-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Milieueffectrapport
Mestvarkenbedrijf met stalruimte
voor 6.640 varkensplaatsen
De heer Hendrikx Gansheideweg 4 2310 Rijkevorsel
PR-002
november 2003
Coördinatie Milieueffectrapport
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE VZW W. DE CROYLAAN 48 3001
LEUVEN-HEVERLEE TEL.: +32 (0)16 31 09 22 FAX : +32 (0)16 22 42
06
Bedrijfsdeskundigen
DLV Milieuconsult cvba Dr. Vanderhoeydonckstraat 52 3560 Lummen
Tel.:+32 (0)13 46 20 01 Fax :+32 (0)13 46 20 02
-
Inhoud
Inhoud
INLEIDING...............................................................................................................................................................................2
TOETSING AAN DE MER-PLICHT
.....................................................................................................................................2
1. INLEIDING
............................................................................................................................................................4
2. HET
PROJECT......................................................................................................................................................4
2.1 VERANTWOORDING
............................................................................................................................................................................
4 2.2 DE
BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR...........................................................................................................................................................
4 2.3 DE
UITBATING.....................................................................................................................................................................................
4
3. BESCHRIJVING VAN HET STUDIEGEBIED
(REFERENTIETOESTAND)...............................................5
4. BESCHRIJVING VAN MILIEUEFFECTEN
.....................................................................................................6
4.1
LUCHT.................................................................................................................................................................................................
6 4.2 BODEM EN FAUNA &
FLORA...............................................................................................................................................................
7 4.3
WATER................................................................................................................................................................................................
8 4.4 MENS
..................................................................................................................................................................................................
8
5. BESPREKING VAN PREVENTIEVE EN MILDERENDE
MAATREGELEN............................................10 5.1
PREVENTIEVE MAATREGELEN
..........................................................................................................................................................
10
5.1.1 Verstoring door geurhinder
..............................................................................................................................................................
10 5.1.2
Verzuring..........................................................................................................................................................................................
10 5.1.3 Vermesting
.......................................................................................................................................................................................
10 5.1.4 Verstoring door visuele
hinder.........................................................................................................................................................
10 5.1.5 Verstoring door
geluidshinder..........................................................................................................................................................
10 5.1.6 Verstoring door stofhinder
...............................................................................................................................................................
11 5.1.7
Verdroging........................................................................................................................................................................................
11 5.1.8 Verontreiniging van
bodem..............................................................................................................................................................
11 5.1.9 Verontreiniging van
(oppervlakte)water..........................................................................................................................................
12 5. .10
Broeikaseffect...................................................................................................................................................................................
12 1
5.2 REMEDIËRENDE
MAATREGELEN.......................................................................................................................................................
12 5.2.1 Verstoring door geurhinder
..............................................................................................................................................................
12
BIJLAGE 1: VERKLARENDE
WOORDENLIJST............................................................................................................16
BIJLAGE 2:
FIGUREN..........................................................................................................................................................18
Lijst van de figuren figuur 1 Uittreksel uit de topografische
kaart (schaal 1/25.000) figuur 2 Uittreksel uit het gewestplan
(schaal 1/15.000) figuur 3 Overzicht van de bedrijfsgebouwen figuur
4 Geurdrempelcontouren volgens de 98 percentiel voor het bedrijf
(schaal 1/20.000) figuur 5 Overzichtsfoto's van het bedrijf en de
directe omgeving
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
i
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
Doel van het MER Een milieueffectrapport (MER) is een openbaar
document, waarin van een voorgenomen activiteit en van
redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven, de te
verwachten gevolgen voor het milieu in hun onderlinge samenhang op
een systematische en zo objectief mogelijke wijze beschreven
worden. Een MER is een informatief, beslissingsondersteunend
instrument en geen beslissingsinstrument. De beslissing die genomen
wordt door de bevoegde overheid omtrent het al dan niet toelaten of
vergunnen van een m.e.r.-plichtig project, houdt ook rekening met
andere sectoren (sociale, economische en technische belangen) en
met openbare inspraak.
Het m.e.r.-proces is toegankelijk voor publieke inspraak. Dit
gebeurt in de beginfase van het m.e.r.-proces door middel van een
kennisgevingsdossier.
Het kennisgevingsdossier bevat naast een beschrijving van het
project zelf, eveneens een beschrijving van de ruimtelijke
situering, van de bestaande vergunningstoestand en van de toestand
zoals die bij de hernieuwing zal worden aangevraagd. Een laatste
luik van het kennisgevingsdossier betreft de inhoudelijke aanpak
die bij de opmaak van het milieueffectrapport zal gevolgd
worden.
Het kennisgevingsdossier voor het landbouwbedrijf Hendrikx
(Merelhof) is door de Cel Mer van de afdeling Milieu- en
Natuurbeleid van Aminal volledig verklaard op 18 april 2003. De
terinzagelegging liep van 13 mei 2003 tot 11 juni 2003 in het
gemeentehuis van Rijkevorsel. Tijdens deze periode werden geen
bezwaren en/of opmerkingen ingediend. Parallel hieraan werden de
adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd.
De adviezen en inspraakreacties werden mee verwerkt in de
richtlijnen specifiek voor dit milieueffectrapport opgesteld door
de cel Mer d.d. 23 juli 2003.
Het m.e.r.-proces zelf is niet toegankelijk voor publieke
inspraak. De bevolking heeft dus geen actieve rol in het
m.e.r.-proces en wordt niet betrokken bij het opstellen van het
MER. Evenwel zullen ‘MER-makers’ voor hun informatieverzameling
beroep doen op de kennis en inventarisaties van milieuverenigingen,
gemeenten,… De rol van de aangesproken instanties is meestal
passief en beperkt zich tot het verstrekken van de gevraagde
gegevens. Nadat het MER goedgekeurd verklaard is, wordt het rapport
openbaar gemaakt. Vanaf dan kunnen het project-MER, het
project-MER-verslag, de beslissing omtrent de volledigverklaring
van de kennisgeving en in voorkomend geval de aanvullende
bijzondere richtlijnen, ten allen tijde geraadpleegd worden bij
Aminal, de cel MER. Na het doorlopen van de m.e.r.-procedure is
inspraak opnieuw mogelijk. Tijdens de periode van openbaarheid
voorzien bij een milieuvergunningsaanvraag heeft de burger inzage
in het MER en het aanvraagdossier (30 kalenderdagen voor een MER
bij een milieuvergunningsaanvraag). De burger kan schriftelijk of
mondeling bezwaren indienen bij het College van Burgemeester en
Schepenen. Indien de bezwaren binnen de gestelde termijn ingediend
zijn, worden ze ontvankelijk verklaard. Na afsluiting van het
openbaar onderzoek maakt het College een procesverbaal op van de
ontvangen meningen en schriftelijke bezwaren. Mits motivatie kan
het College een bezwaar echter ongegrond verklaren.
De burger kan dus het MER gebruiken om zijn bezwaren te staven,
de beslissende overheid (gemeente of provincie) kan het MER
gebruiken o.a. om een bezwaar te weerleggen maar ook en vooral om
haar beslissing te ondersteunen (zowel in geval van vergunning als
weigering).
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
1
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
Beknopte beschrijving van project Dit milieueffectrapport werd
opgesteld in het kader van de aanvraag tot hernieuwing van de
milieuvergunning van een mestvarkensbedrijf met een vergunde
capaciteit van 6.640 mestvarkens. De initiatiefnemer maakt tevens
gebruik van deze hernieuwing om ook de overige vergunningsplichtige
inrichtingen (als onderdeel van het landbouwbedrijf) te hernieuwen
of aan te vragen.
Het bedrijf, bestaande uit 6 stallen, is gelegen aan de
Gansheideweg 4 te Rijkevorsel en wordt uitgebaat door de heer
Gustaaf Hendrikx.
Toetsing aan de MER-plicht De initiatiefnemer wenst een
vergunning aan te vragen voor een mestvarkensbedrijf met stalruimte
voor 6.640 mestvarkens, gelegen in agrarisch gebied (zonder
overdruk). Gemeten vanaf de meest nabije stal bevindt het bedrijf
zich op 745 m van woongebied, 266 m van woongebied met landelijk
karakter en 1.145 m van woonuitbreidingsgebied.
Volgens het Besluit van de Vlaamse Executieve van 23 maart 1989
(B.S. 17 mei 1989), houdende organisatie van de
milieueffectbeoordeling van bepaalde categorieën van hinderlijke
inrichtingen (art. 3-9b), is voor de volledigheid van de
vergunningsaanvraag voor eerder genoemde inrichting een
milieueffectrapport vereist.
Het milieueffectrapport wordt opgesteld voor de MER-plichtige
activiteit, met name een mestvarkensbedrijf met 6.640
mestvarkens.
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
2
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
Betrokken partijen Initiatiefnemer – uitbater
de heer Gustaaf Hendrikx Gansheideweg 4 2310 Rijkevorsel Tel.:
03/312.06.77
Team van erkende MER-deskundigen
De volgende samenstelling van het team van erkende
MER-deskundigen werd goedgekeurd door Aminal, de cel MER. Al de
vereiste disciplines zijn vertegenwoordigd om de milieueffecten,
eigen aan het geplande project doeltreffend te onderzoeken. De
disciplines, waarvoor geen deskundige is aangetrokken, zullen door
de coördinator behandeld worden.
interne deskundigen
de heer Gustaaf Hendrikx, initiatiefnemer mevrouw Martine
Beynaert en mevrouw An Lauwerysen DLV Belgium nv Dr.
Vanderhoeydonckstraat 32 3560 Lummen
externe deskundigen
de heer Jef Dierckx, erkend MER-deskundige voor de disciplines
bodem, water en coördinatie
medewerker BDB:
de heer Bert Gijsbers en de heer Jan Menschaert
de heer Jan Baeyens, erkend MER-deskundige voor de discipline
lucht
medewerker BDB: de heer Gunter Brems
Studiebureau Bodemkundige Dienst van België vzw W. de Croylaan
48 3001 Heverlee tel.: +32 (0)16 31 09 22 fax: +32 (0)16 22 42
06
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
3
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
1. Inleiding
Dit milieueffectrapport werd opgesteld in het kader van de
aanvraag van de milieuvergunning van de varkenshouderij met 6.640
mestvarkens van de heer Hendrikx. Het bedrijf is gelegen in de
Gansheideweg 4 te Rijkevorsel, in agrarisch gebied (zie figuren 1
en 2, bijlage 2).
Het project omvat de verdere uitbating van de bestaande
veeteeltinrichting (mestvarkenshouderij). Deze dieren worden
gehouden in zes stallen met een vergunde capaciteit van 6.640
dieren.
Het bedrijf beschikt over een vergunning voor 6.640 mestvarkens,
voor een vergunde termijn tot 19/03/2004.
Om een verlenging van de milieuvergunning te bekomen, dient de
initiatiefnemer zijn milieuvergunningsaanvraag aan te vullen met
een milieueffectrapport.
2. Het project
2.1 Verantwoording
De heer Hendrikx is landbouwer in hoofdberoep. De
mestvarkensproductie vormt de kernactiviteit van dit
landbouwbedrijf en vertegenwoordigt vrijwel het volledige inkomen
van het bedrijf.
2.2 De bedrijfsinfrastructuur
Het huidige bedrijf bestaat uit zes stallen en een bijhorende
brijvoerloods (zie figuur 3, bijlage 2). Al de stallen zijn
onderkelderd en hebben gezamenlijk een mestopslagcapaciteit van
ongeveer 6.652 m³. Stallen 1 en 2 zijn uitgerust met mechanische
ventilatie, in de overige stallen vindt er natuurlijke verluchting
plaats. De ventilatie wordt in al de stallen automatisch geregeld
(elektrisch gestuurd). Op basis van persoonlijke ervaring wordt
door de exploitant een handmatige fijnregeling van het systeem
doorgevoerd.
De stallen zijn uitgerust met betonnen roostervloeren die meer
dan 50 % van de vloer-oppervlakte innemen. Voor de voedering van de
dieren wordt gebruik gemaakt van brijvoeder. De vochtige
basisproducten voor het brijvoeder worden opgeslagen in 10 silo’s
(bunkers) van elk 75 of 90 ton. De droge grondstoffen worden
opgeslagen in 4 silo’s 20 en 65 m³ (2x20 m³ + 2x65 m³). Tevens zijn
er op het bedrijf 6 ondergrondse sleufsilo’s aanwezig voor de
opslag van maïs (3 x 75 m³, 1 x 60 m³ en 2 x 650 m³). Het
drinkwater- en reinigingswater wordt plaatselijk opgepompt uit de
eigen grondwaterwinning. Deze grondwaterwinning bevindt zich ten
zuidwesten van stal 3. In de brijvoerloods bevinden zich twee
bovengrondse (ingekuipt + overvulbeveiliging) dieseltanks van 2.000
liter met één verdeelslang. Voor de opslag van krengen zijn er op
het bedrijf ten westen van stal 1 twee kadaverputten voorzien.
Gemiddeld vindt er tweemaal per week een transport plaats voor de
afvoer van de krengen door een erkend ophaler.
2.3 De uitbating
Op het bedrijf worden biggen aangekocht wanneer ze ± 23 kg wegen
(leeftijd tien weken). Momenteel worden de biggen aangevoerd vanuit
België, in de toekomst wil de exploitant
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
4
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
echter biggen af nemen van een bedrijf gelegen in de
onmiddellijke nabijheid van de inrichting (binnen een straal van
200 m). Bij aankomst worden de biggen eerst naar de voorafmest-stal
(stal 3) gebracht. Gemiddeld blijven de biggen in deze stal slechts
een vijftal weken en worden dan verplaatst naar de omliggende
vleesvarkensstallen. De dieren verblijven in de varkensstallen tot
ze hun eindgewicht bereiken op een leeftijd van 25 weken tot 28
weken. Het normale slachtgewicht van de dieren bedraagt 100 – 110
kg. Per jaar worden op die wijze gemiddeld 2,3 afmestronden
afgewerkt.
Per cyclus worden 6.640 mestvarkens opgekweekt. Per jaar wordt
3.600 à 3.700 ton voeder (gemiddeld 40 à 45 ton brijvoeder per dag)
verbruikt. In 2002 werd een waterverbruik van 7.743 m³
geregistreerd (± 290 m³ reinigingswater inbegrepen), de voorgaande
jaren werden echter ook hogere verbruiken geregistreerd (± 10.000
m³). De jaarlijkse hoeveelheid verbruikt water is immers sterk
afhankelijk van het vochtgehalte van de gebruikte basisproducten
voor de aanmaak van het brijvoer (natter voeder doet het
waterverbruik sterk dalen). Omgerekend naar waterverbruik per
dierplaats per jaar bedraagt het verbruik (rekening houdend met de
cijfers van 2002) 1,17 m3 of 1.170 liter (reinigingswater
inbegrepen). De exploitant schat het verbruik van fossiele
brandstoffen op ongeveer 4.000 liter per jaar voor de verwarming
van de stallen.
Als nevenproduct wordt mest geproduceerd met een maximaal
nutriëntenhalte van 35.391,2 kg P2O5 en 86.320 kg N.
Via de ventilatielucht worden stoffen uitgestoten die inherent
zijn aan het productieproces. Voor het huidige bedrijf wordt de
totale ammoniakuitstoot begroot op 26.560 kg ammoniak per jaar.
Rekening houdende met een gemiddeld sterftecijfer van 4 à 5 %,
worden jaarlijks ongeveer 665 krengen opgehaald door een speciaal
daartoe erkend ophaalbedrijf.
3. Beschrijving van het studiegebied (referentietoestand)
Het mestvarkenbedrijf is gesitueerd in de Ganseheideweg 4 in de
gemeente Rijkevorsel en bevindt zich in agrarisch gebied. Het
dichtstbijgelegen bedrijfsvreemde woonhuis bevindt zich op minimum
65 meter van de stallen. Op ongeveer 226 m van de dichtsbij gelegen
stal ligt een woongebied met landelijk karakter (langsheen de
Vlimmersebaan), op 745 m bevindt zich het woongebied ‘Rouwleegt –
Hoge Bergen’. Het landbouwgebied rondom het bedrijf bestaat
voornamelijk weilanden (afgewisseld met akkers) (zie figuren 1 en
2, bijlage 2).
Het studiegebied ligt in de Noorderkempen, meer bepaald in het
Land van Bercht. Het quartair, meer bepaald Groep van de Kempen,
bezit ter hoogte van het studiegebied vermoedelijk een dikte tussen
de 10 à 20 meter. De tertiaire afzettingen, die onmiddellijk onder
het quartair dek aangetroffen worden, behoren tot de Formatie van
Merksplas. Hieronder bevindt zich respectievelijk de Formaties van
Kattendijk, Diest, Berchem en de zeer slecht doorlatende Formatie
Boom. Hydrogeologisch gezien ligt het bedrijf in een gebied met een
afwisseling tussen weinig en zeer kwetsbare zones. De bovenste
watervoerende laag, Groep van de Kempen, opgebouwd uit een
afwisseling van fijn tot plaatselijk grof zand en klei, vertoont
echter een grillig karakter met moeilijk te begrenzen zones. De
veiligste benadering is dan ook deze gehele zone van de
Noorderkempen als zeer kwetsbaar voor te stellen, maar zeer dikke
kleilagen die onder andere voorkomen rond Beerse, Sint-Lenaarts en
Rijkevorsel maken deze zones minder kwetsbaar.
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
5
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
Hydrografisch gezien situeert het studiegebied zich in het
noordoosten van het Netebekken, op ongeveer 620 meter ten zuiden
van het Maasbekken. Het bedrijfscentrum bevindt zich op ± 140 meter
ten zuidoosten van de Koeischotse Loop en op ongeveer 700 meter ten
zuiden van het Kanaal Dessel-Schoten.
Met betrekking tot de milieucomponent lucht zijn voornamelijk de
toestand met betrekking tot de ammoniakemissie en de verzurende
verontreiniging van belang voor dit bedrijf. In Vlaanderen is de
verzurende depositie in de lucht voor ongeveer 27 %,
respectievelijk 25 % en 48 % afkomstig van SO2, NOx en NH3.
De ammoniakemissie is voor 97 % afkomstig uit de veeteeltsector,
en wel voor 55 % uit de varkenssector, 36 % uit de rundveesector, 8
% uit de pluimveesector en 1 % van andere oorsprong (o.a. het
gebruik van kunstmeststoffen). De totale ammoniakemissie in 2000
bedroeg in de gemeente Rijkevorsel ongeveer 93 kg/ha/jaar. Hiermee
behoort deze gemeente tot de Vlaamse gemeenten met een eerder zeer
hoge ammoniakuitstoot.
Wat de depositie van verzurende stoffen betreft, bedraagt het
gemiddelde jaarlijkse depositieniveau in Vlaanderen ongeveer 4.496
zuurequivalenten per ha. Deze waarden liggen ver boven de Vlarem-II
streefwaarden voor een duurzame bescherming van verzuringsgevoelige
ecotopen. Als voornaamste veroorzakers kunnen we vermelden: de
elektriciteitssector, raffinaderijen, chemische bedrijven,
metaalindustrie, het verkeer en de landbouwsector. Het probleem is
dus vrij complex en dient sectoraal aangepakt te worden.
In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf zijn enkele
biologisch minder waardevolle vegetaties aanwezig. Dit zijn
voornamelijk complexen bestaande uit akkers en soortenarme
graslanden. Er bevinden zich geen biologische (zeer) waardevolle
vegetaties op minder dan 446 meter van het bedrijfscentrum. Op 446
meter ten oosten van het bedrijf bevindt zich een zeer waardevolle
struisgrasvegetatie op zure bodem met struik- en of boomopslag. De
meest nabij gelegen waardevolle vegetatie, een populierenaanplant
op vochtige grond met ruderale ondergroei, bevindt zich op minimum
260 meter ten noordoosten van het bedrijfscentrum.
4. Beschrijving van milieueffecten
4.1 Lucht
De ventilatielucht uit de stallen brengt een zekere verspreiding
van geur, ammoniak en stof met zich mee. In dit milieueffectrapport
werd onderzocht in hoeverre de van dit bedrijf afkomstige
luchtuitstoot hinderlijke effecten met zich meebrengt.
De stofuitstoot uit de stallen blijft beneden de wettelijke
normen. Er wordt hiervan geen betekenisvolle hinder verwacht.
Een duidelijk wettelijk kader met betrekking tot meting en
evaluatie van geuruitstoot is momenteel onbestaande in Vlaanderen.
De zogenaamde afstandsregels vormen een afgeleide norm die een te
respecteren afstand aangeeft tot bepaalde zones teneinde hinder te
vermijden. In dit milieueffectrapport worden de afstandsregels
besproken zoals die in Vlaanderen, Nederland en Duitsland
bestaan.
De afstandsregels van Vlarem II zijn niet van toepassing voor
bestaande bedrijven die geen verandering ondergaan, dewelke een
verhoging van de vergunde mestproductie van de
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
6
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
varkens op inrichtingsniveau inhoudt). Bij het voorliggende
project wordt er geen verhoging van de vergunde mestproductie
aangevraagd. Het bedrijf is niet in strijd met de afstandsregels
van het VLAREM II. Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot één
van de in het Vlarem II vermelde gebieden (waar deze verbods- en
afstandsregels van toepassing zijn), is het woongebied
Rouwleegt-Hoge Bergen, gelegen op 765 meter ten zuiden van de
inrichting (gemeten vanaf het bedrijfscentrum). Ook volgens de
Nederlandse en Duitse afstandsregels treedt er geen overschrijding
op van de afstandsregels ten opzichte van woongebied. De
Nederlandse afstandsregels voor categorie II (woongebied met
landelijk karakter) wijzen wel op een overschrijding van de
afstandsregels, voor de Duitse afstandsregels ten opzichte van
woongebied met landelijk karakter treedt er geen overschrijding
op.
In deze studie werd eveneens een evaluatie van de
geurverspreiding gemaakt met behulp van het
IFDM-geurverspreidingsmodel van de Vlaamse Instelling voor
Technologisch Onderzoek (VITO) (figuur 4, bijlage 2). Dit model
houdt rekening met de variaties in windrichting en -snelheid
gedurende een gans jaar en kan op die manier berekenen hoeveel
procent van de tijd er op een bepaalde plaats een geur kan
waargenomen worden. Gezien de onzekerheid die bestaat over de reële
geuruitstoot van een veeteeltbedrijf werden de
computer-berekeningen uitgevoerd met een betrekkelijk lage en een
betrekkelijk hoge waarde voor de geuruitstoot. Beide waarden werden
overgenomen uit wetenschappelijke literatuur.
De conclusies met betrekking tot de geuremissie van het bedrijf
ten opzichte van de verschillende woonzones in de omgeving, worden
verder in deze samenvatting behandeld bij de synthese van de
effecten bij mens.
Bij een normale werking van het ventilatiesysteem zullen de
grenswaarden van ammoniak in de lucht van de stallen zelf, waarbij
effecten kunnen optreden op mens en dier, niet bereikt worden. De
ammoniakuitstoot uit de stallen bedraagt voor het bedrijf 26.560 kg
per jaar.
4.2 Bodem en fauna & flora
De verzurende stoffen in de lucht komen op de bodem terecht en
leiden tot een verstoring van het bodemmilieu. Bossen en
natuurgebieden zijn het kwetsbaarst ten aanzien van verzuring.
Landbouwgronden worden kunstmatig geneutraliseerd (bekalking).
In dit milieueffectrapport werd aan de hand van een Nederlandse
rekenmethode bepaald hoeveel de bijdrage van dit bedrijf is met
betrekking tot de verzuring van het milieu.
Voor loof- en naaldbossen, heide en graslanden werden in het
Vlarem grenswaarden opgenomen ten aanzien van de verzurende
depositie. Naarmate we verder van het bedrijf verwijderd zijn,
neemt de depositie snel af. Op de Biologische Waarderingskaart
komen de waardevolle en zeer waardevolle vegetaties pas voor op een
afstand van respectievelijk minimaal 260 en 446 meter van het
bedrijf. Op 446 meter ten oosten van de stallen bevindt zich zeer
waardevol struisgras. Dit gebied ontvangt een depositie van
maximaal 604 Zeq/ha/j. De gestelde Vlarem-normen worden hierbij
aldus niet overschreden. Op 260 meter bevindt zich een waardevolle
populierenaanplant, die een maximale depositie ontvangt van 3.425
Zeq/ha/jaar. Hiervoor treedt wel een sterke normovershrijding
op.
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
7
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
Wat de mestafzet betreft dient de initiatiefnemer aan de
Mestbank van de Vlaamse Landmaatschappij te bewijzen dat hij
beschikt over voldoende mestafzetmogelijkheden. Op die manier wordt
een belasting van grond- en oppervlaktewater door overmatige
aanvoer van stikstof en fosfor ten gevolge van ongeoorloofde
mestuitspreiding tegengegaan.
4.3 Water
Op het bedrijf bevindt zich één grondwaterwinning (categorie A)
met een vergund debiet van 8.000 m3/dag. De exploitant vraagt
echter een uitbreiding aan van het maximaal vergunde debiet naar
10.000 m³/jaar. Dit omdat het waterverbruik sterk afhankelijk is
van de vochtigheidsgraad van de gebruikte basisproducten voor de
aanmaak van het brijvoer, kan er immers een groot verschil optreden
in het vereiste waterverbruik afhankelijk van het gekozen
basisproduct.
Het water (± 290 m³/jaar) dat gebruikt wordt voor het reinigen
van de varkensstallen, wordt opgevangen in ondergrondse mestkelders
en wordt samen met de mengmest afgevoerd. Het huishoudelijk
afvalwater (± 55 m³/jaar) wordt via een septische put in de gracht
gelegen langs de Gansheideweg geloosd (deze gracht watert verder af
naar de Koeischotse Loop).
Het overgrote deel van het hemelwater dat op het bedrijfsterrein
valt kan vrij infiltreren in de bodem.
4.4 Mens
Met betrekking tot de geurverspreiding, volgt uit de
berekeningen die werden uitgevoerd voor dit bedrijf, dat er een
vijftigtal woonhuizen gelegen zijn in de zone waarvoor voor meer
dan 10% van de bevolking er geurhinder optreedt in meer dan 2 % van
de tijd. Deze woningen zijn gelegen in agrarisch gebied of in
woonzone met landelijk karakter. Zeer veel woningen (meer dan 200)
zijn gelegen in de zone waar er geurwaarneming optreedt in meer dan
2% van de tijd. Het betreft hier hier de woonzone van Sint-Jozef ,
een gedeelte van de woonzone Rouwleegt en de twee noordwestelijk
gerichte woonzones met landelijk karakter dewelke aan deze woonzone
grenzen.
Het bedrijf voert enkele activiteiten uit, welke enige
geluidshinder kunnen veroorzaken. De geluidsbronnen bestaan uit het
vullen van de silo’s, de ventilatoren, het verkeer en het opladen
van de mestvarkens.
Voor het vullen van de silo’s blijkt uit berekeningen dat de
richtwaarde van 55 dB(A) voor incidenteel geluid tijdens de
dagperiode bereikt wordt op 40 meter afstand van de silo’s. Binnen
deze afstand bevinden zich geen bedrijfsvreemde woningen. Voor
eventuele geluidshinder ten gevolge van het draaien van de
ventilatoren kan gesteld worden dat de richtwaarde voor ’s avonds
(35 dB(A)) en ’s nachts (30 dB(A)) bereikt worden op
respectievelijk 50 en 98 meter van de geluidsbron. Enkel binnen de
grens van 30 dB(A) bevindt zich één bedrijfsvreemde woning. Wegens
de nachtelijke afkoeling zullen de ventilatoren ’s nachts echter
zelden in werking treden.
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
8
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
Wat de hinder ten gevolge van transport veroorzaakt, kan gesteld
worden dat de hinder voor de mens en de omgeving beperkt is.
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
9
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
5. Bespreking van preventieve en milderende maatregelen
5.1 Preventieve maatregelen
De maatregelen, die bij de huidige uitbating reeds worden
genomen, worden eveneens (overeenkomstig de effectbespreking)
onderverdeeld in thema’s.
5.1.1 Verstoring door geurhinder
Binnen de stallen wordt gestreefd om de hokbevuiling onder
controle te houden (een zo groot mogelijke graad van zuiverheid en
hygiëne wordt hierbij voorop gesteld), zodoende wordt het
emitterend oppervlak gevoelig verkleind. Het ontstaan en ontsnappen
van gassen kan aldus geminimaliseerd worden.
Eventuele kadavers worden onmiddellijk uit de stal verwijderd en
opgeslagen in een kadaveropslagplaats. Ze worden opgehaald door een
erkend ophaler bedrijf.
Het bedrijf wordt in een zo goed mogelijk staat van zuiverheid
gehouden zodat geurhinder ten gevolge van onzuiverheden zoveel als
mogelijk vermeden wordt.
5.1.2 Verzuring
De uitbater maakt gebruik van aangepaste voedersystemen
(brijvoedering), waardoor ammoniakemissie ten gevolge van
microbiële afbraakprocessen in gemorst voeder zo veel mogelijk
wordt vermeden.
5.1.3 Vermesting
Er wordt een beperkte hoeveelheid strooisel gebruikt op de laad-
en losplaatsen van de varkens. De eventuele verontreininging met
mest kan hierdoor gemakkelijker opgeruimd worden. Voor het
tijdelijk opslaan van het met mest bevuild stooisel en voor het
opslaan van de mestresten vrijgekomen bij het droogborstelen van de
stallen voor iedere nieuwe mestronde, maakt de initiatiefnemer
gebruik van een opslagplaats van 50 m³ vaste mest. Deze mest wordt
tezamen met de mengmest afgezet.
5.1.4 Verstoring door visuele hinder
Door de verschillende aanplanten op het bedrijfsterrein nabij de
stallen tracht de exploitant de visuele hinder van het bedrijf in
de omgeving te beperken (zie figuur 5, bijlage 2).
Bedrijfswoning en bijhorende siertuin zijn keurig onderhouden
(zie figuur 5, bijlage 2).
5.1.5 Verstoring door geluidshinder
Er bestaat geen geschreven plan van aanpak om de geluidsemissie
van de aanwezige inrichtingen tot een minimum te beperken. Toch
wordt bij het uitvoeren van de verschillende activiteiten en de
keuze van de geluidsproducerende toestellen en hun inplanting door
de exploitant rekening gehouden, teneinde geluidsoverlast voor
omwonende te voorkomen.
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
10
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
Automatische voedering vermindert het ‘schreeuwen’ van de
varkens.
De ventilatoren zo weinig mogelijk laten draaien (met verhoging
van de snelheid). Stallen 3 tot 6 zijn voorzien met open nok
verluchting.
De dieren worden in de vroege ochtend opgeladen (tussen 6u-8u),
omdat ze zich dan rustiger gedragen. Het lossen van biggen en het
vullen van de silo’s gebeurt echter wel overdag.
5.1.6 Verstoring door stofhinder
Wat de stofemissie-beperking betreft worden er enkele beperkte
beheersmaatregelen genomen door het bedrijf.
Alle oppervlakken die bereden of gebruikt worden zijn verhard.
Het gebruik van droogvoeder veroorzaakt een geringe hoeveelheid
stof. Tijdens het vullen van de silo’s is er altijd een stofzak
voorzien aan de ontluchtingsbuis, waardoor de stofproductie beperkt
wordt.
Door het gebruik van een computergestuurd ventilatiesysteem
wordt een (voor de dieren) optimale ventilatie bekomen en wordt
overmatige verluchting voorkomen, waardoor stofemissie via de
stallucht eveneens wordt beperkt.
Door het toepassen van brijvoedering wordt er door het bedrijf
minder stof geproduceerd.
5.1.7 Verdroging
Het hemelwater kan vrij infiltreren tussen de onverharde
oppervlakten naast de stallen.
Het bedrijf tracht het waterverbruik door de dieren te
rationaliseren door het gebruik van brijvoedering.
De stallen worden na het verwijderen van de mest eerst droog
gereinigd (mechanische borstelen zonder gebruik van water).
De stallen worden gereinigd onder hoge druk, hetgeen het
waterverbruik beperkt.
5.1.8 Verontreiniging van bodem
De bovengrondse opslagtanks (brandstof en organische zuren) zijn
ingekuipt en voorzien van een overvulbeveiligingssysteem. Tevens
bevinden de tanks zich in de voederkeuken op een lekdichte betonnen
ondervloer. De kans op verontreiniging door lekkende opslagtanks is
aldus klein.
Het overbrengen van brandstof door middel van de verdeelslang
gebeurt met de nodige omzichtigheid ten einde lekken van brandstof
te vermijden.
De toepassing van ontsmettingsmiddelen en de organische zuren
gebeurt in opvolging van de noodzakelijke hoeveelheden. De
exploitant vermijdt overtollig gebruik van de betreffende
producten.
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
11
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
5.1.9 Verontreiniging van (oppervlakte)water
De hoeveelheid vervuild reinigingswater wordt beperkt gehouden
door aangepaste reinigingsmethodes (droogborstelen,
hogedrukreiniger).
Het reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de onder
de stallen gelegen mestkelders.
De bovengrondse opslagtanks (brandstof en organische zuren) zijn
ingekuipt en voorzien van een overvulbeveiligingssysteem. Tevens
bevinden de tanks zich in de voerkeuken op een lekdichte betonnen
ondervloer. De kans op verontreiniging door lekkende opslagtanks is
aldus klein.
De toepassing van ontsmettingsmiddelen en de organische zuren
gebeurt in opvolging van de noodzakelijke hoeveelheden. De
exploitant vermijdt overtollig gebruik van de betreffende
producten.
5.1.10 Broeikaseffect
Als neveneffect van een rationele en hygiënische bedrijfsvoering
wordt de productie van broeikasgassen beperkt door:
Reiniging en controle van de goede werking door de exploitant na
iedere afmestronde.
5.1.10.1 Verspreiding van bestrijdingsmiddelen
Door het bedrijf zo zuiver mogelijk te houden wordt het
aantrekken van ongedierte vermeden.
5.2 Remediërende maatregelen
Deze maatregelen worden voorgesteld om componenten van het
milieu te beschermen, die blijkens dit MER een extra bescherming
zouden nodig hebben. Ook hier wordt de indeling in thema’s
aangehouden, maar worden enkel de relevante thema’s behandeld, waar
extra maatregelen voorgesteld worden.
5.2.1 Verstoring door geurhinder
Uit onderzoek is gebleken dat de emissiearme stalsystemen zoals
werd aangenomen een reductie van de geur opleveren. Hieromtrent
zijn echter nog slechts een beperkt aantal meetcampagnes
uitgevoerd. De eerste onderzoeksresultaten wijzen op een reductie
van de geuremissie voor mestvarkens van 22,4 OUE/s per dier naar
9,6 – 10,9 OUE/s per dier; een reductiepercentage tot 57%. Een
eventuele toepassing van zulke stalsystemen kan aldus een reductie
van de geurhinder opleveren. Wegens de te hoge investeringskost
wordt deze maatregel niet als een BBT (Best Beschikbare techniek)
weerhouden. Het bedrijf voldoet aan de wettelijke verbods- en
afstandsbepalingen dewelke beschreven staan in Vlarem II, directe
maatregelen met betrekking tot geurhinder worden niet noodzakelijk
geacht. Bij eventuele toekomstige hernieuwing van de bestaande
stallen, is de toepassing van ammoniakemissiearme stalsystemen
verplicht.
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
12
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
In de lijst van best beschikbare stalsystemen voor
ammoniakreductie uit varkensstallen (versie 9.2.) wordt enkel
vermeld dat deze stalsystemen een gunstig effect met betrekking tot
geur hebben. Vermits kwantitatieve gegevens voorlopig nog niet
voorhanden zijn is het niet mogelijk de verschillende stalsystemen
af te wegen ten opzichte van elkaar met betrekking tot
geuremissie.
Voor betrekkelijk lage afvoerkokers zou een hoge beplanting rond
het bedrijf een positieve invloed hebben op het
verspreidingspatroon in de lucht door opwaartse deflectie van de
luchtstroom. Praktijkervaring leert dat deze effecten zeer moeilijk
kwantitatief in te schatten zijn. De eventuele uitbreiding van het
huidige groenscherm dient dan ook eerder als relevant gezien te
worden, indien dit noodzakelijk geacht wordt voor het beperken van
visuele hinder. Niet tegenstaande kan een groenscherm ook een
bijdrage leveren met betrekking tot de geurhinder en het
verzuringseffect.
Zoals eerder vermeld is het gebruik van biofiltering economisch
niet echt haalbaar.
5.2.1.1 Verzuring
Het gebruik van efficiënte maar dure systemen als biofilters
zijn economisch moeilijk te verantwoorden.
Bij eventuele toekomstige hernieuwing van de bestaande stallen,
is het gebruik van ammoniakemissiearme stalsystemen verplicht.
5.2.1.2 Vermesting
Initiatieven uitwerken naar mestverwerking, opdat het bedrijf
zou voldoen aan de mestverwerkingsplicht.
De exploitant dient zoals wettelijk is voorgeschreven (Vlarem
II, art.5.9.9.2.) ten minste om de 3 maanden het grondwater te
controleren op aanwezigheid van mengmest afkomstig van lekken.
Bovendien dient op zijn kosten ten minste om de drie jaar een
grondwateronderzoek uitgevoerd te worden door een erkend
laboratorium voor grondwateronderzoek. In 2001 en 2002 werd zulk
een grondwateronderzoek uitgevoerd voor het bedrijf door de
Bodemkundige Dienst van België. Vermits de uitgevoerde metingen
(2001-2002) wijzen op duidelijk verhoogde waarden Kjedahl-N en
Ammonium aan pb4, pb5, pb9 en pb10, wordt verder onderzoek, waaruit
kan blijken of de verontreiniging voortkomt van eventuele lekkage
van de mestopslag of dergelijke, noodzakelijk geacht. Vlarem II
(Hoofdstuk VI, § 3 van Vlarem bijlage 5.9) schrijft voor: ‘In geval
van vastgestelde verontreiniging dient zonodig ter correlatie met
de verachte bron verder onderzoek verricht naar specifieke
parameters zoals voederadditieven (o.a. antibiotica)’.
Ook ter hoogte van de open opslagplaats voor 50 m³ vaste mest
werden verhoogde waarden Kjedahl-N en Ammonium waargenomen bij het
grondwateronderzoek uitgevoerd in 2002 (in 2001 werd geen verhoging
waargenomen). Ook hier is aldus verder onderzoek genoodzaakt
conform hoofdstuk VI, §3 van Vlarem bijlage 5.9.
In geval blijkt dat de mestdichtheid van de stallen of
mestopslagplaatsen niet meer is verzekerd, dient de exploitant
(Vlarem II, art.5.9.9.2. §2) de nodige maatregelen te treffen om
deze mestdichtheid zo vlug mogelijk te herstellen. In afwachting
van de herstellingen mogen dan geen jonge of bijkomende dieren meer
worden aangebracht. De uitvoering van de herstelling dient
geattesteerd door een architect, een ingenieur-architect, een
burgerlijk bouwkundig ingenieur, een industrieel ingenieur
bouwkunde,
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
13
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
een landbouwkundig ingenieur (richting boerderijbouwkunde) of
een bio-ingenieur in de landbouwkunde (landelijk genie).
5.2.1.3 Verstoring door visuele hinder (zie figuur 5, bijlage
2)
Met betrekking tot visuele hinder worden geen directe milderende
maatregelen voorgesteld, het bedrijf is in voldoende mate omgeven
door een groenscherm. Door de ligging van een open weiland ten
noordoosten aan de voorkant van het bedrijf, is het zicht op de
silo’s en de brijvoerloods enkel in beperkte mate afgeschermd door
een solitaire eik. De directe visuele hinder langs deze zijde van
het terrein voor omwonenden is echter zeer beperkt, de woning
gelegen ten noorden van de Pannenhuisweg is omgeven door een eigen
groenscherm en schermt de silo’s en de brijvoederloods af voor
verder oostelijk gelegen woningen. Er worden geen bijkomende
maatregelen noodzakelijk geacht.
Zoals eerder vermeld kan het groenscherm ook een bijdrage
leveren aan de vermindering van de geurhinder en de beperking van
de negatieve effecten van verzuring door depositie.
Indien de stalmuren op termijn zouden geschilderd worden, is het
aangewezen een kleur te gebruiken waardoor de stallen minder
opvallen in het landschap. Wit heeft immers een vergrotend effect.
Donkere kleuren, meerbepaald zwart, hebben een verkleinend effect.
Een te groot kleurcontrast tussen het dak en de gevels dient
eveneens vermeden te worden daar dit het bouwvolume benadrukt.
(brochure “Bouwen van intensieve veehouderijen; randvoorwaarden en
ontwerpsuggesties”)
Op langere termijn (bij hernieuwing van het groenscherm door
uitval van oudere bomen en/of struiken) wordt aangeraden er voor te
zorgen dat de nieuwe aanplanten gebeuren met inheemse
boomsoorten.
5.2.1.4 Geluidshinder
Naast het toepassen van de goede huisvader principes (motoren
van vrachtwagens niet nodeloos laten draaien etc) worden geen
specifieke maatregelen voorgesteld.
5.2.1.5 Verdroging
Bijkomend kan eventueel voor de opvang van regenwater (te
gebruiken als reinigingswater) een opvangbekken voorzien worden.
Indien de regenwaterafvoer van enkele van de stallendaken naar een
regenwaterput geleid wordt kan voldoende regenwater verzameld
worden voor het reinigen van de verschillende stalafdelingen
doorheen het gehele jaar. In de huidige bedrijfsvoering worden
echter reeds verschillende maatregelen genomen om de bijdrage tot
verdroging en/of grondwaterverbruik te beperken (zie 5.8.3). De
positieve milieueffecten van het plaatsen van een opvangbekken zijn
minimaal (het oppompen van ± 290 m³ grondwater per jaar wordt
vermeden, i.e. 3,6% van het vergunde debiet (8.000 m³)). Wegens de
vrij hoge investeringskosten en de beperkt positieve milieueffecten
wordt deze milderende maatregel niet als een best beschikbare
techniek (BBT) weerhouden.
5.2.1.6 Verontreiniging bodem
Dit bedrijf is niet ingedeeld als een risico-bedrijf in het
kader van het Besluit van de Vlaamse Regering houdende
vaststellingen van het Vlaamse Reglement betreffende de
bodemsanering (BS 27 maart 1996 + wijzigingen d.d. 19/12/1998 en
09/02/1999). Als
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
14
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
dusdanig wordt het bedrijf niet onderworpen aan de periodieke
onderzoeksplicht in het kader van dit besluit en is er dus ook geen
periodiek bodemonderzoek nodig.
Ten minste om de 3 jaar vindt een periodieke controle plaats van
de algemene staat van de tanks, de doeltreffendheid van de
overvulbeveiliging, de aanwezigheid van water en slib in de houder
en van verontreiniging buiten de houder, door een erkend
milieudeskundige conform de Vlarem II-wetgeving (art.
5.17.2.6.20).
5.2.1.7 Verspreiding van bestrijdingsmiddelen
Een ‘mechanische’ bestrijding van knaagdieren is te verkiezen
boven een chemische bestrijding. Deze laatste kan echter
noodzakelijk blijken. Volgende punten moeten in het oog gehouden
worden indien men de ratten of muizen wil bestrijden:
ratten en muizen volgen vaak vaste routes in de stallen. Het is
dus belangrijk om daar de vallen of het vergiftigde voedsel te
plaatsen. Deze vallen dienen niet enkel op de grond geplaatst te
worden, maar ook op andere, hoger gelegen bereikbare plaatsen;
indien men gebruik maakt van vergiftigd voedsel, moet dit
voedsel vers zijn. Dit voedsel moet even aantrekkelijk zijn voor de
ratten en muizen dan het voedsel dat aan het vee wordt gegeven;
de vallen moeten minstens twee maal per week gecontroleerd
worden. Het vergiftigde voedsel moet wanneer het nodig blijkt,
vervangen worden;
het is wenselijk om met handschoenen te werken om geen
“menselijke” geuren op het voedsel achter te laten. Ratten en
muizen zijn immers zeer gevoelig voor deze geuren;
dode ratten en muizen moeten dagelijks verwijderd worden,
aangezien ze een gevaar betekenen voor de vergiftiging van
huisdieren.
Op de markt wordt een serie producten voor de chemische
bestrijding van ratten en muizen aangeboden die erkend zijn door
het Ministerie van Landbouw. Deze kunnen ingezet worden als de
mechanische bestrijding ontoereikend blijkt. Indien deze producten
gebruikt worden, moeten alle voorzorgsmaatregelen getroffen worden
om risico’s op de gezondheid van de mens en (niet geviseerde)
dieren te elimineren.
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
15
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
BIJLAGE 1: Verklarende woordenlijst
abiotisch milieu de niet-levende materie
ammonium het ion NH4+, waarvan ammoniumbasen en -zouten afgeleid
worden
antropogeen ontstaan door menselijke activiteit
biotisch met betrekking tot de levende materie
bodemkaart geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk
gekenmerkt wordt door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en
horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van
de verschillende bodems aan
depositie afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem; het is
een hoeveelheid per tijdseenheid per oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg
SO2/dag/ha)
discipline milieuaspect dat in het kader van
milieueffectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving
vastgelegd als de disciplines ‘mens’, ‘fauna en flora’, ‘bodem’,
‘water’, ‘lucht’, ‘licht, warmte en straling’, ‘geluid en
trillingen’, ‘klimaat’, ‘monumenten en landschappen en materiële
goederen’
drainageklasse ontwateringtoestand van het bodemprofiel
uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem
ecosysteem geheel van abiotische en biotische componenten en
onderlinge relaties
effecten veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van
(vooral) antropogene activiteiten
emissie uitstoot van stoffen in de omgevingslucht
g.e. geureenheid
geurdrempel concentratie van een gasvormige stof of van een
mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel
waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel
heeft per definitie een geurconcentratie van één geureenheid/m³; de
individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu
werd vastgesteld
immissie de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de
omgevingslucht
initiatiefnemer de natuurlijke of rechtspersoon die een
vergunning voor het project wenst te bekomen
m.e.r. milieueffectrapportage
m.e.r.-plicht de verplichting tot het opstellen van een
milieueffectrapport voor hinderlijke en andere dan hinderlijke
inrichtingen
MER milieueffectrapport
MER-deskundige natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse
minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het
opstellen van een milieueffectrapport in een of meerdere
disciplines ‘mens’, ‘fauna en flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’,
‘licht, warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’,
‘monumenten en landschappen en materiële goederen’
mestverwerking het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest
derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden
gemineraliseerd en de vaste residu’s, die na de mineralisatie
overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond
worden opgebracht, tenzij deze residu’s eerst zijn behandeld tot
kunstmest; ofwel worden gerecycleerd en het gerecycleerde
eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt
gebracht
milderende maatregelen
maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten
van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel
mogelijk te verhelpen
milieu de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens
waarmee deze in
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
16
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
een dynamische en wederkerige relatie staat
percentielwaarde percentage van de tijd dat een zekere
concentratie niet wordt overschreden
projectgebied het gebied waarin een voorgenomen activiteit
gepland is
referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar
gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende:
de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie
studiegebied het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het
vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de
invloedssfeer van de milieueffecten
VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
zuurequivalent eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te
meten; deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende
polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt
overeen met 32 gram zwaveldioxide, 46 gram stikstofdioxide en 17
gram ammoniak
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
17
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
BIJLAGE 2: Figuren
Figuur 1: Uittreksel uit de topografische kaart (schaal
1/25.000)
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
18
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
Figuur 2: Uittreksel uit het gewestplan (schaal 1/15.000)
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
19
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
Figuur 3: Overzicht bedrijfsgebouwen
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
20
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
Figuur 4: Geurdrempelcontouren volgens de 98 percentiel voor het
bedrijf (schaal 1/20.000)
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
21
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
Figuur 5: Overzichtsfoto’s van het bedrijf en de directe
omgeving
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
22
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
23
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
24
-
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Mer pluimveebedrijf Meersschaert,
Sint-Gillis-Waas
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
25
InleidingHet projectVerantwoordingDe bedrijfsinfrastructuurDe
uitbating
Beschrijving van het studiegebied
(referentietoestand)Beschrijving van milieueffectenLuchtBodem en
fauna & floraWaterMens
Bespreking van preventieve en milderende maatregelenPreventieve
maatregelenVerstoring door geurhinderVerzuringVermestingVerstoring
door visuele hinderVerstoring door geluidshinderVerstoring door
stofhinderVerdrogingVerontreiniging van bodemVerontreiniging van
(oppervlakte)waterBroeikaseffectVerspreiding van
bestrijdingsmiddelen
Remediërende maatregelenVerstoring door
geurhinderVerzuringVermestingVerstoring door visuele hinder (zie
figuur 5, bijlage 2)GeluidshinderVerdrogingVerontreiniging
bodemVerspreiding van bestrijdingsmiddelen