Het effect van mindfulness meditatie op de attentional blink Naam: K.M. Eikmans s1677802 E.M. van der Honing, s1888234
Het effect van mindfulness meditatie op de attentional blink
Naam:
K.M. Eikmans s1677802
E.M. van der Honing, s1888234
A. E. van den Brand s1853376
C. Bazuin s0632716
Rijksuniversiteit Groningen
Datum: 3 juli 2012
Cursus: Bachelorthese
groep: BA3-BT_1112_2_e1
Docenten: M.K. van Vugt & H. van Rijn
Voorwoord
Met deze bachelorthese hoop ik een (kleine) bijdrage te leveren aan het in kaart brengen van
de werking mechanismen van meditatie. Ik hoop dat de resultaten een bron van inspiratie zijn
voor volgend onderzoek. Deze bachelorthese had niet kunnen bestaan zonder de hulp van
Heleen Slagter bij het programmeren van de computer taak die gebruikt is voor het testen van
de proefpersonen. Daarnaast wil ik Marieke van Vugt bedanken voor haar aanbodt om een
bachelorthese over meditatie te schrijven en haar inzet en constructieve feedback tijdens het
maken van de bachelorthese. Teven mijn dank aan Hedderik van Rijn voor zijn medewerking
als tweede begeleider.
2
SamenvattingIn dit onderzoek is onderzocht of de grootte van de Attentional blink (AB) afhangt van het
type meditatie (gefocuste aandacht meditatie (FA) of open monitoring meditatie (OM)) dat
gedaan wordt. We verwachtten dat de AB kleiner wordt tijdens OM ten opzichte van FA. De
AB is gemeten met behulp van een rapid visual serial presentation taak (RSVP-taak),
gedurende twee condities. Alle negentien proefpersonen deden eenmaal FA en eenmaal OM
tijdens de RSVP-taak. We hebben de verschillen in AB grootte tussen FA en OM met elkaar
vergeleken. Voor beide meditatietype is een AB gevonden, maar er is geen significant verschil
in AB grootte gevonden tussen de meditatietypen. Daarnaast verwachtten we dat de AB
kleiner wordt naarmate het vermogen om aandacht los te laten groter wordt. Om dit te
onderzoeken hebben we de proefpersonen ingedeeld in twee groepen, een groep die in grootte
mate in staat is aandacht los te laten en een groep die in mindere mate in staat is aandacht los
te laten. Het verschil in AB grootte tussen FA en OM per groep is met elkaar vergeleken. Er is
geen significant verschil gevonden tussen de groepen. Het lage onderscheidingsvermogen van
het huidige onderzoek, veroorzaakt door het kleine aantal proefpersonen kan een reden zijn
waardoor de resultaten niet significant zijn.
AbstractIn this research we investigate the influence of different types of meditation (open monitoring
meditation (OM) and focus attention meditation (FA)) on the Atentional blink (AB). Our
hypothesis is that the AB is smaller during OM than during FA. We measured the AB during a
rapid visual serial presentation task (RSVP-task), in two conditions. In one condition the
nineteen participants did FA and in the other conditions the nineteen participants did OM. We
compare the differences in AB during the two conditions. We found an AB for both
meditation types, but no significant differences between FA and OM. Furthermore we
investigate if the size of the difference in AB between FA and OM is influenced by the ability
to non-attach to mental constructs. Our hypothesis is that if the ability to non-attach increases
the AB decreases. We divided the participants in two groups, one group with a relatively high
ability to non-attach and one group with a relatively low ability to non-attached and compared
the differences in AB between FA and OM. We found no significant differences between the
groups. Our research had a low power duet o the small amount of participant. This could be a
reason for the results not being significant; therefore we recommend replication of this
research with more participants.
3
Inhoudsopgave
1. Inleiding……………………………………………………………………………………..5
2. Methode……………………………………………………………………………………..8
2.1 Onderzoeksdeelnemers……………………………………………………………8
2.2 Taak en materiaal………………………………………………………………….8
2.3 Procedure………………………………………………………………………...10
3. Resultaten…………………………………………………………………………………..11
3.1 Is er een attentional blink aanwezig?.....................................................................11
3.2 Hypothese 1: Hangt de grootte van de AB af van het type meditatie tijdens de
RSVP-taak?............................................................................................................13
3.3 Hypothese 2: Hangt de grootte van het verschil in AB tussen OM en FA af van de
mate waarin men in staat is de aandacht los te laten?............................................13
4. Discussie…………………………………………………………………………………...15
4.1 Er is geen nul meting voor de AB gedaan………….……………………………16
4.2 Plafond effect…………………………………………………………………….16
4.3 Scoring…………………………………………………………………………...16
4.4 70% T1 correct…………………………………………………………………...17
4.5 Ecologische validiteit…………………………………………………………….17
4.6 Het effect van de volgorde van de meditatie technieken………………………...18
4.7 De invloed van meditatie ervaring……………………………………………….18
4.8 Een klein onderscheidingsvermogen…………………………………………….19
Literatuurlijst……………………………………………………………………………….....21
Bijlage 1: Meditatie instructie FA………………………………………………………….....25Bijlage 2: Meditatie instructie OM…………………………………………………………...26Bijlage 3: Vragenlijst meditatie ervaring……………………………………………………..27Bijlage 4: Berekening aantal uren meditatie ervaring…………………..…………………….30
4
Het effect van mindfulness meditatie op de attentional blink
1. InleidingMindfulness is een begrip dat haar oorsprong kent in het Boeddhisme. Mindfulness is een
specifieke vorm van aandacht en is één van de basis lessen van de boeddha. Het is de basis
voor elke vorm van meditatie binnen de boeddhistische tradities (Dunne, 2011; Kabat-Zinn,
2003). Desondanks is het begrip mindfulness moeilijk eenduidig te omschrijven (Van den
Hurk, 2011). Brown en Ryan (2003) schrijven het volgende over mindfulness: “It is most
commonly defined as the state of being attentive to and aware of what is taking place in the
present”. In hun artikel citeren Brown en Ryan (2003) twee boeddhistische meesters over
mindfulness, Nyanaponika Thera en Thich Nhat Hanh. Zij geven de volgende beschrijving
van mindfulness: Nyanaponika Thera (1972) “the clear and single-minded awareness of what
actually happens to us and in us at the successive moments of perception” (p. 5). Hanh (1976)
“keeping one’s conscious- ness alive to the present reality” (p. 11). Een van de meest
gebruikte definities van mindfulness in de geestelijke gezondheidszorg komt van Kabat-Zinn
(2003): “awareness that emerges through paying attention in an particular way, on purpose
in the present moment and non judgementally to the unfolding of experience moment by
moment” (p. 5). Zijn beschrijving van mindfulness wordt op dit moment het meest gebruikt in
de geestelijke gezondheidszorg.
Mindfulness lijkt een positief effect te hebben op de geestelijke gezondheid. Het is
een van de hoofdcomponenten in verschillende derde generatie cognitieve gedragstherapieën
voor de behandeling van verschillende psychische stoornissen (Eifert et al., 2009;
Falkenström, 2010; Kabat-Zinn, 2005; Segal, Williams & Teasdale, 2002; Swenson et al.,
2001; Wildes & Marcus, 2011). De therapeutische effecten van mindfulness ontstaan door het
trainen van mindfulnes met behulp van meditatie. Meditatie is een breed begrip en omvat een
scala aan verschillende vormen van mentale training (Lutz, Slagter, Dunne & Davidson,,
2008; Slagter et al., 2011). Bij het trainen van mindfulness wordt onderscheid gemaakt tussen
twee meditatie technieken: gefocuste aandacht meditatie (FA) en open monitoring meditatie
(OM)( Hözel et al., 2011; Kabat-Zinn, 1994; Kabat-Zinn, 2005; Mipham, 2003; Segal et al.,
2002; Van den Hurk, 2011).
Tijdens FA is de aandacht gericht op een gekozen object, bijvoorbeeld de ademhaling.
Wanneer de aandacht afdwaalt word dit opgemerkt zonder oordeel. Vervolgens wordt de
aandacht terug gebracht naar de ademhaling. Dit proces herhaalt zich telkens wanneer de
aandacht afdwaalt van het object. Tijdens OM is de aandacht niet gericht op een specifiek
5
object. Alles wat in het waarnemingsveld verschijnt krijgt evenveel aandacht. Er wordt geen
oordeel gevormd over en geen reactie gegeven op hetgeen dat wordt waargenomen (Lutz et
al., 2008; Slagter et al. 2007). Beide vormen van meditatie zijn aan elkaar gerelateerd. Het
trainen van mindfulness begint met FA. Deze techniek vormt de basis voor het trainen van
OM (Kabat-Zinn, 2005; Mipham, 2003; Van den Hurk, 2011).
Op dit moment is nog niet duidelijk wat de werkzame mechanismen achter
mindfulness zijn, die zorgen voor een verbetering in de geestelijke gezondheid. Duidelijk is
dat het trainen van mindfulness een positief effect heeft op verschillende aspecten van
aandacht. (Bishop et al.,2004; Hözel et al., 2011; Jha et al., 2007; Kabat-Zinn, 2005; Slagter
et al., 2007; Van den Hurk, 2011 ). In onderzoek van Slagter et al. ( 2007) werd een specifiek
aspect van aandacht onderzocht, namelijk het attention blink (AB) fenomeen. Dit fenomeen
okan gemeten worden met de volgende taak: Op een scherm verschijnt een reeks cijfers,
waarin af en toe een letter zit. De opdracht is om de letters die verschijnen te onthouden.
Wanneer echter letter één en letter twee tussen de 200 en 500 milliseconden achter elkaar
verschijnen zien de meeste mensen letter twee niet. Dit wordt de attentional blink (AB)
genoemd (Dux & Marios, 2009; Slagter et al., 2007; Wierda et al., 2010).
Er wordt gedacht dat de AB ontstaat doordat de hersenen zoveel energie gebruiken
voor het waarnemen van de eerste letter, dat er onvoldoende energie over blijft voor het
waarnemen van de tweede letter. Wanneer er meer dan 500 milliseconden tijd tussen de letters
zit hebben de hersenen genoeg tijd om het waarnemings proces van de eerste letter af te
ronden. Nu kan de tweede letter wel waargenomen worden (Dux & Marios, 2009; Slagter et
al., 2007). Uit het onderzoek van Slagter et al. (2007) blijkt dat na drie maanden intensieve
OM training de AB kleiner wordt . Een verklaring voor dit effect is dat na drie maanden
intensieve OM training de hersenen minder energie gebruiken voor het waarnemen van de
eerste letter. Hierdoor blijft er energie over voor het waarnemen van de tweede letter. Dit
duidt op een efficiënter gebruik van energie in de hersenen na het trainen van OM (Slagter et
al., 2007).
Naar aanleiding van het onderzoek van Slagter et al. (2007) onderzoeken we in het
huidige onderzoek of er een acuut effect is van de meditatieve staat op de AB. De grote van
de AB tijdens FA en OM worden met elkaar vergeleken. We verwachten dat de AB kleiner
wordt na OM omdat in OM getraind wordt om je minder aan stimuli vast te grijpen
(Hypothese 1). Daarnaast toonden Slagter et al. (2007) eerder aan dat na intensieve OM
training de AB kleiner wordt. Omdat in FA juist het vasthouden van aandacht op stimuli
getraind wordt, verwachten we hier dat de AB hetzelfde blijft of misschien zelfs groter wordt.
De reden dat we deze verandering in AB verwachten is dat eerder onderzoek in
aandachtsregulatie, na mindfulness training een verbetering van de aandachtsregulatie vond
(Hölzel et al., 2011). Uit onderzoek van Jha, Krompinger en Baime (2007) blijkt dat mensen
6
getraind in mindfulness een betere executieve aandacht hebben ten opzichte van mensen die
niet getraind zijn in mindfulness. Het begrip executieve aandacht wordt omschreven als het in
staat zijn om niet relevante stimuli te negeren en de aandacht te richten op relevante stimuli
(Van den Hurk, 2011) . Uit onderzoek door Van den Hurk, Giommi, Gielen, Speckens en
Barendregt (2010) blijkt dat personen die zijn getraind in mindfulness flexibeler zijn in het
oriënteren van hun aandacht, accurater zijn en een betere executieve aandacht hebben ten
opzichte van personen die niet getraind zijn in mindfulness. Deze bevindingen duiden op een
efficiëntere aandacht verwerking bij personen met een hogere mate van mindfulness.
Een verbetering in flexibiliteit van het oriënteren van aandacht, betekend dat een
object waarop de aandacht gefocust is sneller losgelaten wordt, waardoor de aandacht sneller
op een volgend object gericht kan worden ( van den Hurk, 2011). Loslaten van aandacht
wordt in boeddhistische tradities gezien als een heilzaam mechanisme voor de geestelijke
gezondheid . Volgens deze tradities kan het loslaten van aandacht getraind worden door
middel van meditatie (Sahdra, Shaver & Brown, 2010). Het tegenovergestelde van loslaten
van aandacht is fixatie van aandacht. De fixatie van de aandacht op een bepaald object is een
symptoom van verschillende psychische stoornissen en lijkt een negatief effect te hebben op
de geestelijke gezondheid. Ter illustratie een voorbeeld. Bij depressie wordt de aandacht vaak
gefixeerd op negatieve gebeurtenissen, waarom deze gebeurtenissen hun overkomen en
eventuele negatieve gebeurtenissen in de toekomst. Dit wordt rumineren genoemd.
Rumineren verergert de depressie( Morina, 2011). Uit onderzoek van Sahdra et al. (2010)
blijkt dat de mate waarin men in staat is aandacht los te laten samenhangt met mate van
mindfulness. Zij maten de mate van mindfulness bij personen en de mate waarin personen in
staat zijn aandacht los te laten. Hoe hoger de scores op mindfulness hoe beter de personen in
staat waren om aandacht los te laten. In het huidige onderzoek onderzoeken we of de grootte
van het verschil in AB tussen OM en FA af hangt van de mate waarin men in staat is de
aandacht los te laten (Sahdra et al., 2010). We verwachten dat wanneer de AB bij OM kleiner
is de mate waarin aandacht losgelaten kan worden groter is, omdat het voor een kleinere AB
belangrijk is dat de aandacht snel kan wisselen van stimulus. Tevens is het verschil in AB
grootte tussen FA en OM groter (hypothese 2).
Het huidige onderzoek wil een bijdrage leveren aan het in kaart brengen van de
werkzame mechanismen die voor de verbetering in de geestelijke gezondheid zorgen na het
trainen van mindfulness. Samenvattend onderzoeken we in dit werk twee hypothesen. Ten
eerste verwachten we dat tijdens OM de AB kleiner is dan tijdens FA. Ten tweede verwachten
we dat wanneer de AB kleiner is tijdens OM het vermogen om de aandacht los te laten groter
is (zie figuur 1).
7
1 2 3 4 5 6 70%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
AB OM
in staat zijn aan-dacht los te laten
Figuur 1: Hypothese 2: samenhang AB tijdens OM en mate van aandacht loslaten
2. Methode
2.1 Onderzoeksdeelnemers
Dit onderzoek richt zich op ervaren mannelijke en vrouwelijke meditatoren. De 19
onderzoeksdeelnemers zijn tussen de 21 en de 60 jaar oud. De onderzoeksdeelnemers komen
uit de provincie Groningen, Utrecht en Noord Holland en zijn gerekruteerd bij verschillende
meditatiegroepen in de provincie Groningen en Noord Holland. Eén onderzoeksdeelnemer
heeft de NAS niet volledig ingevuld, deze persoon is alleen meegenomen in de analyses
behorende bij hypothese 1 en niet voor de analyses behorende bij hypothese 2. Het
opleidingsniveau van de deelnemers loopt van middelbare school tot wetenschappelijk
onderwijs. De meditatie ervaring van de deelnemers ligt tussen de 780 uur en 31937 uur, met
een gemiddelde van 7385 uur.
De volgende inclusiefactoren zijn gebruikt. De deelnemers moeten tussen de 18 en 65
jaar oud zijn. De deelnemers moeten dagelijks meditatie beoefenen en minimaal twee jaar
meditatie ervaring hebben. Ten slotte moeten zij bekend zijn met FA en OM meditatie.
Voor dit onderzoek is toestemming verkregen van de Ethische Commissie Psychologie.
De deelnemers tekenen vooraf aan de deelname een geïnformeerde toestemming. Ze
ontvingen 10 euro per uur voor hun deelname.
2.2 Taak en materiaal
In het huidige onderzoek gebruiken we een Rapid Serial Visual Presentation (RSVP)
taak, om de Attentional Blink (AB) te meten (Raymond et al, 1992). Tijdens te taak mediteren
8
de onderzoeksdeelnemers. De taak wordt twee keer gedaan per onderzoeksdeelnemer. In
conditie één wordt Focused Attention meditatie (FA) gedaan tijdens de RSVP-taak. In
conditie twee wordt Open Monitoring meditatie (OM) gedaan tijdens de RSVP-taak. Vooraf
aan beide condities wordt een oefentaak gedaan.
Conditie één begint met een FA instructie (zie bijlage 1). Daarna volgt een scherm
waarop een kruisje is geprojecteerd, dat dient als focus tijdens de FA. Conditie twee begint
met een OM instructie (zie bijlage 2). Daarna volgt een leeg scherm. Beide meditaties duren
ongeveer vier minuten en worden beëindigd met het geluid van een meditatie gong..
Vervolgens verschijnt er een reeks letters, met daarin twee cijfers, met grote snelheid (100
milliseconden per item) op het computerscherm (zie figuur 2).
RSVP-taak
Figuur 2: RSVP-taak ( Lum et al, 2007)
Het aantal letters dat tussen deze twee cijfers zit, is twee (lag 2), vier (lag 4) of acht
(lag 8). Elke lag komt even vaak voor en de volgorde wordt bepaald door een randomisatie
schema. De cijfers variëren tussen de 1 en 9. Na elke reeks volgt een scherm waarop gevraagd
wordt aan te geven welke twee cijfers voorbij kwamen. In beide RSVP-taak condities worden
vier blokken van 45 reeksen aangeboden. Na twee blokken is er een twee minuten meditatie
pauze, deze pauze wordt afgesloten met een meditatie gong. De oefentaak bestaat uit één blok
van 20 reeksen, tijdens deze taak wordt niet gemediteerd.
In de volgende alinea wordt beschreven welke vragenlijsten we gebruiken in het
huidige onderzoek. We hebben algemene demografische gegevens verzameld, zoals geslacht,
opleidingsniveau, leeftijd et cetera. Daarnaast hebben we de volgende vijf gevalideerde
9
vragenlijsten gebruikt. Ten eerste de Five Factor Mindfulness Questionaire-Short Form
(FFMQ-SF), de Nederlandse versie, bestaande uit 24 items (Bohlmeier, ten Klooster,
Fledderus, Veehof & Baer, 2011). De FFMQ-FS meet de mate van Mindfulness. De
psychometrische kwaliteit van de FFMQ-FS is goed (Bohlmeier, ten Klooster, Fledderus,
Veehof & Baer, 2011). Ten tweede de Beck Depression Inventory (BDI), de Nederlandse
versie, bestaande uit 21 items (Bouwman Bouman, Luteijn, Albersnagel & van der Ploeg,
1985). De BDI meet de ernst van een aanwezige depressie. De BDI heeft een uitstekende
psychometrische kwaliteit (Beck, 1988). Ten derde de Non-Attachment Scale verkort (NAS),
Amerikaanse versie, bestaande uit veertien items (Sahdra, Shaver en Brown, 2010). De NAS
meet het vermogen om gedachten los te laten. De psychometrische kwaliteit van de NAS is
goed (Sahdra, Shaver & Brown, 2010). Ten vierde de Positive and Negative Affect Scale
(PANAS), Nederlandse versie, bestaande uit 20 items. (Peeters, Ponds & Vermeeren 1996).
De PANAS is een zelfbeoordelingslijst en meet de mate van aanwezigheid van positieve en
negatieve gevoelens, aan de hand van de factoren positief affect en negatief affect. De
psychometrische kwaliteit van de Nederlandse versie van de PANAS is goed (Peeters, Ponds
&Vermeeren, 1996). Ten vijfde de State Trait Anxiety Inventory , Trait (STAI-T), de
Nederlandse versie, bestaande uit 20 items (Spielberger, Gorsuch, Lushene, Vagg & Jacobs
1983). De STAI-T meet de mate van aanwezigheid van angst als karaktereigenschap. De
psychometrische kwaliteit van de STAI-T is goed. (Bieling, Anthony & Swinson, 1998).
Daarnaast gebruiken we een zelf samengestelde vragenlijst voor het meten van
meditatie ervaring (zie bijlage 3). Tevens stellen we een aantal open vragen om te controleren
of de onderzoeksdeelnemers de FA en OM instructie en het doel van het onderzoek begrijpen.
In dit rapport gebruiken we alleen de gegevens van de NAS.
2.3 Procedure
Vooraf aan de RSVP-taak vragen we de onderzoeksdeelnemers een online vragenlijst in te
vullen, bestaande uit demografische gegevens, de FFMQ en een Meditatie Ervaring Lijst (zie
bijlage 3).
De RSVP-taak is uitgevoerd in het lab op de faculteit Gedrags- en maatschappij
wetenschappen van de Rijks Universiteit Groningen. De taak is afgenomen in een afgesloten
cabine waarin een computer staat met e-prime 2.0.
Voorafgaand aan de taak deden de proefpersonen een oefentaak om vertrouwd te
raken met het experiment. Na de RSVP-taken vulde de onderzoeksdeelnemer vijf
vragenlijsten in, de BDI, NAS, PANAS, STAI-T en een aantal open vragen om te meten of de
onderzoeksdeelnemers de FA en OM en het doel van het onderzoek begrijpen. Om het
onderscheidingsvermogen te bepalen is een G-power analyse gegaan.
10
Er wordt gebruik gemaakt van een binnen-persoons design. De grote van de AB in
beide condities waarin de RSVP-taak gedaan is, worden per onderzoeksdeelnemer met elkaar
vergeleken doormiddel van een T-toets. Er wordt gekeken naar een tweezijdige p-waarde.
3. ResultatenIn deze paragraaf worden aan de hand van drie vragen de resultaten van ons onderzoek
beschreven. Ten eerste onderzoeken we of er een attentional blink (AB) aanwezig is. Ten
tweede onderzoeken we of de grootte van de AB afhangt van het type meditatie dat gedaan
wordt tijdens de RSVP-taak (hypothese 1). Als laatste is onderzoeken we of de grootte van
het verschil in AB tussen OM en FA afhangt van de mate waarin iemand in staat is aandacht
los te laten (hypothese 2).
3.1 Is er een attentional blink aanwezig?
In figuur 3 is een grafische weergave van de data te zien. Per lag is het percentage T2 gegeven
T1 correct weergegeven, per meditatie type. De foutbalken laten de standaardfout zien (SE =
3.447). We verwachten voor lag 4 een lager percentage T2 gegeven T1 correct dan voor lag 2
en lag 8. Dat betekend dat we op lag 4 een AB verwachten. De grafiek in figuur 3 laat een AB
op lag 4 zien voor beide meditatie typen.
Om de vraag te beantwoorden of er inderdaad een AB aanwezig is op lag 4, hebben
we twee nieuwe variabele gemaakt een variabele die de grootte van de AB weergeeft tijdens
OM (OMnieuw) en een variabele die de grootte van de AB weergeeft tijdens FA (FAnieuw).
Deze variabelen geven het percentage verschil aan, voor T2 gegeven T1 correct, tussen (lag 2
+ lag 8)/2 en lag 4 per meditatie type. Uit de T-toets blijkt dat zowel OMnieuw ( T (18) =
4.105, p = 0.001, M = 11.259 , SD = 11.957) als FAnieuw (T (18) = 5.183, p= 0.000, M =
14.542 , SD = 12.229) significant van nul afwijkt. Op basis van deze informatie kunnen we
concluderen dat er een AB aanwezig is tijdens gefocuste aandacht meditatie (FA) en tijdens
open monitoring meditatie (OM).
11
1 2 366
68
70
72
74
76
78
80
82
84
86
88
90
92
OMFA
2 4 8 Lag
Per
cen
-ta
ge
T2
cor
-re
ct
geg
eve
n T1
co
r-
rect
Figuur 3: Attentional blink tijdens FA en OM
In figuur 4 is het percentage T1 correct per lag, per meditatietype grafisch weergegeven. De
foutbalken laten de standaardfout zien ( SE = 3.447). In de grafiek in figuur 4 lijken de
hellingen voor FA en OM van elkaar te verschillen. Het lijkt alsof de mate waarin het
percentage T1 correct van lag afhangt, per meditatie type verschilt. Met een gepaarde T-toets
voor de hellingen van beide grafieken hebben we onderzocht of het verschil tussen de
hellingen significant is. Op basis van de gepaarde T-toets kan worden geconcludeerd dat de
hellingen van beide grafieken niet significant van elkaar verschillen ( T (18) = -0.831, p =
0.417, M = -0.395, SD = 2.07).
12
1 2 3545658606264666870727476788082848688909294
OMFA
2 4 8 Lag
per
cen
-ta
ge
T1
cor
-re
ct
Figuur 4: Percentage T1 correct per lag per meditatie type.
3.2 Hypothese 1: Hangt de grootte van de AB af van het type meditatie tijdens de RSVP-
taak?
De AB wordt bepaald door de verschilscore (lag 2 + lag 8)/2 en lag 4 op T2 correct gegeven
T1 correct, om de vraag te beantwoorden of de grootte van de AB afhangt van het type
meditatie dat is gedaan tijdens de RSVP-taak hebben we met behulp van een gepaarde T-toets
onderzocht of de grootte van de AB tijdens FA en OM significant van elkaar verschillen. Op
basis van deze toets is er geen significant verschil tussen de grootte van de AB voor FA vs.
OM (T(18) = -1.414, p = 0.174, M = -3.282, SD = 10.118). De grootte van AB lijkt niet af te
hangen van meditatietype.
3.3 Hypothese 2: Hangt de grootte van het verschil in AB tussen OM en FA af van de
mate waarin men in staat is de aandacht los te laten?
Om deze vraag te onderzoeken is de data in twee groepen verdeeld, een groep die relatief
hoog scoort op het kunnen loslaten van aandacht en een groep die relatief laag scoort op het
kunnen loslaten van aandacht. De verdeling is gemaakt aan de hand van de scores op de Non
attachment scale (NAS). Eén persoon heeft de NAS niet ingevuld en is daarom niet
meegenomen in de analyse. Met behulp van een mediaan split van de NAS scores hebben we
13
twee groepen gemaakt. Een groep die de mediaan of hoger scoort op de NAS (groep 1) en een
groep die lager scoort dan de mediaan op de NAS (groep 0) (m = 64). De groep die relatief
hoog scoort op de NAS bestaat uit tien onderzoeksdeelnemers en de groep die relatief laag
scoort op de NAS bestaat uit acht onderzoeksdeelnemers. Ten eerste hebben we per groep
onderzocht of er een effect van meditatie is op de grootte van de AB. Net als bij hypothese 1
hebben we gebruik gemaakt van een gepaarde T-toets voor het vergelijken van de AB grootte
per meditatietype, per groep. Voor geen van beide groepen is het verschil in AB grootte tussen
FA en OM significant ( respectievelijk groep 1: T(9) = 1.358, p = 0.208, M = 5.53, SD =
12.879 en groep 0: T (7) = 0.396, p = 0.704, M = 0.825, SD = 5.892).
Tabel 1: Geen significant effect voor meditatie type voor de groep met een relatief hoge score
op de NAS en voor de groep met een relatief lage score op de NAS
M SD DF SE T p-waarde
Groep 1 : FAnieuw-OMnieuw 5.53 % 12.879 9 4.073 1.358 0.208
Groep 0: FAnieuw-OMnieuw 0.825 % 5.892 7 2.083 0.396 0.704
In figuur 5 zijn de percentages T2 correct gegeven T1 correct, per lag, per meditatietype ,
uitgesplitst voor de beide groepen weergegeven. De grafiek in figuur 5 laat een verschil zien
in het verloop van de scores voor beide groepen. Tevens is te zien dat het percentage verschil
in AB grootte tussen de meditatietypen, per groep verschilt (FAnieuw-OMnieuw).
Met een T-toets voor onafhankelijke groepen hebben we onderzocht of dit verschil significant
is. Op basis van de resultaten van de T- toets voor onafhankelijke groepen kan geconcludeerd
worden dat er geen verschil is tussen beide groepen voor het percentage verschil in AB
grootte tussen beide meditatie typen (T (16)= -1.028, p = 0.322, M = -4.705, SE = 4.575).
14
2 4 860
62
64
66
68
70
72
74
76
78
80
82
84
86
88
90
92
94
Om-laag
Omhoog
Falaag
Fahoog
P e r c e n t a g e T 2 c o r r e c t g e g e v e n T 1 c o r r e c t
Lag
Figuur 5: Percentage T2 correct gegeven T1 correct, per lag, per meditatietype uitgesplitst
voor een groep die relatief hoog scoort op de NAS (Fahoog en Omhoog) en een groep die
relatief laag scoort op de NAS (Falaag en Omlaag)
4. DiscussieIn het huidige onderzoek hebben we onderzocht of er een acuut effect van meditatie is op de
grootte van de attentional blink (AB). We verwachtten dat de AB kleiner is tijdens open
monitoring meditatie (OM) dan tijdens gefocuste aandacht meditatie (FA) (Hypothese 1). We
hebben geen significant effect kunnen vinden voor een verschil in de grootte van de AB
tussen OM en FA. In het huidige onderzoek hebben we dus geen bewijs gevonden voor
hypothese 1.
Daarnaast hebben we onderzocht of het in staat zijn aandacht los te laten effect heeft
op de grootte van het verschil in AB tijdens FA en OM. We verwachtten dat naar mate het
vermogen om aandacht los te laten groter is, het verschil in de grootte van de AB tussen OM
15
en FA groter is (Hypothese 2), omdat de AB voor OM kleiner wordt naar mate het vermogen
om aandacht los te laten groter wordt. We hebben geen significant verschil gevonden tussen
onderzoeksdeelnemers die relatief hoog scoren op het vermogen om aandacht los te laten en
onderzoeksdeelnemers die relatief laag scoren op het vermogen om aandacht los te laten in de
grootte van het verschil in de AB grootte tussen FA en OM. We hebben in het huidige
onderzoek dus geen bewijs gevonden voor hypothese 2.
In de volgende alinea’s beschrijven we beperkingen van het onderzoek die mogelijk
kunnen verklaren waarom we geen significante resultaten hebben gevonden.
4.1 Er is geen nul meting voor de AB gedaan
In het huidige onderzoek hebben we alleen gekeken naar het verschil in de grootte van de AB
tijdens OM en FA. We hebben niet gekeken hoe groot de AB is wanneer er niet gemediteerd
wordt. Het kan zijn dat er een algemeen acuut effect van meditatie op de grootte van de AB is.
Dan wordt de AB kleiner tijdens zowel FA als OM. Doordat er in het huidige onderzoek geen
nul meting gedaan is voor de AB kan er niets gezegd worden over een algemeen acuut effect
van meditatie op de grootte van de AB. Omdat een nul meting problematisch is, hebben we er
in het huidige onderzoek voor gekozen alleen de AB grootte tussen FA en OM te vergelijken.
Mensen die langere tijd mediteren kunnen onbewust altijd in een meditatieve staat zijn,
waardoor het bijna onmogelijk word de AB te meten in niet meditatieve staat.
4.2 Plafond effect
Een score op T1 correct tussen de 95 % en 100% is een aanwijzing dat de test die gebruikt
wordt om AB te meten niet gevoelig genoeg is. Er is dan sprake van een plafond effect. Voor
de data in het huidige onderzoek zijn geen aanwijzingen voor een plafond effect. In volgend
onderzoek is het belangrijk te controleren of de RSVP-taak gevoelig genoeg is voor het testen
van de AB. Een test die niet gevoelig genoeg is kan een verkeerd beeld geven van de data.
4.3 Scoring
Tijdens de RSVP-taak wordt een reeks letters met twee cijfer ertussen snel achter elkaar
gepresenteerd. De onderzoeksdeelnemer wordt gevraagd om te rapporteren welke twee cijfers
er tussen de letters te zien zijn. Doordat de getallen snel achter elkaar verschijnen kan het zijn
dat de twee cijfers wel gezien worden maar niet in de juiste volgorde, waardoor de
onderzoeksdeelnemer soms de juiste cijfers in de verkeerde volgorde rapporteert. In het
huidige onderzoek hebben we hier geen rekening mee gehouden, het antwoord van de
onderzoeksdeelnemer is alleen goed gerekend als de cijfers in de juiste volgorde zijn
gerapporteerd. Het in de verkeerde volgorde rapporteren van de cijfers is geen indicatie voor
een AB. Het omkeren van antwoorden komt waarschijnlijk vaker voor wanneer de twee
16
cijfers relatief snel achter elkaar komen, zoals bij lag 2 en lag 4. In figuur 4 is te zien dat de
percentages T1 correct voor lag 2 en lag 4 lager liggen dan voor lag 8. Wij verwachtten dat
wanneer antwoorden waarin de antwoorden waarin de juiste cijfers in de verkeerde volgorde
worden gegeven, goed gerekend worden, de percentages T1 correct op lag 2 en lag 4
significant stijgen en op lag 8 ongeveer gelijk blijven. Dit betekend dat het effect van lag wat
nu zichtbaar is voor het percentage T1 correct verdwijnt. In een volgend onderzoek is het
raadzaam hier rekening mee te houden en antwoorden waarbij de juiste cijfers in de
omgekeerde volgorde zijn gerapporteerd wel goed te rekenen.
4.4 70% T1 correct
In onderzoek naar AB wordt vaak een de volgende grens gebruikt om data mee te nemen in
het onderzoek: minimaal 70% correct op T1. Wanneer wij de grens 70% T1 correct gebruiken
voor de analyse van de data, geeft dit weinig verschil in de resultaten ten opzichte van de
analyse waarin wij deze grens niet gebruiken. Wanneer we de grens van de 70% correct op T1
gebruiken kunnen er minder proefpersonen meegenomen worden in de analyse. Gezien het
kleine aantal proefpersonen in het huidige onderzoek hebben we ervoor gekozen alle data mee
te nemen.
4.5 Ecologische validiteit
De ruimtes waarin de onderzoeksdeelnemers zijn getest verschillen sterk met de ruimtes
waarin de onderzoeksdeelnemers normaal gesproken mediteren. Tevens verschilde de
houding van de onderzoeksdeelnemers tijdens het mediteren gedurende het testen met de
meditatiehouding die de onderzoeksdeelnemers normaal gesproken hebben. De houding is
anders omdat de onderzoeksdeelnemers op een stoel zitten tijdens het testen in plaats van op
een meditatiekussen. Deze verschillen kunnen het moeilijker maken voor de
onderzoeksdeelnemers om in een meditatieve staat te komen en de meditatieve staat vast te
houden. Daarnaast kan hierdoor de meditatie die de onderzoeksdeelnemers tijdens het testen
doen verschillen van de meditatie die zij thuis doen.
Een deel van de onderzoeksdeelnemers is getest op het Zen River klooster in
uithuizen. Deze onderzoeksdeelnemers mediteerden hier wel in de ruimte en de houding
waarin zij normaal gesproken mediteren. Doordat het huidige onderzoek een binnen-persoons
design gebruikt (onderzoeksdeelnemers worden met elkaar vergeleken tussen de verschillende
condities), is er geen effect van context. Een volgend onderzoek kan rekening houden met de
ecologische validiteit, door de onderzoeksdeelnemers te testen in een ruimte en houding die
meer overeenkomt met de ruimte en houding waarin zij normaal gesproken mediteren.
17
4.6 Het effect van de volgorde van de meditatie technieken
De volgorde van de meditatie technieken tijdens de RSVP-taak kan een alternatieve
verklaring zijn voor het effect van OM en FA op de grootte van AB. Het zou kunnen dat
wanneer OM als laatst gedaan wordt tijdens de RSVP-taak de grootte van de AB tijdens OM
kleiner is, omdat de proefpersonen beter worden in de taak. Om een indicatie te krijgen van
de aanwezigheid van een effect voor de volgorde van de meditatie technieken tijdens de
RSVP taak op de grootte van de AB, is de data opgesplitst in twee groepen aan de hand van
een mediaan split voor het verschill in AB grootte tussen FA en OM ( FAnieuw-OMnieuw) (
m = 2.45). Een groep met een verschil in AB grootte tussen FA en OM gelijk of hoger dan
2.45 % (relatief groot verschil, n = 10) en een groep met een verschil in AB grootte tussen FA
en OM lager dan 2.45 % (relatief klein verschil, n = 9). Per groep is gekeken hoeveel procent
van de onderzoeksdeelnemers OM als eerste hebben gedaan tijdens de RSVP-taak en hoeveel
procent FA als eerste hebben gedaan tijdens de RSVP-taak. In tabel 2 is een overzicht
weergegeven. Vanwege het kleine aantal onderzoeksdeelnemers per groep kunnen we
concluderen dat de verdeling FA eerst Vs. OM eerst ongeveer gelijk is. Het lijkt erop dat er
geen effect is van de volgorde van de meditatie technieken tijdens de RSVP-taak op de
grootte van het verschil in AB grootte tussen FA en OM.
Tabel 2 : Geen effect op verschil in AB grootte tussen FA en OM voor volgorde
meditatietechniek tijdens RSVP-Taak
Relatief groot verschil Relatief klein verschil
Percentage FA eerst 40 % 55.56 %
Percentage OM eerst 60 % 44.44%
4.7 De invloed van meditatie ervaring
Er is een groot verschil in het aantal uren meditatie ervaring tussen de onderzoeksdeelnemers,
dit aantal loopt van 780 uur tot 31937 uur. Een mogelijkheid is dat het verschil in AB grootte
tussen OM en FA alleen ontstaat bij personen die meer dan een bepaald aantal uren
gemediteerd hebben. Een verklaring hiervoor kan zijn dat mensen met meer meditatie
ervaring gemakkelijker in meditatieve staat komen en beter in staat zijn dit vast te houden dan
mensen die minder uren gemediteerd hebben. De meditatie moment tijdens de RSVP-taak zijn
relatief kort, twee tot vier minuten, het is daarom belangrijk dat mensen relatief snel in
meditatieve staat zijn en dit vast kunnen houden, wanneer gekeken wordt naar een acuut
effect van meditatie.
Daarnaast kan het zo zijn dat mensen die relatief weinig uren gemediteerd hebben
minder goed de techniek van FA en OM beheersen , doordat zij minder ervaring hebben met
18
beide meditatievormen ten opzichte van mensen die relatief veel uren gemediteerd hebben.
Hierdoor kan het zijn dat mensen met relatief weinig uren meditatie ervaring niet
daadwerkelijke FA of OM doen tijdens de RSVP-taak. Tevens kan het aantal uren meditatie
ervaring in OM en FA verschillen, waardoor een persoon beter is in de meditatie techniek
waarmee hij of zij meer ervaring heeft dan in de meditatie techniek waarin hij of zij minder
ervaring heeft en visa versa. In het huidige onderzoek is niet gecontroleerd of mensen
daadwerkelijk FA of OM doen tijdens de RSVP-taak. In een volgend onderzoek zou er een
minimaal aantal meditatie uren meditatie ervaring gebruikt kunnen worden als inclusiefactor.
Dit maakt het rekruteren van onderzoeksdeelnemers lastiger, maar geeft meer zekerheid over
de beheersing van OM en FA.
4.8 Een klein onderscheidingsvermogen
Een van de inclusiefactoren die gebruikt zijn voor dit onderzoek is een dagelijkse beoefening
van meditatie. In Nederland en specifiek in het noorden van het land zijn er relatief weinig
mensen die dagelijks mediteren. Dit maakt het lastig om mensen de rekruteren, waardoor er
slechts 19 onderzoeksdeelnemers deelgenomen hebben aan het onderzoek. In figuur 6 is een
grafiek weergegeven van het onderscheidingsvermogen afgezet tegen het aantal
onderzoeksdeelnemers. Door het kleine aantal proefpersoenen in het huidige onderzoek is de
onderscheidingsvermogen, bij een α van 0.05, 0.19. Dit is een klein onderscheidingsvermogen
en betekend dat de kans dat de nulhypothese ten onrechte niet verworpen wordt 0.81 is.
Figuur 6: Het lage aantal onderzoeksdeelnemers ( n = 19) in het huidige onderzoek zorgt
voor een klein onderscheidingsvermogen
19
De grafiek in figuur 5 laat zien dat pas wanneer het aantal onderzoeksdeelnemers boven de
100 is, het onderscheidingsvermogen ongeveer 0.8 wordt. De resultaten van het huidige
onderzoek laten bij visuele inspectie ( figuur 3), wel een verschil zien in grootte van AB
tussen FA en OM. Tevens is er bij visuele inspectie (figuur 5) een verschil te zien in grootte
van het verschil in de grootte van de AB tussen FA en OM als de data opgesplitst wordt in een
groep die relatief hoog scoort op het loslaten van aandacht en een groep die relatief laag
scoort op het loslaten van aandacht. Op basis van deze waarnemingen vinden wij de kans
voor een effect van meditatie type op de grootte van de AB en een effect van het vermogen
om aandacht los te laten op de grootte van het verschil in AB grootte tussen FA en OM,
aannemelijk genoeg om het huidige onderzoek te herhalen met een groter aantal
onderzoeksdeelnemers.
20
Literatuurlijst
Beck, A. T., Steer, R. A., & Garbin, M. G. (1988). Psychometric properties of the beck depres-
sion inventory: Twenty-five years of evaluation. Clinical Psychology Review, 8(1), 77-
100.
Bieling, P. J., Antony, M. M., & Swinson, R. P. (1998). The Stait–Trait anxiety inventory, trait
version: Structure and content re-examined. Behaviour Research and Therapy, 36(7-8),
777-788.
Bieling, P. J., Antony, M. M., & Swinson, R. P. (1998). The state-trait anxiety inventory, trait
version: Structure.. Behaviour Research & Therapy, 36(7), 777.
Bishop, S. R., Lau, M., Shapiro, S., Carlson, L., Anderson, N. D., Carmody, J., et al. (2004).
Mindfulness: A proposed operational definition. Clinical Psychology: Science and Prac-
tice, 11(3), 230-241.
Bohlmeijer, E., M., Fledderus, M., Veehof, M., & Baer, R. (2011). Psychometric properties of
the five facet mindfulness questionnaire in depressed adults and development of a short
form. Assessment, 18(3), 308-320.
Brown, K. W., & Ryan, R. M. (2003). The benefits of being present: Mindfulness and its role
in psychological well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 84(4), 822-
848.
Dunne, J. (2011). Toward an understanding of non-dual mindfulness. Contemporary Bud-
dhism, 12(1), 71-88.
Dux, P. E., & Marois, R. (2009). The attentional blink: A review of data and theory. Attention,
Perception & Psychophysics, 71(8), 1683-1700.
Eifert, G. H., Forsyth, J. P., Arch, J., Espejo, E., Keller, M., & Langer, D. (2009). Acceptance
and commitment therapy for anxiety disorders: Three case studies exemplifying a uni-
fied treatment protocol. Cognitive and Behavioral Practice, 16(4), 368-385.
21
Falkenström, F. (2010). Studying mindfulness in experienced meditators: A quasi-experimen-
tal approach. Personality and Individual Differences, 48(3), 305-310.
Hölzel, B. K., Lazar, S. W., Gard, T., Schuman-Olivier, Z., Vago, D. R., & Ott, U. (2011).
How does mindfulness meditation work? proposing mechanisms of action from a con-
ceptual and neural perspective. Perspectives on Psychological Science, 6(6), 537-559.
Jha, A. J., Krompinger, J., & Baime, M. J. (2007). Mindfulness training modifies subsystems
of attention. Cognitive, Affective & Behavioral Neuroscience, 7(2), 109-119.
Kabat-Zinn, J. (1994). Wherever you go, there you are: Mindfulness meditation in everyday
life ( first ed.). New York: Hyperion
Kabat-Zinn, J. (2005).
Handboek meditatief ontspannen: Effectief programma voor het bestrijden van pijn en
stress (second ed.). Haarlem: Alamira-Becht.
Kabat-Zinn, J. (2003). Mindfulness-based interventions in context: Past, present, and future.
Clinical Psychology: Science & Practice, 10(2), 144-156.
Lum, J. A. G., Conti-Ramsden, G., & Lindell, A. K. (2007). The attentional blink reveals
sluggish attentional shifting in adolescents with specific language impairment. Brain and
Cognition, 63(3), 287-295.
Lutz, A., Slagter, H. A., Dunne, J. D., & Davidson, R. J. (2008). Attention regulation and
monitoring in meditation. Trends in Cognitive Sciences, 12(4), 163-169.
Mipham, S. (2004). Turning the mind into an ally (first ed.). New York: Riverhead Books.
Morina, N. (2011). Rumination and avoidance as predictors of prolonged grief, depression,
and posttraumatic stress in female widowed survivors of war. Journal of Nervous &
Mental Disease, 199(12), 921-927.
Nhât Hanh, T. (1988). The miracle of mindfulness: A manual of meditation. London: Rider.
Nyanaponika Thera. (1972). The onderscheidingsvermogen of mindfulness (first ed.). San
Francisco: Unity Press.
22
Peeters, F. P. M. L., Ponds, R. W. H. M., & Vermeeren, M. T. G. (1996). Affectiviteit en
zelfbeoordeling van depressie en angst door. [Tijdschrift Voor Psychiatrie] (3)
Sahdra, B. K., Shaver, P. R., & Brown, K. W. (2010).
A scale to measure non-attachment:
A buddhist complement to western research on attachment and adaptive functioning.
Journal of Personality Assessment, 92(2), 116-127.
Segal, Z. V., Williams, J., & Teasdale, J. D. (2002). Mindfulness-based cognitive therapy for
depression: A new approach to preventing relapse. New York: The Guilford Press.
Slagter, H. A., Lutz, A., Greischar, L. L., Francis, A. D., Nieuwenhuis, S., Davis, J. M., et al.
(2007). Mental training affects distribution of limited brain resources. PLoS Biology,
5(6), e138.
Spielberger, C. D., Gorsuch, R. L., Lushene, R., Vagg, P. R., & Jacobs, G. A. (1983). Manual
for the state-trait anxiety inventory. Verenigde Staten, Californie, Palo Alto: Consulting
Psychologist Press.
Swenson, C. R., Sanderson, C., Dulit, R. A., & Linehan, M. M. (2001). The application of di-
alectical behavior therapy for patients with borderline personality disorder on inpatient
units. Psychiatric Quarterly, 72(4), 307.
Van den Hurk, P, A, M. (2011). On the practice of mindfulness meditation and associated
changes in cognition, affect and personality. Unpublished phd, Rabbout Universiteit,
Nijmegen.
van, d. H., Giommi, F., Gielen, S. C., Speckens, A. E. M., & Barendregt, H. P. (2010). Greater
efficiency in attentional processing related to mindfulness meditation. The Quarterly
Journal of Experimental Psychology, 63(6), 1168-1180.
Wierda, S. M., van Rijn, H., Taatgen, N. A., & Martens, S. (2010). Distracting the mind im-
proves performance: An ERP study. Plos One, 5(11), e15024-e15024.
23
Wildes, J., E., & Marcus, M., D. (2011). Development of emotion acceptance behavior ther-
apy for anorexia nervosa: A case series. International Journal of Eating Disorders,
44(5), 421-427.
Zerbe, K. J. (1996). Anorexia nervosa and bulimia nervosa. when the pursuit of bodily 'per-
fection' becomes a killer. Postgraduate Medicine, 99(1), 161.
24
Bijlage 1: Meditatie instructie FA
U gaat nu eerst 4 minuten mediteren.Na deze 4 minuten hoort u een bel en begint de aandachtstaak.
CONCENTRATIE MEDITATIE INSTRUCTIESTijdens de meditatiesessie zult u een
kruisje op het midden van het beeldschermzien staan.
Focus uw aandacht op het kruisje.Breng steeds wanneer u afgeleid raakt uw
aandacht terug naar het kruisje.
Neem je meditatiehouding aan.Druk op de spatiebalk om de
meditatiesessie te starten.
25
Bijlage 2: Meditatie instructie OM
U gaat nu eerst 4 minuten mediteren.Na deze 4 minuten hoort u een bel en begint de aandachtstaak.
OPEN GEWARZIJN MEDITATIE INSTRUCTIESWees u gewaar van voobijgaande natuur van uw ervaring van moment tot moment
terwijl u ademt.Laat uw ogen rusten in de ruimte.Neem uw meditatiehouding aan.
Druk op de spatiebalk om de meditatiesessie te starten.
26
Bijlage 3: Vragenlijst meditatie ervaring
Meditatie ervaring
Kunt u aangeven hoeveel jaren u mediteert?…………………………………………………………………………………………………………………………………………Beoefening tijdens de afgelopen maandHieronder stellen we een aantal vragen over uw meditatie ervaring. U kunt zich beperken tot de meditatiesoorten die een wezenlijk deel vormen van uw meditatie ervaring.De eerste vraag gaat over uw beoefening van verschillende vormen van meditatie in de afgelopen MAAND. Vink de vormen van meditatie aan die u de afgelopen MAAND beoefend heeft.
Mindfulness training Zen Vipassana Shamatha Vipashyana Meditatieve contemplatie Sadhana Mahamudra Mind Training (compassie, liefdevolle vriendelijkheid, tonglen, etc.) Nogondro TM Other: ………………
Vul voor elke vorm (die u aangevinkt heeft) hieronder de gegevens in.Meditatie vorm 1: ……………………………………Meditatievorm 1. Tijdsduur beoefening in jaren en maanden (bijvoorbeeld: 2 jaar en 3 maanden): ………………………………………….Meditatievorm 1, tijdsduur per:
Dag Week
Meditatievorm 1, tijdsduur van de meditatie beoefeningGeef aan hoe lang u in de afgelopen maand gemiddeld per dag/per week heeft gemediteerd
>4 uren 3 – 4 uren 2 – 3 uren 1 – 2 uren 30 minuten – 1 uur 15 – 30 minuten < 15 minutenMeditatievorm 1, opmerkingenZijn er bijvoorbeeld pauzes geweest in uw beoefening en andere informatie die van belang zou kunnen zijn voor het berekenen van uw meditatie ervaring?
………………………………………………………………………………………………………………………………………….
27
Verdere meditatie beoefeningHeeft u de afgelopen jaren nog andere meditatie vormen beoefend naast die u hierboven genoemd heeft?Zo ja, wilt u deze hieronder vermelden? U kunt zich beperken tot de meditatiesoorten die een wezenlijk deel vormen van uw meditatie ervaring.Zo nee, vink dan de optie "Geen andere meditatie vormen" aan. U kunt nu verder gaan naar het onderdeel Retraite ervaring.
Geen andere meditatie vormen Mindfulness training Zen Vipassana Shamatha Vipashyana Meditatieve contemplatie Sadhana Mahamudra Mind Training (compassie, liefdevolle vriendelijkheid, tonglen, etc.) Nogondro TM Other: ………………
Vul voor elke vorm (die u aangevinkt heeft) hieronder de gegevens in.Meditatie vorm 1: ……………………………………Meditatievorm 1. Tijdsduur beoefening in jaren en maanden (bijvoorbeeld: 2 jaar en 3 maanden): ………………………………………….Meditatievorm 1, tijdsduur per:
Dag Week
Meditatievorm 1, tijdsduur van de meditatie beoefeningGeef aan hoe lang u in de afgelopen maand gemiddeld per dag/per week heeft gemediteerd
>4 uren 3 – 4 uren 2 – 3 uren 1 – 2 uren 30 minuten – 1 uur 15 – 30 minuten < 15 minutenMeditatievorm 1, opmerkingenZijn er bijvoorbeeld pauzes geweest in uw beoefening en andere informatie die van belang zou kunnen zijn voor het berekenen van uw meditatie ervaring?
………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Retraite ervaring
Hoeveel dagen bent u in retraite geweest sinds u begonnen bent met mediteren?
28
U kunt de dagen van alle retraites waaraan u heeft deelgenomen optellen en in de antwoordbalk weergeven
………………………………..
Waren de retraites waaraan u heeft deelgenomen met name gefocust op: Mediteren Studie 50% meditatie 50% studie Niet van toepassing
29
Bijlage 4: Berekening aantal uren meditatie ervaring
Het aantal uren meditatie ervaring is berekend met behulp van tabel 3 a en tabel 3b.Voor iedere proefpersoon zijn beide tabellen ingevuld en vervolgens de totalen bij elkaar opgeteld in tabel 3b totaal M+J. Het totaal M+J uit tabel 3b is het totaal aantal uren meditatie ervaring van de proefpersoon.
Tabel 3 a: Aantal uren meditatie in de afgelopen maand
Meditatievorm afgelopen maand
Aantal jaar en maand
Dag/week Uren/min Totaal
TotaalTotaal in de afgelopen maand
Tabel 3b: Overige aantal uren meditatie in de afgelopen jaren
Meditatievorm afgelopen jaar
Aantal jaar en maand
Dag/week Uren/min Totaal
TotaalTotaalM+J
30