Snelstartgids 00825-0211-4774, Rev CA Maart 2019 Rosemount ™ 3051 druktransmitters en Rosemount 3051CF Series flowmeters met FOUNDATION ™ Fieldbus-protocol Opmerking Controleer, voordat u de transmitter start, of de juiste device driver op de hostsystemen is geïnstalleerd. Zie “Gereedheid van het systeem” op pagina 3.
42
Embed
Rosemount 3051 druktransmitters en Rosemount 3051CF Series ...€¦ · Snelstartgids 00825-0211-4774, Rev CA Maart 2019 Rosemount™ 3051 druktransmitters en Rosemount 3051CF Series
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Snelstartgids00825-0211-4774, Rev CA
Maart 2019
Rosemount™ 3051 druktransmitters
en Rosemount 3051CF Series flowmetersmet FOUNDATION™ Fieldbus-protocol
OpmerkingControleer, voordat u de transmitter start, of de juiste device driver op de hostsystemen is geïnstalleerd. Zie “Gereedheid van het systeem” op pagina 3.
Maart 2019Snelstartgids
MEDEDELING
Deze gids bevat elementaire richtlijnen voor Rosemount 3051-transmitters. Hij bevat geen instructies voor configuratie, diagnostiek, onderhoud, reparatie of probleemoplossing of voor explosieveilige, drukvaste of intrinsiek veilige (I.S.) installaties. Raadpleeg de naslaghandleiding voor de Rosemount 3051 FOUNDATION Fieldbus voor nadere aanwijzingen. Deze handleiding is tevens in elektronische vorm beschikbaar op Emerson.com/Rosemount.
WAARSCHUWINGExplosies kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Bij installatie van deze transmitter in een explosiegevaarlijke omgeving moeten de geldende plaatselijke, landelijke en internationale normen, voorschriften en procedures worden gevolgd. Raadpleeg het gedeelte over goedkeuringen in de naslaghandleiding van de Rosemount 3051 FOUNDATION Fieldbus voor eventuele beperkingen die gelden in verband met veilige installatie.
Verwijder bij een explosieveilige/drukvaste installatie de transmitterdeksels niet terwijl er stroom staat op het instrument.
Lekkage van het procesmedium kan leiden tot lichamelijk en zelfs dodelijk letsel.
Om proceslekken te voorkomen mag u alleen de O-ring gebruiken die speciaal is ontworpen om af te dichten in combinatie met de bijbehorende flensadapter.
Elektrische schokken kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Voorkom aanraking van de draden en aansluitklemmen. De draden kunnen onder hoge spanning staan, die elektrische schokken kan veroorzaken.
Kabelbuis-/kabelingangen
Tenzij anders vermeld zijn de kabelbuis-/kabelingangen in de transmitterbehuizing voorzien van 1/2—14 NPT-draad.Gebruik alleen pluggen, adapters, wartels en kabelbuizen met een geschikte schroefdraad wanneer u deze openingen afsluit.
1.1 Controleer of de device driver juist is Controleer of de juiste device driver (DD/DTM™) is geïnstalleerd op uw
systemen om een goede communicatie te verzekeren. U kunt de juiste device driver downloaden van de downloadsite van de
leverancier van uw hostsysteem, Emerson.com/Rosemount of van Fieldbus.org.
Instrumentrevisies en device drivers voor de Rosemount 3051
Tabel 1 bevat de informatie die u nodig hebt om te verzekeren dat u beschikt over de juiste device driver en documentatie voor uw instrument.
Tabel 1. Instrumentrevisies en bestanden voor Rosemount 3051 FOUNDATION Fieldbus
Instrument-revisie(1)
1. De FOUNDATION Fieldbus instrumentrevisie kan worden gelezen met een voor FOUNDATION Fieldbus geschikt configuratie-instrument.
Host Device driver (DD)(2)
2. In de bestandsnamen voor de device driver worden de instrument- en DD-revisie gebruikt. Om over alle functieste kunnen beschikken, moet de juiste device driver geïnstalleerd zijn op uw hosts voor besturing en middelenbeheer, en op uw configuratie-instrumenten.
Te verkrijgen op Device driver (DTM)
documentnummer handleiding
8
Alle DD4: DD Rev 1 Fieldbus.org
Emerson.com 00809-0100-4774,Rev. CA of nieuwer
Alle DD5: DD Rev 1 Fieldbus.org
Emerson AMS™ Device Manager V 10.5 of hoger: DD Rev 2 Emerson.com
Emerson AMS Device Manager V 8 tot 10.5: DD Rev 1 Emerson.com
Emerson 375/475: DD Rev 2Hulpprogramma voor eenvoudig
upgraden
7
Alle DD4: DD Rev 3 Fieldbus.org
Emerson.com 00809-0100-4774,Rev. BA
Alle DD5: niet beschikbaar N.v.t.
Emerson AMS Device Manager V 10.5 of hoger: DD Rev 6 Emerson.com
Emerson AMS Device Manager V 8 tot 10.5: DD Rev 4 Emerson.com
Emerson 375 / 475: DD Rev 6Hulpprogramma voor eenvoudig
1. Breng tappunten aan op de zijkant van de leiding.
2. Monteer naast of onder detappunten.
3. Monteer de transmitter met de aftap-/ontluch-tingskranen omhoog.
Gastoepassingen
1. Breng tappunten aan in de boven- of zijkant van de leiding.
2. Monteer naast of boven de tappunten.
Stoomtoepassingen
1. Breng tappunten aan op de zijkant van de leiding.
2. Monteer naast of onder detappunten.
3. Vul de impulsleidingenmet water.
3. Behuizing draaien (subpar. 3.5.1)
1. Transmitter installeren (hoofdstuk 3)
2. Tag inbedrijfstelling aanbrengen (par. 3.4)
4. Schakelaars en software-schrijfbeveiliging instellen (par. 4.4)
5. Aarden, bedraden en inschakelen (par. 4.6)
Begin
Klaar
Instrument
6. Configuratie (subpar. 2.7.1, par. 2.8)
7. Nulpuntstrim transmitter uitvoeren (par. 5.4)
FlowStroom-richting
FlowStroomrichting
FlowStroomrichting
FlowStroom-richting
4
SnelstartgidsMaart 2019
Afbeelding 2. Montage op paneel en buisMontage op paneel(1)
1. 5/16 � 11/2 paneelbouten door klant aan te schaffen.
Buismontage
Coplanar-flens
Traditionele flens
Rosemount 3051T
FlowStroomrichting
5
Snelstartgids Maart 2019
Overwegingen m.b.t. boutbevestiging
Als voor de installatie van de transmitter de montage van procesflenzen, kranenblokken of flensadapters is vereist, dient u, met het oog op optimale prestatiekenmerken van de transmitters, de montagerichtlijnen te volgen om een goede afdichting te waarborgen. Gebruik uitsluitend de bij de transmitter geleverde bouten of bouten die door Emerson™ als reserveonderdeel worden verkocht. In Afbeelding 3 op pagina 6 staan veelgebruikte transmitterconstructies afgebeeld met de vereiste boutlengte voor een correcte montage van de transmitter.
A. Transmitter met Coplanar-flensB. Transmitter met Coplanar-flens en optionele flensadaptersC. Transmitter met traditionele flens en optionele flensadaptersD. Transmitter met Coplanar-flens en optionele verdeelstuk- en flensadapters
Gewoonlijk worden bouten van koolstofstaal of roestvast staal gebruikt. Controleer het materiaal door naar de markeringen op de boutkop te kijken en deze te vergelijken met Tabel 2 op pagina 7. Als het boutmateriaal niet staat weergegeven in Tabel 2, kunt u zich voor nadere inlichtingen wenden tot de plaatselijke vertegenwoordiger van Emerson.
Gebruik de volgende procedure voor het installeren van de bouten:1. Bouten van koolstofstaal hebben geen smering nodig, en op bouten van
roestvast staal is een laagje smeermiddel aangebracht om de installatie te vergemakkelijken. Bij geen van beide bouttypen mag voor het aanbrengenextra smeermiddel worden aangebracht.
2. Draai de bouten handvast aan.
3. Haal de bouten kruiselings aan tot de initiële momentwaarde. Zie Tabel 2 voor de initiële momentwaarde.
A
B
C D
4 × 1.75-in. (44 mm)
4 × 1.75-in. (44 mm)
4 × 2.88-in. (73 mm)
4 × 1.75-in. (44 mm)
4 × 1.75-in. (44 mm)
4 × 2.25-in. (57 mm)4 x 57 mm
(2,25 in)
4 x 44 mm (1,75 in)
4 x 44 mm (1,75 in)
4 x 44 mm (1,75 in)
4 x 44 mm (1,75 in)
4 x 73 mm (2,88 in)
6
SnelstartgidsMaart 2019
4. Haal de bouten volgens hetzelfde kruispatroon aan tot de definitieve momentwaarde. Zie Tabel 2 voor de uiteindelijke momentwaarde.
5. Controleer of de flensbouten uit de boutopeningen in de sensormodule steken voordat u er druk op zet.
O-ringen met flensadapters
Tabel 2. Momentwaarden voor flens- en flensadapterbouten
Boutmateriaal KopmarkeringenInitiële
moment-waarde
Definitieve moment-
waarde
Koolstofstaal (CS) 300 lb-in 650 lb-in
Roestvast staal (SST) 150 lb-in 300 lb-in
WAARSCHUWINGAls er verkeerde O-ringen op de flensadapters worden aangebracht, kan lekkage van procesmedium ontstaan, met mogelijk ernstig of dodelijk letsel als gevolg. De twee flensadapters zijn herkenbaar aan de unieke O-ringgroeven. Gebruik uitsluitend de O-ring die bestemd is voor de specifieke flensadapter, hieronder afgebeeld:
A. FlensadapterB. O-ringC. PTFE-profiel (vierkant)D. Elastomeerprofiel (rond)
Telkens als de flenzen of adapters worden verwijderd, moeten de O-ringen op het oog worden geïnspecteerd. Vervang de O-ringen als er tekenen van schade zijn, bijvoorbeeld inkepingen of kerven. Bij vervanging van de O-ringen moeten de flensbouten en uitlijningsschroeven na het aanbrengen opnieuw tot het juiste moment worden aangehaald, ter compensatie van verschuivingen doordat de O-ring van PTFE nog geheel in de groef moet vallen.
Schroefdraadtape (PTFE) of -pasta op mannelijke schroefdraad van kabelbuizen is vereist om een water- en stofdichte kabelbuisafdichting tot stand te brengen en om te voldoen aan de vereisten van NEMA® type 4X, IP66 en IP68. Vraag de fabriek of andere beschermingsgraden vereist zijn.
Draai kabelbuispluggen met M20-schroefdraad over de volledige draad aan, of totdat mechanische weerstand wordt bereikt.
Montagerichting inline-druktransmitter
De drukpoort aan de lage kant (ref. atmosferische druk) op de inline-verschildruktransmitter bevindt zich in de hals van de transmitter, achter de behuizing. Het ontluchtingstraject ligt 360° rond de transmitter tussen de behuizing en de sensor. (Zie Afbeelding 4.)
Houd het ontluchtingstraject vrij van obstructies zoals verf, stof en smeermiddel, door de transmitter zo te monteren dat vloeistof kan wegstromen.
Afbeelding 4. Drukpoort aan lage kant inline-verschildruktransmitter
A. Locatie drukpoort
Installeren van conische aansluiting met schroefdraad voor hoge druk
De overbrenger wordt geleverd met een autoclaafaansluiting voor toepassingen onder hoge druk. Volg de onderstaande stappen om de overbrenger correct aan te sluiten op uw proces.1. Breng een voor het proces geschikt smeermiddel aan op de schroefdraad van
de wartelmoer.
2. Schuif de wartelmoer op de leiding en draai vervolgens de kraag op het leidinguiteinde (de kraag heeft linkse schroefdraad).
3. Breng een geringe hoeveelheid bij het proces passend smeermiddel aan opde leidingconus om beschadiging tegen te gaan en de afdichting te bevorderen. Steek de leiding in de aansluiting en zet handvast.
4. Draai de wartelmoer vast met een aanhaalmoment van 34 Nm (25 lb-ft).
OpmerkingIn de overbrenger is ter beveiliging en voor lekdetectie een lekgaatje aangebracht. Als er vloeistof uit het lekgaatje begint te lekken, sluit dan de procesdruk af, ontkoppel de overbrenger en dicht opnieuw af tot de lekkage stopt.
A
Maart 2019 Snelstartgids
2.2 Labelen
Inbedrijfstellingslabel (papier) Gebruik het verwijderbare label dat met de transmitter wordt meegeleverd om bij te houden welk instrument zich op een bepaalde locatie bevindt. Zorg dat het label voor het fysieke instrument (het PD-labelveld) op beide plaatsen goed is ingevuld en scheur bij elke transmitter het onderste gedeelte eraf.
Opmerking De instrumentbeschrijving die in het hostsysteem is geladen, moet van dezelfde revisie zijn als dit instrument, zie “Gereedheid van het systeem” op pagina 3.
Afbeelding 5. Inbedrijfstellingslabel
A
A. Instrumentrevisie
Opmerking De Device Description die in het hostsysteem is geladen, moet van dezelfde revisie zijn als dit instrument. U kunt de Device Description downloaden van de website van het hostsysteem of van Emerson.com/Rosemount door onder Product Quick Links (snelle productlinks) de optie Download Device Drivers (device drivers downloaden) te selecteren. Of u kunt naar Fieldbus.org gaan en daar de optie End User Resources (hulpmiddelen eindgebruikers) selecteren.
2.3 Overweeg of de behuizing gedraaid moet worden Om de toegang tot de bedrading te verbeteren of de optionele lcd-display beter af te kunnen lezen: 1. Draai de stelschroef voor het draaien van de behuizing los met een
inbussleutel van 5/64 inch.
2. Draai de behuizing rechtsom naar de gewenste stand.
3. Als de schroefdraad niet genoeg ruimte biedt om de gewenste stand tebereiken, draait u de behuizing linksom naar de gewenste stand (tot maximaal 360° vanaf de limiet van de schroefdraad).
4. Haal de stelschroef voor het draaien van de behuizing aan met maximaal 7 lb-in nadat de behuizing naar wens is gedraaid.
Afbeelding 6. Draaien van de behuizing
A. Stelschroef voor draaien behuizing (5/64 in)
2.4 Stel de schakelaars in
Stel de configuratie van de simulatie- en de beveiligingsschakelaar vóór installatie in zoals afgebeeld in Afbeelding 7.
Met de simulatieschakelaar kunt u gesimuleerde waarschuwingen en een gesimuleerde AI-blokstatus en waarden in- of uitschakelen. De standaardstand van de simulatieschakelaar is “ingeschakeld”.
Met de beveiligingsschakelaar staat u toe (symbool ontgrendeling) of voorkomt u (symbool vergrendeling) dat configuratie van de transmitter plaatsvindt. - De standaard beveiliging is “uit” (symbool ontgrendeling).- De beveiligingsschakelaar kan in de software in- of uitgeschakeld worden.
Volg de onderstaande procedure voor het wijzigen van de configuratie van de schakelaars:1. Beveilig na installatie van de transmitter de kring en sluit de spanning af.
2. Verwijder het behuizingsdeksel dat zich tegenover de veldaansluitingen bevindt. Verwijder het deksel van het instrument niet in een explosiegevaarlijke omgeving als er spanning op het circuit staat.
3. Zet de beveiligings- en de simulatieschakelaar in de gewenste stand.
4. Plaats het behuizingsdeksel terug.
OpmerkingDe bouten van het deksel moeten zo ver worden aangedraaid dat er geen ruimte meer is tussen het deksel en de behuizing.
A
10
SnelstartgidsMaart 2019
11
Afbeelding 7. Simulatie- en beveiligingsschakelaar
2.5 Bedrading, aarding en opstartenGebruik koperdraad met een doorsnede die groot genoeg is om ervoor te zorgen dat de spanning over de voedingsaansluitingen van de transmitter niet tot onder 9 V d.c. zakt. De voedingsspanning kan variëren, met name onder abnormale omstandigheden, zoals bij gebruik van accuvoeding. Onder normale bedrijfsomstandigheden wordt een voedingsspanning van ten minste 12 V d.c. aanbevolen. Gebruik van afgeschermde kabel van type A met getwiste draadparen wordt aanbevolen.1. Sluit voor voeding van de transmitter de voedingsdraden aan op de
aansluitklemmen die op het etiket op het aansluitblok staan aangegeven.
A. Stand voor simulatie uitB. SimulatieschakelaarC. Stand voor simulatie aan
(standaard)
D. Stand voor beveiliging vergrendeldE. BeveiligingsschakelaarF. Stand voor beveiliging ontgrendeld
(standaard)
C
A
B
D
E
F
Snelstartgids Maart 2019
Afbeelding 8. Aansluitklemmen
OpmerkingDe voedingsaansluitklemmen op de Rosemount 3051 zijn polariteitsongevoelig, wat inhoudt dat bij het aansluiten op de voedingsaansluitklemmen de elektrische polariteit van de voedingsdraden er niet toe doet. Als er polariteitsgevoelige instrumenten op het segment worden aangesloten, moet de polariteit van de aansluitklemmen worden aangehouden. Bij bedrading op schroefaansluitklemmen wordt gebruik van kabelschoenen aanbevolen.
2. Zorg dat er goed contact is tussen de schroef van het aansluitklemmenblok en de sluitring. Bij een directe bedradingsmethode wikkelt u de draad rechtsom om ervoor te zorgen dat deze op zijn plaats zit wanneer u de aansluitklemmenblokschroef aandraait. Verdere voeding is niet nodig. Het gebruik van een pen of adereindhuls wordt afgeraden, omdat de aansluiting na verloop van tijd of door trillingen los kan raken.
Aarding van signaalbedrading
Laat de signaalbedrading niet samen met de voedingsbedrading door een kabelbuis of open kabelgoot of in de buurt van zware elektrische apparatuur lopen. De buitenkant van de elektronicabehuizing en de binnenkant van het compartiment voor aansluitingen zijn voorzien van aardklemmen. Deze aarding wordt gebruikt als er klemmenblokken voor overspanningsbeveiliging zijn geïnstalleerd, of om aan de plaatselijke voorschriften te voldoen. 1. Verwijder het behuizingsdeksel over de veldaansluitingen.
A. Afstand zo klein mogelijk houden
B. Afscherming afknippen en isoleren
D. Afscherming isolerenE. Afscherming weer verbinden met
voedingsaarde
C. Aansluitklem aarde (kabelafscherming niet op transmitter aarden)
DP
A
A
DE
B
C
12
SnelstartgidsMaart 2019
2. Sluit het bedradingspaar aan en aard het zoals aangegeven in Afbeelding 8. a. Knip de kabelafscherming zo kort mogelijk af en isoleer deze van de
transmitterbehuizing.
OpmerkingDe kabelafscherming mag NIET op de transmitter worden geaard; als de kabelafscherming de transmitterbehuizing raakt, kan dit aardlussen vormen die de communicatie verstoren.
b. Sluit de kabelafschermingen continu aan op het aardpunt van het voedingscircuit.
c. Sluit de kabelafschermingen van het gehele segment aan op één goed aardpunt op het voedingscircuit.
OpmerkingOnjuiste aarding is de meest voorkomende oorzaak van problemen met de segmentcommunicatie.
3. Plaats het behuizingsdeksel terug. Aanbevolen wordt om de bouten van het deksel zo ver aan te draaien dat er geen ruimte meer is tussen het deksel en de behuizing.
4. Sluit ongebruikte kabelopeningen en dicht ze af.
Voeding
Voor een goede werking en beschikbaarheid van alle functies van de transmitter is 9 tot 32 V d.c. vereist (9 tot 30 V d.c. voor intrinsieke veiligheid en 9 tot 17,5 V d.c. voor FISCO intrinsieke veiligheid).
Spanningsstabilisator
Een Fieldbus-segment vereist een spanningsstabilisator om de voeding te isoleren en het segment te filteren en los te koppelen van andere segmenten die op dezelfde voeding zijn aangesloten.
Aarding
De signaalbedrading van het Fieldbussegment kan niet worden geaard. Als een van de signaaldraden wordt geaard, wordt het volledige Fieldbussegment uitgeschakeld.
Aarding afschermingsdraad
Om het Fieldbussegment tegen ruis te beschermen, moet een aardingstechniek worden gebruikt waarbij de afschermingsdraad op één punt geaard wordt, om te voorkomen dat een aardlus ontstaat. Sluit de kabelafschermingen van het gehele segment aan op één goed aardpunt op het voedingscircuit.
Afsluiting signaal
Bij elk Fieldbussegment moet zowel aan het begin als aan het einde van het segment een afsluitweerstand worden aangebracht.
13
Snelstartgids Maart 2019
14
Instrumenten vinden
Instrumenten worden vaak over langere perioden door meerdere personen geïnstalleerd, geconfigureerd en in bedrijf gesteld. De functie “Locate Device” (instrument lokaliseren) maakt gebruik van de lcd-display (indien geïnstalleerd) om u te helpen het gewenste instrument te vinden.
Klik op het scherm Overview (overzicht) op het instrument op de knop Locate Device (instrument lokaliseren). Er wordt nu een procedure gestart waarmee u het bericht “Find me” (vind mij) of een zelfgekozen bericht kunt weergevenop de lcd-display van het instrument.
Als de gebruiker de functie “Locate Device” (instrument lokaliseren) weer afsluit, hervat de lcd-display op het instrument normaal bedrijf.
OpmerkingOp sommige hosts wordt de functie “Locate Device” (instrument lokaliseren) niet ondersteund in de DD.
2.6 ConfigurerenBij elk FOUNDATION Fieldbus-host en -configuratieapparaat werkt het weergeven en uitvoeren van configuraties anders. Sommige maken gebruik van Device Descriptions (DD) of DD-methoden voor configuratie en om gegevens op verschillende platforms consistent weer te geven. Deze functies hoeven niet te worden ondersteund door een host- of configuratieapparaat. Gebruik de onderstaande blokvoorbeelden voor elementaire configuratie van de transmitter. Raadpleeg voor meer geavanceerde configuratie de naslaghandleiding voor de Rosemount 3051 FOUNDATION Fieldbus.
OpmerkingDeltaV™-gebruikers dienen DeltaV Explorer te gebruiken voor het hulpmiddel- en het transducerblok, en Control Studio voor de functieblokken.
Configureren van het AI-blok
Voor beide stappen volgen hieronder navigatie-instructies. De in elke stap gebruikte schermen worden ook weergegeven in “Menustructuur voor basisconfiguratie” op pagina 15.
Afbeelding 10. Menustructuur voor basisconfiguratie
Standaardtekst – beschikbare navigatieopties(Tekst) – naam van selectie op bovenliggend menuscherm om dit scherm te bereikenVetgedrukte tekst – geautomatiseerde methodenOnderstreepte tekst – nummers configuratietaak uit configuratiestroomschema
(Calibration [kalibratie])Primary Value (primaire waarde)Sensor Trim (sensortrim)Sensor Limits (sensorlimieten)Restore Factory Calibration (fabriekskalibratie herstellen)Last Calibration Points (laatste kalibratiepunten)Calibration Details (kalibratiedetails)
15
Snelstartgids Maart 2019
Voordat u begintZie Afbeelding 9 voor een grafische weergave van de stapsgewijze procedure voor basisconfiguratie van het instrument. Voordat u begint kan het nodig zijn om het instrumentlabel te controleren of de hardware- en softwareschrijfbeveiliging op de transmitter uit te schakelen. Volg hiervoor Stap 1 en Stap 2 hieronder. Ga in andere gevallen door met “Configuratie AI-blok ”.1. Instrumentlabel controleren:
a. Navigatie: selecteer in het scherm Overview (overzicht) de optie Device Information (instrumentinformatie) om het instrumentlabel te controleren.
2. Schakelaars controleren (zie Afbeelding 7):a. De schakelaar voor schrijfbeveiliging moet op de ontgrendelde stand
staan als de schakelaar in de software ingeschakeld is.b. Om de software-schrijfbeveiliging uitschakelen (de toestellen worden
vanaf de fabriek verzonden met de software-schrijfbeveiliging uitgeschakeld):
Navigatie: selecteer in het scherm Overview (overzicht) de optie Device Information (instrumentinformatie) en vervolgens het tabblad Security and Simulation (beveiliging en simulatie).
Verricht de procedure Write Lock Setup (instelling schrijfbeveiliging) om de vergrendeling van de software-schrijfbeveiliging uit te schakelen.
OpmerkingZet de regelkring in de stand “Manual” (handmatig) voordat u begint met configuratie van het analoge-ingangblok.
Configuratie AI-blokBegeleide setup gebruiken: Navigeer naar Configure (configureren) > Guided Setup (begeleide setup). Selecteer AI Block Unit Setup (setup AI-blokeenheid).
OpmerkingBij de begeleide setup worden alle stappen automatisch in de juiste volgorde doorlopen.
OpmerkingVoor uw gemak is AI-blok 1 al gekoppeld aan de primaire variabele voor de transmitter, en moet daar ook voor worden gebruikt. AI-blok 2 is al gekoppeld aan de sensortemperatuur van de transmitter. Het kanaal moet voor AI-blok 3 en 4 worden geselecteerd.
Kanaal 1 is de primaire variabele. Kanaal 2 is de sensortemperatuur.
Als de FOUNDATION Fieldbus Diagnostics Suite Option Code D01 is ingeschakeld, zijn deze aanvullende kanalen beschikbaar. Kanaal 12 is het SPM-gemiddelde. Kanaal 13 is de standaardafwijking voor SPM.
Zie voor configuratie van SPM de naslaghandleiding voor de Rosemount 3051 FOUNDATION Fieldbus.
OpmerkingStap 3 t/m Stap 6 worden bij begeleide setup in een keer stapsgewijs uitgevoerd, en bij handmatige setup op een enkel scherm.
OpmerkingAls het in Stap 3 geselecteerde L_TYPE “Direct” is, zijn Stap 4, Stap 5 en Stap 6 niet nodig. Als het geselecteerde L_TYPE “Indirect” is, is Stap 6 niet nodig. Onnodige stappen worden automatisch overgeslagen.
3. Signaalconditionering “L_TYPE” selecteren uit het vervolgkeuzemenu: a. Selecteer L_TYPE: Direct voor drukmetingen met de standaardeenheden
van het instrument.b. Selecteer L_TYPE: Indirect voor andere druk- of niveau-eenheden.c. Selecteer L_TYPE: Indirect Square Root (indirecte vierkantswortel) voor
flow-eenheden.
4. De XD_SCALE instellen op de schaalpunten 0% en 100% (het transmitterbereik):a. Selecteer XD_SCALE_UNITS uit het vervolgkeuzemenu.b. Voer het punt voor XD_SCALE 0% in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.c. Voer het punt voor XD_SCALE 100% in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.d. Als L_TYPE “Direct” is, kan het AI-blok in de AUTO-modus worden gezet
om het instrument weer in bedrijf te stellen. Bij begeleide setup gebeurt dit automatisch.
5. Als L_TYPE “Indirect” of “Indirect Square Root” (indirecte vierkantswortel) is,stelt u OUT_SCALE in om de meeteenheden te wijzigen.a. Selecteer de OUT_SCALE UNITS in het vervolgkeuzemenu.b. Stel de lage waarde voor OUT_SCALE in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.c. Stel de hoge waarde voor OUT_SCALE in. Voor niveautoepassingen kan
dit verhoogd of onderdrukt worden.d. Als L_TYPE “Indirect” is, kan het AI-blok in de AUTO-modus worden gezet
om het instrument weer in bedrijf te stellen. Bij begeleide setup gebeurt dit automatisch.
6. Als L_TYPE “Indirect Square Root” (indirecte vierkantswortel) is, is de functie LOW FLOW CUTOFF (ondergrens bij lage flow) beschikbaar.a. Schakel LOW FLOW CUTOFF in.b. Stel de LOW_CUT VALUE in XD_SCALE UNITS in.c. Het AI-blok kan in de AUTO-modus worden gezet om het instrument
weer in bedrijf te stellen. Bij begeleide setup gebeurt dit automatisch.
7. Wijzig de demping.a. Begeleide setup gebruiken:
OpmerkingBij de begeleide setup worden alle stappen automatisch in de juiste volgorde doorlopen.
Voer de gewenste dempingswaarde in seconden in. Het toegestanewaardenbereik is 0,4 tot 60 seconden.
b. Handmatige setup gebruiken: Navigeer naar Configure (Configureren) > Manual Setup (handmatige
setup) > Process Variable (procesvariabele). Selecteer Change Damping (demping wijzigen) Voer de gewenste dempingswaarde in seconden in. Het toegestane
waardenbereik is 0,4 tot 60 seconden.
8. Configureer de optionele lcd-display (indien geïnstalleerd).a. Begeleide setup gebruiken:
Navigeer naar Configure (configureren) > Guided Setup (begeleide setup).
Selecteer Local Display Setup (setup plaatselijke display)
OpmerkingBij de begeleide setup worden alle stappen automatisch in de juiste volgorde doorlopen.
Vink het selectievakje naast de weer te geven parameters aan. U kunt maximaal vier parameters selecteren. De lcd-display geeft de geselecteerde parameters één voor één weer.
b. Handmatige setup gebruiken: Navigeer naar Configure (configureren) > Guided Setup (begeleide
setup). Selecteer Local Display Setup (setup plaatselijke display) Vink de weer te geven parameters aan. De lcd-display geeft de
geselecteerde parameters één voor één weer.
9. Controleer de configuratie van de transmitter en stel hem in gebruik.a. Om de transmitterconfiguratie te controleren, doorloopt u met de
navigatiestappen voor handmatige setup de procedures voor “SetupAI-blokeenheid”, “Demping wijzigen” en “Lcd-display instellen”.
b. Wijzig de waarden indien nodig.c. Ga terug naar het scherm Overview (overzicht). d. Als de modus “Not in Service” (buiten bedrijf) is, klikt u op de knop
Change (wijzigen) en vervolgens op de knop Return All to Service (allesweer in bedrijf stellen).
OpmerkingAls schrijfbeveiliging voor de hard- of software niet nodig is, kunt u Stap 10 overslaan.
10.Stel schakelaars en software-schrijfbeveiliging in.a. Controleer de schakelaars (zie Afbeelding 7).
SnelstartgidsMaart 2019
OpmerkingDe schakelaar voor schrijfbeveiliging kan zowel in vergrendelde of ontgrendelde stand blijven staan. De schakelaar voor in-/uitschakeling van simulatie mag bij normaal gebruik van het instrument in beide standen staan.
Software-schrijfbeveiliging inschakelen1. Navigeer vanaf het scherm Overview (overzicht).
a. Selecteer Device Information (instrumentinformatie).b. Selecteer het tabblad Security and Simulation (beveiliging en
simulatie).
2. Verricht de procedure Write Lock Setup (instelling schrijfbeveiliging) om de vergrendeling van de software-schrijfbeveiliging in te schakelen.
Configuratieparameters AI-blok
Gebruik de voorbeelden voor druk, DP flow en DP niveau als richtlijn.
OpmerkingSelecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Pa bar torr bij 0 °C ft H2O bij 4 °C m H2O bij 4 °C
kPa mbar kg/cm2 ft H2O bij 60 °F mm Hg bij 0 °C
mPa psf kg/m2 ft H2O bij 68 °F cm Hg bij 0 °C
hPa Atm in H2O bij 4°C mm H2O bij 4 °C in Hg bij 0 °C
°C psi in H2O bij 60 °F mm H2O bij 68 °C m Hg bij 0 °C
°F g/cm2 in H2O bij 68 °F cm H2O bij 4 °C
Out_Scale Schaal en meeteenheden
Parameters Voer gegevens in
Kanaal 1
L_Type Direct
XD_Scale Zie lijst met ondersteunde meeteenheden.
OpmerkingSelecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Out_Scale Stel waarden buiten het bedrijfsbereik in.
19
Snelstartgids Maart 2019
Voorbeeld DP flow
Voorbeeld DP peil
Druk weergeven op de lcd-display
Selecteer het selectievakje Pressure (druk) op het scherm Display Configuration (displayconfiguratie).
2.7 Verricht de nulpuntstrim van de transmitter
OpmerkingDe transmitters worden volledig gekalibreerd geleverd, volgens gewenste specificatie of volgens de fabrieksinstelling van een volledige schaal (meetbreedte = bovenste meetgrens).
Een nulpuntstrim is een afstelling op een enkel punt om te compenseren voor de invloed van de montagestand en leidingdruk. Zorg bij het uitvoeren van een nulpuntstrim dat de egalisatiekraan open staat en alle natte poten tot het juiste niveau zijn gevuld. De transmitter laat uitsluitend het trimmen van een 3−5% bovenste meetgrens-nulfout toe. Voor een grotere nulfout moet de offset worden gecompenseerd met behulp van de instellingen voor XD_Scaling, Out_Scaling en Indirect L_Type, die deel uitmaken van het AI-blok.1. Begeleide setup gebruiken:
a. Navigeer naar Configure (configureren) > Guided Setup (begeleide setup).b. Selecteer Zero Trim (nulpuntstrim).c. Via deze methode wordt de nulpuntstrim uitgevoerd.
2. Handmatige setup gebruiken:a. Navigeer naar Overview (overzicht) > Calibration (kalibratie) > Sensor Trim
(sensortrim). b. Selecteer Zero Trim (nulpuntstrim).c. Via deze methode wordt de nulpuntstrim uitgevoerd.
Parameters Voer gegevens in
Kanaal 1
L_Type Vierkantswortel
XD_Scale 0–100 inH2O bij 68 °F
OpmerkingSelecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Out_Scale 0–20 GPM
Low_Cut inH2O bij 68 °F
Parameters Voer gegevens in
Kanaal 1
L_Type Indirect
XD_Scale 0–300 inH2O bij 68 °F
OpmerkingSelecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Out_Scale 0–25 ft
20
SnelstartgidsMaart 2019
3.0 ProductcertificeringenRev. 1.2
3.1 Informatie over Europese richtlijnenAchter in deze snelstartgids vindt u een exemplaar van de EU-verklaring van overeenstemming. De meest recente revisie van de EU-verklaring van overeenstemming vindt u op Emerson.com/Rosemount.
3.2 Certificering voor normale locatiesDe transmitter is volgens de standaardprocedure onderzocht en getest, waarbij is vastgesteld dat het ontwerp voldoet aan de elementaire elektrische, mechanische en brandveiligheidsvereisten, door een in de VS nationaal erkend onderzoekslaboratorium (nationally recognized testing laboratory; NRTL) dat is geaccrediteerd door de Amerikaanse Occupational Safety and Health Administration (OSHA).
3.3 Noord-AmerikaE5 VS explosieveilig (XP) en stofontstekingsbestendig (DIP)
FM-klasse 3810 — 2005, ANSI/NEMA 250 — 2003Markeringen: XP CL I, DIV 1, GP B, C, D; DIP CL II, DIV 1, GP E, F, G; CL III;
T5(—50 °C Ta +85 °C); in fabriek afgedicht; type 4X
I5 VS intrinsieke veiligheid (IS) en niet-vonkend (NI)Certificaat: 1Q4A4.AXNormen: FM-klasse 3600 — 2011, FM-klasse 3610 — 2010,
FM-klasse 3611 — 2004, FM-klasse 3810 — 2005Markeringen: IS CL I, DIV 1, GP A, B, C, D; CL II, DIV 1, GP E, F, G; Class III; DIV 1
indien aangesloten volgens Rosemount-tekening 03031-1019; NI CL 1, DIV 2, GP A, B, C, D; T4(-50 °C Ta +70 °C) [HART®], T5(—50 °C Ta +40 °C) [HART]; T4(—50 °C Ta +60 °C) [Fieldbus/PROFIBUS®]; type 4x
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X): 1. De behuizing van de Rosemount 3051-transmitter bevat aluminium, dat een risico op
ontsteking bij stoten of wrijving met zich meebrengt. Voorkom stoten en wrijving tijdens installatie en gebruik.
2. De Rosemount 3051-transmitter met het aansluitklemmenblok met overspanningsbeveiliging (optiecode T1) kan de test op diëlektrische weerstand van 500 Vrms niet weerstaan. Hierbij moet tijdens installatie rekening worden gehouden.
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. De behuizing van de Rosemount 3051-transmitter bevat aluminium, dat een risico op
ontsteking bij stoten of wrijving met zich meebrengt. Voorkom stoten en wrijving tijdens installatie en gebruik.
2. De Rosemount 3051-transmitter met aansluitklemmenblok met stootspanningsbeveiliging (optiecode T1) kan de test met diëlektrische stroomsterkte van 500 Vrms niet doorstaan. Hierbij moet tijdens installatie rekening worden gehouden.
C6 Canada explosieveilig, stofontstekingsbestendig, intrinsieke veiligheid en niet-vonkendCertificaat: 1053834Normen: ANSI/ISA 12.27.01-2003, CSA-norm C22.2 nr. 30-M1986,
CSA-norm C22.2 nr. 142-M1987, CSA-norm C22.2 nr. 157-92, CSA-norm C22.2 nr. 213-M1987
Markeringen: Explosieveilig voor klasse I, divisie 1, groep B, C en D; geschikt voor klasse I, zone 1, groep IIB+H2, T5; stofontstekingsbestendig klasse II, divisie 1, groep E, F, G; klasse III divisie 1; intrinsiek veilig klasse I, divisie 1 groep A, B, C, D indien aangesloten volgens Rosemount-tekening 03031-1024, temperatuurcode T3C; geschikt voor klasse I, zone 0; klasse I divisie 2 groep A, B, C en D, T5; geschikt voor klasse I zone 2, groep IIC; type 4X; in de fabriek afgedicht; enkele afdichting (zie tekening 03031-1053)
E6 Canada explosieveilig, stofontstekingsbestendig en divisie 2Certificaat: 1053834Normen: ANSI/ISA 12.27.01-2003, CSA-norm C22.2 nr. 30-M1986,
CSA-norm C22.2 nr. 142-M1987, CSA-norm C22.2 nr. 213 - M1987Markeringen: Explosieveilig klasse I, divisie 1, groep B, C en D; geschikt voor klasse I,
zone 1, groep IIB+H2, T5; stofontstekingsbestendig voor klasse II en klasse III, divisie 1, groep E, F en G; klasse I, divisie 2, groep A, B, en D; geschikt voor klasse I zone 2, groep IIC; type 4X; in fabriek afgedicht; enkelvoudige afdichting (zie tekening 03031-1053)
EN60079-31:2009Markeringen: II 1/2 G Ex d IIC T6...T4 Ga/Gb, T6(—60 °C Ta +70 °C),
T4/T5(—60 °C Ta +80 °C); II 1 D Ex ta IIIC T95 °C T500 105 °C Da (—20 °C Ta +85 °C)
Tabel 3. Procestemperatuur
Temperatuurklasse procestemperatuur
T6 –60 °C tot +70 °C
T5 –60 °C tot +80 °C
T4 –60 °C tot +120 °C
22
SnelstartgidsMaart 2019
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Dit instrument bevat een dunwandig scheidingsmembraan. Bij installatie, onderhoud
en gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden waaraan het membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant voor installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor veiligheid tijdens de te verwachten levensduur.
2. Drukvaste naden zijn niet bedoeld voor reparatie.3. Niet-standaard lakopties kunnen risico’s in verband met elektrostatische ontlading
veroorzaken. Vermijd installaties die elektrostatische lading op gelakte oppervlakken veroorzaken en reinig gelakte oppervlakken alleen met een vochtige doek. Neem contact op met de fabrikant voor meer informatie als de lak is besteld via een specialeoptiecode.
4. Op sommige varianten van de apparatuur worden niet alle markeringen op het naamplaatje vermeld. Raadpleeg het certificaat voor informatie over alle markeringen voor de apparatuur.
I1 ATEX intrinsieke veiligheid en stofCertificaat: BAS97ATEX1089X; Baseefa11ATEX0275XNormen: EN60079-0:2012, EN60079-11:2012, EN60079-31:2009Markeringen: HART: II 1 G Ex ia IIC T5/T4 Ga, T5(—60 °C Ta +40 °C),
T4(—60 °C Ta +70 °C) Fieldbus/PROFIBUS: II 1 G Ex ia IIC Ga T4(—60 °C Ta +60 °C)
DUST: II 1 D Ex ta IIIC T95 °C T500 105 °C Da (—20 °C Ta +85 °C)
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Het apparaat kan de 500 V-isolatietest niet doorstaan die is vereist volgens bepaling
6.3.12 van EN60079-11:2012. Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening worden gehouden.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
3. Op sommige varianten van de apparatuur worden niet alle markeringen op het naamplaatje vermeld. Raadpleeg het certificaat voor informatie over alle markeringen voor de apparatuur.
IA ATEX FISCOCertificaat: BAS97ATEX1089XNormen: EN60079-0:2012, EN60079-11:2009 Markeringen: II 1 G Ex ia IIC T4 Ga (—60 °C Ta +60 °C)
Tabel 4. Ingangsparameters
Parameter HART Fieldbus/PROFIBUS
Spanning Ui 30 V 30 V
Stroom Ii 200 mA 300 mA
Vermogen Pi 0,9 W 1,3 W
Elektrische capaciteit Ci
0,012 F 0 F
Zelfinductie Li 0 mH 0 mH
23
Snelstartgids Maart 2019
24
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Het apparaat kan de 500 V-isolatietest niet doorstaan die is vereist volgens bepaling
6.3.12 van EN60079-11:2012. Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekeningworden gehouden.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
N1 ATEX Type n en stofCertificaat: BAS00ATEX3105X; Baseefa11ATEX0275XNormen: EN60079-0:2012, EN60079-15:2010, EN60079-31:2009 Markeringen: II 3 G Ex nA IIC T5 Gc (—40 °C Ta +70 °C);
II 1 D Ex ta IIIC T95 °C T500 105 °C Da (—20 °C Ta +85 °C)
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Dit apparaat kan de volgens bepaling 6.8.1 van EN60079-15 vereiste 500 V-isolatietest
niet doorstaan. Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening worden gehouden.
2. Op sommige varianten van de apparatuur worden niet alle markeringen op het naamplaatje vermeld. Raadpleeg het certificaat voor informatie over alle markeringen voor de apparatuur.
3.5 InternationaalE7 ECEx drukvast en stof
Certificaat: IECEx KEM 09.0034X; IECEx BAS 10.0034XNormen: IEC60079-0:2011, IEC60079-1:2014-06, IEC60079-26:2014-10,
IEC60079-31:2008Markeringen: Ex d IIC T6...T4 Ga/Gb, T6(—60 °C Ta +70 °C),
T4/T5(—60 °C Ta +80 °C); Ex ta IIIC T95 °C T500 105 °C Da (—20 °C Ta +85 °C)
Tabel 5. Ingangsparameters
Parameter FISCO
Spanning Ui 17,5 V
Stroom Ii 380 mA
Vermogen Pi 5,32 W
Elektrische capaciteit Ci <5 nF
Zelfinductie Li <10 H
Tabel 6. Procestemperatuur
Temperatuurklasse Procestemperatuur
T6 –60 °C tot +70 °C
T5 –60 °C tot +80 °C
T4 –60 °C tot +80 °C
SnelstartgidsMaart 2019
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Dit instrument bevat een dunwandig scheidingsmembraan. Bij installatie, onderhoud
en gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden waaraan het membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant voor installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor veiligheid tijdens de te verwachten levensduur.
2. Drukvaste naden zijn niet bedoeld voor reparatie.3. Niet-standaard lakopties kunnen risico’s in verband met elektrostatische ontlading
veroorzaken. Vermijd installaties die elektrostatissche lading op gelakte oppervlakten veroorzaken en reinig gelakte oppervlakken alleen met een vochtige doek. Neem contact op met de fabrikant voor meer informatie als de lak is besteld via een speciale optiecode.
4. Op sommige varianten van de apparatuur worden niet alle markeringen op het naamplaatje vermeld. Raadpleeg het certificaat voor informatie over alle markeringen voor de apparatuur.
I7 IECEx intrinsieke veiligheidCertificaat: IECEx BAS 09.0076XNormen: IEC60079-0:2011, IEC60079-11:2011 Markeringen: HART: Ex ia IIC T5/T4 Ga, T5(—60 °C Ta +40 °C),
T4(—60 °C Ta +70 °C) Fieldbus/PROFIBUS: Ex ia IIC T4(—60 °C Ta +60 °C)
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V, kan
het de volgens bepaling 6.3.12 van IEC60079-11 vereiste 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening worden gehouden.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
IECEx mijnbouw (speciaal A0259)Certificaat: IECEx TSA 14.0001XNormen: IEC60079-0:2011, IEC60079-11:2011Markeringen: Ex ia I Ma (—60 °C Ta +70 °C)
Tabel 7. Ingangsparameters
HART Fieldbus/PROFIBUS
Spanning Ui 30 V 30 V
Stroom Ii 200 mA 300 mA
Vermogen Pi 0,9 W 1,3 W
Elektrische capaciteit Ci 0,012 μF 0 μF
Zelfinductie Li 0 mH 0 mH
Tabel 8. Ingangsparameters
Parameter HART Fieldbus/PROFIBUS FISCO
Spanning Ui 30 V 30 V 17,5 V
Stroom Ii 200 mA 300 mA 380 mA
Vermogen Pi 0,9 W 1,3 W 5,32 W
Elektrische capaciteit Ci 0,012 F 0 F <5 nF
Zelfinductie Li 0 mH 0 mH <10 H
25
Snelstartgids Maart 2019
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V, kan
het de volgens IEC60079-11 vereiste 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening worden gehouden.
2. Het is een voorwaarde voor veilig gebruik dat er tijdens installatie rekening wordtgehouden met de bovenstaande ingangsparameters.
3. Het is een voorwaarde van productie dat alleen apparaten met een behuizing, deksels en een sensormodulebehuizing van roestvast staal in toepassingen van groep I wordengebruikt.
N7 IECEx type nCertificaat: IECEx BAS 09.0077XNormen: IEC60079-0:2011, IEC60079-15:2010Markeringen: Ex nA IIC T5 Gc (—40 °C Ta +70 °C)
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):1. Het apparaat kan de volgens IEC60079-15 vereiste 500 V-isolatietest niet doorstaan.
Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening worden gehouden.
Markeringen: Ex d IIC T6...T4 Ga/Gb, T6(—60 °C Ta +70 °C), T4/T5(—60 °C Ta +80 °C)
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Dit apparaat bevat een dunwandig scheidingsmembraan dat minder dan 1 mm dik is
en een grens vormt tussen zone 0 (procesaansluiting) en zone 1 (alle andere delen vande apparatuur). De modelcode en het datasheet moeten worden geraadpleegd voor details over het membraanmateriaal. Bij installatie, onderhoud en gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden waaraan het membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant voor installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor veiligheid tijdens de te verwachten levensduur.
2. Drukvaste naden zijn niet bedoeld voor reparatie. 3. Niet-standaard lakopties kunnen risico’s in verband met elektrostatische ontlading
veroorzaken. Vermijd installaties die elektrostatische lading op gelakte oppervlakken veroorzaken en reinig gelakte oppervlakken alleen met een vochtige doek. Neem contact op met de fabrikant voor meer informatie als de lak is besteld via een speciale optiecode.
ABNT NBR IEC60079-11:2009Markeringen: HART: Ex ia IIC T5/T4 Ga, T5(—60 °C Ta +40 °C),
T4(—60 °C Ta +70 °C) Fieldbus/PROFIBUS: Ex ia IIC T4 Ga (—60 °C Ta +60 °C)
26
SnelstartgidsMaart 2019
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V, kan
het de volgens ABNT NBR IRC 60079-11 vereiste 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij installatie van de apparatuur.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
ABNT NBR IEC60079-11:2009Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga (—60 °C Ta +60 °C)
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V, kan
het de volgens ABNT NBR IEC 60079-11 vereiste 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij installatie van de apparatuur.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
3.7 ChinaE3 China drukvast
Certificaat: GYJ14.1041X; GYJ15.1368X [Flowmeters]Normen: GB12476-2000; GB3836.1-2010, GB3836.2-2010, GB3836.20-2010Markeringen: Ex d IIC T6/T5 Ga/Gb, T6(—50 °C Ta +65 °C), T5(—50 °C Ta +80 °C)
Tabel 9. Ingangsparameters
Parameter HART Fieldbus/PROFIBUS
Spanning Ui 30 V 30 V
Stroom Ii 200 mA 300 mA
Vermogen Pi 0,9 W 1,3 W
Elektrische capaciteit Ci 0,012 F 0 F
Zelfinductie Li 0 mH 0 mH
Tabel 10. Ingangsparameters
Parameter FISCO
Spanning Ui 17,5 V
Stroom Ii 380 mA
Vermogen Pi 5,32 W
Elektrische capaciteit Ci <5 nF
Zelfinductie Li <10 H
27
Snelstartgids Maart 2019
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Het verband tussen het omgevingstemperatuurbereik en de temperatuurklasse is als
volgt:
Bij gebruik een omgeving met ontvlambaar stof bedraagt de maximale omgevingstemperatuur 80 °C.
2. De voorziening voor aardverbinding op de behuizing moet op betrouwbare wijzeworden aangesloten.
3. Een kabelinvoer, gecertificeerd door een aangemelde instantie met het type bescherming Ex d IIC conform GB3836.1-2000 en GB3836.2-2000, moet worden gebruikt bij installatie op een explosiegevaarlijke locatie. Bij gebruik in een omgeving met ontvlambaar stof moet een kabelinvoer conform IP66 of hoger worden gebruikt.
4. De waarschuwing “Goed afgesloten houden wanneer de schakelingen onder stroom staan” moet in acht worden genomen.
5. Eindgebruikers mogen geen inwendige componenten uitwisselen.6. Bij installatie, gebruik en onderhoud van dit product moeten de volgende normen in
acht worden genomen: GB3836.13-1997, GB3836.15-2000, GB3836.16-2006, GB50257-1996, GB12476.2-2006, GB15577-2007.
I3 China intrinsieke veiligheidCertificaat: GYJ13.1362X; GYJ15.1367X [Flowmeters]Normen: GB3836.1-2010, GB3836.4-2010, GB3836.20-2010, GB12476.1-2000Markeringen: Ex ia IIC Ga T4/T5
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Het symbool “X” wordt gebruikt voor aanduiding van specifieke
gebruiksvoorwaarden:a. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90
V, kan het de 500 V-isolatietest niet 1 minuut lang doorstaan. Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening worden gehouden.
b. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.\
2. Het verband tussen de T-code en het omgevingstemperatuurbereik is als volgt:
3. Parameters intrinsieke veiligheid:
Ta Temperatuurklasse
–50 °C ~ +80 °C T5
–50 °C ~ +65 °C T6
Model T-code Temperatuurbereik
HART T5 –60 °C Ta +40 °C
HART T4 –60 °C Ta +70 °C
Fieldbus/PROFIBUS/FISCO T4 –60 °C Ta +60 °C
Parameter HART Fieldbus/PROFIBUS FISCO
Spanning Ui 30 V 30 V 17,5 V
Stroom Ii 200 mA 300 mA 380 mA
Vermogen Pi 0,9 W 1,3 W 5,32 W
Elektrische capaciteit Ci 0,012 F 0 F <5 nF
Zelfinductie Li 0 mH 0 mH <10 H
28
SnelstartgidsMaart 2019
Opmerking 1: De FISCO-parameters gelden voor groep IIC en IIB.Opmerking 2 [voor flowmeters]: Bij gebruik van de Rosemount 644-temperatuurtransmitter moet de transmitter worden gebruikt met een apparaat met Ex-certificering om een explosiebeschermingssysteem te verkrijgen dat in een atmosfeer met explosief gas kan worden gebruikt. De bedrading en aansluitklemmen moeten voldoen aan de voorschriften in de instructiehandleiding van de Rosemount 644 en het bijbehorende apparaat. De kabels tussen de Rosemount 644 en het bijbehorende apparaatmoeten ommanteld zijn (de kabels moeten een geïsoleerde mantel hebben). De kabelafscherming moet goed worden geaard in een niet-explosiegevaarlijke omgeving.4. De transmitters voldoen aan de vereisten voor FISCO-veldinstrumenten in
IEC60079-27:2008. Voor aansluiting van een intrinsiek veilig circuit volgens hetFISCO-model kunnen de FISCO-parameters in de bovenstaande tabel worden gebruikt.
5. Het product moet worden gebruikt met een bijbehorend apparaat met Ex-certificering om een explosiebeschermingssysteem te verkrijgen dat in een explosieve gasatmosfeer kan worden gebruikt. De bedrading en aansluitklemmen moeten voldoen aan de voorschriften in de instructiehandleiding van het product en het bijbehorende apparaat.
6. De kabels tussen dit product en het bijbehorende apparaat moeten afgeschermd zijn (de kabels moeten een geïsoleerde mantel hebben). De kabelafscherming moet goed worden geaard in een niet-explosiegevaarlijke omgeving.
7. Het is eindgebruikers niet toegestaan om interne onderdelen te verwisselen; ze dienenhet probleem in overleg met de fabrikant op te lossen om beschadiging van het product te voorkomen.
8. Bij installatie, gebruik en onderhoud van dit product moeten de volgende normen inacht worden genomen: GB3836.13-1997, GB3836.15-2000, GB3836.16-2006, GB50257-1996, GB12476.2-2006, GB15577-2007.
N3 China type nCertificaat: GYJ15.11Normen: GB3836.1-2010, GB3836.8-2003Markeringen: Ex nA nL IIC T5 Gc (—40 °C Ta +70 °C)
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):1. Het symbool “X” wordt gebruikt om specifieke gebruiksvoorwaarden mee aan te
duiden: Het apparaat kan de 500V-aardetest niet een minuut lang doorstaan. Hiermee moet bij installatie rekening worden gehouden.
Certificaat: RU C-US.GB05.B.01197Markeringen: Ga/Gb Ex d IIC T5/T6 X, T5(—60 °C Ta +80 °C),
T6(—60 °C Ta +65 °C)
29
Snelstartgids Maart 2019
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):1. Zie certificaat voor speciale voorwaarden.
M EAC intrinsiek veiligCertificaat: RU C-US.GB05.B.01197Markeringen: HART: 0Ex ia IIC T4/T5 Ga X, T4(—60 °C Ta +70 °C),
T5(—60 °C Ta +40 °C) Fieldbus/PROFIBUS: 0Ex ia IIC T4 Ga X (—60 °C Ta +60 °C)
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):1. Zie certificaat voor speciale voorwaarden.
3.10 CombinatiesK2 Combinatie van E2 en I2K5 Combinatie van E5 en I5K6 Combinatie van C6, E8 en I1K7 Combinatie van E7, I7 en N7K8 Combinatie van E8, I1 en N1KB Combinatie van E5, I5 en C6KD Combinatie van E8, I1, E5, I5 en C6KM Combinatie van EM en IM
3.11 Aansluitwartels en adaptersIECEx drukvast en grotere veiligheidCertificaat: IECEx FMG 13.0032XNormen: IEC60079-0:2011, IEC60079-1:2007, IEC60079-7:2006-2007Markeringen: Ex de IIC Gb
ATEX drukvast en grotere veiligheidCertificaat: FM13ATEX0076XNormen: EN60079-0:2012, EN60079-1:2007, IEC60079-7:2007Markeringen: II 2 G Ex de IIC Gb
Tabel 11. Draadmaten aansluitwartels
Schroefdraad Merkteken
M20 � 1,5 M20
1/2-14 NPT 1/2 NPT
Tabel 12. Draadmaten draadadapter
Uitwendige schroefdraad Merkteken
M20 � 1,5–6H M20
1/2–14 NPT 1/2–14 NPT
3/4–14 NPT 3/4–14 NPT
Inwendige schroefdraad Merkteken
M20 � 1,5–6H M20
1/2-14 NPT 1/2–14 NPT
G1/2 G1/2
30
SnelstartgidsMaart 2019
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):1. Als de draadadapter wordt gebruikt met een behuizing van het beschermingstype
verhoogde veiligheid “e”, moet de draad in de ingang goed worden afgedicht om de beschermingsgraad (IP-classificatie) van de behuizing te behouden.
2. Voor de blindstop mag geen adapter worden gebruikt.3. Het draadtype van de blindstop en draadadapter moet NPT of metrisch zijn.
G1/2-draad is alleen toegestaan op bestaande (oude) apparatuurinstallaties.
3.12 Verdere certificeringenSBS Typegoedkeuring American Bureau of Shipping (ABS)
Certificaat: 09-HS446883A-5-PDABeoogd gebruik: Scheepvaart- en offshore-toepassingen — meting van de
verschildruk of absolute druk in vloeistof-, gas- en damptoepassingen.
SBV Typegoedkeuring Bureau Veritas (BV)Certificaat: 23155Vereisten: Regels van Bureau Veritas voor de classificatie van stalen schepenToepassing: Klassenotaties: AUT-UMS, AUT-CCS, AUT-PORT en AUT-IMS;
druktransmitter van type 3051 kan niet op dieselmotoren worden geïnstalleerd
SDN Typegoedkeuring Det Norske Veritas (DNV)Certificaat: TAA000004FBeoogd gebruik: DNV GL-regels voor classificatie — schepen en offshore-eenhedenToepassing:
C5 Punt van overdracht - nauwkeurigheidsgoedkeuring Measurement CanadaCertificaat: AG-0226; AG-0454; AG-0477
Locatieklassen
Temperatuur D
Luchtvochtigheid B
Trilling A
EMC B
Behuizing D
31
Snelstartgids Maart 2019
Afbeelding 11. EG-verklaring van overeenstemming voor Rosemount 3051
32
SnelstartgidsMaart 2019
33
Snelstartgids Maart 2019
34
SnelstartgidsMaart 2019
35
Snelstartgids Maart 2019
36
SnelstartgidsMaart 2019
37
Snelstartgids Maart 2019
38
SnelstartgidsMaart 2019
39
Snelstartgids Maart 2019
China RoHS Rosemount 3051List of Rosemount 3051 Parts with China RoHS Concentration above MCVs
Part Name
/ Hazardous Substances
Lead(Pb)
Mercury(Hg)
Cadmium(Cd)
Hexavalent Chromium
(Cr +6)
Polybrominated biphenyls
(PBB)
Polybrominated diphenyl ethers
(PBDE)
Electronics Assembly
X O O O O O
Housing Assembly
X O O X O O
Sensor Assembly
X O O X O O
SJ/T11364This table is proposed in accordance with the provision of SJ/T11364.
O: GB/T 26572O: Indicate that said hazardous substance in all of the homogeneous materials for this part is below the limit requirement ofGB/T 26572.
X: GB/T 26572X: Indicate that said hazardous substance contained in at least one of the homogeneous materials used for this part is above the limit requirement of GB/T 26572.
40
Snelstartgids
41
Maart 2019
Internationaal hoofdkantoorEmerson Automation Solutions6021 Innovation Blvd.Shakopee, MN 55379, VS
Regionaal kantoor Midden-Oosten en AfrikaEmerson Automation SolutionsEmerson FZE Box 17033Jebel Ali Free Zone - South 2Dubai, Verenigde Arabische Emiraten