderzoekers presenteerden “in de marge”
op de studiebijeenkomst de oogst van het toewerken naar en
voorbereiden van die blockbusterexpo. In de bundel werden
anderzijds ook de bijdragen toegevoegd, die eerder online
gepubliceerd werden als e-book bij de tentoonstellingscatalogus.
Samen met editor Alice Hoppe-Harnoncourt zorgden diverse auteurs,
waaronder Manfred Sellink, voor de wetenschappelijke coördinatie.
Het resultaat wordt in de markt gezet als de wetenschappelijke
tussenstap naar de nieuwe golf, die tegen 2069 op gang zal komen om
te vieren hoe een overleden schilder en beeldbouwer (“image
builder”) uit de Lage Landen een half
millennium relevant en interessant kan blijven.
In dit boek worden alvast diverse zaadjes geplant om nieuwe
inzichten te laten opbloeien. Wat als de eigenlijke naam van de
jonge schilder-in-spe inderdaad Pieter van Breda was (Jan van der
Stock, p. 12-13)? Van der Stock is voor de gelegenheid in zijn
eigen archiefvondstenarsenaal gedoken om allerlei nieuwe accenten
te adstrueren in de biografie, zoals de “vettewariers”-piste van de
vader van Pieter, de commerciële flirt met de ondernemers Volcken
Diericx en haar man Hieronymus Cock, de Vasari-informatie-connectie
en de interacties met de rijke kompaan Hans Franckaert. Niet alle
bijdragen in de bundel halen hetzelfde hoge niveau. Bijvoorbeeld de
bijdrage van Claudia Goldstein (p. 298-305) over objecten die
herkend kunnen worden op de Bruegel-schilderijen had wel wat meer
redactionele tegenwind of ondersteuning verdiend, want het contrast
tussen de oppervlakkige aanpak in haar stukje en de grondige
analyse in vele andere artikels valt op. Bronnenverwijzingen, zoals
www.dbnl.org in de noten 14, 15 en 16, zijn te algemeen en in een
dergelijke bijdrage niet verwijzen naar het oeuvre van Jozef Weyns
bijvoorbeeld is een gemiste kans. Relatief klassiek is ook het
onderzoek naar kledij en textiel in het oeuvre van Bruegel in een
bijdrage van Katja Schmitz-von Ledebur van het Kunsthistorisches
Museum in Wenen. Overtuigender zijn andere bijdragen van
kunstwetenschappers zoals Manfred Sellink, Ron Spronk of
bijvoorbeeld Tine Meganck in haar analyse van de
seizoenen/maanden-reeks. Boeiend is ook de bespreking van Hans van
Miegroet over de praktijken van toeschrijven
-
210 | besprekingen
van de naam Pieter Bruegel de oudere aan schilderijen of
vermelding daarvan in archiefstukken, wat leidt tot een reflectie
rond het concept “attributability”.
Het belang van deze lijvige bundel schuilt niet alleen in de
prachtige illustraties van opgeblazen details of de zaadjes van
twijfel of net nieuwe suggesties voor aanknopingspunten in
archieven, collecties of kunsthistorische vertogen, maar vooral ook
in het feit dat enthousiast de resultaten van hedendaagse
technieken van conservatie-restauratie worden gedemonstreerd.
Scanners en andere high-tech instrumenten en methodes worden
losgelaten op diverse werken, zoals het “Twee Aapjes schilderij”
(1562),” “Triomf van de dood” (1562), “De zelfmoord van Saul”
enzovoort. Van alles wordt uit de kast gehaald: geavanceerde
microscopie, MA-XRF, IRR-analyse, GC-MS, pigmentanalyse,
dendroarcheologie en ander onderzoek van het hout waarop
geschilderd is, de analyse van de ondertekeningen, … Best wel
indrukwekkend om te lezen en te zien wat er gebeurd is in de
interdisciplinaire contactzones die kunnen floreren dank zij een
blockbustertentoonstelling of de marketingtruc van een
overlijdens-herdenking en vooral dank zij de overvloedige
hulpbronnen en financiële middelen die daarvoor gemobiliseerd
kunnen worden. Er is na de Bruegelpiek van de voorbije jaren
opnieuw iets minder dan vijftig jaar om al die verhalen verder te
integreren en zo de kenniswinst en blijvende relevantie (vergelijk
met die vreemde ondertitel van de bundel “essays in context”) van
sommige van die analyses aan te tonen voor
het verder cultiveren van de omgang met het erfgoed van en rond
een meesterlijk kunstenaar.
Marc Jacobs
Tilman Kasten & Elisabeth Fendl (eds.), Heimatzeitschriften.
Funktionen, Netzwerke, Quellenwert. Münster-New York, Waxmann,
2017, 335 blz.; ISBN 978-3-8309-3774-6, € 34,90.
Een titel kan misleidend zijn. Ik had me bij het aanvaarden van
de opdracht voor de recensie verwacht aan een doorlichting van een
ecosysteem van heemkundige tijdschriften als onderdeel van een
groter geheel van het veld van historische en andere
erfgoedpublicaties. Het bleek over een ander verhaal te gaan.
De bundel focust (onder andere) op publicaties van en voor
Duits(sprekend)e groepen mensen, die na de Tweede Wereldoorlog als
verliezers (in vele betekenissen van
-
211volkskunde 2020 | 2 : 195-238
het woord) op de vlucht gingen of verplicht werden verplaatst
uit Polen, de Sovjet-Unie, Tsjechoslowakije of andere staten. Hoe
werden de herinneringscultuur en ver-toogvorming van zogenaamde
“Heimatvertriebenen” vormgegeven in publicaties? In landen als
Polen wordt bijvoorbeeld het woord “verdrijving” afgewezen: zeg
“verhuizingen”. Het zou gaan om meer dan 12 miljoen
Duits(sprekend)e mensen die weg moesten vanaf 1944. Formeel
juridisch kunnen ze geen beroep doen op de pas op 10 december 1948
aangenomen Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die
voorziet dat vluchtelingen en verdrevenen het recht hebben om terug
te keren naar de staat waar ze woonden. In de naoorlogse
Duitslanden (Oost en West) en Oostenrijk ging het om aantallen die
overeenkomen met het bevolkingsaantal van het huidige België.
In de bundel van Tilman Kasten wordt onderzocht welke
publicaties de groepen “Heimatvertriebenen” maakten: krantjes,
gestencilde blaadjes, rondzendbrieven en tijdschriften, die soms
zelfs academische vormen aannamen (zoals Harald Lönnecker
aantoonde). Al dat materiaal is, zoals Albert Feiber argumenteert,
zeker naarmate ze bibliografisch en zelfs digitaal ontsloten werden
en worden, een interessante bron voor diverse onderwerpen, gaan van
politiek discours, over netwerkanalyse tot reflectie over concepten
zoals migratie of Heimat, niet alleen in de 20ste maar ook in de
19de eeuw. Veel aandacht gaat uit naar het geïntendeerde
lezerspubliek, de groepsculturen en naar de auteurs die het woord
nemen. De hier besproken bundel biedt een overzicht van
diverse beschikbare bronnenreeksen, de Vertriebenenpresse,
pamfletten en historische tijdschriften in diverse bibliotheken en
in gedigitaliseerde vorm.
Het zijn niet het soort rustige historische verhalen en
be-schouwingen zoals we die doorgaans kunnen lezen in wat in
Vlaanderen heemkundige tijdschriften genoemd worden. Bepaalde
projecties van nostalgie of ideaalbeelden over het verloren heem
uit de kindertijd contrasteren met het omgaan met een dubbelzinnige
status van de Heimatmigranten, ook in Duitsland en Oostenrijk
zelf.
Het meest boeiende, verrassende en ook meest schrijnende artikel
vind ik de bijdrage van Beata Mache, met de titel “”Heimatblätter”
der Posener Juden in der Zwischenkriegszeit” (p. 257-274). Het is
het verhaal van in de vroegere Pruisische provincie Posen in het
begin van de 20ste eeuw opgegroeide Duitstalige Joodse en andere
mensen, die na de Eerste Wereldoorlog moesten verhuizen uit Polen.
Ze raakten verspreid over Duitsland, maar bleven in Heimatblätter
over het vroegere leven in Duitstalige gemeenschappen in Posen
publiceren. Naast andere tijdschriften, waren er ook specifiek door
Joodse groepen gemaakte tijdschriften over hoe het vroeger was in
de Heimat in het Pruisische Posen voor het Polen werd. Naarmate de
jaren 1930 vorderden, werd het hen steeds moeilijker gemaakt. Een
decennium later reden de goederentreinen de eerste vier jaren met
Duitssprekende Joodse mensen opnieuw richting Polen helaas. In het
tweede helft van het decennium reden de goederentreinen en andere
transportmiddelen met andere Duitssprekende mensen
-
212 | besprekingen
gevuld in de andere richting. Dankzij de bijdrage van Mache
komen de andere Heimatbijdragen uit de tweede helft van de 20ste
eeuw in een ander daglicht te staan in de bundel en wordt toch een
meervoudige en kritische spanningsboog opgebouwd.
Marc Jacobs
Ceri Houlbrook, The Magic of Coin-Trees from Religion to
Recreation. The Roots of a Ritual. Palgrave Macmillan, 320 blz.,
ill.; eBook ISBN 978-3-319-75517-5, 74,89 €; ISBN
978-3-319-75516-8, 95,39 €.
Het boek The Magic of Coin-Trees (muntbomen) beschrijft de
ge-schiedenis van rituele landschappen op de Britse eilanden en de
overgang van religieuze praktijk naar recreatie, door te focussen
op een zeer weinig bestudeerd voorbeeld: de muntboom. Dit zijn
bomen doordrenkt met magische eigenschappen waarin munten
ritueel zijn ingebed. Dit is een eigentijds gebruik, dat terug
te voeren is in de literatuur tot 1700, toen het werd beoefend voor
volks-medische en inwijdingsdoeleinden. Tegenwoordig is de gewoonte
wijdverbreid, met meer dan 200 muntbomen verspreid over de Britse
eilanden, maar lijkt meer op het terloops deponeren van munten in
een wensput: munten worden in de boom gedeponeerd in ruil voor
wensen, veel geluk of toekomstig fortuin. Auteur Ceri Houlbrook is
ethno-archeologe, ook folklore archeologe genoemd, die deze
fetisjbomen vanuit een hedendaagse wetenschappelijke blik
bestudeert. Het gaat haar er niet om of dit type cultusbomen
teruggaat naar een ver verleden, integendeel ze interesseert zich
in de omgang van de huidige mens met dit type cultusbomen en zoekt
daarvoor een verklaring. Als parallel maakt ze de gelijkenis met
het gebruik van verliefden om hangsloten aan een brug op te hangen
en vervolgens de sleutel in het water te gooien. Voortaan zijn de
geliefden symbolisch aan elkaar geklonken. Hetzelfde verhaal van
wat de mens, zoals Paul Jambers zou zeggen, drijft om munten in
groten getale op een boom in te kloppen. Houlbrook valt het op dat
er in Groot-Brittannië rond het jaar 2000 zich plots een hausse aan
bezoeken van Britten aan muntbomen voordoet, waar je net het
tegengestelde had kunnen verwachten, namelijk het uitdoven van een
gedateerd ritueel. Heel haar boek gaat eigenlijk om het zoeken naar
een verklaring waarom dit gebruik ineens zo populair geworden is
bij de Britten. Met dit onderzoek draagt ze bij aan het debat over
de historische relaties
-
121ste JAARGANG (2020) Nr. 2
Wetenschappelijk artikelIlaria Rosetti, Marc Jacobs & Ana
Pereira Roders, Erfgoed en duurzaamheid 105– Een
literatuuronderzoek en reflectie over de rol van participatieve
erfgoedpraktijken in duurzame ontwikkeling
EssaysMark Schep, Immaterieel erfgoed in een superdiverse
omgeving: 123ondernemers, vrijwilligers en culturele organisaties
als ‘custodians’Susanne Verburg, Jongerenculturen en immaterieel
erfgoed: 135leren van beleving en borging
SporenPaul Peeters, Centrum voor Studie en Documentatie vzw –
Oorsprong 145en evolutie van de uitgever van VolkskundeHans
Geybels, Volksdevotie in tijden van corona 163Gilbert Huybens, 18.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Hss. 19997 & II 2801 Mus.
171Paul Catteeuw, Er was eens … De Gebroeders Grimm en hun
sprookjes – 191 Tentoonstelling in Alden Biesen, 1-7 tot
30-8-2020
Besprekingen* Karin Bauer & Jennifer Ruth Hosek (red.),
Cultural Topographies of the New Berlin 194(Paul Catteeuw)* Lieve
Blancquaert, Circle of Life (Paul Catteeuw) 196* Johan Boussauw,
Raven en Kraaien – Eksters en Gaaien. Een natuurhistorie 197(Paul
Catteeuw)* David Lipset & Eric K. Silverman (red.), Mortuary
Dialogues (Paul Catteeuw) 199* Jasper Truyens, Antwerpen 1920 –
Verhalen van de VIIe Olympiade (Paul Catteeuw) 201* Stephan
Vanfleteren, Present (Paul Catteeuw) 203* Sebastian Bischoff,
Christoph Jahr, Tatjana Mrowka, Jens Thiel (red.), 205“Belgium is a
beautiful city”? (Marc Jacobs)* Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke
Oberthaler, Sabine Pénot, Manfred Sellink, 208Ron Spronk (red.),
Bruegel. The Hand of the Master (Marc Jacobs)* Tilman Kasten &
Elisabeth Fendl (eds.), Heimatzeitschriften (Marc Jacobs) 210* Ceri
Houlbrook, The Magic of Coin-Trees from Religion to Recreation
(Carlo Jengember) 212* Myriam Everard & Ulla Jansz, Sekse – Een
begripsgeschiedenis 216(Maarten H.D. Larmuseau)* Nanda Geuzebroek,
Vondelingen – Het Aalmoezeniersweeshuis van Amsterdam 219(Maarten
H.D. Larmuseau)* Jaak Slangen, Tussen gemeynte en landschapspark
(Maarten H.D. Larmuseau) 223* Tom Willaert, Dirk Speelman, Fred
Truyen, Digitale geletterdheid – Dataverwerking 225in de
geesteswetenschappen (Maarten H.D. Larmuseau)* Peter Verlinden,
Zwarte trots, witte schaamte? Over kolonialisme en racisme 228(Rik
Pinxten)* Hermynia zur Mühlen, The Castle of Truth and other
Revolutionay Tales 231(Marcel Van den Berg)* Ulrich Kockel e.a.
(red.), Heritage and Festivals in Europe (Albert van der Zeijden)
235
Summary 238
Personalia 239