PREDICTIVE POLICING:TE VROEG, TE SNEL OF PRECIES OP TIJD? Onderzoek naar de invloed van de fasen van technologieën op predictive policing op beleidsvorming bij de Nationale Politie Melissa Kont 360421 / Begeleid door mevr. Moody juni 2016 | Erasmus Universiteit Rotterdam | Burgemeester Oudlaan 52 Abstract In dit onderzoek is onderzocht of predictive policing zich bevindt in de laatste fase van technologische ontwikkelingen. Filosoof, Alan Drengson, stelt dat technologische ontwikkelingen bepaalde fasen doormaken en dat de menselijke houding tegenover technologie, de fasen onderscheidt. De theorie stelt dat de laatste fase, appropiate technology, leidt tot succesvolle implementatie van technologieën. Mocht predictive policing zich in deze fase bevinden, dan zou dat kunnen leiden tot een versterkend effect op de Advocacy Coalition Framework van Sabatier en Smith. In dit onderzoek zou dat betekenen dat predictive policing een versterkend effect heeft op advocacy coalities, die betrokken zijn bij predictive policing, invloed uitoefenen op beleidsvorming bij de Nationale Politie. Hiertoe is een documentenonderzoek uitgevoerd en zijn interviews afgenomen met de politie en betrokken actoren. Uit de voortgekomen data blijkt dat predictive policing zich niet in de fase van appropiate technology bevindt. Hierdoor is er geen sprake van een versterkend effect van advocacy coalities op beleidsvorming bij de politie. De betrokken actoren spreken van verschillende voordelen en mogelijkheden rondom predictive policing, maar niet van een systeem dat de menselijke ontwikkeling kan bevorderen en een onmisbaar systeem is in de samenleving. Om vast te stellen in welke fase predictive policing zich dan wel bevindt, vereist vervolgonderzoek.
23
Embed
Predictive Policing: te vroeg, te snel of precies op tijd?
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
PREDICTIVE POLICING:TE VROEG, TE SNEL OF PRECIES OP TIJD?
Onderzoek naar de invloed van de fasen van technologieën op predictive policing op beleidsvorming
bij de Nationale Politie
Melissa Kont 360421 / Begeleid door mevr. Moody
juni 2016 | Erasmus Universiteit Rotterdam | Burgemeester Oudlaan 52
Abstract
In dit onderzoek is onderzocht of predictive policing zich bevindt in de laatste
fase van technologische ontwikkelingen. Filosoof, Alan Drengson, stelt dat
technologische ontwikkelingen bepaalde fasen doormaken en dat de
menselijke houding tegenover technologie, de fasen onderscheidt. De
theorie stelt dat de laatste fase, appropiate technology, leidt tot succesvolle
implementatie van technologieën. Mocht predictive policing zich in deze fase
bevinden, dan zou dat kunnen leiden tot een versterkend effect op de
Advocacy Coalition Framework van Sabatier en Smith. In dit onderzoek zou
dat betekenen dat predictive policing een versterkend effect heeft op
advocacy coalities, die betrokken zijn bij predictive policing, invloed
uitoefenen op beleidsvorming bij de Nationale Politie. Hiertoe is een
documentenonderzoek uitgevoerd en zijn interviews afgenomen met de
politie en betrokken actoren. Uit de voortgekomen data blijkt dat predictive
policing zich niet in de fase van appropiate technology bevindt. Hierdoor is er
geen sprake van een versterkend effect van advocacy coalities op
beleidsvorming bij de politie. De betrokken actoren spreken van
verschillende voordelen en mogelijkheden rondom predictive policing, maar
niet van een systeem dat de menselijke ontwikkeling kan bevorderen en een
onmisbaar systeem is in de samenleving. Om vast te stellen in welke fase
predictive policing zich dan wel bevindt, vereist vervolgonderzoek.
“De organisatieontwikkeling bij de politie is een beetje als surfen. Soms is het even wachten op de
juiste golf. In sommige coalities zijn die golven klein en is het surfen niet spectaculair. Maar die juiste
golf waar op gewacht wordt komt, en dan wordt ervoor gegaan. Dat is niet eenvoudig, maar al die
andere, kleine golfjes in de windstille periodes hebben de organisaties gelouterd. Nu staat het getij,
de wind en de stroming goed” (Spelier, 2011).
Henk Pethke, senior-adviseur Ministerie Veiligheid en Justitie, doet deze uitspraak op 08 april 2011
over de ontwikkeling van de reorganisatie bij de politie (Spelier, 2011). De politie staat in de huidige,
steeds verder globaliserende, informatiesamenleving voor een grote uitdaging. Sinds de invoering
van de reorganisatie, kampt de Nationale Politie met moeilijkheden om het nieuwe beleid succesvol
uit te voeren. Daarnaast is er sprake van financiële druk bij de politie; de effectiviteit moet omhoog
(Jonker, 2015). De politie moet meer zien te realiseren met dezelfde middelen. Ook zijn er nieuwe
vormen van criminaliteit ontstaan door ontwikkeling van nieuwe technologieën. Criminelen weten
elkaar digitaal makkelijker te vinden en kunnen in groten getale criminele activiteiten uitvoeren
(Prins, 2004). De aanslagen in Parijs en Brussel zijn hier een treurend voorbeeld van.
“Là où il n'y a pas de gendarmes, une certaine race d'honnêtes gens est capable de tout.” (Mauriac,
1968). Vertaalt stelt Frans schrijver en Nobelprijswinnaar Mauriac dat waar geen politie is, een
bepaald slag ‘nette mensen’ tot alles in staat is.
Mocht de uitspraak van Francois Mauriac juist zijn, dan is het de vraag of de politie door alle
bezuinigingen en nieuwe vormen van criminaliteit wel is opgewassen tegen de huidige criminelen.
Nieuwe vormen van criminaliteit vragen om nieuwe vormen van aanpak in de huidige
informatiesamenleving. Als altijd en overal aanwezig door de bezuinigingen niet realistisch is, is altijd
op de juiste locatie dat dan wel; is criminaliteit voorspelbaar?
Het bepalen waar en wanneer politie inzet ertoe doet is het terrein van predictive policing. Dit wordt
bepaald aan de hand van statistische voorspellingen om te kunnen anticiperen op criminele
incidenten. De informatie die resulteert vanuit de statistische voorspellingen, kan misdaad
voorkomen of de heterdaadkracht vergroten, dat is gebaseerd op harde feiten afkomstig uit data
analyses (Noort, 2016). Een voorwaarde voor het succesvol kunnen inzetten van predictive policing is
dat gegevens over criminele activiteiten ontgrendeld worden in een datawarehouse, en dat andere
data hieraan gekoppeld kunnen worden (Doeleman, 2014).
Momenteel wordt het Criminaliteits Anticipatie Systeem ingezet om criminaliteit te voorspellen en
de politie inzet erop te baseren. De toegepaste technologie kan leiden tot verandering in beleid bij
de politie. Zo zou succesvolle resultaten van CAS kunnen leiden tot uitbreiding van het systeem naar
meerdere Nederlandse steden (Rienks, 2015). Om tot beleidsvorming rondom predictive policing te
kunnen komen, moeten verschillende betrokken actoren tot een gezamenlijk besluit komen. In dit
onderzoek zal onderzocht worden welke actoren betrokken zijn bij dit proces en wat de invloed is
van deze actoren op beleidsvorming. Daarbij wordt onderzocht wat de invloed is van predictive
policing op de invloed van de betrokken actoren. Als predictive policing uitgebreid wordt naar andere
steden in Nederland, is het van grote waarde om te weten welke actoren die uitbreiding kunnen
4
voorkomen of ondersteunen. Het is daarom interessant onderzoek te doen naar de invloed van
predictive policing op beleidsvorming bij de Nationale Politie.
Doelstelling in dit onderzoek is:
Het toetsen van de theorie over de fasen van technologie op predictive policing door interviews en
bureauonderzoek bij betrokken actoren.
Vraagstelling in het onderzoek is:
Wat is de invloed van de fasen van technologie op predictive policing op beleidsvorming bij de
Nationale Politie?
1.2. Relevantie
Predictive policing is ontstaan door de politie in Los Angeles. De succesvolle resultaten hebben geleid tot uitbreiding naar andere steden en landen. Er is al veel onderzoek gedaan naar de toepassing van dit nieuwe systeem en de voordelen ervan. Echter, betreft dit onderzoek een toetsing door gebruik te maken van al bestaande theorie over technologie. Er is nog geen wetenschappelijke literatuur bekend over de toetsing van de theorie van Drengson op predictive policing. Veelal baseert literatuur over predictive policing zich op de invloed ervan op criminaliteit. Dit onderzoek is wetenschappelijk relevant, omdat het een basis betreft om te kijken of predictive policing zich in de juiste ontwikkelingsfase bevindt van technologieën. De resultaten kunnen een basis vormen voor verdere wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast is dit onderzoek maatschappelijk relevant, omdat wordt onderzocht in welke fase van technologie predictive policing zich bevindt. Hierdoor kan gekeken of predictive policing wel past in de huidige maatschappij. Predictive policing staat in lijn met het alom bekende dilemma van de rechtstaat: aan de ene kant wil de burger zich zo veilig mogelijk voelen, maar aan de andere kant daar zo weinig mogelijk privacy voor opgeven. Daarom wordt onderzocht of de samenleving klaar is voor dit systeem. Ook biedt predicitive policing kansen voor een veiligere samenleving en kan de effectiviteit van de politie vergoot worden. Dit is een belangrijke kans in tijden van financiële druk; er kan immers meer met minder worden gerealiseerd.
1.3. Structuur
Het onderzoek bestaat uit vijf hoofdstukken, waarbij in het laatste hoofdstuk de hoofdvraag wordt
beantwoord. Hiertoe zal in hoofdstuk twee alle gebruikte theorieën voor het onderzoek worden
toegelicht. Het theoretisch kader wordt vervolgens gebruikt om in hoofdstuk drie het conceptueel
model te schetsen. De verwachtingen van het onderzoek zullen worden besproken aan de hand van
het conceptueel model. Vervolgens zal in hoofdstuk drie, de operationalisatie plaatsvinden. De
variabelen zullen in dit gedeelte van het onderzoek meetbaar worden gemaakt aan de hand van
indicatoren in het codeerschema. Daarnaast wordt in hoofdstuk drie de methodologie besproken
waarbij belangrijke keuzes omtrent het onderzoek worden toegelicht. In hoofdstuk vier worden de
resultaten gepresenteerd waaruit vervolgens de analyse volgt in hoofdstuk vijf. Tot slot wordt in
hoofdstuk zes aan de hand van de conclusie antwoord gegeven op de hoofdvraag en zal de discussie
een kritische reflectie schetsen op het onderzoek.
5
Hoofdstuk 2: Theoretisch Kader Om in kaart te brengen welke theorie al bestaat omtrent de opgestelde probleemstelling, zullen een
aantal theorieën worden toegelicht. Deze theorieën zijn zo gekozen om een sterke ondersteuning
mogelijk te maken voor het onderzoek.
Het begrip technologie zal allereerst met de theorie van Val Dusek (Dusek, 2006) worden toegelicht
aan de hand van drie karakteristieken over technologie. Vervolgens volgt de theorie van Alan
Drengson (Drengson, 1982) waarin vier fasen over technologische ontwikkeling worden toegelicht.
Hierin is het meest kenmerkende onderscheid de menselijke houding tegenover technologie. Om
beleidsvorming toe te kunnen lichten zal gebruik worden gemaakt The Advocacy Coalition
Framework van Sabatier en Smith (Sabatier, 2014).
2.1. Val Dusek
Val Dusek noemt drie karakteristieken om technologie te omschrijven, namelijk technologie als
hardware, technologie als regels en technologie als systeem. De drie karakteristieken zullen
hieronder worden toegelicht:
Technology as hardware bevat alle technologie als machines en gereedschap. Hierbij kan
gedacht worden aan computers, energiecentrales en fabrieken. Technologie als hardware is
concreet en grijpbaar, het is om ons heen (Dusek, 2006).
Technology as rules wordt door Jacques Ellul, Frans filosoof en socioloog, omschreven als
organisatorische methodes, managementtechnieken en het denken op een mechanistische
wijze (Ellul, 1964). Hierbij wordt technologie beschreven als regels in plaats van grijpbare
middelen (Dusek, 2006).
Technology as system houdt in dat technologie moet dienen als technologisch middel om het
begrip technologie eraan toe te schrijven. Zo zijn technologische middelen die honderden
jaren geleden werden gebruikt als technologie, maar nu enkel dienen als museumstukken
om te bezichtigen, niet als technologie. Binnen technology as system is een samenleving van
gebruikers, onderhouders en reparateurs van technologie dan ook een vereiste. Technologie
moet immers onderhouden worden om de oorspronkelijke doel te kunnen realiseren (Dusek,
2006).
Dusek licht drie karakteristieken van technologie toe om het begrip technologie te omschrijven. Alan
Drengson neemt deze karakteristieken op in zijn theorie. Hierin maakt hij onderscheid in
verschillende fasen van technologie, waarin ook de drie karakteristieken van Dusek zijn opgenomen.
2.2. Alan Drengson
Alan Drengson beschrijft vier stages van technologie (Drengson, 1982) welke hieronder zullen
worden toegelicht:
1. Technological anarchy houdt in dat technologie en technologische kennis enkel dienen als
instrumenten en nagestreefd moeten worden om macht en welvaart te realiseren en om de
natuur te kunnen temmen. Technologie dient hierbij als middel en moet ingezet worden
waar mogelijk om de doelen na te kunnen streven (Drengson, 1982). De overheid behoort
een kleine rol te spelen en zou technologische ontwikkelingen de vrijheid moeten geven om
plaats te vinden. Alleen de marktsector bepaalt welke technologieën blijven bestaan
(Drengson, 1982). Technologie krijgt in deze fase zekere autonome kenmerken op een grote
6
schaal. Technologie, oorspronkelijk bedoeld om bepaalde wensen en doelen na te streven,
wordt in dit proces een doel op zichzelf. Technolgische anarchie verliest in dit proces haar
machtspositie en maakt hierdoor de weg vrij voor technophilia, een structuur met
technocratische kenmerken (Drengson, 1982).
2. Technophilia is de liefde voor technologie, waarbij mensen verliefd worden op hun eigen
mechanische kennis, op hun technieken en trucs en de technische apparatuur en processen
(Drengson, 1982). Drengson beschrijft technophilia als volgt:
“It is like the love of adolescence (Drengson, 1982).” De producten van technologie worden
niet meer enkel gebruikt als productieve instrumenten, maar ook als speelgoed van de mens;
technologie wordt een spel van het leven. Als gevolg hiervan, heeft technologie de neiging
om de mens te controleren, aangezien de mens niet in staat is om zichzelf van technologie te
distantiëren. De mens kan niet objectief kijken naar technologie (Drengson, 1982). De liefde
voor technologie verandert in dit proces naar het streven van technologie in alle vormen van
het alledaagse leven, zoals onderwijs, overheid, zorg en seks. In dit geval wordt gesproken
van technocratie, aangezien technologie nu een regerende kracht is, waarbij het in de
samenleving louter draait om mechanisme (Drengson, 1982).
3. Technophobia ontstaat wanneer men zich realiseert dat alleen mensen en menselijke
waarden de gevaren van technologie kan tegenhouden. Een reactie hierop is dat
technophobia tracht om het menselijk leven van alle technologie te ontdoen (Drengson,
1982). Er heerst een onbewust verlangen om terug te keren naar de menselijke controle over
technologie, complexe technologieën worden wantrouwt te en een “do-it-yourself” houding
tegenover technologie is ontstaan (Drengson, 1982). Uiteindelijk is het doel van deze fase om
technologieën op grote schaal te beëindigen en technologie opnieuw onder menselijke
controle te houden. De fase technophobia zet de basis voor de volgende fase.
Hoewel in de eerste fase werd gedacht dat maximale ontwikkeling van technologie het leven
gemakkelijker zou maken, is onvoldoende rekening gehouden met de innovatie en planning
van de technologie. Dit werd namelijk vaak gedaan door personeel dat onvoldoende begrip
had van verantwoordelijkheid over complexe en machtige technologieën. Of omdat
personeel in situaties werd gebracht waarbij verantwoordelijkheid uitdragen in
moeilijkheden werd gebracht (Drengson, 1982). Hierdoor wordt in de fase van technophobia
de autonomie van de mens boven technologische autonomie geplaatst. In de fase van
technophobia is het een vereiste de relatie tussen technologie en mens te begrijpen
(Drengson, 1982). Vanuit dit gezichtspunt kan technophobia worden gezien als een van de
fases, waarin groei inhoudt dat men zich bewust wordt van het gebruik van technologie op
een reflectieve, kritische wijze (Drengson, 1982).
4. Appropiate technology is de laatste fase van technologische ontwikkeling. Deze fase omvat
een rijpingsproces van de wederzijdse relatie tussen technologie, mens en wereld.
Appropiate technology vereist dat men nadenkt over eigen doelen en waarden, voordat men
zich inzet voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën, of zelfs voor de voortzetting en
het gebruik van bepaalde oudere technologieën (Drengson, 1982). In de fase van appropiate
technology wordt men steeds beter in het beheersen van technologie als instrument, om
eigen doeleinden te bereiken. In deze fase behoren technologieën volgens Drengson (1982)
7
aan bepaalde eisen te voldoen. Allereerst moet er behoud van diversiteit zijn. Ten tweede
moeten technologieën goedaardige interactie tussen mensen, hun machines en de biosfeer
promoten. Tot slot, moet de menselijke ontwikkeling bevorderd worden door het gebruik
van technologie, technologie is in deze fase een onmisbaar systeem. Wanneer wordt voldaan
aan de bovengenoemde vereisten, worden de technologische processen een leven
verbeterend deel van een significante reeks van waarden. Arbeid wordt in dit geval zinvol
werk, waarbij technologie wordt ontworpen om individuele personen, ecologische integriteit
en culturele gezondheid te verbeteren (Drengson, 1982).
Volgens Drengson (1982) is appropiate technology de meest complete fase, aangezien meer
relevante waarden worden aangehaald. Ook brengt deze fase het object en subject samen in
een verantwoordelijke, wederzijdse interactie. In deze fase is er de mogelijkheid tot verdere
technologische ontwikkeling, op een manier dat de negatieve gevolgen van de moderne
geschiedenis van de mensheid kan oplossen (Drengson, 1982). Daarnaast brengt approtiate
technology volgens Dengson (1982), technologie dichterbij. De meeste systemen zijn te
centraal volgens Drengson (1982), door appropiate technology kan technologie veel meer
toegepast worden op een lokaal probleem of situatie.
Dusek en Drengson zijn van belangrijke waarde geweest in theorie over technologie. De theorie van Sabatier en Smith wat hieronder zal worden toegelicht, is een theorie over beleidsvorming wat van groot belang is in de publieke sector.
2.3. Sabatier & Smith Advocacy Coalition Framework is een beleidsvorming model, gebaseerd op het gebruik van diverse instrumenten door concurrerende coalities binnen een beleidssubsysteem (Cairney, 2013). Tijdens dit proces spelen externe actoren een belangrijkere rol dan interne actoren, doordat de externe actoren meer invloed hebben op het beleidsvorming proces. Het model is afkomstig van Sabatier en Smith en volgens het model is beleidsevolutie het product van verschillende coalities om juridische en politieke instrumenten in te zetten om doelen te bereiken en om tot een gewenst beleid te komen (Sabatier, 2014). Binnen het ACF beleidsmodel is het van belang de belangrijkste concepten van het model te beschrijven om tot een beleidsproces te kunnen komen. Een eerste concept is “advocacy coalitions”. Dit zijn coalities bestaande uit hele diverse leden met verschillende functies die een gezamenlijk doel willen bereiken binnen het politiek systeem (Sabtier, 2007). Leden kunnen journalisten of onderzoekers zijn, maar ook vakbonden, ambtenaren of belangenorganisaties. Daarnaast spelen de belangen van de coalities een belangrijke rol binnen het proces, doordat deze belangen diep geworteld zijn binnen de leden van de coalitie. Ieder coalitie binnen het politiek systeem wil de eigen belangen vertalen in beleid en gelijke belangen tussen coalities zorgt ervoor dat er samenwerking plaatsvindt. Om overtuiging van de eigen standpunten te realiseren worden politieke instrumenten en sturende mechanismen ingezet (Cairney, 2013). Voorbeelden hiervan zijn publicaties van evaluatierapporten, technische informatie dat wordt gepolitiseerd, wijziging in wetgeving of participatie in agentschappen. De instrumenten worden bewust en rationeel ingezet door coalities om de eigen belangen te realiseren in subsystemen (Cairney, 2013) .Subsystemen zijn issue-specifieke netwerken en zijn actief in de regering omdat verkozen ambtenaren verantwoordelijkheid over beleidsvorming overdragen aan bureaucraten, die op hun beurt, regelmatig overleggen met leden van advocacy coalitions zoals belangengroepen. Hierdoor stelt ACF dat externe actoren meer invloed uitoefenen op politieke kwesties dan interne actoren binnen het politiek systeem. Hieronder vallen ook veranderingen in de omgeving zoals veranderingen in de publieke opinie en veranderingen in sociaaleconomische condities (Sabtier, 2007)
8
Zoals bovenstaand schema toont ontstaat beleid volgens Sabatier doordat coalities, eigen waarden
en instrumenten omzetten naar strategieën. Deze strategieën beïnvloeden keuzes die gemaakt
worden door beleidsmakers. De veranderingen in het beleidsproces komt volgens ACF tot stand,
doordat advocacy coalitions invloed uitoefenen op beleid (Sabtier, 2007). Volgens het ACF is bijna
altijd sprake van een dominante coalitie die de meeste instrumenten en sturingsmechanismen in
bezit heeft. Externe veranderingen kunnen openingen bieden voor coalities om
beleidsveranderingen door te duwen in het subsysteem, aangezien actoren dan eerder geneigd
zullen zijn om de eigen beleidsvisie aan te passen. Bemiddeling tussen coalities om tot nieuw beleid
te komen versoepelt in dit geval. De overheid kan de bemiddelde strategie overnemen, waardoor
een beleidsverandering in werking treedt (Sabtier, 2007).
9
Hoofdstuk 3: Operationalisatie, onderzoeksontwerp en methodologische
verantwoording Om tot een succesvolle analyse te komen van de invloed van de fasen van technologie voor
predictive policing op veranderingen van beleidsvorming bij de Nationale Politie zal in dit hoofdstuk
allereerst het conceptueel model worden getoond. In dit model worden de variabelen in
vereenvoudigde vorm geschetst. Daarnaast blijkt uit dit model wat de verwachte uitkomsten zijn.
Vervolgens zullen de variabelen in het conceptueel model meetbaar worden gemaakt, door deze te
operationaliseren. Ook zal de strategie van het onderzoek en de methodes die hiertoe worden
toegepast, worden beschreven. Tot slot zal beargumenteerd worden in hoeverre dit onderzoek
valide en betrouwbaar is.
3.1. Conceptueel model
+/-
+
Bovenstaand conceptueel model toont de concepten die onderzocht zullen worden binnen dit
onderzoek. Daarnaast worden verwachte richtingen getoond in het model. De verwachtingen zijn:
Advocacy coalities zoals beschreven in de theorie van Sabatier hebben veel invloed op
beleidsvorming. In dit onderzoek is de verwachting dat advocacy coalities invloed uitoefenen op
beleidsvorming. De verwachte invloed is sterker wanneer predicitive polcicing zich bevindt in de fase
van approtiate technology. Drensgon stelt namelijk dat de fase appropiate technology de beste fase
is om technologische ontwikkelingen toe te passen in de samenleving, omdat in deze fase de meeste
acceptatie aanwezig is voor technologie. Hierdoor heeft de variabel approtiate technology een
mediërend effect op beleidsvorming.
De verwachting van dit onderzoek volgens de toegelichte theorieën is:
De invloed van advocacy coalities die predicitive policing nastreven op beleidsvorming, is groter
wanneer de fase van appropiate technology van toepassing is op predicitive policing.
Mate waarin de
toegepaste technologie
predictive policing zich
bevindt in de fase van
appropiate technology
Mate van invloed
op beleidsvorming
Advocacy coalities
die predictive
policing nastreven
10
3.2. Operationalisatie
De variabelen in het conceptueel model zullen worden geoperationaliseerd aan de hand van het
operationalisatieschema. In dit schema worden de variabelen weergegeven en als subcode worden
meetbare indicatoren gepresenteerd. Daarnaast is gebruik gemaakt van subsubcodes, waardoor een
Spelier, R. (2011). Onderweg naar nationale politie?! Utrecht: Department Bestuurs- en
Organisatiewetenschap.
23
Walter L. Perry, B. M. (2013). Predictive Policing: The Role of Crimecasting in Law Enforcement
Operations. RAND Corporation.
Bijlage
Bijlage 8.1.: Kwalitatieve vragenlijst
Appropiate technology 1. Wat is predicitive policing en wat is het doel van het gebruik ervan? 2. Wat zijn de voordelen van predictive policing? 3. Hoe wordt predicitive policing gebruikt in het dagelijks leven?
Advocacy coalition framework 4. Welke coalities zijn betrokken bij beleidsvorming omtrent preventief opsoringsbeleid? 5. Wat zijn de belangen van die coalities? 6. Welke instrumenten hebben zij om beleidsvorming te beïnvloeden (zowel meewerken als
beleid hinderen)? 7. Wat is het belang voor de desbetreffende organisatie om mee te werken met de politie? 8. Op wat voor manier komen de coalities tot een gezamenlijk standpunt?
Veranderingen in beleidsvorming 9. Hoe is beleid omtrent predictiev policing ontstaan? 10. Hoe ziet u predictive policing over vijf jaar? 11. Wat voor invloed heeft predictive policing gehad op beleidsvorming? 12. Wat voor effect kan het nog hebben op beleidsvorming?