Academiejaar 2013-2014 Tweedesemesterexamenperiode Mijn kind is (niet) anders Een ervaringsonderzoek bij ouders van kinderen met een type 3 attest die de overstap maakten van het gewoon naar het buitengewoon onderwijs Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek Promotor: Prof. Dr. E. Broekaert Door: Kim De Wilde (01106023)
85
Embed
Mijn kind is (niet) anders - Ghent University · 2014. 12. 19. · De overstap van het gewoon naar het buitengewoon basisonderwijs (BuBaO) type 3 is voor ouders van kinderen met gedrags-
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
Transcript
Academiejaar 2013-2014
Tweedesemesterexamenperiode
Mijn kind is (niet) anders Een ervaringsonderzoek bij ouders van kinderen met een type 3 attest die de
overstap maakten van het gewoon naar het buitengewoon onderwijs
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Promotor: Prof. Dr. E. Broekaert
Door: Kim De Wilde (01106023)
I
ABSTRACT
De overstap van het gewoon naar het buitengewoon basisonderwijs (BuBaO) type 3 is voor
ouders van kinderen met gedrags- en/ of emotionele stoornissen niet eenvoudig. Los van de
praktische en organisatorische impact die dit heeft en het effect op de familiale context gaat
hiermee een moeilijk verwerkingsproces gepaard voor de ouder(s).
Deze masterproef tracht, aan de hand van het ecologisch model van Bronfenbrenner, een
beeld te schetsen van de ervaringen van ouders van kinderen met een type 3 attest die de
overstap maakten van het gewoon naar het BuBaO.
Via een rondzendbrief aan verschillende scholen BuBaO type 3 werd een onderzoeksgroep
van 17 ouders bekomen. Deze werden bevraagd aan de hand van een semi-gestructureerd
kwalitatief interview. Via een thematische analyse werden de bekomen gegevens
geanalyseerd. De resultaten van dit onderzoek tonen dat de overstap bij veel ouders een
emotionele gebeurtenis was en is, waarbij ondersteuning op verschillende niveaus
hoogstnodig is. De houding van de (directe) omgeving van de ouders en de samenleving
t.o.v. het BuBaO bepaalt mee hun keuze en beleving.
Door na te gaan hoe de ouders de hulpverlening ervoeren, werden enkele hiaten bloot
gelegd. Niet alle ouders werden bij de aanvang van het overgangsproces betrokken of
erkend als evenwaardige partner. Ook misten ze voldoende informatie over alle
mogelijkheden en alternatieven voor, in en naast het BuBaO. Het hulpverleningslandschap
blijkt te weinig op elkaar afgestemd waardoor het niet evident is om alle gepaste
ondersteuning te bekomen. Tot slot is de beeldvorming en houding van de samenleving t.o.v.
het BuBaO type 3 nog te veroordelend en te weinig begrijpend.
II
VOORWOORD
Deze masterproef kon enkel tot stand komen dankzij de steun en hulp van vele mensen.
Vooreerst wens ik mijn promotor, Prof. Dr. Eric Broekaert, te bedanken voor de mogelijkheid
die hij me gaf om dit onderzoek te voeren. Ook gaf hij me goede raad en toonde hij me
nieuwe invalshoeken wanneer het minder vlotte. Met vragen kon ik telkens bij hem terecht.
Verder zou ik de deelnemende scholen en verantwoordelijke per school (Mariella Farricelli
van het OOBC De Nieuwe Vaart, Sophie Tessier van MPI De Oase, Petra Van Assche van
het BuLO Sint-Jozef en Filip Arryn van BuBaO Sint-Gregorius) willen bedanken voor hun
inspanningen om de rondzendbrief uit te delen in de klassen en de ouders te motiveren om
deel te nemen aan mijn onderzoek. Zonder hen zou er geen sprake geweest zijn van deze
masterproef.
Alle deelnemende ouders wens ik eveneens uitgebreid te bedanken. Ze maakten tijd vrij om
mij hun persoonlijk verhaal te vertellen en hun ervaringen te delen. Door de openheid van de
ouders kreeg ik een schat aan informatie en werd mijn motivatie om deze thesis te schrijven
alleen maar groter.
Ook wens ik Gil Thys te bedanken om tijd vrij te maken voor een gesprek en het aanreiken
van enkele goede bronnen en invalshoeken.
Tot slot wil ik een grote dank je wel zeggen aan alle mensen rondom mij voor alle morele
steun en hulp. Mijn ouders (en dan vooral mijn mama), mijn schoonzus en mijn broer wil ik
extra bedanken voor de kritische bedenkingen en het gedetailleerd nalezen van mijn
masterproef. Ook mijn vriend wil ik uitgebreid bedanken voor de vele bemoedigende
woorden en zijn groot vertrouwen in mij.
In deze masterproef werden de APA Sixth richtlijnen gevolgd voor de bibliografische
verwijzingen.
Zie bijlage 1 voor een lijst met alle afkortingen.
III
INHOUDSOPGAVE
ABSTRACT ........................................................................................................................... I
VOORWOORD...................................................................................................................... II
“Ik had er schrik voor, omdat het taboe blijft, het BuO”. (Interview Stefanie).
“Ik had het er lastig mee want ja, ze moest naar die school en de andere kinderen waren
thuis, en ik had zo iets van ochere dat schaap. En mijn hart brak. Maar ik heb van mijn hart
een steen gemaakt want ze zeiden van het is voor haar eigen goed.” (Interview Hilde).
Eén ouder had het moeilijk functioneren van haar kind niet opgemerkt en viel uit de lucht toen ze te horen kreeg dat haar kind moest getest worden.
“Bij onze K. had ik het er heel moeilijk mee. K. is altijd een heel rustig baby’tje geweest, dat
was een droombaby, hij was zindelijk dag en nacht. Hij maakte vriendjes, hij had plezier, OK,
hij was druk, maar ik dacht dat is normaal, hij is een kleutertje. Maar door het feit dat ik zoveel
begaan was met de opvoeding van G. heb ik eigenlijk veel dingen niet gezien van K. omdat ik
daar altijd mee bezig was. Hij is inderdaad ook druk, maar ik stond daar geen 100% bij stil. Tot
ze mij dat op school zeiden, en dan dacht ik van ja, thuis doet hij dat ook, en dan zeiden ze
ook van ja mevrouw, wordt het dan geen tijd om daar thuis ook iets aan te laten doen?”
(Interview Heleen).
Een aantal (7) van de 17 ouders had het gevoel geen vrije keuze te hebben. Ze ervoeren het
als een verplichting om de overstap naar het BuBaO te maken.
“Ik had geen keus. Hij moest weg. Ik heb een gesprek gehad he met de school en het CLB, maar in het gesprek was het duidelijk van hij kan hier niet blijven en dat ze mij richten naar de Oase.” (Interview Barbara).
Andere ouders, 4 van de 17, hadden het gevoel dat hun kind te snel werd opgegeven, dat
het onvoldoende krediet en kansen kreeg in het gewoon basis onderwijs.
“Ik had het gevoel dat ze hier heel snel opgegeven hadden. Het is een school die van zichzelf
zegt: “Wij kunnen dat niet aan, die extra zorgen”. Wij hebben veel kindjes en weinig zorguren,
dus doen wij sneller beroep op het buitengewoon onderwijs.” (Interview Isabelle).
“Achteraf gezien vind ik niet dat hij voldoende kansen heeft gekregen in het gewoon
onderwijs. Want uiteindelijk, hij verjaart in januari, hij heeft een heel schooljaar in de
peuterklas gedaan, maar dan nog, hij moest nog naar de eerste kleuterklas gaan. En een kind
dan al opgeven vind ik persoonlijk wel vroeg. En ik ken nog kinderen die niet kunnen stilzitten
op die leeftijd.” (Interview Jasmien).
Na de diagnosestelling en/of overstap waren een aantal (7) van de 17 ouders erg
ontgoocheld in de oude school.
“Ja, een grote slik, en een slik van kwaadheid ook, niet naar mijn kind toe, wel naar de school
toe. Van: “Waarom geef je dat kind geen kans?”. Ik weet dat ik 10 keer erger was dan Z., en ik
heb het wel overleefd, en de leerkrachten hebben ook mij overleefd, mij is het wel gelukt.
Maar vroeger hadden de leerkrachten meer geduld.” (Interview Patrick).
Andere ouders, 5 van de 17, namen het persoonlijker op. Ze begonnen te twijfelen aan hun
ouderlijke vaardigheden of ervoeren het als een persoonlijk falen dat hun kind naar het
BuBaO type 3 moest overstappen, ze voelden zich schuldig.
35
“Ik dacht van: “Oh neen, ik heb het niet goed gedaan, ik ben er niet genoeg mee bezig
geweest, ik ben te ongeduldig geweest, ik heb niet genoeg aandacht gegeven”. Want het was
misschien ook zo, ik stond er alleen voor.” (Interview Barbara).
“Goh, in het begin vind je dat een stuk een persoonlijk falen, ik vond dat toch. Ik had zoiets
van: “Alle, dat is ons nu niet gelukt, en we moeten hem gewoon zelf meer ondersteuning gaan
geven”. En we deden dat dan, op al die kleine manieren. En ik had dan ook extra opleidingen
gevolgd over ADHD omdat ik dan zoiets had van, ik als psychiatrisch verpleegkundige, ik
moet daar toch meer zelf in kunnen doen. En ik kende alle regeltjes, en ik wist hoe ik het
moest aanpakken, maar het probleem was dat ik daar gewoon niet verder mee geraakte, en
nu heb ik zoiets van, eigenlijk kan je dat ook niet zelf, want je staat in een heel slechte positie
op dat moment. Je moet eigenlijk de liefhebbende ouder zijn. En hem blijven kansen geven, al
die kleine techniekjes zijn wel handig, maar ja, het is maar een middel tot, en ja, dat vond ik
heel moeilijk.” (Interview Isabelle).
Dit gevoel was nog sterker aanwezig bij de enkele (3) van de 6 ouders bij wie een tweede
kind werd doorverwezen naar het BuO.
“Maar het was voor mij wel een ware ontgoocheling van oh neen, weer zo een kind. In het
begin had ik zoiets van in ben mislukt in de opvoeding van mijn kinderen, of ik heb dat nooit
goed gedaan. Of waarom moet ik nu zo kinderen op de wereld gezet hebben. Want ik had mij
daar iets heel mooi van voorgesteld he van kindjes krijgen, en dan krijg je plots heel andere
kinderen, en ik had zoiets van oh neen, wat overkomt mij hier, en waarom ik. En dan blijkt ook
uw tweede zo te zijn. Op de duur twijfel je aan jezelf he.” (Interview Heleen).
Ook hadden sommige (2) van de 17 ouders schuldgevoelens ten opzichte van hun kind na
de diagnosestellng. Eens men wist wat de beperking van hun kind inhield voelde men zich
schuldig omtrent de ‘verkeerde’ aanpak die ze als ouder voordien hanteerden.
“Want achterafgezien eens ik dan de diagnose van G. wist had ik dan een schuldgevoel van
oeioeioei, wat heb ik dat kind allemaal aan gedaan? ADHD en Autisme, dat hoor je af en toe
wel, en je leest dat wel, maar je weet begot niet wat dat inhoudt. En als ik dan hoorde van wat
dat inhield, in wat voor wereld ze dan leefden, dan had ik wel wat spijt.” (Interview Heleen).
4.2 Hoe hebben ze dit ervaren binnen hun microsysteem?
De beslissing om een kind te laten testen of om de overstap te maken naar het BuBaO type
3 is geen beslissing die je als ouder neemt in een handomdraai. De meeste ouders
bespraken deze beslissing met hun dichte omgeving. De meningen van de (ex-)partner, het
gezin, familie en vrienden werden bevraagd en in rekening gebracht. Als de reacties van de
dichte omgeving positief waren t.o.v. de diagnosestelling en/of de overstap naar het BuBaO
type 3 was dit een steunende component voor de ouders en was het eenvoudiger om de
Microsysteem
Beleving (ex-)partner/gezin Familie Vrienden
36
beslissing te nemen. Als de reacties van de dichte omgeving negatief waren, bemoeilijkte dit
de beslissing.
4.2.1 Beleving (ex-)partner en gezin
Bij enkele (4) van de 17 ouders was hun (ex-)partner bij aanvang heel negatief over de
diagnosestelling en/of de overstap naar het BuBaO type 3. Er was ongeloof waardoor men
tegen de beslissing gekant was. Deze reactie bemoeilijkte het nemen van een beslissing
door de andere ouder. In de meeste situaties draaide de partner na verloop van tijd wel bij.
“De papa, mijn ex, was wel de hele tijd contrair. Dit kan niet, dat is mijn zoon, hij is niet zo. Ik
wil dit niet!” (Interview Deborah).
“Mijn man had zoiets van alle wat voor school is dat en je gaat hem daar toch niet steken, hij
had er wat afschuw van. Hij had zo meer dat idee, van wat gaat hij hier leren, als ze het op de
gewone school nog niet kunnen. En uiteindelijk, naarmate G. hier dan terecht kwam zagen we
dat kind zo vorderen. En met dat te zien, had mijn man ook zoiets van ja.” (Interview Heleen).
“Wat zijn vader betreft. Diene vond dat ik alles aan het verzinnen was, dat dat allemaal geen
waar was, dat zijn zoon volledig normaal is, en dat er niets aan mankeert. En dat heeft zo een
jaar of 2 geduurd, tot wanneer hij het besefte van, hij is echt fatigant he. (...) Hij zei ook dat ik
zot was om hem naar het buitengewoon onderwijs te doen he. Van dat kind heeft dat niet
nodig. (...) Maar dat gaat nu ook, hij beseft ook dat zijn kind ADHD heeft, dat hij hyperactief is
en in het buitengewoon onderwijs zit.” (Interview Barbara).
De beperkingen van het kind zorgden in sommige (7) van de 17 gezinnen voor extra druk of
stress. De overstap naar het BuBaO werd dan ervaren als een opluchting.
“Dat zette heel veel druk op ons gezin. Door het feit dat wij elk moment konden opgebeld
worden om hals over kop naar zijn school te gaan omdat men J. niet kon kalmeren. En dat
wou ik eigenlijk ook niet meer meemaken. Dat was dan ook contraproductief want iedere dag
vroegen wij dan aan J., van het is toch goed geweest hé vandaag, waar is je agenda, je hebt
toch geen nota’s bij. En nu, in zijn nieuwe school, hebben we zoiets van, als hij daar stout is,
of niet stout is, het is ons probleem niet meer.” (Interview Margo).
De overstap naar het BuBaO betekende niet enkel een opluchting voor sommige ouders,
maar ook voor de broers of zussen.
“K., die is maar een paar jaar ouder dan hem en voor hem was het een opluchting toen T. is
weggegaan, want T. zat in het eerste leerjaar en K. zat in het tweede leerjaar en die zat
constant in ruzie met iedereen, dus K. moest dan zo de grote broer zijn, en hem beschermen,
en dat vroeg heel veel van hem, dat was heel lastig voor hem. Dus toen hij veranderd is van
school, was het voor K. echt zoiets van, pff ik ben er van af. Nu zeggen ze wel van ja, hij zit in
een speciale school en soms wordt daar wel eens mee gelachen, maar over het algemeen
gaat men daar wel heel positief mee om.” (Interview Isabelle).
37
4.2.2 Familie
Niet enkel de mening van de partner of van het gezin was belangrijk bij het proces van de
diagnosestelling en de overstap naar het BuBaO type 3, ook deze van dichte familieleden
werd door de meeste ouders bevraagd. Hun mening kan ervoor zorgen dat ouders zich
gesteund voelen in hun beslissing of zich net onzekerder voelen en de keuze bemoeilijkt
wordt.
De meeste familieleden (in 10 van de 17 gevallen) zagen de diagnosestelling en/of de
overstap ergens wel aankomen, ze kenden het kind en merkten dat hij moeilijkheden stelde.
“Mijn broers hadden dat ook al gezien, zij hebben ook kinderen en zij vergeleken altijd maar.
Dus zij hadden dat ook gezien van ja bij mijn zus, dat zijn daar ook kadetten he, ik zou ze ook
niet willen hebben hoor. Die zagen dat daar iets mee was, maar zolang jij niet de juiste
begeleiding of diagnose krijgt weet jij niet waar je naar toe moet he.” (Interview Heleen).
Voor andere familieleden (in 2 van de 17 gevallen) was er ongeloof en betekende dit een
klap die ook zij moesten verwerken.
“In het begin geloofde mijn mama het niet, want ze zag het ook niet, het was effectief naar mij
toe dat hij het deed, dat hij agressief was, hij klopte mij, hij beet mij, hij maakte dingen kapot,
hij heeft zelf een kast kapot gesnokt, tot wanneer mama het ook allemaal een keer heeft
gezien, en dan had ze zoiets van wow.” (Interview Stefanie).
“Mijn zus zei in het begin van D. heeft geen ADHD, hij heeft iets anders. Maar ik heb dan het
blad [met de diagnose] voor haar neus gelegd. Nu zegt ze van het is waar, hij heeft ADHD, ze
ziet het nu ook he.” (Interview Joyce)
Vele (12) van de 17 ouders hadden het gevoel dat hun familie begrip toonde voor de situatie,
zeker nadat er een kader geschetst werd met meer uitleg. Dit steunde hen in hun beslissing
en gaf hen de energie om verder te doen.
“Neen, daar heb ik eigenlijk geen negatieve reacties op gehad. Iedereen kent hem ook en zij
voelen ook dat hij een druk kind is. Ik heb ook altijd uitgelegd dat type 3, de leerstof is zoals
de andere kinderen maar dat er op het gedrag gewerkt wordt.” (Interview Julie).
Eén ouder ervoer tegenkanting en onbegrip van haar omgeving.
“Iedereen waar ik daarover gesproken heb in mijn ruime familie – en vriendenkring, hun advies
was, dat doet ge niet, ge steekt uw kind niet in type 3. Je steekt ze tussen bij wijze van
spreken heel slecht opgevoede kinderen, probleemkinderen. Dat zijn dan de kinderen, van als
je daar geraakt ben je al heel ver gekomen, dat zijn de kinderen waar ze echt geen weg mee
weten, enzovoort, enzovoort.” (Interview Margo)
Een aantal (4) van de 17 ouders hadden jammer genoeg geen familie waarop ze konden
terug vallen.
38
4.2.3 Vrienden
Ook de mening van enkele dichte vrienden werd door de meeste ouders bevraagd. Net als
bij familie is deze een stuk bepalend voor de beslissing die ouders nemen.
Meestal (in 15 van de 17 gevallen) hadden deze vrienden veel begrip voor de situatie.
“Eigenlijk in mijn echte vriendenkring, ik heb daar geen slechte ervaringen mee gehad. Men
was eerder positief van, ja, laat hem toch maar goed onderzoeken, en ze zagen ook van ja, Y.
is geen simpel kind en heeft ook aandacht nodig. Maar eigenlijk geen slechte reacties, wel
van: “Komt dat van mama?” Dat ik ook zei, van ik weet dat niet, maar dat kan.” (Interview Bea)
4.3 Hoe hebben ze dit ervaren binnen hun mesosysteem?
De mening van kennissen wordt niet expliciet bevraagd door de ouders, maar gewild of
ongewild zal hun mening ook meespelen in de beleving en beslissingname.
Uit de interviews bleek ook dat het hebben van een kind met gedrags- en/of emotionele
stoornissen een impact heeft op het sociaal leven van de ouders; hier zal ook kort bij stil
gestaan worden.
4.3.1 Ruimere relaties
5 van de 17 ouders kiezen ervoor om de problematiek van hun kind binnen het gezin en de
dichte vrienden- en familiekring te houden en niet te delen met hun kennissen.
“Ze weten dat hij druk is, maar er is niemand die weet dat ik hier zit, dat wij veel in
ziekenhuizen zitten, het zijn enkel maar mijn dichte omgeving die het allemaal weet, voor de
rest hoeft niemand dat ook te weten. Dat hoeft echt niet, de mensen die het moeten weten ga
ik het zelf zeggen, en voor de rest hoeft het niet. En wat ze ook zeggen van commentaar,
soms doet het pijn, en ik laat nog eens een traan, maar de dag nadien ga ik toch vooruit hoor.”
(Interview Stefanie).
Ze schamen zich niet voor de problematiek van hun kind en willen het niet wegstoppen,
maar ze willen er ook niet mee te koop lopen. Wanneer iemand hen hierover een vraag stelt
zullen ze deze wel eerlijk beantwoorden.
“Ik ga nu ook eerlijk zeggen dat ik er zelf niet mee te koop loop. Als ze aan mij vragen waar
gaat R. naar school, dan zeg ik: hij gaat naar Gent, en ik geef ook niet meer uitleg. Ik geef toe
dat ik dat niet graag zeg. En als ze er dan nog meer achter vragen zeg ik het wel. Ik steek dat
niet weg, maar alle ja. Als ik het vertel, vertel ik er ook bij dat dit niets met verstand te maken
Mesosysteem
Ruimere relaties Impact op het sociaal netwerk
39
heeft, dat hij niet moeilijker leerstof opneemt, maar dat gewerkt wordt rond dat gedrag en zo.”
(Interview Julie).
3 van de 17 ouders kiezen er net wel voor om het openbaar te maken en met iedereen te
delen. Eén ouder deed dit zelfs door op een heel originele manier haar vrienden-, familie- en
kennissenkring op de hoogte te stellen van de problemen binnen haar gezin.
“En op een bepaald moment, ik was dat ook wel moe om telkens te gaan uitleggen van dat is
er aan de hand en K. heeft GON-begeleiding, en wat is dat dan, en wat impliceert dat en si en
la, en op een bepaald moment had ik zoiets van weet je, we gaan gewoon een feest geven,
het klinkt misschien heel bizar, maar we hebben toen een soort receptie gegeven waarbij we
alle familie en als ons vrienden, kennissen, collega’s en buren uitgenodigd hadden. En waarbij
we een officieel gedeelte gedaan hebben waarbij de GON-begeleidster van K. dan wat uitleg
gegeven heeft over autisme en ook wat dat impliceert naar het gezin toe. En dan heeft er ook
iemand van het CLB op gesproken, en nadien was dat echt een receptie. Dat was ergens een
belangrijk moment voor mij, en heel wat mensen hebben er ook wat aan gehad en hebben er
ook dingen van opgestoken.” (Interview Jasmien).
4.3.2 Impact op het sociaal leven
Uit de interviews bleek dat het hebben van een kind met gedrags- en/of emotionele
stoornissen dat school loopt in het BuBaO type 3 een impact heeft op het sociaal leven bij 4
van de 17 de ouders.
Omwille van de reacties van de omgeving vermijdt men een uitje op restaurant, het
ontvangen van vrienden thuis op momenten dat het kind wakker is enz. Ook uitgenodigd
worden bij vrienden thuis gebeurt veel minder.
“Ik durf niet meer naar openbare dingen te gaan met hem, want als ik bijvoorbeeld eens naar
de Overpoort naar de pitazaak ga met hem, dan kijken ze zo. Een pita, een frietkot OK, maar
een restaurant zou ik nooit niet binnen gaan met hem. (...) Ook merk ik aan mezelf dat als er
iemand naar hier komt, het ook na de slaaptijd is, of het moeten mensen zijn die ik goed ken
en die mijne kleine goed kennen. Ik heb het al meerdere keren gedaan, maar ik heb altijd
dezelfde indruk en hetzelfde gevoel, ik voel er mij dan gewoon mottig door, dus ik heb het
opgegeven.” (Interview Barbara).
“We hebben buren, en normaal gezien komen we daar goed mee overeen, maar we moeten
Q. wel niet meenemen als we naar een feest gaan. Dan stellen we de vraag mogen we Q.
meenemen en dan zeggen ze neen, liever niet. (...) Om iedereen dan content te stellen,
vragen we een oppas. Maar ja, ik heb al dingen geweigerd, want op de duur is dat geen
manier van doen meer he, je kind wordt gewoon weggekeken.” (Interview Katrien).
In het gewone BaO worden de scholen bevolkt door kinderen uit de buurt. Leerlingen uit het
BuBaO komen uit verschillende steden en gemeenten waardoor de sociale contacten tussen
de kinderen en de ouders onderling wegvallen. Een babbeltje slaan aan de schoolpoort is
bijna niet mogelijk, kinderen worden minder vaak gevraagd op een verjaardagspartijtje, enz.
“Het belangrijkste nadeel van het BuBaO vind ik de sociale contacten. Dat vind ik echt heel
heel triestig, er zit geen cohesie in die scholen, die kinderen komen van heinde en verre met
40
de bus. Ik was gewoon om naar de schoolpoort te gaan, om daar nog gesprekken te hebben
en om te weten wie er allemaal in de klas zit. Dat er verjaardagsfeestjes worden gegeven, en
dat alles valt allemaal weg. En dat is wel eigen aan het BuBaO, dat is zo moeilijk om daar af te
spreken met de ouders.” (Interview Margo).
4.4 Hoe hebben ze dit ervaren binnen hun exosysteem?
Door als ouder in interactie te gaan met de buurt, verenigingen, de school, het CLB, de 1e-
en de 2e-lijnshulpverlening gaan ouders zich ontplooien en hun kijk vormen op bepaalde
zaken. Dit wordt eveneens als meebepalend ervaren voor de beslissing die de ouders
nemen voor hun kind.
4.4.1 Buurt
Enkele (5) van de 17 ouders hebben heel begripvolle reacties ervaren van de buurt, zeker
als men open kaart speelt en de mensen van in het begin aangeeft waar het om gaat.
“Maar ik heb dat ook ondervonden, van als je van in het begin eerlijk bent met de mensen en
zegt hoe je kind is, dan gaan ze dat meer respecteren dan als je wacht tot ze het zelf
ervaren.” (Interview Heleen).
Bij andere ouders, 9 van de 17, verliep dit minder positief.
“Het is niet dat ze rechtstreeks tegen mij daar iets van zouden zeggen, maar als ze weten dat
ik een zoontje heb in het bijzonder onderwijs, dan hoor je wel hoe mensen erover denken he,
maar het zijn vooral de reacties op gedrag. Zo van, dat mensen zeggen van geef hem eens
een week bij mij en het zal wel veranderen, zo zulke dingen. En dat vind ik wel moeilijk om
mee om te gaan, maar ja, dat negeer je dan ook he.” (Interview Isabelle).
Veel hangt uiteraard ook af van de mate waarin de buurtbewoners een al dan niet hechte
band hebben met elkaar.
“Hier in de buurt trekt er eigenlijk niemand hem iets aan. Gelijk hier naast, dat is een andere
cultuur en dat moeten ze ook niet weten dusja.” (Interview Jenny).
Exosysteem
Buurt Verenigingen School Hulpverlening
41
4.4.2 Verenigingen
Bij 11 van de 17 ouders is er een link met het verenigingsleven en/of vakantiewerkingen. De
meeste (9) van deze 11 ouders hebben hier positieve ervaringen mee. Enkele (3) van deze
11 ouders waren eerst wat terughoudend om hun kind in te schrijven omdat ze bang waren
voor de reacties. Eens men de stap zette was men meestal positief verrast. Zowel kind als
ouder werden er goed onthaald en niet aanzien als anders dan anderen. Het is zowel voor
het kind als voor de ouder belangrijk het gevoel te hebben dat ze echt deel uit maken van
een vereniging.
De meeste (9) van deze 11 ouders kozen ervoor om bij de aanvang aan te geven dat hun
kind problemen had.
“Ik had het altijd lang uitgesteld voor een jeugdbeweging, omdat ik een beetje schrik had van
de reacties, maar nu sinds dit jaar, in mei/juni is hij gestart in de Chiro. Ik ben wel altijd eerlijk
en heb direct gezegd van Y. gaat daar naar school en dat heeft Y.. Dan moeten ze niet komen
van dat wisten we niet, en dan nemen ze ook op voorhand een beslissing. Ik zei van, hij mag
gaan, maar hij kan wel wat moeilijk zijn. Ik heb dat uitgelegd, en dan zeiden ze van ja OK.”
(Interview Bea).
9 van de 11 betrokken verenigingen hielden er op een discrete manier rekening mee.
“G. zit in een zwemclub, wij hebben dat van in het begin gezegd wat het was. En ik moet
zeggen de mensen stonden daar direct open voor en het was van mevrouw wij gaan daar
rekening mee houden, wij gaan daar aangepaste oefeningen voor geven. Dat blijft tussen ons,
tussen de trainer en het kind. En dat werd niet aan de grote klok gehangen, en de andere
kinderen vroeger daar niet achter.” (Interview Heleen).
Eén ouder koos er expliciet voor om de vereniging niet op de hoogte te brengen van de
schoolse achtergrond van haar kind, om te vermijden dat het een ‘stempel’ zou krijgen.
“Hij gaat ook naar de scouts, maar daar hebben we dan eigenlijk ook niet over
gecommuniceerd. We hebben wel gezegd hij heeft ADHD enzo, maar ik vermoed wel dat als
je daarover communiceert dat je onmiddellijk een stempel zou krijgen. En als er dan een
conflict is dan denk ik dat ze snel in zijn richting zouden kijken, want het is toch normaal, want
hij zit in zo een school, dus hij moet wel heel zware problemen hebben. Terwijl dat dat relatief
gezien, allemaal nog best meevalt he. Die andere kinderen doen ook dingen waarvan je zegt
ja. Maar het zijn ook kinderen he.” (Interview Margo).
2 van deze 11 ouders hadden met een minder begripvolle vereniging te maken en ervoeren
tegenkanting.
“Q. heeft een tijd geprobeerd om te voetballen, maar dat lukte niet, want hij was een storend
element. Q. was altijd de stouterik, hij was de boeman van de groep. En dan ben ik ermee
gestopt.” (Interview Katrien).
42
4.4.3 School
De mening van de school is heel bepalend bij de beslissing van de ouders om hun kind al
dan niet over te laten gaan naar het BuBaO.
In de meeste (9) van de 17 situaties was er een goede communicatie tussen ouder en
school. Toch hadden bepaalde (6) van de 17 ouders het gevoel dat scholen hun oordeel al
hadden gevormd over hun kind zonder vooraf in interactie te treden met hen. Ze hadden het
gevoel dat de school hen geen keuze meer liet.
“Dat laatste gesprek was ik zo van slag, en ja, eigenlijk durfden ze dat zo niet zeggen, maar
het kwam er eigenlijk op neer dat we geen keuze hadden hoor. Alle, ge kunt altijd, maar je
moet ook redeneren vanuit het standpunt van je kind he. Hou je hem daar op school als je al
weet op voorhand van het zal moeilijker lopen met de grote klassen. Ge moet altijd redeneren
van wat is het beste voor hem he, ook al vind je dat niet plezant he.” (Interview Julie).
4.4.4 Hulpverlening
De meeste (15) van de 17 ouders hadden het gevoel dat het CLB of een andere
hulpverlenende instantie (indien betrokken) achter de keuze voor de overstap stond. In de
meeste situaties vormden zij een begrijpende ondersteunende partner, die de beslissing
faciliteerde.
5 van de 17 ouders hadden het gevoel dat ze voor informatie en ondersteuning niet terecht
konden bij de school, het CLB, of een andere hulpverlener.
“De kinderarts die zei altijd tegen mij van mevrouw, dat gaat beteren, dat is het karakter. Dat
ging beter als hij kon kruipen, kon lopen, naar school ging gaan. Ik had dus ook niet het
gevoel dat ik bij mij kinderarts terecht kon voor dat probleem, en ook, ik had dan altijd wat
schrik om mijn verhaal te doen bij de dokter. Want ik hoorde al genoeg zuchten op de gangen
van die zit daar al lang binnen hoor, was dat voor een spuitje, dat duurt ook lang hoor. Je bent
dan ook al meer geneigd om het dan vlotjes te laten gaan, want je zit daar zelf ook niet graag
te wachten. Enerzijds was dat dan misschien wel mijn eigen schuld, maar anderzijds had ik
het gevoel dat ik niet echt raad kreeg van ga daar eens naar toe of ga daar eens gaan
luisteren. Op school ook niet.” (Interview Heleen)
Bij 4 van de 17 casussen spraken de adviserende instanties (school, CLB, hulpverlening)
elkaar tegen. De ene partij (vb. school) adviseerde de overstap naar het BuBaO, en de
andere partij (vb. kinderpsychiater) raadde dit af, want “hij is geen type 3 kind”. Dit zorgde
ervoor dat de ouders totaal niet meer wisten naar wie ze moesten luisteren en hen dit nog
meer in tweestrijd bracht.
“De kinderpsychiater zei ons van R. is geen kind voor het bijzonder onderwijs, hij is zeker
verstandig genoeg, zij geloofde nog altijd dat we hem konden begeleiden met de juiste
medicatie en therapie. Op school liep het redelijk goed, dus we hadden altijd gedacht van OK,
hij gaat niet naar het bijzonder onderwijs moeten. Tot het laatste gesprek, dan ben ik enorm
geschrokken, ik had het niet zien aankomen omdat ik daar niet meer aan dacht. De school,
43
het CLB en het revalidatiecentrum duwden me in die richting van de overstap.” (Interview
Julie).
“Ik ben niemand tegengekomen die zei van ja, dat is misschien een goed idee. Zelf in het CLB
vonden ze dat uiteindelijk geen terechte beslissing. Ook zijn neuropsychiater waarbij hij in
behandeling was zei van dat ga je toch niet doen. (...) Ze spraken van het is geen type 3-kind,
het is gewoon een kind dat heel ongelukkig is. De ergotherapeute zei ook van dat mag je niet
doen een overstap naar type 3.” (Interview Margo)
4.5 Hoe hebben ze dit ervaren binnen het macrosysteem?
De samenleving waarin de ouders functioneren bepaalt voor een groot stuk hun kijk op
bepaalde zaken. Zo zal het beeld dat er heerst over het BuO of over de (fysiek) onzichtbare
handicap ook medebepalend zijn voor hun beleving en bij het maken van keuzes voor hun
kind.
De ouders gaven dit aan door hun algemeen aanvoelen van wat er leeft in de samenleving.
4.5.1 Beeldvorming omtrent het BuO (type 3)
Het heersende beeld over het BuO is vrij negatief. Alle ouders ervaren dat er wordt
neergekeken op het BuO. Het lijkt wel alsof er een taboe op rust.
“Ik denk dat er daar nog een beetje taboe over is. Niet in mijn omgeving, maar het kan wel zijn
dat mensen het denken, maar niet durven zeggen he, dat kan ook. Maar ik heb toch wel de
indruk dat ik soms nog reacties hoor van is dat wel nodig. Ik denk dan ook in mijn eigen van,
ik ga daar ook niet verder op in, want het zijn dan meestal mensen waarvan ik denk ja. Pff.”
(Interview Bea)
“Ik denk dat er altijd mensen zullen zijn die daar op neerkijken, spijtig genoeg.” (Interview
Katrien).
5 van de 17 ouders vinden de naam ‘buitengewoon onderwijs’ niet goed gekozen. Ze
ervaren hem als afschrikkend omdat hij de nadruk legt op het ‘buitengewone’, het
‘abnormale’, op het anders zijn.
“Die naam buitengewoon onderwijs vind ik niet ideaal gekozen. De woorden buitengewoon
zijn niet goed. Buitengewoon is niet normaal. Alles wat buitengewoon is schrikt eigenlijk de
mensen af.” (Interview Deborah).
Macrosysteem
Beeldvorming omtrent het BuO (type 3) Beeldvorming omtrent een onzichtbare handicap
44
De negatieve bijklank is zo mogelijk nog groter als het over het BuO type 3 gaat. Eén ouder
vermeldde dat het moeilijker is om te zeggen dat haar kind naar het BuBaO type 3 gaat dan
naar het BuBaO type 8. Er is meer begrip voor kinderen met leerstoornissen dan voor
kinderen met gedrags- en emotionele problemen. Ouders van kinderen met een type 3 attest
worden sneller met de vinger gewezen dan ouders van kinderen met een type 8 attest. Aan
leerstoornissen heb je als ouder geen schuld, gedrags- en emotionele problemen worden
gelinkt aan de opvoeding.
“Ik vind het gemakkelijker om te zeggen als ouder mijn kind gaat naar type 8 want hij heeft
dyslexie dan om te zeggen hij gaat naar type 3 want hij heeft gedragsstoornissen. Je kan
meer uitleggen waarom het in het BuBaO zit, omwille van de dyslexie. Het is moeilijk om uit te
leggen van, als hij boos wordt heeft hij zichzelf niet onder controle en hij heeft
gedragsproblemen, en daarom zit hij in het BuBaO. Dyslexie is meer gekend, en dat is ook
meer een handicap. Buiten, dat gedrag, dat gaat nog altijd meer om het feit van, je hebt dat
kind niet goed opgevoed. Hoe je het ook draait of keert. Het oordeel van ouders: moest het
mijn kind zijn, het zou geen waar zijn.” (Interview Margo).
Een opmerkelijk contrast dat één ouder aanhaalde tijdens het interview is dat er veel minder taboe rust op een begeleiding in een revalidatiecentrum dan op het schoollopen in het BuBaO.
“Er is bijvoorbeeld niemand die neerkijkt op het feit dat een kind naar een revalidatiecentrum
moet, niemand kijkt er op neer als je zegt mijn kind volgt logo- of mijn kind volgt
gedragstherapie, omdat iedereen snapt van OK, dat kan bij iedereen voorkomen, en er zijn
kinderen die extra steun nodig hebben. Aan het BuBaO hangt ook heel sterk een sociale
component aan. Ik heb dat ook nog van andere mensen gehoord die in dezelfde positie zaten
dat die zeiden van ik laat liever mijn kinderen dubbelen omdat het dan wel een jaar zal
verliezen, maar je hebt de hele sociale context niet van het BuBaO, en dat is waarom dat BuO
ook die bijklank heeft. Het heeft niet alleen te maken met het feit dat je kind meer
ondersteuning nodig heeft, heet heeft ook te maken met het feit dat daar een andere sociale
samenstelling is. En dat krijg je er moeilijk uit natuurlijk. De doelgroep van type 3 is ook heel
divers he.” (Interview Margo).
Als mensen iets niet kennen, als ze er niet vertrouwd mee zijn, staan ze er argwanend tegenover en hebben ze er ook minder begrip voor. Maar eens men hen uitleg geeft komt er wel begrip.
“Als mensen het zelf niet kennen, het niet in hun familie voorkomt is het een ver van hun bed
show en hebben ze er ook minder begrip voor. Je moet echt wel uitleggen aan de mensen,
voor ze het begrijpen. Zolang er niet wordt over gesproken en er geen informatie over iets
wordt gegeven blijft iets taboe.” (Interview Deborah).
4.5.2 Beeldvorming omtrent een onzichtbare beperking
Meerdere (9) van de 17 ouders ervoeren dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen
kinderen met een zichtbare en een onzichtbare beperking. Ze vinden dat er minder begrip is
voor het kind (en zijn/haar ouder) met de onzichtbare beperking.
45
“Ja, soms, dat is misschien heel erg om te zeggen, maar soms heb je het gevoel van, een
kind met een lichamelijke handicap krijgt meer kansen en meer positieve benaderingen dan
een kind met een onzichtbare beperking, omdat ze zeggen van dat ligt aan de opvoeding.
Allez, dan zouden al mijn kinderen zo zijn hé, allez ja, het zal misschien wel een stuk zo zijn,
ik weet het niet, maar het is zo moeilijk om mee om te gaan.” (Interview Isabelle).
“Wat ik wel ondervonden heb van het onderwijs naar mijn kinderen toe. Als je kinderen hebt
die in een rolstoel zitten of een beperking hebben, gelijk van wat, de mensen gaan daar meer
mee begaan zijn en zeggen van oh, nu snap ik het hoor waarom die mama het zo moeilijk
heeft, want dat is zichtbaar. Maar als je dan zoiets innerlijk met je kind hebt, gelijk nu die
ADHD, die autisme, wel dan bekijken ze je zo van wat komt zij hier nu zeggen. En als ze dan
dat gedrag vertonen in het openbaar krijg je onmiddellijk de stempel van slechte opvoeding.
Maar dat de kinderen iets mankeren, neen, dat niet.” (Interview Barbara).
De ouders ervaren de kijk van de samenleving op de verschillende types van het BuO als
heel verschillend. Er is meer begrip voor ouders van kinderen in het BuBaO type 2,4,5,6,7,
en ook voor kinderen in type 1 en 8. Ouders van kinderen met een type 3 attest staan de
laagste in de rij wat begrip en erkenning betreft.
“Als het kind in een rolstoel zit, tenzij dat die ouders dat kind in de rolstoel geslagen hebben.
Maar anders kan je toch moeilijk zeggen dat die ouders daar schuld aan hebben. Als je kind
gehandicapt is, dan is dat zo he, dan ben je daar als ouder niet verantwoordelijk voor. Ik denk
dat daar zo naar wordt gekeken. Als dan bij kinderen van type 1, die minder begaafd zijn dat
er dan ook naar gekeken wordt, van alle, zei kunnen er ook niet aan doen he, het is hun
schuld niet. Maar ik heb wel de indruk dat naar type 3 bijvoorbeeld dat daar wel anders naar
wordt gekeken en daar wel meer de verantwoordelijkheid bij het milieu en de ouders wordt
ouders bij de overstap van hun kind van het gewoon naar het
BuBaO type 3?
Ondersteuning is hoogst nodig tijdens de moeilijke periode van diagnosestelling en overstap
naar het BuBaO type 3. Uit de interviews bleek dat de ouders ondersteuning ervaren op de
verschillende niveaus van het ecologisch model van Bronfenbrenner.
Ondersteuningsbronnen ouders
Microniveau Mesoniveau Exoniveau Macroniveau
46
5.1 Ondersteuningsbronnen op het microniveau
De meeste (13) van de 17 ouders konden op veel steun rekenen van dichte familie en
vrienden. Ze konden er terecht voor een goede babbel, een oppas of voor financiële en
materiële steun. Het belang hiervan werd in 4.2 eveneens belicht.
“Mijn directe omgeving was er wel altijd, gelukkig wel.” (Interview Bea)
“Als ik eens mijn hart wou luchten dan heb ik het verteld tegen mijne vriend. Of dan belde ik
eens naar mijn vader, of een dichtbij zijnde collega.” (Interview Barbara).
Deze steun hangt uiteraard af van de kwaliteit van de banden met familie en vrienden. Bij 4
van de 17 ouders lag dit moeilijker en was er weinig of geen sprake van ondersteuning.
“Aan de kant van mijn man zijn familie hebben we eigenlijk weinig steun gehad. Daar hebben
we echt de opmerkingen gekregen van breng ze eens twee weken naar hier, en wij zullen ze
wel eens aanpakken. En ze zeiden bij K. en L. van ze zijn gewoon nog niet schoolrijp, daar is
helemaal niets mee aan de hand. Aan mijn kant van de familie was dat wel iets beter.”
(Interview Jasmien).
5.2 Ondersteuningsbronnen op het mesoniveau
Niet enkel steun van dichte vrienden en familie is nodig. Ondersteuning op mesoniveau was
en is voor vele ouders ook steeds welkom. Niet alle ouders hebben dit tijdens het interview
expliciet benoemd. Belangrijke ondersteuningsbronnen die wel aangehaald werden zijn:
1. De collega’s op het werk waren voor 5 van de 17 ouders een grote bron van steun.
“Wel, op mijn werk is er op een bepaald moment een collega bijgekomen en die was ook in
het BuO en die heeft mij er ook wel het een en het ander over verteld, en dat heeft ook wel
mogelijk gemaakt voor mij dat ik daar veel minder vragen over had.” (Interview Sven).
2. Van de 17 ouders haalden er 2 de buitenschoolse opvang aan als grote bron van steun.
“Aniek van de Brieltuin, de buitenschoolse opvang, was er ook altijd, en die heeft mij ook
enorm gesteund en geholpen. Ze hebben hem ook zien evolueren van heel slecht tot nu.”
(Interview Stefanie).
3. 2 van de 17 ouders beschouwden andere ouders uit de leefgroep van hun kind uit het
BuBaO type 3 als belangrijke bron van steun.
“Je leert die ouders kennen, en nu ook, ik heb met 2 ouders enorm goed contact, zelf met 1 dat wij zelfs buiten school ook afspreken, en dat is echt een wereld die voor u open gaat, je leert mensen ook kennen die er pal inzitten, die weten over wat je bezig bent. Dat doet wel deugt, dat doet veel.” (Interview Stefanie)
47
5.3 Ondersteuningsbronnen op het exoniveau
Belangrijke ondersteuningsbronnen op het exoniveau die de ouders aanhalen zijn:
Wie? Aantal ouders die dit vonden.
Citaat
1. De nieuwe school, het BuBaO type 3
10 van de 17 ouders
“Hier in het OOBC hebben we enorme ondersteuning gehad. Om de 3 weken is er een individueel gesprek met de MW, en als je nog vragen of dingen tussendoor hebt kan je hier altijd terecht.” (Interview Heleen)
2. Het CLB 8 van de 17 ouders
“Ja, het CLB heeft me goed geholpen, hij heeft me enorm ondersteund, ik kreeg zelfs de privé-telefoon.” (Interview Deborah)
3. De verenigingen en vakantie-werkingen
8 van de 17 ouders
“Maak gebruik van de vakantiewerking, om even een rustpauze in te lassen en wat energie op te doen.” (Interview Sven).
4. De thuisbegeleiding, die werd opgestart door het comité BJZ, de pleegzorg of door Impuls.
7 van de 17 ouders
“Wij hebben enorm veel ondersteuning gekregen van onze thuisbegeleidster. Die stond altijd voor ons klaar.” (Interview Veerle).
5. De leerkracht of zorgcoördinator van het BaO
5 van de 17 ouders
“De zorgcoördinator heeft ons alle informatie gegeven en is met ons mee gegaan om scholen te bekijken.” (Interview Margo)
7. De kinderpsychiatrische dienst van een ziekenhuis
5 van de 17 ouders
“De kinderpsychiatrische dienst in het UZ gaf ons de nodige stof om goed te begrijpen van OK, ik mag voor mijn keuze blijven door gaan.” (Interview Deborah).
6. Het COS 5 van de 17 ouders
“Het COS, die hebben ons eigenlijk wel goed opgevolgd, en nu nog, als er iets is, kunnen we altijd bij hen terecht.” (Interview Jasmien)
8. De kinderpsychiater 4 van de 17 ouders
“Ik was heel tevreden over de kinderpsychiater en die heeft altijd enorm gestreden voor R.” (Interview Julie)
9. Een maatschappelijk werker uit het WZC Hof Ter Linden
1 ouder “Via de maatschappelijk assistente van daar is dan de bal beginnen rollen, zij heeft mij overal de weg gewezen.” (Interview Heleen).
10. Het CKG 1 ouder “Het CKG heeft me ook ondersteund en begeleid. Om de week kwam iemand me ondersteunen en dit heeft me enorm goed gedaan. Ik moet eerlijk zijn, ik weet niet of ik het zonder die ondersteuning zou hebben volgehouden.” (Interview Deborah).
Uit deze tabel blijkt dat de belangrijkste ondersteuningsbronnen op exoniveau de nieuwe
school, het CLB, verenigingen en vakantiewerkingen en thuisbegeleidingsdiensten zijn.
Tabel 5: Ondersteuningsbronnen op exoniveau.
48
5.4 Ondersteuningsbronnen op het macroniveau
Ouders zochten ook ondersteuning op macroniveau. Via allerlei media, internet, televisie,...
vonden 12/17 ouders informatie en advies. De informatie die men vond was voor 10 van
deze ouders een verrijking, voor 2 ouders was het een herhaling van zaken die ze al wisten.
“We hebben een film gezien van wat ADHD is, en we hebben ook een informatiekaft
gekregen.” (Interview Joyce).
“Ja, ik heb soms wel op internet zitten kijken, maar wat ik toen terugvond wist ik eigenlijk al
van de andere informatie. Want toen Y. hier problemen kreeg op zijn vorige school ben ik ook
wel eens gaan kijken, omdat je toch wel ergens met de vraag zit van, is het wel normaal dat hij
zo doet of zo doet. En dan kom je ook wel tot de vaststelling van hij heeft hulp nodig.”
(Interview Sven).
De meeste (10) van de 12 ouders waakten er wel voor dat de informatie van een
betrouwbare bron kwam.
“Ik moet wel zeggen dat als ik met een vraag zit ik dat wel opzoek, maar ik probeer er dan wel
op te letten dat het officieel is. Want je kan ook veel dingen lezen die niet kloppen. Maar ik
licht mij dan ook wel in bij de psychiater of op school.” (Interview Bea).
Er werd tijdens de interviews niet gepeild naar mogelijke positieve ondersteuning die de
participanten ondervonden in een breder maatschappelijk, cultureel en religieus kader.
5.5 Waar hebben de ouders ondersteuning verwacht en niet gekregen?
Alle ouders wisten dat men voor advies en hulp terecht kon bij het CLB. 3 van de 17 ouders
hadden ondersteuning van hen verwacht maar niet gekregen. Men verwachtte dat het CLB
hen zou gecontacteerd hebben indien er problemen waren.
“Ik vind dat het CLB die hadden mij ook eerst moeten contacteren voordat ze dat kind naar
huis sturen, maar ze hebben het ook niet gedaan he. Ik mocht dan eens naar hun bellen.”
(Interview Bea).
Ook verwachtten 3 van de 17 ouders ondersteuning van het BaO, maar had men het gevoel
deze niet te krijgen. De school sprak hen niet aan als ze moeilijkheden met hun kind
ondervonden, de ouder moest zelf initiatief nemen en naar de leerkracht toestappen.
“Ik heb niet veel contact gehad met de juffrouw als er problemen waren, elke keer als ik iets
wou weten moest ik zelf contact nemen, allez ze lieten u zo een beetje slabakken, met uw
vragen alleen.(...) In de kleuterklas was het ook al zo dat hij problemen had om spelletjes te
spelen dat ik dan naar de juf ging en vroeg hoe leg ik het hem het beste uit? Hoe doe ik het
best, hoe stimuleer ik hem het best? Maar je moest continue achter alles vragen. Het is niet zo
dat zij zelf initiatief namen om de ouders te helpen.” (Interview Katrien).
49
Eén ouder had ondersteuning van de begeleidende ziekenhuisarts verwacht, maar deze
niet gekregen.
“In het UZ kreeg ik bam, bam, bam alle diagnoses en dan kreeg ik schema’s voor mijn neus,
en zeiden ze van kom over 3 weken eens terug en beslis of je MPI, buitengewoon onderwijs,
internaat, semi-internaat, dit of dat wilt, of je thuisbegeleiding of geen thuisbegeleiding,
medicatie of geen medicatie wil. Vriendelijk bedankt en tot binnen 3 weken. Ik ben daar dan
buiten gekomen, ik heb mijn telefoon genomen en al wenend naar mijn vader gebeld, ik ben
daar door de grond gezakt.” (Interview Stefanie)
6. Onderzoeksvraag 3: Is de toekomstvisie van de ouders
veranderd na de overstap van hun kind naar het BuBaO type
3? Welke verwachtingen hebben ze?
6.1 Toekomstvisie
De toekomstvisie van vele (12) van de 17 ouders is veranderd na het horen van de
diagnosestelling of het maken van de overstap naar het BuBaO type 3. Deze visie hangt
samen met het verwerkingsproces dat ze doormaken.
“Dat was moeilijk dat geef ik eerlijk toe, want als ze geboren waren leken ze perfect in orde
hé, en dan verwacht je dat uiteindelijk niet dat er een diagnose komt. Dat is iets waar ik lang
mee bezig ben geweest voor beide kinderen omdat je vooral iets hebt van, dan ga ik verder
gaan denken van gaan die ooit werken, zelfstandig kunnen wonen, een gezin hebben? Hoe
gaan die daar mee omgaan? Maar op een bepaald moment heb ik dat ook geparkeerd, en
voor mij is het gewoon belangrijk dat ze gelukkig zijn, en als zij gelukkig zijn ben ik ook
content.” (Interview Jasmien).
8 van de 17 ouders zagen hun toekomstbeeld aanvankelijk echt in duigen vallen. Voor hen
verliep het aanvaardingsproces heel moeilijk.
“En uiteindelijk, na de diagnose van L. ben ik 4 maanden thuis geweest van mijn werk, dan
ben ik echt compleet gecrasht. Je ziet gewoon je toekomstbeeld in duigen vallen. Pas op, nu
is dat anders he, nu heb ik zoiets van die vinden hun weg in het leven ook wel, maar op dat
moment, ja de situatie was toen ook heel anders dan nu.” (Interview Jasmien).
Wijziging in de toekomstvisie of verwachtingen?
Toekomstvisie Verwachtingen Tevreden over beslissing?
50
In meerdere (10) van de 17 interviews kwam naar boven dat ouders vooral angst hadden en
hebben dat hun kind nooit naar het gewoon onderwijs zal kunnen terugkeren, en dat men
hierdoor kansen zal ontnemen betreffende de toekomst van hun kind.
“Het enige waar ik wel schrik voor had was dat er altijd tegen mij was gezegd dat een kind dat
naar een buitengewoon onderwijs gaat niet meer in het gewoon onderwijs kan. Maar de wet
blijkt veranderd te zijn ofzo en blijkt dat hij wel terug naar een gewoon onderwijs kan gaan.
Toen men me dit zei als ik zijn school ging bezoeken, dan was dat voor mij een opluchting, en
was het voor mij in een keer allemaal goed.” (Interview Deborah).
“Wat denk je dan dat er anders zou verlopen in zijn toekomst? Werk/geld, dat zijn
mogelijkheden veel beperkter gaan zijn, het is ook zo. Iemand die in het buitengewoon
onderwijs zit tot het einde van het middelbaar heeft veel minder mogelijkheden dan iemand
die in het gewoon onderwijs zit. Plus je wordt achteruit gestoken, dat is de realiteit, je blijft zo.
Ik hoop ergens dat N. in het middelbaar naar een gewoon onderwijs kan, maar ik weet dat dat
nu nog niet mogelijk is.” (Interview Stefanie).
Bij 5 van de 17 ouders is hun toekomstbeeld bijna niet gewijzigd, ze hebben nog steeds
dezelfde dromen en verwachtingen voor hun kind als bij de geboorte.
“Voor mij hoeft ze geen student te worden. Dat verlang ik ook niet. Als zij iets heeft en haar
schooljaar uit doet ben ik al heel blij. (...) Het is niet dat mijn toekomstbeeld is veranderd.”
(Interview Jenny).
6.2 Verwachtingen t.a.v. de nieuwe school
11 van de 17 ouders die de beslissing namen om de overstap naar het BuBaO type 3 te
maken, hadden ook verwachtingen ten aanzien van de nieuwe school. Deze verwachtingen
waren onder meer dat hun kind zichzelf zou leren beheersen, dat de school het maximale uit
het kind zou halen, ook op cognitief vlak, en dat het kind positieve leerervaringen zou
opdoen.
“Mijn verwachtingen zijn dat mijn zonen zich beter zullen kunnen beheersen, en dat ze beiden
terug naar een gewone school kunnen gaan.” (Interview Patrick).
“Ik verwacht absoluut dat ze daar proberen om het maximale uit een kind te halen. Ik vind het
niet genoeg dat hij zich enkel aanpast. Maar ze moeten er meer uithalen, ik wil dat hij een stap
verder gaat. Want eigenlijk zou hij veel aankunnen omdat hij heel intelligent is. (...) Mijn
verwachtingen liggen dan wel op punt van overstijg jezelf, ook in zijn geval. Om het heel cru te
zeggen, het moet meer zijn dan bezigheidstherapie. Ik weet dat ze heel hard werken op zijn
gedrag en dat het nu echt beter is, maar eigenlijk wil ik dat ook op zijn intellectueel niveau.
Dat hij eigenlijk gewoon hetzelfde niveau kan halen als kinderen die in het gewoon
basisonderwijs zitten? Ja, inderdaad. Dat hij gelijk wel onderwijs kan doen, zelfs ASO. Dat zou
mogelijk moeten zijn. Ik zeg niet dat dat zo is hé, maar het zou niet a priori mogen uitgesloten
worden.” (Interview Margo).
51
6.3 Tevreden over hun beslissing?
Over het algemeen waren de meeste (15) van de 17 ouders tevreden over de moeilijke
beslissing die ze genomen hadden om hun kind naar het BuBaO type 3 te laten over
stappen. 5 van de 17 ouders beschouwden de stap als onvermijdelijk of als laatste
redmiddel.
“Ja, eigenlijk wel, want ik geloof wel dat dat onvermijdelijk was.” (Interview Bea)
“Ja, ik ben blij dat ik het gedaan heb, want op den duur mocht ze niet meer binnen op een
gewone school.” (Interview Hilde).
“Het was ook wel een moeilijke beslissing, want je hebt ook maar 2 kinderen en ze gaan dan
alle twee naar het bijzonder onderwijs, maar het was uiteindelijk wel de beste beslissing die
we ooit hebben genomen voor de kinderen.” (Interview Jasmien).
Bij 2 van de 17 ouders was er een dubbel gevoel omdat ze geen keuzemogelijkheid kregen.
Ze voelden zich verplicht om de stap te zetten.
“Er was geen keuze. En ik besef wel dat met wat hij nu aan het leren is, en zijn patroon om te
denken, dat hij nu eigenlijk goed is waar hij is. Want daar krijgt hij ten minste complimentjes
dat hij iets goed doet en zo, en dat had hij niet in de andere school. Hij werd constant gestraft,
in de klas, op de speelplaats, in de refter, constant.” (Interview Barbara).
“Dat is dubbel, ik vind het jammer dat er geen andere mogelijkheden zijn. Ik denk dat moesten
er andere mogelijkheden zijn, ik ze zeker zou nemen.” (Interview Isabelle)
7. Aanbeveling van participanten
Uit de interviews van de participanten kwamen enkele belangrijke aanbevelingen naar voor
gericht aan verschillende instanties. Zo hadden de ouders een aanbeveling voor het
onderwijs (BaO en BuBaO), de hulpverlening, de samenleving en voor toekomstige ouders
van kinderen met een type 3 attest. Ook kwam het thema ‘labeling’ in meerdere interviews
aan bod en dit zal op het einde van dit onderdeel kort besproken worden.
1. 4 van de 17 ouders haalden aan dat het BaO minder snel moet categoriseren.
“Ik vind dat het normaal onderwijs minder rap moet catalogeren. Ok, in D. zijn geval kan je niet
missen, hij heeft ADHD. Hij is misschien type 3, gedragsstoornis, dat zeg ik ook niet, maar laat
een kind toch de kans om een jaartje af te werken en de klassen kleiner te maken, want er zijn
ook mensen zonder ADHD en zonder gedragsstoornissen die het ook moeilijk hebben in een
klas van 28 leerlingen hé.” (Interview Barbara).
2. Ook wensten 7 van de 17 ouders dat het BaO meer begrip en geduld zou opbrengen
voor zijn leerlingen. Kinderen moeten de tijd krijgen om te ontwikkelen.
“Dat is mijn grootste frustratie naar het gewoon onderwijs toe. Vroeger hadden de leerkrachten meer tijd en meer begrip voor de leerlingen als er eens een ambetanterik bij zat, en nu is dat van ah een ambetante kleine, ga maar. Dat ze eigenlijk de tijd niet meer nemen voor het kind? Dat ze het geduld niet opbrengen. Zo van hij heeft ADHD of is het een kind met autisme, van neen, liever niet. Dat is niet voor ons. En dat vind ik jammer. Want die gasten zijn niet dom hé. Die gasten krijgen gewoon de kans niet. Ze zijn wat drukker dat wel. Maar daarom moeten ze niet uit een school geduwd worden hé.” (Interview Patrick).
“Je zit met grote klassen, dan mag je je al verwachten dat je moet schuiven. Met een hyperactief kind, het wordt nog niet getolereerd op de gewone scholen.” (Interview Veerle).
3. Van de 17 ouders hadden er 6 ook begrip voor de leerkrachten. Ze hebben een hogere
werkdruk en grotere klassen, wat het er allemaal niet eenvoudiger op maakt.
“Ik versta die leerkrachten ook hé, pas op, ik heb er geen hekel aan, maar dat zou niet mogen
gebeuren hé. Ik zat in een klas van 20, nu zitten ze er in een van 35 en als je er dan zo 2
tussen zitten hebt, ja. Ik versta die lerares wel.” (Interview Patrick).
4. Indien het onderwijs anders zou georganiseerd zijn menen 5 van de 17 ouders dat hun
kinderen wel in het BaO zouden kunnen blijven.
“Met zo een begeleider extra in de klas zou mijn zoon perfect kunnen meedraaien in het gewoon onderwijs.” (Interview Patrick)
5. Anderzijds gaven ook 4 van de 17 ouders aan dat ze dankbaar waren dat de vroegere
school hun kind aanvankelijk nog een 2e kans gegeven had.
“Wat ik positief vond van de gewone school was dat ze hem een herkansing hebben gegeven.
Want voor hetzelfde geld hadden ze hem niet aanvaard.” (Interview Lieselot).
53
7.1.2 Aanbeveling voor het buitengewoon basisonderwijs
1. Alle ouders zijn blij dat het BuBaO bestaat en hun kind hierin terecht kan.
2. 5 van de 17 ouders stellen dat er een te grote concentratie is van leerlingen met
eenzelfde problematiek en dat dit geen goede invloed heeft op de ontwikkeling en het
gedrag van hun kind.
“Want eerlijk gezegd, hij zit nu in een type 3, en daar leert hij eigenlijk heel veel slechte dingen
van anderen. En dat is zeker niet positief, want zoals het vloeken enzo hij neemt dat over. En
dat is zoiets van, ja, als hij niet in die richting had gezeten had dat waarschijnlijk minder
geweest.
Heeft u dan zoiets van in het BuO is er een te grote concentratie? Ja. Ik ben zeker voor de
spreiding, voor extra ondersteuning op de normale scholen, en ik weet dat dat extra belasting
is voor de leerkracht, maar in de mate van het mogelijke zou ik toch willen terug stappen naar
het onderwijs dat minder gecentraliseerd is. Ik denk dat dat veel beter is, ook voor de andere
kinderen, om er leren mee om te gaan dat er ook mensen zijn in de wereld die moeilijker zijn
dan anderen en die het ook niet altijd even gemakkelijk hebben.” (Interview Isabelle).
3. Van de 17 ouders zijn er 5 die vinden dat het BuBaO geen correcte afspiegeling is
van de maatschappij. De leerlingen komen vaak uit lagere sociale klassen.
“Het is eigenlijk ook zo, het buitengewoon onderwijs is geen gewone weerspiegeling van de
maatschappij. Hoe je het ook draait of keert, je wordt er meer geconfronteerd met de onderste
lagen dan ergens anders. (...) Je ziet ook dat bij veel kinderen die in het BuO komen, de
sociale factor toch heel zwaar doorweegt. Dat dat kinderen zijn die niet altijd dezelfde kansen
hebben gehad en ik denk ook soms van dat kind in een ander milieu had daar niet gezeten.
Hoe komt het dat er zo weinig kinderen zitten van beter opgeleiden en bovengemiddelde
mensen? Omdat zij alle wegen kennen en alle wegen gaan uitbuiten?.” (Interview Margo).
4. Ook vinden 4 van de 17 ouders dat het BuBaO te type-gebonden werkt, en te weinig
type overschrijdend. Kinderen in het BuBaO passen niet altijd in de hokjes van type 3
of type 8, soms zijn ze ook een combinatie van beiden en dan horen ze in geen van
beide hokjes volledig thuis.
“Als je kijkt naar een kind als J., een kind met dyslexie en ADHD, dat kan nergens niet terecht.
Als hij naar een type 8 gaat is het van ja maar de ADHD. En als dat kind zich dan niet goed
gedraagt dan mag het daar niet meer zitten. En als het in type 3 zit, en het heeft dyslexie dan
zeggen we van, ja maar ja, we hebben maar zo veel uren voor logo enzo he, want daar
focussen we ons niet op hé. Ze werken volgens het etiket van het kind. Terwijl ik vind dat in
het gewoon onderwijs, ik zeg niet alle scholen, maar dat ze daar veel opener mee omgaan. In
het BuO zit je in een kotje en ze hebben maar middelen en mensen om dat te doen, en al de
rest niet.” (Interview Margo).
54
7.2 Aanbeveling voor de hulpverlening
1. In 3 van de 17 interviews kwam naar voor dat ouders van de hulpverlening verwachten
dat ook zij hén contacteren als er moeilijkheden zijn, dat er niet enkel vraaggestuurd
wordt gewerkt vanuit de hulpverlenende voorzieningen, maar ook out-reachend.
“Ik vind niet dat je als ouder zelf moet toestappen naar het CLB, ik versta niet dat zij mij niet
hebben opgebeld. Als zij zelf die problematiek vaststellen moeten zij mij daarvan op de hoogte
brengen. Het niet van de ouder zelf laten komen.” (Interview Heleen).
2. Ook verwachten ouders dat de professionele hulp meer informatie geeft (praktische tips
en adviezen) over welke rechten en plichten je hebt als ouder van een kind met een type
3 attest.
“Wat professionele hulp betreft, je moet het wel allemaal zelf gaan opzoeken. Je hebt recht op
een heel aantal dingen, maar er is niemand die dat gaat zeggen. De thuisbegeleiding heeft dat
wel een stuk gezegd, maar ik heb het voor een groot stuk toch zelf moeten uitzoeken. En ik
ben er van overtuigd dat heel wat mensen die een stuk minder mondig zijn dan ik, die dat
gewoon niet weten. Die kinderbijslag dat zullen ze wel weten, maar er zijn ook heel wat
andere dingen he, iets heel dwaas, je kan bijvoorbeeld een rol vuilzakken krijgen van de
gemeente, maar je krijgt ook van het OCMW 250 euro per jaar, per kind. OK, dat is niet
zoveel, maar zo zijn er wel heel wat dingen.” (Interview Jasmien).
3. Tijdens het overgangsproces willen alle ouders aanzien worden als een belangrijke
partner die ook zeggenschap heeft. Ze willen meer erkend worden in hun rol als ouder.
“Tijdens de overstap had ik soms het gevoel van hebben wij hier nog iets te vertellen over ons
kind? Zo hadden ze ons vorig jaar gezegd van hij zou beter op internaat gaan, omdat hij dan
meer die structuur heeft. Maar ik had zoiets van nee, sorry, het is mijn kind en ik sta daar niet
achter, ik wil hem zo lang mogelijk bij mij houden. Ik denk ook dat dat voor T. een enorm
negatieve ervaring zou zijn, want hij vind dat nu al verschrikkelijk dat hij naar het semi-
internaat moet gaan en dat hij de woensdagnamiddag niet naar huis mag komen. En dan
kreeg ik als opmerking van de psychiater van ja mevrouw, je moet eens aan je kind beginnen
denken, en niet aan uw eigen gevoel. En ik had zoiets van goh, heel frustrerend.” (Interview
Isabelle).
4. Ook vinden alle ouders het heel belangrijk om tijdig op de hoogte gebracht te worden als
er moeilijkheden zijn met hun kind.
“Ik vind het heel belangrijk om te zeggen, van als je ziet dat een kind in een school een
probleem heeft, praat daar toch eerst eens over met de mensen, voor dat je de mensen voor
een voldongen feit zet.” (Interview Bea).
“Als er kinderen met problemen of aandachtspunten zijn, moet dat tijdig aangegeven worden
en dan moet er ook tijdig advies gegeven worden aan de ouders, van laat ons samen gaan
kijken naar wat de mogelijke alternatieven zijn.” (Interview Jasmien).
55
5. Ouders van een kind dat doorverwezen wordt naar het BuBaO ervaren dat het
administratieve luik aan dit verhaal erg moeizaam en onoverzichtelijk verloopt. Naast het
attest en het inschrijvingsverslag moeten ze ook op zoek gaan naar de nodige
documenten voor verhoogde kinderbijslag, tegemoetkoming van het OCMW, enz. Er is
te weinig cohesie en een te grote versnippering tussen de betrokken hulpverlenende
instanties. Van de 17 ouders zijn er 5 die aangeven dat ze het heen en weer geloop beu
zijn en pleiten voor een overkoepelende aanpak.
“Ik vind dat ze meer moeten samenwerken. Ik vind dat alle instanties op 1 plaats zou moeten
komen. Dat zou veel gemakkelijker zijn voor de ouders. Want ouders of grootouders, of
familieleden krijgen zodanig veel info over alle paperassen , dat op de duur je computer vol zit
hé. En je ziet het overzicht niet meer? Neen, inderdaad, echt niet meer, en die heeft dat
gezegd, en die heeft dat gezegd.” (Interview Stefanie).
6. Beter informeren over het BuO is belangrijk want veel (15) van de 17 ouders en mensen
in het algemeen, hadden of hebben nog steeds een fout beeld van het BuO, of weten
niet wat het inhoudt.
“Ik vind dat er meer informatie zou mogen zijn, en meer moet geweten zijn over het BuO. Want ja, ik zelf had daar ook een verkeerd beeld van.” (Interview Julie).
7. Zorg dat het CLB een gezicht krijgt voor de ouders, een contactpersoon wordt waarbij ze
terecht kunnen met vragen en voor advies.
7.3 Aanbeveling voor de samenleving
4 van de 17 ouders vragen meer begrip en erkenning voor hun positie en taak als ouder van
een kind met gedrags- en emotionele stoornissen.
“Wat meer begrip zou inderdaad wel mogen. Ze moeten ons natuurlijk ook niet elke keer bestoefen, maar ze moeten wel verstaan dat wij iedere dag op een andere manier moeten klaarstaan voor ons kind. Buiten als het in een gewoon gezin is, dan hebben ze het ook druk, maar dan heb je er wel die zelfstandiger worden en rapper leren, dan ga je ook vooruit en leer je je ook aanpassen. Maar wij moeten ons iedere keer aan Q. aanpassen.” (Interview Katrien).
7.4 Tips voor toekomstige ouders
Uit de interviews kwamen heel wat nuttige tips voor toekomstige ouders van kinderen met
een type 3 attest die de overstap zullen maken naar het BuBaO type 3.
1. Praat erover.
“Krop het niet op uw gevoelens. En hopelijk hebben ze iemand waar ze eens goed mee
kunnen praten.” (Interview Patrick).
56
“En ook met je partner, maakt dat je babbelt en op een lijn zit, want als je met 2 verschillende
dingen bezig bent is dat niet alleen verwarrend voor u, maar voor je kind nog meer. Trek aan
1 lijn. Spreek ook met school, deel tips met elkaar.” (Interview Stefanie).
2. Aanvaard dat je kind moeilijkheden heeft.
“Ik vind het belangrijkste dat je je er niet mag tegen verzetten, tegen dat evolutieproces, dat je
als ouder moet aanvaarden dat je kind moeilijkheden heeft. Want als je je er tegen gaat
verzetten is het ook niet goed voor je kind. Geef het ook voldoende tijd.” (Interview Sven).
“Ja, ik denk dat je om te beginnen het gewoon moet aanvaarden, en ik denk toch dat er nog
altijd mensen zijn die het niet willen aanvaarden dat een kind een beperking heeft. Sta als
ouder niet met paardenkleppen op, aanvaard het, als dat kind het nodig heeft, heeft hij het
nodig. En niemand vind dat leuk dat zijn kind naar het buitengewoon onderwijs moet. Maar je
gaat je kind er niet mee helpen door het niet te aanvaarden he.” (Interview Bea).
3. Wees niet boos op je kind, veroordeel je kind niet.
“Je mag zeker niet kwaad zijn op je kind, die kinderen kunnen er ook niet aan doen hé dat ze
zo geboren zijn, dat kind geen schuldgevoel geven.” (Interview Hilde).
“Beoordeel je kind niet, zet er niet direct een etiket op, of denk niet onmiddellijk van het is hier
gedaan. Integendeel, ze zijn heel emotioneel en heel actief, ze zijn bereid om van alles te
doen, ze zijn positief. Haal dat zeker niet weg.” (Interview Barbara).
4. Luister ook naar je kind, naar wat hij wil.
“En ook luisteren naar je kind wat hij wil worden, wat zijn interesse is.” (Interview Veerle).
5. Heb vertrouwen in de organisaties die je begeleiden.
“Het vertrouwen geven aan de begeleiding, en niet jezelf blokkeren. Als je dit kan doen is dat
al veel. Informeer je ook goed en heb vertrouwen in de organisatie.” (Interview Deborah)
6. Volg cursussen.
“Als je cursussen kan volgen, doe dat, want dat helpt u zo. Je kan je ei kwijt en je gaat ook
naar huis met informatie. En dat geeft je ook een boost want sommige methodieken werken.”
(Interview Stefanie).
7. Neem je tijd om te beslissen.
“Kijk ook heel goed naar de scholen, neem niet holder de bolder een beslissing.” (Interview
Jasmien).
8. Ga vooraf al eens een kijkje nemen in de klassen waar je kind zal terecht komen, of laat
je kind proeflopen op de school.
57
“Om die overstap goed te laten verlopen is het belangrijk dat ouders ervaringen kunnen
uitwisselen met andere ouders waarmee ze zich kunnen identificeren, dingen in kunnen
herkennen waarbij ze het gevoel hebben van we zitten op dezelfde lijn, en waar ze kunnen
horen van hoe was dat bij u, en bent u nu content van uw beslissing. Bij de overstap naar het
type 8 onderwijs hielp me dit enorm, maar bij type 3 was dat heel moeilijk, want ik vond
niemand.” (Interview Margo).
“Ik denk bijvoorbeeld dat het goed is om eens te gaan proeflopen.” (Interview Jasmien).
9. Zorg ervoor dat uw kind de schoolverandering niet ervaart als straf.
“Je kind mag dat zeker niet aanzien als straf, naar een andere school gaan. Want de mijne
nam het een beetje als een straf.” (Interview Barbara)
10. Durf de stap te zetten.
“Gewoon doen, hoe moeilijk het ook is in het begin, gewoon doen. Want positief gaat het
sowieso uitdraaien.” (Interview Lieselot).
7.5 Labeling
Sommige (4) van de 17 ouders hadden het gevoel dat er een ‘stempel’ op hun kind werd
gekleefd van het ogenblik dat hun omgeving te horen kreeg dat hun kind moest getest
worden of dat er een diagnose bekend werd.
“Van als mensen vragen wat het COS is en je zegt dan van ik moet mijn kind daar laten
testen. Vanaf dat je het woord testen gebruikt wordt er al een stempel op geplakt. Van hij
mankeert iets, er is iets niet normaal? Ja. Op mijn werk moest ik daar dan ook verlof voor
nemen, en dan hebben ze er ook al een stempel op geplakt he.” (Interview Patrick)
Van zodra de omgeving nog maar te horen krijgt dat er bij een broer of zus een diagnose
gesteld werd (vb. ADHD) gaat men heel snel hetzelfde etiket op het kind kleven.
“Vanaf dat ze te horen kregen van ah de broer heeft ADHD, was dat van ah maar hij heeft het
ook hé. Hij kreeg onmiddellijk die stempel. (...) Wat willen ze daarmee bereiken, dat iedereen
in een kotje past? Jij bent die nummer, jij die en jij die. Maar waarom moeten de mensen
nummers hebben? Een hyperactief kind is niet dommer dan een ander kind hoor.” (Interview
Veerle).
Volgens 4 van de 17 ouders worden hun kinderen te veel in hokjes geplaatst waar ze dan
een behandeling krijgen. Buiten de hokjes zal men niet snel denken, ondanks het feit dat er
veel comorbiditeit is.
“Je krijgt een stempel en volgens die stempel moet je behandeld worden, en daarbuiten niet.
(...) Terwijl eigenlijk, de problematiek van veel kinderen met ADHD en leerstoornissen is
58
gekend, het komt vaak samen voor, zeker bij jongens. Maar als je het samen hebt moet je
kiezen tussen type 8 of type 3, en in een van de twee ben je niet goed af.” (Interview Margo).
Ondanks de diagnosestelling of de overstap naar het BuBaO type 3 blijft voor zo goed als
alle ouders hun kind dezelfde persoon. Het is niet omdat het nu met het etiket ‘gedrags- en
emotionele stoornissen, type 3’ rondloopt dat het een andere persoon is.
“Neen, want voor mij is ze nog altijd geen type 3 hoor, alle, ik bedoel, ik weet dat ze het is,
maar voor mij is dat gewoon A.. Ik heb respect voor dat kind.” (Interview Hilde).
“Q. blijft Q., het is niet omdat hij in het buitengewoon onderwijs zit dat hij nu een andere
jongen is. Neen, buitengewoon onderwijs is geen schande he.” (Interview Katrien).
“Voor mij was dat misschien heel emotioneel om te horen van mijn kinderen zijn misschien
anders, maar ze zijn niet anders. Het zijn gewoon mijn kinderen, en ze blijven mijn kinderen.
En ik ben content dat ik ze heb.” (Interview Jasmien).
59
DISCUSSIE
Binnen deze discussie wordt een antwoord gegeven op de overkoepelede onderzoeksvraag
“Hoe ervoer u als ouder(s) van een kind met een type 3 attest de overstap van het gewoon
naar het buitengewoon basisonderwijs?” en op de bijhorende deelvragen. Ook worden de
meerwaarde en de beperkingen van het onderzoek en enkele aanbevelingen voor verder
onderzoek besproken.
1. Onderzoeksvragen
1.1 Hoe hebben de ouders de overstap naar het BuBaO type 3 ervaren
binnen hun verschillende systemen?
Bronfenbrenner (1986) benadrukt in zijn ecologisch model dat de omgevingsinvloeden een
rol spelen bij de persoonlijkheidsontwikkeling. De verschillende systemen staan in verbinding
met elkaar en gaan in interactie (Feldman, 2007). In het onderzoek werd dit bevestigd, de
omgevingsfactoren spelen een grote rol bij het maken van de overstap. De manier waarop
de (directe) omgeving van de ouders en de samenleving staat t.o.v. het BuBaO bepaalt mee
de keuze en het gedrag van de ouders. Als de reacties van het micro-, meso- en exosysteem
positief en begripvol waren voelden de ouders zich meer ondersteund en was het
eenvoudiger om de diagnosestelling te aanvaarden en de overstap te maken naar het
BuBaO type 3.
Een schoolwijziging naar het BuBaO type 3 van een kind heeft een grote invloed op de ouder
(individu) en zijn microsysteem. Dit werd in het onderzoek meermaals duidelijk
geïllustreerd.
Zoals men kan lezen in de literatuurstudie kunnen ouders na de diagnosestelling frustratie en
mislukking ervaren (Isarin, 2004) en in een mogelijke crisissituatie terecht komen (Kandel &
Merrick, 2007). Bij het horen van de diagnosestelling of het horen dat hun kind naar het
BuBaO type 3 moest ervoeren de ouders naast frustratie en mislukking, ook
schuldgevoelens t.o.v. het kind en twijfel over hun ouderlijke vaardigheden.
Ook kunnen ouders opluchting ervaren na de diagnosestelling want dit geeft betekenis aan
het onbegrijpelijk gedrag van het kind (Isarin, 2004). Deze vaststelling van Isarin Jet werd
bevestigd in de interviews. De ouders ervoeren opluchting omtrent de verklarende diagnose
van hun kind en de wetenschap dat hun kind op een aangepaste school terecht kon.
De diagnose zorgt naast frustratie, gevoel van mislukking en opluchting ook voor een etiket
voor het kind en de ouder (Isarin, 2004). De participerende ouders ervoeren duidelijk dat hun
kind en/of zijzelf een etiket/label kregen van de maatschappij.
60
De meeste (15) van de 17 ouders hadden het gevoel dat naast het micro- en het
mesosysteem ook het exosysteem achter de keuze voor de overstap stond. In de meeste
situaties waren de school, de hulpverlening en de verenigingen een begrijpende
ondersteunende partner, die de beslissing faciliteerde, maar bij enkele (5) van de 17 ouders
liep de hulpverlening toch ergens spaak.
Net als in het onderzoek van Gil Thys (2013) kunnen we in dit onderzoek vaststellen dat de
onderwijswereld het meestal goed voor heeft, maar vergeet om de ouders soms een actieve
rol te geven in de beslissingname. Men stelt zijn eigen deskundigheid voorop en vergeet de
ouders mee te nemen in het proces.
Ouders vragen informatie en advies aan het professionele werkveld. Maar zoals Coolen
(2004) ook aangeeft hebben ouders vaak het gevoel dat ze veel zelf moeten uitzoeken en dit
vinden ze erg vermoeiend. Ouders wensen op één plaats alle informatie gebundeld te
ontvangen zodat ze hun verhaal niet meerdere malen moeten vertellen en er geen heen-en-
weer-geloop nodig is. Ze pleiten voor een sterkere samenwerking tussen de verschillende
instanties.
Het macrosysteem bepaalt voor een groot stuk het functioneren en de kijk van de ouders.
Zo zal het beeld dat er heerst over het BuO of over de (fysiek) onzichtbare handicap
medebepalend zijn in het maken van keuzes over hun kind. Er heerst een negatieve beeld
t.a.v. het BuO, veel ouders hebben en hadden er vooroordelen over. Hoe meer vooroordelen
men had hoe moeilijker het was om de beslissing te nemen om hun kind te heroriënteren
naar het BuBaO. Dit is een oproep aan de samenleving en de hulpverlening om hier
aandacht aan te besteden.
Meerdere (9) van de 17 ouders bevestigden dat hun kind een onzichtbare handicap heeft.
Hiervoor ervaren ouders minder acceptatie van de samenleving en minder begrip voor hun
kind dan voor een kind met een zichtbare beperking.
1.2 Welke ondersteuningsbronnen kenden ouders bij de overstap van hun
kind van het gewoon naar het BuBaO type 3?
Ondersteuning is hoogst nodig tijdens de moeilijke periode van diagnosestelling en overstap
naar het BuBaO type 3. Uit de interviews bleek dat de ouders ondersteuning ervaren op de
verschillende niveaus van het ecologisch model van Bronfenbrenner.
Ondersteuning van het microniveau blijkt enorm belangrijk voor de ouders. Bij de partner,
dichte familie en vrienden kunnen de ouders terecht voor een emotionele (vb. een goede
babbel) en praktische (vb. opvang) steun.
Het is belangrijk dat de hulpverlening (exoniveau) voldoende aandacht heeft voor zijn
ondersteunende rol op dit niveau. Ouders van kinderen met een type 3 attest komen vaak uit
kwetsbare gezinnen met een beperkt sociaal netwerk. Hulp uit de professionele hoek kan
hier in dit geval een belangrijke vervangende ondersteunende rol spelen.
61
Ondersteuning op mesoniveau was en is voor veel ouders steeds welkom. Hulp van buren,
collega’s en/of naschoolse opvang blijken een rustpunt te zijn in de opvoeding waar ouders
heel wat energie uit putten.
De belangrijkste ondersteuningsbronnen op exoniveau bleken de nieuwe school, het CLB,
verenigingen, vakantiewerkingen en thuisbegeleidingsdiensten te zijn.
Uit de interviews kan geen organisatie worden gehaald die ondersteunend was voor iedere
ouder. Nochtans blijkt uit de literatuurstudie dat deze taak normaal weggelegd is voor het
CLB. Deze hoort een sleutelrol te vervullen in de overstap naar het BuO. Ze hebben de
formele bevoegdheid om een rechtvaardige overgang te garanderen (Ruelens, et al., 2002).
Toch bleek uit het onderzoek dat bij 5 van de 17 ouders het CLB helemaal niet betrokken
was bij de diagnosestelling en/of het meedelen van de boodschap van de doorverwijzing
naar het BuBaO. Als wordt gekeken naar het aantal ouders dat de hulp van het CLB als
ondersteunend ervaren hebben blijkt dat nog niet de helft (8/17) van hen het CLB aanhaalt.
Dit lijkt me opmerkelijk en moet een aandachtspunt blijven. Hoe meer ouders betrokken
worden in het proces, hoe beter de hulpverlening op de ouders kan worden afgestemd en
hoe vlotter het proces verloopt. Hierbij dient evenwel opgemerkt te worden dat de ervaringen
van de betrokken ouders zich minstens 4 à 5 jaar geleden situeren. Sindsdien is er heel wat
veranderd en bijgestuurd in het CLB-landschap en wordt het stramien van het zorgcontinuüm
meer en beter toegepast door de scholen en het CLB.
Uit de interviews blijkt dat 7 van de 17 ouders meer ondersteuning hadden verwacht van de
school, het CLB of de behandelende ziekenhuisarts. Het lijkt hoogstnodig om de
verwachtingen van de ouders en de hulpverlening op elkaar af te stemmen zodat iedereen
weet wat van hem verwacht wordt.
Als ondersteuning op macroniveau blijkt internet een belangrijke bron van informatie te zijn.
12 van de 17 ouders willen alles te weten komen over de problematiek van hun kind. Uit de
interviews bleek dat dit zeker niet gold voor iedereen, anderen hadden geen behoefte aan
extra informatie bovenop de informatie die hun hulpverlener hen gaf.
1.3 Is de toekomstvisie van de ouders veranderd na de overstap van hun
kind naar BuBaO type 3? Welke verwachtingen hadden en hebben ze?
Het toekomstbeeld van de meeste ouders wijzigde na de diagnosestelling en of de overstap
naar het BuBaO. Ze stellen zich de vraag of hun kind nog terug kan keren naar het gewoon
onderwijs, hoe de toekomst van hun kind er zal uitzien, of het zal verder studeren, werk zal
vinden, een gezin zal stichten, enz. Dit alles sluit sterk aan bij de beschrijving van het
aanvaardingsproces dat Kandel en Merrick (2007) in de literatuurstudie aanhalen.
Ouders hebben verwachtingen t.o.v. het proces van diagnosestelling tot overstap en over
hoe alles in het BuBaO type 3 zal verlopen. Zo verwacht men om tijdig geïnformeerd te
worden en betrokken te worden bij het hele proces.
Volgens het stappenplan van de overstap naar het BuO blijkt dat de ouders bij aanvang
moeten betrokken worden in het overgangsproces (Dieussaert, 2013). Ouders horen deel uit
te maken van het overleg en een evenwaardige partner te zijn met eindverantwoordelijkheid.
62
Op het einde van de overstap voorziet het stappenplan ook een evaluatiegesprek. Op dit
item zien we nog heel wat tekorten. Niet alle ouders werden op een even ondersteunende
manier begeleid en voorbereid, enkele (4) van de 17 ouders kregen onverwacht en
onvoorbereid het nieuws dat hun kind niet meer welkom was in het BaO. Geen enkele ouder
sprak me over een multidisciplinair evaluatiegesprek dat men zou hebben gehad na de
overstap. Positief is wel dat we zien dat ieder kind gediagnosticeerd werd door een
multidisciplinair team.
T.o.v. het macroniveau mogen ouders verwachten dat de overheid alleen leerlingen die het
echt nodig hebben laat overstappen naar het BuO (Onderwijskiezer, 2013). Met de komst
van het M-decreet zullen ouders in de toekomst mogen verwachten dat hun kinderen minder
snel zullen worden doorverwezen naar het BuO.
2. Algemene bedenkingen
Uit de literatuurstudie bleek dat wat de kenmerken van ouders van kinderen met een type 3
attest betreft ze vaker laaggeschoold zijn en een moeilijke thuissituatie kennen. Na de
afname en verwerking van de interviews kan ik dit deels bevestigen, maar het dient wel
genuanceerd te worden. Ik interviewde ook 6 van de 17 ouders met een stabiele thuissituatie
die hooggeschoold waren. Ze zijn wel in de minderheid, maar toch, het is belangrijk deze
diversiteit voor ogen te houden.
Uit het onderzoek werd duidelijk dat hooggeschoolde ouders sneller hun weg naar
informatie, ondersteuning en begeleiding vonden dan laaggeschoolde ouders.
De informatie en kennis die ouders hadden over het BuO (type 3) bleek heel beperkt te
zijn, niet alleen voor, maar ook nog na de overstap van hun kind naar het BuBaO. Ouders
die meer ervaring hadden met het BuO stonden positiever tegenover de overstap dan ouders
die er minder/niet mee vertrouwd waren. Als samenleving en hulpverlening lijkt het nuttig om
hierover meer te informeren.
Het ecologisch model van Bronfenbrenner bood een ondersteund kader tijdens deze
masterproef. Het laat toe om een zicht te krijgen op de verschillende ondersteunings- en
ervaringsdimensies die meespelen in een emotionele ervaring als deze bij een overstap van
het kind haar het BuBaO type 3. Ook laat het toe om specifieke pijnpunten bloot te leggen,
zoals: Waar wordt te weinig geïnformeerd? Op welk niveau overhersen de vooroordelen? Op
welk niveau ontbreekt het ouders aan steun en informatie? enz. Op basis hiervan kunnen
aanbevelingen gegeven worden aan de ouders, de hulpverlening en de maatschappij.
Maar toch moet ook worden vermeld dat de toepassing van het ecologisch model niet rigide
mag worden doorgevoerd. De opdeling in niveaus mag niet gezien worden als
onveranderbaar in tijd en ruimte. Personen en organisaties kunnen “verschuiven”. Kennissen
kunnen na verloop van tijd dichte vrienden worden en zo verschuiven van het mesoniveau
naar het microniveau. Ook kunnen hulpverleners uit het exoniveau na verloop van tijd
verschuiven naar het mesoniveau. Organisaties moeten zich proberen differentiëren op de
63
verschillende niveaus. Zo zou het CLB ervoor moeten zorgen dat het zowel zichtbaar is op
het exoniveau als organisatie, maar dat het ook op het mesoniveau aanwezig is in de figuur
van de contactpersoon die een meer persoonlijke relatie aangaat met de ouders als
begeleider van hun kind. Als ouders weten naar welke persoon ze moeten toestappen voor
vragen of advies is de stap sneller gezet en wordt de drempel lager.
De complexiteit van de elkaar wederzijds beïnvloedende factoren, zoals Bronfenbrenner
voorschrijft, moet ook onder ogen worden gezien. Zo merkte Schaffer (1996; 2004, geciteerd
in Ruijssenaars et al., 2012) op dat het moeilijk is om in wetenschappelijk onderzoek recht te
doen aan deze complexiteit. In dit onderzoek was het moeilijk om de invloeden van de
verschillende niveaus in kaart te brengen, maar toch werd gepoogd om hier een antwoord op
te bieden.
3. Beperkingen van het onderzoek
Een eerste beperking van het onderzoek is dat het chronosysteem (het tijdsaspect) en een
deel van het macrosysteem (cultuur en wetgeving) van het ecologisch model van
Bronfenbrenner niet werden bevraagd. Dit omwille van het tijdsgebrek en om de masterproef
te begrenzen in omvang.
Een volgende beperking binnen dit onderzoek is het feit dat de onderzoeksgroep tot stand
kwam op basis van vrijwillige medewerking van de ouders. Ouders die interesse hadden
voor het onderzoek moesten mij contacteren via de rondzendbrief. Dit feit zorgde voor een
drempel, en ook al was deze niet zo hoog, hij heeft ongetwijfeld ouders afgeschrikt.
Door deze manier van participantenwerving namen meer mondige en sociaalvaardige
ouders deel aan het onderzoek. De kans bestaat dat de onderzoeksresultaten verschillend
zouden zijn bij een andere wijze van participantenwerving.
Daarnaast was de rondzendbrief enkel in het Nederlands opgesteld waardoor niet alle
ouders werden aangesproken. Een deel van de ouders van alle type 3 leerlingen hebben
een andere nationaliteit en spreken een andere taal. Al mijn participanten waren Belg en
spraken Nederlands.
Het is onduidelijk of de ouders die deelnamen dit vooral deden omdat ze een negatieve
ervaring hadden bij de overstap naar het BuBaO type 3, maar dit is zeker mogelijk.
Ondanks de vele verduidelijkende vragen en parafrases tijdens de interviews mag de
mogelijkheid van verkeerde interpretaties niet worden uitgesloten.
Tot slot werden enkel de ouders bevraagd, en niet de school, het CLB,... waardoor maar één
kant van het verhaal werd belicht en dit een eenzijdig beeld kan opleveren. Wordt er
bijvoorbeeld daadwerkelijk geen hulp geboden of hebben de ouders het gevoel dat er geen
hulp geboden wordt?
64
4. Meerwaarde van het onderzoek
Dit onderzoek biedt een meerwaarde aan de theorievorming, praktijk en de maatschappij.
Meerwaarde voor de theorie: Na een grondige literatuurstudie blijkt er een grote nood te zijn
aan onderzoek over ouders van kinderen met GES en/of een type 3 attest. Deze groep lijkt
een wat vergeten doelgroep naast alle informatie die er beschikbaar is over bijvoorbeeld
ASS en personen met een mentale en of lichamelijke handicap. Dit onderzoek biedt een
aanzet om verder onderzoek te voeren rond deze problematiek. Degelijk onderzoek voeren
kan de praktijk en beleidsvorming op een positieve manier beïnvloeden waardoor de ouders,
de kinderen en de samenleving er beter van worden.
Meerwaarde voor de praktijk: De resultaten van dit onderzoek bieden kennis en informatie
voor de hulpverlening om zich beter af te stemmen op de noden van de ouders. Door inzicht
te hebben in de beweegredenen, ervaringen en gevoelens van de ouders kan met meer
begrip gehandeld worden. Hierbij verwijs ik naar “aanbevelingen van de ouders” bij de
resultaten (zie blz. 51).
Meerwaarde voor de maatschappij: Met de onderwijshervorming die lopende is is het
onderwerp van deze masterproef brandend actueel. In de nabije toekomst zal het
onderwijslandschap wat betreft het BuO sterk veranderen, dit onder meer door de
goedkeuring van het M-decreet. Tijdens deze hervormingen lijkt het me bijzonder belangrijk
om ook de stem van de ouders niet te vergeten en deze mee te betrekken in het debat.
Luisteren naar wat hun ervaringen zijn over de lopende gang van zaken, en meer specifiek
over de overstap naar het BuBaO type 3 lijken me heel nuttig.
5. Aanbevelingen voor verder onderzoek
Verder onderzoek naar de beleving van de school, het CLB en andere hulpverlening situaties
bij de overstap naar het BuBaO type 3 zou enorm nuttig zijn. Het zou een verrijking zijn om
hun ervaringen naast die van de ouders te plaatsen en om zo de overeenkomsten en
verschillen bloot te leggen en de hulp- en dienstverlening aldus nog meer te optimaliseren.
Aanvullend kwalitatief en kwantitatief onderzoek over deze problematiek is hoogstnodig om
verder de ervaringen en beweegredenen van ouders van kinderen met een type 3 attest nog
breder in kaart te brengen. Zo lijkt het nuttig om ook niet-Belgen en anderstaligen te
bevragen.
Deze masterproef en dit onderzoek kaderen nog binnen de oude onderwijsstructuren
waardoor herhaling van dit onderzoek over enkele jaren zeker nuttig zal zijn om te kijken of
er zaken veranderd en/of verbeterd zijn.
65
CONCLUSIE
Ondanks de beperkingen heeft dit onderzoek getracht om een beeld te schetsen van de
ervaringen van ouders van kinderen met een type 3 attest die de overstap maakten van het
gewoon naar het buitengewoon basisonderwijs. Op basis van het ecologisch model van
Bronfenbrenner werden semi-gestructureerde interviews opgesteld en afgenomen bij 17
ouders. Zo werd inzicht verkregen in hun beleving van het overgangsproces.
Uit dit onderzoek wordt duidelijk dat de overstap naar het BuBaO type 3 bij veel ouders een
emotionele gebeurtenis was en is, waarbij ondersteuning op verschillende niveaus heel
belangrijk is. De houding van de (directe) omgeving van de ouders en de samenleving t.o.v.
het BuBaO bepaalt mee de keuze en beleving van de ouders. Het blijft belangrijk om als
maatschappij en hulpverlening meer begrip te ontwikkelen en meer erkenning te geven aan
de ervaringen van deze ouders.
Door na te gaan hoe de ouders de hulpverlening hebben ervaren, werden enkele hiaten
bloot gelegd. Als met deze hiaten rekening wordt gehouden zal een betere hulpverlening tot
stand kunnen komen die aansluit bij de noden van de ouders. Zo willen ouders bij aanvang
van het overgangsproces meer betrokken worden, erkend worden als evenwaardige partner,
meer informatie krijgen over alle mogelijkheden in en naast het BuBaO, enz. Ook is het
hulpverleningslandschap op dit ogenblik te onoverzichtelijk en zijn de diensten te weinig op
elkaar afgestemd waardoor het voor ouders niet evident is om alle gepaste ondersteuning te
bekomen. Betere samenwerking kan het overgangsproces dat deze ouders en hun gezin
doormaken, vergemakkelijken. Tot slot is de beeldvorming en houding van de samenleving
t.o.v. het BuBaO type 3 nog te veroordelend en te weinig begrijpend.
66
BIBLIOGRAFIE
BELGA/TMA. (2012, februari 6). Klasse wil andere kijk op kinderen met een beperking.
Ik pas mij volledig aan uw wensen aan wat de plaats en het tijdstip van zo’n gesprek betreft.
Ik kijk uit naar uw reactie!
Vriendelijke groeten,
Kim De Wilde
Ik, ouder/voogd van ……………………………………………….…………… Klas………………………………………… geef de toelating aan Kim De Wilde om mij te contacteren voor een gesprek. Mijn naam en adres: ………………………………………………………………………………….. Mijn telefoon: ……………………………………………………………………………………………… Mijn e-mailadres:…………………………………………………………………………………………
Inleiding: Goedemorgen/middag, Ik ben Kim De Wilde, een laatstejaars studente orthopedagogiek aan de universiteit Gent.
Allereerst wil ik u bedanken dat u vandaag tijd vrij kan en wil maken voor dit interview.
In het interview wil ik uw ervaringen beluisteren over hoe u de overstap van uw kind heeft ervaren van
het gewoon naar het buitengewoon lager onderwijs (type 3).
Het is de bedoeling om hieruit lessen te trekken voor de toekomst. Uw verhaal is belangrijk.
Het spreekt voor zich dat alles wat u vertelt vertrouwelijk is. Noch uw naam, noch de naam van uw
kind worden vermeld in mijn proefschrift. Dit interview blijft volledig anoniem en uw antwoorden zullen
naamloos verwerkt worden.
Ik vermoed dat het interview ongeveer een uurtje zal duren, is dit OK voor u? Hebt u nog vragen voor we van start gaan? Goed, dan beginnen we eraan.
Inleidende vragen: In dit gedeelte zou ik een aantal gegevens over uzelf willen verzamelen, die ik naamloos zal verwerken. Kunt u kort beschrijven wie u bent:
- Leeftijd - Woonplaats (sociale woonwijk/niet?) - Studie en beroep - Gehuwd/gescheiden/samenwonend - Nieuw samengesteld gezin? - Aantal en leeftijd van de kinderen - Plaats van het betrokken kind in het gezin - Aantal kinderen in het gewoon/buitengewoon onderwijs - Hoe lang is de overstap van uw kind geleden?
Volgende vragen peilen naar het feit of u vooraf reeds vertrouwd was met het buitengewoon onderwijs:
- Had of heeft u vooroordelen over het buitengewoon onderwijs? - Waren de verschillende types van het buitengewoon onderwijs u bekend? Wist u dat ook
kinderen met gedrags- en emotionele stoornissen terecht kunnen in het buitengewoon onderwijs?
- Heeft u zelf in het buitengewoon onderwijs gezeten? - Hoeveel kinderen kent u in uw persoonlijke omgeving die naar het buitengewoon onderwijs
gaan?
76
- Hoeveel volwassenen in uw omgeving hebben in het buitengewoon onderwijs gezeten?
Vragen:
Bronfenbrenner – Overstap:
Eigen beleving: Hoe heeft u het proces van de diagnosestelling bij uw kind ervaren? Hoe heeft u persoonlijk de overstap van uw kind van het gewoon naar het buitengewoon onderwijs beleefd? Was dit voor u een begrijpelijke/noodzakelijke stap? Was dit voor u een ontgoocheling, een pijnlijke gebeurtenis? Voelde u zich tekort schieten in u taak als ouder? Voelde u zich schuldig of boos?
- Micro: welke impact had de overstap van uw kind naar het buitengewoon onderwijs op uw gezin? Hoe werd dit ervaren?
- Meso: welke impact had de overstap van uw kind naar het buitengewoon onderwijs op uw directe omgeving (familieleden, vrienden, dichte buren,…)? Welke reacties (+ en -) kreeg u hierop?
- Exo: Hoe heeft u de reacties ervaren in uw brede omgeving (buurt, vorige school, sportclub,…)?
- Macro: Hoe beleeft u de houding van de brede samenleving (media, cultuur, politiek,…) t.o.v. de overstap van het gewoon naar het buitengewoon lager onderwijs? Hoe beleeft u de gangbare kijk op het buitengewoon onderwijs?
- Ervaart u op al deze niveaus dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende types in het buitengewoon onderwijs? Ervaart u dit positief of negatief? (Hierbij verwijs ik naar de onzichtbaarheid van de type 3 problematiek).
Bronfenbrenner – ondersteuningsbronnen:
- Heeft u ondersteuning ervaren bij deze overstap? Of voelde u zich aan uw lot overgelaten? - Bij wie kon u terecht voor ondersteuning (informatie, begrip, advies, aanmoediging,…) bij de
overstap van uw kind van het gewoon naar het buitengewoon lager onderwijs? (Micro) Gezin/ Familie? (Meso) Vrienden/ kennissen/ directe omgeving? (Exo) CLB/ vorige school/ nieuwe school/ vereniging/ …? (Macro) Televisieprogramma’s/ internetfora/ cultuur – religie/…?
- Was deze ondersteuning voor u voldoende? Heeft u tekorten ervaren? - Heeft u suggesties hoe het beter kan? Waarop moet er meer gelet worden?
Toekomstvisie/verwachtingen:
- Bent u op dit ogenblik tevreden over de beslissing die u genomen heeft? Ervaart u dit als een goede keuze?
- Welke zijn uw verwachtingen (wat hoop je) t.a.v. de nieuwe school en t.a.v. de verdere ontwikkeling van uw kind?
- Is het toekomstbeeld dat u heeft voor uw kind veranderd sinds de overstap van het gewoon naar het buitengewoon lager onderwijs?
Afsluiting
- Zijn er zaken waar u nog aan denkt die ik nog niet heb besproken? - Wat vindt u het allerbelangrijkste dat ik als boodschap zeker moet meenemen in mijn
conclusie?
- Heeft u een boodschap voor ouders die in de toekomst hetzelfde proces zullen doormaken? - Wenst u een samenvattend exemplaar te ontvangen van mijn masterproef (proefschrift)? - Kent u nog ouders van een kind met een type 3 problematiek die eventueel bereid zouden zijn
tot een gesprek?
- Heeft u nog vragen?
Interviewleidraad gebaseerd op: (Herman, et al., 2013)