-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 1
Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium Uitwerkingen Hoofdstuk 2 Licht
2.1 Licht en zicht A1 a Het voorwerp weerkaatst licht dat daarna in
je oog terechtkomt.
b Nee, de maan is geen lichtbron. De maan zendt zelf geen licht
uit, maar weerkaatst licht van
de zon. Het licht van de maan is dus geen direct, maar indirect
licht. c Een schaduw ontstaat op een plek waar geen licht komt
doordat zich een voorwerp tussen
de lichtbron en die plek bevindt. d Je ziet lichtstralen als er
licht van de lichtstraal in je oog komt, doordat vocht- of
stofdeeltjes
licht weerkaatsen. A2 a Stralen die uit je oog komen waarmee je
kunt zien b Het zich verplaatsen van licht van de ene plek naar de
andere plek B3 a De lamp dichter bij je hand houden, of je hand en
de lamp verder van het papier houden. b Als je je hand dicht bij
het papier houdt, dan lopen de randstralen bijna recht en is de
schaduw ongeveer even groot als je hand, zoals in de figuur.
B4 a afstand = 299 792 458 × 1,28 = 383 734 346 meter b
Controleren: licht van de zon doet er iets meer dan 8 minuten over
om bij de aarde te komen. afstand = 150 miljoen km = 150 000 000
000 meter
tijd = 150 000 000 000
299 792 458 = 500 seconden
500 seconden = 500
60 = 8,3 min
Ja, de uitspraak is juist. c Licht dat vanaf de maan in je oog
komt, komt oorspronkelijk van de zon. Het licht moet iets
verder dan alleen naar de aarde, dus het doet er iets langer
over dan de ruim 8 minuten. d Dit is de afstand die het licht in
één jaar aflegt. e 4,23 lichtjaar = ? meter In één jaar legt het
licht 365 × 24 × 60 × 60 × 299 792 458 = 9 454 254 955 000 000
meter
af. 4,23 lichtjaar = 4,23 × 9 454 254 955 000 000 = 39 991 498
460 000 000 meter
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 2
B5 a
b Anna krijgt van de lamp geen direct licht in haar ogen omdat
er geen lichtstralen van de lamp
direct in haar ogen komen. c Anna krijgt indirect licht in haar
ogen via bijvoorbeeld het boek. B6 a
b De schaduw is groter als het scherm verder weg staat omdat de
randstralen dan schuiner
lopen. c De schaduw is kleiner als A verder van het voorwerp
staat omdat de randstralen dan meer
parallel lopen. d
e A ≈ 16 mm, B ≈ 13 mm f De schaduw van lamp A is groter omdat
deze dichter bij het voorwerp staat. g Het donkergrijze gedeelte
van het scherm is de kernschaduw, de lichtgrijze gedeeltes zijn
de
halfschaduw.
h Als je oog boven de kernschaduw zit, dan kun je lichtbron A
zien. Het voorwerp houdt licht
van bron B tegen, waardoor er een schaduw is op de plek van je
oog. Bron B kun je dus niet zien.
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 3
B7 Leerling 1, 3, 4 en 6 kunnen ongehinderd meekijken. Voor
leerling 5 blokkeert het hoofd van leerling 2 de lichtstralen vanaf
het scherm.
C8 a
b Nee, Ans kan de bezoeker niet zien. c Zie de tekening bij a. d
Ja, Ans kan Willem zien. e Zie de tekening bij a. f Ja, Willem kan
de bezoeker zien. g De bezoeker kan Willem zien, maar kan Ans niet
zien. Als er lichtstralen van de bezoeker
naar Willem kunnen, dan kunnen er ook lichtstralen van Willem
naar de bezoeker. En als er geen lichtstralen van de bezoeker naar
Ans kunnen, dan kunnen er ook geen lichtstralen van Ans naar de
bezoeker.
C9 a Er verandert dan niets, omdat je het uiteinde van de
tl-buis kunt opvatten als een puntbron
gezien de richting waarin hij schijnt ten opzichte van waar jij
bent. De randstralen van de tl-buis komen overeen met de stralen
voor een puntbron.
b Als je vanuit een punt P in de halfschaduw en dicht bij de
kernschaduw zichtlijnen tekent naar de tl-balk, dan zie je dat daar
slechts licht komt van een klein deel van de tl-balk.
Doe je hetzelfde vanuit een punt Q verder van de kernschaduw,
dan komt daar licht van een groter deel van de tl-balk. Het is in Q
dus lichter dan in P.
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 4
C10 eigen antwoord (actief: a, c, f, h; passief: b, d, e, g, i,
j) C11 a Als je verder van de lamp komt, wordt de schaduw langer.
Schaduw 1 en 2 zullen dus langer
worden. b Om schaduw 3 even groot te houden, moet de trainer op
dezelfde afstand blijven van de
lamp die de schaduw maakt. Hij moet daarom op de denkbeeldige
cirkel lopen met de lichtmast linksboven als middelpunt.
c De twee lichtstralen van de lamp geven de randen aan waar
kernschaduw en halfschaduw ontstaat. De totale lengte van
kernschaduw en halfschaduw is ongeveer 4 meter.
+12 a De afstand die het licht moet afleggen is 2 × 8 012 = 16
024 m. Als het tandwiel 1640 toeren maakt per minuut, dan zijn dat
er 1640 / 60 = 27,3 per seconde. Over één toer doet het tandwiel 1
/ 27,3 = 0,0366 seconden. De tijd die voor de meting gebruikt wordt
is de tijd die het tandwiel nodig heeft om één tandje
voorbij te laten draaien. Dat komt overeen met 0,0366 / 720 =
0,00005 seconden. De snelheid is:
0,0
16 024
00 05 = 320 480 000 m/s
b nieuw o
d
ud
ou
× 100% =
320 480 000 299 792 458
299 792 458
× 100% = 6,9%
c Veelvouden van 1640 toeren per minuut voldoen. Bijvoorbeeld
tweemaal zo snel. Het tandwiel draait dan precies twee tandjes door
in de tijd dat het licht op en neer naar de spiegel gaat.
d Voor een kleinere afstand is een kleinere tijd nodig, dus een
groter toerental. 2.2 Vlakke spiegels A13 a virtueel b Een
spiegelbeeld bestaat niet echt: het lijkt achter de spiegel te
liggen, maar als je achter de
spiegel kijkt, dan is het er niet. A14 a Het spiegelbeeld komt
even ver achter de spiegel te liggen als dat het voorwerp er
voor
staat. b De hoek waarmee de lichtstraal de spiegel raakt, is
gelijk aan de hoek waarmee de lichtstraal
de spiegel verlaat. B15 figuur A
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 5
B16 a
b
B17 a + b Teken eerst de lijn van het spiegelbeeld van de vlag
naar het oog van Aniek. Teken dan
de lichtstraal van de echte vlag naar het punt waar de lijn
vanaf het spiegelbeeld uit het water komt. De tekening is ter
beoordeling van de docent.
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 6
B18 a
b
c
d ja e het spiegelbeeld f
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 7
19 a Teken eerst de lijnen van het spiegelbeeld van de lamp naar
de randen van de spiegel.
Teken dan de lichtstralen van de echte lamp naar de randen van
de spiegel. Voor L1: Voor L2:
b Henk kan een lamp in de spiegel zien als het weerkaatste licht
van de lamp in zijn ogen
terechtkomt. Dit is bij L2 wel het geval, maar bij L1 niet. C20
a
b Dit spiegelbeeld van Henk bestaat niet echt. Het is een
virtueel beeld. c Henk kan zijn eigen spiegelbeeld niet zien, want
tussen hem en het spiegelbeeld staat geen
spiegel.
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 8
d
e Het spiegelbeeld kan alleen lamp 2 zien. f De randen van dit
gebied zijn zichtlijnen, omdat het gaat om de lichtstralen die bij
Henks
ogen kunnen komen. g Het gezichtsveld via een spiegel kun je
vinden door het beeld van de waarnemer te tekenen,
en vervolgens zijn zichtlijnen te tekenen. C21 a boven b rechts
c achter d C C22 a
b In de linker situatie zijn links en rechts verwisseld. De
groene lichtstraal komt de periscoop
links van de rode lichtstraal binnen, maar komt er rechts van de
rode lichtstraal uit. +23 Als je van binnen naar de tekst op de
ramen kijkt, dan zie je de tekst gespiegeld. Als je nu via een
spiegel kijkt, worden de letters nogmaals gespiegeld en krijg je de
oorspronkelijke letters weer terug. 2.3 Gebogen spiegels A24 Joep
heeft de richting van de lichtstralen niet aangegeven met pijlen.
Dit kan nu een divergente bundel zijn van links naar rechts, of een
convergente bundel van rechts naar links. A25 divergeert,
groter
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 9
B26 a divergente b evenwijdig B27
B28 a
b De bundel is niet alleen naar beneden gericht, maar is ook
minder divergent geworden. De
bundel is dus meer op de tafel gericht dan eerst. B29
Toeschouwer 1, 3 en 4 kunnen het spiegelbeeld van het voorwerp
volledig zien.
C30 a
b divergent, minder sterk, divergent , convergerende
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 10
c Omdat anders de helft van het licht de andere kant op gaat, nu
wordt dat weerkaatst zodat dit licht ook bijdraagt aan de
lichtbundel. Daarnaast convergeert de spiegel de bundel, zodat de
lichtintensiteit hoger is.
C31 a De bundel wordt evenwijdig gemaakt. Om de bundel te
convergeren is een holle spiegel
nodig. b Een evenwijdige bundel is verder te zien, omdat het
licht zich bij een divergerende over een
steeds groter oppervlak verspreidt en zo dus minder intens
wordt. Een convergerende bundel wordt op zekere afstand een
divergerende bundel; ook dan wordt de lichtintensiteit kleiner.
Alleen bij een evenwijdige bundel blijft de lichtintensiteit
constant op wat verliezen door absorptie in de lucht na.
c Met een vuurtoren wil je ver kunnen schijnen. De
lichtintensiteit neemt weer af nadat de stralen bij elkaar gekomen
zijn. Vanaf dat punt heb je weer te maken met een divergente
bundel, die niet zo ver te zien is op zee.
C32 a + b + c
d Je kunt voorkomen dat er een dode hoek is, door de
buitenspiegel te voorzien van een klein
bol gedeelte. Dat bolle gedeelte vergroot het gezichtsveld. Dit
heet een dodehoekspiegel. C33 a
b Als jij het gezicht van de chauffeur via de spiegel kunt zien,
kan hij jou ook zien. C34 a Het wateroppervlak is niet vlak.
Doordat het water golft, weerkaatst het licht vanuit
verschillende richtingen naar je ogen, zoals in de figuur
hieronder.
b Omdat er licht vanuit veel richtingen wordt weerkaatst, komt
er in totaal veel licht jouw kant
op via de spiegeling.
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 11
+35 a b
c d
+36 a
b Het licht van de lantaarnpaal wordt in dezelfde richting
weerkaatst waar het vandaan komt:
terug naar de lantaarnpaal. De kans dat dit precies overeenkomt
met de richting van waar jij kijkt is erg klein. Daarom is het
belangrijk om je eigen fietslamp aan te zetten.
c Als op de spiegel in de tekening hierboven een lichtstraal
binnenvalt die niet in het vel van het papier ligt, maar van onder
komt, wordt deze niet in de goede richting weerkaatst. Er is een
derde spiegel nodig die licht dat in of uit het papier komt in de
goede richting weerkaatst.
d Als er een gewone vlakke spiegel op de maan stond, zou alleen
een laserstraal die precies loodrecht op die spiegel wordt
geschenen terugkomen. Omdat de maan zo ver weg staat, wordt zelfs
een hele kleine afwijking enorm uitvergroot.
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 12
e Het licht wordt altijd in de tegenovergestelde richting van de
invalsrichting gereflecteerd, onafhankelijk van de invalshoek. Ze
zijn vaak groen, net als echte kattenogen.
2.4 Kleuren maken A37 a rood, groen en blauw b Door rood, groen
en blauw te mengen kun je alle kleuren maken. A38 Als wit licht
door een prisma gaat, breekt het licht. Je ziet dan kleurschifting,
doordat de ene kleur meer knikt dan de andere. B39 a Een
kleurfilter laat vooral één kleur uit het kleurenspectrum door en
neemt de andere kleuren
licht op. b Als je een blauw filter voor een rode lamp plaatst,
dan absorbeert het filter alle kleuren licht
behalve blauw. Het rode licht komt er niet doorheen, het filter
ziet er zwart uit. B40 RGB = rood, groen, blauw C41 a
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 13
b + c
C42 a Additief mengen = mengen door toevoeging van meerdere
kleuren. b Deze kleuren zijn helderder, omdat ze bestaan uit twee
primaire kleuren en er dus meer licht
is toegevoegd om de kleur te maken dan bij de primaire kleuren
rood, groen en blauw. c Geel absorbeert blauw licht, magenta
absorbeert groen licht. Alleen het rode licht wordt door
beide gereflecteerd. Het mengsel is rood. d Door meer kleuren
verf toe te voegen, zorg je ervoor dat er minder kleuren licht
weerkaatst
worden. Deze substraheer je van het witte licht dat erop valt en
weerkaatst had kunnen worden.
e cyan, magenta, yellow en key (black) C43 a De kleur die je
ziet, ontstaat doordat lichtkleuren mengen. b De pointillist heeft
de zwarte verf nodig om kleuren donkerder te maken. c Ja, RGB zijn
de primaire kleuren voor licht. Zwart is nodig om de kleuren
donkerder te
maken. d Deze schilder heeft minstens cyaan, magenta, geel en
zwart nodig. +44 a
receptor → lichtkleur ↓
R G B uv
R + − − −
G − + − −
B − − + −
uv + + + +
b Zie in de tabel bij a. c Een vogel of reptiel ziet geen
verschil tussen wit licht en uv-licht. In beide gevallen is er
respons in alle receptoren. Een vogel of reptiel ziet wel
verschil tussen (R + G + B) en uv- licht, want bij (R + G + B) is
er geen respons in de uv-receptor.
d Je kunt geen uv-licht zien, want je hebt daar geen receptor
voor in je oog. (R + G + B + uv)-licht kun je wel zien, omdat je
receptoren hebt voor R, G en B.
e Je ziet geen verschil tussen wit licht en R + G + B, omdat je
geen uv-receptor hebt. f De kameleon heeft voldoende kleurpigmenten
om voor ons alle zichtbare kleuren te maken.
Voor vogels en reptielen heeft hij niet voldoende
kleurpigmenten, omdat er geen uv-pigmenten zijn.
g De functie van het witte pigment is om kleuren lichter te
maken zodat de kameleon niet afsteekt tegen heldere
achtergronden.
h De functie van het donkere pigment om kleuren donkerder te
maken zodat de kameleon niet afsteekt tegen donkere
achtergronden.
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 14
2.5 Kleuren zien A45 a Het grasveld is groen, het absorbeert
rood en blauw licht. b Het grasveld reflecteert groen licht. B46 Je
pupil is zwart, omdat hij geen licht weerkaatst. B47 De Nederlandse
vlag is rood, wit en blauw. De kleuren rood en wit op de vlag
weerkaatsen het rode licht. Het blauw weerkaatst geen licht. Daarom
zal de vlag er uitzien als rood, rood en zwart. B48 a Nee, de
letters en het etiket weerkaatsen beide alleen het oranje licht
zodat er geen verschil
is tussen letters en achtergrond. b zwart c een groen schrift
met een groen etiket met zwarte letters B49 B C50 a Dat maakt niets
uit, want de hoeveelheid licht van buiten is in beide situaties
gelijk. b In de kamer met witte wanden, want de witte wanden
weerkaatsen meer licht dan de zwarte
wanden. Daardoor is je boek beter te lezen. C51 Daar mag de
politie niet op vertrouwen. Als er alleen oranje-geel licht is,
zijn dat de enige kleuren licht die weerkaatst kunnen worden.
Hierdoor is het niet mogelijk om onderscheid te maken tussen blauw
en groen. C52 a Je gele pak weerkaatst kleuren die samen geel
vormen. Net zoals bij de banaan zou dat
gaan om geel licht of een mengsel van rood en groen licht.
Vooral blauw licht wordt geabsorbeerd. Je zult er daarom zwart
uitzien in blauw licht als je een geel pak draagt.
b Als de kleurfilters onhandig gekozen zijn, kunnen bepaalde
voorwerpen veel te donker zijn. C53 a Nee, verschillende kleuren
zullen veel rood licht weerkaatsen, bijvoorbeeld rood en oranje,
of
weinig rood licht weerkaatsen, bijvoorbeeld blauw en groen. Het
is veiliger om verschillende symbolen in dezelfde kleur te
gebruiken.
b Hij moet vooral niet met rood schrijven op een witte
ondergrond, want beide weerkaatsen in deze situatie alléén rood
licht en zijn dus niet van elkaar te onderscheiden.
+54 Als je dieper in zee komt, zal er als eerste minder rood
licht aanwezig zijn, daarna steeds minder groen, enzovoort. Dicht
onder het oppervlak zie je het daglicht nog als wit. Zodra rood
licht door het water geabsorbeerd wordt, zie je daglicht als
blauw-groen. Wanneer je nog dieper komt, absorbeert het water het
groene licht. Daardoor zie je het daglicht als blauw. +55 a
bladeren van de bomen: groen stammen van de bomen: beige shirts van
de mensen: wit licht van de video: paars b Je weet het niet zeker,
omdat er mengkleuren bestaan en deze zijn niet af te leiden uit
de
foto, omdat je ogen alleen het eindresultaat waarnemen.
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 15
2.6 Spiegelbeelden A56 a Een bolle spiegel, om het gezichtsveld
te vergroten b Een holle spiegel, om de bundel te convergeren c Een
holle spiegel, om de bundel evenwijdig te maken d Een holle
spiegel, om het beeld te vergroten e Een bolle spiegel, om
gezichtsveld te vergroten f Een holle spiegel, om de bundel
evenwijdig te maken B57 a
b Het spiegeltje zou hol moeten zijn, om het beeld te vergroten.
B58 a Het is een bolle spiegel, want je ziet een verkleind beeld
van de auto. b Het doel van de spiegel is om de bestuurder een
beter verkeersoverzicht te geven. C59 a Zoals in de tekening is te
zien komt de lichtstraal rechts van boven. In een vlakke,
horizontale
spiegel komen de invallende lichtstralen altijd van beneden.
Moeder kan met een bolle spiegel een gebied zien dat met een vlakke
spiegel niet zichtbaar is en ziet dus een groter gebied.
b Objecten die je ziet via de spiegel zijn dichterbij dan ze
lijken te zijn. c De bolle spiegel heeft weliswaar een groter
gezichtsveld, maar je ziet er alles kleiner in. De
auto’s die je in deze spiegel ziet, zien er kleiner uit en
lijken daardoor verder weg. d Het kan gevaarlijk zijn als je denkt
dat een auto nog ver weg is, terwijl hij zich in werkelijkheid
al dichterbij bevindt.
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 16
+60 a
b Zoals je kunt zien, ligt het beeld dichter bij de spiegel dan
het voorwerp, dus b < v. Daarnaast is het beeld kleiner, de
spiegel verkleint. De spiegel heeft een groter gezichtsveld, want
van kleine beelden passen er meer in
hetzelfde vlak.
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 17
Oefentoets 1 onjuist 2 juist 3 juist 4 onjuist 5 onjuist 6 juist
7 Straal 2 is juist getekend, want daarvoor geldt dat de hoek van
inval gelijk is aan de hoek van terugkaatsing. 8 violet, blauw,
groen, geel, oranje, rood 9 De spiegel is om de lichtbundel goed te
kunnen richten en om te zorgen dat licht dat naar achter schijnt
ook naar voren wordt gericht. 10 De spiegel is gebogen om de
divergente bundel samen te brengen. 11 Met lichtfilters kun je
kleuren maken, want een kleurfilter laat vooral één kleur door en
neemt de andere kleuren op. 12
13
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 18
14 kleiner gezichtsveld 15 groter 16 + 17
18 Het licht van de zon bestaat op aarde uit vrijwel evenwijdige
stralen. Ze komen uit één richting, zodat er geen halfschaduwen
ontstaan. 19 De fotograaf moet die vlakken of parasols zo opstellen
dat de plaatsen waar kernschaduw zou ontstaan, nu toch belicht
worden. 20 De schaduwen worden minder scherp, doordat er licht
gereflecteerd wordt via deze oppervlakken of parasols. 21 De
getekende stralen zijn lichtstralen, want ze geven aan waar het
licht naartoe gaat vanuit de twee lampen. 22 Dat komt doordat rood
en groen licht samen geel maakt. Op sommige plaatsen op het scherm
valt groen en rood licht. 23
-
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium –
uitwerkingen hoofdstuk 2 19
24 Het geel ontstaat door additieve kleurmenging, want hier
worden kleuren licht gemengd (en geen verfstoffen). 25
+26 De spiegel is een holle spiegel, want als je jezelf niet
helemaal in de spiegel kunt zien is het gezichtsveld klein.