-
OLIEWINNING IN GROENLAND Een zegen of vloek voor de
economie?
Naam student: Job Last Studentnummer: 2033879 Datum: Juni 2013
Bachelor Thesis Aarde en Economie Naam scriptiebegeleider: Peter
Mulder Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit Aard- en
Levenswetenschappen
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
2
Voorwoord Deze bachelor thesis is geschreven in opdracht van de
Vrije Universiteit van Amsterdam ter afsluiting van de
bacheloropleiding Aarde en Economie. Mijn dank gaat uit naar Peter
Mulder en Michiel van Drunen, mijn respectievelijk eerste en tweede
begeleider, voor hun hulp gedurende het traject.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
3
Samenvatting Uit onderzoek is gebleken dat Groenland grote
onontdekte oliereserves bezit. De overheid heeft uitgesproken open
te staan voor exploitatie en export, waardoor grote inkomsten
lonken. Hier komt de resource curse kijken, landen met een rijkdom
aan grondstoffen ervaren vaak een lage of negatieve economische
groei. Noorwegen is een uitzondering op deze paradox, door de
ontdekking van olie is Noorwegen n van de rijkste landen van de
wereld. Aan de hand van de oorzaken van de resource curse en de
Noorse oliehistorie is beoordeeld hoe groot de kans op de resource
curse is voor Groenland en of deze te vermijden is. Omdat Groenland
al aan n van de oorzaken lijdt, de Dutch Disease, is het
waarschijnlijk dat deze oorzaak zal doorzetten. De oorzaken
rent-seeking en income volatility kunnen waarschijnlijk wel
vermeden worden dankzij degelijke instituties en sterk beleid.
Hierdoor bestaat er een goede kans dat Groenland, aan de hand van
het Noorse voorbeeld, de rijkdom aan olie kan omzetten in
economische groei.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
4
Inhoudsopgave p. Inleiding 5 H1 Achtergrond Groenland 7
1.1 Geologie met betrekking tot de oliereserves 7 1.2
Economische potentie met betrekking tot de olie-exploitatie en
export 10
H2 Verdieping in de resource curse 15 2.1 De paradox 15 2.2 De
oorzaken 16 H3 Casestudy Noorwegen: een voorbeeld voor Groenland?
19 3.1 Een voorbeeld? 19 3.2 De Noorse olieontwikkeling 19
3.3 Het afwenden van de resource curse 23 H4 Het risico op het
optreden van de resource curse in Groenland 27 4.1 Huidige situatie
oorzaken resource curse 27 4.2 Toekomst oorzaken resource curse 28
4.3 Kan Groenland het Noorse voorbeeld volgen? 30 Conclusie 32
Discussie 33 Literatuurlijst 34 Bijlagen 37 Bijlage 1: Tabel
gemiddeld scenario 37 Bijlage 2: Tabel negatief scenario 38 Bijlage
3: Tabel positief scenario 39
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
5
Inleiding Aanleiding In maart 2013 werden er in Groenland
verkiezingen gehouden, waarbij de sociaaldemocratische Siumut
partij won. De 57000 tellende bevolking van het grootste eiland ter
wereld liet hiermee zien open te staan voor de exploitatie van
rijkdom aan natuurlijke grondstoffen. En van deze grondstoffen is
olie. Uit onderzoek van het United States Geological Survey (USGS)
is gebleken dat Groenland grote onontdekte olievoorraden bezit. Met
de keuze voor de Siumut partij is gebleken dat Groenland bereid is
deze reserves te laten exploiteren, waardoor grote inkomsten lonken
(www.economist.com, 2013). Niet alleen de exploitatie van de
oliereserves, maar ook van mogelijke gasreserves kan winstgevend
zijn. Door de beperkte breedte van de bachelorthesis, zal in dit
onderzoek echter alleen gefocust worden op olie. Grote inkomsten
uit de export van natuurlijke inkomsten voor een land gaan,
verrassend genoeg, vaak gepaard met lage of zelfs negatieve
economische groei. In de literatuur is deze paradox benoemd als de
resource curse. Vele landen lijden aan deze vloek, terwijl er maar
enkele uitzonderingen zijn. Misschien wel de grootste uitzondering
op de paradox is Noorwegen, n van de rijkste landen ter wereld mede
dankzij de olierijkdom. De rijkdom aan natuurlijke grondstoffen van
Groenland betekent dus niet automatisch economische groei.
Hoofdvraag De aanwezigheid van natuurlijke grondstoffen, de
resource curse en de recente verkiezingen waren de aanleiding tot
schrijven van deze bachelorthesis. Om het onderzoek in goede banen
te leiden is de volgende hoofdvraag bedacht: Is de toekomstige
oliewinning in Groenland een zegen of vloek voor de economie?.
Hierbij staat een zegen voor het vermijden van de resource curse en
het omzetten van de rijkdom aan natuurlijke grondstoffen in
economische groei. Bij een vloek zal de resource curse wel optreden
en zal er geen economische groei plaatsvinden. Deelvragen Voor het
beantwoorden van deze hoofdvraag, zijn meerdere deelvragen bedacht
die elk relevant onderdeel van het onderzoek dekken. De deelvragen
volgen hieronder.
- Wat is de locatie en grootte van Groenlands olievoorraden? -
In hoeverre is Groenlands olie technisch toegankelijk qua
exploitatie? - Wat is de economische potentie voor Groenland met
betrekking tot de olie-export? - Wat is de resource curse? - Wat
zijn de oorzaken van de resource curse en welke zijn mogelijk van
toepassing op Groenland? - Waarom is Noorwegen een voorbeeld voor
Groenland met betrekking tot olie-exploitatie en
export? - Op welke manier is de olie-exploitatie en export in
Noorwegen verlopen? - Hoe heeft Noorwegen de oorzaken van de
resource curse vermeden? - Zijn de oorzaken van de resource curse
al opgetreden in Groenland? - In hoeverre zullen de oorzaken van de
resource curse in de toekomst optreden in Groenland? - Zal
Groenland het voorbeeld van Noorwegen kunnen volgen?
Huidige stand van zaken Ondanks de verwachtingen zijn er tot op
de dag van vandaag nauwelijks natuurlijke grondstoffen gexporteerd
door Groenland. Sterker nog, er is nog geen n echt succesvolle
proefboring gedaan naar
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
6
de ondergrondse olie. De moeilijke klimaatcondities en de
ontoegankelijkheid van het uitgestrekte gebied zijn de voornaamste
oorzaken. Toch zijn de verwachtingen optimistisch als gevolg van de
stijgende olieprijs en de vooruitgang in technologie. Opbouw Het
rapport begint met het verstrekken van achtergrondinformatie op het
gebied van aardwetenschappen en economie in hoofdstuk 1. In dit
hoofdstuk zal de geologie met betrekking tot de oliereserves
toegelicht worden en de mogelijke inkomsten als gevolg van
exploitatie en export berekend worden. In het tweede hoofdstuk zal
de resource curse behandeld worden. De paradox wordt uitgelegd en
er zal worden ingegaan op de oorzaken van de resource curse.
Hoofdstuk drie haalt de uitzondering Noorwegen aan. Door middel van
het onderzoeken van de oliehistorie van Noorwegen wordt in dit
hoofdstuk bepaald op welke manier de Noren de resource curse hebben
vermeden. In hoofdstuk vier worden de conclusies, getrokken in de
eerste drie hoofdstukken, samengevoegd om te beoordelen wat de kans
is op de resource curse in Groenland. Tot slot volgen de conclusie
en discussie. Methodologie Deze scriptie is een
literatuuronderzoek, aan de hand van meerdere bronnen wordt
geprobeerd antwoord op de hoofdvraag te geven. Alleen in het eerste
hoofdstuk wordt er een eigen berekening toegepast, omdat deze nooit
eerder op dezelfde manier is uitgevoerd.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
7
H1 Achtergrond Groenland In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op
de geologie van Groenland, met betrekking tot de mogelijke
oliereserves. Daarbij wordt gekeken naar de technische
toegankelijkheid van deze reserves. Als deze twee onderwerpen zijn
behandeld, zal in dit hoofdstuk ook de mogelijke inkomsten uit de
exploitatie en export van olie behandeld worden. Bovenstaande
onderwerpen zijn onderverdeeld in twee paragrafen. Paragraaf 1.1
behandelt het aardwetenschappelijk deel, paragraaf 1.2 het
economische deel. Geologie met betrekking tot de oliereserves Olie
wordt gevormd door een langzaam geologisch proces. Het ontstaat uit
afgezet organisch materiaal, dat in anaerobe condities wordt
afgebroken, waarbij zowel de druk als de temperatuur hoog zijn
(Holmgren & Ronnle, 2012). In deze paragraaf wordt toegelicht
waar de oliereserves van Groenland zich bevinden en hoe groot deze
zijn, aan de hand van de volgende deelvraag: Wat is de locatie en
grootte van Groenlands olievoorraden?. Locatie en grootte Groenland
heeft tot de supercontinenten Laurentia en Pangaea behoord, maar na
afscheiding bewoog het eiland langzaam noordwaarts tot de huidige
positie. De originele locatie lag ongeveer rond de evenaar,
waardoor veel klimaatzones zijn doorkruist. De geologie van
Groenland wordt gekenmerkt door grote sedimentatiebekkens in en
rondom het eiland die tijdens deze beweging zijn gevormd. Ten
westen van Groenland strekken bekkens zich uit over 2000 km, waar
de bekkens aan de oostkant een lengte van 800 km dekken. Ook ten
noorden van Groenland zijn bekkens aanwezig met een lengte van 600
km. Al deze bekkens zijn overal enkele honderden kilometers breed
(Christiansen, 2011). Door de grootte van deze sedimentatiebekkens,
en de aanwezigheid van de noodzakelijke factoren voor de vorming
van olie in het verleden, is het vrijwel zeker dat er zich olie
bevindt in Groenlands bodem. Het is echter geen nieuws dat er olie
aanwezig is in Groenland, al in de jaren zeventig was er aandacht
voor. De Deense regering zocht destijds naar mogelijkheden om haar
afhankelijkheid van olie te reduceren na de oliecrisis. Zes
bedrijven mochten onderzoek doen ten westen van Groenland, maar de
resultaten waren teleurstellend. De testboringen lieten zien dat er
enkel gas in de gesteenten aanwezig was, waardoor er tot de jaren
negentig geen interesse meer was (Christiansen, 2011). Begin jaren
negentig kwam de Deense overheid met nieuwe seismische data, die de
interesse weer aanwakkerde. Omdat aan land ook indicaties werden
gevonden werd er zowel off- als onshore geboord. Opnieuw waren de
resultaten echter negatief en vertrokken de bedrijven uit Groenland
(Christiansen, 2011). Tegenwoordig is nog steeds niet duidelijk
waar nu precies de olie zich bevindt, maar toch is er de laatste
jaren opnieuw interesse in Groenland. Dit komt voort uit het
rapport van de United States Geological Survey (USGS), het
Circum-Arctic Resource Appraisal (CARA). In dit rapport is met
behulp van een op geologie gebaseerde methode geprobeerd de
onontdekte olie- en gasvoorraden in te schatten.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
8
Tabel 1: Schattingen onontdekte oliereserves per olieprovincies
(Bron: USGS, 2008)
Figuur 1: De drie olieprovincies van Groenland vanuit een
Arctische blik (Bron: USGS, 2008)
Tabel 2 en 3: Oost- (links) en West-Groenland (rechts) verder
onderverdeeld in Assessment Units (Bron: USGS, 2007 & USGS,
2008))
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
9
Bovenstaande tabellen 2 en 3 laten de hoeveelheid olie die met
95%, 50% en 5% zekerheid is vast te stellen per provincie voor
West- en Oost-Groenland weer. Daarachter is een gemiddelde
berekend, dit is de uiteindelijke schatting. Als de gemiddelden bij
elkaar worden opgeteld is de totale geschatte hoeveelheid olie
bekend, namelijk 17,5 x 109 vaten olie (USGS, 2008). Er zijn echter
twee beperkingen aan deze schatting voor specifiek Groenland. Een
deel van de provincies in de tabel van West-Groenland, behoort tot
Canada. Daarbij zijn mogelijke oliereserves ten zuiden van
Groenland niet meegenomen in de schattingen van het USGS, omdat het
zuiden niet meer tot het Arctisch gebied behoort. Voor dit
onderzoek kan echter aangenomen worden dat deze twee beperkingen
elkaar compenseren, omdat een grove schatting voldoet. Om de meest
veelbelovende velden te bepalen, is het nuttig een blik te werpen
op de uitgegeven licenties door de overheid van Groenland (zie
figuur 2). Ten westen van Groenland zijn tussen 2002 en 2012 aan
acht verschillende bedrijven licenties uitgereikt. Het enige
bedrijf dat daadwerkelijk boringen heeft uitgevoerd is Cairn.
Ondanks een verlies van $600 miljoen en tegenvallende resultaten,
is het bewezen dat alle ingredinten voor succes aanwezig zijn,
aldus Chief Executive Officer Simon Thomson (www.bloomberg.com).
Desondanks verkocht Cairn 30% van haar aandeel in het betreffende
licentieblok aan de Noorse oliegigant Statoil. Om de interesse niet
te laten verzwakken, heeft de overheid van Groenland zich nu
gericht op het veelbelovende gebied ten noordoosten van Groenland.
Men heeft dit gebied opgedeeld in licentieblokken en dit jaar,
2013, zullen de licenties verdeeld gaan worden
(http://arcticecon.wordpress.com). Er kan geconcludeerd worden dat
zowel ten westen als ten oosten van Groenland de oliereserves
aanwezig zijn in vergelijkbare hoeveelheden, die het waard zijn te
onderzoeken door bedrijven.
Figuur 2: Licenties ter exploratie en exploitatie van olie
rondom Groenland (http://arcticecon.wordpress.com)
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
10
Technische toegankelijkheid Het lijkt echter uitgesloten dat de
geschatte waarden uit tabel 2 en 3 daadwerkelijk naar boven gehaald
kunnen worden in de toekomst. Hoewel de waarden de technische
toegankelijke olie vertegenwoordigen, is geen rekening gehouden met
het Arctische klimaat, maar met standaard klimaatcondities. Hierom
dient de volgende deelvraag beantwoord te worden: In hoeverre is
Groenlands olie technisch toegankelijk qua exploitatie?. De
technische toegankelijkheid wordt bemoeilijkt door de
klimaatcondities. In het merendeel van de licentieblokken is de zee
een bepaalde tijd per jaar bevroren. Hierdoor worden de
productiekosten sterk verhoogd, maar technisch gezien is het wel
mogelijk om de olie naar boven te halen. Ten westen van Groenland
zijn de condities vergelijkbaar met Arctisch Canada en hier is het
mogelijk gebleken olie te exploiteren, aldus Hans Hinrichsen van de
Greenland School of Minerals and Petroleum (Holmgren & Ronnle,
2012). Ten noordoosten van Groenland zijn de klimaatcondities
echter nog extremer. Hier is de zee doorgaans slechts n maand per
maand bevaarbaar (Holmgren & Ronnle, 2012). Andere factoren
zijn de harde wind, de duisternis en drijvende ijsbergen. Toch
lijken de klimaatcondities geen onoverkomelijke obstakels. De
oliebedrijven weten immers waar ze aan beginnen, als ze de licentie
verkrijgen. Een huidig groter risico is het vinden van het juiste
gesteente. Aangezien in het enorme gebied slechts enkele boringen
zijn verricht, is het duidelijk dat de juiste plek nog gevonden
moet worden. Hiervoor moet meer seismische data verzameld worden en
meer proefboringen verricht worden (Christiansen, 2011). 1.1
Economische potentie met betrekking tot de olie-exploitatie en
export De oliereserves zijn zeer waarschijnlijk aanwezig en het
lijkt ook mogelijk, tegen hoge productiekosten, de olie te
exploiteren. Nu rest echter de volgende vraag voor Groenland: Wat
is de economische potentie voor Groenland met betrekking tot de
olie-export?. Deze vraag is natuurlijk van belang, maar lastig te
beantwoorden. Om een schatting te geven van de mogelijke inkomsten
per jaar, zal gebruik gemaakt worden van de volgende formule, een
aangepaste versie van Holmgren en Ronnle (2012).
Hierin is - y de directe inkomsten voor de overheid in U.S.
dollars ($) - n het jaar - ntoday begin 2013 - nfirst-year het jaar
dat productie start - nlast-year het jaar dat productie eindigt - R
de technisch winbare oliereserves, in miljoenen vaten - m het
percentage olie dat gexploiteerd kan worden rekening houdend met
klimaatcondities en hoge productiekosten (technische en economische
toegankelijkheid) - p de olieprijs - c de productiekosten
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
11
- t het percentage van de inkomsten voor de overheid door middel
van royaltys en belastingen - q het percentage dat geproduceerd
wordt afhankelijk van het productieprofiel Het grootste verschil in
gebruik van de formule tussen dit onderzoek en het rapport van
Holmgren en Ronnle (2012), is de verschillende waarde voor R. Waar
in het rapport van Holmgren en Ronnle een
waarschijnlijkheidssimulatie (Monte Carlo simulatie) is uitgevoerd
voor R, wordt in dit rapport vastgehouden aan de schattingen van
het USGS (2008). Om de klimaatcondities en de volgende hoge
productiekosten wel mee te nemen, wordt door middel van m een
percentage ingevoerd, die de exploiteerbare oliereserves bepaalt.
Een ander groot verschil is de invoering van de inkomsten per jaar.
In het rapport van Holmgren en Ronnle (2012) wordt de
waarschijnlijkheid van een bepaalde y over dertig jaar gegeven met
een gemiddelde olieproductie per jaar. In dit rapport zal met
behulp van het typische productieprofiel de mogelijke inkomsten per
jaar tot het einde van productie berekend worden. De inkomsten
zullen worden weergegeven in drie scenarios: negatief, gemiddeld en
positief. De variabelen die veranderd zullen worden in deze
scenarios zijn p en c, waardoor de variabele t ook zal veranderen.
Hieronder worden de variabelen verder toegelicht. Jaar van start en
eind van productie (n) Voor de productie van olie in Groenland zijn
nog geen directe plannen op het moment van schrijven, waardoor het
moeilijk in te schatten is wanneer de productie waar zal beginnen.
Minik Rosing, geoloog van het Geological Survey of Denmark and
Greenland (GEUS), geeft aan dat de productie van olie niet voor
2025 plaats zal vinden (Holmgren & Ronnle, 2012). Gezien de
bereidheid van de overheid om de olie omhoog te halen, is
nfirst-year in deze formule 2025 voor West-Groenland, waar de
licenties voor het eerst zijn uitgegeven (namelijk sinds 2004). In
het oosten voor Groenland worden de licenties in 2013 uitgereikt,
waardoor aangenomen kan worden dat daar de productie 9 jaar later
(2013 min 2004) van start zal gaan, in 2034. Er zijn nog geen
plannen voor het noorden van Groenland, waardoor nfirst-year voor
dit gebied puur gissen is. Aangenomen is dan ook om de negen jaar
tussentijd door te zetten, waardoor nfirst-year 2043 wordt. De
productielicenties zijn geldig voor dertig jaar (BMP, 2009),
hierdoor kan aangenomen worden dat de productie circa dertig jaar
stand zal houden. De variabele nlast-year zal hierdoor
respectievelijk 2055, 2064 en 2073 bedragen. Oliereserves (R) De
geschatte technisch winbare oliereserves in miljoenen vaten voor
het westen, oosten en noorden van Groenland die gebruikt worden in
de formule, zijn afkomstig van het USGS (2008) en zijn eerder
genoemd in paragraaf 1.1 (tabel 1). De waarden zijn respectievelijk
8902,13 (Rwest), 7274,4 (Roost) en 1349,8 (Rnoord) miljoenen vaten
ruwe olie. Toegankelijkheid (m) In het Arctisch gebied zijn de
omstandigheden extreem, waardoor productie in sommige gevallen niet
mogelijk is. De klimaatcondities kunnen het geheel onmogelijk maken
en als er wel mogelijkheden zijn, kunnen productiekosten te hoog
oplopen. Shepherd, werknemer bij adviesbureau Petrologica, schat de
technische toegankelijkheid op 70%, wat betekent dat 30% van de
oliereserves niet naar boven gehaald kan worden door een gebrek aan
technologie. Vervolgens schat hij de economische toegankelijkheid
op
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
12
20%. Slechts 20% van de eerdergenoemde 70% van de oliereserves
zal winst opleveren bij productie (Holmgren & Ronnle, 2012).
Omdat de 70% correspondeert met de waarden van het USGS, zal de
toegankelijkheid van de oliereserves (m) een waarde van (20% / 70%
= 29%) 0,29 krijgen. Olieprijs (p) Ook deze factor is uiterst
onzeker, maar noodzakelijk. Weinig instanties wagen zich aan het
voorspellen van de prijs van een vat ruwe olie, maar de U.S. Energy
Information Administration (EIA) doet dit wel. In het rapport
Annual Energy Outlook 2013, wordt een verwachting van de olieprijs
tot 2040 gegeven (zie figuur 3).
Figuur 3: Verwachting ontwikkeling prijs voor een vat ruwe olie
(Bron: EIA, 2013)
De hoge olieprijs correspondeert met het positieve scenario en
de lage olieprijs met het negatieve scenario. De referentieprijs
wordt aangehouden in het gemiddelde scenario. De waarden zijn
gextrapoleerd tot het jaartal 2073. Productiekosten (c) De
International Energy Agency schat de productiekosten voor Arctische
olie tussen de $40 en $100 per vat ruwe olie (IEA, 2010) en de
kosten op de duurste productieplekken vandaag de dag tussen de $50
en $60 (IEA, 2011) volgens Holmgren en Ronnle (2012). Omdat de
olieprijzen zo ver uit elkaar liggen, is besloten de kosten dichter
bij elkaar te houden. Het positieve scenario vertegenwoordigt $50
per vat productiekosten, het gemiddelde scenario $55 en het
negatieve scenario 60$. Belastingen en royaltys (t) In het rapport
Hydrocarbonstrategy (2009) van het Bureau for Minerals and
Petroleum (BMP) van Groenland is aangegeven dat oliebedrijven
bedrijvenbelasting en loonbelasting betalen van in totaal 37%.
Daarbij dienen ze een surplus royalty te betalen die variren tussen
de 7,5% en 30%, afhankelijk van de grootte van de winst die wordt
geboekt. Bij een winst van meer dan 21,75% bedraagt de surplus
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
13
royalty 7,5%, bij meer dan 29,25% winst 17,5% en bij meer dan
36,75% winst 30%. De waarden voor t zijn hierdoor respectievelijk
37% (bij minder dan 21,75% winst), 44,5%, en 54,5% en 67%. Deze
zijn zoals gezegd afhankelijk van de winst, die weer afhankelijk is
van het scenario. Bovenop de belasting en royalty heeft Groenland
een aandeel in alle licenties geist voor het staatsbedrijf NunaOil
van 12,5%. Daarbij heeft NunaOil de optie om partner te worden als
er olie is gevonden van het betreffende oliebedrijf. Dit houdt in
dat productiekosten ook betaald zullen worden, en hier heeft zowel
NunaOil als Groenland geen geld voor. Deze optie is vastgelegd voor
in de toekomst, als de eerste inkomsten binnen zijn. Het is echter
moeilijk hier rekening mee te houden, waardoor in de formule enkel
de belastingen en royaltys gebruikt zullen worden (BMP, 2009).
Ontwikkeling productie (q) Zoals eerder genoemd wordt, in
tegenstelling tot het rapport van Holmgren en Ronnle (2012), in dit
rapport gebruik gemaakt van het typische productieprofiel (zie
figuur 4), om de inkomsten per jaar beter te bepalen. Van dit
profiel is gebruik gemaakt door het Noorse Statistiekbureau (SSB)
in het rapport The role of the Arctic in future global petroleum
supply (2011). Aangezien de productietijd geschat is op dertig
jaar, loopt deze vanaf het begin van p2 tot het einde van de lijn.
Hierdoor bedraagt de t van p2 drie jaar, de t van p3 acht jaar en
van p4 twintig jaar. Het begin van p2 heeft een waarde voor
Production van 0, dit is namelijk het laagste punt, waarop geen
olie wordt geproduceerd. Het einde van p2 heeft een waarde voor
Production van 2, de hoogste waarde en dus de meeste productie. De
waarden tussen het laagste en hoogste punt zijn bepaald door middel
van metingen, waardoor de lijn eindigt op een waarde van 0,1. Een
realistisch getal, aangezien er altijd een bepaalde hoeveelheid
olie zal overblijven na productie.
Figuur 4: Het typische profiel voor de productie van olie (Bron:
SSB, 2011)
Disconteringsvoet (i) Bij een berekening voor het percentage
overheidsinkomsten uit olie door het BMP, is een disconteringsvoet
van 3% per jaar aangehouden. In dit onderzoek zal deze waarde ook
aangehouden worden als i (BMP, 2009).
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
14
Figuur 5: Mogelijke inkomsten Groenland (Bron: Last, 2013)
In bovenstaande figuur zijn de mogelijke jaarlijkse inkomsten
voor Groenland uit de olie-exploitatie weergegeven. Uit het figuur
blijkt dat er een grote marge tussen de verschillende scenarios
bestaat. Deze grote verschillen worden veroorzaakt door de
onzekerheid van de toekomstige olieprijzen. Deze berekening laat
dan ook geen exacte voorspellingen zien, maar een indicatie voor de
ontwikkeling van de inkomsten en een idee van de hoogte van de
bedragen. In het gemiddelde scenario zal Groenland, als het huidige
belastingsysteem aangehouden wordt, in totaal $125 miljard
verdienen aan de exploitatie van olie. In het meest productieve
jaar 2036, zal in dit scenario circa $6,7 miljard binnenkomen door
een productie van ongeveer 253 miljoen vaten ruwe olie. Ter
vergelijking, in 2010 verdiende de Noorse staat circa $47 miljard
aan de exploitatie van olie en gas, met een productie van circa 657
miljoen vaten ruwe olie (NPD, 2013). Uit deze cijfers valt te
concluderen dat Groenland de mindere is in vergelijking met
Noorwegen, maar er moet niet vergeten worden dat Groenland slechts
57000 inwoners telt. Hierdoor bedragen de inkomsten per capita
circa $2,2 miljoen, waar in Noorwegen de inkomsten per capita in
2010 ongeveer $9700 bedragen (NPD, 2013).
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
15
H2 Een verdieping in de resource curse Als een land een rijkdom
aan natuurlijke grondstoffen bezit, zou dit logischerwijs positief
moeten zijn voor de ontwikkeling van de economie. Toch blijkt dat
deze rijkdom vaak gepaard gaat met een lage of negatieve
economische groei, deze paradox is genaamd de natural resource
curse, maar in dit onderzoek zal deze aangeduid worden als de
resource curse. In dit hoofdstuk zal de theorie achter de resource
curse behandeld worden en worden de mogelijke oorzaken toegelicht.
Daarbij zal besproken worden welke van deze oorzaken mogelijk van
toepassing zijn op Groenland. 2.1 De paradox Voordat de oorzaken
behandeld kunnen worden, zal de volgende deelvraag beantwoord
moeten worden: Wat is de resource curse?. De term resource curse is
gentroduceerd door Auty (1993) en is vervolgens uitgebreid
beschreven in de literatuur. Het is opvallend hoe relatief
overtuigend het bewijs voor deze paradox lijkt te zijn, zie
onderstaande figuur.
Figuur 6: Cross-country regressie analyse, export van
natuurlijke grondstoffen in % van Bruto Binnenlands Product (BBP)
uitgezet tegen gemiddelde groei van de economie (Bron: Bucuane
& Mulder, 2007)
Hoewel de correlatie tussen de export van natuurlijke
grondstoffen en de economische groei geen hele sterke negatieve
correlatie heeft, is het opvallend dat de relatie niet in de buurt
komt van een positieve correlatie. Hierdoor lijkt het bewijs voor
de paradox geleverd. Als gekeken wordt naar passende voorbeelden,
komen landen als Liberia, Koeweit en Nigeria naar voren. Deze
landen zijn zeer rijk in natuurlijke grondstoffen, maar hebben te
maken met een negatieve economische groei. Er zijn echter ook
uitzonderingen op de regel, bijvoorbeeld Noorwegen en Canada,
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
16
maar ook Botswana. Met een positieve economische groei en een
sterke economie zijn zij niet van toepassing op de paradox. 2.2 De
oorzaken De paradox zelf, maar ook de uitzonderingen, nodigen uit
de oorzaken te onderzoeken. Hoe kan het dat sommige landen totaal
geen profijt uit de export van natuurlijke grondstoffen halen,
terwijl andere economien er op vooruit gaan? Door middel van de
volgende deelvraag worden de oorzaken onderzocht en wordt gekeken
welke van deze oorzaken mogelijk van toepassing zijn op Groenland
in de toekomst: Wat zijn de oorzaken van de resource curse en welke
zijn mogelijk van toepassing op Groenland?. Er zijn vele mogelijke
oorzaken gesuggereerd en beschreven in de wetenschappelijke
literatuur die de negatieve economische groei als gevolg van de
rijkdom in natuurlijke grondstoffen verklaren. In dit onderzoek
wordt gefocust op drie oorzaken, die het meest op Groenland van
toepassing zijn, namelijk: - Dutch Disease - Income volatility -
Rent-seeking en de rol van instituties Hieronder zullen de
verschillende oorzaken besproken worden en zal beoordeeld worden
welke mogelijk van toepassing zijn op Groenland Dutch Disease Deze
term is afkomstig uit de jaren zestig, toen in het Nederlandse
Slochteren gas werd gevonden. De Nederlandse overheid buitte deze
ontdekking gelijk uit, met grote exportinkomsten tot gevolg.
Hierdoor werd de koopkracht van de Nederlanders verhoogd, waardoor
de binnenlandse prijzen stegen. Het gevolg hiervan was dat de
wisselkoers van de Nederlandse Gulden steeg en Nederlandse
producten dus minder competitief werden op de wereldmarkt met
negatieve economische effecten tot gevolg (Corden, 1984). Deze
negatieve effecten kunnen opgedeeld worden in het factor movement
effect en het spending effect. Het factor movement effect houdt in
dat zowel het kapitaal als de werkgelegenheid verschuift naar de
primaire sector, veroorzaakt door de aantrekkelijke inkomsten.
Hierdoor stijgen de lonen, waardoor het evenwicht verschuift en
andere sectoren krimpen en dus minder competitief worden. Het
krimpen van de andere sectoren heeft meerdere negatieve gevolgen.
Zo gaan kennis, kapitaal en technologie voorgoed of tegen
substantile kosten verloren. Daarbij vervangt de primaire sector
doorgaans niet de positieve externaliteiten die de andere sectoren
met zich meebrengen, denk aan algemene vooruitgang in technologie
en innovativiteit. De primaire sector focust zich immers enkel op
het exploiteren van grondstoffen, waarbij alleen specifieke
technologische vooruitgang wordt geboekt. Door het verschuiven van
de kapitaal en werkgelegenheid naar de primaire sector, gaat deze
vooruitgang in de secundaire en tertiaire sector verloren (Corden
& Neary, 1982). Dit laatste gevolg wordt in overige literatuur
ook wel het spillover-loss effect genoemd. Het spending effect
treedt op als de inkomsten van het exporteren van grondstoffen
genvesteerd worden in de binnenlandse economie, en dus omgezet
worden in de nationale munt. Hierdoor stijgt de koopkracht met als
gevolg dat ook de binnenlandse vraag naar goederen en diensten
stijgt. Deze stijgende vraag heeft twee subeffecten, ten eerste
neemt de waarde van de nationale munt toe en ten
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
17
tweede wordt er overtollige vraag gecreerd. Beide subeffecten
zorgen ervoor dat de overige sectoren minder competitief worden op
de wereldmarkt, waardoor deze verder krimpen (Corden & Neary,
1982). Beide effecten zorgen ervoor dat de inkomsten uit de
oorspronkelijke export dalen, door het stijgen van de nationale
munt en het verlies aan technologie en kennis. De krimpende
sectoren zouden gesubsidieerd kunnen worden door de overheid, maar
op de lange termijn verergeren alleen maar de problemen en gaan ze
verloren (Stevens, 2003). Kleine economien en onderontwikkelde
landen zijn het meest vatbaar voor de Dutch Disease, door slecht
beleid en zwakke sectoren. Groenland heeft een kleine economie en
een zwakke export en is dus vatbaar voor de Dutch Disease. Income
volatility Income volatility duidt de mate van verandering in
inkomsten aan. Het rapport Income volatility in small and
developing economies: export concentration matters van Marion
Jansen (2004) concludeert dat exportorintatie een positief en
significant effect heeft op trade volatility. Dit effect wordt
versterkt als het exportproduct bestaat uit natuurlijke
grondstoffen (Jansen, 2004). Deze trade volatility heeft tot gevolg
dat de income volatility stijgt (Jansen, 2004). Income volatility
hoeft echter geen negatief fenomeen te zijn, verschillende studies
hebben gesuggereerd dat een hoge income volatility een snelle
ontwikkeling van de economie kan veroorzaken (Frankel, 2010). Aan
de andere kant, tijdelijke werkloosheid, geen volledige benutting
van kapitaal en leegstand zijn dead-weight losses en lange periodes
van lage inkomsten kunnen bij slecht beleid fataal zijn. Daarbij is
een land beter af als ze een diverse export hebben, in plaats van
specialisatie op n grondstof, zoals olie (Frankel, 2010). Van der
Ploeg en Poelhekke (2008) hebben bewezen dat er een negatief
verband bestaat tussen income volatility en economische groei.
Daarbij bestaat er ook een verband tussen het percentage inkomen
uit natuurlijke grondstoffen en income volatility. Het kan dus
geconcludeerd worden dat landen die afhankelijk zijn van de export
van natuurlijke grondstoffen, doorgaans een lagere economische
groei hebben. Dit ondersteunt de bewering dat income volatility een
mogelijke oorzaak is van de resource curse. Naar alle
waarschijnlijkheid zal Groenland enkel olie exporteren en het land
hoopt op grote hoeveelheden. Ook de factor income volatility zal
dus mogelijk van toepassing zijn op Groenland. Rent-seeking en de
rol van instituties Volgens Holmgren en Ronnle (2012) ligt de basis
van rent-seeking bij de overheid, als deze individuen al dan niet
bewust prikkels geeft om welvaart te verkrijgen, in plaats van het
te produceren. Het nemen van welvaart, in plaats van het te
produceren, wordt in dit onderzoek als de definitie gezien van
rent-seeking. Een mogelijke oorzaak van rent-seeking zijn zwakke
instituties, maar andersom kan rent-seeking de instituties ook
verzwakken (Mehlum, 2006). In dit onderzoek zal onderscheid gemaakt
worden tussen rent-seeking door (individuen uit) de overheid en
rent-seeking door bedrijven, bepaalde groepen en individuen. Bij
rent-seeking door de overheid, kan gedacht worden aan corruptie of
het gebruik maken van de rijkdom van grondstoffen om politieke
macht te verkrijgen. Rent-seeking door bedrijven en individuen kan
duiden op het achterhouden van
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
18
inkomsten door fraude en diefstal. Rent-seeking door groepen kan
duiden op het organiseren van stakingen door vakbonden, om irrele
hogere lonen te verkrijgen. Mehlum (2006) heeft aangetoond dat er
een verband bestaat tussen zwakke instituties en rent-seeking,
waardoor de kwaliteit van instituties een graadmeter is voor het
optreden van rent-seeking. Niet alleen instituties zijn van belang
bij het tegengaan van rent-seeking, ook transparantie,
media-aandacht en de wet zijn belangrijk (Larsen, 2006).
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
19
H3 Casestudy Noorwegen: een voorbeeld voor Groenland? Noorwegen
staat in de resource curse literatuur bekend als een uitzondering
op de paradox, samen met landen als Canada, Australi en Botswana.
Dit zijn landen met een rijkdom aan natuurlijke grondstoffen en een
sterke economische groei. De inkomsten uit exploitatie van deze
grondstoffen zijn omgezet in een positieve economische groei
(Mehlum, 2006). 3.1 Een voorbeeld? Van de uitzonderingen op de
paradox is als mogelijk voorbeeld voor Groenland, Noorwegen
gekozen. De redenering achter Noorwegen zal met behulp van de
volgende deelvraag worden toegelicht: Waarom is Noorwegen een
voorbeeld voor Groenland met betrekking tot olie-exploitatie en
export?. Noorwegen is n van de grootste exporteurs van ruwe olie
ter wereld met een zevende plek op de wereldranglijst. Gemiddeld
worden dagelijks circa 1,6 miljoen vaten gexporteerd (EIA, 2010).
Mede hierdoor heeft Noorwegen het hoogste Bruto Binnenlands Product
(BBP, ofwel Gross Domestic Product (GDP)) per hoofd van de
bevolking ter wereld op Luxemburg na (Worldbank, 2011). Niet alleen
daarom is Noorwegen een goede keuze voor deze casestudy, ook is de
situatie van Groenland nu vergelijkbaar met de situatie waar
Noorwegen in zat in de jaren zestig. Waar Groenland nog geen enkel
bewijs heeft dat er daadwerkelijk olie naar boven gehaald kan
worden, was dit in Noorwegen ook het geval in de jaren zestig.
Daarbij is er in beide gevallen nauwelijks tot geen technologische
kennis beschikbaar met betrekking tot de exploratie en exploitatie
en met beperkte mogelijkheden om te investeren zit Groenland en zat
Noorwegen in een matige onderhandelingspositie (Ryggvik, 2010).
Daarbij zijn ook de geologische en technische omstandigheden in
zekere zin vergelijkbaar. Begin zestiger jaren probeerden
oliebedrijven pas voor het eerst op zee tussen de vijftig en zestig
meter te boren, de gemiddelde diepte van de Noordzee, maar men was
optimistisch over de ontwikkeling van de technologie (Ryggvik,
2010). Hedendaags is dit ook het geval, waar de klimaatcondities
het boren rondom Groenland tot een uitdaging maken, zien de
bedrijven toch toekomst in Groenland, afgaande op de interesse in
productielicenties. Geconcludeerd mag worden dat Noorwegen onder
andere door de olierijkdom een zeer sterke economie heeft
ontwikkeld. Om deze reden en de observatie dat het Noorwegen in de
jaren zestig gelijkenissen toont met het Groenland van nu, zou
Groenland een voorbeeld aan Noorwegen kunnen nemen. 3.2 De Noorse
olieontwikkeling De Noorse oliehistorie is een bijzondere
ontwikkeling. Waar Noorwegen zich in de jaren zestig in een
waardeloze onderhandelingspositie bevond, is het nu n van de
grootste exporteurs van ruwe olie. Deze paragraaf zal zich focussen
op de historie en ontwikkeling van Noorwegen met betrekking tot de
olie-exploitatie en export aan de hand van de volgende deelvraag:
Op welke manier is de olie-exploitatie en export in Noorwegen
verlopen?. De oliehistorie van Noorwegen is uitgebreid beschreven
door Dr. Helge Ryggvik, specialist in de Noorse olie-industrie aan
de universiteit van Oslo, in het rapport The Norwegian Oil
Experience: A toolbox for managing resources? (2010). In dit
rapport beschrijft Ryggvik de (motivatie van de) keuzes van de
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
20
Noorse overheid met betrekking tot de exploitatie en export van
olie in het verleden. Deze paragraaf volgt het rapport van Rygvikk
(2010), tenzij anders vermeld. Start van de oliehistorie En van de
eerste stappen in de oliehistorie van Noorwegen vond plaats op 29
oktober 1962, toen afgezanten van het middelgrote Amerikaanse
oliebedrijf Phillips naar Oslo kwamen om de onderhandelingen te
openen. Phillips was van plan een oliemonopolie te creren in
Noorwegen, maar de Noorse overheid nam het voorzichtige besluit
geen beloftes af te leggen. In plaats daarvan begon het te
onderhandelen met andere landen rond de Noordzee om op deze manier
de Noorse grenzen vast te kunnen stellen. Ook liet Noorwegen op 31
mei 1963 in de wet vastleggen dat alle natuurlijke grondstoffen op
Noors grondgebied onder Noorse soevereiniteit waren. Hiermee wilde
Noorwegen voorkomen dat natuurlijke grondstoffen in internationale
wateren aan hun neus voorbij gingen . In 1965 vond de eerste ronde
van concessies plaats, de licenties werden toegewezen aan meerdere
oliebedrijven. Bij het toewijzen van de licenties gingen de
bedrijven akkoord met de voorwaarden, een blok werd voor zes jaar
toegewezen, waar na drie jaar een kwart van het blok moest worden
afgestaan. Als het bedrijf na de oorspronkelijke zes jaar het blok
wilde behouden, kon een overeenkomst voor maximaal veertig jaar
worden gesloten, waarbij opnieuw een kwart moest worden afgestaan.
De blokken toegewezen in de eerste ronde waren relatief gezien erg
groot, waardoor, als er olie werd gevonden, waarschijnlijk het
grootste deel door het betreffende oliebedrijf kon worden
gexploiteerd. De bedrijven waren echter bang voor de financile
gevolgen, aangezien Noorwegen zich voorzichtig had opgesteld.
Echter, de Noorse overheid aan de andere hand was bang dat bij te
hoge belastingen en royaltys, de bedrijven hun heil zouden zoeken
elders in de wereld. Om deze reden, en het feit dat er nauwelijks
tot geen oliekennis in Noorwegen aanwezig was, werden er gunstige
financile omstandigheden gecreerd voor de oliebedrijven. Met de
combinatie van veel grote blokken in de eerste ronde en gunstige
financile omstandigheden voor de bedrijven, nam de Noorse overheid
een groot risico. Een groot deel van Noors grondgebied was
opgesteld tegen relatief slechte condities voor de staat . Om niet
alle blokken volledig in buitenlandse handen te geven, werkten
enkele Noorse bedrijven samen met het Franse Petronord en het
Amerikaanse Amoco. Toen olie gevonden werd in een blok van
Phillips, bleek het staatsbedrijf Norsk Hydro een aandeel van 6,7%
te hebben in wat later het Ekofisk veld werd genoemd. Gezien de
slechte positie van Noorwegen, was het puur geluk dat precies in
dit blok Ekofisk werd gevonden, het veld bleek namelijk gigantisch
te zijn. Hierdoor betekende zelfs een klein aandeel grote
inkomsten. Toch hadden de inkomsten voor Noorwegen veel hoger
kunnen liggen als de overheid zich sterker had opgesteld tijdens de
eerste ronde van concessies. Daarbij waren de olie-inkomsten
hedendaags nooit zo hoog geweest, als de later ontdekte velden al
in de eerste ronde waren uitgedeeld. De meeste grote olievelden
bleken namelijk noordelijker gelegen dan de blokken toegewezen in
de eerste ronde. Ryggvik (2010) concludeert dan ook dat landen in
dezelfde situatie zich sterker op moeten stellen in de eerste
ronde. Daarbij moeten ze de tijd nemen de wetgeving zo aan te
passen, dat deze makkelijk te veranderen is als de condities
veranderen. Een jaar na Ekofisk vonden de Britten veel noordelijker
op hun grondgebied vlak naast de Noorse grens het Brent olieveld.
Hierdoor werd de Noorse hoop aangewakkerd dat ten noorden van de
concessies in de eerste ronde meer olie gevonden kon worden.
Daarbij had Noorwegen een betere onderhandelingspositie verkregen
dankzij de inkomsten uit het Ekofisk veld. Het Noorse ministerie
van industrie kreeg door dat Noorwegen een 100% staatsgebonden
oliebedrijf nodig had om de positie van
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
21
Noorwegen te verstevigen. Hiertoe werd in 1971 geprobeerd Norsk
Hydro stiekem op te kopen en toe te laten spitsen op de
olie-industrie. Dit mislukte, omdat het bedrijf al te onafhankelijk
was geweest en zijn eigen belangen had. Een jaar later, in 1972,
werd het initiatief echter doorgezet door een geheel nieuw
staatsgebonden bedrijf op te richten, genaamd Statoil. Statoil
ontwikkelde zich tot een belangrijk instrument voor Noorwegen,
hoewel de Noorse technologische kennis nog steeds beperkt was, door
van Phillips te eisen 50% van het oliepijplijnennetwerk in handen
van Statoil te geven. De volgende botsing tussen Noorwegen en de
buitenlandse oliebedrijven vond plaats in 1973, toen de
oliegiganten Shell en Esso aandrongen op licenties naast het Britse
veld aan de Noorse grens. De directeur van Statoil stelde echter
voor dat Statoil 100% eigenaar zou moeten zijn. Het ministerie was
echter van mening dat 50% al een groot aandeel was en dat te hoge
eisen de bedrijven zouden wegjagen. Aangezien Statoil nog niet
operationeel was, door een gebrek aan kennis, was exploitatie niet
mogelijk zonder deze bedrijven. Uiteindelijk kreeg Statoil
inderdaad 50% aandeel in de blokken die werden toegewezen in het
betreffende gebied. En van de blokken bleek het enorme olieveld
Statfjord te bezitten met een grootte gelijkwaardig aan dat van
Ekofisk. Door deze vondst werd Statoil dominant in de Noorse
olie-industrie, zonder operationeel te zijn. Ht bewijs dat
soevereiniteit en het uitdagen van buitenlandse bedrijven een goede
onderhandelingspositie kan betekenen. Al deze inkomsten betekenden
rijkdom voor Noorwegen, maar rijkdom hoeft nog geen welvaart en
welzijn te betekenen. In 1974 werd door het Ministerie van Financin
een rapport opgesteld waarin werd gesteld dat de weelde afkomstig
van de olie-industrie gebruikt zou moeten worden om een kwalitatief
betere samenleving te ontwikkelen. Dit zou moeten gebeuren zonder
de controle over de olie te verliezen, door een gemiddelde mate van
exploitatie aan te houden. Daarbij zou de overgang, na het opraken
van de grondstof, naar een nieuwe industrie niet al te groot zijn
en zou er langer een bron van inkomsten zijn. Ook werden in dit
jaar de belastingen en royaltys verhoogd. Noorwegen ontving na de
eerste ronde slechts iets meer dan 50% van de inkomsten via
belastingen, door de vondst van Ekofisk, waar de kosten relatief
laag waren in vergelijking met de inkomsten. De verhoging leverden
veel protesten op van de oliebedrijven, maar het Ministerie van
Financin zette door. Immers, als het blijven in Noorwegen de
bedrijven meer zou opleveren dan het verhuizen naar een nieuwe
plek, zouden ze geen andere keus hebben dan akkoord moeten gaan met
de verhoging. Uiteindelijk bleek dat de verhoging inhield dat circa
80% van de inkomsten afgestaan zou moeten worden aan de overheid
door middel van verschillende belastingen en royaltys die tussen de
8% en 16% lagen. Hoe verder Ondanks de grote winsten en inmiddels
enige technologische kennis was Statoil nog steeds niet
operationeel. Om de controle te behouden was het nodig elk
onderdeel van het exploitatieproces te beheren, aldus de directeur
van Statoil. Het bedrijf zou zich moeten kunnen meten met de
buitenlandse oliegiganten, om zo deze buiten de deur te kunnen
houden. Er werd een overeenkomst aangegaan met Mobil, de
Amerikaanse oliegigant. In ruil voor tijdelijk beheer van het
Statfjord veld, zou Mobil Statoil trainen om operationeel te
worden. Na tien jaar zou de training afgerond moeten zijn en zou
Statoil het veld terug krijgen. Uiteindelijk nam Statoil in 1986 de
verantwoordelijkheid van Mobil over en omdat Statoil nu
operationeel was konden nieuwe velden voor 100% in Noorse handen
vallen. Sterker nog, Statoil startte de productie in het nieuwe
olieveld Gullfaks, met een grootte van ruim de helft van Statfjord,
nog in
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
22
dezelfde maand. Het blok waarin dit veld lag was in de vierde
ronde van concessies voor 91% toegewezen aan Statoil, de overige 9%
aan Norsk Hydro. Oftewel, het veld was voor 100% eigendom van
Noorwegen. Niet alleen het beheren en exploiteren van olievelden
upstream is belangrijk voor olieproducerende landen, ook zou men
ervoor moeten zorgen dat de positie in het downstream aspect van
het olieproces verstevigd wordt. Hiermee wordt het transport en de
verwerking van ruwe olie bedoeld, met behulp van pijplijnen en
raffinaderijen. Dit aspect werd door de Noorse overheid zeker niet
vergeten, met het opzetten van meerdere raffinaderijen en de aanleg
van de Statpipe, de belangrijkste gaspijplijn van Noorwegen. Begin
jaren negentig werden nog eens drie olie- en gasvelden ontdekt ten
noorden van Noorwegen, die vanzelfsprekend toegewezen werden aan
Statoil. Voornamelijk door de politieke steun die Statoil ontving
groeide het bedrijf in de jaren negentig uit tot veruit de meeste
dominante speler in de regio. Echter, al eind jaren tachtig had men
door dat de kans op het ontdekken van zulke grote velden als
Ekofisk en Statfjord klein was. Dus om een oliegigant te worden die
zich kon meten met de grootste internationale oliebedrijven, was
het noodzakelijk de wereldmarkt op te gaan. Dit gebeurde door
middel van een alliantie met BP, waarbij Statoil aandelen ontving
in velden over de hele wereld. Er waren twee redenen waarom BP de
alliantie aanging, ten eerste had BP weinig
investeringsmogelijkheden door een gebrek aan kapitaal en ten
tweede had het bedrijf te maken met een slechte reputatie. Statoil
had juist een groot kapitaal door de dominante positie in Noorwegen
en een duidelijk betere reputatie. Ondanks deze aanvullingen werd
de alliantie geen succes door interne conflicten en trok BP zich in
1998 terug uit de samenwerking. Snel erna werd privatisering van
Statoil onderwerp van gesprek. Veel mensen zouden baat hebben bij
de verkoop van de aandelen van Statoil op de open markt. Met het
opkopen en eventueel verkopen van aandelen van het succesvolle
Statoil kon veel winst worden gemaakt. Uiteindelijk werd 70% van de
aandelen op de open markt verkocht, waardoor de staat 30% van de
aandelen in handen hield. Hierdoor had de staat toch nog een zekere
controle over Statoil. Ondanks de pogingen van Statoil om zich te
meten met de internationale oliegiganten, werd er buiten Noorwegen
geen grote successen geboekt. Ook Norsk Hydro was niet succesvol
geweest over de grens. Hierom kondigden beide bedrijven aan in 2006
te fuseren, waardoor ze internationaal sterker zouden staan. Deze
fusie betekende dat StatoilHydro 75% van de totale Noorse
olieproductie exploiteerde. In 2009 veranderde de naam van
StatoilHydro terug naar Statoil en een jaar later had de staat 67%
van de aandelen in handen. Huidige stand van zaken Vandaag de dag
is de oliehistorie van Noorwegen succesvol gebleken voor de staat
door voorzichtig beheer en wat geluk. Het meeste van de inkomens
van de exploitatie en export van olie is naar de staat en dus naar
de samenleving gegaan. Op welke manier het geld is gespendeerd,
waardoor onder andere de resource curse is vermeden, zal in de
volgende paragraaf worden behandeld.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
23
Figuur 7: Olie- en gasproductie van Noorwegen (Bron: NPD,
2013)
In bovenstaande figuur is ondermeer te zien hoe de olieproductie
zich over de jaren heeft ontwikkeld. Te zien is dat de Noorse
olieproductie sinds 2001 sterk afneemt. Het dan ook maar de vraag
hoe de overgang van Noorwegen naar een andere industrie zich zal
ontwikkelen. Zo hebben andere Noordzeelanden met een
oliegeschiedenis, Groot-Brittanni, Denemarken en Duitsland, een
grote windmolenindustrie ontwikkeld. Er is geen vergelijkbare
investering te zien in Noorwegen, terwijl daar de omstandigheden
voor windmolens het gunstigst zijn. 3.3 Het afwenden van de
resource curse In deze paragraaf zal toegelicht worden hoe
Noorwegen de resource curse heeft ontweken, met behulp van de
volgende deelvraag: Hoe heeft Noorwegen de oorzaken van de resource
curse vermeden?. De oorzaken die in hoofdstuk 2 zijn behandeld, de
Dutch Disease, income volatility en rent-seeking in combinatie met
de rol van instituties, komen in deze paragraaf terug. Dutch
Disease Zoals in hoofdstuk 2 is genoemd, wordt de Dutch Disease in
dit onderzoek onderverdeeld in twee effecten, het factor movement
effect en het spending effect. Het factor movement effect duidt het
krimpen van andere sectoren aan door de verschuiving van kapitaal
en werkgelegenheid naar de primaire sector. Het spending effect
houdt het minder competitief worden van de andere sectoren in. In
de jaren zestig, toen de ontdekking van olie plaatsvond in
Noorwegen, waren deze termen nog niet bekend. Toch wist de Noorse
overheid in zekere zin hoe deze effecten ongedaan te maken. Het
beleid betreffende het factor movement effect hield voornamelijk
het instellen van een loonsysteem in. Dit loonsysteem diende de
stijging van de lonen in de primaire sector tegen te gaan, naarmate
de productie toenam. Noorwegen slaagde er zelfs in de hoogste lonen
in de secundaire sector te behouden, terwijl in veel grondstofrijke
landen de hoogste landen duidelijk in de primaire sector aanwezig
zijn (Larsen, 2006).
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
24
Het beperken van het volume van de verschuiving van arbeid was
niet nodig, omdat deze relatief klein was. De reden hiervoor was
omdat het offshore olie betrof. Hierdoor verschoof relatief gezien
meer kapitaal dan arbeid naar de primaire sector. De combinatie van
het beperken van de lonen en de kleine verschuiving van arbeid
zorgden ervoor dat dit aspect van het factor movement effect werd
tegengegaan en er nauwelijks een verschuiving van evenwicht tussen
sectoren optrad (Larsen, 2006). De verschuiving van kapitaal leidde
ook niet tot het optreden van het factor movement effect, dankzij
investeringen in de technologie door de Noorse overheid. Door zowel
te investeren in kapitaal, als in technologie en menselijk kapitaal
(denk aan educatie) bleef het evenwicht bestaan (Larsen, 2006). Het
spending effect werd tegengegaan door een voorzichtig beleid,
gekenmerkt door het ontbreken van overoptimistische begrotingen en
het terugbetalen van schulden. Deze strategie was mogelijk, omdat
alle inkomsten uit de olie-exploitatie rechtstreeks naar de
overheid gingen. Als bijvoorbeeld een elitegroep de inkomsten in
handen kreeg, zou de overheid het spending effect nauwelijks tegen
kunnen gaan. Deze groep zou de inkomsten in de binnenlandse
economie hebben genvesteerd met het spending effect tot gevolg
(Larsen, 2006). Het voorzichtige beleid werd in de jaren zeventig
en tachtig toegepast, maar naarmate de inkomsten toenamen en de
schulden kleiner werden, bleef er steeds meer geld over. De reactie
van de overheid was het oprichten van het Petroleum Fund in 1990,
een fonds waar de overgebleven inkomsten in werden gestopt. De
reden hiervoor was het beschermen van de binnenlandse economie voor
het spending effect. Het fonds werd gebruikt om in het buitenland
investeringen te maken, waardoor de binnenlandse munt niet extreem
in waarde steeg (Larsen, 2004). Het afnemen van de technologische
vooruitgang, het tweede subeffect van het spending effect, is in
Noorwegen ook nauwelijks opgetreden. Hier zijn twee redenen voor te
noemen: het investeren van de Noorse overheid in technologie en
menselijk kapitaal, en het feit dat het offshore olie betrof. De
eerste reden spreekt voor zich, door ook in andere sectoren te
investeren, blijft het evenwicht bestaan. De tweede reden richt
zich op de noodzakelijkheid van technologische vooruitgang voor
offshore olie. Zeker in de jaren zestig en zeventig, toen offshore
boren nog relatief nieuw was, was het absoluut noodzakelijk voor de
olie-industrie dat de kennis en technologie snel toenam om zo
efficint mogelijk te olie te kunnen exploiteren (Larsen, 2006).
Income volatility In hoofdstuk 2 is toegelicht dat landen die
afhankelijk zijn van de export van natuurlijke grondstoffen een
gemiddeld lagere economische groei ervaren. De inkomsten uit de
export van natuurlijke grondstoffen dekt 13,6% van het BBP van
Noorwegen, waarvan 10,8% voortkomt uit de export van ruwe olie.
Hiermee staat Noorwegen op plaats veertig van de wereld, maar op de
eerste plek van de ontwikkelde landen (Worldbank, 2011). Toch hoeft
een hoog percentage BBP niet garant te staan voor een lage of zelfs
negatieve economische groei. Van der Ploeg en Poelhekke (2008)
geven aan dat met goede financile instellingen fluctuaties in
inkomen opgevangen kunnen worden. Door politiek beleid te richten
op het sparen van inkomen in goede jaren, kunnen mindere jaren
opgevangen worden. Ook door het verbeteren van de efficintie van de
financile markten en het diversifiren van de export, kunnen
fluctuaties worden gedekt.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
25
In figuur 5 zijn de inkomsten uit de export van olie en gas voor
Noorwegen afgebeeld. Te zien is dat de grootste schommelingen pas
na 1990, toen het Petroleum Fund al was opgericht, plaatsvonden. De
dip rond 1987 werd veroorzaakt door het opstarten van de
operationaliteit van Statoil, hierbij werd gebruik gemaakt van de
inkomsten uit de voorgaande jaren. Daarbij had Noorwegen indertijd
al goede financile instellingen in tegenstelling tot
onderontwikkelde landen, waardoor income volatility nooit een groot
probleem voor Noorwegen is geweest.
Figuur 8: De netto inkomsten van de Noorse overheid uit de
olie-industrie. Het SDFI is het instituut waarnaar de inkomsten van
Statoil overgemaakt werden (Bron: www.npd.no).
Rent-seeking en de rol van instituties In hoofdstuk 2 is
rent-seeking gedefinieerd als het nemen van welvaart, in plaats van
het te produceren. De meeste literatuur wijzen naar zowel politieke
als economische instituties als essentile factor voor rent-seeking.
Mehlum (2006) heeft aangetoond dat er een verband is tussen zwakke
instituties en het fenomeen rent-seeking. Zoals in hoofdstuk 2 is
toegelicht, wordt in dit rapport onderscheid gemaakt tussen
rent-seeking door de overheid en door bedrijven, groepen en
individuen. Rent-seeking door de overheid wordt vaak in verband
gebracht met corruptie. Noorwegen heeft hier nooit problemen mee
gehad, voor zover bekend. De Worldbank (2012) heeft voor bijna alle
landen ter wereld indicaties gegeven van de controle op corruptie
in het rapport Worldwide Governance Indicators. Als indicatie wordt
een getal tussen -2,5 en +2,5 gegeven per land. Noorwegen scoorde
in 2011 op control on corruption 2,17 en hoort hierbij tot de beste
3% landen van de wereld. De overheid kan de inkomsten uit de export
van grondstoffen echter ook misbruiken om politieke macht te
vergaren. Door bij verkiezingen beloftes aan het volk te maken,
zoals het investeren van de inkomsten in publieke projecten, kan
men verkozen worden. In Noorwegen is dit een probleem gebleken
sinds de jaren negentig, na het oprichten van het Petroleum Fund.
De druk van de bevolking groeide, omdat men van mening was dat de
inkomsten uit de export voor Noorse doeleinden gebruikt dienden te
worden, in plaats van het investeren in het buitenland. Politici
bleken vatbaar voor deze druk en beloofden tijdens verkiezingen dat
meer in publieke projecten genvesteerd zou worden. De overheid
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
26
stelde hiervoor in 2000 een zogenaamde action rule in, alleen de
winsten van het fonds zouden genvesteerd mogen worden in de
binnenlandse economie, niet het geld uit het fonds zelf. Een
verstandige beslissing, ware het niet dat de controle hierop niet
streng genoeg was. Elk jaar werd meer uitgegeven dan afgesproken
was, zo lagen de uitgaven in 2003 50% hoger dan de winsten van het
fonds (Larsen, 2006). Rent-seeking door bedrijven en individuen in
Noorwegen is minimaal gebleken sinds de ontdekking van olie. Dit
komt voornamelijk door de controle van de overheid over de
bedrijven, zoals het voor lange tijd 100% van de aandelen in handen
hebben van het oliebedrijf Statoil. Hierdoor heeft Noorwegen nooit
een olie-elite gehad, die de inkomsten mogelijk zouden kunnen
doorsluizen voor private doeleinden (Larsen, 2006). Deze controle
wordt bevestigd door de Worldbank (2012), voor de indicator
Regulatory Quality, het vermogen van de overheid om het beleid
betreffende de private sector te handhaven, scoorde Noorwegen in
2011 1,41, de beste 9% ter wereld. Tot slot de rent-seeking door
groepen, hierbij focust dit onderzoek zich op vakbonden. Het eisen
van hogere lonen in de primaire sector als gevolg van de hoge
inkomsten, kan gezien worden als rent-seeking. Door middel van
stakingen kunnen vakbonden de overheid forceren irrele lonen toe te
zeggen, omdat de overheid zo afhankelijk is van de inkomsten uit de
primaire sector. Noorwegen is echter in staat gebleken het aantal
stakingen en conflicten te minimaliseren, mogelijk door wat Larsen
(2006) indirect noemt een social contract. Zowel werknemers als
werkgevers zijn door de tijd heen tevreden gebleken met de
contractvoorwaarden. Dit blijkt uit cijfers van de United Nations
(2012), de Human Development Index, een graadmeter voor welzijn.
Deze index laat zien dat Noorwegen met een score van 0,95, waarbij
0 de laagste en 1 de hoogste waarde is, staat Noorwegen op de
eerste plek van de wereld. Deze zeer hoge waardering laat zien dat
de bevolking tevreden is met betrekking tot gezondheid, educatie en
inkomen en dat prikkels tot opstand beperkt zijn (Larsen,
2006).
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
27
H4 Het risico op het optreden van de resource curse in Groenland
De voorgaande drie hoofdstukken fungeerden als een aanloop naar het
vierde en laatste hoofdstuk. In dit hoofdstuk zal beoordeeld worden
hoe groot de kans is op het optreden van de resource curse in
Groenland. Hierbij zullen de mogelijke geologische en mogelijke
economie condities (H1), de oorzaken van de resource curse (H2) en
de Noorse oliehistorie (H3) in acht worden genomen. 4.1 Huidige
situatie oorzaken resource curse De export van goederen en diensten
leverde Groenland in 2010 $384,4 miljoen op, 18,5% van het BBP
(CIA, 2013). Deze statistiek laat zien dat Groenland in
vergelijking met andere landen een kleine bron van inkomsten heeft
met betrekking tot de export (Worldbank, 2011). De bewering dat
Groenland mogelijk al oorzaken van de resource curse ondervindt,
lijkt dan ook onlogisch. Toch beweren Paldam, (1994, 1997), OECD
(1999) en Lund (2011) dat Groenland mogelijk al aan enkele oorzaken
van de resource curse lijdt. Hiertoe zal in deze paragraaf de
volgende deelvraag behandeld worden: Zijn de oorzaken van de
resource curse al opgetreden in Groenland?. Van de genoemde
literatuur is echter enkel Paldam (1997) in het Engels geschreven,
de rest is Deense literatuur. De deelvraag zal aan de hand van
Paldam (1997) beantwoord worden, maar er zal geprobeerd worden de
literatuur te koppelen aan de huidige situatie waarin Groenland
zich bevindt. Dutch Disease De reden dat de suggestie wordt gewekt
dat Groenland al aan enkele van de oorzaken van de resource curse
lijdt, komt voort uit de hoge subsidie die Groenland ontvangt van
Denemarken. Deze subsidie bedroeg in 2012 $650 miljoen, wat
neerkomt op circa $11000 per hoofd van de bevolking. De subsidie
dekte 56% van de inkomsten van Groenland in 2012 (CIA, 2013). Het
bedrag is van zulke hoogte, dat het vergeleken kan worden met
inkomsten uit de olie-export, waardoor de Dutch Disease in beeld
komt. De reden voor de subsidie is Groenlanders dezelfde mate van
welzijn te verschaffen als de Denen, waardoor de lonen en dus de
koopkracht van de Groenlanders vergelijkbaar zijn. Het maakt het
echter mogelijk voor de Groenlandse bevolking meer te consumeren,
dan dat de economie kan produceren. Deze logica toont veel
gelijkenissen met het spending effect, behandeld in hoofdstuk 2 en
verder toegelicht in hoofdstuk 3. De subeffecten van het spending
effect in Groenland zijn dan ook ongeveer hetzelfde, er wordt
overtollige vraag gecreerd en de consumentenprijzen stijgen
(Paldam, 1997). Het stijgen van de prijzen is vergelijkbaar met het
in waarde stijgen van de nationale munt, maar gezien de nationale
munt dezelfde is als die van Denemarken, namelijk de Deense Kroon,
is het spending effect van Groenland niet terug te zien in de koers
van de munt. Om het spending effect enigszins te kunnen meten en
aan te kunnen tonen, dienen de consumentprijzen van Groenland en
Denemarken met elkaar vergeleken te worden. Onderzoek naar dit
verschil is echter sinds 1994 (door Paldam, 1994 en Statistics
Greenland, 1994) niet meer uitgevoerd, maar destijds werd
aangetoond dat de prijzen in Groenland circa 25% hoger zijn
(Paldam, 1997). Holmgren & Ronnle (2012) hebben geprobeerd deze
berekening door te voeren tot 2011, met als conclusie dat het
verschil fluctueert, maar op ongeveer hetzelfde niveau blijft.
Daarbij toonden zij aan dat de hoogte van het verschil in prijzen
correleert met de hoogte van de jaarlijkse subsidie. Hoe meer geld
er in welvaart genvesteerd werd, hoe hoger de relatieve prijzen.
Een andere manier om te bepalen of het verschil in prijzen
hedendaags nog aanwezig is, is door gebruik te maken van Numbeo.
Dit is een user contributed database en ontwikkelt statistische
analyses. Zo is ook de cost of living berekend, aan de hand van
doorgevoerde data van het publiek. Bij deze analyse is staan de
prijzen in New York gelijk aan 100. De waarden voor Groenland en
Denemarken zijn respectievelijk 140,38 en 112,78, ofwel
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
28
40,38% en 12,78% dan New York (www.numbeo.com). Dit verschil van
27,6% komt overeen met de studies uit 1994 en de berekening van
Holmgren & Ronnle (2012). Het gevolg van het spending effect
voor Groenland is dat het geen sector kan opzetten die kan
concurreren met de wereldmarkt, waardoor de economische groei in
Groenland is stilgevallen (Paldam, 1997). Income volatility Het
grootste verschil tussen de subsidie en olie-inkomen is dat de
subsidie een constante stroom van inkomen levert. Income volatility
is daarom niet aanwezig in Groenland op dit moment, maar juist om
deze reden zou dit in de toekomst problemen kunnen vormen.
Rent-seeking en de rol van instituties Deze oorzaak van de resource
curse in het huidige Groenland is meer complex. De subsidie gaat
namelijk rechtstreeks en volledig naar de overheid van Groenland,
zonder dat er tussenliggende partijen aanwezig zijn. Toch is een
bepaalde vorm van rent-seeking wel aanwezig in Groenland volgens
Paldam (1997). Om deze vorm uit te leggen wordt gekeken naar
winkels in Groenland. In een uitgestrekt land als Groenland met een
kleine populatie, zou bij een normale markt enkel in de meer
dichtbevolkte gebieden winkels aanwezig zijn of zouden winkels in
dunbevolkte gebieden hogere prijzen hanteren. Het welzijn van de
bevolking in dunbevolkte gebieden zou hierdoor dalen. De overheid
compenseert dit welzijn door ook in deze gebieden voldoende winkels
te bouwen. Daarbij hanteert Groenland een uniprice systeem, dit
houdt in dat producten in heel Groenland dezelfde prijs hebben.
Winkels die door dit systeem verlies maken worden gecompenseerd,
waar winkels die winst maken meer belasting betalen. Hierdoor
verdwijnt het competitieve aspect en komt rent-seeking in beeld. De
eigenaren van de winkels proberen door te beweren dat ze meer
kosten maken, meer subsidie te krijgen of minder belasting te
betalen, om op deze manier meer inkomsten te genereren uit de
Deense subsidie (Paldam, 1997). Geconcludeerd kan worden dat het
spending effect, en daardoor de Dutch Disease, is opgetreden in
Groenland. Rent-seeking is in kleine mate aanwezig, door de
gesloten markt. 4.2 Toekomst oorzaken resource curse Het is
waarschijnlijk dat de toekomstige inkomsten, als olie gexploiteerd
zal worden, zo groot zijn dat ze in geen verhouding staan met de
economie van Groenland. Hierdoor is de kans op het optreden van de
resource curse aanwezig. De vorige paragraaf heeft aangetoond dat
Groenland al aan enkele van de oorzaken lijdt, maar de vraag is hoe
de toekomst er uit ziet. Deze vraag zal behandeld worden aan de
hand van de volgende deelvraag: In hoeverre zullen de oorzaken van
de resource curse in de toekomst optreden in Groenland?. Hierbij
worden opnieuw de oorzaken Dutch Disease, rent-seeking en de rol
van instituties en income volatility behandeld. Dutch Disease Het
spending effect is door de hoge subsidie al aanwezig in Groenland
en er zijn geen redenen om aan te nemen dat dit effect zal
verdwijnen als de olie-inkomsten binnen zullen stromen. Waar de
prijzen en lonen vandaag de dag met behulp van de subsidie hoog
worden gehouden, zal dat in de toekomst met behulp van de
olie-inkomsten gebeuren. Het prijsverschil tussen Groenland en
Denemarken, aangetoond in paragraaf 4.1, zal waarschijnlijk dan ook
niet dalen. Sterker nog, het stijgen van het verschil is
waarschijnlijker, als Groenland mogelijkheden ziet meer te
investeren in welvaart.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
29
Waar het factor movement effect in het huidige Groenland niet
aanwezig is, is dat wel mogelijk in de toekomst. Of dit effect zal
optreden, is afhankelijk van het aantal Groenlanders dat in de
olie-industrie zal gaan werken. Er zijn namelijk verschillende
mogelijkheden, ten eerste kunnen oliebedrijven buitenlands
personeel inhuren, dat meer verstand heeft van olie. Dit is zeker
mogelijk, aangezien er hedendaags nauwelijks oliekennis aanwezig is
in Groenland. In dat geval, zal het factor movement effect niet
optreden, met andere woorden, andere sectoren zullen niet krimpen
als gevolg van de verschuiving naar de oliesector. Echter, als de
overheid van Groenland besluit van de oliebedrijven te eisen dat
men Groenlanders in dienst moet nemen, om op deze manier meer
invloed in de olie-industrie te krijgen, is het optreden van het
effect wel mogelijk. Ook al is offshore olie-exploitatie relatief
arbeidarm, met een bevolking van 50,000 zullen andere sectoren, en
dan waarschijnlijk met name de vissector, wel degelijk krimpen.
Toch valt dit effect weer te relativeren door middel van het
argument dat de export van Groenland al klein te noemen is en meer
invloed in de olie-industrie ook zeer belangrijk is. Income
volatility Het mag duidelijk zijn dat Groenland zich op dit moment
geen zorgen hoeft te maken om income volatility. De subsidie is
ieder jaar van ongeveer dezelfde grootte en de export is klein,
waardoor goede en slechte jaren qua inkomsten niet bestaan. Echter,
in de toekomst zal de export wel groot worden, en als deze
inkomsten de subsidie zullen vervangen, is het zeker dat de
inkomsten per jaar sterk kunnen gaan verschillen. De berekende
inkomsten in paragraaf 1.2 laten geen al te grote fluctuaties zien,
omdat deze niet zijn te voorspellen. De olieprijs is namelijk
uiterst onzeker en exploraties hebben nog geen grote olievelden
laten zien, waardoor over de productie per jaar weinig te zeggen
valt. Eerder in dit rapport is al aangegeven dat income volatility
een simpele oplossing heeft, waar ook Noorwegen gebruik van heeft
gemaakt, namelijk het oprichten van een fonds. Bij goed beheer van
dit fonds kunnen mindere jaren opgevangen worden door goede jaren.
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de (financile) instituties
in Groenland een dergelijk fonds niet kunnen beheren. Income
volatility hoeft dan ook geen probleem te vormen voor Groenland.
Rent-seeking en de rol van instituties In paragraaf 4.1 is
aangegeven dat Groenland enigszins aan rent-seeking lijdt, door het
uniprice systeem. Door het kunstmatig hoog houden van het welzijn,
om iedereen dezelfde mate van welzijn te verschaffen, kunnen
winkeliers niet zelf hun prijzen meer bepalen. Hierdoor wordt
rent-seeking opgewekt. Het is mogelijk dat door meer inkomsten voor
de overheid, dit gedrag versterkt wordt. Het is aan de overheid om
dit gedrag tegen te gaan. Mehlum (2006) bewijst dat landen met
sterke instituties minder last hebben van rent-seeking en in
hoofdstuk 3 is aangetoond dat Noorwegen n van die landen is. Zoals
eerder aangegeven zijn de Worldbank Governance Indicators (2012)
een goede meting van de kwaliteit van instituties. Onderstaande
tabel bevat zes indicatoren voor instituties voor Groenland in
2011. Hoe hoger de scores, hoe kleiner de kans op rent-seeking in
de toekomst.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
30
Greenland Norway Governance indicator
Sources Year Rank, %
Regional average, %
Income average, %
Governance score (-2.5 to +2.5)
Standard Error
Rank, % Governance score (-2.5 to +2.5)
Voice and accountability
1 2011 90.6 66.6 62.0 +1.24 0.26 99.5 +1.63
Political stability / absence of violence
2 2011 100.0 62.1 75.8 +1.95 0.38 96.7 +1.35
Government effectiveness
1 2011 79.1 67.2 75.6 +0.98 0.44 96.2 +1.76
Regulatory Quality
1 2011 88.2 70.1 75.4 +1.34 0.48 91.0 +1.41
Rule of Law 1 2011 94.4 66.1 75.2 +1.75 0.24 98.1 +1.89 Control
of corruption
1 2011 84.8 62.8 75.3 +1.22 0.37 97.2 +2.17
Tabel 4: Worldbank Governance Indicators 2011 voor Groenland en
Noorwegen (Bron: info.worldbank.org) regional = Europe &
Central Asia, income = high income, nonOECD
Op basis van de scores valt te concluderen dat Groenland ruim
boven de gemiddelden van de regio en inkomensgroep zit en dus
sterke instituties bezit. Ook als vergeleken wordt met de scores
van Noorwegen, is te zien dat Groenland niet veel onder doet voor
Noorwegen.
Hedendaags Toekomst
Dutch Disease: spending effect Sterk aanwezig Zeer
waarschijnlijk Dutch Disease: factor movement effect Afwezig
Mogelijk Rent-seeking Licht aanwezig Onwaarschijnlijk
Income volatility Afwezig Onwaarschijnlijk Tabel 5: De
aanwezigheid en mogelijkheid van de oorzaken van de resource curse
voor Groenland hedendaags en in de toekomst
Geconcludeerd kan worden dat het optreden van de Dutch Disease
in de toekomst in Groenland waarschijnlijk is, voornamelijk omdat
deze al is opgetreden in het land. Rent-seeking en income
volatility lijken minder waarschijnlijk, omdat Groenland een
Westers land genoemd mag worden en dat terug te zien is in de
instituties. 4.3 Kan Groenland het Noorse voorbeeld volgen? In de
afgelopen twee paragrafen is beschreven hoe groot de kans voor
Groenland is dat de oorzaken van de resource curse op zullen
treden. Hierbij is gekeken naar de huidige situatie en vergeleken
met Noorwegen. Het Noorse beleid zou een voorbeeld voor Groenland
kunnen zijn om de resource curse te vermijden en de inkomsten om te
zetten positieve economische groei. In deze paragraaf zal hiernaar
gekeken worden aan de hand van de volgende deelvraag: Zal Groenland
het voorbeeld van Noorwegen kunnen volgen?. Het Noorse beleid
kenmerkt zich door de oprichting van het staatsbedrijf Statoil.
Zonder dit bedrijf had Noorwegen nooit zon grote invloed in de
eigen olie-industrie gehad en dus ook niet zulke inkomsten.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
31
Daarbij was het fonds dat in 1990 is opgericht noodzakelijk om
het spending effect te vermijden. Statoil en het fonds waren
waarschijnlijk niet opgericht zonder goede instituties. Toch waren
deze twee belangrijke ingrepen in de jaren zestig nog niet bedacht,
laat staan uitgevoerd. Achteraf kan gezegd worden dat als Noorwegen
sterker stond in de eerste ronde van licenties, bijvoorbeeld door
het beheren van een eigen oliebedrijf, het nog meer inkomsten had
gegenereerd. Groenland bezit tegenwoordig al degelijke instituties
en heeft het voordeel af te kunnen kijken van landen die de
olieontwikkeling al meegemaakt hebben, zoals Noorwegen. Het bezit
dan ook al sinds 1985 een oliestaatsbedrijf, NunaOil, met dank aan
Denemarken, dat destijds Groenland als kolonie bezat. NunaOil is
tegenwoordig voor de volle 100% in handen van de overheid van
Groenland (www.nunaoil.gl). Ook heeft Groenland al sinds 2008
plannen voor een fonds. Hierin staat dat als de inkomsten uit de
export van natuurlijke grondstoffen de grens van 5 miljoen DKK
passeren, dit fonds wordt opgericht. Vervolgens mogen alleen nog
inkomsten uit dit fonds gespendeerd worden. Later, in 2012, is dit
bijgesteld naar 75 miljoen DKK, ongeveer $13 miljoen. Dit bedrag
zal, als de exploitatie eenmaal is gestart, waarschijnlijk snel
bereikt worden (Holmgren & Ronnle, 2012). Groenland voldoet dus
aan de eisen om Noorwegen te kunnen volgen, namelijk degelijke
instituties, een staatsbedrijf en een fonds. Het beleid dat
vervolgens gevoerd kan worden, kan afgekeken worden van het Noorse
voorbeeld. Hierbij zal wel rekening gehouden moeten worden met het
aflossen van schulden aan Denemarken. Het lijkt er op dat Groenland
het voorbeeld van Noorwegen kan volgen, maar het blijft onduidelijk
of de Dutch Disease ontlopen kan worden en wat de gevolgen hiervan
zullen zijn in de toekomst. Aan de ene kant is het waarschijnlijk
dat de inkomsten goed beheerd zullen worden, aan de andere kant
zorgt de eenzijdige economie voor problemen. Het is goed mogelijk
dat dankzij de inkomsten uit de olie-industrie de economie van
Groenland zal stijgen, maar het is de vraag hoe de economie na het
opraken van de olie zal reageren. Groenland zal hierop moeten
inspelen, door op de inkomsten van het fonds te leven. In dat geval
zou de schuld aan Denemarken op lange termijn afgelost kunnen
worden en na het opraken van de olie de economie in stand worden
gehouden. Het creren van een sterke en duurzame economie in een
uitgestrekt land als Groenland, met zo een kleine bevolking lijkt
namelijk onmogelijk. Echter, een financieel onafhankelijke economie
en juiste investeringen zouden tot economische groei kunnen
leiden.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
32
Conclusie In dit onderzoek is geprobeerd de volgende hoofdvraag
te beantwoorden: Is de toekomstige oliewinning in Groenland een
zegen of vloek voor de economie?. Hierbij staat een zegen voor het
vermijden van de resource curse en het omzetten van de rijkdom aan
natuurlijke grondstoffen in economische groei. Bij een vloek zal de
resource curse wel optreden en zal er geen economische groei
plaatsvinden. Geconcludeerd kan worden dat ondanks de aanwezigheid
van de Dutch Disease, de toekomstige oliewinning een zegen voor de
economie kan zijn. Groenland heeft namelijk de middelen om het
voorbeeld van Noorwegen te volgen, waardoor met een goed beleid de
resource curse kan worden vermeden. Dankzij de goede instituties
zal de rijkdom aan olie waarschijnlijk omgezet kunnen worden in
economische groei. De grootste aanleiding tot het trekken van deze
conclusie is het huidige beleid van de overheid van Groenland. Met
het oprichten en in stand houden van NunaOil, de besluiten omtrent
het fonds en de getroffen taxatieregelingen, laat Groenland zien er
alles aan te willen doen de oliereserves om te zetten in
economische groei. Waar de voorwaarden aanwezig zijn, is het enkel
nog noodzaak de inkomsten uit olie op juiste wijze te
spenderen.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
33
Discussie en aanbevelingen Om de toekomstige oliewinning in
Groenland hangt veel onduidelijkheid. De schattingen van het USGS
zijn slechts de uitkomsten van een model, gebaseerd op
gesteentesoorten. De daadwerkelijke olievelden zijn, ondanks
meerdere exploraties in de prille oliehistorie van Groenland, nog
niet gevonden. Het is aannemelijk dat in de toekomst oliewinning in
Groenland zal plaatsvinden. Het is alleen nog zeer de vraag wanneer
dit zal gebeuren en hoeveel er geproduceerd kan worden. Deze
onduidelijkheden hebben dan ook tot gevolg dat de mogelijke
inkomsten uit de export van Groenland, berekend in hoofdstuk 1,
sterk verschillen per scenario. In principe kan elke variabele,
behalve t waarschijnlijk, sterk verschillen met de realiteit. Het
kan dan ook niet vaak genoeg benadrukt worden dat deze berekening
slechts een indicatie geeft van de mogelijke inkomsten en er mag
dan ook niet te veel waarde gehecht worden aan de getallen. Verder
blijkt het zeer moeilijk om precies te bepalen of de resource curse
zal plaatsvinden in Groenland. Omdat de resource curse een theorie
is, zonder kaders, kan geen simpel ja of nee antwoord worden
gegeven. De enige conclusie die getrokken kan worden is op basis
van mijn eigen oordeel en waar ik mijzelf na dit
literatuuronderzoek nog niet als een expert beschouw, kan de
conclusie in twijfel worden getrokken. Bij een gebrek aan
vergelijkbaar onderzoek betreffende Groenland, is het helaas ook
niet mogelijk de conclusie te vergelijken. Wel is het voorbeeld van
Noorwegen zeer nuttig gebleken. Aangezien Noorwegen de resource
curse vermeden heeft, kan dit voorbeeld als empirisch bewijs
gelden. Daarbij lijkt het er op dat Groenland bezig is het Noorse
voorbeeld te volgen, met de oprichting van een oliestaatbedrijf en
een fonds. In de resource curse-literatuur worden door
verschillende auteurs nog veel meer mogelijke oorzaken van de
resource curse genoemd, waarvan sommige wellicht het behandelen
waard zijn. Echter, door de beperkingen van de bachelorthesis was
ik genoodzaakt enkel de meest prominente en relevante oorzaken voor
Groenland toe te lichten. Deze bachelorscriptie dient vooral een
beeld te geven van de toekomst die Groenland mogelijk tegemoet gaat
met betrekking tot de resource curse. Het Noorse voorbeeld kan
daarbij als richtlijn dienen. Afhankelijk van de eerste
olieontdekkingen kunnen meer directere aanbevelingen gedaan worden
voor Groenland. Op dit moment kan ik Groenland enkel aanbevelen
oliebedrijven te motiveren op zoek te gaan naar de daadwerkelijke
olievelden, zodat de eerste inkomsten binnen zullen stromen,
waardoor NunaOil misschien wel het voorbeeld van Statoil kan
volgen.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
34
Literatuurlijst ArcticCon (2012). Greenland Maritime Boundary /
Oil and Gas Licenses 2012 Update. Geraadpleegd op 15 mei 2013 via .
Auty, R. (1993). Sustaining Development in Mineral Economies: The
Resource Curse Thesis, Routledge Bloomberg (2011). Cairns $600
Million Greenland Oil Campaign End in Failure. Geraadpleegd op 15
mei 2013 via . BMP (2009). Exploration and exploitation of
hydrocarbons in Greenland. Geraadpleegd op 16 mei 2013 via .
Bucuane, A. & Mulder, P. (2007). Exploring Natural Resources in
Mozambique: will it be a blessing or a curse?. Direco Nacional de
Estudos e Anlise de Politicas, Maputo. Christiansen, F. G. (2011).
Greenland petroleum exploration: history, breakthroughs in
understanding and future challenges. In: Embry, A. F. &
Gautier, D.L. & Srensen, K. & Spencer, A. M. &
Stoupakova, A.V. (red.), Arctic Petroleum Geology. Londen:
Geological Society, pp. 647-661 CIA (2012). The World Factbook
Greenland. Geraadpleegd op 9 juni 2013 via . Corden, W. M. (1984).
Booming sector and Dutch disease economics: Survey and
consolidation. Oxford Economic Journal, 36, 359-380. Corden, W. M.
& Neary, J. P. (1982). Booming sector and de-industrialization
in small open economy. The Economic Journal, 92, 825-848.
Economist, The (2013). Greenlands elections; below the ice.
Geraadpleegd op 11 juni 2013 via <
http://www.economist.com/news/europe/21573597-how-islands-politics-could-change-world-economy-below-ice>.
EIA (2010). Country Analysis Brief Overview. Geraadpleegd op 6
juni 2013 via . EIA (2013). Annual Energy Outlook 2013.
Geraadpleegd op 16 mei 2013 via . Frankel, J. A. (2010). The
Natural Resource Curse: A Survey. National Bureau of Economic
Research, Cambridge. Holmgren, M. & Ronnle, E. (2012).
Hydrocarbons in Greenland Prospects for the Greenlandic Economy.
Lund University, Lund.
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
35
Jansen, M. (2004). Income volatility in small and developing
economies: export concentration matters. World Trade Organization,
Geneva. Larsen, E.R. (2004). Are rich countries immune to the
resource curse? Evidence from Norways management of its oil riches.
Resources Policy, 30, 75-86. Larsen, E. R. (2006). Escaping the
resource curse and the Dutch Disease? When and why Norway caught up
with and forged ahead of its neighbors. American Journal of
Economics and Sociology, 65, 605-640. Mehlum, H. & Moene, K.
& Torvik, R. (2006). Institutions and the Resource Curse, The
Economic Journal, 116, 120. NPD (2013). Facts 2013, the Norwegian
Oil Sector. Geraadpleegd op 16 mei 2013 via . Numbeo (2013). Cost
of Living. Geraadpleegd op 9 juni 2013 via . NunaOil. NunaOil.
Geraadpleegd op 9 juni 2013 via . Paldam, M. (1997). Dutch disease
and rent seeking: The Greenland Model. European Journal of
Political Economy, 13, 591-614. Ploeg, van der, F. & Poelhekke,
S. (2008). Volatility and the Natural Resource Curse. University of
Oxford, Oxford.
Rygvikk, H. (2010). The Norwegian Oil Experience: A toolbox for
managing resources?. University of Oslo, Oslo. SSB (2011). Arctic
in future global petroleum supply. Geraadpleegd op 16 mei 2013 via
. Stevens, P. (2003). Resource impact curse or blessing? A
literature survey. University of Dundee, Dundee. UN (2012). Human
Development Index. Geraadpleegd op 8 juni 2013 via <
http://data.un.org/DocumentData.aspx?q=HDI&id=327>. USGS
(2007). Assessment of Undiscovered Oil and Gas Resources of the
East Greenland Rift Basins Province. Geraadpleegd op 13 mei 2013
via . USGS (2008). Assessment of Undiscovered Oil and Gas Resources
of the West GreenlandEast Canada Province. Geraadpleegd op 13 mei
2013 via .
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
36
USGS (2008). Circum-Arctic Resource Appraisal: Estimates of
Undiscovered Oil and Gas North of the Arctic Circle. Geraadpleegd
op 13 mei 2013 via . Worldbank (2011). Data. Geraadpleegd op 6 juni
2013 via . Worldbank (2012). Worldbank Governance Indicators.
Geraadpleegd op 8 juni 2013 via .
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
37
Bijlage 1 Tabel waarden berekening inkomsten oliewinning
Groenland gemiddeld scenario
West Oost Noord Totaal Rwest Roost Rnoord m p c (x) t q i 2013 0
0 0 0 8902,13 7274,4 1349,8 0,29 96,81 55 5,7 0,67 0,67 0,03 2014 0
0 0 0 97,00 1,33 2015 0 0 0 0 95,91 2 2016 0 0 0 0 97,00 2 2017 0 0
0 0 99,08 2 2018 0 0 0 0 101,20 2 2019 0 0 0 0 103,36 2 2020 0 0 0
0 105,57 2 2021 0 0 0 0 107,83 2 2022 0 0 0 0 110,14 2 2023 0 0 0 0
112,50 1,544867 2024 0 0 0 0 114,91 1,306464 2025 1132,673938 0 0
1132,674 117,36 1,111407 2026 2193,158691 0 0 2193,159 119,88
0,988593 2027 3118,635694 0 0 3118,636 122,44 0,873004 2028
3108,665279 0 0 3108,665 125,06 0,779087 2029 3167,287105 0 0
3167,287 127,74 0,69962 2030 3222,95622 0 0 3222,956 130,47
0,627376 2031 3275,768767 0 0 3275,769 133,26 0,562357 2032
3325,818133 0 0 3325,818 136,12 0,511787 2033 3373,195563 0 0
3373,196 139,03 0,461217 2034 3417,988569 1479,387 0 4897,376
142,18 0,410646 2035 2672,837804 2956,71 0 5629,548 145,41 0,360076
2036 2286,416597 4474,278 0 6760,694 148,71 0,31673 2037
1965,913542 4500,439 0 6466,353 152,09 0,273384 2038 1766,114766
4524,73 0 6290,845 155,54 0,237262 2039 1574,063871 4547,212 0
6121,276 159,07 0,201141 2040 1416,801442 4567,946 0 5984,748
162,68 0,172243 2041 1282,414129 4342,541 0 5624,955 160,44
0,143346 2042 1158,455619 4317,89 0 5476,346 162,99 0,1 2043
1045,449739 4290,992 0 5336,441 165,53 2044 957,3845938 3292,109 0
4249,494 168,08 2045 867,7349147 2763,858 263,0058 3894,599 170,63
2046 778,2608032 2333,006 518,044 3629,31 173,17 2047 687,0706602
2058,178 772,623 3517,872 175,72 2048 608,1801808 1801,818 765,9439
3175,942 178,27 2049 528,0172394 1593,4 758,9985 2880,416 180,81
2050 460,7248021 1417,316 751,8079 2629,849 183,36 2051 392,5231135
1258,426 744,3922 2395,342 185,91 2052 337,6630133 1116,458
736,7708 2190,892 188,45 2053 267,1465331 1005,291 728,9618
2001,399 191,00 2054 185,306924 896,0405 720,9827 1802,33 193,55
2055 0 788,7946 550,6292 1339,424 196,09 2056 0 683,6313 460,2538
1143,885 198,64 2057 0 594,172 386,8728 981,0448 201,19 2058 0
506,5934 339,9196 846,513 203,73 2059 0 434,1615 296,4223 730,5837
206,28 2060 0 363,3585 261,1523 624,5108 208,83 2061 0 307,0943
231,4535 538,5478 211,38 2062 0 252,1701 204,7899 456,96 213,92
2063 0 173,5303 181,0756 354,6059 216,47 2064 0 0 162,5159 162,5159
219,02 2065 0 0 144,3996 144,3996 221,56 2066 0 0 126,7307 126,7307
224,11 2067 0 0 109,5122 109,5122 226,66 2068 0 0 94,91094 94,91094
229,20 2069 0 0 80,69862 80,69862 231,75 2070 0 0 68,97593 68,97593
234,30 2071 0 0 57,57803 57,57803 236,84 2072 0 0 48,54027 48,54027
239,39 2073 0 0 39,76175 39,76175 241,94
Tot 124823,9
-
Oliewinning in Groenland: een zegen of vloek voor de
economie?
38
Bijlage 2 Tabel waarden berekening inkomsten oliewinning
Groenland negatief scenario
West Oost Noord Totaal Rwest Roost Rnoord m p c twest q i toost
tnoord 2013 0 0 0 0 8902,13 7274,4 1349,8 0,29 96,81 60 0,445 0,67
0,03 0,545 0,545 2014 0 0 0 0 84,70 0,545 1,33 0,545 0,545 2015 0 0
0 0 78,70 0,545 2 0,545 0,545 2016 0 0 0 0 73,67 0,545 2 0,545
0,545 2017 0 0 0 0 69,00 0,545 2 0,545 0,545 2018 0 0 0 0 68,80
0,545 2 0,545 0,545 2019 0 0 0 0 68,70 0,545 2 0,545 0,545 2020 0 0
0 0 68,90 0,545 2 0,545 0,545 2021 0 0 0 0 69,20 0,545 2 0,545
0,545 2022 0 0 0 0 69,50 0,545 2 0,545 0,67 2023 0 0 0 0 69,80
0,545 1,544867 0,545 0,67 2024 0 0 0 0 70,10 0,545 1,306464 0,545
0,67 2025 662,4065 0 0 662,4065 70,40 0,545 1,111407 0,545 0,67
2026 1049,136 0 0 1049,136 70,70 0,545 0,988593 0,545 0,67 2027
1159,625 0 0 1159,625 71,00 0,545 0,873004 0,545 0,67 2028 823,0141
0 0 823,0141 71,30 0,545 0,779087 0,545 0,67 2029 526,0707 0 0
526,0707 71,60 0,545 0,69962 0,545 0,67 2030 499,3984 0 0 499,3984
71,90 0,545 0,627376 0,545 0,67 2031 479,3428 0 0 479,3428 72,20
0,545 0,562357 0,545 0,67 2032 476,0801 0 0 476,0801 72,50 0,545
0,511787 0,545 0,67 2033 477,7936 0 0 477,7936 72,80 0,545 0,461217
0,67 0,67 2034 479,0039 180,8151 0 659,819 73,10 0,545 0,410646
0,67 0,67 2035 370,566 356,4577 0 727,0236 73,40 0,545 0,360076
0,67 0,67 2036 313,5665 532,065 0 845,6316 73,70 0,545 0,31673 0,67
0,67 2037 266,6738 527,8798 0 794,5536 74,00 0,545 0,273384 0,67
0,67 2038 236,9397 523,487 0 760,4267 74,30 0,545 0,237262 0,67
0,67 2039 208,8373 518,902 0 727,7394 74,60 0,545 0,201141 0,67
0,6