Raad vanState 201107058/1/V2. Datum uitspraak: 3 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 20 juni 2011 in zaak nrs. 11 /18393 en 11/18396 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
15
Embed
Raad vanState€¦ · 201107058/1/V2. Datum uitspraak3 :augustu s2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artike8:54l, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Raad vanState
201107058/1/V2. Datum uitspraak: 3 augustus 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 20 juni 2011 in zaak nrs. 11 /18393 en 11/18396 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
201107058/1/V2 2 3 augustus 201 1
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 juni 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2 . 1 . Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201107058 /1 /V2 3 3 augustus 2011
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolf f , ambtenaar van staat.
w . g . Offers w .g . Wolff lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011
238 . Verzonden: 3 augustus 2011
Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
271 tndiën'de'voorziënmgénrèc een voorlopige Voorziening1 van oordeel is dat haaer bnderzoék redelijkerwijs niet kan bijdragen aa'nde beoordeling vaille zaa^kahhy-; ingevolge^artikel 8:86 vani.dèAlgemene wet . bestuursrecht (Awb), onmiddellijk uitspraak doen in de bij dë rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt
' 27/06 20,11 16:56 FAX 020 6267093 Hamerslag en van Haren
Reg.nrs.: AWB 11/18393 en AWB U/18396.
2.2 Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien naeen geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.3 De voorzieningen rechter stelt; vast dat eiser eerder, namelijk op 31 mei2009,een' aanvraag heeft ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. : Deze aanvraag is bij besluit van 8 maart 2010 door verweerder afgewezen. Bij.uitspraak van 2 december 201Ö (ÂWB 10/11830) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, het daartegen ingediende beroepongegrond verklaard: Bij uitspraakvan 17februari 2011 (zaak nr. 201012805/1/V1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Daarmee is het besluit van 8 maart 2010 in rechte onaantastbaar geworden.
2.4 ; Gelet op het vorenstaande is thans sprake van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6; eerste lid, van de Awb;
2.5 ; Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meerdeuitspraak van 6 maart 2008 (LJN: B.C7124), vloeit voort dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel, vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de wegstaat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en vóórzover door de . vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor riem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit; de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand ïs gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof vbor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 19 februari 1998 (zaak rir, 145/1996/764/965, UN: AG8817; Bahaddar tegen Nederland);
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn voorgevallen of die niet vóór die beslissing konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve, gelet op laatstgenoemd artikel, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing . . rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.5.1 Volgens artikel 32, tweede lid, aanhef en onder b, van de richtlijn 2005/85/EG van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus van de Raad van de Europese Unie
. (hierna: de Procedurerichilijn), voor zover thans van belang, kunnen de lidstaten een specifieke procedure zoals bedoeld in het derde lid toepassen wanneer een persoon een volgend asielverzoek indient nadat een beslissing is genomen over het vorige verzoek.
27/06 20.11 16:58 FAX 020 6267093 Hamerslag en van Haren 1^0009/0012
Regjirs;:AWB 11/18393 en AWB.il/18396. ' ; 3
Volgens het derde lid, voor zover thans van belang, moeteen volgend asielverzoek eerst .aan een voorafgaand onderzoek worden.onderworpen om uit te maken of er, na de in het tweede lid, onder b, bedoelde beslissing inzake dit verzoek, nieuwe elementen of bevindingen aan de. orde zijn of door de asielzoeker zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij voor erkenning als vluchteling in aanmerking komt overeenkomstig richtlijn 2004/83/EG.
Volgens het vierde lid wordt het verzoek verder behandeld overeenkomstig hoofdstuk H, indien na het in het derde lid bedoelde voorafgaande onderzoek nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn of door de asielzoeker zijn voorgelegd die de kans aanzienlijk groter maken dat de. asielzoeker voor erkenning als vluchteling in aanmerking komt krachtens richtlijn 2004/83/EG. , *
Voljgens het vijfde lid kunnende lidstaten overeenkomstig;hunnationale wetgeving een -hernieuwd verzoek verder behandelen wanneer er andere redenen zijn om een procedure te heropenend
Volgens het zesde lid kunnen de lidstaten besluiten het verzoek enkel verder te behandelen, indien de betrokken asielzoeker buiten zijn toedoen de in het derde, vierde en vijfde Hd beschreven situaties in het kader van de vorige procedureniet kon doen gelden, in het
. bijzonder door zijn.recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel krachtens artikel 39 uit te oefenen. • . . - " • . - •
2.6 Bij het besluit van 8 maart 2010 in de vorige procedure, gelezen in samenhang met • het voornemen jn die procedure, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser toerekenbaar geen documenten met betrekking tot zijn reisroute heeft overgelegd. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat van eisers asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat en dat niet aannemelijk is dat eiser een praktiserend lid is van de. Bundu dia Kongo (hierna: BDK) dan wel dat hij of zijn vader problemen zou hebben ondervonden met de autoriteiten in zijn land vanwege zijn gestelde lidmaatschap, zoals hij heeft verklaard. Daarbij heeft verweerder onder meer in aanmerking genomen dat eiser het Frans noch het Kikongo machtig was.
2.7 . Aan de onderhavige aanvraag.heeft eiser de volgende documenten.ten grondslag gelegd: 1. een verklaring van dhr. van 12 maart 20.11 (zowel i n getypte versie
als in een geschreven versie; voorzien van vertaling); 2. drie kopieën van identiteitskaarten met stempels van de BDK (voorzien van vertaling); 3. twee berichten van herkenning met stempels van de BDK (voorzien van vertaling); 4. een kopie van een brief van de commissaris van de poïitie.dhr. Léon Kasyi Munganga,
van 19 mei 2011; . ' . ' . • • . 5. documentatie met betrekking tot de beslissing in de vorige asielprocedure.
Eiser heeft voorts verklaard dat hij opnieuw een asielaanvraag heeft ingediend om zijn herkomst aan te tonen..Hij stelt wel degelijk Kikongo en Frans te spreken. Wat het Kikongo . betreft heeft hij aangegeven dat hij het standaard Kikongo spreekt en dat hij, als hem werd gevraagd of hij het Kikongo sprak, dacht dat daarmee het Kimanianga werd bedoeld. Voorts heeft hij verklaard dat hij via DocuCongo informatie heeft gekregen van BDK. Hij wil aantonen dat hij wel degelijk lid is geweest van de BDK. Voorts heeft eiser in de zienswijze (onder meer) aangevoerd dat de BDK een al in 2008 verboden kerkgenootschap is en dat, als
27/06 2011 16:59 FAX 020 6267093 Hamerslag en van Haren 100010/0012
Reg.nrs.: AWB 11/18393 en AWB 11/18396 4
hij inderdaad behoort tot de BDK, het gevaar, voor schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). voor de hand ligt. -
2.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de stelling dat hij wel degelijk Kikongo en Frans spreekt niet reeds in de vorige procedure haar voren had kunnen brengen. Hetzelfde geldt voor de overgelegde documenten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de stukken genoemd onder 1,2. en 4 op verzoek van eiser zijn opgesteld. Niet valt in te zien dat eiser dergelijke documenten niet tijdens de eerdere procedure had kunhen overleggen. De stelling dat de betreffende informatie moeilijk te verkrijgen is, doet daar niet aan af, nu eiser er uiteindelijk wel in is geslaagd én gesteld noch gebleken is dat hij in de vorige procedure een poging heeft ondernomen dergelijke documenten te verkrijgen. Het feit dat hij tijdens de vorige procedure minderjarig was, kan evenmin tot een ander oordeel leiden, reeds nü eiser ID die procedure werd bijgestaan door een gemachtigde en het handelen en nalaten van die gemachtigde voor rekening en risico van eiser komen. ..
2.9 . Voorts dient te worden beoordeeld of hetgeen eiser heeft aangevoerd in het kader van artikel 3 van het EVRM maakt dat het bestreden besluit toch dient te worden getoetst. Dienaangaande wordt hét volgende överwogeri. •
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat, ook indien de desbetreffende vreemdeling stelt dat bij gedwongen terugkeer naar zijn land van herkomst het risico bestaat opeen met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing, moét worden voldaan aan de in het nationale recht neergelegde procedureregels. Slechts onder bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland, kan noodzaak bestaan om deze regels niet tegen te werpen: In dat geval kan het besluit van gelijke strekking, ondanks het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en een voor de desbetreffende vreemdeling relevante wijziging van het recht, worden getoetst door de bestuursrechter, voor zover deze feiten en omstandigheden daartoe nopen (zie onder meer de.
. uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2007 in zaak nr. 200702283/1, JV 2007/294). Dat . betekent niet dat bij de beoordeling of sprake is van evenbedoelde bijzondere feiten èn omstandigheden ter toetsing staat of verweerder zich op góéde gronden op het standpunt heeft gesteld dat het beroep van de desbetreffende vreemdeling op artikel 3 van het EVRM faalt. Aari die toetsing van hét standpunt van verweerder komt de rechter eerst toe, nadat hij tot het oordeel is gekomen dat de feiten en omstandigheden die de desbetreffende vreemdeling in het kader van artikel 3 van het EVRM heeft aangevoerd, in het licht van de beoordeling in de eerdere procedure en het bepaalde in artikel 13 van hetEVRM, zodanig zwaarwegend zijn, dat de wijze waarop hij het besluit van gelijke strekking naar nationaal recht dient te beoordelen, er aan in de weg staat dat een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing in de beoordeling van het beroep wordt betrokken (zie de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2009 in zaak nr. 200806071/1,
• www.raadyanstate.nl).
Dat volgens eiser gevaar voor schending van artikel 3 van het EVRM voor de hand ligt als hij inderdaad behoort tot de BDK biedt geen grond voor het oordeel dat dit ten aanzien van hem het geval is.
2.10.. Eiser heeft voorts aangevoerd dat artikel 4:6van de'Awb wat betreft het begrip 'nieuwe elementen en bevindingen' een onjuiste implementatie is van artikel 32van de -Procêdurerichtiijn. EU-rechtelijke; interpretatie vian dit begrip wijst er volgens eiser op dat ook nieuwe bevindingen als in de onderhavige zaak, namelijk nieuwe inzichten met belrekking tot zijn beheersing van het Kikongo én Frans, wel onder de EU-rechtelijke definitie kunnen vallen, ook al. is hier volgens verweerder geen sprake van nieuwe feiten óf omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van deAwb.
2.10.1 De voörzienihgehrechter verwijst met verweerder haar de uitspraak van de Afdeling van 7-jüli 2010<zaak nr. 2Ö090779671/V2, UN: BN11631- JV 2010/323); Daarin heeft de Afdeling overwogen dat, in zoverre de bestuursrechter, indien na een eerder afwijzend besluit eenbesluit van gelijke strekking wordt genomen, volgens voormeld beoordelingskader de beoordeling dient te verrichten of in de bestuurlijke fase nieuw
. gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, van strijd met de specifieke procedure, beschreven in artikel 32, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn geen sprake is, aangezien die procedure er toe strekt dat een onderzoek wordt verricht om uit te maken of er nieuwe elementen of.bevindingen aan de orde zijn, welk onderzoek met ;
voormelde door de bestuursrechter te verrichten beoordeling vergelijkbaar is. Anders dan eiser stelt heeft de Afdeling zich aldus wel uitgelaten over de verhouding tussen de toetsing aan artikel 4:6 van deAwben.het begrip 'nieuwe elementen en[bevindingen*.
Voorts is het gevolg dat door dit beoordelingskader wordit verbonden aan het ontbreken van . nieuw gebleken feiten of veranderde prristandigheto-rianielijk dat in zoverre geen
rechterlijke toetsing kan plaatsvinden van het besluit, dè motivering ervan en de wijze waaróp het tot stand is gekomen - niet in strijd met artikel 32* vierde lid, van de Procedurerichtlijn, aangezien uit laatstgenoemd artikellid voortvloeit dat, bij het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen, geen verdere behandeling hoeft plaats te vinden, i n het licht van artikel 32; tweede, derde en vierde lid, van de Procedurerichtlijn behoeft voormeld beoordelingskader derhalve geen aanpassing, overigens daargelaten de vraag of deze artikellederi ook van toepassing zijn op een rechterlijke procedure. Voorts heeft eiser geen feiten aangedragen.op grond waarvan in dit geval dient te worden aangenomen dat voormeld beoordelingskader zodanig wordt toegepast dat het.met de Procedurerichtlijn .- . beoogde resultaat niet wordt bereikt. De enkele stelling dat de gestelde nieuwe inzichten met betrekking tot zijn beheersing van het Kikongo en Frans wel onder de definitie van artikel 32, derde lid, van.de Procedurerichtlijn zouden kunnen vallen, is daartoe onvoldoende. Gezien het vorenstaande is voormeld toetsingskader onverkort van toepassing.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen over het begrip 'niéuwe elementen en bevindingen' als bedoeld in artikel 32
. van de Procêdurerichtiijn.
2.11 Ter zitting heeft eiser het aanbod gedaan nog enkele onvertaalde, met-authentieke documenten te overleggen, waaronder een getuigenverklaring met betrekking tot het overlijden van zijn vader en documenten met betrekking tot zijn schooltijd. De rechtbank heeft eiser ter zitting niet in de gelegenheid gesteld die stukken te overleggen en ziet evenmin aanleiding het onderzoek te heropenen om eiser alsnog die gelegenheid te bieden, nu de documenten - daargelaten of ze tijdig zijn aangeboden - geen nova zijn, reeds omdat ze niet authentiek zijn. De documenten rechtvaardigen derhalve geen hernieuwd rechterlijk oordeel.
• 27/06 2011 17:01 FAX 020 6267093
/OB 20,1.1,17:02 FAX 020 6267093 Hamerslag en van Haren 2(0012/0012
Reg.nrs.: AWB11/18393 en.AWB 11/18396
2.12 De voorzieningenrechtér concludeert dat geen plaats is. voor een verdere rechterlijke toetsing van het bestreden besluit.
2.13 Het beroep is ongegrond. Er is daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.14. . Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechtér:
ten aanzien van de hoofdzaak:
- verklaart het beroep ongegrond;
ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
. : Wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.T. Rademaker. De beslissing is in tegenwooj van de griffier in hét openbaar uitgesproken op 20 juni 2011.
Rechtsmiddel Tegen de uitspraak in de hoofdzaak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de.Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Afschrift verzonden op: 2 0 JUNI 201!
P-Sfe«*»,*«
27/06 2011 16:48 FAX 020 6267093 Hamerslag en van Haren 1^0001/0012
H a m e r s l a g s^} v a n H a r e n Advocaten
PER FAX: 070 36 51 380
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 16113
2500 BC DEN HAAG
onze referentie: 04050652
RAAD VAM STATE INGEKOMEN
2 7. JUN 2011
2AAKMR.2TH ) f > AAN:
S »
BEHANDELD: DD: PAR:
mr R. J. Hamerslag mr FX.M. van Haren mr S J). Lugt mr A.C.M. Nederveea mr I. J.M. Oomen mr A.M.J.M. Louwerse mr K.E. Geertsema mr N.C. Blomjous mr S. Wieriak
in samenwerking met n r H.M. Brink
A m s t e r d a m , 2 7 j u n i 2 0 1 1
HOGER BEROEP VREEMDELINGENZAKEN ASIEL
AC Ter Apel zaak, appellant zit in vreemdelingenbewaring.
Hierbij verklaar ik, mr. F.L.M, van Haren, advocaat te Amsterdam, dat ik door appellant
bepaaldelijk ben gevolmachtigd tot het instellen van het hoger beroep tegen de beslissing
van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Zwolle van 20 juni 2011, AWB 11 /
18393 /18396, met het recht van substitutie bij het optreden in rechte. Appellant en be
langhebbende is , geboren op Kongolese, IND-nummer
0905.31.1011 , V-nummer in vreemdelingenbewaring in het detentiecen
trum Zeist. Hij kiest woonplaats aan het Damrak nr. 89-1 te Amsterdam (1012 LP), ten
kantore van mr. F.L.M, van Haren. Voor wat betreft de griffierechten wijs ik u er uitdruk
kelijk op dat ons kantoor een rekening-courantovereenkomst gesloten heeft met uw afde
ling.
Appellant heeft op 20 mei 2011 een (herhaalde) aanvraag tot verlenen van een verblijfs
vergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 30 mei 2011 heeft
verweerder de asielaanvraag afgewezen. Bij uitspraak va 20 juni 2011 heeft de rechtbank
het beroep ongegrond verklaard. Appellant kan zich niet verenigen met de genoemde uit
spraak van de rechtbank en komt daarom tegen deze beslissing in hoger beroep. Voor de
kosten van rechtsbijstand is een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand