Sociale media tijdens crises Case study van de overstromingen in Queensland (januari 2011)
Sociale media tijdens crises Case study van de overstromingen
in Queensland (januari 2011)
Introductie
In Januari 2011 kreeg Queensland te maken met overstromingen van, in de woorden van premier Anna
Bligh, “Bijbelse proporties”. Ook Brisbane kwam voor een groot deel onder water te staan. Dat was
onverwacht, want na de grote overstromingen in 1974 was de Wivenhoe Dam gebouwd die Brisbane
voortaan zou beschermen van overstromingen: “Brisbane will never flood again”. Toch werd er
adequaat gereageerd, er vielen ‘slechts’ 32 dodelijke slachtoffers in heel Queensland. Er was weliswaar
veel materiele schade, maar daar lieten de Queenslanders zich niet door uit het veld slaan. De berichten
die de wereldpers bereikten, gingen er vooral over hoe de gevolgen van de overstroming met massale
gemeenschapszin en burenhulp het hoofd werden geboden. In die berichtgeving viel ons twee dingen
op: de veelvuldige referentie aan online social media platforms en de collaboratieve houding tussen
overheid en burger.
Eind September 2011 is Kim Anema naar Brisbane gereisd om ter plekke de ‘response en recovery’ t.a.v.
de overstromingen van begin dat jaar in kaart te brengen. De onderzoeksvraag was: ‘Hoe zou
community resilience (vrijelijk vertaald als “gemeenschappelijke zelfredzaamheid”) kunnen worden vast
gelegd in instituties en welke rol spelen social media daarbij?’. Dit is, gedurende 3 maanden,
voornamelijk onderzocht aan de hand van gesprekken en interviews met een groot deel van het
spectrum van organisaties en individuen dat betrokken was bij de responsen en recovery na de
overstromingsramp van Januari 2011. Gesprekspartners kwamen van verschillende overheidslagen,
maatschappelijke organisaties, burgerinitiatieven en belangenverenigingen en samen hebben zij een
beeld geschetst van hoe die gemeenschappelijke zelfredzaamheid in Brisbane gewerkt heeft. Naast de
interviews verzamelde we aanvullende informatie in de vorm van artikelen, verslagen en rapporten en
hebben we bovendien 600 huis aan huis enquêtes verspreid (response 25%) in 4 verschillende zwaar
getroffen wijken.
Gemeenschappelijke zelfredzaamheid bleek niet alleen aan verandering onderheving door de
introductie van nieuwe media, het bleek ook beter te managen dan vaak wordt gedacht. Met behulp
van voorbeelden van andere crises in binnen en buitenland hebben we in deze rapportage de resultaten
van dit onderzoek willen verifieren en de betekenis ervan voor het Nederlandse beleid willen duiden.
Uitgangspunt in dit rapport is dat ‘het publiek’ niet hulpeloos is. Er zit een inherente veerkracht in
de samenleving die met de juiste maatregelen benut en verstrekt kan worden ten behoeve van de
crisisbeheersing. Zou met de juiste inzet van sociale media het voorheen hulpeloze slachtoffer van
tegenspeler een medestander kunnen worden?
Inhoudsopgave
In het kort – management samenvatting
H1: Aanleiding en toelichting op uitgangspunten voor dit onderzoek
H2: Informatie en Communicatie
H3: Maatschappelijk Kapitaal
H4: Collectieve Competentie & Sociale Gelijkheid
H5: Conclusies en handelingsperspectieven
Bronnenlijst
Bijlage 1: Context in Brisbane
Bijlage 2: De Theorie
Bijlage 3: Superstorm Sandy in New York (Oktober 2012) Bijlage 4: Wederom Queensland (Januari 2013)
In Het Kort
management samenvatting ‘Sociale Netwerken onder druk’
Hoewel de potentie van rampbeheersing als (kosten)effectief onderdeel van de Nederlandse
waterveiligheid wel erkend wordt, wordt hiervoor niet op dezelfde manier over innovatie en nieuwe
technieken nagedacht als dat voor de eerste en tweede laag van meerlaagse veiligheid (preventie en
ruimtelijke inrichting) wordt gedaan. Dit rapport beoogt een verkenning te zijn van wat er binnen de
crisisbeheersing nog te winnen is met innovatie en nieuwe technieken.
Inleiding
Zelfredzaamheid is een begrip dat in veel beleidsdocumenten terug komt maar niet vaak een
concrete uitwerking krijgt. Logisch, omdat de gewenste, uit zelfredzaamheid voortkomende activiteiten
tijdens een overstroming per definitie flexibel en afhankelijk van de situatie zijn. Bovendien is het
moeilijk om samen te werken met een niet of nauwelijks georganiseerde ‘tegenspeler’ (de burger).
Maatregelen die de zelfredzaamheid proberen te vergroten blijven dan ook vaak hangen in goede
intenties en ‘symptoombeleid’.
Zelfredzaamheid en samenlevingen in het algemeen zijn geen statische objecten. Door constante
dialoog en innovatie zijn ook de gemeenschappen die beschermd moeten worden tegen overstromingen
en die 'hun zelfredzaamheid moeten vergroten' altijd in beweging. Een van de opvallendste
veranderingen van de laatste tijd heeft te maken met de manier waarop we met elkaar communiceren.
Online sociale media platforms zoals FaceBook, YouTube en Twitter zijn een integraal onderdeel
geworden van ons sociale leven en van hoe we tegenwoordig met elkaar omgaan. Deze nieuwe
manieren van communiceren introduceren een nieuwe standaard in omgangsvormen. Omgangsvormen
in een samenleving refereren direct aan de essentiële kenmerken van zelfredzaamheid, de introductie
van online sociale media zou langs die weg weleens de essentie van onze zelfredzaamheid kunnen
veranderen. Zelfredzaamheid zou met behulp van deze nieuwe ontwikkelingen zelfs beter bestuurbaar
kunnen blijken dan een aantal jaren terug. Uitgangspunt in dit rapport is dan ook dat ‘het publiek’ niet
hulpeloos is en er een inherente veerkracht in een samenleving zit die met de juiste maatregelen benut
en verstrekt kan worden ten behoeve van de crisisbeheersing. Zou met de juiste inzet van sociale media
het voorheen hulpeloze slachtoffer van tegenspeler een medestander kunnen worden? In het project
‘Sociale Netwerken onder druk’ is de reikwijdte van dit effect onderzocht tegen de achtergrond van de
overstromingen in Queensland begin 2011, waar sociale media een belangrijke rol speelden in de
response en recovery. Met behulp van voorbeelden van andere crises in binnen en buitenland hebben
we in deze rapportage de resultaten van dit onderzoek willen verifieren en de betekenis ervan voor het
Nederlandse beleid willen duiden. Als maatregel in de rampbeheersing zijn zelfredzaamheid en samenredzaamheid vaak gelinkt aan
risicoperceptie, die bij weinig frequente rampen laag is. Als eigenschap van een gemeenschap worden ze
echter gebouwd uit elementen die altijd in meer of mindere mate aanwezig zijn. Als zelfredzaamheid op
de juiste manier gebruikt en gefaciliteerd wordt kan er te allen tijde, dus ook tijdens een crisis, een
beroep op gedaan worden. Om zelfredzaamheid grijpbaar te maken hebben we de vier kwadranten van
het model voor community resileince van Norris (2007) gebruikt. Dit model deelt Community Resilience
(gezamenlijke zelfredzaamheid) onder in vier karakteristieken. Vrij vertaald bouwen zij zelfredzaamheid
op uit: Informatie en Communicatie, Maatschappelijk Kapitaal, Collectieve Competentie en Sociale
Gelijkheid.
Informatie & Communicatie
Verschillende onderzoeken over recente calamiteiten in Nederland zoals de brand bij ChemiePack in
Moerdijk, grote treinverstoringen in Utrecht laten zien dat de online sociale media door zowel
slachtoffers en betrokkenen als hulpverleners en overheden gebruikt worden. De uitkomsten van
onderzoek door Google wijzen er op dat het internet in tijden van crisis over het algemeen – zeker
vergeleken met andere communicatie-infrastructuur – erg veerkrachtig is.
Shelters zijn meer dan een fysieke plek om veilig en schoon onderdak te krijgen en maaltijden te
kunnen maken en nuttigen. Shelters zijn ook belangrijke communicatieknooppunten.
Vitale informatie- en communicatievoorzieningen als (mobiel) internet en/of telefoon moeten
tijdens een ramp of calamiteit zoveel mogelijk intact blijven of zo snel mogelijk weer hersteld
kunnen worden.
Mensen die sociaal minder vaardig zijn, zijn ook kwetsbaarder bij een ramp of calamiteit omdat
informatie hen minder snel bereikt en hun hulpvraag minder zichtbaar is.
De meerwaarde van sociale media, en internet in het algemeen, bij het verspreiden van informatie
gaat pas tellen als de 'zenders' van informatie deze kanalen begrijpen en beheersen.
Getroffenen en betrokkenen willen snel, adequate en correcte informatie: Twitter kan hier een goed
communicatiemiddel voor zijn.
Een ramp of calamiteit heeft vaak meerdere (lokale) gezichten. Eén verhaal over 'wat er gebeurt is'
waar mensen zich in herkennen is goed voor de saamhorigheid en daarmee voor de onderlinge
behulpzaamheid.
Het duidden van de beschikbare informatie tijdens een ramp is belangrijk: specifieke informatie 'op
maat' wordt vaak als betrouwbaarder ervaren dan algemene 'objectieve' informatie.
Bij rampen en calamiteiten kunnen zowel directe en indirecte slachtoffers als betrokkenen in
binnen- en buitenland een betrouwbare bron van informatie vormen. Sociale media en andere
technologische applicaties bieden overheden, hulpverleners en maatschappelijke organisaties de
kans om gebruik te maken van nieuwe ontstane communities, een zwerm van betrokkenen die ook
informatie en kennis delen.
Maatschappelijk Kapitaal
Binnen de sterk samenhangende netwerken is vooral sprake van bonding capital; tussen de
netwerken van bridging capital. Netwerken met een groot bonding capital zijn vaak erg inclusief van
aard en hebben dus vaak minder bridging capital. De veerkracht van georganiseerde netwerken zit in de
robuustheid van hun instituties. Diezelfde robuustheid maakt hen echter ook minder flexibel en minder
toegankelijk voor niet-leden; de keerzijde van een sterke sociale cohesie is altijd dat er aan de andere
kant mensen buitengesloten worden.
Hulpbronnen zijn vaak mensen uit ‘de gemeenschap’ – waarbij niet de bestaande banden, maar de
bereikbaarheid belangrijk is. Sociale media zorgen voor een nieuwe, bredere ‘bereikbaarheid’.
Korte lijntjes en snelle verbindingen werken tijdens een crisis vaak effectiever dan de trage, vooraf
vastgelegde relaties van het ‘maatschappelijk middenveld’.
Voor bestaande organisaties kan het juist lastig zijn om mensen buiten hun eigen netwerk konden
vinden om hulp aan te bieden. Het grote publiek is individualistischer en assertiever ingesteld, maar
niet minder bereidt om samen te werken en te helpen. De bestaande infrastructuren functioneren
als filters en versterkers van berichten.
Het gevoel allemaal lid te zijn van dezelfde groep (ook vertegenwoordigers van officiele instanties)
werkt motiverend om betrokkenheid te tonen en hulp te bieden.
Sociale Gelijkheid
Doordat sociale media zo’n duidelijk effect hebben op de andere elementen van zelfredzaamheid is
de verdeling van het risico paradoxaal genoeg schever geworden. Het verschil tussen wel of niet toegang
hebben tot internet, al dan niet via bekenden, betekent nu ook een verschil in risico. Mensen en
middelen zijn door het gebruik van sociale media eenvoudiger en voor meer mensen toegankelijk
geworden. De kwaliteit van de hulpbronnen is daardoor voor goed aangesloten mensen hoger dan voor
sociaal geisoleerde mensen.
Collectieve Competenties
Sociale media kunnen helpen groepen gezamenlijk in actie te laten, mits deze groep ook buiten het
net verbonden is – zoals in een geografisch afgebakend gebied. Mensen kunnen zich gesterkt voelen
door de contacten en steunbetuigingen via Facebook en Twitter, de onzekerheid wordt kleiner door de
beschikbare informatie en zichtbaarheid van andere initiatieven – dit alles maakt het voor individuen
makkelijker om knopen door te hakken.
Een nieuwe rol voor de overheid
Zelfredzaamheid leunt op informele structuren en intrinsieke motivatie en is daarom moeilijk te
besturen. Juist informele structuren en intrinsieke beweegredenen zijn in een moderne samenleving
anders dan vroeger. Oude beleidsinstrumenten verliezen aan kracht, maar dat hoeft niet te betekenen
dat zelfredzaamheid op zichzelf minder bestuurbaar is geworden. De vier elementen om
zelfredzaamheid te duiden zijn minder ongrijpbaar en daardoor, in potentie, ook beter bestuurbaar.
De manier waarop zelfredzaamheid beïnvloed kan worden verschilt uiteraard per bestuursniveau.
Op het hoogste niveau; in Nederland de nationale bestuurslaag, kan men vooral bijdragen door het
houden van overzicht en de prioritering van middelen. Op regionaal bestuursniveau ligt de
verantwoordelijkheid om de verdeling van ingezette informele hulp te monitoren en te coördineren met
gewenste prioritering. Het is logisch om de samenwerking met het publiek (via een platform of netwerk)
op dit niveau te coördineren omdat het hoog genoeg is om overzicht te houden en lokaal genoeg om
rekening te houden met lokale karakteristieken. Tenslotte zou op lokaal niveau de uitvoering en de
praktische samenwerking tot stand moeten komen.
Om de zelfredzaamheid in een samenleving ten volle te kunnen benutten, moeten een aantal zaken
blijven functioneren; op het moment dat ze wegvallen, zal er ook een stuk zelfredzaamheid verdwijnen.
Dit zijn: een dialoog -tussen burgers onderling en met instanties, ontmoetingsplekken -on- en offline,
mengvormen -van secundair en primair getroffenen en zelfbeschikking.
1. Achtergrond en toelichting
In zijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 7 mei 20121 heeft de toenmalige staatssecretaris van
Infrastructuur en Milieu Atsma de wens van de Deltacommissaris overgenomen om de actualisering van
het waterveiligheidsbeleid te baseren op de risicobenadering.
Deze risicobenadering gaat uit van de formule Risico = Kans*Gevolg wat zou betekenen dat er in het
nieuwe waterveiligheidsbeleid niet alleen gekeken wordt naar de kans dat een gebied overstroomt,
maar ook naar de gevolgen die een dergelijke overstroming zou hebben. Bij een gelijke
overstromingskans loopt een dichtbevolkt gebied met veel economische investeringen meer risico dan
een gebied waar weinig mensen wonen of investeringen gedaan zijn. Een overstroming zou daar immers
minder gevolgen hebben. De staatssecretaris stelt dat het goed is “om niet alleen naar de
overstromingskansen te kijken, maar ook naar de mogelijke gevolgen (schade en slachtoffers) van een
eventuele overstroming.” “Modern waterveiligheidsbeleid”, zegt hij daarbij, “vraagt om een brede en
creatieve benadering die alle effecten in ogenschouw neemt.”
De strategieën die binnen het waterveiligheidsprogramma van het Deltaprogramma worden
uitgewerkt, worden onder meer gebaseerd op het meerlaagseveiligheid (MLV) principe. Bij de MLV-
benadering draait het niet alleen om oplossingen die overstromingen voorkomen, maar ook om
(ondersteunende) maatregelen vanuit de ruimtelijke inrichting en rampbeheersing die de gevolgen
kunnen beperken2.
Aanvullend op de wettelijke beschermingsniveaus - de eerste veiligheidslaag - wordt er binnen MLV
gekeken naar de mogelijkheden van maatregelen in de tweede - ruimtelijke inrichting - en derde laag, de
rampbeheersing. Doel is om de slimste en meest kosteneffectieve combinatie van preventie, ruimtelijke
inrichting en rampenbeheersing te vinden die het overstromingsrisico voldoende vermindert.
1.1.1. Rampbeheersing: de 'derde laag'
De gebiedspilots die vorig jaar (2011) zijn uitgevoerd, gebruikten het MLV-principe om alle mogelijke
maatregelen ter vermindering van overstromingsrisico’s in beeld te brengen, te vergelijken en te
beoordelen. Over rampbeheersing (laag 3) concludeerden zij dat er onderscheid kan worden gemaakt in,
relatief goedkope, organisatorische maatregelen en, relatief dure, maatregelen in de infrastructuur en
materieel. Zachte maatregelen in laag 3 die de organisatie van rampenbeheersing en zelfredzaamheid
verbeteren, kunnen (kosten)effectief zijn. Hardere maatregelen in diezelfde laag 3, die leiden tot
investeringen in infrastructuur of de middelen voor de rampenorganisatie vergroten, blijken vaak juist
niet kosteneffectief.
In de rapportage over de uitgevoerde gebiedspilots3 wordt met betrekking tot laag 3 dan ook
gefocust op “organisatorische maatregelen zoals het professionaliseren en optimaliseren van
rampenbeheersing en het verbeteren van evacuatie en het ontwikkelen van zelfredzaamheid gegeven
de bestaande middelen en infrastructuur.”
Maatregelen in de derde laag die in het rapport genoemd worden, zijn:
- Vergroten zelfredzaamheid burgers
1 IENM/BSK-2012/58095 - Kaders en uitgangspunten voor actualisering waterveiligheidsbeleid
2 VenW. Nationaal Water Plan, Den Haag, 2009.
3 Rijkswaterstaat Waterdienst, Syntheserapport Gebiedspilots Meerlaagsveiligheid, dd. 7 november
2011
- Treffen noodmaatregelen als zandzakken en tijdelijke keringen
- Preventief evacueren
- Hoogwatervluchtplaatsen; veilige opvang op meest risicovolle plaatsen in rampgebied
- Communicatie
- Bevorderen van zelfredzaamheid van bedrijven
- Verdere professionalisering
- Verlengen van beschikbare tijd voor evacueren door verbeteren (hoogwater)voorspelling
- Routes naar opvangcentra voor bewoners gedefinieerd
In tegenstelling tot de maatregelen die voor de andere twee lagen genoemd worden, is het
merendeel van deze maatregelen weinig concreet te noemen en niet overtuigend origineel of
innovatief. Ook in andere publicaties over rampbeheersing binnen het waterveiligheidsbeleid komt men
vaak niet verder dan ‘het verbeteren van rampenplannen’, ‘meer en beter trainen van hulpverleners’ en
‘het verhogen van het risicobewustzijn van het publiek’; weinig vernieuwende concepten en ook te vaag
om meetbaar te maken. Hoewel de potentie van rampbeheersing als (kosten)effectief onderdeel van de
Nederlandse waterveiligheid dus wel erkend wordt, wordt er niet op dezelfde manier over innovatie en
nieuwe technieken nagedacht als dat voor de eerste en tweede laag van meerlaagse veiligheid
(preventie en ruimtelijke inrichting) wordt gedaan.
1.1.2. Meer mogelijk
De redenen daarvoor worden ook, zij het niet als zodanig benoemd, kort aangestipt in de conclusies
van de gebiedspilots:
a) Een dreigende overstroming komt maar zelden voor maar de dreiging is dan wel direct
omvangrijk. Hulpverleningsorganisaties zijn vaak qua personeel en middelen gebaseerd op
rampen die frequent tot ongeveer eens in de tien jaar voorkomen. Om de rampenbeheersing bij
een overstroming te garanderen gaat het er dan ook per definitie om hoe de schaarse middelen
worden ingezet.
Het is waar dat het niet efficiënt of kosteneffectief is om van een ramphulpverlenings-organisatie te
vragen zich specifiek voor te bereiden op het zeldzame geval van een (dreigende) overstroming. Dat
neemt niet weg dat de basis van een goed georganiseerde (kleinschaligere) ramphulp wel gelegd kan
worden. In het bovenstaande argument wordt bovendien geen rekening gehouden met de optelsom die
gemaakt kan worden met de eerder genoemde zelfredzaamheid. In het geval van een grootschalige
dreiging of overstroming wordt het, door de uitzonderlijkheid van de situatie, noodzakelijk om te
kunnen vertrouwen op een bepaalde mate van zelfredzaamheid in de samenleving.
Om de ‘schaarse middelen’ die de hulpverlening tot hun beschikking heeft op de juiste manier te
besteden moeten prioriteiten gesteld worden en kan niet iedereen tegelijkertijd geholpen worden. Juist
ten tijde van een ramp die niet 'frequent tot eens in de tien jaar' voorkomt is de ramphulpverlening dus
voor haar welslagen afhankelijk van de zelfredzaamheid in de samenleving.
b) De effectiviteit van rampenbeheersing en de borging ervan zijn moeilijk inzichtelijk en/of
meetbaar te maken; zeker in vergelijking met de kansen waarmee in de eerste laag wordt
gewerkt.
Inderdaad is het rendement van een goed functionerende rampbeheersing niet vooraf in harde
cijfers te beschrijven. Crisisbeheersing blijft mensenwerk en elke poging om daar berekeningen aan te
hangen strandt met een zeer significante onzekerheid in de uitkomsten van die berekeningen. Dat
neemt niet weg dat de derde laag wel rendement biedt als het gaat om gevolgbeperking. Uit de
gebeurtenissen tijdens de overstromingen in Queensland (Australië) begin 2011 blijkt dat een effectieve
samenwerking tussen professionele organisaties en zelfredzaam publiek niet alleen slachtoffers en
schade kan voorkomen, maar ook de hersteltijd na de overstroming verkort. Dat laatste is bijvoorbeeld
belangrijk voor de lokale economie.
1.2. Over Zelf- en Samenredzaamheid
Zelfredzaamheid is een begrip dat in veel beleidsdocumenten terug komt maar niet vaak een
concrete uitwerking krijgt. De hier eerder genoemde rampbeheersingsmaatregelen die uit de
gebiedspilots naar voren kwamen zijn daar een goed voorbeeld van. Logisch, omdat de gewenste, uit
zelfredzaamheid voortkomende activiteiten tijdens een overstroming per definitie flexibel en afhankelijk
van de situatie zijn. Daarbij komt, voor maatregelen gebaseerd op zelfredzaamheid, nog de moeilijkheid
van een niet of nauwelijks georganiseerde ‘tegenspeler’ (de burger). Maatregelen die de
zelfredzaamheid proberen te vergroten blijven dan ook vaak hangen in goede intenties en
‘symptoombeleid’. Dat is jammer want daardoor worden (nieuwe) mogelijkheden onbenut gelaten.
1.2.1. De inherente veerkracht in de samenleving
Als maatregel in de rampbeheersing zijn zelfredzaamheid en samenredzaamheid gelinkt aan
risicoperceptie, die bij weinig frequente rampen laag is. Als karakteristiek van een gemeenschap echter,
worden ze gebouwd uit elementen die altijd in meer of mindere mate aanwezig zijn. Als de vier
karakteristieken van zelfredzaamheid op de juiste manier gebruikt en gefaciliteerd worden kan er te
allen tijde, dus ook tijdens een crisis, een beroep gedaan worden op de zelfredzaamheid binnen de
gemeenschap zelf.
In de benadering van laag 3 wordt tot nu toe te weinig gebruikt gemaakt van de sterke kanten die
een samenleving van zichzelf al heeft. Zelfredzaamheid wordt vooral gepresenteerd als doel van de
maatregelen, maar kan juist ook (onderdeel van) een maatregel zijn.
Zelfredzaamheid en samenlevingen in het algemeen zijn geen statische objecten. Door constante
dialoog en innovatie zijn de gemeenschappen die beschermd moeten worden tegen overstromingen en
die 'hun zelfredzaamheid moeten vergroten' altijd in beweging. Een van de opvallendste veranderingen
van de laatste tijd heeft te maken met de manier waarop we met elkaar communiceren. Online sociale
media platforms zoals FaceBook, YouTube en Twitter zijn een integraal onderdeel geworden van ons
sociale leven en van hoe we tegenwoordig met elkaar omgaan. Deze nieuwe manieren van
communiceren introduceren een nieuwe standaard in omgangsvormen. Omgangsvormen in een
samenleving refereren direct aan de essentiële kenmerken van zelfredzaamheid, de introductie van
online sociale media zou langs die weg weleens de essentie van onze zelfredzaamheid kunnen
veranderen.
Met behulp van deze nieuwe ontwikkelingen zou zelfredzaamheid zelfs beter bestuurbaar kunnen
blijken dan een aantal jaren terug. Uitgangspunt in dit rapport is dan ook dat ‘het publiek’ niet hulpeloos
is en er een inherente veerkracht in een samenleving zit die met de juiste maatregelen benut en
verstrekt kan worden ten behoeve van de crisisbeheersing. Zou met de juiste inzet van sociale media het
voorheen hulpeloze slachtoffer van tegenspeler een medestander kunnen worden?
1.2.2. Meerwaarde voor waterveiligheidsbeleid
Maatregelen op zelfredzaamheid helpen niet overstroming te voorkomen, maar wel om de schade,
slachtoffers en de maatschappelijke ontwrichting en daarmee vooral langetermijneffecten op
bijvoorbeeld economie en herstelsnelheid te voorkomen of te beheersen.
Een grotere onzekerheid over de overstromingsrisico's in Nederland vraagt om een hogere
tolerantie ten aanzien van extreme situaties, maar, om over-dimensionering te voorkomen, ook om
aanpassingsvermogen en flexibiliteit. Maatregelen uit de eerste laag, bijvoorbeeld stevigere
waterkeringen, kenmerken zich niet door flexibiliteit. Organisatorische ingrepen, zoals de maatregelen
uit laag 3, zijn wel flexibel en wellicht dus efficiënter. Deltares constateerde onlangs 45
voor de nieuwe
normering dat investeringen in crisismanagement en rampbeheersing kostenefficiënter kunnen zijn dan
nieuwe investeringen in preventie. Een conclusie die dus ondersteund wordt door de uitkomsten van de
MLV-gebiedspilots.
Hoeveel kostenefficiënter deze investeringen zouden kunnen zijn, is met de huidige exacte
normeringen voor waterveiligheid eigenlijk niet vast te stellen. Dezelfde flexibiliteit die de derde
veiligheidslaag zijn meerwaarde geeft, zorgt ervoor dat de exacte baten - en in mindere mate ook de
kosten - nauwelijks vooraf te voorspellen zijn en moeilijk meetbaar zijn.
Specifiek voor zelfredzaamheid geldt dat goed gebruik daarvan een betaalbare oplossing kan bieden
voor bekende lastige kwesties binnen laag 3 en dus op die manier investeringen zou kunnen besparen:
� Lokale aanwezigheid. Bij rampen op geografisch grote schaal, zoals een overstroming is het
voor de hulpverlening onmogelijk om ‘direct ter plaatse’ te zijn. Tenzij er geïnvesteerd zou
worden in een zeer fijnmazig netwerk van permanent bemande hulpposten, is ‘reistijd’ altijd
een nadeel. Bewoners, slachtoffers en omstanders zijn per definitie direct aanwezig. Door hun
potentieel te benutten en te faciliteren dat men elkaar zelf helpen, kan veel essentiële tijd
gewonnen worden. Daarbij kennen deze mensen de omgeving, de mensen die er wonen en de
eigenaardigheden beter dan hulpverleners die van buitenaf komen. Deze lokale kennis kan ook
essentieel zijn.
� Mankracht. Zoals al eerder aangegeven is de Nederlandse crisisbeheersing niet direct ingericht
op rampen die minder vaak dan eens in de tien jaar voorkomen. Wat betekent dat in het geval
van een grootschalige overstroming, organisaties te kampen krijgen met grove onderbezetting.
Door de juiste inzet van (een netwerk van) samenredzame burgers kunnen de gevolgen van
deze onderbemensing getemperd worden. Bij een goede samenwerking met de maatschappij
kunnen ook eenvoudiger private hulpbronnen ontsloten worden (boten, heftrucks,
evacuatielocaties) zonder dat de crisisbeheersingsorganisatie daar het beheer en de investering
voor hoeft te doen.
� Goodwill. Een slechte samenwerking met het publiek kan bovendien een averechts effect
hebben en juist tot extra kosten leiden. Tijdens de hevige overstromingen in Bangkok in 2011
ging het gerucht dat de overheid de buitenwijken van de stad onder wilde laten lopen om het
centrum te kunnen sparen. Als reactie daarop werden in de noordoostelijke buitenwijken
waterkeringen vernield, om het water weg te leiden en om het zand te kunnen gebruiken voor
de bescherming van hun eigen eigendommen6. Als er betere communicatie en maatschappelijk
kapitaal aanwezig waren geweest, hadden de inspanningen van deze mensen beter
gecoördineerd kunnen worden en bij kunnen dragen aan de doelen van de lokale autoriteiten.
Zelfredzaamheid heeft dus baten die wel aanwijsbaar maar moeilijk kwantificeerbaar zijn en kan
kosten besparen. Deze meerwaarde is niet per se gerelateerd aan crisisbeheersing en kan, door goede
voorwaarden te scheppen voor de vier karakteristieken van zelfredzaamheid en deze te stimuleren en te
faciliteren, geborgd worden in het weefsel van de dagelijkse samenleving.
4 Rijkswaterstaat Waterdienst, Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw,
dd. 31 maart 2011 5 Rijkswaterstaat Waterdienst, Analyse van slachtofferrisico's Waterveiligheid 21e eeuw, dd. 1 april
2011 6 Al Jazeera - 2 november 2011
1.2.3. Randvoorwaarden: Locaties, maatwerk en (digitale) netwerken
Toch kan zelfredzaamheid niet in alle gevallen ingezet worden. Er is een aantal voorwaarden waar
een crisissituatie aan moet voldoen om gebruik te kunnen maken van de volle potentie van
zelfredzaamheid. Uit de conclusies van dit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat:
- Het belangrijk is dat er niet alleen direct getroffenen bij de crisis betrokken zijn, maar ook
mensen die alleen indirect (secundair) of niet zelf (tertiair) getroffen zijn.
- De mogelijkheid tot dialoog en ontmoetingen het potentieel van de zelfredzaamheid binnen een
gemeenschap kunnen bepalen.
- Afhankelijkheid ook gevoed wordt door gebrek aan zelfbeschikking: het gevoel om voor jezelf en
je omgeving te mogen en te kunnen zorgen maakt dat men het ook gaat doen.
Op het eerste gezicht lijken dit voorwaarden die locatiegebonden zijn; en tot op zekere hoogte is dat
ook zo. Dit wordt ook onderkend in het synthese rapport “Gebiedsstudies MLV”:
“Locaties waar zelfredzaamheid (zowel vooraf als tijdens een overstroming) het eenvoudigst te
vergroten is, zijn gebieden waar de waterdiepte gering is en die gelegen zijn nabij hoge gronden.
Voorbeelden van dergelijke gebieden zijn de buitendijkse gebieden langs de bedijkte rivieren en de Rijn-
en Maasmonding en de Limburgse Maas. Ook in het oostelijk deel van dijkring 36 en ten westen van de
IJssel lijkt verbeteren van de zelfredzaamheid een logische maatregel. Dit zelfde geldt voor delen van de
Gelderse Vallei.”7
Maar bij nadere bestudering blijkt dat de digitale mogelijkheden in een moderne samenleving deze
locatiegebondenheid te kunnen wegnemen en, mits alle netwerken in stand zijn gebleven, ook gebieden
waar meer mensen direct getroffen worden of waar fysieke ontmoetingen niet meer mogelijk zijn, nog
kunnen profiteren van ‘digitale zelfredzaamheid’.
1.3. Zelfredzaamheid als maatregel
Om zelfredzaamheid te kunnen inzetten als maatregel, moet het te beheersen en te besturen zijn.
Dat is lasig en een bekende uitdaging. Door ' zelfredzaamheid' te definieren aan de hand van vier
karakteristieken (zie bijlage 2), kunnen we specifieker aanwijzen waar de – door een overheid - lastig te
besturen eigenschappen liggen.
De lastigste karakteristiek om te beïnvloeden is die van maatschappelijk kapitaal; 'banden’ en
‘groepsgevoel’ zijn in het bijzonder indicatoren die sowieso al lastig te meten en moeilijk te voorspellen
zijn. Daarnaast zijn ze als 'buitenstaander' van die collectieve entiteit ook moeilijk te beïnvloeden.
Binnen de context van een overstromingscrisis of ramp is bekend dat mensen tijdens en direct na de
gebeurtenis behulpzamer zijn en meer betrokken bij de mensen in hun omgeving. Getroffenen van een
ramp zoeken elkaar op en trekken naar elkaar toe wat de zelfredzaamheid van de groep voor een
volgende crisis zou verbeteren.8 Na de impactfase – 24 tot 36 uur waarin de getroffenen erop zijn
gericht om te overleven – volgt wat vaak de solidariteitsfase wordt genoemd. Tussen getroffenen,
betrokkenen en ook hulpverleners ontstaat een sterk gevoel van verbondenheid. “De grote
7 Rijkswaterstaat Waterdienst, Syntheserapport Gebiedspilots Meerlaagsveiligheid, dd. 7 november
2011 8 Palen, L.; Hiltz, S.R.; and Liu, S. (2007) Citizen participation in emergency preparedness and
response.
betrokkenheid van de omgeving en de overheid en beloofde acties, inzet en aandacht helpen mee het
gevoel van machteloosheid en hulpeloosheid bij de betrokkenen te verminderen.9 “
Het is echter ook bekend dat dit effect relatief snel weer wegzakt in 'de dagelijkse gang van zaken'
en dat goedbedoelde pogingen om het gevoel van saamhorigheid vast te houden zelden echt effectief
zijn. Gemiddeld duurt deze solidariteitsfase tot ongeveer drie weken na de ramp.
Ook de diffuse processen van collectieve actie en collectieve effectiviteit binnen collectieve
competentie laten zich maar moeilijk vertalen naar de belevingswereld van een graag controlerende
overheid. De bureaucratische processen die binnen een grote overheid gehanteerd worden, maken het
vaak moeilijk, soms onmogelijk om in te springen op zich op een chaotische manier ontvouwend
rampscenario.
Bij de andere drie karakteristieken die Norris defineert (zie bijlage 2) vormen indicatoren als de
ervaren betrouwbaarheid van informatiebronnen (Informatie & communicatie) bij een vrije pers en een
eerlijke spreiding van het risico (sociale gelijkheid) ook uitdagingen voor beleidsmakers die
zelfredzaamheid willen stimuleren.
De fysieke informatie- en communicatiestructuren, de kwaliteit van de hulpbronnen en de politieke
samenwerkingsverbanden (kans op zinvolle participatie) zijn anderzijds weer indicatoren die
eenvoudiger beïnvloed en voorbereid kunnen worden door de officiële instanties die zich bezig houden
met crisisbeheersing.
1.3.1. De invloed van sociale media
Zelfredzaamheid en samenlevingen in het algemeen zijn geen statische objecten. Door constante
dialoog en innovatie zijn de gemeenschappen die beschermd moeten worden tegen overstromingen en
die 'hun gezamenlijke zelfredzaamheid moeten vergroten' altijd in beweging. Een van de opvallendste
veranderingen van de laatste tijd heeft te maken met de manier waarop we met elkaar communiceren
via online sociale media.
In een wereld waar een groeiend aantal mensen meer en meer door technologie aan elkaar
verbonden zijn spelen zij ook bij rampen en calamiteiten een grote(re) rol die niet meer weg te denken
is. Nu mensen wereldwijd aan elkaar verbonden zijn door cloud-, crowd en sms-technologie zijn de
begrippen community (‘gemeenschap’), samenwerken en onderlinge hulp snel aan verandering
onderhevig.
Platforms zoals Facebook, YouTube, Google en Twitter zijn een integraal onderdeel geworden van
ons sociale leven (online en offline) en van hoe we met elkaar omgaan en samenwerken, geïnformeerd
worden en met elkaar communiceren. Deze nieuwe manieren van communiceren introduceren nieuwe
omgangsvormen – met elkaar, met organisaties en met de overheid - en sociale media lijken dan ook
net zo revolutionair te zijn als destijds de introductie van het geprinte boek, de telegraaf of de telefoon.
Veranderde omgangsvormen in een gewijzigde samenleving refereren direct aan de zojuist
gedefinieerde karakteristieken van zelfredzaamheid, de introductie van sociale media zou langs die weg
weleens de essentie van onze zelfredzaamheid kunnen veranderen. Daarnaast hebben de online sociale
media ook invloed op wat we heden ten dage verstaan onder gezamenlijke zelfredzaamheid; waaruit
bestaat de community in de community resilience?
9 Samen slimmer, samen sterker. Handreiking voor zelforganisaties van rampgetroffenen. Impact,
2008
Figuur 4: (on)bestuurbaarheid van zelfredzaamheid
Verandert de globale toegankelijkheid van sociale media en daarmee de zichtbaarheid van een ramp
of calamiteit de betrokkenheid van anderen? Vergroten sociale media de reikwijdte en invloed van een
gemeenschap doordat naast de overheid en het traditionele maatschappelijke middenveld de
georganiseerde burger niet alleen meer bestaat uit de lokale burger, maar nu ook uit nationale en zelfs
internationale individuen zich betrokken voelen en bijdragen aan de samenredzaamheid? Werd de
community eerst nog omschreven als ‘an entity that has geographic boundaries and a shared fate’10
,
door de opkomst van het internet en met name de online sociale media lijken deze geografische
grenzen te verbreden, te vervagen of zelfs te verdwijnen.
Kijkend naar de kernbegrippen waarin Norris de samenredzaamheid heeft verdeeld lijkt het
aannemelijk dat online sociale media van invloed zijn op het volledige kwadrant van informatie en
communicatie. Alle vier subkenmerken (infrastructuur, vaardigheden, communicatie en narratief,
betrouwbare bronnen & verantwoorde media) worden door de online sociale media beïnvloed en
gewijzigd.
Daarnaast is ook de verwachting dat onderlinge hulp, banden (met gemeenschap, maatschappelijke
middenveld en overheid) en het groepsgevoel & geografische betrokkenheid (maatschappelijk kapitaal)
door sociale media beïnvloed kunnen worden. Het ligt in de lijn der verwachting dat uit het kwadrant
collectieve competentie ook collectieve actie en collectieve effectiviteit door de online sociale media
beïnvloed en ondersteund worden. Tot slot zou in het kwadrant sociale gelijkheid de diversiteit van
hulpbronnen waarschijnlijk het meest door sociale media veranderd kunnen worden.
10
Norris (2007) Community resilience as a metaphor, theory, set of capacities and strategy for
disaster readiness.
In figuur 4 wordt weergegeven welke elementen lastig door een centrale of lokale overheid
beïnvloed kunnen worden én van welke elementen uit de vier zelfredzaamheidkwadranten het
aannemelijk is dat ze wel door sociale media worden beïnvloed.
Daar waar dergelijke componenten door de overheid lastig of niet te beïnvloeden of te sturen zijn, is
het dus mogelijk dat sociale media wellicht wel als instrument gebruikt kunnen worden om die moeilijk
bestuurbare karakteristieken van zelfredzaamheid te beïnvloeden.
Als je deze door een overheid lastig te beïnvloeden karakteristieken van zelfredzaamheid afzet
tegen de karakteristieken waarvan we aannemen dat deze door sociale media wél beïnvloed kunnen
worden, hebben we in de overlap gevonden waar de mogelijke meerwaarde van sociale media op het
gebied van gezamenlijke zelfredzaamheid te vinden is.
In de volgende hoofdstukken zal voor drie van de vier karakteristieken besproken worden hoe zij
zich in de hedendaagse praktijk manifesteren, wat de invloed van sociale media daarop is en of en hoe
ze gebruikt kunnen worden in het bestuurbaar maken van zelfredzaamheid.
2. Informatie en Communicatie
Dat in het gewijzigde medialandschap de sociale media in de laatste tien jaar een grote invloed
hebben gehad op de wijze waarop betrokkenen van een ramp met elkaar en met hulpverleners en de
overheid communiceren is geen verrassing. In hoge snelheid maken ook Nederlanders in hun dagelijkse
leven gebruik van sociale media. Het is dan ook haast vanzelfsprekend dat zij in het geval van een
calamiteit of een ramp ook naar hen vertrouwde netwerken en communicatiemiddelen grijpen.
In een representatief onderzoek van Newcom Research & Consultancy (maart 2012) bleek dat van
de 12.642.335 Nederlanders van 15 jaar en ouder
- 7,3 miljoen Faceboek gebruiken (4,3 miljoen dagelijks)
- 6,9 miljoen YouTube gebruiken (1 miljoen dagelijks)
- 3,2 miljoen LinkedIn gebruiken (0,3 miljoen dagelijks)
- 3,2 miljoen Twitter gebruiken (1,5 miljoen dagelijks)
- 3 miljoen Hyves gebruiken (0,9 miljoen dagelijks)
Verschillende onderzoeken over recente calamiteiten in Nederland zoals de brand bij ChemiePack in
Moerdijk, grote treinverstoringen in Utrecht laten zien dat de online sociale media door zowel
slachtoffers en betrokkenen als hulpverleners en overheden gebruikt worden.
Ook uit onderzoek van Google blijkt dat tijdens natuurrampen twee duidelijke internettrends te
onderscheiden zijn in zoekgedrag en internetgebruik tijdens een crisis: (1) een substantieel (soms zelfs
dominant) gedeelte van de zoekopdrachten zijn direct gerelateerd aan de crisis en (2) mensen blijven
online zoeken naar informatie ook wanneer zoekacties en internetverkeer tijdelijk verminderen direct
na een ramp. Hoewel er soms minder internetverkeer mogelijk is doordat vitale infrastructuur is
beschadigd, zorgen de meeste ISP’s (Internet Service Providers) er voor dat er blijvend verbinding
mogelijk is. De uitkomsten van onderzoek door Google wijzen er op dat het internet in tijden van crisis
over het algemeen – zeker vergeleken met andere communicatie-infrastructuur – erg veerkrachtig is.
Ook het onderzoek dat gedaan werd door de Australische Disaster Response and Resilience
Research Group van de School of Medicine van de University of Western Sydney laat zien dat mensen
tijdens en na een calamiteit of ramp online vooral op zoek zijn naar data (wat is de stand van zaken,
dreigt er gevaar voor mij of wat moet ik doen). Hierbij gebruikten de respondenten van het onderzoek
sociale media zowel om algemene informatie op te zoeken als direct vragen te stellen aan bijvoorbeeld
hulpverleningsorganisaties als overheidsinstanties.
‘Informatie en Communicatie’ vormen voor de zelfredzaamheid van een groep of gemeenschap een
essentieel onderdeel. Uit alle vier subkernbegrippen (infrastructuur, vaardigheden, communicatie &
narratief, betrouwbare bronnen & verantwoorde media) zijn vooral de communicatie & narratief,
betrouwbaarheid van bronnen & verantwoorde media en de infrastructuur aan verandering onderhevig
door sociale media.
Bij de infrastructuur kan naast de fysieke infrastructuur (de communicatievoorzieningen als internet,
telefoon en tv) ook de sociale infrastructuur (via wie worden berichten verspreid en ontvangen)
bekeken worden. Bij communicatie & narratief kunnen we kijken in hoeverre eisen als snelheid,
juistheid en accuraatheid beïnvloed worden. Bij betrouwbaarheid van bronnen zullen we zien dat onder
invloed van sociale media de betrouwbaarheid van nieuwe bronnen – anderen dan overheden of
hulpverleners ter plaatse – een steeds belangrijkere plaats innemen. Soms worden deze bronnen
gevormd door nieuwe (tijdelijke) groeperingen of communities die tijdens en na (en door!) de ramp of
calamiteit ontstaan.
2.1. Infrastructuur
2.1.1. Shelters en Sociale Infrastructuur
Uit ons onderzoek in Queensland, Australië blijkt dat uiteindelijk veel waarschuwingen via vrienden
en bekenden zijn gegaan: “Ik zou naar huis gaan als ik jou was, het water staat bijna bij je voordeur”,
waarbij de sms een populair medium was. Ook via collega’s werd veel informatie uitgewisseld op basis
waarvan (mogelijk) getroffenen hun gedrag aanpasten: “Toen mijn collega's naar huis gingen, ging ik
daar zelf ook over na denken: eerder eigenlijk niet”.
Na de overstromingen ontstond er een tweedeling tussen primair getroffenen - die druk waren met
het omgaan met de overstroming zelf en de schade die het water had aangericht - en secundair
getroffenen die wel last hadden van de overstroming, maar geen directe schade hadden. Primair
getroffenen ontvingen de informatie die ze nodig hadden via de hulpbronnen waar zij als eerste beroep
op deden: vrienden, bekenden, familie, buren. Secundair getroffenen gingen actiever op zoek naar
informatie op internet, TV en radio. Veel van de ‘officieel verspreidde informatie’ kwam dus alleen via
(eventueel secundair getroffen) vrienden en familie bij de primair getroffen doelgroep aan.
Door de overstroming werden veel natuurlijke ontmoetingsplaatsen zoals de lokale markt, de
bibliotheek of de speeltuin in het park voor langere tijd gesloten. Door een groot aantal van de
respondenten werd dit als een aderlating in hun informatienetwerk ervaren, omdat men de
buurtgenoten nu niet meer toevallig tegen kwam en minder goed op de hoogte was van wat er in de
buurt gebeurde. In reactie daarop werden in verschillende wijken door de bewoners zelf
ontmoetingsplekken opgezet; in Yeronga het Recovery Center, in West End was het een buurthuis en in
Oxley een actieve huismoeder die het buurtnetwerk vanuit haar woonkamer coördineerde. Met behulp
van dit soort punten, waar je makkelijk even binnenloopt en een kop koffie kan krijgen, werd het
eenvoudiger om elkaar op te zoeken en informatie uit te wisselen over hulpprogramma’s en
schoonmaaktips; de drempel leek hier ook voor eenzame ouderen lager te liggen.
Shelters zijn dus meer dan een fysieke plek om veilig en schoon onderdak te krijgen en maaltijden
te kunnen maken en nuttigen. Shelters zijn ook belangrijke communicatieknooppunten.
2.1.2. Communicatie-Infrastructuur
Tijdens een ramp wordt het grootste gedeelte van de kwetsbaarheid van de ingezetenen van het
getroffen gebied bepaald door het al dan niet functioneren van communicatie- en
informatievoorzieningen. Werkt het internet? Werken telefoon of televisie? Radio?
Grofweg spelen er dan twee grote uitdagingen: het waarschuwen van en communiceren met de
ingezetenen zodat zij op tijd over het juiste handelingsperspectief beschikken en het zelf beschikken
over accurate en actuele informatie over hoe de crisis zich (in fysieke en humanitaire zin) ontwikkelt. In
plannen voor ramphulpverlening is dit onderwerp bovendien per definitie het meest kwetsbaar omdat
het afhankelijk is van zowel (kwetsbare) fysieke infrastructuren als van (uitgebreide) sociale structuren
en snelheid tijdens een crisis altijd van belang is.
Uit onderzoek van Bureau Berenschot uit juli 2012 blijkt dat Nederlandse overheidsinstellingen
slechts weinig bezig zijn met de kans dat de ICT-infrastructuur of energie volledig wegvalt. Het ministerie
van VenJ heeft als doelstelling dat 80% van de instanties die zich in Nederland bezighouden met orde en
veiligheid - als provincies, politie of waterschappen - een plan hebben om ook te kunnen functioneren
als de stroom en/of de ICT-infrastructuur uitvalt. Tot nu toe heeft pas 20% van deze organisaties een
dergelijk continuïteitsplan geschreven. Door het merendeel van de organisaties wordt de kans dat zich
een dergelijke uitval van energie- of ICT-infrastructuur voordoet als zeer gering ingeschat.
Het is belangrijk om bij internet niet alleen te denken aan internetbezoek via een desktop PC, laptop
of tablet als de iPad. Volgens een onderzoek van Gartner zullen in 2013 voor het eerst meer mensen het
internet bezoeken via een mobiele telefoon dan via een van de eerder genoemde apparaten. Ook in
Nederland is een hoge mobieletelefoonpenetratie: in het voorjaar van 2011 telde Nederland volgens het
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ruim zes miljoen mobiele internetters van 12 tot 75 jaar. Dit is
precies de helft van alle 12- tot 75-jarigen die in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek van
internet gebruik maakten. De verwachting is dat dit percentage voor 2012 aanzienlijk zal groeien.
Mobiele internettoegang is gezien de smartphonepenetratie in Nederland een waardevol (nieuw)
communicatiekanaal. In voorjaar 2011 gaf volgens het CBS 43% van de Nederlanders tussen 16 en 75
jaar aan met de smartphone. Dat was een verdubbeling ten opzichte van het jaar daarvoor.
Dit gestegen smartphone-bezit en –gebruik is van belang omdat, zoals onder andere White en Dufty
in hun onderzoeken melden, “the increasing use of ‘smart phones’ has been identified as an important
factor enabling access to social media; most critically during and after disasters when landlines are often
affected but mobile networks remain operational.”
Het is dan ook verstandig om bij de crisiscommunicatie met name te denken aan de communicatie
met getroffen via een mobiele applicatie (app). Zo ontwierp de Australische overheid een disaster app
waarmee inwoners – in geval van nood- op de hoogte kunnen blijven van de crisissituatie en via deze
mobiele app actuele informatie van de overheid kunnen volgen. Opdrachtgever Robert McClelland van
het Australische Openbaar Ministerie geeft aan dat men hoopt om met deze mobiele applicatie ook de
onnodige telefoontjes naar het Australische 112 (000, triple zero) te beperken. “Nearly half of all calls to
Triple Zero are non-urgent calls and when a disaster happens, calls are often requests for information
about the disaster”, zei hij.
In Engeland is door Halcrow groep de iPhone applicatie ‘Flood alert’ ontwikkeld waarbij gebruikers
worden gewaarschuwd als er overstromingsgevaar is bij de locatie waar zij zich – volgens de geolocatie
van hun mobiele telefoon – bevinden. Naast directe informatie bij een daadwerkelijk risico vormt de
applicatie ook een goede manier om burgers te informeren over de mogelijkheid van mogelijke
overstromingen waar zij wonen. Immers ook in Australië werd duidelijk dat aan de bewustwording van
de risico’s voor een overstroming nog verbeterd kunnen worden. Zo was de alom heersende overtuiging
dat ‘Brisbane will not flood again’. Shoothill (een officiële instantie die een licentie heeft van het Britse
ministerie van Milieu is om overstromingswaarschuwingen te verspreiden) heeft de FaceBook applicatie
Floodalerts ontwikkeld. Deze applicatie geeft direct in de FaceBook-tijdslijn updates over
overstromingen en overstromingsgevaar in Engeland en Wales.
In Nederland is inmiddels NL Alert van start gegaan. Met deze SMS-service kan de Nederlandse
overheid mensen in de directe omgeving van een levens- en gezondheidsbedreigende noodsituatie met
een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat
moment het beste kunt doen. Ook de Australische premier Bligh gaf tijdens de overstromingen aan dat
de mogelijkheid om als overheid op grote schaal sms-berichten te kunnen versturen zeker onderzocht
zou worden. Zo bleken veel scholen op een effectieve, succesvolle wijze met de ouders van hun
leerlingen te communiceren via tekstberichten. In een interview zei Bligh ze hierover: "Many schools
relied on SMS messages to parents and that worked very effectively. We now have technology that
certainly didn't exist the last time we had events like this, and I think that the text message out to
individuals is a very important part of this event and well certainly be looking at the technology in
future."
Naast het verzenden van SMS-berichten vindt ook veel communicatie op platforms voor sociale
media vindt plaats via de smartphone. Zo wordt door een groot aantal mensen via de telefoon
getwitterd, worden foto’s en berichten via de telefoon direct op FaceBook geplaatst en worden met de
telefoon opgenomen video’s van de lokale situatie direct op YouTube gezet. In crisissituaties zal de
mobiele telefoon en met name het gebruik van internet via de smartphone een belangrijke plaats
innemen.
Zorg dat vitale informatie- en communicatievoorzieningen als (mobiel) internet en/of telefoon
tijdens een ramp of calamiteit zoveel mogelijk intact blijven of zo snel mogelijk weer hersteld kunnen
worden
2.2. Vaardigheden
2.2.1. Sociale vaardigheden
Uiteindelijk bleken in Australië veel waarschuwingen via vrienden, bekenden en buren verspreid te
worden. Dit brengt een gevoelige kwestie aan de orde omdat het impliceert dat mensen met weinig
sociale contacten extra kwetsbaar zijn. Kwetsbaarder dan we dachten; niet alleen hebben zij een kleiner
sociaal vangnet om op terug te vallen, blijkbaar bereikt essentiële informatie over risico’s en potentiële
hulp hen ook minder goed tot niet. Buren bleken in deze gevallen vaak de oplossing: veel van de
geïnterviewde respondenten kenden wel een geval van ‘dat oude mannetje of vrouwtje van een paar
huizen verderop’ waarvan niemand na de overstromingen precies wist hoe het met hem of haar ging. In
de gevallen die ons ter ore zijn gekomen is er uiteindelijk steeds bij de betreffende buurman of vrouw
aangebeld en is er indien nodig passende hulp gezocht, maar dat zegt niets over de gevallen waar niet is
aangebeld en die ons niet ter ore zijn gekomen. Feit is dat juist deze doelgroep vaak de assertiviteit mist
om zelf om hulp te vragen en daarom aansluiting missen bij veel snelle, nieuwerwetse initiatieven.
Het Mud Army van ‘schoonmaakvrijwilligers’ dat door de straten van Brisbane trok was een goed en
succesvol initiatief, maar als je de deur niet open durft te doen wordt je huis ook niet schoongemaakt.
Zowel het Leger des Heils als St. Vincent de Paul als MICAH hebben (vrijwillige) caseworkers ingezet om
in getroffen gebieden langs de deuren te gaan en juist deze doelgroep te vinden om hulp aan te bieden.
Een taak die traag en naar hedendaagse standaarden niet heel efficiënt werd uitgevoerd (ook zonder
noemenswaardige samenwerking tussen de organisaties), maar die wel onmisbaar bleek.
Mensen die sociaal minder vaardig zijn, zijn ook kwetsbaarder bij een ramp of calamiteit omdat
informatie hen minder snel bereikt en hun hulpvraag minder zichtbaar is.
2.2.2. Technische vaardigheden
De overstromingen in Brisbane City konden zoals gezegd twee dagen van te voren voorspeld
worden. De precieze waterstanden en het precieze moment van overstromen konden uiteraard niet met
zekerheid vastgesteld worden, maar de waarschuwing “Brisbane is going to flood” kon twee dagen
voorafgaand aan de overstroming gegeven worden. En dat werd ook gedaan. De politie en de gemeente
hebben met persconferenties, radio-uitzendingen en zelfs huis-aan-huis mailingen in de straten waar
overstroming verwacht werd, erg hun best gedaan om iedereen in Brisbane, maar vooral zij die het
risico liepen om te overstromen, te waarschuwen. Gebruik van sociale media was toen nog niet zo
dominant in beeld, maar beide organisaties hadden wel een Facebook en Twitter account met een
bescheiden aantal volgers waarop gewaarschuwd werd en alle traditionele waarschuwingskanalen
waren volop ingezet.
Tijdens de cruciale uren waarin de overstromingen in Brisbane zich ontvouwden had de gemeente
geen website waarlangs zij met haar bewoners kon communiceren. De website Qldfloods.org werd
gebouwd door een softwareprogrammeur en internet ondernemer die wilde bewijzen hoe nuttig zijn
software was en hoeveel data het wel niet kon verwerken. Nog voordat de QLDfloods echt omvang van
betekenis kregen –nog “gewoon een onderwerp in het nieuws”- bouwde hij de QLDfloods-site als
voorbeeld voor op een conferentie. Toen de overstromingen hun rampzalige vorm aannamen wilde hij
iets doen en heeft hij van de Qldfloods.org website een informatieportaal gemaakt waar mensen die
willen helpen en mensen die hulp nodig hebben elkaar konden vinden. Deze website was dus speciaal
gebouwd om veel bezoekers tegelijkertijd te bedienen en vervulde, per ongeluk, een behoefte waar nog
niet door iemand anders in voorzien werd: een verzamelpunt van relevante informatie. Met de grote
diversiteit aan media en informatiebronnen is het structureren en filteren van de juiste informatie een
belangrijke taak geworden voor het ‘zichzelf kunnen laten helpen’ van getroffen mensen. De website
QLDFloods.org, de distributiepunten in de wijken en ook de communicatieafdeling van de politie (via
Twitter) functioneerden als belangrijke informatie-hubs.
De meerwaarde van sociale media, en internet in het algemeen, bij het verspreiden van
informatie gaat pas tellen als de 'zenders' van informatie deze kanalen begrijpen en beheersen.
2.3. Communicatie & Narratief
2.3.1. Snel, correct en adequaat
Tijdens een ramp of calamiteit wil een getroffene snel en adequaat (wat betekent het voor mij
precies?) de juiste (feitelijke) informatie vinden. In een rapportage door de Onderzoeksraad voor
Veiligheid (2011) naar de brand in Moerdijk blijken overheden vaak op alle drie de punten snelheid,
adequaatheid en accuraatheid problemen te ondervinden.
Snelheid: de bestuurlijke (officiële) communicatie rondom de brand in Moerdijk kwam 5 januari
even na 15.30 op gang. Op internet – en met name op Twitter – kwam het gesprek al veel eerder op
gang. In het uur direct na het ontstaan van de brand (om 14.30) hadden betrokken burgers al meer dan
2.500 tweets verstuurd over de calamiteit.
Adequaatheid: Een ander lastig punt is het geven van adequate informatie “wat betekent deze ramp
voor mij? Moet ik nu of heel snel iets doen? Ben ik in gevaar”. Vaak is er bij de communicatie van lokale
en nationale overheden onduidelijkheid over de uitleg van adviezen naar de bevolking. Tijdens de
calamiteit in Moerdijk is informatie vrijgegeven zonder duidelijk te maken wat dit voor hen betekende.
Joustra zegt hier onder andere over: “Andere deskundigen duidden in de media de informatie wel en zo
verloor de overheid haar grip op de communicatie”. De overheidscommunicatie sloot niet aan bij de
belevingswereld van de burgers. Hierdoor werden berichten ongeloofwaardig of onduidelijk en lieten ze
ruimte lieten voor eigen interpretatie en invulling. Dit zorgde ervoor dat er een beeld overbleef over van
een falende overheid die informatie achterhoudt.
Op snelle sociale media, zoals FaceBook, YouTube en Twitter, zijn – vaak al voor met de officiële
communicatie is begonnen – foto’s en video’s te zien van ‘wat er aan de hand is’. Wanneer er door de
officiële instanties niet snel wordt bevestigd dát er iets gebeurd is en wat de impact van de calamiteit is,
worden de inhoud en de gevolgen van de ramp door getroffenen en betrokkenen zelf ingevuld.
Accuraatheid: Naast problemen met de snelheid en adequaatheid van de communicatie was ook de
afstemming van de (crisis)communicatie tussen verschillende overheidslagen (waaronder verschillende
gemeentes, veiligheidsregio’s en zelfs ook de rijksoverheid) slecht. Ook dit zorgde ervoor dat
getroffenen verschillende, soms tegenstrijdige boodschappen ontving. Overheden kunnen en willen
soms pas communiceren op het moment dat informatie is gecheckt en bevestigd. Onder andere uit dit
onderzoek naar de brand bij ChemiePack blijkt dat het van belang is dat aangegeven wordt welke
informatie wel en niet bekend is en dat daarbij geen valse geruststellende uitspraken worden gedaan.
Ook in Australië heerste binnen de Local Disaster Management Group (LDMG) en de District Disaster
Management Group (DDMG) een zekere tevredenheid over hoe de bevolking in Brisbane gewaarschuwd
was voor de op handen zijnde overstroming: “We couldn’t have done more”. Toch schetste de
interviews met bewoners en enquêtes in de wijken een beeld van een stad die overvallen was door het
water. Reacties waren vaak nog steeds vol verbazing over het feit dat ook zij geraakt waren door de
overstroming en dat ze, voor hun gevoel, daar helemaal niet voor gewaarschuwd waren. Mensen
hadden “helemaal geen flyer in de bus ontvangen”, hadden berekend dat met de voorspelde
waterstanden hun huis buitenschot zou blijven, verwachtten dat het water pas de volgende dag zou
komen of voelden zich dermate veilig achter de Wivenhoe Dam dat de waarschuwingen niet tot hen
door waren gedrongen.
Een eenduidige sluitende verklaring voor deze discrepantie tussen de beleving van de ‘zenders’ en
de ‘ontvangers’ van de waarschuwing hebben we niet kunnen vinden. Er waren drie argumenten die
vaak terugkwamen in de enquêtes en interviews:
• De voorspelling was niet accuraat genoeg. Men verwachtte vanwege de voorspelde
waterstanden niet dat het water ook bij hen zou komen of werden overvallen dat het water een paar
uur eerder dan voorspeld kwam. In de waarschuwingen werden steeds de laatste voorspellingen
gecommuniceerd; als men twee dagen van te voren een waarschuwing heeft gehoord waarbij zijn huis
niet in gevaar kwam, bestaat de kans dat daarna niet meer naar de waarschuwingen geluisterd is – want
die boodschap is niet voor mij.
• “Brisbane will never flood again” was een alom heersende overtuiging en veel mensen hadden
dan ook geen enkele notie van het feit dat hun huis in een overstromingsrisico-zone lag. De gemeente
had wel al sinds jaar en dag overstromingskaarten met een 1:100 jaar overstromingsscenario online
staan, maar slechts een enkeling had ooit de moeite genomen om daar op te kijken. Vlak voor en tijdens
de overstroming raakte de website van de gemeente Brisbane overbelast – onder andere omdat zoveel
mensen tegelijkertijd de overstromingskaarten probeerden te downloaden. Dat de floodline op deze
kaart geen garantie voor wel/niet overstroombare gebieden biedt, is een principe dat de Brisbane City
Council na afloop hoge prioriteit heeft gegeven om aan zijn inwoners uit te leggen.
• Traditionele crisiscommunicatie via persconferenties, huis-aan-huis flyers en de radio werd als
ouderwets ervaren. De verspreide flyers werden niet of te laat gevonden, men kijkt overdag geen TV en
luistert naar een andere radiozender dan de nationale rampenzender waardoor de waarschuwingen
volledig aan sommigen voorbij was gegaan. Een luchtalarm zoals in Nederland kennen ze in Brisbane
niet en op de SMS Alert Service, waarbij men een sms'je ontvangt bij naderend slecht weer, was deze
groep mensen niet geabonneerd.
***
“Waarschuwingen vanuit de overheid waren heel slecht. Ik was op kantoor en me er absoluut niet
van bewust dat mijn huis gevaar liep. Mijn buurvrouw belde me om te vertellen dat ik beter naar huis
kon komen om mijn meubels naar boven te brengen. Als zij niet gebeld had, had was ik nooit meer op tijd
geweest. Ik bedoel, ik ben niet geabonneerd op die overheids‐sms‐dingen ofzo, maar je zou verwachten
dat ze je wel weten te vinden wanneer je huis op het punt staat te overstromen.
***
Communicatiekanalen die deze bezwaren weg zouden kunnen nemen zijn websites en callcenters.
Bronnen die mensen op momenten dat het hen uitkomt, kunnen raadplegen en waar veel
gedetailleerde informatie te vinden is. De callcenters waren echter overbelast waardoor mensen
willekeurig andere telefoonnummers die in het nieuws gecommuniceerd werden, gingen bellen.
Zo heeft Volunteering QLD heeft behalve aanmeldingen van vrijwilligers ook een heleboel
telefonische vragen over de huidige stand van zaken gesteld gekregen. Websites van instanties en
organisaties, zoals die van de gemeente, zijn vaak ingewikkeld in hun opzet, met veel
doorklikmogelijkheden en pagina’s achter pagina’s. Juist dit soort websites zijn niet gebouwd om met
grote hoeveelheden internetverkeer tegelijkertijd om te gaan. Toen Brisbane dreigde te overstromen en
er (inter)nationale aandacht voor de stad kwam, terwijl lokale bewoners op hetzelfde moment massaal
de meest recente overstromingskaarten probeerden te downloaden, liep de gemeentelijke website vast.
In Australië was Twitter effectief in het breed en snel verspreiden van informatie en dus het
uitgelezen instrument voor bijvoorbeeld de politie om snel informatie van de energiebedrijven of over
afgesloten wegen te verspreiden en om tips te vragen over vermiste personen.
Getroffenen en betrokkenen willen snel, adequate en correcte informatie: Twitter kan hier een
goed communicatiemiddel voor zijn.
2.3.2. Een gedeeld verhaal
Norris (2008) noemt voor de gezamenlijke zelfredzaamheid ook de waarde van een gedeeld verhaal
waar de hele gemeenschap zich in kan herkennen en waar men zich deelgenoot van voelt.
Dat verhaal was er in Brisbane zeker. Waar we ook kwamen overal vertelde mensen ons ongeveer
hetzelfde verhaal over de Queensland Summer Floods. De succesvolle hulpverlening /
informatievoorziening van de Politie en het 'Mud Army' dat zich vormde de oproep van de
burgemeester waren verhalen geworden waar men zichzelf en 'hun stad' in herkenden. De trots op 'zo
doen wij dingen hier' verbroederde en maakte één verhaal van wat de stad was overkomen. Ook
inwoners die zelf niet getroffen waren door het water identificeerden zich met dit verhaal en waren
betrokken bij het herstel.
Uit de interviews en enquêtes in blijkt dat de getroffen wijken die verder van het centrum liggen en
minder betrokken waren bij de “mud army-hype” (zoals Rocklea), zich ook minder herkennen in het
internationaal bekend geworden succesverhaal. Dit zorgde voor een verongelijkte gevoelens, maar
tegelijkertijd werd "wij-zijn-de-outsiders-van-het verhaal-in-Brisbane' hun eigen lokaal gedeelde en
verbroederende verhaal.
Een ramp of calamiteit heeft vaak meerdere (lokale) gezichten. Eén verhaal over 'wat er gebeurt
is' waar mensen zich in herkennen is goed voor de saamhorigheid en daarmee voor de onderlinge
behulpzaamheid.
2.4. Betrouwbare bronnen
De belangrijkste pijler uit het kwadrant Informatie & Communicatie die door sociale media worden
gewijzigd is de betrouwbaarheid van informatiebronnen. Nederlanders zeggen een groot vertrouwen in
de overheid om een ramp te voorkomen dan wel te beheersen . Essentieel voor dit vertrouwen is dat
overheden communiceren met (en niet tegen) het publiek voor, tijdens en na een ramp. Hoe lager het
vertrouwen in capaciteiten en informatie van de overheid, hoe meer men geneigd is te vertrouwen op
andere bronnen zoals media, vrienden en familie.
In het rapport over de brand in Moerdijk werd duidelijk dat de rol van de televisie (de
“crisiszender”) in de traditionele crisiscommunicatie aan een re-evaluatie toe is. Want hoewel blijkt dat
de Nederlander naar eigen zeggen denkt de correcte en adequate informatie in hoge mate van de
televisie te zullen gaan halen, blijkt de moderne informatie-dubbelrol van de televisie bij een calamiteit
of ramp desinformatie en wantrouwen in de hand te werken. Zo heeft de lokale zender als crisiszender
een dubbelrol waarbij het soms - in de rol van crisiszender - de “officiële overheidsinformatie”
verspreidt en soms – in de gewone rol van lokale omroep - aan vrije nieuwsgaring doet. Voor
getroffenen is het zeker niet helder te weten in welke hoedanigheid op een bepaald tijdstip informatie
wordt uitgezonden.
In Australië werd vooral commerciële televisie minder betrouwbaar als informatiebron tijdens en na
de overstromingen beschouwd en ook als niet nuttig: te veel herhaling en te weinig nieuws. Hoewel ABC
radio de door de staat aangewezen informatiebron is en de uitzendingen tijdens de overstromingen ook
volledig volgens protocol invulde, gold diezelfde kritiek (in mindere mate) voor de radio. De informatie
die door de radiozenders verspreid werd was volgens veel mensen te veel gebaseerd op herhalingen en
algemene boodschappen en te weinig actueel of specifiek. Hierdoor ontstonden juist extra vragen: “Ze
zeggen dat ze morgen rotzooi komen ophalen, zouden ze dan ook bij mij in de straat komen?”.
Ook in Australië is het interessant om te zien wat de bevindingen zijn over hoe (langs welke route)
men op de belangrijke momenten aan zijn informatie kwam en hoe de geloofwaardigheid van die
informatie ervaren werd.
***
“Ik had de waarschuwingen wel gehoord, maar niet begrepen dat het zo serieus was en het zo
dichtbij zou komen. Een vriend sms'te me dat de rivier toch serieus aan het overstromen was en dat het
water snel richting mijn huis ging. Ik ben snel naar huis gegaan en heb nog net de bank kunnen redden.
Mijn huisgenootje was net te laat”
***
“Mijn man was op zakenreis in Londen en volgde het nieuws over de dreigende overstromingen in
Brisbane natuurlijk op de voet. Hij belde me ’s nachts wakker dat de waterstanden toch hoger waren dan
verwacht en mijn zoon en ik beter konden evacueren. We waren net voor het water kwam weg.”
***
Betrouwbare informatie ontvangen we op die manier vaak toch van de mensen om ons heen. Zo
hebben we inderdaad kunnen observeren dat specifieke informatie ‘op maat’ vaak als betrouwbaarder
werd ervaren dan algemene informatie van bijvoorbeeld de overheid.
Internetgigant Google heeft als hulpmiddel Google Crisis response opgezet, een speciale
functionaliteit om tijdens rampen en calamiteiten een platform te bieden om crisisinformatie te
verzamelen . Zoals ze zelf zeggen: “When disaster strikes, people turn to the internet for information.
We help ensure the right information is there in these times of need by building tools to collect and
share emergency information, and by supporting first responders in using technology to help improve
and save lives.” Ook bij de overstromingen in Brisbane werd door Google informatie uit verschillende
bronnen – van zowel overheden als burgerinitiatieven – verzameld en gedeeld .
Het duidden van de beschikbare informatie tijdens een ramp is belangrijk: specifieke informatie
'op maat' wordt vaak als betrouwbaarder ervaren dan algemene 'objectieve' informatie.
2.4.1. Bondgenoot
Een betrouwbare bron behandelt zijn publiek als een capabele bondgenoot, investeert in contacten
met dat publiek en heeft dezelfde waarden en prioriteiten als de lokale gemeenschap (Victor, Cornelis,
Cock, & Silva, 2009). Sociale media en andere technologische ontwikkelingen van de laatste jaren maken
de betrokken burger – direct en indirect betrokkenen – een individu die niet slechts als slachtoffer in
beeld is.
In januari 2010 trof een zware aardbeving het eiland Haïti. Van onder het puin begonnen
slachtoffers sms-berichten met verzoeken om hulp te verzenden naar de buitenwereld. Deze stroom aan
informatie en hulpverzoeken werd niet alleen opgepikt door de hulpverleners, maar ook door bezorgde
en betrokken mensen van over de hele wereld. Voor het eerst bij een grote ramp werd ‘het publiek’ een
bondgenoot van de hulpverleners: zij verzamelden en vertaalden sms-berichten en maakten nieuwe
landkaarten van het getroffen eiland aan de hand van satellietbeelden en open street map.
Voor de hulpverleners was het duidelijk dat in één klap hun werkveld ingrijpend was veranderd: ze
hadden nu te maken met een door technologie mondiger geworden slachtoffer die zelfs al liggend onder
het puin via de mobiele telefoon contact zocht en om hulp vroeg. Daarnaast kwam er ook een zwerm
aan internationale betrokken vrijwilligers bij die via het internet met behulp van websites, open source
landkaarten en sociale media informatie verzamelden, publiceerde en bewerkte.
Vaak wordt met de termen web 1.0 en web 2.0 aangegeven dat door de online sociale media ook
daadwerkelijk de communicatie tussen verschillende partijen verandert. Van het 1.0 eenrichtingsverkeer
– communicatie van de overheid naar de burger - is er nu (soms gedwongen) sprake van een 2.0 dialoog
met de burger. Dit houdt in dat sociale media als Twitter, FaceBook, open street of Google maps of
YouTube niet alleen ingezet worden als middel om informatie over de getroffenen en betrokkenen “uit
te storten”, maar dat de online sociale media juist ook als een informatiemiddel door de overheid,
hulpverleningsinstanties en organisaties uit het maatschappelijke middenveld kunnen worden ingezet.
Zo extreem als bij de aardbeving in Haïti – waar slachtoffers urenlang van onder het puin via sms-
berichten hun locatie en hulpverzoeken naar de buitenwereld stuurden - zal het misschien bij een
overstroming in Nederland niet worden. Toch is het belangrijk om goed te kijken naar de wijzen waarop
getroffenen en betrokkenen bij andere calamiteiten zelf zorgden voor informatievoorzieningen aan
elkaar. Deze bronnen worden vaak als betrouwbaar gezien, in sommige gevallen net zo betrouwbaar als
– en soms betrouwbaarder dan- de overheid.
In maart 2011 vond ten noord-oosten van Japan een zeebeving plaats waarna de 15 meter hoge
tsunami die daarop volgde een groot deel van de provincie Miyagi onder water zette en grote schade
aanrichtte. De enorme vloedgolf trof ook de kerncentrale Fukushima die onherstelbaar werd beschadigd
en instortte. Tijdens deze enorme ramp werd ook duidelijk dat communities van getroffen Japanners –
soms met technische hulp en ondersteuning van betrokkenen in andere landen - zelf ook een
belangrijke rol speelden in de informatievoorziening. Zo werden bijvoorbeeld een iGeigie-dock
ontwikkeld, een apparaat dat iedere Japanner aan zijn iPhone kon koppelen om de nucleaire straling te
meten. De ‘citizen scientists’ verzamelden hun zelf verzamelde informatie op een gezamenlijke website
naast de officiële informatie van de exploitanten van de Fukushima kernreactor en de IAEA(International
Atomic Energy Agency) .
In het tijdperk waar we weliswaar nog steeds veel op de overheid vertrouwen, is zij echter niet meer
de enige bron waarin we vertrouwen hebben. Online sociale media geven getroffenen en betrokkenen
de kans om ook – gezamenlijk als een zwerm vogels – informatie te geven die vaak net zo snel, juist en
adequaat is als die van de overheid. En soms zelfs sneller of adequater. De vraag is dan hoe je als
overheid met deze zwerm betrokkenen omgaat.
Bij rampen en calamiteiten kunnen zowel directe en indirecte slachtoffers als betrokkenen in
binnen- en buitenland een betrouwbare bron van informatie vormen. Sociale media en andere
technologische applicaties bieden overheden, hulpverleners en maatschappelijke organisaties de kans
om gebruik te maken van nieuwe ontstane communities, een zwerm van betrokkenen die ook
informatie en kennis delen.
2.5. Conclusie
Het domein van Informatie en Communicatie wordt inderdaad op meerdere manieren beinvloed
door het gebruik van sociale media. Voor de infrastructuur zijn andere communicatieverbindingen dan
vroeger relevant om 'in de lucht te houden', terwijl we ons tegelijkertijd moeten beseffen dat sociale
netwerken zich niet alleen online bevinden. Sociale vaardigheden zijn belangrijk voor slachtoffers om
hulp te ontvangen en internet -vaardigheden zijn voor het verspreiden van informatie van belang.
Onder het kopje communicatie en Naratief geldt dat de verwachtingen die men van de
informatievoorziening, ook tijdens een ramp of calamiteit, heeft hoger zijn geworden (snel, correct en
adequaat). Er zijn meer deelnemers aan de discussie waardoor een bericht sneller een eigen leven gaat
leiden, maar waardoor ook meer mensen betokken worden bij het ene gedeelde verhaal. Doordat bij
sociale media de afzenders van posts zichtbaar zijn en slachtoffers mondiger zijn geworden is er een
zelfregulerend mechanisme voor betrouwbare bronnen ontstaan waar het duidden van informatie de
hoofdrol speelt.
3. Maatschappelijk kapitaal
Het idee achter het begrip maatschappelijk kapitaal is dat individuen investeren in, toegang hebben tot en
gebruiken maken van (hulpbronnen die besloten liggen in) hun sociale netwerken. Het maatschappelijk kapitaal
van een individu (of 'Social Capital' ) kan opgevat worden als de totale som van buren- en vriendendiensten
(onderlinge hulp), de sociale banden met anderen in de gemeenschap, organisaties en formele banden met de
overheid en de het ervaren groepsgevoel en de betrokkenheid bij de geografische locatie waar men leeft11
. De
grootte van dit kapitaal aan 'enkel sociaal toegankelijke middelen' is een relevante indicator voor de
samenredzaamheid van een stad of gemeenschap.
Robert Putnam maakte in zijn boek ‘Bowling alone12
’ - over het verdwijnen van traditionele sociale netwerken
- voor het eerst binnen maatschappelijk kapitaal een onderscheid tussen bonding capital (verbindend kapitaal) en
bridging capital (overbruggend kapitaal)13
. Deze sociologische concepten zijn gebaseerd op het idee van een ‘small
world netwerk’ waar coherente, strak samenhangende
netwerken losjes samenhangen met andere strak
samenhangende netwerken. Binnen deze netwerken hebben
mensen een gemiddeld aantal verbindingen (contacten) De
verbindingen tussen de verschillende netwerken worden
gevormd tussen connectoren. Deze connectoren hebben
een bovengemiddeld, zeer groot aantal verbindingen, ook
buiten de leden van hun eigen netwerk.
Binnen de sterk samenhangende netwerken is vooral
sprake van bonding capital; tussen de netwerken van
bridging capital. Netwerken met een groot bonding capital
zijn vaak erg inclusief van aard en hebben dus vaak minder
bridging capital.
Dat goed georganiseerde netwerken veerkrachtig zijn
weten we uit New Orleans, waar de strak georganiseerde
Vietnamese kerkgemeenschap een veel hoger 'terugkompercentage' kende dan de losser georganiseerde
afro-amerikaanse kerken. De veerkracht van dat soort georganiseerde netwerken zit in de robuustheid van hun
instituties. Diezelfde robuustheid maakt hen echter ook minder flexibel en minder toegankelijk voor niet-leden; de
keerzijde van een sterke sociale cohesie is altijd dat er aan de andere kant mensen buitengesloten worden14
. Bij de
maatschappelijke organisaties in Brisbane hebben we dat probleem in meer en mindere mate ook gesignaleerd.
3.1. Onderlinge hulp
3.1.1. Hulpbronnen
De aanwezigheid en het functioneren van een steunende sociale context is van groot belang tijdens een
calamiteit of een ramp. Bij onderlinge hulp wordt allereerst gekeken naar de mensen of instellingen die hulp
verlenen: hierbij worden – als in een piramide – meestal de volgende lagen onderscheiden: de grootste basislaag
11
Paldam, M. (2000), Social Capital: One or Many? Definition and Measurement. Journal of Economic Surveys, 14: 629–
653. doi: 10.1111/1467-6419.00127 12
Putnam, R. (2000) Bowling alone: the collapse and the revival of American community. 13
Clay Shirky (2008) Here comes everybody. How change happens when people come together. Penguin books. 14
Vranken, J. (2008). "Competitiveness and Cohesion: A Janus Head? Some Conceptual Clarifications". In: ACHE, P. et al.
(2008), Cities between Competitiveness and Cohesion. Discourse, Realities and Implementation. Springer: 19-37.
Figuur: Verbindend en overbruggend kapitaal
in netwerken
wordt gevormd door familie, daarop volgend een laag van nauwe vrienden, buren en collega’s, gevolgd door een
laag van formele instanties (uit bijvoorbeeld het maatschappelijk middenveld), overheden en personen buiten de
directe cirkel van kennissen en bekenden. Deze sociale context “biedt een vangnet wanneer het gevoel bestaat de
gevolgen van een stressvolle situatie niet meer de baas te kunnen. Het creëert het idee dat men er niet alleen voor
staat, wat een positief effect heeft op het psychosociale functioneren”15
.
In veel onderzoeken wordt de gemeenschap nog traditioneel benoemd als de sociale context van “buren in de
nabije omgeving”. De relaties die de bewoners van een gemeenschap met elkaar en met de (geografische) plek zelf
onderhouden zijn van belang voor de gezamenlijke zelfredzaamheid. Onder invloed van sociale media is het begrip
community in de traditionele zin echter aan verandering onderhevig. De laatste jaren is duidelijk zichtbaar dat een
(virtuele) community groter en uitgebreider kan zijn dan de traditionele (plaatsgebonden) gemeenschap. Door o.a.
de vergrote zichtbaarheid van de (omvang van de) ramp of de calamiteit door (internationale) FaceBook-pagina’s,
filmpjes op YouTube en ook twitterberichten die lokaal, nationaal en internationaal gelezen kunnen worden,
voelen meer mensen zich betrokken bij een ramp.
Het onderzoek16
dat gedaan werd door de Australische Disaster Response and Resilience Research Group van
de School of Medicine van de University of Western Sydney geeft belangrijke antwoorden op de vraag hoe de
slachtoffers en betrokkenen zich voelden door het gebruik van sociale media tijdens Cyclone Yasi (een tropische
cycloon die op 3 februari 2011 over Queensland raasde). Een overweldigend aantal mensen gaf aan dat sociale
media hen een gevoel van verbondenheid en nuttigheid gaf, ze voelden enorm zich gesteund door anderen en
bemoedigd door de hulp en support die door anderen werd gegeven.
Uit de ingevulde vragenlijsten in vier door de overstroming getroffen wijken, bleek dat men vooral heeft
gebouwd op de overlap van hun eigen netwerken met die van anderen, waardoor hulpbronnen via-via binnen
bereik kwamen. Vrienden, bekenden, familie en buren werden genoemd als belangrijkste bronnen van informatie,
mentale en fysieke hulp. Volgens interviews worden deze bronnen niet geprioriteerd in volgorde van de hechtheid
van de relaties o.i.d. maar naar bereikbaarheid.
***
“Onze hele straat bleek toch geëvacueerd te moeten worden. Ik plaatste een oproep op Facebook met de vraag
of iedereen met een truck of grote auto naar onze straat toe wilde komen om te helpen met het verplaatsen van
onze spulletjes. Het liep zowat vanzelf; er kwam genoeg vervoer voor de hele straat.”
***
“De buurvrouw bleek een klusjesman met allerhande gereedschap te kennen, heel handig bij het schoonmaken
van ons huis. Ik had de buurvrouw nog niet eerder gesproken maar we kwamen elkaar na de overstromingen op
straat tegen.”
***
“Normaal kwam ik bij het winkelcentrum of het park andere jonge moeders tegen met wie ik ervaringen en tips
uitwissel. Door de overstroming waren het park en het winkelcentrum lange tijd gesloten en weet ik niet hoe het
met ze is. Gelukkig heb ik ook een groep goede vriendinnen die iets verder weg wonen. Van een van hen kreeg ik
een folder van het Rode Kruis over waar je op moet letten als je je huis schoonmaakt als het overstroomt is
geweest.”
***
Vrijwel alle geïnterviewden maakten gebruik van hulpbronnen op maar (of niet eens) een telefoontje afstand
en niet of nauwelijks van de infrastructuren van bestaande maatschappelijke organisaties. Binnen deze groep van
belangrijkste hulpbronnen (vrienden, bekenden, familie en buren) ontstonden spontaan nieuwe infrastructuren.
Mensen met de juiste capaciteiten (organisatorische vaardigheden) en connecties (het schoolhoofd, de buurvrouw
die zo handig is met de computer) signaleerden een hulpvraag in hun directe omgeving en organiseerden als
antwoord algemeen toegankelijke steun. Het Recovery Center in Yeronga is daar een goed voorbeeld van, maar
ook de spontane coördinatie van het evacuatieproces in West End door een ogenschijnlijk willekeurige
buurtbewoonster en initiatieven als QLDfloods.org en Baked Relief17
. Baked Relief is een beweging die werd
opgezet door Danielle Crismani (aka Digella). Ze bedacht het idee om cakes en taarten te bakken voor alle
15
Veerkrachtmonitor 16
The role of social media as psychological first aid as a support to community resilience building. A Facebook study from
‘Cyclone Yasi Update’ 17
http://bakedrelief.org/
professionele en vrijwillige hulpverleners die met de voeten in de modder de inwoners van Brisbane aan het
helpen waren. Via haar blog http://digella.blogspot.com liet ze weten wat ze van plan was en binnen korte tijd
groeide het initiatief uit tot een grote, actieve beweging. Honderden thuiskoks en –bakkers zorgden met taarten
en cakes voor (morele) ondersteuning van duizenden vrijwilligers en professionele hulpverleners én van de
getroffenen waarvoor zij zicht inzetten.
Hulpbronnen zijn vaak mensen uit ‘de gemeenschap’ – waarbij niet de bestaande banden, maar de
bereikbaarheid belangrijk is. Sociale media zorgen voor een nieuwe, bredere ‘bereikbaarheid’.
3.1.2. Binding
In de huidige samenleving waar het niet meer vanzelfsprekend is om lid te zijn van een vereniging of een club,
wordt het maatschappelijke kapitaal blijkbaar (ook) afhankelijk van andere netwerken dan de goed georganiseerde
maatschappelijke organisaties waarmee het voor de overheid zo eenvoudig communiceren is.
Dat het traditionele maatschappelijk middenveld geen vanzelfsprekende plaats in de samenleving meer heeft,
merkte ook Volunteering QLD. Deze Australische organisatie is qua doelstelling het beste te vergelijken met de
Nederlandse vrijwilligersbank. Zij werden overspoeld met aanbiedingen van individuen die nooit eerder
vrijwilligerswerk hadden gedaan, geen lid waren van een club maar nu wel ‘iets’ wilde doen. Het bleek voor hen
onmogelijk opgave om “een voetbalstadion vol met onervaren vrijwilligers” te plaatsen bij organisaties die toch
vaak werken met een introductieprogramma en training.
De robuustheid van goed georganiseerde netwerken wordt vervangen door snelheid en redundantie om de
veerkracht te garanderen. Wat er voor het algemene publiek toe doet is de snelheid waarmee diensten en hulp
geboden kan worden en de bereikbaarheid, beschikbaarheid en vindbaarheid. Het verschil tussen de eigen
flexibele netwerken, een groep burgers die zichzelf ad hoc georganiseerd heeft en een traditionele organisatie met
hechte organisatievorm is minder zichtbaar geworden en naar de moderne standaarden is het verschil in ‘geboden
kwaliteit’ ook kleiner. Want waar vrijwilligers van het Leger des Heils en St. Vincent de Pauls worden getraind met
cursussen ‘Gesprekstechnieken’ en ‘Het bieden van mentale steun’ weegt dat niet meer op tegen de snelle
bereikbaarheid en korte lijntjes naar het door de buren georganiseerde steunpunt op de hoek.
De participatie en daadwerkelijk ontvangen support waren zowel volgens de interviews als volgens de
enquêtes hoger dan verwacht. Dat hoeft niet direct aan het gebruik van sociale media te liggen; het is een bekend
fenomeen dat mensen behulpzamer en gastvrijer worden tijdens crises. De ‘voorbeeld-factor’ van anderen op
sociale media kunnen dat effect versterkt hebben. Wat ook meerdere keren terug kwam in reacties en posts, was
dat mensen blij waren met het ‘handelingsperspectief’ dat hen geboden werd. Door de structuur van Facebook en
Twitter werd het inzichtelijker waar welke hulp nodig was en wat ‘iemand als ik’ zou kunnen doen.
De relatie met Facebook-vrienden en via Facebook platforms, zijn wellicht minder robuust dan de relaties die
in een vereniging doorgaans worden opgebouwd. Dat wordt voor de zelfredzaamheid / veerkracht van die relaties
wordt die robuustheid in online netwerken ruimschoots gecompenseerd door de snelheid (flexibiliteit) en overlap
(redundantie) binnen de nieuwe netwerken.
Korte lijntjes en snelle verbindingen werken tijdens een crisis vaak effectiever dan de trage, vooraf
vastgelegde relaties van het ‘maatschappelijk middenveld’.
***
“Thank you QPS. You have made me feel like I'm part of the team with your up to date information. I really do
feel like we are 'friends'. I have recommended this site to everyone as it provides the true story as it happens. Keep
it up and thank you friend.” - Chris Robin18
***
3.2. Banden met anderen in de gemeenschap; burgerschap en participatie
De sociale media bieden ook de mogelijkheid om daadwerkelijk – ook als men niet per se in of vlakbij het
rampgebied woont – in actie te komen om de slachtoffers en betrokkenen te helpen. Zo hielpen na de aardbeving
18
http://www.facebook.com/QueenslandPolice/posts/191117530899692
in Haïti duizenden mensen waar dan ook ter wereld mee in de virtuele crisishulpverlening. Zo pasten zij met
behulp van satelietbeelden de landkaarten van open street map aan aan de nieuwe (infrastructurele) situatie op
het eiland. Daarnaast zorgden een eenvoudige database en de bijdrage van een grote groep vrijwilligers ervoor
dat de tienduizenden sms-berichten van de getroffen Haïtianen die om hulp vroegen, maar ook de rapporten van
de verschillende internationale hulpverleningsinstanties, vertaald werden uit het Spaans, Creools en Engels.
Vrijwilligersorganisaties zoals het Leger des Heils, het Rode Kruis, Lifeline, St. Vincent de Pauls, de Rotary en
natuurlijk de kerken en andere geloofsorganisaties, hebben allen als doel om bij te dragen aan het welzijn in de
samenleving. Zij werken daarbij volgens strak georganiseerde organisatielijnen en hebben een heel betrouwbaar
netwerk waarmee zij hun achterban kunnen bereiken. Al deze organisaties bleken inderdaad uitmuntend in staat
om de gedupeerden in hun eigen, bestaande achterban te helpen. Door middel van geldinzamelingsacties,
gaarkeukens, extra bijeenkomsten, mentale steun en begeleidingstrajecten, inzamelingsacties van tweede
handsgoederen en doorverwijsinformatie hebben al deze organisaties hun steen(tje) bij gedragen aan het snelle
herstel van Brisbane en Queensland in het algemeen. Maar al deze organisaties liepen ook tegen het probleem aan
dat ze maar met moeite mensen buiten hun eigen netwerk konden vinden om hulp aan te bieden.
Het Rode Kruis had door de evacuatiecentra wel een grotere aanloop, maar ook daar werd in Brisbane een
“grote meerderheid” van de al bestaande ‘hulpverlenerdoelgroep’ van niet- of minder zelfredzamen gesignaleerd.
De andere organisaties werden vooral gevonden door vrienden en bekenden van bestaande leden en mensen die
de weg om een andere reden al kenden. Dat ligt niet aan de vrijwilligers, ook MICAH19
en het Recovery Center in
Wooloongabba dat het QLD Department for Communities zelf opzette; beiden met professionele, betaalde
krachten hadden moeite om getroffen mensen buiten hun gebruikelijke doelgroep (de zwakkeren in de
samenleving) te vinden. Zij hebben zich nadrukkelijk moeten heroriënteren op een nieuwe doelgroep van mensen
die niet eerder in aanraking kwamen met de hulpverleningswereld en zichzelf zeker niet als ‘zwakkere’ of
slachtoffer zien.
In de context van een calamiteit of ramp worden de samenhangende netwerken gevormd door groepen
familie, vrienden en bekenden. Recent onderzoek in Noorwegen toont aan dat FaceBook door velen gebruikt
wordt als een middel om in contact te blijven met familie, vrienden en andere bestaande kennissen en niet als een
(communicatie)middel om in contact te komen met onbekenden20
.
Dergelijke samenhangende, bestaande netwerken vormen tegelijkertijd filters én versterkers van berichten en
communicatieboodschappen voor de leden van het netwerk. Berichten die relevant worden geacht voor het
netwerk worden in hoge mate verspreid en op die wijze versterkt. Communicatieboodschappen die niet relevant
worden geacht, blijken veelal uit het netwerk gefilterd te worden.
Dit alles past in het tijdsbeeld van een samenleving die versnipperder is ingericht. De plaats in de samenleving
van het maatschappelijk middenveld wordt, door teruglopende ledenaantallen en afkalvende vrijwilligersbases, in
veel westerse landen steeds minder vanzelfsprekend. Zo vormen zich – los van de traditionele verenigingen en
organisaties – ook nieuwe (online) communities waarin mensen hulp en ondersteuning bieden. Zo werd
bijvoorbeeld ook een forum voor Landrover-bezitters een plek waar de online leden hulp vroegen en aanboden21
.
“One of our club members house went under in the floods. He's back there today cleaning up and would like some
assistance if anyone is available. He's at Oxley. If you can make it please call me on 0466801078 and I will give you
his address.”
Bovendien is ‘het publiek’ individualistischer en assertiever ingesteld, dus minder afhankelijk van
vertegenwoordigende organisaties - die vaak door hun organisatievormen en gevestigde instituties ook net te
traag zijn om mee te komen met de ‘waan van de dag’.
Een punt dat opvalt in de context van maatschappelijk kapitaal, is dat de LDMG (Local Disaster Management
Group) in Brisbane nadrukkelijk wilde samenwerken met het ‘behulpzame publiek’, ofwel iedereen die zich
aanbood. Lokale aannemers werden door de gemeente gebeld met de vraag of zij hun machines wilden uitlenen
om te helpen bij het schoonmaken van de stad, de Facebook Tribute pagina ‘Queensland Floods’ kreeg een
persoonlijke reactie van de burgemeester op de email waarin zij hun hulp aanboden en natuurlijk werd er twee
19
http://www.micahprojects.org.au/ 20
Brandtzaeg, P.B., Nov, O. (2011) Facebook use and social capital – A longitudinal study. 21
http://www.aulro.com/afvb/lroc-brisbane-general-public/120790-after-flood-cleanup-asisstance-oxley.html
dagen na de overstroming al een algemene oproep gedaan vanuit de LDMG (door de burgemeester) aan alle
inwoners van Brisbane om te komen helpen bij het opruimen. Hierbij werd handig gebruik gemaakt van het gevoel
van ‘survivors guilt’ bij de secundair getroffenen en het feit dat het Central Business District gesloten was en veel
mensen dus niet naar hun werk konden.
Voor bestaande organisaties kan het juist lastig zijn om mensen buiten hun eigen netwerk konden vinden
om hulp aan te bieden. Het grote publiek is individualistischer en assertiever ingesteld, maar niet minder bereidt
om samen te werken en te helpen. De bestaande infrastructuren functioneren als filters en versterkers van
berichten.
3.3. Betrokkenheid bij een groep of plek
Hoe hechter een gemeenschap en hoe sterker de band met de plek, hoe groter over het algemeen de kans op
veerkracht voor zowel de groep als het individu (Kimweli & Stilwel, 2002; Norris & Stevens, 2007).
Het onderzoek22
dat gedaan werd door de Australische Disaster Response and Resilience Research Group van
de School of Medicine van de University of Western Sydney verkreeg belangrijke antwoorden op de vraag hoe het
gebruik van sociale media de slachtoffers en betrokkenen liet voelen. Een overweldigend aantal mensen gaf aan
dat sociale media hen een gevoel van verbondenheid en nuttigheid gaf, ze voelden zich gesteund door anderen en
bemoedigd door de hulp en support die door anderen werd gegeven. Een kleiner aantal mensen gaf aan dat ze
ook hoopvoller waren over de toekomst, directer betrokken en minder angstig.
De toespraak van premier Anna Bligh op 13 januari 2011 in de Brisbane Times23
waar ze een beroep deed op
het groepsgevoel van de getroffen gemeenschap en de lovende reacties daarop geven een beeld van het
groepsgevoel ervaren werd of wordt in Queensland zelf:
“We are Queenslanders. We're the people that they breed tough, north of the border. We're the ones that
they knock down, and we get up again."
Met nauwelijks verholen trots praatten kranten, politici en nieuwslezers over de manier waarop Australiërs en
meer specifiek Queenslanders met deze tegenslag omgingen. De massale vrijwilligershulp en steunbetuigingen die
uit het hele land richting Queensland kwamen ten tijden van de overstromingen, werden regelmatig verklaard met
hulp van de term ‘mateship’. Een typisch Australisch fenomeen wat in zijn betekenis wel een beetje in de buurt
komt bij wat wij hier maatschappelijk kapitaal noemen. Het is verleidelijk om mee te gaan in het romantische
beeld dat het Australische volk blijkbaar een unieke saamhorigheid voelt waarmee zij de crisis en het herstel na
(o.a.) de 2011 Queensland Floods het hoofd hebben kunnen bieden.
Een kritische kijker ziet in Brisbane echter de context van een moderne, wereldwijze stad met bekende
stedelijke problemen en met inwoners wie niets menselijks vreemd is. Binnen die, meer generieke, context wordt
het interessant om de link tussen maatschappelijk kapitaal (‘mateship’) en een sneller en/of beter herstel tijdens
en na de overstromingen te bestuderen; was het inderdaad zo belangrijk, waar kwam het vandaan en wat was de
bijdrage aan het herstel.
De activiteiten op Facebook en Twitter droegen ontegenzeggelijk bij aan het groepsgevoel. Het was via
netwerken van vrienden en via algemene Facebook Tribute sites of de Brisbane City Council site eenvoudig om
persoonlijk contact te leggen met iemand die in het getroffen gebied woonde en/of door de overstromingen
getroffen was, dat maakte de gebeurtenissen ook voor mensen die niet getroffen waren toch heel persoonlijk.
Ontelbare steunbetuigingen op persoonlijke en op publieke sites kwamen van over heel de wereld.
Belangrijker nog, ook de bereidheid om te helpen werd op heel veel manieren geuit. Ook aan de officiële
instanties; de Twitter en Facebook pagina’s van de politie en de gemeente werden niet alleen gebruikt om
informatie te halen maar ook om betrokkenheid te tonen en hulp te bieden. Sommige vragen aan de gemeente of
de politie die online gepost werden, bijvoorbeeld over afgesloten wegen of gas en elektriciteit werden beantwoord
22
The role of social media as psychological first aid as a support to community resilience building. A Facebook study from
‘Cyclone Yasi Update’ 23
http://www.brisbanetimes.com.au/environment/weather/blighs-tearfilled-cry-we-are-queenslanders-20110113-
19oxt.html
door andere online bezoekers die het antwoord net zo goed of misschien zelfs beter wisten dan de gemeente of
politie zelf.
Het gevoel allemaal lid te zijn van dezelfde groep (ook vertegenwoordigers van officiele instanties) werkt
motiverend om betrokkenheid te tonen en hulp te bieden.
3.4. Conclusie
De grotere persoonlijke betrokkenheid en de overzichtelijk geordende netwerken op sociale media hebben
langs deze weg dus inderdaad een belangrijke bijdrage geleverd aan de ‘gemeenschappelijke zelfredzaamheid’ in
Brisbane.
Uit ons onderzoek blijkt dat de causale relatie tussen gebruik van sociale media en het maatschappelijk
kapitaal, als volgt verloopt: ‘gebruik online sociale media’ > ‘betrokkenheid > ‘onderlinge hulp’. Door deze causale
relatie te combineren met de constatering dat het traditionele maatschappelijk middenveld steeds minder
belangrijk wordt, kunnen we de conclusie trekken dat sociale media en de structuur en de onderlinge
betrokkenheid dat zij faciliteren de rol van de traditionele maatschappelijke organisaties aan het overnemen zijn.
4. Overige aspecten van
Zelfredzaamheid
Vergeleken met de eerder genoemde karakteristieken van zelfredzaamheid ‘informatie en communicatie’ en
‘maatschappelijk kapitaal’ zijn de elementen ‘collectieve competentie’ en ‘sociale gelijkheid’ minder beinvloed
door de opkomst van sociale media. Toch zien we ook hier de effecten van een snelle, netwerkende manier van
communiceren.
4.1. Collectieve competentie
4.1.1. Collectieve actie
Of er daadwerkelijk een ‘twitter-revolutie’ heeft plaatsgevonden tijdens de zogenaamde Arabische lente blijft
de vraag. En de discussie of online sociale media echt passieve toeschouwers kunnen motiveren om daadwerkelijk
in actie te komen loopt nog. Duidelijk is wel dat sociale netwerken als Facebook, Google, YouTube en Twitter het
eenvoudiger hebben gemaakt om zowel virtueel en fysiek in contact te komen met mensen die een vergelijkbare
interesse hebben of die hetzelfde hebben meegemaakt. Online sociale netwerken vereenvoudigen interactie, of
zoals Shirky het benoemt ““When we use a network, the most important asset we get is access to one another.24
”
Sociale netwerken maken het eenvoudiger om makkelijk, snel en goedkoop afspraken te maken,
bijeenkomsten te plannen, informatie te verspreiden en meningen te geven25
. Tijdens een ramp of calamiteit is het
dan ook niet ongebruikelijk om nieuwe online netwerken te zien ontstaan. Niet zelden leiden deze nieuwe
ontstane online sociale netwerken tot collectieve actie. Maar net zo vaak worden de FaceBook-leden of twitteraars
beticht van ‘slacktivism’, een inactieve vorm van activisme waar het bij bankzitten en reageren op elkaars
berichten blijft. Zelfs Evgeny Morozov, de internetcriticus die betuigt dat het internet vooral onderdrukt en niet
bevrijdt, zegt hierover in ‘The Net delusion’: ”A good way to tell whether a digital campaign is serious or
‘slacktivist‘ is to look at what it aspires to achieve. […] This works for some issues, especially those that are
geography bound (e.g., performing group community service at a local soup kitchen, campaigning against a
resolution passed by a local town council, etc.).26
Juist omdat bij een overstroming zo sterk een geografisch
afgebakend gebied wordt getroffen kan men aannemen dat men niet alleen informatie deelt (sharing),
samenwerkt (collaborate) maar zelfs gezamenlijk in actie komt (collective action).
Een gemeenschap is meer dan de som van haar bewoners. Door collectief actie te ondernemen, kan
gezamenlijk een ramp of schokkende gebeurtenis het hoofd geboden worden, wat naar verwachting ook de
individuele bewoners ten goede zal komen
Ook tijdens de overstromingen in Brisbane bleek Facebook zeer nuttig voor het leggen van contacten,
opzetten van hulpacties en het in gang zetten van inzamelingsacties. In South Australia werd bijvoorbeeld het
‘Shoe Boxes of Love’- initiatief geboren. Via Facebook warden mensen opgeroepen om een schoenendoos te
vullen met nuttige cadeautjes voor de slachtoffers van de overstromingen in Queensland. Maar ook via de
gemeentelijke Facebook-pagina kwamen aanbiedingen en ideeën binnen. Een initiatief dat op Facebook startte en
dermate populair werd dat het door de traditionele media (inter)nationaal werd opgepikt was ‘Baked Relief’. Een
moeder uit Brisbane die ‘iets’ wilde doen en besloot om proviand te bakken voor de emergency volunteers die
zandzakken aan het plaatsen waren. Ze vertelde over haar initiatief op haar blog, op Twitter en op Facebook en
24
Clay Shirky (2008) Here comes everybody. How change happens when people come together. Penguin books. 25
Ellison,N. (2009)Social network sites and society: current trends and future possibilities 26
Morozov, E. (2010) The net delusion. How not to liberate the world. Penguin books (p. 190)
voordat ze het door had, werd haar initiatief gedeeld door honderden thuiskoks en bereikten ze het grootste
gedeelte van het rampgebied in Queensland.
Tijdens verschillende rampen en calamiteiten de afgelopen jaren hebben we veelvuldig gezien dat veelal via
FaceBook pagina’s en groepen werden opgezet om bijvoorbeeld vermiste dieren terug te brengen naar de
eigenaar27
, onderdak28
en kleding29
te vinden.
Sociale media kunnen helpen groepen gezamenlijk in actie te laten, mits deze groep ook buiten het net
verbonden is – zoals in een geografisch afgebakend gebied.
4.1.2. Collectieve effectiviteit
Collectieve effectiviteit wordt door Norris opgebouwd uit twee factoren: (1) in hoeverre er van eerdere
gebeurtenissen geleerd is of wordt en (2) de besluitvaardigheid in een gemeenschap.
1. Internet is een vluchtig medium en de invloed van sociale media op het lerend vermogen van een groep is
niet bijzonder. Tijdens het onderzoek in Queensland bleek nergens uit dat het collectieve geheugen beter is gaan
functioneren met behulp van sociale media.
2. De communicatie via sociale media had wel een positief effect op de besluitvaardigheid tijdens en na de
overstromingen. Zoals al eerder gezegd voelden veel mensen zich gesterkt door de contacten en steunbetuigingen
via Facebook en Twitter, de onzekerheid was kleiner door de beschikbare informatie en zichtbaarheid van andere
initiatieven – dit alles maakte het voor individuen makkelijker om knopen door te hakken.
4.2. Sociale Gelijkheid
Om inzicht te krijgen in het kenmerk ‘sociale gelijkheid’ is relevant hoe de risico’s binnen een gemeenschap
verdeeld zijn. Doordat sociale media zo’n duidelijk effect hebben op de andere elementen van zelfredzaamheid is
de verdeling van het risico paradoxaal genoeg juist schever geworden. Het verschil tussen wel of niet toegang
hebben tot internet, al dan niet via bekenden, betekent nu ook een verschil in risico.
4.2.1. Kwaliteit van hulpbronnen
Hulpbronnen, blijkt uit dit onderzoek, zijn vaker mensen en middelen binnen direct bereik dan officieel
aangewezen instanties. Mensen en middelen zijn door het gebruik van sociale media eenvoudiger en voor meer
mensen toegankelijk geworden. De kwaliteit van de hulpbronnen is daardoor voor goed aangesloten mensen
hoger dan voor sociaal geisoleerde mensen.
27
http://www.facebook.com/animalslostfoundqldfloods 28
http://www.smh.com.au/environment/facebook-and-twitter-prove-their-worth-20110114-19q1e.html 29
http://www.wikifloods.com.au/
4. De Bestuurbaarheid – Conclusies
en Handelingsperspectieven
Door de schaalgrootte van de overstromingen in januari 2011 in Queensland, konden hulpdiensten niet overal
tegelijk zijn en waren zij per definitie onderbemand. Over het algemeen zijn, ook in Nederland, hulpdiensten
ingericht om te kunnen reageren op een crisis of ‘maatschappelijke ontwrichting’ die eens in de tien jaar
voorkomt. Als een crisis buiten dit verwachtingspatroon valt is er geen passend draaiboek meer en zullen er vrijwel
zeker gaten in de ‘officiële’ hulpverlening vallen. Gevolgbeperking en het voorkomen van slachtoffers wordt dan
afhankelijk van diegenen die wel aanwezig zijn: omstanders en de getroffenen zelf. Hoe grootschaliger de crisis of
ramp, des te meer zijn zij in eerste instantie op zichzelf zijn aangewezen.
Zelfs als de officiële hulpverlening goed georganiseerd is en naar verwachting goed zal functioneren tijdens
een ramp, is het dus belangrijk om te kunnen rekenen op de zelfredzaamheid in de samenleving zelf. Het
‘vergroten van zelfredzaamheid’ staat in veel beleidsplannen, maar blijft vaak steken in de planfase.
Zelfredzaamheid is een wat ongrijpbaar, vaag begrip, dat zwaar leunt op informele structuren en intrinsieke
motivatie en daarom moeilijk te besturen is. Juist informele structuren en intrinsieke beweegredenen zijn in een
moderne samenleving anders dan vroeger. Oude beleidsinstrumenten verliezen daardoor aan kracht, maar dat
hoeft niet te betekenen dat zelfredzaamheid op zichzelf minder bestuurbaar is geworden. De vier elementen die in
de vorige hoofdstukken gebruikt zijn om zelfredzaamheid te duiden zijn minder ongrijpbaar en daardoor, in
potentie, ook beter bestuurbaar.
Leeswijzer
In dit hoofdstuk gaan we per element van zelfredzaamheid in op de bestuurbaarheid ervan, naar aanleiding
van de bevindingen in Brisbane. Iedere paragraaf eindigt met een alinea waarin de handelingsperspectieven voor
bestuurders die de zelfredzaamheid willen vergroten worden geschetst. Ten slotte eindigt dit hoofdstuk met een
overkoepelend advies voor bestuurders waarmee het de zelfredzaamheid vergroot kan worden een moderne
samenleving als de Nederlandse.
4.1. Informatie en communicatie
Betrouwbare informatievoorziening moet bereikbaar blijven als de crisis losbarst en voorzien in informatie die
actueel en op maat is voor de ontvanger. Voor waarschuwingen geldt ook nog eens dat die boodschap stevig
‘gepushed’ moet worden omdat ook in Brisbane weer bleek dat men minder ontvankelijk is voor waarschuwingen
die ze niet verwacht en ook niet op zoek gaat naar (aanvullende) informatie als het niet heel duidelijk is dat de
dreiging hunzelf aangaat.
Hoewel er vaak vanuit gegaan wordt dat informatie over verwachte waterstanden en bedreigde locaties de
informatie accurater en ‘meer op maat’ maakt, bleek in Brisbane dat dit soort onzekere accuraatheid (het is nooit
mogelijk om precies de watergrens te voorspellen) juist tot verwarring en misinformatie kan leiden.
De afgelopen jaren zijn we eraan gewend geraakt om instant informatie tot onze beschikking te hebben en dat
de informatie die we krijgen voor ons op maat is. Deze behoefte, die zowel bij organisaties als bij individuen leeft is
lastig te combineren met de onzekerheid in informatie en gebrekkige infrastructuur die nu eenmaal inherent zijn
aan een grootschalige overstroming.
Als gevolg van deze instant-informatie behoefte is het als beleidsmaker eenvoudig om je te laten verleiden tot
het communiceren van de laatste updates met alle details en onzekerheidsmarges erbij. Dat is beter dan géén
informatie communiceren en ook precies wat de instanties in Brisbane hebben gedaan. “We hadden niet beter
kunnen communiceren dan dat we gedaan hebben”. Maar in de reacties van inwoners van Brisbane bleek was de
informatie eigenlijk te specifiek was en dat onzekerheidsmarges niet verstaan werden: “Ze zeiden dat het water
niet hoger dan x zou komen.”
Om in deze tijd zelfredzaamheid te vergroten is het daarom belangrijk om waarschuwingen zonder ‘technisch
onzekere’ details, maar met urgentie, naar een specifiek geselecteerde doelgroep (niet voor uw collega maar voor
u, want...) te communiceren.
Deze communicatie moet dan via kanalen die binnen de dagelijkse belevingswereld van die doelgroep vallen.
Informatie verspreiding tijdens en na de crisis is uiteraard afhankelijk van fysieke netwerken en zendmasten. Radio
is vanuit praktisch oogpunt het eenvoudigst, letterlijk, ‘in de lucht’ te houden maar blijkt niet meer te voldoen aan
de informatiebehoefte die in de samenleving leeft of waar we aan gewend zijn geraakt. Teveel verschillende
zenders, te algemeen en niet voor iedereen ‘binnen de dagelijkse belevingswereld’. Tweeweegs, individuele
informatiekanalen bereiken de doelgroep directer en zijn tegenwoordig ook ‘en masse’ in te zetten. Het
automatisch verstuurde sms-bericht past in deze aanbeveling, maar dan wel in de variant waarin er een bericht
verstuurd wordt naar alle mobiele telefoons binnen het bereik van een bepaalde zendmast. Een abonnement
afsluiten voor een nood-sms-service wordt, zeker in het veilig beschouwde Nederland, door veel mensen als
overdreven beschouwd. Juist de infrastructuur van informatiekanalen die een dialoog faciliteren zouden daarom
beschermd moeten worden: callcenters , sms en mobiele telefoon, websites en online sociale media.
Als na de overstroming de periode van herstel is aangebroken dient een andersoortige uitdaging zich aan: er is
veel (niet-relevante) informatie beschikbaar op internet, TV, de radio; waardoor het een opgave apart wordt om
hoofd- en bijzaken in de berichtgeving te scheiden. Bovendien hebben direct getroffenen weinig of geen tijd om op
zoek te gaan naar informatie. Veel informatie komt via-via bij de direct getroffenen aan en sociale netwerken zijn
dus ook hier weer belangrijk. Betrouwbaarheid van informatie wordt versterkt door participatie van officiële
partijen in de dialoog over de beschikbare informatie (dus niet enkel het beheer van een website). In Brisbane
bleken spontaan georganiseerde ‘informatie-hubs’ die de beschikbare informatie verzamelen, structureren en zin
en onzin scheiden, on en off-line een uitkomst te bieden, waar niet eerder aan gedacht was.
Handelingsperspectief
Aanbeveling: ga na als overheidsorganisatie waar de informatie van directe en indirecte slachtoffers als
betrokkenen in binnen- en buitenland zich bevindt, hoe je deze informatie kunt verzamelen en selecteren en
hoe je de waardevolle informatie als geautoriseerde bron voor jezelf en voor andere betrokken kunt inzetten.
De ervaren betrouwbaarheid van bronnen is moeilijk te beïnvloeden. Door te participeren in de dialoog over
de beschikbare informatie (dit kan online met grote groepen tegelijkertijd) kan een boodschap op de juiste wijze
genuanceerd worden, zonder op de technische details in te gaan. Ook als er eigenlijk nog niets bekend is, is het
belangrijk om aan deze dialoog deel te nemen zodat men het gebrek aan ‘officiële informatie’ niet als radiostilte
gaat ervaren. Een belangrijk punt daarbij is ook de ‘tone of voice’ die gebruikt wordt. Een boodschap wordt als
betrouwbaarder ervaren als de gesprekspartner als gelijke behandeld wordt. Dit is eenvoudiger geworden door het
gebruik van sociale media, waar de dialoog en de toon vrijwel per definitie op maat van de burger zijn.
Vlak voor en tijdens een overstroming is de waarschuwende boodschap het belangrijkst. Communiceer deze
zonder technische details in de boodschap naar een gerichte doelgroep en spreek hen persoonlijk aan.
Zorg dat er gelegenheid is om vragen en verduidelijking te zoeken – online via een platform als Facebook of
Twitter en offline via een goed bereikbaar callcenter. Facebook en Twitter zijn tijdens en vlak na de overstroming
aangewezen kanalen om informatie te verspreiden omdat er groepsdialogen op gevoerd kunnen worden en de
infrastructuur van deze websites gebouwd is op massaal dataverkeer en dus niet snel zal ‘crashen’ zoals een forum
van een gemeentesite dat waarschijnlijk wel zou doen.
Over het fysieke netwerk: leg de nadruk op het ‘floodproofen’ van communicatie-infrastructuren die dialoog
faciliteren ((mobiele) telefonie en internet)
Na een overstroming is het onderscheid tussen zin en onzin het belangrijkst. In het woud van berichten en
informatie die naar aanleiding van een overstroming ontstaat, is het vinden van relevante informatie een
uitdaging. Om de zelfredzaamheid in dat stadium te vergroten is het dus belangrijk om on- en offline betrouwbare
informatie-hubs te faciliteren die de beschikbare informatie verzamelen, structureren en zin en onzin scheiden.
Zorg voor onafhankelijk, laagdrempelige ‘informatiepunten’ die als enige taak hebben om beschikbare
informatie te filteren en door te geven en waar ‘officiële’ informatiebronnen samenkomen met lokale informele
bronnen en handelsperspectief op maat. Deze informatie-hubs zouden bij uitstek uitgevoerd / beheerd moeten
worden door een partij zonder eigen rol in de response of recovery van de ramp. Dit om ‘oogkleppen’ of een
bepaalde focus op specifieke onderdelen te voorkomen. Informatie van officiële partijen moet natuurlijk wel
beschikbaar zijn via de hub, maar de bijdrage van deze partijen moet slechts praktisch van aard zijn en aansluiten
bij de beleving van het individu.
4.2. Maatschappelijk kapitaal
Het ‘maatschappelijk kapitaal’ gedeelte van zelfredzaamheid - de helpende hand en/of de vriendendienst-
wordt versterkt als mensen elkaar meer gunnen en betere banden met elkaar hebben. Zelfredzaamheid wordt
daarmee afhankelijk van (informele) sociale netwerken.
Informele sociale netwerken combineren niet makkelijk met de werkwijzen van bestuurders; de overheid is
over het algemeen te formeel en staat te ver weg van de individuele burger om invloed te hebben op de inhoud
van deze netwerken. Het maatschappelijk middenveld, waar in verenigingsverband veel van deze sociale
netwerken zijn georganiseerd en zijn ‘gestold’, vormt van oudsher de brug tussen overheid en burger. Gestolde
netwerken zijn overzichtelijk en daardoor, ook op grote schaal, goed te beheren. Op de schaalgrootte van een
‘grote ramp’ is het dan ook goed samenwerken met een gestructureerd middenveld waar verenigingen zorgen
voor verlening van hulp en zorg binnen eigen kring. De individuele burger wordt dan met één tussenstap bereikt.
Maar gestolde netwerken zijn ook star en deze starheid staat haaks op nieuwe ontwikkelingen in de
omgangsvormen van de laatste tijd.
Uit de bevindingen in het vorige hoofdstuk blijkt minder gestructureerde netwerken, die minder star zijn en
tegenwoordig vaak meer ‘midden in de samenleving’ staan, een groot bereik hadden en veel leed konden
voorkomen of beperken. We concludeerden dat flexibiliteit en spontaniteit in een netwerk tot meer effectieve
hulpverleningsactiviteit leidt en dat de overlap tussen persoonlijke netwerken (via via) van groot belang is voor de
reikwijdte van de hulpverlening.
Daarbij bleek dat ‘kwaliteit in hulpverlening’ nu anders ervaren dan vroeger; waar eerder de inhoudelijke
expertise van de hulpverlener voorop stond (goed getraind en foutloos in bepaalde situaties), wordt kwaliteit nu
herkend in de bereikbaarheid van de hulpverlener (is hij op tijd ter plaatse en in staat om te handelen).
Deze conclusies wijzen in de richting van kleine, lokale netwerken als ‘het nieuwe alternatief’ voor de
informele hulpverlening op het maatschappelijk middenveld. Spontaniteit en via-via-netwerken zijn van nature
kleinschalig; een schaalvergroting maakt ongedwongen overzicht houden moeilijker en dwingt dergelijke
netwerken vaak om zich te gaan organiseren (wat niet altijd goed gaat). Ook laagdrempelige toegankelijkheid,
belangrijk voor het bereik en de bereikbaarheid van het netwerk, lijkt gepaard te gaan met lokale kleinschaligheid.
Om goed te functioneren tijdens een hulpverlening, zijn de connecties en capaciteiten binnen dat netwerk
belangrijk. Leiderschap, maar ook allerlei toevallig handige capaciteiten en juist de combinatie van verschillende
mensen met verschillende capaciteiten bepalen het succes van een lokaal, kleinschalig initiatief.
Zelfredzaamheid vergroten komt voor bestuurders en beleidsmakers in dit onderdeel, dus neer op het op
grote schaal faciliteren van kleinschalige flexibele netwerken. Deze netwerken moeten op een spontane wijze
georganiseerd zijn, met elkaar overlappen en over connecties met de juiste capaciteiten beschikken.
Dat lijkt een onmogelijke opgave. Voor ‘formeel georganiseerde organisaties’ zijn kleine, lokale netwerken
moeilijk om mee samen te werken, zeker tijdens een grootschalige crisis; het schaalverschil is te groot en de
spontane organisatievormen sluiten over het algemeen niet aan bij formele protocollen.
Toch blijkt het te kunnen, zoals in Brisbane zichtbaar werd zijn er mogelijkheden om spontane initiatieven op
een goede manier te integreren in de meer formele hulpverlening. De belangrijkste les daarbij is dat het lastigste
gedeelte; de spontaan georganiseerde, overlappende netwerken met de juiste capaciteiten, juist tot stand komt
zonder inmenging van ‘bovenaf’. Ze ontstaan onder bepaalde omstandigheden, maar reageren niet direct op
beleid en ontstaan uit zichzelf. De uitdaging voor bestuurders ligt in het creëren van de juiste omstandigheden en
in het organiseren van kleine initiatieven in een overzichtelijk geheel. Dit is waar het nut van sociale media zich laat
gelden: Twitter en Facebook organiseren spontane en onoverzichtelijke netwerken zonder dat ze aan flexibiliteit
inboeten.
Handelingsperspectief
Om tijdens een overstroming op de zelfredzaamheid van slachtoffers en omstanders te kunnen rekenen is het
belangrijk dat er maatschappelijk kapitaal aanwezig is en dat het georganiseerd is op een manier waar officiële
(overheids)instellingen mee kunnen werken. Hoewel maatschappelijk kapitaal opgebouwd wordt in informele
netwerken en vaak een investering van jaren vraagt, zijn er twee zaken die wel binnen het bereik van een
beleidsmaker en bestuurder liggen:
1. Het inspireren en faciliteren van informele netwerken op lokaal niveau, en
2. Het organiseren en structureren van deze netwerken op een hoger schaalniveau
Beide punten beginnen bij het in beeld hebben van welke spontane netwerken er actief zijn en zijn ontstaan.
Om daar zicht op te krijgen is het belangrijk om als ‘formele’ organisatie toegankelijk te zijn; een belangrijk
obstakel voor zelforganisatie is ‘het moeten omgaan met bureaucratie’.
Om gebruik te kunnen maken van spontane initiatieven is het belangrijk om ze in beeld te hebben en alleen
daarom al mogen de drempels om zichzelf als ‘zelfgeorganiseerd hulpnetwerk’ te bestempelen niet te hoog zijn.
Spontane zelforganiseerders melden zich alleen als dat nut voor hen heeft; voor het krijgen van overzicht is het dus
belangrijk om iets te bieden te hebben dat deze initiatiefnemers graag komen halen.
Een hulpverleningspakket met telefoonnummers en praktische informatie over vergunningen en handige
adressen in de buurt en met pakketjes folders met belangrijke informatie voor de primaire slachtoffers, aanbieden
aan alle zelforganisaties in de buurt kan een effectieve methode zijn om met hen in contact te komen. Net als een
actief forum op Twitter of Facebook waar tips en tricks worden uitgewisseld (zie Brisbane City Council).
Als de zelf georganiseerde netwerken in beeld zijn kunnen ze vervolgens geïnspireerd worden door andere
vergelijkbare initiatieven. Door connecties te leggen – tussen initiatieven, tussen ervaring en nieuwe ideeën,
tussen enthousiasme en vaardigheid, groeit het nut voor zelforganiseerders om zich aan te melden terwijl de
zichtbaarheid van informele initiatieven groter wordt en ‘overall’ de kwaliteit van de informele hulpverlening stijgt.
Een belangrijk instrument in het ‘managen van zelfredzaamheid’ zou dus een geloofwaardig ‘centraal punt’
kunnen zijn, waar losse initiatieven informatie en contacten kunnen halen en met elkaar in contact komen. Voor
zowel een online en offline werkwijze geldt dan dat vrijwillige aanmelding het uitgangspunt moet zijn;
bureaucratische invulformulieren zouden zoveel mogelijk vermeden moeten worden en het uitgangspunt is dat er
voor de initiatieven meer te halen dan te brengen is. Door initiatieven serieus te nemen, ze te faciliteren en ze
(indien relevant) aan de regionale hulpverlener van toepassing te koppelen kan goedkope, wijdverspreide
kwalitatieve hulpverlening genereerd worden.
De officiële hulpverlening wil graag kwaliteit garanderen en dat is bij intensieve samenwerking met spontane
initiatieven, ondanks alle goede bedoelingen, niet altijd mogelijk. Initiatieven kunnen uit hun krachten groeien en
bezwijken onder de druk, of niet. Enerzijds kan dat voorkomen worden door via het centrale informatie punt
goede begeleiding te bieden, anderzijds kan een bepaalde onzekerheid niet uitgesloten worden. De vraag is hoe
relevant deze kwestie nog is op het moment dat er echt een maatschappij-ontwrichtende situatie is ontstaan. Om
een bepaalde, gegarandeerde kwaliteit te handhaven zou een keurmerk gebruikt kunnen worden, bijvoorbeeld
voor initiatiefnemers die al eerder met het centrale informatiepunt hebben samengewerkt en/of bepaalde
relevante gegevens konden overleggen. Daarmee kan er over alle initiatieven gecommuniceerd worden en wordt
iedereen serieus genomen, maar is er voor diegenen die graag zekerheid willen ook een mogelijkheid tot
gegarandeerde kwaliteit.
Centraal punt is eenvoudiger op grote schaal te realiseren online dan fysiek. Bovendien zijn de
organisatiestructuren van Facebook en Twitter al bestaand en gebruiksklaar – met bewezen resilience. Maar er
bestaat een grote groep actievelingen die wars is van computers en internet en via deze wijze niet (direct) bereikt
kan worden. Deze groep zou aansluiting moeten vinden via een ‘local agent’ (gemeente of lokale organisatie) en
via de traditionele informatiekanalen geïnformeerd moeten worden.
De nationale overheid zal zich waarschijnlijk snel geroepen voelen een dergelijk verzamelpunt te faciliteren –
in Queensland was het ook het Department for Community Safety dat naar aanleiding van de overstromingen een
social media hub online wilde brengen. Het is echter maar de vraag of de nationale overheid ook daadwerkelijk de
meest aangewezen organisatie is om iets dergelijks te organiseren.
Hoewel de Veerkrachtmonitor (Hoijtink cs, 2011) vertelt dat ‘Nederlanders’ de nationale overheid wel zouden
vertrouwen in tijden van nood, zou het contact opnemen met het ministerie een te grote stap kunnen zijn voor
veel van de spontaan gevormde netwerken en initiatieven. Logischerwijs gaan zij op zoek naar organisaties die hen
kunnen helpen en melden ze zich daar aan, als dat handig is. In Brisbane bleek dat men zich vooral tot de
gemeente en stadsdelen wendde omdat daar vergunningen, ‘hulpgoederen’ en subsidies te halen waren. De partij
die tijdens en na een overstroming het maatschappelijk kapitaal monitort en stimuleert, moet dus lokaal,
bereikbaar en vooral nuttig zijn voor de initiatiefnemers.
4.3. Collectieve effectiviteit
Van de vier elementen van zelfredzaamheid is collectieve effectiviteit wellicht het stuk waar in de
voorbereidende fase het meeste invloed op uit geoefend kan worden door formele partijen. Het vergroten van de
collectieve effectiviteit komt neer op ervoor zorgen dat genoeg of de juiste mensen weten wat ze moeten en/of
kunnen doen en organiseren dat hun bijdrage ook effectief gebruikt wordt. Beiden kunnen het beste voorafgaand
aan een overstroming georganiseerd worden en dat kan niet aan spontane informele organisatie overgelaten
worden. De organiserende partij moet daarvoor vooruit kunnen kijken en plannen en er is een bepaalde autoriteit
nodig om dit soort organisatiestructuren te ontwerpen zonder crisis. De twee dingen waarmee een bestuurder of
beleidsmaker de collectieve effectiviteit kan vergroten tijdens een overstroming zijn:
- Het vergroten van de capaciteit die bij de bevolking aanwezig is
- Organiseren van betekenisvolle participatie tijdens een crisis
Punt een sluit aan op de meeste activiteiten die nu al georganiseerd worden in het kader van ‘het vergroten
van de zelfredzaamheid’. De ‘wees voorbereid’ campagne van het Nationaal Crisis Centrum en alle opvraagbare of
verspreidde informatie van veiligheidsregio’s en gemeenten maken dat diegenen die daar voor openstaan zich
kunnen voorbereiden op een calamiteit en hun capaciteiten kunnen vergroten voor het moment dat een
overstroming hen raakt. De insteek van deze aanpak is nu echter vaak nog heel individueel gericht; ‘bescherm u
zelf en uw gezin’. Omdat we er, zoals blijkt uit de bevindingen in Brisbane, niet vanuit kunnen gaan dat deze
inspanningen iedereen bereikt hebben en iedereen weet wat hij/zij moet doen als er een overstroming komt,
zouden deze inspanningen om de zelfredzaamheid te vergroten veel meer gericht moeten zijn op hoe men zichzelf
en hun omgeving zou kunnen helpen.
Het uitgangspunt van dergelijke campagnes zou moeten zijn dat er in iedere wijk één of twee mensen zijn die
de juiste informatie hebben ontvangen en die op het juiste moment kunnen toepassen. De inhoud van de
boodschap die aan deze mensen gecommuniceerd moet worden veranderd daarmee.
Punt twee kan lastig zijn want participatie is lang niet altijd betekenisvol. De overheid heeft professionals in
dienst en voor hen is bij ‘betekenisvolle beslissingen’ de meerwaarde van de stem van een niet-professioneel
publiek vaak onduidelijk. Andersom is het vaak zo dat de beslismomenten die als ‘geschikt voor participatie’
worden gezien, vaak niet heel betekenisvol zijn. Zoals al eerder beargumenteerd is het tijdens een crisis wel
degelijk belangrijk dat de participatie van het publiek gefaciliteerd en betekenisvol wordt vormgegeven.
Die organisatie vooraf structureren heeft als voordeel dat er meer tijd besteed kan worden aan het uitwerken
van de onderlinge verhoudingen, maar heeft als risico dat de verdeling van verantwoordelijkheden en
aansprakelijkheid dichtgetimmerd wordt op een manier dat er niet meer ad hoc en flexibel gereageerd kan
worden. Een van de succesfactoren bij het organiseren van het ‘mud army’ was dat het voor de gemeente Brisbane
ook een nieuw idee was en de afhankelijkheidsrelatie tussen hen en de partijen die meehielpen met de organisatie
gelijkwaardig was; er was veel maatschappelijk kapitaal en flexibiliteit nodig tussen de organiserende partijen om
het ‘mud army’ the kunnen verwezenlijken. Als de plannen voor een ‘mud army’ op de plank klaar hadden gelegen
was dat anders geweest, dan waren sommige aspecten wellicht beter georganiseerd geweest terwijl andere
dingen (de taakverdeling bijvoorbeeld) wellicht de flexibiliteit hadden gemist die nu essentieel waren voor het
succes.
In het algemeen geldt in crisisbeheersing dat de eerste die ter plekke is of de meest lokaal opererende partij
ook de meeste kans maakt om recht te zetten wat er mis is gegaan en de schade te beperken. Daar tegenover
staat dat belangrijke beslissingen juist vaak graag op het hoogste niveau genomen worden. Tussen die twee moet
een afweging gevonden worden. Om te kunnen spreken van betekenisvolle participatie moet er een stukje van de
verantwoordelijkheid van de hulpverleners gedeeld worden met de ‘first responders’ – omstanders en slachtoffers.
Dit heeft als direct gevolg dat er een stukje van het ‘monopolie’ van de overheid gedeeld gaat worden met het
publiek.
Om toch in de hand te houden wat er gebeurd is het belangrijk om steeds de eerste stap te nemen. Zoals de
burgemeester van Brisbane die de organisatie van een ‘mud army’ op zich nam voordat inwoners zichzelf hadden
kunnen organiseren. Omdat de gemeente meer en betere middelen heeft om een dergelijke actie op te zetten, is
er na het lanceren van dat initiatief ook geen concurrentie meer geweest – wel particulieren die het initiatief
kopieerden, maar daarbij –uit de berichtgeving- wisten waar ze op moesten letten voor hun eigen veiligheid en de
integriteit van de slachtoffers die ze gingen helpen.
Een besluitvaardig en flexibel beleid en/of bestuur is nodig om participatie betekenis te maken. Om
besluitvaardig en flexibel te kunnen zijn is een goede communicatie en informatievoorziening nodig, om
beslissingen op te kunnen baseren en te kunnen aanpassen. Tenslotte is maatschappelijk kapitaal nodig om
participatie tot een succes te maken.
Handelingsperspectief
Het handelingsperspectief voor een bestuurder en/of beleidsmaker ligt in dit geval in organiserende
activiteiten:
- Zorg voor mensen die weten wat nodig is en die snel kunnen handelen – kennis en bestaande ervaring
snel ontsluiten: bepaalde macht aan deze mensen zodat zij flexibel en daadkrachtig kunnen optreden.
- Grijp kleinere ontwrichtingen aan om (samen met het publiek) te leren
- Blijf in de buurt van de informatie-hub en de maatschappelijke database als middelen om empowerment
te kunnen verwezenlijken.
- Zoek contact met mensen die activiteiten ontplooien tijdens lichtere ‘events’ en probeer met hen een
standby netwerk op te zetten.
- Geef de mensen in dit netwerk een bepaalde uitvoeringsmacht zodat zij snel kunnen handelen
Uiteindelijk zou niet de ‘officiële hulpverlening’ zelf, maar een door hen geïnitieerd sneeuwbal (grassroots)
netwerk zou de hoofdrolspeler moeten zijn bij deze voorbereidingen op een grote ramp. Ondersteund door
ervaren (professionele) organisaties die de kwaliteit kunnen garanderen zonder flexibiliteit te verliezen.
De meerwaarde van online sociale media is in dit geval het kunnen monitoren van lokale activiteiten en het ad
hoc kunnen verspreiden van de juiste kennis en capaciteiten. Goede inzet van sociale media leidt tot grotere groep
betrokkenen en dus tot meer beschikbare capaciteiten en vaardigheden.
4.4. Sociale gelijkheid
Het laatste onderdeel van zelfredzaamheid is sociale gelijkheid. Uit de bevindingen in Brisbane is gebleken dat
deze gelijkheid in een verzorgingsstaat als Australië en Nederland, niet per se iets te maken heeft met de
economische situatie. Ongelijkheid tijdens de herstelperiode van een overstroming ontstaat door zichtbaarheid.
Op individueel niveau betekent dat dat de slachtoffers die zichzelf niet zichtbaar maken, minder snel geholpen
(gevonden) worden dan zij die assertief genoeg zijn om hulp te vragen. Dit geldt voor zowel de formele als de
informele hulpverlening. Op iets grotere schaal, bij de gelijkheid tussen wijken, spelen beelden en rapportages in
de media en een centrale ligging van het gebied spelen een belangrijke rol in waar de focus van de informele
hulpverlening komt te liggen.
Formele hulpverlening heeft aandachtslocaties die direct aandacht verdienen als zij overstromen; de kritieke
infrastructuur waarvan ontwrichting grote gevolgen (keten-effecten) kan hebben voor de schade in de rest van de
maatschappij. In Brisbane waren de Brisbane markets in Rocklea hiervan een goed voorbeeld. Tegelijkertijd zagen
we hier de valkuil van ‘zichtbaarheid’ ook voor de formele structuren. Tijdens de response en het herstel werd
Rocklea steeds geassocieerd met ‘daar zijn we al geweest’, maar de omringende wijk was niet als speerpunt
aangewezen en niet geholpen zoals de rest en verdween dus een beetje als een blinde vlek uit de prioritering van
hulp.
Zichtbaarheid online kan de verhoudingen veranderen; andere slachtoffers en gebieden zichtbaar maken via
Facebook en Twitter. Maar zolang online communicatie niet net zo wijd gebruikt wordt als telefonisch contact
kunnen online sociale media sociale (on)gelijkheid eigenlijk alleen verschuiven en niet wegnemen.
Handelingsperspectief
De prioriteit voor georganiseerde hulp hoort uiteraard bij de kritieke infrastructuren en de kwetsbare
onderdelen van onze samenleving te liggen. De prioriteit van de informele hulp zal liggen bij die wijken en die
mensen die het meest zichtbaar zijn. Het is dus te verwachten dat deze twee categorieën de eerste gefocuste
aandacht krijgen tijdens/na een overstroming. Om de sociale gelijkheid te vergroten zou een beleidsmaker de
zichtbaarheid van minder assertieve en minder centraal gelegen slachtoffers en gebieden moeten vergroten.
Dit kan door vrijwel direct na de overstroming, in een ‘tegenbeweging’, juist de focus te leggen bij die
gebieden die geraakt zijn maar weinig zichtbaar zijn, bijvoorbeeld door hun lokatie. Politiek kan deze keuze
onlogisch lijken; eerst de minst in het oog springende gebieden helpen is politiek een onpopulaire keuze omdat hij
minder mensen bereikt. Het is echter een gegeven dat de meest zichtbare gebieden niet uit het oog verloren
zullen worden. Het is goed om direct na de overstroming óók de aandacht te vestigen op die gebieden die anders
buiten beeld zouden blijven, en daar voorafgaand, in de voorbereidende fase, over na te denken. Het effect moet
zijn dat de ‘officiële hulpverlening’ overal tegelijkertijd lijkt te zijn. Om dat waar te kunnen maken zonder tegen
onderbezetting aan te lopen is overal ondersteuning van het publiek (zie maatschappelijk kapitaal en collectieve
effectiviteit) nodig.
Ook om de sociale ongelijkheid die na een overstroming makkelijk lijkt te ontstaan te voorkomen is het dus
essentieel om optimaal gebruik te maken van goed georganiseerde collectieve effectiviteit.
Als eerste formele reactie buiten het reageren op bedreigde kwetsbare infrastructuur, zou er een overzicht
gemaakt moeten worden van alle wijken en gebieden die getroffen zijn en welke daarbij de minste en de meeste
aandacht trekken. Op basis van dit overzicht en de regionaal opgebouwde kennis van publieke participatie
netwerken kunnen dan besluiten genomen worden over de prioritering van de hulpverlening. Een beslisboom die
vooraf is opgesteld voorkomt dat er ten tijde van de crisis een politieke discussie ontstaat over de prioritering van
de hulpverlening. De verantwoordelijkheid voor deze prioritering ligt logischerwijs bij hoogste bestuursniveau;
vanwege het benodigde overzicht en de benodigde autoriteit.
Op lokaler niveau is sociale ongelijkheid tegen te gaan door individuele benadering; in Brisbane gingen
verenigingen en publieke organisaties van deur tot deur om te informeren naar de hulpbehoefte van mensen. Dit
bleek ook maanden na de overstroming nog nuttig en effectief om ‘niet-assertieve slachtoffers’ te lokaliseren en
alsnog te kunnen helpen. Het (via sociale media) betrekken van publiek bij deze acties kan effectief zijn en een
signalerende functie hebben.
Spreek in een waakvlamovereenkomst met verenigingen en publieke organisaties niet alleen hun taken tijdens
de overstroming, maar benut hun mankracht ook (bij voorbaat) in de herstelfase.
4.5. Het besturen van Zelfredzaamheid
Al met al vraagt het besturen en benutten van zelfredzaamheid ook in de voorbereidende fase om een andere
aanpak in de hulpverlening. Het is zaak om officiële hulpverlening goed georganiseerd te hebben en huidige
afspraken en verantwoordelijkheden hoeven waarschijnlijk niet veranderd te worden, maar kunnen aangevuld
worden door capaciteiten en mankracht in ‘het publiek’. De samenwerking met verenigingen in het
maatschappelijk middenveld ontsluit niet (meer) het volledige potentieel dat er voor publieke participatie nodig is.
Sociale media zijn een krachtig instrument om de nieuwe mogelijkheden, ondanks het ontbrekende
overkoepelende overzicht, te benutten en samenwerking te organiseren.
Een nuttige samenwerking met het publiek vraagt verder wel om bepaalde aanvullingen op de huidige
werkzaamheden, zoals het onderhouden van een netwerk. Om zelfredzaamheid te kunnen gebruiken tijdens een
overstroming zouden ´officiële hulpverleningspartners´ bijvoorbeeld tijdens kleinere of lichtere incidenten kunnen
oefenen met het (betekenisvol) samenwerken met het publiek. Die ervaringen kunnen vervolgens gebruikt worden
om in contact komen met betrokken participerende mensen en om inzicht te krijgen in de dynamiek. Op die
manier kan er binnen de formele hulpverlening gebouwd worden aan een informeel netwerk met bepaalde
capaciteiten en een bepaald bereik.
De manier waarop zelfredzaamheid beïnvloed kan worden verschilt uiteraard per bestuursniveau. Op het
hoogste niveau; in dit onderzoek in Brisbane is dat de staat Queensland, vergelijkbaar in Nederland met de
nationale bestuurslaag, kan men vooral bijdragen door het houden van overzicht en de prioritering van middelen:
- De nationale bestuurslaag is verantwoordelijk voor het ‘floodproofen’ van communicatie-infrastructuren
die dialoog faciliteren ((mobiele) telefonie en internet)
- Voor het houden van overzicht op de juiste verdeling van hulpverlening en middelen tussen regio’s
- Deze bestuurslaag draagt ook de verantwoordelijkheid voor een centraal informatie punt, waar actuele
informatie, achtergrond kennis en betrokken personen en organisaties samenkomen. De coördinatie en
uitvoering van dit centraal informatie punt kan worden uitbesteed.
- Voor zelfredzaamheid zijn bepaalde capaciteiten nodig; op nationaal niveau kan ‘lesmateriaal’ ontwikkeld
worden dat deze capaciteiten bij de bevolking kan vergroten.
Op regionaal bestuursniveau ligt de verantwoordelijkheid om de verdeling van ingezette informele hulp te
monitoren en te coördineren met gewenste prioritering. Het is logisch om de samenwerking met het publiek (via
een platform of netwerk) op dit niveau te coördineren omdat het hoog genoeg is om overzicht te houden en lokaal
genoeg om rekening te houden met lokale karakteristieken. In Nederland is het niveau van de veiligheidsregio en
voor de case study in Brisbane zou dit de brede gemeenteorganisatie zijn; omdat Brisbane zo’n grote gemeente is,
zowel in oppervlak, als in bemensing en budget.
- Op regionaal niveau worden de verbanden tussen verschillende lokale initiatieven gelegd, zodat zij
onderling inspiratie en ervaringen kunnen uitwisselen
- Het beheer van het ontstane platform of netwerk en de organisatie van betekenisvolle participatie ligt op
dit niveau; ook voor kleine, lichtere events en in de perioden zonder ramp.
- Communicatie in de waarschuwende sfeer gebeurt op dit niveau met één boodschap, die in specifieke
gevallen doorverwijst naar lokalere (meer op maat gemaakte) informatiebronnen.
Tenslotte zou op lokaal niveau de uitvoering en de praktische samenwerking tot stand moeten komen; in
Nederland op gemeentelijk of stadsdeelniveau en in Brisbane op wijkniveau:
- Hier worden vrijwilligers georganiseerd, al dan niet via een vereniging, die deur tot deur gaan en op zoek
gaan naar de onuitgesproken hulpvraag.
- Binnen de hulpverlening ligt hier lokale uitvoeringsmacht om problemen direct aan te pakken en op te
lossen (empowerment), met regionale ruggenspraak als er behoefte is aan expertise en/of ervaring.
- De praktische lessen die tijdens kleinere / lichtere gebeurtenissen geleerd worden zouden op dit
uitvoerende niveau getrokken en beheerd moeten worden.
- Op dit niveau worden laagdrempelige informatiepunten georganiseerd die waar mensen binnen kunnen
stappen voor voorlichting op maat en waar regionale informatie-hubs naartoe kunnen verwijzen of linken.
We hebben in de loop van dit onderzoek kunnen constateren dat om de zelfredzaamheid in een samenleving
ten volle te kunnen benutten een aantal zaken moeten blijven functioneren. Uitval hiervan zouden sociale tipping
points genoemd kunnen worden; op het moment dat ze wegvallen, zal er ook een stuk zelfredzaamheid
verdwijnen:
- Dialoog, tussen burgers onderling en met instanties die weten wat er aan de hand is. Op het moment dat
er geen dialoog meer mogelijk is veranderen samenwerkende individuen in eilandjes en zal de
zelfredzaamheid in een gemeenschap danig afnemen. Een dialoog kan telefonisch of via sociale media
gevoerd worden en de infrastructuren die deze diensten ondersteunen zouden dan ook extra aandacht
verdienen in de rampvoorbereiding.
- Ontmoetingsplekken, on- en offline. Om vergelijkbare redenen als hierboven genoemd is het belangrijk
dat mensen elkaar tegen kunnen blijven komen. Parkjes en winkelcentra zijn belangrijke fysieke
ontmoetingsplekken die juist in de stressvolle periode na een ramp een sociale functie vervullen. Online
zijn dit blogs, gastenboeken van websites van relevante organisaties, forums en Facebook-tribute
pagina’s.
- Mengvorm van secundair en primair getroffenen: de bereikbaarheid van primair getroffen slachtoffers
wordt groter als er mensen in de buurt zijn die minder zwaar getroffen zijn en die meer tijd hebben om
zich te oriënteren op beschikbare informatie en de tijd hebben om als aanspreekpunt te fungeren.
- Zelfbeschikking is belangrijk voor zelfredzaamheid, als een gebied wordt afgesloten of als het mensen
onmogelijk gemaakt wordt om de middelen (boten of generatoren) die ze ter beschikking hebben te
gebruiken groeit de afhankelijkheid van de centrale hulpverlening.
Bronnenlijst
1. Al Jazeera - dd. 2 november 2011 - http://www.aljazeera.com/news/asia/
2. Australian Bureau of Statistics. (2012). Regional Population Growth, Australia - 2010-11. Canberra:
ABS.
3. Australian LandRover Owners - http://www.aulro.com/afvb/lroc-brisbane-general-public/120790-
after-flood-cleanup-asisstance-oxley.html
4. Baked Relief - http://bakedrelief.org/
5. Brandtzaeg, P.B., Nov, O. (2011) Facebook use and social capital – A longitudinal study.
6. Brisbane Times - http://www.brisbanetimes.com.au/environment/weather/blighs-tearfilled-cry-we-
are-queenslanders-20110113-19oxt.html
7. Bruce R. Lindsay (2011) Social Media and Disasters: Current Uses, Future Options, and Policy
Considerations, Congressional Research Service.
8. Cancrinus, I., Netten, J.C.M. (2008) Samen slimmer, samen sterker. Handreiking voor zelforganisaties
van rampgetroffenen. Impact
9. Centraal Bureau voor de Statistiek (persbericht, 2011). http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/C80FA519-
21C2-4421-A52B-BE47E543CC80/0/pb11n067.pdf
10. Dekker, P., & Hart, J. d. (mei 2009). Vrijwilligerswerik in meervoud. Civil society en vrijwilligerswerk,
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
11. Disaster Response and Resilience Research Group (2012) The role of social media as psychological
first aid as a support to community resilience building. A Facebook study from ‘Cyclone Yasi Update’,
University of Western Sydney
12. Ellison, N.B., Lampe, C., Steinfeld, C. (2009) Social Network sites and society: current trends and
future possibilities. Interactions.
13. Emmerik, van M.L., Stubbé-Alberts, H.E. & Bloeme, D.B.A. MSc (2011). Social media gebruik tijdens
incidenten: perspectieven van communicatieadviseurs en burgers. Soest: TNO.
14. Facebook - http://www.facebook.com/animalslostfoundqldfloods
15. Facebook - http://www.facebook.com/QueenslandPolice/posts/191117530899692
16. Globalization and World Cities (GaWC) Study Group and Network. (2010). The World According to
GaWC. Loughborough : Loughborough University.
17. Harvard Humanitarian Initiative. Disaster Relief 2.0: The Future of Information Sharing in
Humanitarian Emergencies. Washington, D.C. and Berkshire, UK: UN Foundation & Vodafone
Foundation Technology Partnership, 2011.
18. Hoijtink, L., te Brake, H. & Dückers, M. (2011) Veerkrachtmonitor. Ontwikkeling van een
meetinstrument voor psychosociale veerkracht. Amsterdam: Impact.
19. Joustra, T. (2011) Brand bij Chemie-Pack te Moerdijk. Den Haag: Onderzoeksraad voor Veiligheid
20. Kolesnikova, L. (2009). Achieving Resilience in Communities: Lessons Learned from Terrorist Attacks.
In S. E. (eds.), Building Terrorism Resistant Communities: Together Against Terrorism (pp. 306 -
325).Amsterdam: IOS Press.
21. MICAH - http://www.micahprojects.org.au/
22. Morozov, E. (2010) The net delusion. How not to liberate the world. Penguin books (p. 190)
23. Norris (2007) Community resilience as a metaphor, theory, set of capacities and strategy for disaster
readiness.
24. Norris, F. H. (2008). Community Resilience as a Methaphor, Theory, Set of Capacities and Strategy
for Disaster Readiness. American Jounal for Community Psychology , 41:127-150.
25. Paldam, M. (2000), Social Capital: One or Many? Definition and Measurement. Journal of Economic
Surveys, 14: 629–653. doi: 10.1111/1467-6419.00127
26. Palen, L., Hiltz, S. R., & Liu, S. B. (2007). Online forums supporting grassroots participation in
emergency preparedness and response. Communications of the ACM - Emergency response
information systems: emerging trends and technologies , 50: 54 - 58.
27. Putnam, R. (2000) Bowling alone: the collapse and the revival of American community.
28. Rijkswaterstaat Waterdienst, Analyse van slachtofferrisico's Waterveiligheid 21e eeuw, dd. 1 april
2011
29. Rijkswaterstaat Waterdienst, Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw, dd.
31 maart 2011
30. Rijkswaterstaat Waterdienst, Syntheserapport Gebiedspilots Meerlaagsveiligheid, dd. 7 november
2011
31. Shirky, C. (2008) Here comes everybody. How change happens when people come together. Penguin
Books
32. Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, dd 7 mei 2012 - IENM/BSK-2012/58095 - Kaders en
uitgangspunten voor actualisering waterveiligheidsbeleid
33. Taylor, M., Wells, G., Howell, G. & Raphael, B. (2012) The role of social media as psychological first
aid as a support to community resilience building. A Facebook study from ‘Cyclone Yasi Update’. The
Australian Journal of Emergency Management Volume 27, No. 1, February 2012 20-26
34. The Sydney Morning Herald dd. January 14 - 2011 http://www.smh.com.au/environment/facebook-
and-twitter-prove-their-worth-20110114-19q1e.html
35. Velden, P. van der, Loon, P. van, IJzermans, J & Kleber, R. (2006). Psychosociale zorg direct na een
ramp. De Psycholoog 658-663
36. VenW. Nationaal Water Plan, Den Haag, 2009.
37. Victor, P., Cornelis, C., Cock, M. D., & Silva, P. P. (2009). Gradual trust and distrust in recommender
systems. in Fuzzy Sets and Systems in Interdisciplinary Perception and Intelligence , 160: 1367–1382.
38. Vranken, J. (2008). Competitiveness and Cohesion: A Janus Head? Some Conceptual Clarifications in
"P. Ache et al. (eds.). Cities between Competitiveness and Cohesion. Discourses, Realities and
Implementation". Helsinki: Springer.
39. Wikifloods - http://www.wikifloods.com.au/
40. Williams, G & Williams, R. (2011). The Use of Social Media for Disaster Recovery. Lessons learned
while creating and managing “Joplin Tornado Info” on Facebook and further implemented with
“Branson Tornado Info”.
Bijlage 1.
Context in Brisbane
Nadenken over rampbeheersing en herstel is lastig als er niet gerelateerd kan worden aan ervaringen uit de
praktijk. Emoties en schijnbaar kleine afhankelijkheden kunnen tijdens een crisissituatie van het ene op het andere
moment van doorslaggevend belang worden. De voorspelbaarheid en het succes van de geplande inspanningen
worden daardoor beïnvloed en het is dan ook zeldzaam om na afloop van een ernstige crisis of ramp te horen
zeggen dat de reactie foutloos is geweest. De vloek van de rampbeheersing is dat er achteraf altijd succesvollere
scenario’s denkbaar zijn, terwijl er vooraf zoveel onzekerheid bestaat dat een waterdicht beheersplan eigenlijk
onmogelijk is.
Hoewel de onzekerheid van wat, wanneer en hoe niet weggenomen kan worden, kunnen we wel leren van de
praktijkervaringen van anderen. De Australische staat Queensland worstelde begin 2011 met ernstige
overstromingen en kreeg wereldwijd lovende reacties op de wijze waarop de crisis beheerst werd. Een analyse van
de gebeurtenissen en activiteiten daar kan veel duidelijk maken over rampbeheersing anno nu.
Van de gebeurtenissen in januari 2011 in Queensland kan Nederland leren welke maatregelen in laag 3
effectief kunnen zijn en wat de randvoorwaarden zijn voor een goede rampbeheersing. Australië, en in het
bijzonder Queensland, kent diverse natuurlijke dreigingen (droogte, orkanen en overstromingen) die zich
regelmatig en op verschillende schaalniveaus (zowel geografisch als in 'hevigheid') manifesteren.
Preventiemaatregelen worden door de meeste beleidsmakers dan ook als 'onbegonnen werk' gezien, en juist het
crisismanagement is er goed op orde.
Het Australische bestel met meerdere overheidslagen, geprivatiseerde vitale infrastructuur en een breed
maatschappelijk middenveld is goed vergelijkbaar met de situatie in Nederland. Bovendien is het een ontwikkeld
land, dat zelfs hoger dan Nederland scoort op de Human Development Index van de Verenigde Naties; Australië
staat als tweede op de lijst, Nederland als derde. Ook qua levensstandaard is de vergelijking met de Nederlandse
samenleving te trekken.
Brisbane is de hoofdstad van Queensland. Het stedelijk gebied van Brisbane heeft ongeveer 2,1 miljoen
inwoners, waarmee het de grootste stad van Queensland en de derde stad van Australië is. De afgelopen jaren
kende Brisbane de snelste groei in inwoners in Australië (jaarlijks 2,2%). Deze snelle groei is terug te zien in de
jonge gemiddelde leeftijd (mediaan van 35) en het immigratiecijfer (circa één op de vijf huishoudens spreekt een
andere taal dan Engels)30
Het Central Business District (CBD) in Brisbane is van oudsher het centrum van de stad en ligt in een bocht van
de rivier, ongeveer 23 kilometer voor de riviermond bij Moreton Bay. De stad strekt zich in alle richtingen uit langs
de oevers (flood plains) van de Brisbane River tot aan de Great Dividing Range en beslaat in totaal een gebied van
1.367 km2.
In tegenstelling tot veel andere Australische hoofdsteden wordt een groot gedeelte van het stedelijke gebied
bestuurd door één lokale overheid, de Brisbane City Council (BCC). De BCC is in termen van bevolking en budget
ook meteen verreweg de grootste Local Government Area (LGA) van Australië is. Het jaarlijkse budget van de BCC
is ongeveer 1.6 miljard Australische dollars. Ondanks het imago van een 'Big Town' in plaats van een City heeft
Brisbane de grootste economie tussen Sydney en Singapore waar steden als Jakarta en Darwin onder vallen. En
vanaf 2008 is de stad geclassificeerd als 'wereldstad'31
.
30
Australian Bureau of Statistics, 2012. 31
The World According to GaWC, 2010
De Overstroming
In januari 2011 kreeg Queensland te maken met overstromingen van - in de woorden van premier Anna Bligh -
“Bijbelse proporties”. Ook Brisbane kwam voor een groot deel onder water te staan. Dat was onverwacht, want na
de grote overstromingen in 1974 was de Wivenhoe Dam gebouwd die Brisbane voortaan zou beschermen van
overstromingen. “Brisbane will never flood again” was de algemeen geldende opinie. Er werd gebouwd en
geïnvesteerd op overstromingsgevoelige locaties, er werden steeds minder verzekeringen tegen overstromingen
afgesloten en van de traditionele Queenslander huizen (die op palen staan) wordt steeds vaker de
‘onderverdieping’ dicht gemetseld en als uitbreiding van het huis gebruikt.
Maar na ruim een decennium van zware droogte begon in Zuidoost Queensland eind 2010 de overgang El
Nino naar La Nina. Het stroomgebied van de Brisbane River en nabij gelegen stroomgebieden ontvingen een groot
gedeelte van de regen die La Nina met zich meebracht. Op 10 januari 2011 viel er in Toowoomba, een stad die op
700 m hoogte aan de rand van de ‘Great Dividing Range’ ligt, 150 mm neerslag in veertig minuten tijd. De grond
kon al dat water niet aan (door de langdurige droogte die voorafging, maar ook door de grote toename aan
verhard oppervlak in de voorgaande ‘droge jaren’) en stroomde als een bijna 7 meter hoge muur van water, een
‘binnenlandse tsunami’, door de Locker Valley naar het stroomgebied van de Brisbane River en Wivenhoe Dam.
Door de intensieve neerslag van de laatste tijd had de dam zijn maximale capaciteit al bereikt. Maar na jaren van
droogte, waarin het zoete water in de dam bijna op was geweest, lag het politiek gevoelig om de sluizen open te
zetten en water te lozen.
De vloedgolf uit de Locker Valley bracht de inhoud van de Wivenhoe Dam in een klap op 191% van zijn
capaciteit wat de constructie van de dam zelf in gevaar bracht. Ondanks dat het op dat moment hard regende en
het peil in de rivier al hoog was moesten de sluizen van de Wivenhoe Dam geopend worden; per dag het
equivalent van twee keer de haven van Sydney op de Brisbane River lozend. Dit zorgde voor de overstromingen in
Brisbane en Ipswich. De Queensland Floods Inquiry (vergelijkbaar met een parlementaire enquête in Nederland)
oordeelde later in maart 2012 dat de schuld van de overstromingen bij de senior ingenieurs lag die de sluizen
eerder hadden moeten openen.
De overstromingen raakte de laaggelegen delen van Brisbane in de ochtend van 11 januari 2011. Om half 3 ’s
nachts trad de rivier uit zijn oevers en moesten het Central Business District (CBD) en de wijken Fortitude Valley en
West End geëvacueerd worden. Een evacuatiecentrum werd ingericht op de ‘RNA Showgrounds’ in Bowen Hills.
Bewoners van 2.100 straten in Brisbane werden voorafgaand aan de overstromingen geadviseerd om te
evacueren. De burgemeester voorspelde dat 20.000 huizen geraakt zouden worden als het water in de rivier op 14
januari zijn hoogtepunt zou bereiken. Uiteindelijk bereikte de rivier een dag eerder op 13 januari zijn hoogtepunt
op een lager niveau dan voorspeld; er overstroomde toch 20.000 huizen. De zwaarst getroffen wijken waren St.
Lucia, West End, Rocklea en Graceville.
Met een overstromingsdiepte van 4,45 meter staat deze overstroming op de tiende plaats in de geschiedenis
van de stad. De voorlaatste overstroming in 1974 (aanleiding voor de Wivenhoe Dam) haalde
overstromingsdieptes van een meter hoger, maar raakte de stad ook op andere plaatsen. Hierdoor waren de
veilige plekken van toen niet per definitie nu ook veilig. Een deel van de westelijke wijken (Bellbowrie, Moggill,
Karana Downs en Pullenvale) van Brisbane waren voor drie dagen afgesneden totdat het leger het gebied kon
bereiken op 15 januari.
(Figuur 2)
De Rampbeheersing
Over het geheel genomen werd er adequaat gereageerd door de nooddiensten; zowel op stads‐ als op
staatsniveau werd goed samengewerkt en er vielen ‘slechts’ 36 dodelijke slachtoffers in heel Queensland. Er
was weliswaar veel materiële schade, maar daar lieten de Queenslanders zich niet door uit het veld slaan. De
berichten die de wereldpers bereikten, gingen vooral over hoe de gevolgen van de overstroming met massale
gemeenschapszin en burenhulp het hoofd werden geboden. Op het eerste gezicht was Brisbane ‘back on its feet in
no time’.
Rampbeheersing in Queensland in januari 2011 was een organisatorische uitdaging. De staat en ‘statewide
organizations' zoals Emergency Management Queensland (EMQ) en de Queensland Police Service (QPS) hadden
het sinds eind 2010 druk met overstromingen op verschillende plekken in de staat en daarna met de gevolgen van
cycloon Yasi. Het kostte logischerwijs moeite om de opeenstapeling van rampen in alle 73 van de local government
area’s (“gemeentes”) in Queensland bij te benen met voldoende mensen en middelen. De gemeente Brisbane was
goed uitgerust om met rampen om te gaan, maar op haar schaalniveau bracht de overstroming in Brisbane
eigenlijk dezelfde problematiek met zich mee. De overstroomde wijken waren talrijk en verspreid en vroegen alles
van de middelen die de gemeente beschikbaar had. De privatisering van de watersector die net was doorgevoerd,
zorgde voor een extra uitdaging. Het was de eerste keer dat de samenwerking tussen deze nieuwe private partijen
en de nooddiensten uitgeprobeerd werd. Niemand wist precies waar de verantwoordelijkheden in dit soort
crisissituaties lagen.
Bijlage 2.
Social media als begrip
Een eenduidige definitie vaststellen van wat online sociale media zijn, is schier onmogelijk. In veel bestaande
literatuur varieert de inhoud van het gehanteerde begrip. Als basis voor dit onderzoek hebben we de
begripsomschrijving genomen die wordt gehanteerd door Bruce Lindsay, onderzoeksanalist bij het Amerikaanse
congres. Hij omschrijft sociale media als “internet-based applications that enable people to communicate and
share resources, e.g. Facebook, Twitter, YouTube, blogs, chat rooms.”32
Internet-based moet hier worden opgevat
als zijnde zowel online als mobiel. Zogenoemde smartphones zijn telefoons waarmee niet alleen gebeld kan
worden, maar waarop ook via het internet data verzonden kunnen worden.
Hoewel de sociale media nog te jong zijn om zich in een eensluidende, precieze definitie te laten omschrijven,
zijn er tussen de verschillende omschrijvingen wel diverse overeenkomsten. Zo vinden we bij iedere
begripsomschrijving van sociale media de volgende punten terug:
- de mogelijkheid om zonder interventie van een redactie (of andere menselijke ondersteuning of
goedkeuring) zelf content - tekst, maar ook (video)beeld en geluid - online te plaatsen via (micro)blogs als
Wordpress, Blogger of Twitter, wiki-pagina’s en platformen als Flickr of, YouTube
- het aangaan van een dialoog met bezoekers van de website, applicatie of platform door middel van
reacties, recensies, meningen, beschrijvingen en waarderingen
- het aanmaken van een profiel op sociaal netwerksites als LinkedIn, FaceBook of Hyves
Zelfredzaamheid als begrip
Waar in Engelstalige literatuur vaak gesproken wordt over resilience (waarvan de nauwkeurige Nederlandse
vertaling ‘veerkracht’ is) wordt in het Nederlands ook vaak de term ‘zelfredzaamheid’ gebruikt. Bij bestudering van
de term veerkracht wordt vaak gerefereerd aan de wetenschappelijke metafoor van fysieke omstandigheden: het
begrip werd oorspronkelijk gebruikt om aan te geven hoe snel een materiaal na een verandering terugveert. Ook
bij een persoon kan deze persoonlijke veerkracht of zelfredzaamheid na een ramp of calamiteit in sociologische
termen worden bekeken en onderzocht.
Het wordt er niet eenvoudiger op wanneer de community resilience (gezamenlijke zelfredzaamheid, ofwel
samenredzaamheid) wordt onderzocht. Hierbij wordt niet gekeken of een individu als persoon veerkrachtig is,
maar in hoeverre een community (gemeenschap) als geheel veerkrachtig is na een ramp of calamiteit. Het blijkt
dat verschillende elementen van en in de gemeenschap van belang zijn in hoeverre de mensen samen na
bijvoorbeeld een overstroming weer teruggeveerd zijn naar de oorspronkelijke uitgangssituatie of naar een
veranderde situatie met een nieuwe stabiliteit.
De term 'zelfredzaamheid' is berucht in bestuurskundige kringen. Of iets of iemand zelfredzaam is kan zich op
zoveel verschillende manieren uiten en wordt door zoveel verschillende zaken beïnvloed, dat het een vrijwel
onmogelijke opgave lijkt om beleid te formuleren dat (aantoonbaar) 'de zelfredzaamheid vergroot'.
Omdat het begrip 'zelfredzaamheid' te veel omvattend en multidimensionaal is om beleid op te formuleren,
splitsen we de term in dit onderzoek op in vier 'karakteristieken van zelfredzaamheid' die als losstaande
onderwerpen beter te onderzoeken en analyseren zijn dan het veelomvattende begrip zelfredzaamheid zelf.
32
Bruce R. Lindsay (2011) Social Media and Disasters: Current Uses, Future Options, and Policy Considerations,
Congressional Research Service.
We baseren deze vier karakteristieken van zelfredzaamheid op de 'set of networked resources' die Fran Norris
en haar collega's introduceren bij het duiden van de term 'community resilience'. Zij beargumenteren dat
community resilience wordt gevormd door de middelen die een gemeenschap tot beschikking heeft - en de
veerkracht van die middelen - om snel weer te functioneren na een verstoring.33
Wij vertalen in dit advies ‘community resilience’ als ‘samenredzaamheid’ en soms als ‘gezamenlijke
zelfredzaamheid’ en gebruiken een vertaling van de Norris' networked resources. Networked omdat het om de
zelfredzaamheid van een gemeenschap en niet van één individu als uitgangspunt voor het ontleden van de term
van zelfredzaamheid.
Norris heeft het begrip resilience onderverdeeld in vier kernbegrippen;
- Informatie en communicatie
- Maatschappelijk kapitaal
- Collectieve effectiviteit
- Sociale gelijkheid
In ons onderzoek hebben we met name drie van deze kernbegrippen (informatie & communicatie,
maatschappelijk kapitaal en collectieve effectiviteit) onderzocht om meer grip te krijgen op de invloed van online
sociale media op de gezamenlijke zelfredzaamheid na een ramp of calamiteit. Het kernbegrip ‘sociale gelijkheid’
hebben we grotendeels buiten beschouwing gelaten omdat we de invloed van sociale media op deze punten in
een moderne, westerse samenleving zeer klein achten.
We gaan er vanuit dat de mate waarin deze karakteristieken en de daarbij behorende indicatoren (zie figuur 3)
in een gemeenschap aanwezig zijn, indicatief is voor de zelfredzaamheid van die gemeenschap. We definiëren aan
de hand van middelen en op basis van geobserveerd gedrag omdat we er vanuit gaan dat voor een manifestatie
van optimale zelfredzaamheid er niet alleen sprake van urgentie moet zijn, maar dat er ook een beroep gedaan
moet kunnen worden op de juiste middelen en capaciteiten. Figuur 3: vier componenten van zelfredzaamheid
33
Norris (2007) Community resilience as a metaphor, theory, set of capacities and strategy for disaster readiness.
•Collectieve actie
•Oplossingsvermogen, creativiteit en flexibiliteit
• Collectieve effectiviteit
• Politieke samenwerkingsverbanden
•Verdeling van middelen
•Eerlijke risicospreiding
•Kwaliteit van hulpbronnen
• Onderlinge hulp (verwacht en ervaren)
• Banden (met gemeenschap, met maatschappelijke
middenveld en met overheid)
• Groepsgevoel en betrokkenheid bij een plek
• Infrastructuur
• Vaardigheden
• Communicatie en narratief
• Betrouwbare bronnen & verantwoorde media
Informatie & communicatie
Maatschappelijk Kapitaal
Collectieve competentie
Sociale Gelijkheid
Bijlage 3
SUPERSTORM SANDY IN NEW YORK (OKTOBER 2012)
Eind oktober 2012 woedde orkaan Sandy in het Caraïbisch gebied. Op maandag 29 oktober
kwam Sandy - inmiddels uitgegroeid tot superstorm - aan op het vasteland in het
(Noord-)Oosten van de Verenigde Staten. Uit voorzorg werden meer dan 370.000 inwoners uit
o.a. New York en de staat New Jersey geëvacueerd. In de paar dagen dat Sandy over de verschillende
Amerikaanse staten raasde, richtte ze grote materiële en persoonlijke schade aan. Zo viel voor meer
dan twee miljoen huishoudens de stroom uit, liep de beurs op Wall Street onder water en werden
diverse metrobuizen gevuld met zeewater. Naar schatting vonden meer dan honderd mensen in de
VS de dood, voornamelijk door omvallende bomen. De totale schade in de Verenigde Staten alleen
werd geschat op meer dan 71 miljard US dollar.
Ondanks het advies voor en zelfs de verplichting van evacuatie - opgelegd door gouverneur
Christie - weigerden in New Jersey ongeveer de helft van de bewoners vrijwillig te evacueren. “It’s
just stupid”, liet de gouverneur tijdens een persconferentie weten. Zeker in de dichtbebouwde,
gemoderniseerde urbane samenleving als het Noord-Oosten van de Verenigde Staten maakten veel
inwoners hun eigen plan en vertrouwden ze op zichzelf en elkaar. Het was vanaf het begin duidelijk
dat vooral ook bij deze grote natuurramp de rol van diverse sociale media aanzienlijk was. Veel van
dezelfde waarnemingen die ook gedaan waren tijdens de overstromingen in Queensland konden ook
hier tijdens en na Sandy waargenomen worden. Daarbij kan ook opgemerkt worden dat in dit
dichtbevolkte, urbane gebied nog meer dan (al weer) twee jaar geleden in Queensland, de rol van de
sociale media in het algemeen en de zelforganisatie van bewoners plus de informelere
informatievoorziening door de overheid in het bijzonder een grote vlucht hebben genomen. In het
voorliggende onderzoek hebben we steeds het gebruik van sociale media bij het vaststellen van de
zelf- en samenredzaamheid van bewoners afgezet in een kwadrantenmodel. Bij de analyse van het
gebruik van sociale media tijdens superstorm Sandy valt dan vooral op dat vooral de twee
kwadranten informatie & communicatie en maatschappelijk kapitaal een belangrijke rol innemen.
ZELFORGANISATIE BIJ HULPVERLENING
Een journaliste van Fortune magazine begon samen met verschillende vrienden een tumblr-blog
dat ze simpelweg “Sandy sucks” (http://sandysucks.tumblr.com) noemde. Met dit blog wilde ze
bewoners voorzien van informatie waarmee ze zelf de handen uit de mouwen konden steken door
voedsel en andere hulpmaterialen te kopen en rond te brengen, door schoon te maken, te helpen en
te koken. Typerend voor een blog als Sandy Sucks was dat het dozijn schrijvers van het blog zelf geen
coördinerende acties uitvoerden noch eigen hulpacties op touw zetten: ze waren slechts een
doorgeefluik, een centrale plek waar je terecht kon om andere in nood met concrete acties te
helpen. “We’re a small group of people who decided to be part of the really big grassroots effort to
keep people warm, fed, and dry in the wake of Hurricane Sandy.” In hun eigen mission statement
zeggen de mensen achter “Sandy sucks” zelf het volgende over waarom de zelforganisatie van
bewoners tegenwoordig een belangrijke plaats inneemt naast (of boven?) ondersteuning door
organisaties uit het traditionele middenveld of de overheid. “When you drive out to the Rockaways
you won’t see a big Red Cross presence. You’ll see one National Guard outpost and a few FEMA
workers. Many residents must walk miles to get agency help and they often are too afraid or too cold
or too whatever to travel that far. This is not anyone’s fault, necessarily. These agencies are great
(…). They’re also huge bureaucracies that can only be so many places at once. They aren’t known for
moving fast. Instead you will see grassroots volunteers fanning out all over Queens and Staten Island
in many more places than the Red Cross, FEMA, or the National Guard. They’re not hampered by red
tape and their mission is flexible… one day it’s cleaning trash, another it’s making sandwiches,
another it’s trying to organize donations. “
Het epicentrum van de Occupy Wallstreet beweging lag in het hart van het door superstorm
Sandy getroffen gebied. Op zich niet zo vreemd dat de Occupy Sandy beweging
(http://interoccupy.net/occupysandy) tijdens en vooral nadat de superstorm haar verwoestende
werk had gedaan, op velerlei manieren de getroffen bewoners hulp bracht. Het twitter-account van
Occupy Sandy had tijdens de superstorm meer dan 10.000 volgers. De focus van hun
twitterberichten waren onderdak en ondersteuning bieden aan de verschillende centrale hubs waar
vrijwilligers hun hulp aanboden. Daarnaast was ook een SMS-systeem opgezet dat hulpzoekers met
vrijwilligers verbond. Stephanie Shih ontwikkelde Occupy SMS (http://occupysms.org) toen zij en een
vriend naar de Rockaways gingen met een generator en een pomp om ondergelopen huizen weer
leeg te pompen. Niemand had echter nog een overzicht gemaakt van alle huizen die waren
ondergelopen en waar een pomp met generator ingezet zouden kunnen worden. Enige optie voor
Shih was om een voor een de deuren af te gaan en na te vragen wie hulp nodig had. “Finding people
who need your help when you are offering this highly sought-after resource for free shouldn't be this
difficult or inefficient.", zegt Shih in een online nieuwsbericht. Zowel vrijwilligers als hulpvragers
kunnen een sms sturen naar een telefoonnummer en het systeem verbindt de juiste mensen aan
elkaar. Of, zoals Shih het zelf zegt, “With Occupy SMS you don't need to ask someone 'in charge'
what addresses need help. You can help yourself help someone else." Ook hier nemen bewoners met
verschillende initiatieven de hulpverlenende rol over die traditioneel door de overheid en
hulpdiensten werd uitgevoerd.
INFORMELE INFORMATIEVOORZIENING
De online informatievoorziening via verschillende social media tijdens Sandy werd zowel door
bewoners zelf uitgevoerd als door verschillende hulpverleningsinstanties en overheden. Opvallend is
hierbij dat de rol van de alleswetende, formele overheid echt aanzienlijk veranderd is. Zo postte de
Metropolitan Transportation Authority of the State of New York (MTA) direct tijdens Sandy maar ook
in de dagen en weken na de verwoestende superstorm vele tientallen foto’s op hun Flickr-account
over de opruimacties die zij uitvoerden in metrogangen en –stations. De foto’s van vieze trappen,
ondergelopen perrons en verwoeste metrotreinen zijn mijlenver verwijderd van een metrobedrijf dat
alleen goed nieuws communiceert. De kwetsbaarheid en het tonen van de ruwe werkelijkheid is
opvallend. De MTA communiceert hiermee op een opvallende wijze wat de problemen zijn, maar
ook wat er aan gedaan wordt. In ieder geval is duidelijk in beeld gebracht dat deze problemen ook
niet binnen een paar uren zijn opgelost.
De brandweer van New York nam bijvoorbeeld een belangrijke rol in bij het ontkrachten van
geruchten. Instanties als de politie, lokale overheden of het metrobedrijf hebben niet alleen een
belangrijk rol in het zelf snel verspreiden van actuele en correcte informatie, maar ook in het
bevestigen en ontkrachten van informatie die door anderen wordt verspreid. Zo werden de eerste
twee dagen veel - soms zeer indrukwekkende - foto's verspreid van Sandy. Een paar van de
allerbekendste (een zwarte dreigende stormwolk die rond het vrijheidsbeeld draaide,
rondzwemmende haaien, een ondergelopen Times Square en een zeehond op straat bleken
gephotoshopt of van andere calamiteiten te zijn. Op snopes.com
(http://www.snopes.com/photos/natural/sandy.asp) werd een overzicht bijgehouden waarop de
verschillende foto's werden getoond met simpele onderschriften als "deze foto is niet echt" of "
deze foto dateert van ….". Door verschillende overheidsinstanties werd naar deze beelden
verwezen. Ook de FEMA (federal Emergency Management Agency) had een eigen pagina
(http://www.fema.gov/hurricane-sandy-rumor-control) waarop ze geruchten ontkrachten en
waarheden bevestigden. Zo werd heel overzichtelijk en helder met groene vinkjes en rode kruizen
aangegeven wat waar en onwaar was.
Deze korte impressie van verschillende gebeurtenissen en activiteiten tijdens en na superstorm
Sandy laten zien dat de relatieve nieuwe zelforganisatie van burgers een behoorlijke vlucht heeft
genomen. De zelfredzame burger neemt soms de rol van hulpverlener of informatieverschaffer op
zich tijdens en na een natuurramp. Dit vraagt ook een nieuwe rol van de overheid; een rol waarbij
informeler wordt gecommuniceerd, een nieuwe samenwerking met burgers wordt aangegaan en
waarbij ander contact wordt gelegd en onderhouden.
Bijlage 4
Wederom Queensland in januari 2013
‘The good news is that the precautions Coles Supermarket in Ipswich took after the last flood, are
holding up and food is available.’
Twee jaar na de overstromingen die als onderwerp dienden voor deze studie, werd Queensland
opnieuw getroffen door grootschalige overstromingen. Met name de kustregio’s van Queensland
werden dit keer hard geraakt door een tropische cycloon en de bijbehorende moesson. Het
zwaartepunt van deze overstromingen lag op een andere, noordelijkere, plek dan in 2011 maar veel
regio’s worden nu, in 2013, voor de tweede keer geraakt in twee jaar. Volgens de burgemeester van
Ipswich, net buiten Brisbane, voelde het als ‘Groundhog Day’. Over de hele regio wordt de schade
door extreme weersomstandigheden en overstromingen geschat op AUSD 2,5 miljard. In de 24 uur
voorafgaand aan 5 uur ’s ochtends op 27 januari noteerden de Queensland State Emergency
Services meer dan 800 hulpoproepen en bijna een kwart van de huishoudens in South East
Queensland zaten korte of langere tijd zonder stroom.
Informatie en Communicatie
De belangrijkste glasvezel kabel voor de kustregio’s raakte tijdens de storm beschadigd, wat al
voor grote ontwrichting zorgde. Toen even later ook de back-up kabel beschadigd raakte had dit
wijdverspreide uitval van mobiele netwerken, landlijnen, pinautomaten, breedband en het
alarmnummer tot gevolg. De steden Mackay, Freshwater, Cairns, Rockhampton, Mount Morgan,
Townsville, Mount Isa and Gladstone waren 24 uur lang vrijwel volledig afgesloten van alle
communicatie – infrastructuren. Het directe effect hiervan, en van het feit dat de overstromingen de
stad Brisbane minder hard troffen, was dat de online communicatie maar de berichtgeving in het
algemeen minder uitbundig was dan twee jaar eerder.
Ten tijde van de interviews voor dit rapport eind 2011 werd er bij het State Department for
Community Safety al gewerkt aan een informatie-hub voor overheids- en andere diensten in het
publieke domein. Om voor een volgende crisis beter beslagen te ijs te komen moest er één centrale
website komen, waar van alle relevante instanties de meest actuele updates zouden worden
gedeeld. QLDAlert.org.au is een
simpele site geworden met niet
meer dan een overzicht van twitter-
feeds van relevante organisaties; de
politie maar ook bijvoorbeeld
energieleveranciers. De site is
verdeeld in acht verschillende
tabbladen kopjes als ‘Emergency
Services’, ‘Power and Water’,
‘Public Transport’ en ‘BOM radar
feeds’. De site heeft zelf geen
inhoud, behalve de disclaimer (zie
textbox). Alle organisaties op deze
website hebben inmiddels dus een
DISCLAIMER (QLDAlert.org.au) The materials presented on this web site are distributed by the Queensland
Government as an information source only.
All information on this site is automatically compiled from individual state and federal
agencies. Please refer to the specific disclaimers and copyright information from
those organisations.
The State of Queensland makes no statements, representations, or warranties about
the accuracy or completeness of, and you should not rely on, any information
contained in this publication.
The Queensland Government disclaims all responsibility and all liability (including
without limitation, liability in negligence) for all expenses, losses, damages and costs
you might incur as a result of the information being inaccurate or incomplete in any
way, and for any reason.
You cannot be sure you are free from harm’s way by only using the information on
this site.
Contact us.
To provide feedback on this site use the form below.
Do not use this page for urgent inquiries or to report an emergency. In an emergency,
contact Triple Zero (000).
There may be some delay in responding to you as inquiries are disseminated for
action at irregular intervals during office hours only (8:30am - 4:30pm Monday to
Friday AEST, excluding public holidays).
twiiteraccount die ten tijde van de overstroming, naast de gebruikelijke kanalen, gebruikt werd om
informatie te verspreiden. De updates kwamen eens of een paar keer per uur van bijvoorbeeld de
politie of een paar keer per dag zoals door Translink, het openbaar vervoersbedrijf.
Op de website van the Australian Broadcasting Cooperation staat, onder het kopje Emergencies /
warnings, een twitterfeed van het BOM, het lokale KNMI. Ook staat er een banner op die pagina met
‘Your stories – Upload hier jouw foto’s van de huidige gebeurtenissen’. Het citizen-jounalism wat
hiermee gefaciliteerd wordt helpt de krant om sneller
(actueler) en persoonlijker nieuws te brengen dan ze met hun
eigen artikelen kunnen.
Op twitter en facebook werden de hashtags #qldfloods en
#bigwet beide weer gebruikt. De politie hoefte de
#mythbuster dit keer niet te gebruiken en communiceerde
voornamelijk over afgesloten wegen. De gemeente
communiceerde vooral zandzak-uitgiftepunten en grofvuil
ophaal momenten. Ze organiseerde dit keer geen Mud Army,
maar plaatsten een oproep voor ‘skilled labour’- mensen met
gereedschap en/of vaardigheden die van pas zouden komen
bij de grote schoonmaak-actie. Beide instanties, zowel de
politie als de gemeente, bleven deze keer dichter bij hun
kerntaken. In plaats van informatie over het OV of de
energieleveranciers te retweeten zoals in 2011 verwezen ze nu naar de QLDAlert-hub. Daar was
informatie inderdaad ook te vinden, maar omdat er op die hub slechts feeds binnenkwamen en er
niet één centrale plek voor reacties was – kwam de interactie met het publiek minder tot leven.
maatschappelijk KAPILTAAL
Volunteering QLD, de vrijwilligersbank, kon de bulk vrijwilligers die zich aanmelden dit keer wel
aan, ook omdat er duidelijk minder aanmeldingen waren. Van de gebeurtenissen in 2011 hebben ze
geleerd om verwachtingen te managen en dit keer gebruikten ze Facebook om mensen op de hoogte
te houden; ‘We're contacting 1000's of volunteers for deployment throughout Queensland. Follow
@EmergencyVol for all the latest #ff #qldflood #bigwet’.
Het Rode Kruis plaatste een kopje Current Local Emergencies op haar website en deed op deze
manier ook mee met de trend van meer actuele en plaatselijke nformatie. Op die Rode Kruis website
was de ‘click here to Donate-knop’ verder de enige interactieve content. De nieuwe premier van
Queensland, die tijdens de overstromingen in 2011 nog de burgemeester van Brisbane was, opende
samen met het Rode Kruis namelijk de Queensland Flood Appeal 2013. Dit Appeal was echter niet
heel succesvol en ‘failed to open Australians’ wallets’ zoals The Australian op 4 Februari schreef. Net
als twee jaar eerder leken de grote gevestigde organisaties elkaar maar moeilijk te vinden. Het Leger
des Heils opende het Disaster Relief Appeal en de Rotary had wederom haar eigen inzameling onder
het motto ‘bij ons weten de mensen wat er met hun geld gebeurt’.
Van de burgerinitiatieven uit 2011 was QLDfloods.org wel even online als informatie- en
‘slaapplek’-hub, halverwege Februari 2013 staat de site echter op ‘Account Suspended for Non
Payement’. In 2011 was de man achter deze site al gefrustreerd over de moeilijke samenwerking met
de authoriteiten, waarvan hij graag de out-of-the-pocket investeringen die hij deed vergoed had
gehad. Die samenwerking is waarschijnlijk niet beter geworden.
Digella bakes en the Garden Recovery Group waren beiden wel weel vol enthousiasme actief. De
Facebook account van Digellabakes had op 30 Januari 3.426 ‘new likes’ en er praatten die dag 6.592
mensen over haar initiatief.
There’s no better way to spend a rainy day than behind the stove. If you were lucky
enough to stay high and dry this weekend, you might like to offer your help to others who
weren’t so lucky. Baked Relief – heroes in the 2011 Queensland floods – are once in again in
Uitzicht over de Brisbane River op 28 januari
need of donations to help feed emergency service workers and provide food and other
essentials for those affected by the weekend’s floods. If you have food donations that you’d
like to offer – big or small, basic or gourmet – you can donate direct in locations around
Brisbane, Ipswich and the Gold Coast. Connect via Facebook for a list of drop-off points and
more ideas on what you can to do help out.
De Facebookpagina van de Garden Recovery Group bestond in 2011 op de achtergrond, het
echte werk werd geregeld door middel van mailinglijsten en een fysiek buurtnetwerk. In 2013 gaat
ook de communicatie met vrijwilligers inmiddels via die community-pagina op Facebook.
‘We will be lending a hand with flood gardens for as long as there are people asking for
help, but we do need volunteers and people willing to contribute in other ways. Public funding
really helped in 2011 too, so make sure you lobby our beloved Premier to improve his attitude
to social services!
You can get updates on our working bee schedule by signing up to our mailing list using
the link here on our Facebook page. We try to post working bees a week in advance with info
on the work needing to be done and any plants or tools required, so this is the best way to get
involved.
Our thoughts go out to any new or veteran floodies who have been affected this week.’