Lesblad: ‘Een STIO Een nieuw begin in de natuur Dieren op de boerderij De leerlingen bekijken een praatplaat en praten erover welke dieren er leven op een boerderij. Ze leren om de dieren te benoemen en om te vertellen hoe hun jongen heten. Vakgebied Taal Doelgroep Groep 1/2 Lesduur Inleiding 2 min. Kern 5-10 min. Afsluiting 5 min. Werkvormen Grote of kleine groep (Kleine groep maximaal 6 leerlingen) Leerdoelen De leerlingen leren om zelfvertrouwen te hebben (basisbehoeften van kinderen) De leerlingen leren om te communiceren (sociale vaardigheden) De leerlingen leren woorden en begrippen (toepassen) zoals groot, klein, kleuren, geluiden. (motorische vaardigheden) Doel groep 1: Aan het eind van de les kunnen de leerlingen minstens 5 dieren opnoemen die leven op de boerderij én ze kunnen vertellen hoe het jong heet. Doel groep 2: Aan het eind van de les kunnen de leerlingen minstens 7 dieren opnoemen die leven op de boerderij én ze kunnen vertellen hoe het jong heet. Aansluiting op kerndoelen 1: ‘nederlands’ mondeling taalonderwijs De leerlingen leren informatie verwerven uit gesproken taal. 40: ‘oriëntatie op jezelf en de wereld’ natuur en techniek De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving. Aansluiting op methode - Voorkennis en vaardigheden De leerlingen kunnen boerderijdieren opnoemen. Benodigdheden Vertelplaat Bas op de boerderij Voorbereiding Vertelplaat op een centrale plaats neerzetten in de klas of het document vertelplaat Inleiding De leerkracht introduceert het gesprekje over jonge dieren op de boerderij door een praatplaat te laten zien. Ze vraagt waar de plaat over gaat en waar de leerlingen dat aan kunnen zien. Kern De leerlingen praten over jonge dieren op de boerderij aan de hand van de praatplaat. De vragen stimuleren de leerlingen op gericht te kijken Voorbeeldvragen die je kunt stellen: - Wat doen de mensen die werken op de boerderij? - Zoek een dier op de plaat, en wijs het aan. Hoe heet het dier? Hoe heet het baby’tje van dat dier? Wat eet het dier? - Wijs de schapen aan. Welke kleur wol hebben zij? Hoe heet het baby’tje van het schaap? Waar zie je het jonkie? U kunt vragen wat de dieren eten, welke dieren op de plaat een ei leggen, welke dieren melk geven en waar die melk bijvoorbeeld naartoe gaat; wie er voor de dieren op de boerderij zorgt ed. Afsluiting De leerkracht beschrijft een dier en de leerlingen raden welk dier het is. Ze kijken naar de praatplaat. Bijv: Het dier is roze, het heeft een staart. Het