1 Rousseau en het hedendaagse Nederlandse natuurbeleid – een speling der natuur H. van Kampen 1. Inleiding In de zomer van 2013 las ik een stuk uit de roman Julie, ou la nouvelle Héloïse van Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). Daarin wordt een paradijselijke tuin beschreven. De details omtrent de aanleg en het onderhoud van die tuin deden mij van de ene verbazing in de andere vallen, want deze droomtuin uit 1761 is inmiddels op veel plekken in Nederland werkelijkheid geworden. Voor mijn werk deed ik in diezelfde zomer onderzoek naar het provinciale natuurbeleid. In de beleidsstukken, maar ook tijdens bezoeken aan natuurgebieden die een Nederlands Natuurnetwerk moeten worden, vielen mij de overeenkomsten met de tuin van Rousseau in het oog. Die frappante gelijkenissen hebben een semantische betekenis die ook iets zegt over mij en mijn verhouding tot de natuur. Verderop zal duidelijk worden wat onder semantiek wordt verstaan in dit stuk. Vooruitlopend kan gezegd worden: zowel bij Rousseau als in het huidige natuurbeleid heerst een begoocheling door woorden, die ons allen tekent. Het betreft hier een ambivalentie van de woorden rond natuur en cultuur, rond natuurlijke processen en kunstmatig ingrijpen. Daarbij plaatst de mens, dromend van een ongerepte, pure natuur, zichzelf als zelfstandig, redelijk wezen buiten die natuur, om vervolgens te treuren over het verlies ervan. 2. Natuurbeleid In het Nederlandse natuurbeleid wordt ‘natuur’ beschouwd als een schaars publiek goed met een groot maatschappelijk belang. In het dichtbevolkte Nederland is natuur kwetsbaar en onmisbaar. Daarom acht de Nederlandse overheid zichzelf verantwoordelijk voor de bescherming en instandhouding van ervan. De overheid heeft daartoe een complex systeem van wet- en regelgeving en beleid opgesteld. Het hoofddoel van het Europese, nationale en provinciale natuurbeleid is de instandhouding of het herstel van biodiversiteit. Die zou namelijk achteruit gaan. Dat wil zeggen: er is een afname in dier- en plantensoorten die kenmerkend zijn voor de Nederlandse natuur. Het beleid moet ervoor zorgen dat die bedreigde soorten wederom kunnen gedijen. Op die manier wil de overheid “de natuur in Nederland een duurzame toekomst geven”. 1 Zij doet dat door een Natuurnetwerk tot stand te brengen. Voorheen heette dat netwerk Ecologische Hoofdstructuur (EHS), maar dat vond men te technisch klinken. In het toonaangevende adviesrapport Onbeperkt houdbaar – naar een robuust natuurbeleid 2 wordt uitgelegd dat “de natuur maatschappelijke functies vervult, in relatie tot onder meer gezondheid, economisch vestigingsklimaat en waterveiligheid. Daaraan worden functionele motieven ontleend om natuur te beschermen. De erkenning van het recht op het voortbestaan van de wilde planten en dieren die in Nederland thuishoren en het overdragen van natuurlijke hulpbronnen aan volgende generaties, zijn belangrijke ethische motieven voor de instandhouding van de leefomstandigheden voor wilde planten- en diersoorten in hun leefgebieden”.
23
Embed
Rousseau en het hedendaagse Nederlandse natuurbeleid een ... · die in Nederland thuishoren en het overdragen van natuurlijke hulpbronnen aan volgende generaties, zijn belangrijke
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
1
Rousseau en het hedendaagse Nederlandse natuurbeleid – een speling der natuur
H. van Kampen
1. Inleiding
In de zomer van 2013 las ik een stuk uit de roman Julie, ou la nouvelle Héloïse van Jean-Jacques
Rousseau (1712-1778). Daarin wordt een paradijselijke tuin beschreven. De details omtrent de aanleg
en het onderhoud van die tuin deden mij van de ene verbazing in de andere vallen, want deze
droomtuin uit 1761 is inmiddels op veel plekken in Nederland werkelijkheid geworden. Voor mijn
werk deed ik in diezelfde zomer onderzoek naar het provinciale natuurbeleid. In de beleidsstukken,
maar ook tijdens bezoeken aan natuurgebieden die een Nederlands Natuurnetwerk moeten worden,
vielen mij de overeenkomsten met de tuin van Rousseau in het oog. Die frappante gelijkenissen
hebben een semantische betekenis die ook iets zegt over mij en mijn verhouding tot de natuur.
Verderop zal duidelijk worden wat onder semantiek wordt verstaan in dit stuk. Vooruitlopend kan
gezegd worden: zowel bij Rousseau als in het huidige natuurbeleid heerst een begoocheling door
woorden, die ons allen tekent. Het betreft hier een ambivalentie van de woorden rond natuur en
cultuur, rond natuurlijke processen en kunstmatig ingrijpen. Daarbij plaatst de mens, dromend van een
ongerepte, pure natuur, zichzelf als zelfstandig, redelijk wezen buiten die natuur, om vervolgens te
treuren over het verlies ervan.
2. Natuurbeleid
In het Nederlandse natuurbeleid wordt ‘natuur’ beschouwd als een schaars publiek goed met een groot
maatschappelijk belang. In het dichtbevolkte Nederland is natuur kwetsbaar en onmisbaar. Daarom
acht de Nederlandse overheid zichzelf verantwoordelijk voor de bescherming en instandhouding van
ervan. De overheid heeft daartoe een complex systeem van wet- en regelgeving en beleid opgesteld.
Het hoofddoel van het Europese, nationale en provinciale natuurbeleid is de instandhouding of het
herstel van biodiversiteit. Die zou namelijk achteruit gaan. Dat wil zeggen: er is een afname in dier- en
plantensoorten die kenmerkend zijn voor de Nederlandse natuur. Het beleid moet ervoor zorgen dat
die bedreigde soorten wederom kunnen gedijen. Op die manier wil de overheid “de natuur in
Nederland een duurzame toekomst geven”.1 Zij doet dat door een Natuurnetwerk tot stand te brengen.
Voorheen heette dat netwerk Ecologische Hoofdstructuur (EHS), maar dat vond men te technisch
klinken.
In het toonaangevende adviesrapport Onbeperkt houdbaar – naar een robuust natuurbeleid2 wordt
uitgelegd dat “de natuur maatschappelijke functies vervult, in relatie tot onder meer gezondheid,
economisch vestigingsklimaat en waterveiligheid. Daaraan worden functionele motieven ontleend om
natuur te beschermen. De erkenning van het recht op het voortbestaan van de wilde planten en dieren
die in Nederland thuishoren en het overdragen van natuurlijke hulpbronnen aan volgende generaties,
zijn belangrijke ethische motieven voor de instandhouding van de leefomstandigheden voor wilde
Primair is daarbij niet de scheiding van de zogeheten inheemse van allochtone soorten, maar die tussen
de mens en de natuur, tussen cultuur en natuur. Dankzij de scheiding worden de beleidsmakers – en
wij allen – rationele, zelfstandige wezens. Dankzij de scheiding kunnen wij de natuur beschermen en
beheren. Om iets te kunnen beheren en beheersen moet je het helder afgebakend tegenover je hebben.
Zo kun je vasthouden aan de gedachte dat het een rationele, democratische en bewuste keuze is om
een aantrekkelijk leefgebied voor de Noordse woelmuis te creëren.
De mens plaatst zichzelf buiten de natuur om vervolgens het verlies van die natuur te gaan betreuren.
Juist dankzij dit verlies, verkrijgt het verlorene haar pristiene karakter. En tevens ziet hierdoor de mens
zijn eigen handelen als een smet op de ongereptheid van de natuur. En dat drijft hem er weer toe zijn
zogenaamd onnatuurlijke ingrepen in de natuur te verhullen. Dit verhullen is wederom een poging tot
zuivering; wat uitgezuiverd wordt is de vermenging van mens en natuur.
Maar Rousseau ziet in dat hiermee het laatste woord niet gezegd is. De scheiding is onmogelijk, tot
mislukken gedoemd, ‘un peu d’illusion’ en niettemin is het noodzakelijk dat hij telkens weer
uitgevoerd wordt. Er zijn twee gronden waarom de scheiding principieel onmogelijk is.
De eerste is dat de act van zuivering zelf niet zuiver is. Die handeling blijft besmet met wat zij nu juist
tracht uit te bannen: geweld, bedrog en commercie. Wanneer zuiverheid bereikt is, dan raakt de
handeling die nodig was om die zuiverheid te bereiken weg. Het gegeven dat die handeling nodig was,
is immers een smet op het zuivere resultaat. Maar die handeling kan nooit helemaal weggepoetst
worden. Datgene waarvan je verlost probeert te raken, moet permanent buiten de deur gehouden
worden en blijft je daardoor bepalen. Een concreet voorbeeld is het botanisch racisme van het
Nederlandse natuurbeleid. Alleen de autochtone soorten mogen blijven; de allochtone soorten moeten
weg. Dit vergt echter een voortdurende inspanning en een 100% zuiver resultaat wordt nooit bereikt,
aangezien de allochtone soorten zich hier al metterwoon gevestigd hebben en invasiviteit tot het leven
zelf behoort.
Een tweede grond waarom de scheiding tussen kunstmatigheid en natuurlijkheid niet te maken is, is
gelegen in het gegeven dat de mens verweven is met de onbeheersbare natuur, er met huid en haar en
al zijn beleidsvorming en -uitvoering aan is overgeleverd. Het is bizar om te denken dat het aanleggen
van snelwegen, het uitbreiden van steden en industriegebieden, de toenemende vervuiling en vooral de
bevolkingstoename (de voornaamste oorzaak van alle andere hier genoemde verschijnselen)
tegennatuurlijk zijn. De mensheid – en alle handelingen en effecten daarvan – is zelf een
natuurproduct.
Betekent dat laatste dan, dat we maar vrolijk door moeten gaan met het volbouwen van de aarde met
industrieterreinen? Moeten we dan accepteren dat de homo sapiens zich uitbreidt ten koste van de
Roodborsttapuit, Gevlekte witsnuitlibel en Blauwgrasland? Nee, want het opstellen van beleidsnota’s,
het aanleggen van natuurgebieden en het monitoren van vogelsoorten zijn net zo goed
natuurverschijnselen.
Als alles natuur of natuurlijk is, wat is dan nog het probleem? Het probleem is dat een mens met een
dergelijke verwevenheid niet kan leven. Hij moet harde grenzen aanbrengen, categoriseren, zuiveren –
ook al is dat intrinsiek onmogelijk. De natuur is enerzijds het ongerepte en ongenaakbare dat veel
ouder is dan ik, dat ‘haar eigen gang gaat’, los van mijn ingrepen en waaruit ikzelf met al mijn
handelingen ben voortgekomen en in verstrikt ben. Wanneer ik poog deze natuur te beschermen, ‘haar
plek midden in de samenleving terug te geven’ en ‘conditioneel te sturen’ ben ik het contact met die
zuivere natuur kwijt omdat ik mij gedraag als een maître et possesseur de la nature en raak ik er
tegelijkertijd dichter in verstrikt doordat de natuur zelf mij achter mijn rug om hiertoe drijft.
21
Rousseau beseft de onmogelijkheid en tegelijk noodzakelijkheid van het streven naar een authentieke
pristiene oorsprong. Julie beseft aan het eind van haar leven dat haar tuin een poging tot reiniging was
die niet lukte. Dat lag niet aan de tuin. Maar het geloof in de bereikbaarheid van natuurnetwerk met
Kraanvogels en Hoogvenen is sterk.
De schrijvers van Onbeperkt houdbaar zien niet dat de betekeniswereld van de mens die boven of
buiten de natuur staat en deze met zijn boven- of buitennatuurlijk ratio kan vernietigen en beschermen,
inmiddels verschoven is. Zij leven in de veronderstelling dat ‘de maatschappij de
verantwoordelijkheid heeft om de private belangen die de natuur raken af te wegen tegen het
maatschappelijk belang van de natuur’ waarbij ‘deze afwegingen vragen om een visie op de betekenis
van natuur als onderdeel van onze leefomgeving en leverancier van onze bestaansvoorwaarden’.
Hieruit blijkt dat zij zichzelf buiten de natuur plaatsen en menen dat hun verantwoordelijkheden,
belangen en afwegingen bovennatuurlijk zijn. Ze zijn gedrogeerd en bedriegen zichzelf en anderen. Ze
hebben er geen weet van – en willen dat ook niet – dat zijzelf vehikels zijn, stolsels van alle
voorafgaande confrontaties van genomen met hun omgeving, bezet door parasieten, gemanipuleerd
door replicatoren die hun eigen agenda’s hebben. Wie meent dat “de rijksoverheid (…) de
eindverantwoordelijkheid [heeft] voor de natuurfuncties ‘instandhouding van soorten en ecosystemen’
en ‘bestaansvoorwaarden voor de mens’” heeft geen besef van de betekeniswereld die door zijn mond
spreekt.
Julie zegt dat de natuur het werk doet en dat zij de regisseuse is. Ook de provincie ziet zichzelf graag
als regisseur. Maar wat verborgen blijft is dat het de natuur is die de regie heeft over de mens. Of
beter: dat het menselijk handelen en spreken al geregisseerd is door opkomende en ten onder gaande
articulaties.
De mens staat in zijn leven en liefhebben en in zijn verhouding tot de natuur die hem vreemd en eigen
is voor een onmogelijke opgave. Hij wordt geleid door een ervaring van verlies van een reine,
authentieke oorsprong die er nooit geweest is en nooit bereikt zal worden. Hoe moreel en deugdzaam
hij ook tracht te leven, de mens is te eindig om de toestand van ‘aan zichzelf genoeg hebben’ vast te
houden. Hoe groot de liefde ook is, het hebben van de zaak is het einde van het vermaak. Hoeveel
Frans eiken je ook de verdroogde Nederlandse veenbodem in drijft, de maagdelijke natuur raakt verder
en verder weg. En toch kan een mens niet anders. Het pristiene, de ‘natuurtoestand’, gaat vooraf aan
de tegenstellingen tussen echtheid en bedrog, cultuur en natuur, kunstmatig en natuurlijk. Die
onachterhaalbare oorsprong beweegt mij zonder dat ik er bij kan. Zo blijven wij spelen dat wij een
stukje van de ongerepte natuur midden in onze samenleving hebben – een spel dat uit de natuur zelf is
voortgekomen en waarin wij onze beleidszetten speels blijven uitvoeren terwijl wijzelf pionnen zijn in
het spel van de natuur.
22
Uit: Provincie Groningen. Beleidsnota Natuur 2013-2012: Groen van Wad tot Westerwolde. Vastgesteld door PS op 3 juli
2013.
1 Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, Onbeperkt houdbaar; naar een robuust natuurbeleid, mei 2013. 2 Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, Onbeperkt houdbaar; naar een robuust natuurbeleid, mei 2013. 3 Zie o.a. de brief van Staatssecretaris van Economische Zaken Mw. Sharon A.M. Dijksma aan de Tweede Kamer, 2 juli
2013: “[Er] is een nieuwe weg ingeslagen in het natuurbeleid. Een weg die tot doel heeft om natuur weer de plek te geven
waar zij hoort: midden in de samenleving” en de brief van Staatssecretaris van Economische Zaken Mw. Sharon A.M.
Dijksma aan de Tweede Kamer, 31 oktober 2013: “In Nederland is een omslag gaande naar een andere omgang met natuur,
gericht op een gezonde natuur die middenin de samenleving staat”. 4 Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, Onbeperkt houdbaar; naar een robuust natuurbeleid, mei 2013. 5 Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, Onbeperkt houdbaar; naar een robuust natuurbeleid, mei 2013. 6 http://www.invasieve-exoten.nl 7 Koelman, R.M. & J.R. Regelink, 2008. Inventarisatie noordse woelmuis in de Jan Durkspolder, Wolwarren, Lytse Mear en
Wester Sanning in 2007. VZZ rapport 2007.54. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem. 8 “Il me semblait d’être le premier mortel qui jamais eût pénétré dans ce désert”. 9 “C’est qu’un lieu si différent de ce qu’il était ne peut être devenu ce qu’il est qu’avec de la culture et du soin : cependant je
ne vois nulle part la moindre trace de culture; la main du jardinier ne se montre point”. 10 “Rien ne dément l’idée d’une île déserte qui m’est venue en entrant, et je n’aperçois aucun pas d’hommes”. 11 “Ce lieu est charmant, il est vrai, mais agreste et abandonné ; je n’y vois point de travail humain”. 12 “C’est qu’on a pris grand soin de les effacer”. 13 “On fait semer du foin sur tous les endroits labourés, et l’herbe cache bientôt les vestiges du travail ; on fait couvrir l’hiver
de quelques couches d’engrais les lieux maigres et arides ; l’engrais mange la mousse, ranime l’herbe et les plantes ; les
arbres eux-mêmes ne s’en trouvent pas plus mal, et l’été il n’y paraît plus. A l’égard de la mousse qui couvre quelques allées,
c’est milord Edouard qui nous a envoyé d’Angleterre le secret pour la faire naître. Ces deux côtés, continua-t-il, étaient
fermés par des murs; les murs ont été masqués, non par des espaliers, mais par d’épais arbrisseaux qui font prendre les bornes
du lieu pour le commencement d’un bois. Des deux autres côtés règnent de fortes haies vives, bien garnies d’érable,
d’aubépine, de houx, de troëne, et d’autres arbrisseaux mélangés qui leur ôtent l’apparence de haies et leur donnent celle d’un
taillis”. 14 “Ce lieu, quoique tout proche de la maison, est tellement caché par l’allée couverte qui l’en sépare, qu’on ne l’aperçoit de
nulle part. L’épais feuillage qui l’environne ne permet point à l’oeil d’y pénétrer, et il est toujours soigneusement fermé à la
clef. A peine fus-je au dedans, que, la porte étant masquée par des aunes et des coudriers qui ne laissent que deux étroits
passages sur les côtés, je ne vis plus en me retournant par où j’étais entré, et, n’apercevant point de porte, je me trouvai là
comme tombé des nues”. 15 “Vous ne voyez rien d’aligné, rien de nivelé ; jamais le cordeau n’entra dans ce lieu”.
16 “En considérant tout cela, je trouvais assez bizarre qu’on prît tant de peine pour se cacher celle qu’on avait prise; n’aurait-il
pas mieux valu n’en point prendre?” 17 “Que pensez-vous qu’il m’en a coûté pour le mettre dans l’état où il est ?” 18 “…on ne voit rien dans cette maison qui n’associe l’agréable à l’utile ; mais les occupations utiles ne se bornent pas aux
soins qui donnent du profit, elles comprennent encore tout amusement innocent et simple qui nourrit le goût de la retraite, du
travail, de la modération, et conserve à celui qui s’y livre une âme saine, un coeur libre du trouble des passions”. 19 “Si l’indolente oisiveté n’engendre que la tristesse et l’ennui, le charme des doux loisirs est le fruit d’une vie laborieuse”. 20 “On ne travaille que pour jouir : cette alternative de peine et de jouissance est notre véritable vocation”. 21 “D’ailleurs, la nature semble vouloir dérober aux yeux des hommes ses vrais attraits, auxquels ils sont trop peu sensibles, et
qu’ils défigurent quand ils sont à leur portée: elle fuit les lieux fréquentés ; c’est au sommet des montagnes, au fond des
forêts, dans des îles désertes, qu’elle étale ses charmes les plus touchants. Ceux qui l’aiment et ne peuvent l’aller chercher si
loin sont réduits à lui faire violence, à la forcer en quelque sorte à venir habiter avec eux ; et tout cela ne peut se faire sans un
peu d’illusion”. 22 “La paix règne au fond de son coeur comme dans l’asile qu’elle a nommé”. 23 “Je m’étais promis une rêverie agréable ; j’ai rêvé plus agréablement que je ne m’y étais attendu”. 24 “On ne les fait pas venir quand il n’y en a point ; mais il est aisé, quand il y en a, d’en attirer davantage en prévenant tous
leurs besoins, en ne les effrayant jamais, en leur faisant faire leur couvée en sûreté et ne dénichant point les petits”. 25 “On ne les fait pas venir quand il n’y en a point ; mais il est aisé, quand il y en a, d’en attirer davantage en prévenant tous
leurs besoins, en ne les effrayant jamais, en leur faisant faire leur couvée en sûreté et ne dénichant point les petits ; car alors
ceux qui s’y trouvent restent, et ceux qui surviennent restent encore. Ce bocage existait, quoiqu’il fût séparé du verger ; Julie
n’a fait que l’y enfermer par une haie vive, ôter celle qui l’en séparait, l’agrandir, et l’orner de nouveaux plants. Vous voyez,
à droite et à gauche de l’allée qui y conduit, deux espaces remplis d’un mélange confus d’herbes, de pailles et de toutes sortes
de plantes. Elle y fait semer chaque année du blé, du mil, du tournesol, du chènevis, des pesettes, généralement de tous les
grains que les oiseaux aiment, et l’on n’en moissonne rien. Outre cela, presque tous les jours, été et hiver, elle ou moi leur
apportons à manger, et quand nous y manquons, la Fanchon y supplée d’ordinaire. Ils ont l’eau à quatre pas, comme vous le
voyez. Mme de Wolmar pousse l’attention jusqu’à les pourvoir tous les printemps de petits tas de crin, de paille, de laine, de
mousse, et d’autres matières propres à faire des nids. Avec le voisinage des matériaux, l’abondance des vivres et le grand soin
qu’on prend d’écarter tous les ennemis, l’éternelle tranquillité dont ils jouissent les porte à pondre en un lieu commode où
rien ne leur manque, où personne ne les trouble“. 26 “Ainsi, lui dis-je, de peur que vos oiseaux ne soient vos esclaves, vous vous êtes rendus les leurs.” 27 “Voilà bien, reprit-elle, le propos d’un tyran, qui ne croit jouir de sa liberté qu’autant qu’il trouble celle des autres”. 28 Een vistrap of vispassage is een waterbouwkundig kunstwerk dat tot doel heeft vissen toegang te geven tot een door
een dijk, dam, stuw of sluis ontoegankelijk geworden achterland. 29 Een bodemval kan een kunstwerk zijn, waarmee een verschil in bodemhoogte wordt opgevangen, om bijvoorbeeld de
snelheid van water te beperken door een minder groot verhang. Hierbij is het uitgesloten – zoals bij stuwen – het water vast te
houden. 30 Onbeperkt houdbaar, Naar een robuust natuurbeleid, Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (mei 2013). 31 Zie ook Trouw d.d. 27-3-2013 Stop uitverkoop Staatsbosbeheer (door Wijnand Duyvendak): “Is de natuur niet van
iedereen, zoals schone lucht dat is, of pleinen en boulevards dat zijn? Collectieve goederen zouden niet te koop moeten zijn
op een markt maar voor iedereen gelijkelijk toegankelijk. Geld zou er geen rol moeten spelen. Het zijn goederen die