Van goddelijk genie tot Satans hellevreugd: Nederlandse beeldvorming over Napoleon, 1796-1813 Pamflettenverzameling Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23783 Werkstuk Doctoraal Werkcollege Napoleon Docent Jeroen Duindam Marian Hellema [email protected]Juni 2003 Dit stuk wordt verspreid onder de Creative Commons Licentie CC-BY-NC. Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/4.0/
51
Embed
Van goddelijk genie tot Satans hellevreugd - marianhellema.nlmarianhellema.nl/onewebmedia/Marian Hellema - Napoleon.pdfNapoleon droeg daar zelf in hoge mate aan bij door het inzetten
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Van goddelijk genie tot Satans hellevreugd: Nederlandse
In 1801 werd er een prijsvraag uitgeschreven door een 'Gezelschap van
vaderlandlievende Ingezetenen', waarbij de inzenders werd gevraagd om een gedicht
'ter eere van den grooten Bonaparte en het heil van den Algemenen Vrede'1. De
tweede prijs werd gewonnen door de dichter Barend Nieuwenhuyzen, die in een lang
gedicht de loopbaan van Napoleon bezong. Hij beschreef Napoleon als bevrijder, als
vredestichter, als wetshersteller en als beschermer van de godsdienst:
Hij wist de heerschzucht perk te zetten
Van een vloekwaardig beulenrot;
Herstelde de achting voor de wetten,
En de eerbied voor den dienst van God.
Europe acht hem zijn helden waardig;
Africa, hem te aanbidden vaardig,
Werpt zich voor zijne voeten neêr;
Heel de aarde storte vreugdetraanen
Bij zijne zegenrijke vaanen,
Want hij schonk haar den vrede weêr2.
Dit waren veel voorkomende beelden van Napoleon, over wie al tijdens zijn leven
een legende werd gevormd3. Napoleon droeg daar zelf in hoge mate aan bij door het
inzetten van uitgebreide propagandamiddelen. In de Napoleonlegende stonden zijn
militaire successen centraal. Hij werd voorgesteld als de geniale, onoverwinnelijke
veldheer die met zijn overwinningen de klassieke helden als Caesar of Hannibal deed
verbleken. De heldencultus was heel sterk op de persoon van Napoleon gericht. Hij
was het genie dat door zijn wil, intelligentie en daadkracht tot grootse verrichtingen
in staat was. Hij werd vaak als een uniek, haast bovennatuurlijk fenomeen
voorgesteld dat groter was dan gewone mensen en dat een grootse bestemming had te
vervullen. Voor zijn soldaten was hij als een vader, die zich persoonlijk voor hen
inzette en een directe band met hen had. Een ander bekend thema uit de propaganda
was Napoleon als erfgenaam van de Franse Revolutie: hij had Frankrijk bevrijd van
1 C.G.N. de Vooys, "Nederlandse dichters tegenover Napoleon", Publicaties van het Genootschap
voor Napoleontische Studiën 4 (1953) 275-287, aldaar 275.2 Geciteerd door De Vooys, "Nederlandse dichters" 276.3 Deze legende wordt uitgebreid geanalyseerd in: Jean Tulard, Le mythe de Napoléon (Parijs 1971).
3
de laatste resten van het corrupte ancien régime en wilde die vrijheid ook in de
andere landen van Europa brengen. Met zijn veroveringen zou hij het rijk van Karel
de Grote herstellen en daarmee het glorieuze verleden van Frankrijk doen herleven.
Napoleon was volgens de propaganda niet uit op oorlog, maar op vrede. Hij werd tot
oorlog gedwongen door zijn tegenstanders, die het vaderland bedreigden. Behalve als
brenger van vrijheid werd Napoleon ook gepresenteerd als brenger van orde,
stabiliteit en eenheid na een periode van wetteloosheid, chaos en onderlinge
verdeeldheid. Hij had immers nieuwe wetten geïntroduceerd, de émigrés konden
terugkeren en het roomskatholieke geloof was hersteld.
Als tegenhanger van deze legendarische beelden begon tijdens Napoleons
heerschappij ook een 'zwarte legende' over hem vorm te krijgen4. Zijn tegenstanders
schetsten een zeer negatief beeld over hem: hij was destructief, hij offerde met zijn
oorlogvoering zeer vele mensenlevens op, hij had de idealen van de Franse revolutie
verraden door misbruik te maken van zijn macht, hij was een despoot en een tiran.
Eén van de bekendste verspreiders van deze zwarte legende was de schrijfster Mme
de Staël, die vanuit haar ballingschap haar pen tegen hem verhief. Daarnaast
ontstond met name in Groot-Brittannië al vroeg een uitgebreide traditie van
pamfletten en spotprenten die tegen aartsvijand Napoleon waren gericht. Het
opvallende is dat Napoleon ook door zijn tegenstanders als een haast mythische
figuur werd beschreven, maar dan in negatieve zin. Ook in de zwarte legende was hij
geen gewoon mens meer, maar een monsterlijke duivel.
Over de Napoleonlegende is al veel geschreven, zowel over de positieve mythe
als over de zwarte legende. Minder bekend is welke beelden onder de Nederlanders
over Napoleon leefden; de Nederlandse beeldvorming zal daarom in dit stuk worden
onderzocht. Toen Napoleon vanaf 1796 een rol op het internationale toneel begon te
spelen, had de Republiek een periode van grote politieke beroering achter de rug.
Vanaf 1781 hadden de patriotten gezorgd voor een heftig politiek debat, maar zij
verloren de strijd vooralsnog. In 1795 werd met hulp van de Fransen de Bataafse
Republiek opgericht, waarmee alsnog een deel van de patriotse idealen verwezenlijkt
werd. De Bataafse Republiek was in belangrijke mate afhankelijk van Frankrijk,
vooral op militair en financieel gebied. Napoleon riep zichzelf intussen in 1804 tot
keizer uit, breidde zijn internationale machtpositie enorm uit en was bezig een
dynastie te vestigen. Als onderdeel hiervan dwong hij de Nederlanders in 1806 om
4 Geoffrey Ellis, Napoleon (Harlow 1997) 198-200.
4
zijn broer Lodewijk als koning te accepteren. In naam was de onafhankelijkheid van
het Koninkrijk Holland gegarandeerd, maar in de praktijk was het duidelijk dat
keizer Napoleon het laatste woord had, ondanks de pogingen van zijn broer om een
eigen koers te varen en de Hollanders niet al te veel van zich te vervreemden. In 1810
was het helemaal gedaan met de onafhankelijkheid en werd het Koninkrijk Holland
ingelijfd bij het Franse rijk.
Historici schetsen over het algemeen het beeld dat de Nederlandse bevolking
berustte in de afhankelijkheid van Frankrijk, zowel tijdens het koningschap van
Lodewijk als tijdens de inlijvingsperiode5. Recentelijk heeft de historicus Johan Joor
daar echter vraagtekens bij geplaatst; hij heeft verschillende vormen van verzet tegen
het Franse bewind onderzocht en komt tot de conclusie dat er relatief veel onrust
was, hoewel het verzet weinig gewelddadig was. De Nederlandse bevolking kwam
vooral in verzet tegen de dienstplicht en belastingmaatregelen; in mindere mate
waren ook andere factoren reden voor verzet6. Vooral in 1809, 1811 en in het begin
van 1813 was er sprake van hevige onrust naar aanleiding van de dienstplicht7. Joor
heeft allerlei vormen van verzet onderzocht, maar schriftelijke uitingen tegen het
Franse bewind zijn slechts zijdelings in zijn onderzoek betrokken.
Wat Nederlanders echt over Napoleon hebben gedacht, valt uiteraard niet
meer met zekerheid te achterhalen. Dit wordt nog bemoeilijkt doordat er in de
periode 1806-1813 een strenge censuur werd ingesteld. Wel kan de beeldvorming
zoals die op papier bewaard is, worden geanalyseerd. Daarbij waren propaganda en
censuur enerzijds verstorende factoren, maar is het anderzijds belangrijk om te zien
dat zij onlosmakelijk deel uitmaakten van de beeldvorming. Dit beeldvormingsproces
zelf een interessant fenomeen: wat werd er over Napoleon geschreven, hoe werkten
propaganda en censuur en welke ontwikkelingen zijn er in dit proces te zien? Het gaat
er hier niet om in hoeverre die beelden overeen kwamen met de werkelijkheid, maar
om de beelden zelf: hoe werd er over Napoleon geschreven? Voor het beantwoorden
van deze vraag vormen de Nederlandse pamfletten uit de periode 1796-1813 een
belangrijke bron. De bevindingen uit die pamfletten zullen worden aangevuld met
5 Bijvoorbeeld H. T. Colenbrander, Schimmelpenninck en koning Lodewijk (Amsterdam 1911)
onder meer 79-80; N.C.F. van Sas, "Vaderlandsliefde, nationalisme en vaderlands gevoel in Nederland,
1770-1813", Tijdschrift voor Geschiedenis 102 (1989) 471-495, aldaar 494.6 Johan Joor, De adelaar en het lam: onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van
het Koninkrijk Holland en de inlijving bij het Franse keizerrijk (1806-1813) (Amsterdam 2000) 281.7 Joor, Adelaar 129-130, 141, 296, 518, 685.
5
andere gegevens, met name over dichters en prozaschrijvers uit deze periode. Om het
beeldvormingsproces goed te begrijpen, is het echter nodig eerst uitgebreid stil te
staan bij het Nederlandse politieke debat in de decennia voor de Franse tijd en bij de
Napoleontische propaganda en censuur in de periode 1796-1813 .
6
1. Het Nederlandse politieke debat, 1781-1813
De Republiek kende van oudsher een goed ontwikkelde publieke opinie in
vergelijking tot omringende landen. Relatief veel mensen waren bij het politieke
debat betrokken door het burgerlijke karakter van de samenleving en door de hoge
mate van alfabetisme onder de bevolking. Al in de 16e en 17e eeuw verschenen er veel
geschriften en pamfletten om het eigen standpunt kenbaar te maken en dat van de
politieke tegenstanders in een kwaad daglicht te stellen. De Republiek stond bekend
om zijn vrijheid van meningsuiting en van drukpers: voor vrijwel ieder geschrift was
wel een drukker te vinden.
De belangrijkste politieke scheidslijn in de Republiek was al vanaf de
zeventiende eeuw die tussen staatsgezinden en oranjegezinden. In de politieke
tegenstellingen werd ook de vaderlandse geschiedenis betrokken8. Vooral
staatsgezinden hanteerden in politieke debatten een afgerond beeld van de
geschiedenis, waarin het vaderland was ontstaan uit het Bataafse volk, dat zijn
onafhankelijkheid tegenover de Romeinen had weten te bewaren. Van daaruit liep er
een rechtstreekse lijn naar de opstand tegen de Spaanse overheersing, waarna de
aloude Bataafse vrijheden waren vastgelegd in de Unie van Utrecht. Deze vrijheden
werden voortdurend bedreigd door de tirannieke neigingen van de Oranjes, die de
soevereine macht van de Staten bedreigden. In dit vaderlandsbeeld was een eervolle
plek ingeruimd voor helden als Johan van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot. In de
achttiende eeuw kreeg de vaderlandse geschiedenis een nieuwe betekenis in het
politieke debat. Het eigene van het vaderland kreeg meer aandacht, maar algemeen
heerste het idee dat het daar niet best mee gesteld was: de Republiek was in verval
geraakt door morele zwakte. De geschiedenis van de Republiek werd nu gebruikt om
de burgers op te roepen om zich te verheffen uit hun lethargie. Het verleden werd een
politiek en moreel voorbeeld dat nagevolgd moest worden om het vaderland weer in
zijn vroegere glorie te laten herleven9. De oplossing voor het verval werd gezocht in
nationale eenheid en eendracht. In weerwil van dit eenheidsideaal was er vanaf 1781
echter juist een hevige politieke strijd, waarin patriotten een republikeinse, meer
democratische staatsvorm wilden en de oranjegezinden een sterk stadhouderschap
8 Arjan Terpstra, "Historia pro patria. Vaderlandse geschiedenis en natievorming in de Bataafs-
Franse tijd", Skript 18 (1996) 153-163, aldaar 154-155.9 Joost Kloek en W.W. Mijnhardt, 1800: Blauwdrukken voor een samenleving (Den Haag 2001)
216, 219-221.
7
van het huis van Oranje nastreefden. In de politieke strijd gebruikten beide partijen
pers en pamfletten als een belangrijk wapen om de publieke opinie te mobiliseren; de
patriotse Post van den Neder-Rhijn is daarvan het bekendste voorbeeld.
In 1795 werd de Bataafse Republiek opgericht, onder invloed van de principes
van de Franse Revolutie. Er werd een Verklaring van de Rechten van de Mensch en
de Burger aangenomen en een grondwet opgesteld. Hierna volgde een periode met
snelle regeringswisselingen, diverse staatsgrepen en grondwetswijzigingen. Duidelijk
was in ieder geval dat het radicaal-revolutionaire karakter van de Bataafse Republiek
het al snel moest afleggen en dat het bewind in belangrijke mate afhankelijk was van
Frankrijk. Na alle beroering rondom de patriots-Bataafse revolutionairen, wilden de
meeste mensen nu een einde aan alle strijd tussen politieke groeperingen. Alom
klonk de roep om nationale verzoening en het politieke debat werd aan banden
gelegd. Clubs werden nu gezien als facties die het land verdeeld hielden in
verschillende partijen. Daarom was het clubs verboden om naar buiten te treden met
politieke activiteiten10. De vele spectators en andere periodieken, waarin tijdens de
patriottentijd de politieke discussie zo levendig gevoerd was, waren rond 1800
grotendeels verdwenen. De overheid was beducht voor misbruik van de pers,
waarmee publicaties bedoeld werden die zich tegen de revolutionaire principes en de
vrijheid keerden. Daarbij worstelde men met het dilemma dat in de grondwet van
1798 het recht op vrije meningsuiting was gegarandeerd, maar dat men tegelijkertijd
publicaties wilde kunnen verbieden die schadelijk voor de maatschappij of beledigend
voor personen waren. In de periode 1795-1806 kwam het een aantal malen tot verbod
van kranten of tijdschriften. Zo werd in 1804 het weekblad Theunis verboden omdat
daarin "het Fransch Gouvernement, en deszelfs Keizer, op eene allerkwaadaardigste
en lasterlijkste wyze werd getraduceerd en verguist"11. Toch kwamen dergelijke
verboden niet vaak voor.
Hierin kwam verandering tijdens het Koninkrijk Holland en de
inlijvingsperiode. De Franse autoriteiten beschouwden de Nederlandse
departementen als onrustig en waren geneigd om nogal krampachtig op te treden om
de openbare orde te bewaren. Zij stelden een uitgebreid justitieel en politioneel
10 Sas, "Vaderlandsliefde" 485.11 W.P. Sautijn Kluit, "De geschiedenis der Nederlandsche dagbladpers tot 1813", Bijdragen tot de
geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel 7 (1896) 87-284, aldaar 257, 239, 248-249, 255.
8
apparaat in, met onder meer een strenge drukperscontrole en censuur. Dit gold
tijdens het koningschap van Lodewijk, maar nog sterker tijdens de inlijvingsperiode12.
Voor de vraag naar de Nederlandse beeldvorming over Napoleon zouden kranten,
tijdschriften, pamfletten en informeel verspreide vlugschriften aanknopingspunten
kunnen bieden. In kranten en tijdschriften was echter, na de hevige politisering van
de pers in de jaren 1780, het politieke debat weer geluwd. De meeste kranten waren
rond 1800 weinig politiek van aard en bevatten voornamelijk berichten zonder
commentaar of redactionele kleuring13. Wel werden kranten ingezet voor de
propagandamachine van Napoleon, waarover later meer. Tijdschriften vormden een
veel levendiger onderdeel van de Nederlandse cultuur, maar ook hierin waren weinig
politiek gekleurde berichten te vinden14. Het is bovendien moeilijk precies na te gaan
wat het lezerspubliek van kranten en tijdschriften was. Wel zijn van verschillende
bladen oplagecijfers bekend. De drie Nederlandse tijdschriften die in 1811-1812 nog
waren toegestaan, kenden een oplage van hooguit enkele duizenden, waarbij rekening
moet worden gehouden met het feit dat ieder exemplaar door meerdere personen
gelezen kon worden15. De oplagen van de kranten waren vergelijkbaar. De grootste
krant was de Gazette de Haarlem, die in 1811 een oplage van 7000 zou hebben gehad;
andere kranten hadden slechts een oplage van enkele honderden16. Al met al kunnen
we veronderstellen dat 'de publieke opinie' bestond uit enkele tienduizenden mensen
die zich via kranten en tijdschriften op de hoogte hielden. Voor de vraag naar de
Nederlandse beeldvorming over Napoleon bieden kranten en tijdschriften echter
slechts ten dele aanknopingspunten, gezien hun grotendeels apolitieke karakter.
Pamfletten
Pamfletten speelden van oudsher een belangrijke rol in het Nederlandse politieke
debat. Voor de beeldvorming over Napoleon vormen de pamfletten uit deze periode
12 Joor, Adelaar 39-41, 687-688.13 Kloek en Mijnhardt, Blauwdrukken 87-88.14 Kloek en Mijnhardt, Blauwdrukken 89.15 A.C. Kruseman, De fransche wetten op de hollandsche drukpers, 1806-1814 (1889) 246; Kloek en
Mijnhardt, Blauwdrukken 93; Emile Roche, La censure en Hollande pendant la domination française
(Den Haag 1923) 53.16 Jeremy D. Popkin, News and politics in the age of revolution. Jean Luzac's Gazette de Leyde
(Ithaca, Londen 1989) 246; Roche, La censure 147, 157.
9
daarom een voor de hand liggende bron. De grootste pamflettenverzameling in
Nederland is die van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag17. Deze verzameling
herbergt van alles en nog wat: beschouwende stukken over de politieke situatie,
toespraken, lofzangen, lyrische gedichten, spotverzen, humoristische dialogen die
voor de goede verstaander een politieke boodschap bevatten, overdrukken van
krantenberichten en publicaties van preken. Kennelijk is het begrip pamflet nogal
breed. Een pamflet zou kunnen worden omschreven als een niet-periodiek geschrift
dat over actuele gebeurtenissen of personen gaat en dat meestal niet al te lang is. Niet
alle stukken uit de pamflettenverzameling vallen echter onder deze definitie. Dat is
verder geen probleem, want juist het brede en ongelijksoortige karakter van de
verzameling maakt het zo'n rijke bron voor historici, met teksten uit verschillende
hoeken van de samenleving en met onverwachte, amusante vondsten.
Tegelijkertijd is hiermee ook de beperking van de bron aangegeven: juist
omdat het zo'n vergaarmand van teksten is, is niet erg duidelijk hoe representatief ze
zijn voor de ideeën onder de Nederlandse bevolking. Dit probleem doet zich om een
paar redenen voor. Ten eerste bevat de collectie niet alle Nederlandse pamfletten,
hoewel het wel de grootste verzameling is. Ten tweede zijn veel van de pamfletten
anoniem gepubliceerd en is niet te achterhalen door wie ze zijn geschreven en door
wie ze werden gelezen. In de onderzochte periode werden ze meestal via boekhandels
verkocht voor enkele stuivers, maar gezien hun gevarieerde inhoud zullen ze een
wisselend publiek hebben gehad. Ten derde is het natuurlijk ook de vraag in hoeverre
de hier opgetekende opvattingen over Napoleon overeen komen met wat er werkelijk
over hem gedacht werd: lieten de auteurs het achterste van hun tong zien? En werden
hun opvattingen in bredere kring gedeeld? Dit alles wordt nog eens versterkt door de
strenge censuur die tussen 1806-1813 gold en door het feit dat de overheid soms zelf
pamfletten liet verschijnen om de publieke opinie te beïnvloeden. Om die reden is het
soms nodig om tussen de regels door te lezen of te kijken naar wat er niet geschreven
werd in plaats van naar wat er wel geschreven werd. Bij een strenge censuur is het
bijvoorbeeld niet verbazingwekkend dat kritische teksten achterwege blijven, maar
als er ook geen enkele positieve tekst over het regime verschijnt, kan dat toch op een
negatieve houding wijzen.
17 W. P. C. Knuttel, Catalogus van de pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke
Bibliotheek, vol. VI (1796-1830) (herdruk, 1890-1920 eerste editie, Utrecht 1978).
10
Dat de censuur van grote invloed was, valt alleen al te zien aan de aantallen
pamfletten. Vooral in de jaren 1811-1813, toen de censuur het strengst was, daalde het
aantal pamfletten sterk; vanaf eind 1813 is er ineens weer een snelle stijging te zien,
nadat de Fransen verdreven waren en de censuur was opgeheven. Een indicatie
daarvan geeft de volgende grafiek, waarin het aantal pamfletten per jaar uit de
verzameling van de Koninklijke Bibliotheek is opgenomen.
11
Aantal pamfletten in collectie KB per jaar
0
100
200
300
400
500
17
76
17
78
17
80
1
78
2
17
84
1
78
6
17
88
17
90
17
92
17
94
17
96
17
98
18
00
18
02
18
04
18
06
18
08
18
10
18
12
18
14
jaar
aan
tal
pam
flet
ten
Overigens zij hier vast opgemerkt dat de pamflettencollectie een heleboel
pamfletten bevat die niet over Napoleon gaan of waarin hij slechts zijdelings een rol
speelt; een flink deel van de pamfletten gaat in het geheel niet over politiek en ook de
politiek getinte pamfletten bevatten lang niet altijd verwijzingen naar Napoleon. Wat
dat betreft biedt dit stuk geen representatief overzicht van de pamfletten uit de
periode 1796-1813, maar worden alleen die teksten besproken die te maken hebben
met de beeldvorming over Napoleon. De beeldvorming uit de pamfletten zal, zoals
gezegd, zoveel mogelijk worden aangevuld met gegevens uit literaire en andere
bronnen. Op die manier wordt enigszins tegemoet gekomen aan het bezwaar van het
niet-representatieve karakter van de pamflettenverzameling. Voordat deze bronnen
chronologisch zullen worden beschreven, worden echter eerst de Napoleontische
propaganda en censuur in het algemeen besproken.
12
2. Een oude Pool: Napoleontische propaganda, 1796-1813
Al vanaf het begin van zijn optreden heeft Napoleon ernaar gestreefd om de
publieke opinie voor zich te winnen en zijn daden te legitimeren18. Hij zette hiervoor
alle bestaande middelen in: schilders kregen opdrachten voor werken die hem
heroïsch afbeeldden, door architecten liet hij triomfbogen ontwerpen, via het
onderwijs werd een gunstig beeld van hem doorgegeven, in liedjes en volksprentjes
werden zijn heldendaden bewonderd en op allerlei kunstvoorwerpen waren de
keizerlijke adelaar en initialen te vinden19.
De pers was één van de belangrijkste propagandamiddelen. Zijn militaire
optreden in Italië (1796-1797) liet Napoleon vergezeld gaan van de oprichting van
twee nieuwe kranten waarin hij een gunstig beeld van zichzelf creëerde. Ook op zijn
veldtocht naar Egypte reisden drukpers en journalisten mee. Daarna heeft Napoleon
zijn gebruik van de pers alleen nog maar uitgebreid, waarbij de legerbulletins een
belangrijk onderdeel van de propaganda vormden20. Tijdens zijn militaire campagnes
liet Napoleon deze veelvuldig verschijnen. Hij regisseerde nauwkeurig wat er in deze
bulletins stond en wanneer ze verschenen, om zo een optimaal effect te behalen.
Meestal werden ze als eerste in de officiële regeringskrant de Moniteur gepubliceerd,
waarna ze door andere officiële kranten werden overgenomen of in afzonderlijke
afdrukken verschenen. Militaire successen werden in deze bulletins aan Napoleon
persoonlijk toegeschreven, terwijl mislukkingen aan anderen werden geweten. Soms
werden de bulletins gebruikt om bewust valse informatie te verspreiden die de vijand
moest misleiden, maar meestal ging het er om het eigen publiek een gunstig beeld
voor te spiegelen. Daarbij werd de waarheid nogal eens geweld aan gedaan: berucht
zijn vooral de bulletins uit 1812 vanuit Rusland, waarin nog heel lang successen
werden gemeld, terwijl de Grande Armée in werkelijkheid al lang grote verliezen leed.
Daarom kwam het als een grote schok toen in het 29e bulletin (december 1812)
openlijk werd toegegeven dat er verliezen werden geleden. Als een geruststelling werd
daaraan toegevoegd dat de keizer in goede gezondheid verkeerde.
18 Voor een korte inleiding hierover zie het trefwoord 'propagande' in: Jean Tulard ed.,
Dictionnaire Napoléon (tweede ed., Parijs 1999) 586-592.19 Ellis, Napoleon 156-157, 159-167, 171.20 Joseph J. Mathews, "Napoleon's military bulletins", The journal of modern history 22 (1950)
137-144.
13
Napoleon bemoeide zich niet alleen in detail met de inhoud van de
legerbulletins, maar ook met de berichtgeving in de dagbladen. Zijn voornaamste
spreekbuis was de Parijse Moniteur. Hierin verschenen regelmatig anonieme stukken
die door hem geredigeerd of geschreven waren, of door auteurs die nauwgezet waren
geïnstrueerd wat ze moesten schrijven. Er zijn uit Napoleons correspondentie
verschillende voorbeelden bekend van instructies over hoe bepaalde zaken in de pers
moesten worden voorgesteld om een zo gunstig mogelijk beeld te scheppen21. Zo liet
hij in de Moniteur van 15 december 1810 verschillende diplomatieke stukken
publiceren om aan te tonen dat de inlijving van het Koninkrijk Holland
onvermijdelijk was: Frankrijk had tussen 1806 en 1810 steeds vrede aangeboden aan
Engeland en daarbij de bemiddeling van de tsaar ingeroepen, maar Engeland had het
vredesaanbod al die tijd halsstarrig geweigerd en daarmee de handhaving van de
Hollandse onafhankelijkheid onmogelijk gemaakt22. Om extra geloofwaardig te zijn,
liet Napoleon soms ook berichten publiceren in buitenlandse kranten van
satellietstaten of veroverde gebieden, waar de pers goed bekend stond. In 1805
probeerde hij bijvoorbeeld op die manier de Engelsen op een dwaalspoor te brengen:
hij liet in enkele Hollandse en Frankfurtse kranten berichten publiceren over Franse
vlootbewegingen in de richting van Egypte om de aandacht af te leiden van zijn vloot
in Boulogne, die een invasie van Engeland voorbereidde. Om de misleiding minder
doorzichtig te maken, liet hij soms verschillende delen van de boodschap in
verschillende kranten publiceren23. Napoleon was zich tevens bewust van het feit dat
verschillende groepen met verschillende argumenten moesten worden overtuigd.
Daartoe varieerde hij de boodschap al naar gelang de groep die hij wilde aanspreken.
Soms werd ook de auteur nauwkeurig gekozen: in 1812 bespeelde Napoleon
bijvoorbeeld het Poolse nationalisme en gaf hij opdracht om een stuk te vervaardigen
dat zogenaamd door een oude Pool moest zijn geschreven in slechte, maar
onmiskenbaar Poolse stijl24.
Veel mensen hadden ondanks dergelijke tactieken wel door dat kranten en
andere officiële berichten niet altijd even waarheidsgetrouw waren; dat blijkt
bijvoorbeeld uit satires die er op de legerbulletins verschenen. Dat betekent echter
21 André Cabanis, La presse sous le Consulat et l'Empire (1799-1814) (Parijs 1975) 242, 248.22 Cabanis, La presse 249.23 Cabanis, La presse 256, 261-262.24 Cabanis, La presse 238-239, 296.
14
nog niet dat de propaganda niet effectief was25. Het gaat er bij propaganda immers
om dat de boodschap veelvuldig en via verschillende kanalen gebracht wordt,
waardoor de beeldvorming toch met succes kan worden beïnvloed, ook al wordt niet
ieder detail geloofd. Napoleons propaganda lijkt in ieder geval van grote invloed te
zijn geweest zolang het beeld werd ondersteund door militaire successen.
In de periode van het Koninkrijk Holland en de Inlijving werd de
Napoleontische propaganda ook in de Nederlandse departementen ingezet. Zo liet
Napoleon hier in 1807 het blad Le vrai Hollandais verschijnen om het koningschap
van zijn broer te steunen. Hierin werd verkondigd dat de monarchie het beste voor
het land was vanwege de rust en stabiliteit die het met zich meebracht26. Het blad De
Bijenkorf dat vanaf 1807 verscheen, stond eveneens onder Franse controle en
bevatte, naast culturele en wetenschappelijke artikelen, veel lofprijzingen op de keizer
en zijn rijk27. Het officiële Nederlandse regeringsblad was de Koninklijke Courant,
waarin veelal berichten uit de Franse Moniteur en andere regeringsbladen werden
overgenomen. Hierin werden de macht van het keizerrijk en de triomfen van
Napoleon veelvuldig bezongen28. Andere Nederlandse bladen mochten niet
zelfstandig over politiek schrijven, maar moesten hun berichten uit de Koninklijke
Courant overnemen. Tijdens de Inlijving gold een vergelijkbare regeling en mochten
politiek gekleurde berichten alleen uit de Parijse bladen worden overgenomen. Ook
de legerbulletins werden door de Nederlandse bladen gepubliceerd.
25 Mathews, "Napoleon's military bulletins" 143.26 Roche, La censure 172.27 Kruseman, Fransche wetten 196-197.28 Kruseman, Fransche wetten 196.
15
3. 'La rage d’écrire et de se faire imprimer': censuur in Nederland, 1806-1813
De tegenhanger van de propaganda was het onderdrukken van kritiek en
tegenstand. In Frankrijk was er altijd al een strengere censuur geweest, ook tijdens de
Revolutie29. Voor Napoleon was het vanzelfsprekend dat boeken en kranten aan
controle onderworpen moesten worden, omdat ze potentieel gevaar konden
opleveren voor de staat en de keizer. Vanaf 1800 begon hij de Franse pers aan banden
te leggen door 60 van de 73 Parijse dagbladen te verbieden; in 1810 werden 104 van
de 132 lokale Franse kranten verboden en in 1811 waren er nog maar vier Parijse
kranten toegestaan, waaronder de Moniteur30. Pers, literatuur en theater waren
onderworpen aan censuur en de politie trad op tegen onwelgevallige lectuur die
desondanks toch verspreid werd. Tegelijkertijd probeerde Napoleon zoveel mogelijk
om de schijn van vrijheid op te houden en sprak zich, in weerwil van de praktijk,
openlijk uit voor de vrijheid van meningsuiting en tegen censuur31.
Napoleon zag de Nederlanders als vrienden van Engeland en beschouwde de
Nederlandse persvrijheid als een groot gevaar omdat daar de voornaamste bron van
anti-Franse lectuur lag: "toutes les mauvaises nouvelles, les bruits les plus
défavorables à la France ont leur source en Hollande (...) C'est là que les contes les
plus faux, les plus absurdes, inventés par le délire et la haine contre la France
trouvent le plus de propagateurs"32.
Direct na zijn aantreden begon koning Lodewijk maatregelen te nemen om de
pers aan banden te leggen, in navolging van de Franse maatregelen op dit gebied. In
de zomer van 1806 gaf hij de directeur-generaal van justitie en politie het toezicht op
alle gedrukte werken. Alle journalen, periodieken en gedrukte werken moesten
dagelijks worden bekeken en er moest verslag van worden gedaan aan de koning.
Werken die de maatschappij beledigden of tegen de staatsveiligheid waren gericht,
werden in beslag genomen en mochten niet langer worden verspreid. Om de controle
mogelijk te maken, moest ieder werk zijn voorzien van de naam van de schrijver,
drukker of uitgever. Bovendien moest van ieder gedrukt werk een aantal exemplaren
worden toegestuurd aan justitie en aan de Koninklijke Bibliotheek. Kennelijk werden
29 Roche, La censure 15.30 Kruseman, Fransche wetten 181-182.31 Moniteur 22 jan. 1806, aangehaald door Kruseman, Fransche wetten 41. Zie ook Roche, La
censure 21.32 Le Publiciste, 19 juni 1809, geciteerd door Roche, La censure 52-53.
16
de voorschriften niet al te goed nageleefd, want er verschenen diverse aanmaningen
en aanscherpingen, bijvoorbeeld dat ieder te verschijnen werk van te voren moest zijn
aangemeld en aangekondigd in de Koninklijke Courant. Vanaf 1808 moesten
drukkers en boekverkopers bovendien lid zijn van hun vakcorporatie33.
Tijdens het bewind van koning Lodewijk was er vooral sprake van
drukpersvervolging, dat wil zeggen controle en vervolging achteraf, nadat een werk
verschenen was. Na de inlijving van het Koninkrijk Holland in het Franse Rijk kwam
hier preventieve censuur bij: maatregelen om te voorkomen dat onwelgevallige
werken zouden verschijnen34. Daarmee werd de controle op gedrukt werk ook veel
strenger. Onder koning Lodewijk werden boeken, kranten en pamfletten goed in de
gaten gehouden, maar was het aantal gevallen waarin werken daadwerkelijk
verboden werden niet erg groot35. Tijdens de Inlijving toonde de overheid zich veel
gevoeliger en beschouwde veel meer zaken als gevaarlijk of opruiend. Het aantal
gevallen waarin de preventieve censuur passages verbood is aanzienlijk; aantallen
zijn niet bekend, maar gezien de vele voorbeelden die in de literatuur worden
aangehaald, moet het vele gevallen hebben betroffen36.
Het instellen van preventieve censuur was onderdeel van een decreet van
februari 1810, dat in 1811 ook van kracht werd in de Hollandse departementen (zoals
het voormalige Koninkrijk Holland nu werd aangeduid). Dit decreet hield daarnaast
in dat het aantal drukkers aan een maximum gebonden werd; nieuwe drukkers
moesten worden goedgekeurd door de overheid en een bewijs van goed gedrag
kunnen overleggen. Van tevoren moesten drukkers precies opgeven wat en hoeveel ze
wilden gaan drukken, zodat er desgewenst onderzoek kon worden gedaan naar de
manuscripten. Pas na toestemming mocht een werk gedrukt worden. De censuur kon
wijzigingen in een tekst opleggen of een werk geheel verbieden. Deze procedure gold
voor boeken, maar ook voor pamfletten. Van ieder werk moesten nu vijf exemplaren
worden ingeleverd voor justitie en Koninklijke Bibliotheek. De drukker moest
bovendien zelf van tevoren de manuscripten lezen om te kijken of ze niet subversief
33 Kruseman, Fransche wetten 17, 26, 31-36.34 Kruseman, Fransche wetten 94.35 Kruseman noemt op basis van archiefonderzoek voor het departement van de Zuiderzee een
twintigtal titels dat in de periode 1806-1812 verboden werd: Kruseman, Fransche wetten 95-102.36 Vooral Kruseman, Fransche wetten en Roche, La censure noemen veel voorbeelden. Mijn indruk
is dat het wellicht om enkele honderden werken zou kunnen gaan, waarin één of meerdere passages
verboden werden; nader onderzoek zou moeten uitwijzen of deze ruwe schatting klopt.
17
tegen de staat, de godsdienst of de goede zeden waren. Als er toch een dergelijk werk
werd ontdekt, werd niet alleen de schrijver verantwoordelijk gehouden, maar ook de
drukker37. Ook voor het vak van boekverkoper werden beperkingen ingevoerd: zij
hadden een brevet nodig en moesten een eed afleggen dat ze geen werk zouden
verkopen dat strijdig was met de 'plichten jegens de vorst' of het staatsbelang. Om de
controle op illegaal drukwerk te vergemakkelijken, mochten boekhandelaren alleen
werk verkopen dat van tevoren in het Journal général de l'imprimerie et de la
librairie was aangekondigd38. Schrijvers, drukkers en uitgevers die zich niet aan de
voorschriften hielden, werden vervolgd. In ieder geval werd het werk in beslag
genomen en verdere verspreiding verboden, maar als het om teksten ging die als
opruiend of gevaarlijk werden beschouwd, werden er soms ook gevangenisstraffen of
verbanningen opgelegd.
Dagbladen stonden eveneens onder controle van de overheid. Na de Inlijving
werden de Franse regels van kracht, die inhielden dat er per departement slechts één
dagblad voor politieke berichtgeving mocht zijn. De politieke berichten moesten
bovendien worden overgenomen uit de officiële Franse kranten, waarvan de
Moniteur de belangrijkste was. Eigen politieke verslaggeving of publicatie van een
bericht voordat het in de Franse kranten was verschenen, werden niet getolereerd. De
Nederlanders moesten nu als Franse burgers worden beschouwd en om de integratie
te bevorderen, moesten de bladen in twee talen verschijnen. Naast de politieke
dagbladen waren er ook advertentiebladen (feuilles d'annonces et d'avis) toegestaan.
Hun aantal werd bepaald door de prefect en die was ervoor verantwoordelijk dat de
inhoud niet over politiek ging. Wat deze bladen wel mochten publiceren, lag precies
vast: het ging vooral om advertenties en om aankondigingen van geboorte, huwelijk
of overlijden. In de Hollandse departementen waren er veertien van deze bladen.
Naast het aantal dagbladen werd ook het aantal tijdschriften beperkt. Tijdens het
bewind van koning Lodewijk waren er in het koninkrijk nog twintig tijdschriften
geweest, maar in 1811 bepaalde Napoleon dat er buiten Parijs nog slechts dertien
tijdschriften mochten verschijnen, waarvan drie in de Hollandse departementen39. Zij
mochten berichten over literatuur, kunst en wetenschap, maar niet over politiek of
Napoleon hiermee de vrijheid voor de bevolking bracht en de tirannie verjoeg50.
Weliswaar vergoot hij veel bloed, maar daarmee bracht hij vrede, orde en recht. Ook
in Frankrijk zelf had hij het volk bevrijd van het schrikbewind van Robespierre, die
door De Bosch met Nero wordt vergeleken en een verslindend monster wordt
genoemd. Naar goed literair gebruik uit deze tijd werd Napoleon met de nodige
klassieke helden vergeleken, waaronder Hannibal. Ook in de gedichtenwedstrijd van
1801, die in de inleiding is genoemd, stond de bewondering voor Napoleon als held en
vredestichter centraal51.
Naast de dichterlijke lofzangen op Napoleon verschenen er ook beschouwende
pamfletten, waarin zijn verrichtingen op het internationale toneel nader werden
beschreven. Ook hierin overheerste de bewondering. In een uit het Duits vertaald
stuk uit 1805 werd de krachtsverhouding tussen Engeland en Frankrijk geanalyseerd,
nadat oorlog tussen de beide landen onvermijdelijk was gebleken52. De auteur doet
duidelijk moeite om objectief te lijken door te laten zien dat beide partijen schuldig
waren aan de oorlog, maar kiest uiteindelijk toch partij voor Frankrijk. Engeland
schond namelijk de rechten van andere landen door zijn heerschappij over de zee en
de enige die dit kon bestrijden, was Frankrijk. De vraag wordt opgeworpen of
Napoleon zou proberen Engeland te veroveren. De auteur was van mening dat
Napoleon een te ervaren militair was om zijn leger en zijn roem op het spel te zetten
voor een zo riskante onderneming; hij wist dat Engeland het niet eeuwig kon
volhouden omdat het afhankelijk was van het continent voor zijn handel, terwijl
Frankrijk daar de sterkste was. Op die manier zou Frankrijk zegevieren. Het is
denkbaar dat dit stuk rechtstreekse propaganda was, waar Napoleon zelf bemoeienis
mee heeft gehad. Het doet in ieder geval denken aan de manier waarop hij de pers
gebruikte: de poging om objectief te lijken, de zorgvuldige keuze van argumenten om
bepaalde doelgroepen te overtuigen en het gebruik van de buitenlandse pers om
Engeland aan te vallen. In 1805, hetzelfde jaar waarin dit oorspronkelijk Duitse stuk
verscheen, gaf Napoleon opdracht om in de Frankfurtse pers berichten te laten
verschijnen die tegen de Britse handel en politiek gericht waren53.
50 Hieronymus de Bosch, Latynsche gedichten, ter eere van Buonaparte, met de Nederduitsche
vertaalingen ... (Utrecht 1801) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23114.51 De Vooys, "Nederlandse dichters" 275-276.52 Napoleön en Pit. Of wie zal zegevieren? Opgesteld door den schryver van het boek Napoleön.
Uit het Hoogduitsch vertaald (1805) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23262.53 Cabanis, La presse 257.
22
Een ander pamflet beschrijft uitvoerig de reis die paus Pius VII maakte om
Napoleon tot keizer te kronen54. Hierin wordt Napoleon bewonderd als de
beschermer van het geloof. Eerst had hij door het Concordaat al het geloof en de
eredienst hersteld en nu betoonde hij God en de paus eerbied door zich te laten
kronen en zalven, net als Karel de Grote dat had gedaan. Samen met de paus was
Napoleon door God aangesteld om vrede te brengen; er was nu een einde gekomen
aan de wanorde in staat en kerk en aan de bloedige partijstrijd. Het pamflet bevat
tevens een korte levensbeschrijving van Napoleon, waarin een aantal elementen van
de Napoleonlegende duidelijk aanwezig is. Tijdens zijn schooltijd riep Napoleon de
haat van zijn medescholieren op door zijn deugdzaamheid en voortreffelijkheid,
waardoor ze hem naar het leven stonden. Tijdens zijn veldtochten wist hij het
vertrouwen van zijn soldaten te winnen en hun moed te geven. Hij offerde zich
persoonlijk voor zijn soldaten op:
Wanneer hy het beleg voor de Stad, Saint-Jean d'acre opbrak, was er eene groote
menigte gekwetsde, en geene middelen om de zelven te vervoeren; men
boodschapte hem dit, en hy vertrek met zyn Etat-Major, treed van zyn paard, en
allen, die by hem waaren, deeden het zelve; hy zond de paarden aan de
gekwetsde, en Bonaparte deed eenen weg, van drie dag-reizens, te voet door het
brandende zand der woestynen55.
Door zijn brumairecoup maakte hij bovendien (nog steeds volgens dit pamflet)
een einde aan de heersende onrust en wetteloosheid van de revolutie, aan de
verbanningen en moorden, aan de slavernij en dwingelandij. Het roomskatholieke
geloof had in deze periode ook veel geleden onder de leerstellingen van de
'philosophische predikkers' die het land veel meer kwaad hadden gedaan dan de
soldaten, maar Napoleon had de kerk de nog niet verkochte bezittingen teruggegeven
en de geestelijken een jaarlijks inkomen toegezegd. En nu had de wil van het volk
hem tot keizer verkozen.
Slechts een enkeling liet in deze periode een kritisch geluid over Napeoleon horen.
Nadat Napoleon zich in 1804 tot keizer had laten kronen, verscheen een gedicht
54 Pius den VII by Napoleon Iste of belangrijke beschrijvingen, Van alles dat op de reize Zijner
Heiligheid, bij de Zalving en Krooning Zijner Keizerlijke Majesteit, merkwaardigst is voorgevallen
('s-Hertogenbosch 1805) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23261.55 Pius den VII, 48-49.
23
waarin de omslag is te zien van bewondering naar veroordeling van Napoleon56. Hij
had weliswaar de Fransen bevrijd, maar was nu zelf tiran geworden en het Franse
volk was daaraan medeplichtig door hem toe te juichen en zichzelf zo opnieuw in
slavernij te schikken:
Helaas! de zon is wedr verduisterd
Der vrijheid, die naauw glansrijk scheen;
De wufte Gal, op nieuw gekluisterd,
Juicht in zijn keetnen, als voorheen.
Dat volk, zo groot in krijgsgevasten,
Als immer Romes burgren waren,
Is klein bij vrijheids zoet genot;
‘t Wist zijn tyrannen te verjagen,
‘t Heeft allen aanval afgeslagen,
Doch kiest van zelf wedr ‘t slavenlot.
Ook de dichter Willem Bilderdijk was in deze periode een groot criticus van
Napoleon. Hij was oranjegezind en was in 1795 het land ontvlucht. In 1800 schreef hij
als reactie op de hierboven genoemde Ode aan Bonaparte van Hieronymus de Bosch
een gedicht waarin hij de dichter verweet zo'n groot bloedvergieter te bejubelen. In
1804 schreef hij naar aanleiding van de moord op de hertog d'Enghien opnieuw een
uiterst negatief gedicht over Napoleon:
Hij klimt; beveelt; de grond ziet bloed bij bloedstroom vloeien;
Zijn arm omgrijpt Euroop, zijn oog verslindt heel de aard;
De Vorsten biên den hals gedweezaam aan zijn boeien;
En 't menschdom heinde en verr' valt neder voor zijn zwaard57.
Al met al was het beeld van Napoleon in de periode 1796-1805 echter overwegend
positief. In 1806 zou hier enige verandering in komen door het verlies van de
Nederlandse onafhankelijkheid.
56 Aan Buonaparte en de Franschen, toen de eerste erfelyk keizer wierd (1804) Pamfletten
Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23233.57 W. Bilderdijk, Dichtwerken IX 3-8, geciteerd door De Vooys, "Nederlandse dichters" 277.
24
5. De hooge bondgenoot: het beeld van Napoleon, 1806
Begin 1806 circuleerden er al enige tijd berichten dat Napoleon de Bataafse
Republiek met Frankrijk wilde verenigen, hetzij door een familielid aan het hoofd te
zetten, hetzij door een volledige annexatie. Hier kwamen de nodige protesten tegen,
waarin vooral het verlies van de onafhankelijkheid van het vaderland werd betreurd.
Het opvallende is dat het beeld van de persoon Napoleon desondanks meestal positief
bleef in deze overgangsperiode naar het Koninkrijk Holland. Voor zover er kritiek
klonk, was die meestal voorzichtig geformuleerd.
Het meest felle protest tegen de Franse plannen kwam in een pamflet van
Maria Aletta Hulshoff, een patriotse die een voorstander was van de radicale variant
van de Bataafse principes. Zij onderhield contacten met de oud-revolutionairen
Johan Valckenaer en Samuel Iperusz. Wiselius, die mogelijk bij haar werk betrokken
zijn geweest58. Hulshoff stelde dat het land een Frans wingewest zou worden, dat de
bevolking tot slavernij zou vervallen, terwijl de jongens in krijgsdienst ver weg naar
de slachtbank zouden worden geleid. Zij maakte bovendien de vergelijking met het
Nederlandse verzet tegen de Spanjaarden, toen de Bataven zich tachtig jaar tegen het
'juk van een uitheems vorst' hadden verzet59. Napoleon werd echter tot zijn plannen
met de Bataafse Republiek gebracht doordat hij onvoldoende patriottisme in dit land
bemerkte en er alleen maar Engelsgezindheid zag. Hulshoff riep de bevolking op weer
voor het patriottisme te kiezen en keerde zich daarmee tegen het bewind van
Schimmelpenninck. Als er weer een patriots bewind kwam, zou Napoleon het land
weer als bondgenoot zien:
En draagt zorg dat Napoleon wete hoe gij handelt, (...) dan zal de Keizer, dit
vertrouw ik, uw doel bevorderen; het Vaderland zal onder een energiek
Patriottisch Bestuur nog herbloeijen, eene belangrijke getrouwe Bondgenoote van
Frankrijk, en voor Engeland, door de gewigtigste benadeelingen van deszelfs
Commercie, eene geduchte Vijandin zijn60.
58 Joor, Adelaar 480-489.59 Maria Aletta Hulshoff, Oproeping van het Bataafsche Volk, om deszelfs denkwijze en wil
openlijk aan den dag te leggen, tegen de overheersching door eenen vreemdeling waarmede het
vaderland bedreigd wordt. Gedrukt voor Rekening van de schrijfster, en alom te bekomen
(Amsterdam 1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23298, 2-3.60 Hulshoff, Oproeping van het Bataafsche Volk, 7.
25
Het pamflet werd in grote delen van het land verspreid en via boekhandels te koop
aangeboden. Door de opruiende inhoud werd het onmiddellijk verboden in alle
steden waar het opdook. Hulshoff zelf werd door de Amsterdamse justitie
gearresteerd en in juli 1806 (toen koning Lodewijk inmiddels was aangetreden) tot
twee jaar gevangenisstraf veroordeeld61. Na haar vrijlating in 1808 zou zij opnieuw
van zich laten horen.
Ook bij anderen is deze combinatie te zien van protest tegen het verlies van
onafhankelijkheid en een welwillend beeld van Napoleon, maar hier is de toon veel
voorzichtiger. Een tweetal pamfletten van ene Roelofswaert doet in de redenatie over
Napoleon wel aan het pamflet van Hulshoff denken. Napoleon had volgens hem de
Nederlanders vrijheid aangeboden, maar zij moesten wel tonen dat zij die waard
waren. De stem van het volk werd echter op dat moment te weinig gehoord en uit
deze stilte zou Napoleon kunnen concluderen dat er onvoldoende republikeinse
burgers waren, waardoor hij niet anders zou kunnen dan een eenhoofdig bestuur
invoeren:
En wat moet de hooge bondgenoot van deeze republiek, wat deszelfs doorluchtig
hoofd, dat ons de vrijheid zo welmenend, zo nadrukkelijk aanbiedt, uit dit
stilzwijgen anders besluiten, dan dat Nederland de republikeinsche vrijheid
onwaardig is geworden, om dat het geene burgers meer bezit om dezelve te
beschermen, of zelfs te waarderen?62
Er werd bovendien door verschillende auteurs geopperd dat Napoleon inderdaad
wel een vereniging van de Republiek met Frankrijk wilde, maar dat dit alleen met de
instemming van het volk kon gebeuren, middels een plebisciet63. Napoleon zou zo'n
vereniging nooit onder dwang tot stand brengen, want dat had hij in verdragen
beloofd. Volgens één van de auteurs zou Napoleon die belofte niet breken, want hij
was geen gewone veroveraar. Hij werd door het verlangen naar roem gedreven en die
zou hij verliezen als hij zijn beloften niet zou nakomen: "De groote Monarch van
Frankrijk kan zijnen, door zoo vele schitterende daden verworvenen roem, niet door
61 Joor, Adelaar 294.62 M. Roelofswaert, Aan mijne landgenooten (Delft 1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek,
Knuttel no. 23299; M. Roelofswaert, Vrijmoedige Bedenkingen over den tegenwoordigen toestand
des vaderlands (Delft 1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23300.63 Brieven over de tegenwoordig in omloop zijnde geruchten, omtrend eene nadere vereeniging
van de Bataafsche Republiek met Frankrijk (Amsterdam 1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek,
Knuttel no. 23297; Roelofswaert, Aan mijne landgenooten; Roelofswaert, Vrijmoedige Bedenkingen.
26
eene daad van openbaar geweld bevlekken"64. Napoleon zelf werd een held genoemd,
die zich van alle andere vorsten onderscheidde en die er slechts op uit was om Europa
te bevrijden van de 'tirannie op zee' van de Engelsen; beheersing van het vasteland
was beslist niet zijn doel. Hij maakte staten als Kleef en Berg juist gelukkig door er
leden van zijn dynastie op de troon te zetten65. Ook uit een briefwisseling in de
Utrechtsche Courant bleek vertrouwen in de welwillendheid van Napoleon: een
auteur die zich Constans noemde, stelde in een ingezonden brief dat de 'waarlijk
grote Napoleon' zijn beloften niet zou breken en de Nederlandse onafhankelijkheid
zou handhaven. Toen door het aantreden van koning Lodewijk zijn ongelijk bleek,
werd hij daar in juni door een 'gemelijke Nederlander' op gewezen. Constans
antwoordde daarop dat hij er op vertrouwde dat Napoleon zijn roem niet wilde
bezoedelen en dat de nieuwe koning de vrede, vrijheid, koophandel en goede trouw
van Nederland zou respecteren66.
Ondanks de voorzichtige toonzetting ontstond over de hierboven aangehaalde
Brieven over de tegenwoordig in omloop zijnde geruchten ophef toen deze in het
Frans vertaald werden en in Parijs circuleerden. De brieven waren anoniem
gepubliceerd en de keizer drong er op aan dat de schrijver werd achterhaald, maar de
uitgever weigerde te zeggen wie dat was, zodat de zaak op niets uitliep. Later bleek
overigens dat de auteur de jurist en hoogleraar Joan Melchior Kemper was, die een
gematigd voorstander van de Bataafse principes was en die in november 1813 een rol
zou spelen bij de omwenteling tegen de Fransen67.
Soms werd een omweg gekozen om kritiek uit te oefenen op de Franse
overmacht door een thema uit de klassieke oudheid te kiezen met overduidelijke
parallellen met de actuele situatie. Een voor de hand liggend onderwerp was het
verzet van de Bataven tegen de Romeinen, onder meer beschreven door de dichter
64 Brieven over geruchten, 16.65 Brieven over geruchten, 6-8, 16.66 Constans, Missive aan den Redacteur van de Utrechtsche Courant (...); Over de vermeende
blindheid van ... den Heere Raadspensionaris, Schimmelpenninck; eene verandering van
regeringsvorm in Nederland enz. enz. (1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23301;
Brief van een gemelijk Nederlander, aan den zich noemenden Constans schrijver (...) benevens
antwoord van Constans aan den gemelijken Nederlander (1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek,
Knuttel no. 23302.67 Kruseman, Fransche wetten 85; H. T. Colenbrander, Inlijving en opstand (tweede editie,
Amsterdam 1941) 199-200, 288-291; Abraham J. van der Aa, Biographisch woordenboek der
Nederlanden (herziene editie, Amsterdam 1969).
27
Cornelis Loots68. Zijn zwager J.F. Helmers koos een vergelijkbare tactiek in een
gedicht waarin werd beschreven hoe Griekenland een wingewest van de Romeinen
was geworden:
Het vonnis is geveld, ja Grieken! gij wordt slaven!
Leer nu, gekromd in 't juk, naar 's vreemdelings wenken draven69.
Er was niet al te veel fantasie voor nodig om het woord 'Grieken' te vervangen
door 'Bataven' en voor zowel Helmers als Loots dreigde dan ook gevangenschap in
Frankrijk, maar de net aangetreden koning Lodewijk hield dat tegen70.
Over het algemeen was er dus in de eerste helft van 1806 ongerustheid over het
dreigende verlies van onafhankelijkheid. De kritiek werd over het algemeen echter
voorzichtig geformuleerd en was niet tegen de persoon van Napoleon gericht. Tijdens
het Koninkrijk Holland zou de kritiek op Napoleon scherper worden, maar zou het
uiten daarvan moeilijker worden door de drukpersvervolging.
68 De Vooys, "Nederlandse dichters" 280.69 Geciteerd door De Vooys, "Nederlandse dichters" 279.70 C.G.N. de Vooys, "Nederlandse letterkundigen tegenover de Franse overheersing",
Mededeelingen der Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen. Nieuwe reeks,
Afdeeling Letterkunde 8 (1945) 83-97, aldaar 88.
28
6. Goddelijk of tiranniek: het beeld van Napoleon, 1806-1810
Tijdens het bewind van koning Lodewijk werden er nog steeds zeer jubelende
stukken over Napoleon geschreven, maar begon tevens het negatieve beeld over hem
duidelijker vorm te krijgen. De thema's uit de Napoleontische propaganda zijn terug
te vinden in enkele odes en beschouwende stukken. Wie kritiek wilde leveren, kreeg
met de drukperscontrole te maken en kon zijn toevlucht nemen tot informeel
verspreide stukken of tot het gebruik van bedekte termen. In de relatieve
beslotenheid van literaire genootschappen waren er enkele dichters die protest lieten
horen; zij staan wel bekend als de verzetspoëten. Heel opvallend was een drietal felle
protestpamfletten dat openlijk tot verzet opriep.
De bewondering voor Napoleon klonk vooral door in enkele dichterlijke odes
met de inmiddels vertrouwde standaardretoriek en thema's uit de Napoleontische
legende. Het bekendste lofdicht is de Ode van Willem Bilderdijk, die na een periode
van ballingschap naar zijn vaderland was teruggekeerd en door koning Lodewijk als
beschermeling aan het hof werd opgenomen. In zijn houding tegenover Napoleon
maakte hij dientengevolge een opmerkelijke draai. Zijn Ode is in opdracht van het hof
geschreven71. Napoleons daden als veldheer werden door Bilderdijk geroemd en hij
werd voorgesteld als degene die de orde had hersteld door aan het schrikbewind van
de Franse Revolutie en haar nasleep een einde te maken. In Napoleon was de figuur
van Karel de Grote herrezen; hij zou Europa opnieuw vormgeven en een
wereldmonarchie vestigen, zo schreef Bilderdijk in een voorwoord bij de Ode:
De held, die zijne oorlogsbaan opende met daden, waardig die des grootsten
veldheers met roem te sluiten: die den Nijl en de Jordaan van den schrik zijns
naams deed gewagen: - Napoleon - die aan het monster des schrikbewinds den
laatsten doodsteek gaf, en met eenen wenk de maatschappelijke orde herstelde:
voor wien oorlog voeren en zegepralen niet dan hetzelfde is, welke menigte,
welke dapperheid, welke vorsten of volkeren zich tegen hem verzetten: - die de
gedaante van Europa vormt en verandert, gelijk de konstenaar eenen wasklomp
herkneedt: die, ‘t geen in onze dagen onmogelijk scheen, een nieuwe
Wereldmonarchy schept!72.
71 De Vooys, "Nederlandse dichters" 277.72 W. Bilderdijk, Napoleon. Ode (Den Haag 1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no.
23296.
29
Enkele andere odes schilderden Napoleon af als uitvoerder van Gods wil, als
lieveling van zijn soldaten, als groter dan gewone stervelingen73; of als een god die in
zijn goedertierenheid zijn broer aan ons land had geschonken, waardoor geluk,
rijkdom en eenheid hersteld zouden worden:
... quel bien supreme
Nous a donné Napoleon!
Il est pour nous presque un Dieu meme
Par le plus des sublimes dons,
Il cède à nous Louis! son frère74.
Een tweetal uit het Frans vertaalde propagandastukken behandelde de politieke
situatie, waarbij het handelen van Napoleon werd verdedigd en de kwade
bedoelingen van zijn vijanden werden uitgelegd75. Napoleon was een edelmoedig en
goedertieren vorst die het beste met Europa voorhad, maar oorlog was onvermijdelijk
omdat de verraderlijke Engelsen en hun bondgenoten zich niet aan de verdragen
hielden; nu hadden ze weer op verraderlijke wijze Denemarken aangevallen. De
Engelsen streefden heerschappij over de zee na; de Hollanders hadden hun die
heerschappij proberen te bevechten, maar konden dat niet alleen en hadden daarom
een Bonaparte op de troon gevraagd.
Vanwege de strenge toezicht van de politie werd er voor het uiten van politieke
kritiek vaak voor andere wegen dan drukwerk gekozen. Er werden protestliederen
gezongen en vlugschriften op openbare plaatsen opgehangen of onderhands
verspreid, bijvoorbeeld door ze onder deuren door te schuiven, per post te versturen
of in een rijtuig te laten liggen. Meestal is de inhoud van dit soort teksten niet meer
bekend, maar een enkele keer zijn ze in politierapporten weergegeven. Zo werd er in
1808 in Den Haag een plakkaat aangetroffen waarin koning Lodewijk als despoot en
tiran werd afgeschilderd en waarin Napoleon het hoofd van een roversfamilie werd
73 Napoleon de Eerste, Keizer van Vrankrijk, en koning van Italien etc. etc. of de wonderwerken
Gods, beschouwt in het vermogen van den mensch (1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel
no. 23296a.74 L.W.J. Lippert, Ma patrie sauvée (1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23305a.75 Joseph Diacon, Vlugtige oogopslag op de politique gesteldheid van Europa; Vertaald naar het
origineel, van de pers gekomen ter gewone drukkerije van het Wetgevend Lichaam, te Parijs
(Amsterdam 1807) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23315; Beroep aan de eer der
Mogendheden van het vaste land (met ophelderende aanteekeningen). Uit het Fransch vertaald
Leiden, toen daar in 1807 een grote brand uitbrak na het ontploffen van een
kruitschip. Deze gebeurtenis is onderwerp van vele pamfletten in deze periode.
Een religieus getint, protestants stuk wist nog een positief punt over Napoleon
te melden: alle oorlogen en ellende waren weliswaar vreselijk, maar Napoleon was
ook degene die de inquisitie had afgeschaft en die een einde had gemaakt aan het
wereldlijk gezag van de paus. Voor het overige kon de gelovige troost putten uit het
feit dat alle omwentelingen een duidelijk teken waren dat het koninkrijk Gods
aanstaande was80.
Een andere manier om kritiek te uiten, was het voordragen van gedichten. Het
werk van de verzetspoëten is meestal pas na 1813 in druk verschenen, maar doordat
hun gedichten vaak bij meerdere gelegenheden werden voorgedragen, kregen zij toch
enige bekendheid81. De eerder genoemde Loots en Helmers worden tot deze groep
gerekend, plus nog enkele andere dichters. Wiselius schreef bijvoorbeeld in een
gedicht dat het huwelijk van Napoleon met Marie-Louise nooit het gewenste
nageslacht zou opleveren, want 'een monster teelt niet voort'82. De liefde voor het
vaderland kon ook gestalte te krijgen door het hanteren van het verleden als
voorbeeld. Dit gebeurde in de in 1808 verschenen historische roman Maurits
Lijnslager van Adriaan Loosjes. Dit is een zeventiende-eeuwse familiegeschiedenis,
waarin de lezer via de hoofdpersoon de grootsheid van het Nederlandse verleden
krijgt voorgeschoteld. Loosjes schreef zelf in het voorwoord dat het zijn bedoeling was
om het oorspronkelijke Nederlandse volkskarakter als voorbeeld voor zijn eigen tijd
te stellen en sprak de hoop uit dat "dit klein en zo diep vernederd volk (...) eenmaal
weder het hoofd zou kunnen opbeuren"83.
Zoals gezegd was het nauwelijks mogelijk om boeken of pamfletten te
publiceren waarin het Franse bewind openlijk werd bekritiseerd. Des te
opmerkelijker is een drietal felle protestpamfletten waarin met name de dreigende
invoering van de dienstplicht werd bekritiseerd. De Klagt eener Vlissingsche moeder
is geschreven in 1807, naar aanleiding van de annexatie van Vlissingen door
80 Staan de ontzettende gebeurtenissen van onzen leeftijd ook in verband tot eene meerdere
openbaring van het Godsrijk? (Dordrecht 1809) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no.
23482.81 De Vooys, "Nederlandse dichters"; De Vooys, "Nederlandse letterkundigen".82 Geciteerd door De Vooys, "Nederlandse dichters" 280.83 Geciteerd door Kloek en Mijnhardt, Blauwdrukken 488.
32
Frankrijk84. Het verlies van vrijheid en onafhankelijkheid in 1806 en de hoge
financiële lasten waren nog te dragen geweest, maar nu de Vlissingse jongens hun
leven dreigden te verliezen als Franse soldaat moesten de Vlissingse moeders zich als
furiën verzetten tegen de oorlogvoerende vorsten; die laatsten worden in het stuk
'tijgers' en 'oorlogdaarstellers' genoemd. Maar koning Lodewijk had blijk gegeven van
menselijkheid en misschien kon hij de dienstplicht nog tegenhouden. Ondanks deze
ogenschijnlijk positieve houding tegenover de koning kon dit toch als kritiek worden
opgevat, vanwege de medewerking van de koning aan de maatregel. Bovendien werd
dit stuk, in strijd met de voorschriften, gepubliceerd zonder de naam van de schrijver,
uitgever of drukker; pakketjes met exemplaren van dit pamflet waren anoniem naar
boekhandels verzonden. Alle aangetroffen exemplaren werden in beslag genomen en
verdere verspreiding werd verboden; wellicht is het pamflet ondergronds toch verder
verspreid85.
Een jaar later verscheen Droevige klagt van een aalmoeseniers-weeskind86.
Hierin werden de plannen bekritiseerd om weeskinderen dienst te laten nemen in het
leger. Beide Bonapartes werd tirannie verweten. Koning Lodewijk was een
dwingeland en een onrechtmatig vorst: "Jammerlijk is uw lot Bataafsch Volk, onder
deze ondragelijke Dwingelandij! - Soeverein Volk! welks magt en gezag een
vreemdeling zich aanmatigt, zonder zweem van regt, zonder uwe wil noch
goedkeuring...". De kritiek gold ook de persoon van Napoleon, want de 'verdrukte
Fransche Natie' en 'de moedige standvastige Spanjaarden' leden onder zijn
dwingelandij. Ook dit pamflet werd ongevraagd bij enkele boekhandels bezorgd en
ook ditmaal trad justitie er tegen op; de verspreiding is daardoor waarschijnlijk niet
groot geweest. Ondanks justitieonderzoek is nooit duidelijk geworden wie de auteur
was, maar mogelijk was het de eerder genoemde Maria Aletta Hulshoff87.
In 1809 verscheen Waarschouwing tegen de requisitie, welke men in ons
vaderland wil invoeren, aanvanglijk onder den naam van eene nieuwe organisatie
der schutterijen88. Napoleon wilde volgens dit stuk de dienstplicht ook in het
7. De Hollandsche Natie: het beeld van Napoleon, 1810-1812
Na de inlijving van het Koninkrijk Holland in het Franse rijk lijkt de balans in de
Hollandse departementen te zijn doorgeslagen naar een negatieve opvatting over
Napoleon. Voor wie kritiek op Napoleon of het Franse bestuur had, stonden dezelfde
wegen open als tijdens het bewind van koning Lodewijk: het informele circuit van
gedicht of preek en het gebruik van bedekte termen. De censuur was zeer streng en
gevoelig voor alles wat naar Nederlandse eigenheid verwees. Natuurlijk verschenen er
nog steeds officiële propagandastukken met een onverminderd enthousiasme voor de
onoverwinnelijke veldheer, maar verder verschenen er geen lofdichten of odes meer
op de held.
In preken werd nog steeds gesproken over moeilijke tijden, zonder dat
expliciet gezegd werd waarom die tijden moeilijk waren. De gelovigen werd als troost
voorgehouden dat in alles de hand van de Allerhoogste te zien was90. Dat de
autoriteiten zich ondanks de voorzichtige formuleringen zorgen maakten over de
mogelijk opruiende werking van christelijke teksten, blijkt uit een rapport van de
politie aan Napoleon. Hierin werden enkele gevaarlijk geachte passages geciteerd,
zoals een gebed waarin God werd gevraagd het land terug te brengen naar de situatie
van vroeger of een tekst waarin het verlies van de handel en de eigen grondwet werd
betreurd91. Soms kwam een predikant in de problemen vanwege te expliciete teksten.
Al snel na de inlijving verscheen er een preek in druk, getiteld Aan mijne lot- en
landgenooten, waarin in algemene bewoordingen de moeilijke toestand werd
betreurd waarin het land verkeerde. Hierbij werden de zware belastingen genoemd en
de tiërcering, waardoor 'de vrucht van onze nijverheid tot eenderde verminderd'
werd92. De preek was echter niet direct opruiend: alles was Gods wil en die moest
geëerbiedigd worden, ook al was het een tuchtiging die zwaar te dragen was. Wel
werd de hoop uitgesproken dat het Hollandse karakter behouden zou blijven.
Waarschijnlijk was dat de aanleiding voor de politie om alle gedrukte exemplaren in
90 Freerk Hoekstra, Leerrede over de teekenen der tijden (Westzaandam 1810) Pamfletten
Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23483; Het geluk van een waar christen onder alle de rampen
van dit leven naar den Bijbel tot bemoediging in deze dagen (Groningen 1811) Pamfletten Koninklijke
Bibliotheek, Knuttel no. 23500.91 Roche, La censure 65-67.92 Aan mijne lot- en landgenooten ('s-Gravenhage 1810) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek,
Knuttel no. 23472.
35
beslag te nemen en de predikant Haack goed in de gaten te houden. In 1812 kwam hij
nogmaals in de problemen vanwege een preek waarin hij de profeet Jesaja aanhaalde
met de voorspelling dat God de volkeren kan bevrijden door machtige vorsten van
hun troon te stoten93. Een andere dominee kwam in de problemen in verband met het
bevel om in de kerk voor de keizer te bidden, waaraan hij gehoor gaf met de tekst
"heer, die de Nero's en Caligula's op de troon zet, wij bidden u voor de keizer"94. Over
het algemeen zijn de teksten van preken, voor zover ze al kritiek durfden uiten, zeer
voorzichtig en indirect. Over de persoon van Napoleon, waar het hier om gaat, wordt
nauwelijks iets gezegd, behalve de indirecte verwijzingen naar tirannie.
Ook in deze periode lieten verzetspoëten zich tegen het bewind uit. Vaak
werden hierbij vergelijkingen met tirannen uit de klassieke oudheid gebruikt, die
uiteindelijk van hun troon vallen. Soms werd de houding van de Nederlanders zelf
bekritiseerd, die zich onderwierpen aan het Franse gezag en zich als slaven lieten
behandelen95. Eén van de kritische gedichten kwam van Willem Bilderdijk, die
wederom een ommezwaai maakte nadat hij zijn beschermheer Lodewijk was
kwijtgeraakt en die zich nu tegen het Franse bewind keerde. In januari 1811 droeg hij
het gedicht Afscheid voor, waarin hij de herrijzenis van Holland voorspelde. De
censuur verbood echter de volgende slotstrofe:
Holland groeit weêr!
Holland bloeit weêr!
Hollands naam is weêr hersteld!
Holland, uit zijn stof verrezen,
Zal opnieuw ons Holland wezen;
Stervend heb ik 't u gemeld!96
Het bekendste verzetsgedicht uit de inlijvingsperiode is De Hollandsche Natie van
Jan Frederik Helmers, dat in 1812 verscheen. Gezien de inhoud is het opmerkelijk dat
het gedicht niet verboden is. Het bejubelde de Hollandse natie aan de hand van de
heldendaden uit de vaderlandse geschiedenis, de zeden, de overzeese handel, de
kunst en de wetenschappen. Uitdrukkingen als 'Vaderland', 'Hollandse Maagd' en
'Neêrlands leeuw' werden vrijuit gebruikt om de trots op het vaderland uit te
93 Joor, Adelaar 531; Roche, La censure 115-116.94 Roche, La censure 117.95 De Vooys, "Nederlandse letterkundigen" 92-95.96 Geciteerd door De Vooys, "Nederlandse letterkundigen" 85.
36
drukken. Wel heeft de censuur de nodige passages laten wijzigen. Met name passages
waarin expliciet verwezen werd naar de verdrijving van de Spanjaarden of naar de
oorlog tegen Lodewijk XIV moesten worden vervangen door algemenere
bewoordingen. De censuur verbood bijvoorbeeld de oorspronkelijke tekst:
Van oproer en verraad, den Staatshulk naar de reê,
Ontwikkelde zijn kracht, wierp 's Gaulers vlaggen neder,
En Lodewijk, verschrikt, vlood naar Versailles weder
Dit moest worden vervangen door:
Van oproer en verraad, den Staatshulk naar de reê,
Ontwikkelde zijn kracht, wierp 's vijands vlaggen neder,
En Hollands Maagd hernam haar oude fierheid weder.97
Deze laatste tekst is echter nog opmerkelijk genoeg, gezien de vaderlandslievende
strekking. In tweede instantie kregen de Franse autoriteiten kennelijk spijt van hun
toestemming om dit werk te publiceren, want in februari kwam er een keizerlijke
bevel om Helmers te arresteren. Dat lukte echter niet meer, omdat deze twee dagen
tevoren was overleden98. Dit gedicht was één van de meest gedurfde geluiden die in
deze periode in druk verschenen, maar ook hier zijn geen directe passages over
Napoleon te vinden. De goede verstaander kon natuurlijk wel parallellen trekken met
de vaderlandse geschiedenis, vandaar ook dat de censuur passages over de
'Spaansche dwingland Phlips', de oorlogszuchtige Lodewijk XIV en 'de dood aan 's
Lands tirannen' verbood99. Een ander kritisch literair werk dat in deze periode in
druk verscheen, was De laatste zeetogt van den Admiraal de Ruiter, geschreven door
de Haarlemse uitgever en boekhandelaar Adriaan Loosjes (1812). Hierin werd een
historische held gebruikt om in bedekte termen kritiek te leveren op de actuele
situatie en ook hier had de censuur op de nodige plaatsen ingegrepen100.
Wat opvalt in deze periode is dat er bij een aantal critici een verschuiving te
zien is in de opvatting over de Nederlandse natie. Een aantal van hen zocht het
behoud van de natie niet meer in de politieke onafhankelijkheid, alsof ze dat
97 Kruseman, Fransche wetten 154. Dit is één van de weinige gevallen waarin niet alleen de
gecensureerde tekst, maar ook het oorspronkelijke manuscript bewaard zijn gebleven. Kruseman heeft
alle gecensureerde passages afgedrukt met daarnaast de oorspronkelijke tekst.98 Kruseman, Fransche wetten 157.99 Kruseman, Fransche wetten 152-154, 157.100 Kruseman, Fransche wetten 159.
37
opgegeven hadden. In plaats daarvan lag het eigene van het Nederlandse karakter in
de taal, de cultuur, de wetenschap, het gezamenlijke verleden en het bewonen van
dezelfde grond101. In 1812 hield de eerder genoemde J.M. Kemper een toespraak
waarin hij dit idee ontvouwde. De dichter Cornelis Loots schreef het gedicht De
Hollandsche Taal, waarin de onafhankelijkheid door het behoud van de taal bewaard
kan blijven en waardoor uiteindelijk 'de val der laatste dwinglandij' zal geschieden:
Alles, alles ging verloren;
de grond zelfs, waar wij zijn geboren,
die overdierbre grond verdween;
de vrijheid, door der vadren heldendegen,
de schatten door hunn’ vlijt verkregen,
‘t is weg: ons bleef hun taal alleen102.
De censuur was in deze periode zeer fel op publicaties die kritisch waren over het
Franse bewind. Daarbij was men veel gevoeliger voor nationale thema's dan tijdens
het Koninkrijk Holland. Zo werd in 1812 de herdruk verboden van Maurits
Lijnslager, dat in 1808 zonder problemen had kunnen verschijnen103. Ook enkele
gedichten van Bilderdijk, Vaderlandsche Oranjezucht en 's Konings komst tot den
Throon, mochten niet herdrukt worden, terwijl ze in 1805 en 1809 wel toegestaan
waren104. En zo zijn er vele voorbeelden van werken die door de censuur verboden
werden, omdat ze over Batavieren gingen, over vrijheid, slavenketenen, de
Nederlandse Republiek, de Nederlandse strijd tegen Spanje, Lodewijk XVI of omdat
ze het lot van Holland beklaagden105.
De schrijver A. Fokke Simonsz kwam herhaalde malen in de problemen
vanwege satirische werken. In oktober 1810 hield hij een soort conference getiteld
Het psycho-chemisch geheim om van den nood eene deugd te maken. Hierin hekelde
hij de continentale blokkade. De hierdoor ontstane tekorten konden worden opgelost
doordat er een psycho-chemisch geheim was uitgevonden, een wondermiddel
waarmee koffie kon worden gemaakt van suiker en rogge en waarmee stekelbaarsjes 101 Kloek en Mijnhardt, Blauwdrukken 337-338.102 Geciteerd door J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde, deel vier,
eerste stuk (Haarlem 1918) 335.103 Roche, La censure 109; De Vooys, "Nederlandse letterkundigen" 96.104 Roche, La censure 109.105 Zie bijvoorbeeld Roche, La censure 58, 107-109.
38
in haringen konden worden omgetoverd of waterratten in walvissen. Met het
tovermiddel kon tevens van de nood een deugd worden gemaakt, van een koninkrijk
een keizerrijk en van een republiek een koninkrijk: "hiervan toch zijn sprekende
voorbeelden in de geschiedenis"106. Publicatie van dit werk werd verboden. Fokke
Simonsz kwam in 1811 opnieuw in de problemen vanwege zijn satirische blad De
Narrensteinsche Courant. Over de inhoud hiervan is weinig bekend omdat er
nauwelijks exemplaren van bewaard zijn gebleven. Ook is niet precies duidelijk
wanneer het blad verscheen, omdat er dateringen werden gebruikt als "Ao 5588, 1e
jaar. Vrijdags Welvaartsschemering. Den 1e Verwachtingsdag van Hekelmaand" of
"Ao 5570. Donderdag aanstaande, den eersten der laatste dagen van Prullemaand"107.
Het is in ieder geval duidelijk dat Fokke Simonsz in dit blad op bedekte wijze het
bewind van Napoleon bekritiseerde en dat het daarom verboden werd108.
Tegenover de kritische geluiden stond ook in deze periode natuurlijk de
propaganda. In de paar Nederlandse kranten die nog waren toegestaan, werden
propagandastukken gepubliceerd waarin bijvoorbeeld de Engelsen zwart werden
afgeschilderd: de Britse soldaten zouden incompetent zijn, slecht getraind,
onderbetaald, ondervoed en slecht gekleed. Zij zouden door hun officieren worden
bestolen en op de Hollandse kust worden gedumpt om daar van ellende te sterven109.
Bovendien was Engeland bijna failliet, terwijl de Franse economie er florissant
voorstond. De overwinning was dus nabij!110
Het bezoek dat Napoleon in 1811 aan de Hollandse departementen bracht,
bood bij uitstek gelegenheid om de keizer in een gunstig daglicht te stellen. Natuurlijk
ging zijn bezoek overal waar hij kwam gepaard met officiële ontvangsten, versierde
straten, feesten en juichende mensen. Ongetwijfeld zal de pracht en praal de nodige
106 A. Fokke Simonsz, "Het psycho-chemisch geheim, om van den nood eene deugd te maken; tot
nut van 't algemeen bekend gemaakt en met proefnemingen opgehelderd. Eene ironisch-komische
verhandeling", in: Werken van A. Fokke Simonsz (Amsterdam 1835) 121-152, aldaar 126, 136.107 W.P. Sautijn Kluit, "De Narrensteinsche, Utopiaansche en Liliputsche Couranten", De
Nederlandsche Spectator (1872) 105-109.108 W.A. Elbers, "Nog iets over de Narrensteinsche Courant", De Nederlandsche Spectator (1872)
125.109 Journal des Bouches-de-la-Meuse, 1811 nos 191, 203; 1812 no 41. Geciteerd door Roche, La
censure 174.110 Journal des Bouches-de-la-Meuse, 1811 nos 196-198, 200, 205, 229. Geciteerd door Roche, La
censure 174-175.
39
indruk hebben gemaakt op de bevolking, evenals het in levende lijve aanschouwen
van het keizerlijk paar. In de plaatselijke bladen verschenen jubelende verslagen om
het enthousiasme te versterken. Een voorbeeld van deze berichtgeving:
Avant que le grand Napoléon eût daigné s'arrêter dans nos murs, nous voyions
en lui le permier des héros, le génie le plus étonnant qui ait illustré le monde,
mais nous ne nous faisions pas une idée assez juste de sa bonté. Il a paru parmi
nous comme un père au milieu de ses enfants, sans escorte, sans gardes,
entouré, pressé par la foule avide de contempler ses traits, de lui témoigner son
amour. (...) J'avais été témoin, mon ami, de ce ravissant spectacle (...) J'avais
admiré le père du peuple, le législateur de l'Empire111.
Toch is het bezoek waarschijnlijk niet het publicitaire succes geweest dat
Napoleon ervan verwacht heeft112. Het begon er al mee dat het voorgenomen bezoek
van 1810 niet doorging en werd uitgesteld tot 1811. De reden daarvoor was niet geheel
duidelijk, maar er gingen geruchten dat de keizer bang was voor aanslagen. Zijn
bezoek ging dan ook gepaard met strenge veiligheidsmaatregelen, die niet altijd een
gunstige indruk op de Nederlanders maakten. Tijdens het bezoek slaagde Napoleon
er regelmatig in om zijn gastheren te bruuskeren113. Herhaalde malen week hij af van
de geplande route, waardoor de ontvangstcomités van plaatselijke machthebbers en
bevolking voor niets stonden te wachten. Op audiënties beledigde hij af en toe zijn
bezoekers en soms gaf hij de voorkeur aan militaire inspecties boven officiële
ontvangsten. Ook is duidelijk dat het enthousiasme van de bevolking niet altijd even
spontaan was: van te voren hadden de plaatselijke autoriteiten opdracht gekregen om
te zorgen dat er voldoende juichend volk op de been was114.
Al met al was dus de kritiek op Napoleon in de periode 1810-1812 verscherpt,
afgezien van de officiële propaganda. Vanwege de strenge censuur werd de kritiek
voornamelijk in het informele circuit geuit. Pamfletten verschenen er nauwelijks
meer. In 1813 zou de kritiek weer openlijker geuit worden.
111 Courrier d'Amsterdam, 11 oktober 1811 en Journal des Bouches-de-la-Meuse, 1811 no 161.
Geciteerd door Roche, La censure 178-179.112 Joor, Adelaar 504-513.113 Verschillende voorbeelden noemt G.F. Gijsberti Hodenpijl, Napoleon in Nederland (Haarlem
1904) 28-29, 33-35, 40, 63.114 Gijsberti Hodenpijl, Napoleon in Nederland 15.
40
8. Satans hellevreugd: het beeld van Napoleon, 1813
Een duidelijk omslagpunt in de houding ten opzichte van Napoleon is december
1812, toen zijn nederlagen in Rusland bekend werden. Begin 1813 kwam het op veel
plaatsen tot openlijk verzet tegen het Franse bewind en ook in schriftelijke vorm
durfden critici zich wat meer te roeren. De autoriteiten wisten alle onrust de kop in te
drukken, maar in november 1813 werden de Fransen uit de Hollandse departementen
verjaagd. Onmiddellijk brak een stortvloed aan pamfletten los waarin Oranje
bejubeld werd en de tiran Napoleon beschimpt.
De nederlaag in Rusland werd pas eind december 1812 in de Hollandse
departementen bekend door de verspreiding van het eerder genoemde 29e
legerbulletin. Napoleons reputatie als onoverwinnelijk veldheer lag nu aan duigen en
daarmee werd het denkbaar dat er een einde aan zijn bewind zou komen. Er gingen
geruchten dat er een Engelse invasie op komst was en dat de prins van Oranje terug
zou keren. In de eerste maanden van 1813 kwam het op verschillende plaatsen in het
land tot oproeren, vooral gericht tegen de nieuwe oproepen voor dienstplicht die
Napoleon had gedaan115. Ook in schriftelijke vorm stak de onrust de kop op. Er
circuleerde een stroom aan subversieve aanplakbiljetten en onderhands verspreide
vlugschriften. In politierapporten van begin 1813 werd melding gemaakt van grote
hoeveelheden tegen de keizer gericht materiaal116. Voor zover de inhoud bekend is,
ging het vaak om teksten waarin Napoleon voor tiran werd uitgemaakt. In maart 1813
deed een zesregelig versje de ronde waarin alles uit de kast werd gehaald om
Napoleon te beledigen: monster, Franse beul, vervloekt gedrocht, beëlzebub, satans
hellevreugd en bloedbeul van Neêrlands jeugd117. Ook werden er door de politie
allegorische afbeeldingen gesignaleerd van Bataafse leeuwen die Gallische hanen
opjoegen en van de prins van Oranje als hersteller van de Hollandse
onafhankelijkheid118. Tevens circuleerden er pamfletten, kranten en oorlogsbulletins
met Engelse propaganda. Dit materiaal werd door Britse schepen aangevoerd en werd
verspreid door het aan vissers mee te geven of overboord te gooien en aan de
De auteur was Cornelis van Marle, die in het dagelijks leven belastinginspecteur
was. Hij was eind 1812 al in de problemen gekomen toen hij in besloten kring een
vers had voordragen waarin eveneens de spot werd gedreven met de Russische
nederlagen. Napoleon bracht hierin verslag uit aan zijn ministers en droeg daarbij
een kous op zijn kop in plaats van een kroon125. Dit vers werd begin 1813 op grote
schaal onderhands in de Hollandse departementen verspreid. Van Marle werd
gearresteerd, maar nadat een aantal beschermers voor hem op de bres was
gesprongen, werd hij weer vrijgelaten126.
In november 1813 werden de Fransen uit de Hollandse departementen verjaagd.
De prins van Oranje keerde terug naar het vaderland en op straat circuleerde het
volgende vers:
Oranje boven!
Holland is vrij.
De Bondgenooten trekken op Utrecht.
De Engelschen worden geroepen.
De Franschen vluchten aan alle kanten.
De zee is open.
De koophandel herleeft.
Alle partijschap heeft opgehouden,
Al het geledene is vergeten
En vergeven.
Alle de aanzienlijken komen in de regeering.
124 Tweede comiek verhaal.125 Dit vers was getiteld Katabasis, of Rapport van Xerxes II aan den Senaat van mijn
ongelukkigen togt tegen de Scythen. Waarschijnlijk zijn deze Katabasis en het Comieke verhaal
varianten van hetzelfde vers, want het thema is identiek en in beide verzen heeft Napoleon de kous op
zijn kop. 126 Kruseman, Fransche wetten 159; Joor, Adelaar 528 en noot 371.
43
De regeering roept den Prins uit
Tot hooge Overheid.
Wij voegen ons bij den Bondgenooten
En dwingen den vijand tot vrede.
Het volk krijgt een vrolijken dag
Op gemeene kosten
Zonder plundering noch mishandeling.
Elk dankt God.
De ouden tijden komen weerom.
Oranje Boven!127
Nu de vrijheid van pers was hersteld, verscheen er onmiddellijk een stroom aan
anti-Franse pamfletten en spotprenten. Twee belangrijke thema's daarin waren het
verdrijven van de tirannie en 'Oranje Boven!'
127 Oranje boven! Holland is vrij... [etc.] (1813) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no.
23518.
44
Conclusie
Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat de beeldvorming over een
machthebber fluctueert naarmate de politieke situatie verandert. Dat is ook precies
wat er met de beelden over Napoleon in Nederland gebeurde. In de eerste jaren na
1796 waren de Bataafse idealen nog vers en was Napoleon een succesvol Frans
generaal, die in Nederland overwegend lovende reacties uitlokte vanwege zijn
militaire verrichtingen en zijn verdediging van vrijheid en revolutie. Na een roerige
periode van hevige politieke strijd was in Nederland het politieke debat weer
enigszins geluwd en verlangden veel mensen naar een einde aan de partijstrijd. Het
beeld van Napoleon als brenger van eenheid en rust sloot aan bij dit verlangen. In de
revolutionaire principes die Napoleon volgens velen verdedigde, herkenden de
Bataafse revolutionairen bovendien hun eigen idealen. De Nederlandse lofprijzingen
op Napoleon vertoonden in de eerste periode dan ook zowel de Bataafse retoriek als
alle ingrediënten van de toenmalige Napoleontische legende. Toen Napoleon echter
zijn macht uitbreidde en de Franse greep op de Bataafse Republiek sterker werd,
begonnen er ook kritische geluiden te klinken. Enkelen begonnen zich openlijk
zorgen te maken over de onafhankelijkheid van het vaderland, over de economische
situatie en over tirannieke neigingen van Napoleon. Anderen konden zich echter
(nog) niet voorstellen dat de verdediger van de Revolutie verraderlijke bedoelingen
had.
Nadat in 1806 koning Lodewijk was aangetreden, verschenen er nog steeds
lofzangen op Napoleon en werd diens propaganda ook in de Hollandse
departementen ingezet. Het werd moeilijker om kritische geluiden te publiceren door
de strengere vervolging van opruiend werk. De Nederlanders waren altijd gewend
geweest aan een relatief grote vrijheid van meningsuiting en hadden de voorafgaande
decennia een fel publiek debat gekend, waarin pers en pamfletten een belangrijke rol
speelden. Dit veranderde drastisch door de Franse drukpersmaatregelen. Een drietal
felle protestpamfletten vormde nu een uitzonderlijk geluid. De kritiek klonk meestal
door in informele vlugschriften, in preken en in niet gepubliceerde gedichten, of werd
op indirecte wijze geuit. Er onstond zo een kloof tussen de officieel gedrukte
publicaties en het informele circuit128. De rol van kranten en pamfletten in het
vormen van de publieke opinie veranderde. Al tijdens de Bataafse Republiek was het 128 Vergelijkbaar met het verschil tussen officiële en onofficiële cultuur dat Ellis voor de hele
Napoleontische periode signaleert: Ellis, Napoleon 155.
45
sterk politieke gehalte aan banden gelegd, maar nu veranderden kranten en
pamfletten in door de overheid gecontroleerde media, waarbij de kranten ten slotte
pure propagandamiddelen werden.
Na de inlijving in 1810 werd de kloof tussen het formele en informele circuit
nog sterker door het invoeren van de preventieve censuur. De Franse autoriteiten
toonden zich nu overgevoelig voor alles wat naar Nederlands zelfbewustzijn riekte.
Kritiek op Napoleon kwam nu in officieel gepubliceerde werken in het geheel niet
meer voor. Opvallend is echter dat er ook nauwelijks nog lofzangen op Napoleon
verschenen, afgezien van de propagandastukken. Dit wijst erop dat de Nederlanders
tijdens de inlijvingsperiode voornamelijk negatief over hun keizer dachten. Na het
bekend worden van Napoleons nederlagen in Rusland, eind 1812, was er een omslag
en durfden de Nederlanders hun onvrede duidelijker te uiten.
Via zijn propaganda probeerde Napoleon een gunstig beeld van zichzelf te
scheppen. Het is echter de vraag in hoeverre dit effect had op de Nederlanders. De
thema's uit de Napoleonlegende zijn vooral in de periode 1796-1806 bij de
Nederlandse schrijvers te vinden; toen lijkt de propaganda dus de gewenste
uitwerking te hebben gehad. In deze periode treffen we ook enkele politieke
verhandelingen aan die via zorgvuldige argumentatie de Nederlanders van Napoleons
gelijk probeerden te overtuigen. Naarmate de Franse overheersing zwaarder ging
drukken, verdwenen de bekende thema's uit de Napoleonlegende steeds meer uit de
Nederlandse stukken (afgezien van de officiële kranten). De propaganda kon
kennelijk niet op tegen de negatieve uitwerking van de zware militaire en financiële
last van de Franse overheersing. De thema's uit de zwarte legende werden ook in
Nederland gebruikt om Napoleon in een kwaad daglicht te stellen. Waarschijnlijk was
er daarbij rechtstreekse invloed van Engels propagandamateriaal dat in de Hollandse
departementen circuleerde. Het grappige is daarbij dat een deel van de beelden
identiek was, maar omgekeerd werd gebruikt: waar Napoleon eerst een bevrijder en
een verdrijver van tirannie was, werd hij nu zelf een tiran en een vertrapper van
vrijheid.
Er lijkt een omslag te zijn tussen de periode van het koninkrijk en de inlijving.
Koning Lodewijk probeerde zo goed en zo kwaad als het ging rekening te houden met
de nationale gevoelens van de Nederlanders, zoals het behoud van eigen taal en het
laatste restje onafhankelijkheid. Na de inlijving is van dit streven weinig meer terug te
vinden. Napoleon wilde de Nederlanders laten verfransen; pas in deze periode begon
46
de overheid op te treden tegen teksten waarin het vaderlands verleden met zijn
helden werd opgehemeld. Deze omslag hangt volgens Joor samen met een algemene
verandering in de manier waarop Napoleon zijn satellietstaten en veroverde gebieden
behandelde: na 1807 veranderde zijn bewind steeds meer in een agressieve, militaire
dictatuur, waarin alles ondergeschikt was aan de keizerlijke hegemonie en de
oorlogvoering en waarin het welzijn en de rechten van de burgers volledig
ondergeschikt waren129. In ieder geval is duidelijk dat de militaire en financiële eisen
van Napoleon tijdens de inlijvingsperiode de samenleving nog zwaarder dan
voorheen belastten en dat het justitiële apparaat streng optrad. De Nederlanders
probeerden ondanks alles hun gevoel van nationale eigenwaarde te behouden. Hierbij
bouwden ze voort op het beeld van het vaderlandse verleden dat in de voorafgaande
decennia was ontstaan: het vaderland dat in verval was en dat gered kon worden door
het voorbeeld van het glorieuze verleden te volgen. De Nederlandse natie kon dan
misschien niet behouden worden door politieke onafhankelijkheid, maar de
eigenheid werd gezocht in taal, cultuur en verleden.
Vanaf november 1813 klonken er weer volop vaderlandslievende geluiden. Er
verscheen ook een prent waarop het verdwijnen van de censuur staat afgebeeld
(afgedrukt op de voorpagina van dit stuk)130. Bovenop een drukpers is de politieman
Van Ray afgebeeld met een paardenkop; hij werkte gedurende de Inlijving als
coördinator van het perstoezicht131. Hij wordt door een kozak van zijn positie
gestoten, terwijl twee drukkers toekijken. Hun commentaar luidt:
Den drukker spreekt.
Bij 's Paardenkop's verdiende straf,
Valt ons den ijzeren kluister af;
Wij kunnen nu weer drukken, schrijven,
En hopen altoos vrij te blijven
Van dat afschuwlijk Monsterdier,
Dat door zijn politiek getier,
Zoo veele drukkers heeft doen beven,
En alle lettermin deed sneven.129 Joor, Adelaar 685-686.130 Afbeelding van een drukpers, waarop zit een man met een paardenkop, die er door een kozak
met een lans wordt afgestooten. Er naast staan twee bevrijde drukkersgezellen (Amsterdam 1814)