Implementatie AVG – uitzondering journalistieke doeleinden 1 MEMORANDUM Van: Otto Volgenant, Boekx Advocaten Aan: NDP Nieuwsmedia Onderwerp: Implementatie artikel 85 AVG Datum: 20 december 2017 Inhoudsopgave A. Samenvatting en conclusie p. 1 B. Relevante rechtspraak HvJEU, EHRM en Nederlandse rechter p. 3 1. Inleiding 2. Privacyrichtlijn en HvJEU 3. EHRM: balans tussen artikel 8 en artikel 10 EVRM 4. Tussenconclusie EU-recht en EVRM 5. De Wbp, de Richtsnoeren en Nederlandse rechtspraak 6. Conclusie C. Analyse van de ruimte die artikel 85 AVG biedt voor een journalistieke exceptie p. 11 1. De invulling van de journalistieke exceptie in de huidige Wbp 2. De ruimte voor een journalistieke exceptie in de AVG 3. Vergelijking van de AVG en de huidige Wbp 4. Toezicht door de ‘toezichthoudende autoriteit’ D. Het wetsvoorstel p. 14 1. Analyse van het wetsvoorstel 2. Tekstsuggestie voor artikel 43 Uitvoeringswet AVG waarbij wél een voldoende ruime uitzondering voor journalistiek wordt gemaakt - in lijn met de ruimte die de AVG daartoe biedt E. Het dreigende ‘chilling effect’ p. 15 1. Zes voorbeelden 2. Analyse van de mogelijke nadelige consequenties van de bepalingen van de AVG 3. Wat is het risico van de AVG voor de vrijheid van meningsuiting c.q. de journalistiek? 4. Toezicht door de ‘toezichthoudende autoriteit’ 5. De zes voorbeelden nader bekeken 6. Internationale aspecten 7. Conclusie: een verkillend effect Bijlage 1: Relevante regelgeving p. 24 Bijlage 2: Voorbeelden Nederlandse uitspraken over de Wbp en de uitingsvrijheid p. 41
44
Embed
MEMORANDUM...Implementatie AVG – uitzondering journalistieke doeleinden 5 om het recht op persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende de vrijheid van meningsuiting
This document is posted to help you gain knowledge. Please leave a comment to let me know what you think about it! Share it to your friends and learn new things together.
A. Samenvatting en conclusie p. 1 B. Relevante rechtspraak HvJEU, EHRM en Nederlandse rechter p. 3
1. Inleiding 2. Privacyrichtlijn en HvJEU 3. EHRM: balans tussen artikel 8 en artikel 10 EVRM 4. Tussenconclusie EU-recht en EVRM 5. De Wbp, de Richtsnoeren en Nederlandse rechtspraak 6. Conclusie
C. Analyse van de ruimte die artikel 85 AVG biedt voor een journalistieke exceptie p. 11
1. De invulling van de journalistieke exceptie in de huidige Wbp 2. De ruimte voor een journalistieke exceptie in de AVG 3. Vergelijking van de AVG en de huidige Wbp 4. Toezicht door de ‘toezichthoudende autoriteit’
D. Het wetsvoorstel p. 14
1. Analyse van het wetsvoorstel 2. Tekstsuggestie voor artikel 43 Uitvoeringswet AVG waarbij wél een voldoende ruime uitzondering voor journalistiek wordt gemaakt - in lijn met de ruimte die de AVG daartoe biedt
E. Het dreigende ‘chilling effect’ p. 15 1. Zes voorbeelden
2. Analyse van de mogelijke nadelige consequenties van de bepalingen van de AVG 3. Wat is het risico van de AVG voor de vrijheid van meningsuiting c.q. de journalistiek? 4. Toezicht door de ‘toezichthoudende autoriteit’ 5. De zes voorbeelden nader bekeken 6. Internationale aspecten 7. Conclusie: een verkillend effect
Bijlage 1: Relevante regelgeving p. 24 Bijlage 2: Voorbeelden Nederlandse uitspraken over de Wbp en de uitingsvrijheid p. 41
B. Relevante rechtspraak HvJEU, EHRM en Nederlandse rechter
1. Inleiding
Nieuwsmedia verslaan het nieuws en berichten over de personen die daarin een rol spelen. Van
‘persoonsgegevens’ is volgens de wettelijke definitie al sprake als het gaat om gegevens betreffende
een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Daar is sprake van bij het vermelden van
namen, het afdrukken van herkenbare foto’s, maar ook bij het zonder naamsvermelding opnemen van
gegevens waardoor een persoon eenvoudig te identificeren is, zoals een nummerplaat, een
omschrijving van een functie bij een bepaalde werkgever, etc.
De publicaties van nieuwsmedia zijn gebruikelijk via hun online archief voor eenieder (gratis dan wel
tegen betaling) via internet toegankelijk, meestal zowel via zoekmachines zoals Google, als middels de
zoekfunctionaliteit op de eigen website van het nieuwsmedium.
Op verwerking van persoonsgegevens is de Privacyrichtlijn2 van toepassing, in Nederland
geïmplementeerd in de Wet Bescherming Persoonsgegevens (‘Wbp’). Die toepasselijk wringt met het
karakter van journalistiek. Uitgangspunten van gegevensbescherming zijn transparantie over het
gebruik van persoonsgegevens richting de persoon over wie gegevens worden verwerkt, en beveiliging
tegen het met de buitenwereld delen van die gegevens. De uitgangspunten van journalistiek staan
daar diametraal tegenover. Vertrouwelijkheid in de onderzoeksfase en openbaarheid bij publicatie van
het nieuws. Om die reden bevat de privacyregelgeving een uitzondering voor journalistiek. Ook de AVG
biedt de lidstaten een ruime mogelijkheid om deze privacyregelgeving niet van toepassing te laten zijn
op journalistiek.
2. Privacyrichtlijn en HvJEU
De Privacyrichtlijn wordt door het HvJEU heel ruim uitgelegd.3 Er is al snel sprake van ‘verwerking van
persoonsgegevens’, in ieder geval bij het op internet openbaar maken van informatie. Het HvJEU
oordeelde in 2003 over een Zweedse website waarop in een online-dagboek ook gegevens over
collega’s waren opgenomen: ‘Het vermelden van verschillende personen op een internetpagina met
hun naam of anderszins, bijvoorbeeld met hun telefoonnummer of informatie over hun werksituatie en
hun liefhebberijen, is aan te merken als een ‘geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van
persoonsgegevens’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en
de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.’
Het wordt aan de lidstaten overgelaten een juist evenwicht te vinden met bijvoorbeeld de vrijheid van
meningsuiting, aldus het HvJEU in diezelfde zaak: ‘De bepalingen van richtlijn 95/46 bevatten als
zodanig geen beperking die in strijd is met het algemene beginsel van vrijheid van meningsuiting of met
andere in de Europese Unie geldende rechten en vrijheden die onder meer overeenkomen met artikel
10 EVRM. Het staat aan de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties die belast zijn met de
toepassing van de nationale regeling tot omzetting van richtlijn 95/46, een juist evenwicht te
verzekeren tussen de betrokken rechten en belangen, met inbegrip van de door de communautaire
rechtsorde beschermde grondrechten.’
Artikel 9 van de Privacyrichtlijn bepaalt dat uitzonderingen en beperkingen op de voorschriften van de
Richtlijn mogelijk zijn voor journalistieke doeleinden, maar uitsluitend “voor zover deze nodig blijken
2 Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. 3 HvJEU 6 november 2003, zaak C-101/01 (Bodil Lindqvist)
om het recht op persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende de vrijheid van
meningsuiting”.
Het HvJEU heeft dit artikel in een arrest uit 2008 uitgelegd.4 Het Finse bedrijf Satamedia publiceerde
belastinggegevens van 1,2 miljoen Finnen, in een tijdschrift en via een SMS-dienst. HvJEU oordeelt dat
er sprake is van verwerking van persoonsgegevens, en dat het begrip ‘journalistiek’ ruim moet worden
uitgelegd. Artikel 9 van de Privacyrichtlijn heeft tot doel twee fundamentele rechten met elkaar te
verzoenen: de bescherming van het privéleven en de vrijheid van meningsuiting. Dit is de taak van de
lidstaten. Voor de verzoening van deze twee ‘fundamentele rechten’ in de zin van de richtlijn dienen
de lidstaten te voorzien in uitzonderingen op of beperkingen van de gegevensbescherming. Deze
uitzonderingen mogen uitsluitend worden gemaakt voor journalistieke, artistieke of literaire
doeleinden, die onder het fundamentele recht van de vrijheid van meningsuiting vallen, en enkel voor
zover die uitzonderingen nodig blijken te zijn voor de verzoening van het recht op privéleven met de
regels betreffende de vrijheid van meningsuiting.
Het begrip ‘journalistiek’ dient dus ruim te worden geïnterpreteerd, aldus het HvJEU. Activiteiten
kunnen als ‘journalistieke activiteiten’ worden aangeduid, indien zij bekendmaking aan het publiek van
informatie, meningen of ideeën tot doel hebben, ongeacht het overdrachtsmedium. Deze activiteiten
zijn niet voorbehouden aan mediaondernemingen en kunnen een winstoogmerk hebben. Met deze
ruime definitie van het begrip ‘journalistiek’ verwees het HvJEU de zaak terug naar de nationale Finse
rechter, om te bepalen of in casu sprake was van ‘journalistiek’.
De Finse rechter achtte vervolgens doorslaggevend of de publicatie bijdraagt aan een publiek debat of
uitsluitend bedoeld is om de nieuwsgierigheid van het publiek te bevredigen. De Finse rechter zag geen
publiek belang bij publicatie op deze wijze en legt een verbod op. Bescherming van persoonsgegevens
gaat voor vrijheid van meningsuiting, aldus de Finse rechter. Satamedia heeft de zaak vervolgens nog
aan het EHRM voorgelegd. Het EHRM oordeelde dat er geen sprake is van schending van artikel 10
EVRM.5
In het arrest van het HvJEU inzake Google Spain/Costeja 6 is invulling gegeven aan de toe te passen
zorgvuldigheidsvereisten. Wanneer zoekresultaten gelet op de verstreken tijd “ontoereikend, niet of
niet meer ter zake dienend of bovenmatig” zijn, mogen deze resultaten niet meer getoond worden.
Een uitzondering op deze hoofdregel is mogelijk in bijzondere gevallen. Bijvoorbeeld in verband met
de rol die de persoon in kwestie in het openbare leven speelt.
Het HvJEU heeft in Google Spain/Costeja onderscheid gemaakt tussen de rol van Google en die van
nieuwsmedia.7 Google had geen beroep gedaan op een journalistieke exceptie, en kan daar – anders
dan de ‘redacteur van een webpagina’ – volgens het HvJEU geen beroep op doen. Het HvJEU komt
daarom niet toe aan een uitleg hoe het ‘right to be forgotten’ zich verhoudt met de vrijheid van
meningsuiting. Het HvJEU heeft wel expliciet bepaald dat bescherming persoonsgegevens in principe
voorrang heeft op andere rechten. De kritiek op dit arrest is dat het onvoldoende aandacht heeft voor
beperking van de vrijheid van meningsuiting, en aldus de balans tussen de verschillende grondrechten
4 HvJEU 16 december 2008, zaak C 73/07 (Satamedia) 5 EHRM 21 juli 2015, nr. 931/13 (Satamedia/Finland), bevestigd door de Grand Chamber op 27 juni 2017, nr. 931/13). 6 Hof van Justitie EU (Grote Kamer) 13 mei 2014, C‑131/12 (Google Spain/Costeja). 7 Hof van Justitie EU (Grote Kamer) 13 mei 2014, C‑131/12 (Google Spain/Costeja): 85. Bovendien kan de
verwerking door de redacteur van een webpagina, bestaande uit de publicatie van informatie betreffende een natuurlijke persoon, in voorkomend geval „voor uitsluitend journalistieke [...] doeleinden” zijn verricht en aldus krachtens artikel 9 van richtlijn 95/46 onder de uitzonderingen op de vereisten van deze richtlijn vallen, terwijl dit niet het geval is voor de door een exploitant van een zoekmachine verrichte verwerking.
teveel naar de bescherming van persoonsgegevens heeft laten doorslaan. De Hoge Raad heeft in 2017
dit arrest bevestigd en de bewoordingen daarvan goeddeels letterlijk overgenomen.8
Van belang is dat de AVG in artikel 17 een specifiek ‘recht op vergetelheid’ kent, waarbij lid 3 sub a.
dat recht buiten toepassing stelt voor zover de verwerking van persoonsgegevens ‘nodig is voor het
uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie.’
Waar het ‘right to be forgotten’ zoals door het HvJEU opgelegd in Google Spain/Costeja zich
uitdrukkelijk beperkte tot zoekmachines, wordt bij de Nederlandse rechter regelmatig gestreden over
de vraag of (nieuws)media zelf hun archieven moeten aanpassen om bepaalde informatie niet langer
vindbaar te laten zijn. Die Nederlandse uitspraken zullen hieronder in paragraaf 5 en meer uitgewerkt
in bijlage 2 aan de orde komen.
3. EHRM: balans tussen artikel 8 en artikel 10 EVRM
De rechtspraak van het EHRM biedt relevante aanknopingspunten. Met betrekking tot archieven van
persorganen op het internet maakt het EHRM onderscheid tussen de primaire rol van de pers als
publieke waakhond, terwijl het beschikbaar stellen van digitale archieven volgens het EHRM slechts
een secundaire rol vervult. Het EHRM wijst erop dat de belangenafweging dan tot een ander resultaat
kan leiden omdat bij het archiveren van publicaties uit het verleden de urgentie van de publicatie
meestal ontbreekt.9
Over de spanning tussen het recht op privacy van artikel 8 EVRM en de vrijheid van meningsuiting van
artikel 10 EVRM heeft het EHRM benadrukt dat deze grondrechten gelijkwaardig zijn.10 Er moet steeds
een balans tussen gevonden worden. Het maakt daarbij niet uit of de rechtszaak is ingestoken door
degene die zich beroept op bescherming van persoonsgegevens, of door een uitgever die zich beroept
op vrijheid van meningsuiting.11
8 Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:316. 9 EHRM 10 maart 2009, nr. 3002/03 en 23676/03 (Times/UK): The Court agrees at the outset with the applicant's submissions as to the substantial contribution made by Internet archives to preserving and making available news and information. Such archives constitute an important source for education and historical research, particularly as they are readily accessible to the public and are generally free. The Court therefore considers that, while the primary function of the press in a democracy is to act as a ‘public watchdog’, it has a valuable secondary role in maintaining and making available to the public archives containing news which has previously been reported. However, the margin of appreciation afforded to States in striking the balance between the competing rights is likely to be greater where news archives of past events, rather than news reporting of current affairs, are concerned. In particular, the duty of the press to act in accordance with the principles of responsible journalism by ensuring the accuracy of historical, rather than perishable, information published is likely to be more stringent in the absence of any urgency in publishing the material. 10 EHRM 7 februari 2012, nr. 40660/08 en 60641/08 (Caroline von Hannover/Duitsland 2): In cases such as the present one, which require the right to respect for private life to be balanced against the right to freedom of expression, the Court considers that the outcome of the application should not, in theory, vary according to whether it has been lodged with the Court under Article 8 of the Convention, by the person who was the subject of the article, or under Article 10 by the publisher. Indeed, as a matter of principle these rights deserve equal respect. 11 EHRM (Grote Kamer) 16 juni 2015, no. 64569/09 (Delfi/Estland): As a matter of principle, the rights guaranteed under Articles 8 and 10 deserve equal respect, and the outcome of an application should not, in principle, vary according to whether it has been lodged with the Court under Article 10 of the Convention by the publisher of an offending article or under Article 8 of the Convention by the person who has been the subject of that article. The margin of appreciation should in principle be the same in both cases.
De Autoriteit Persoonsgegevens (voorheen: College Bescherming Persoonsgegevens) heeft in 2007
richtsnoeren uitgegeven onder de titel ‘Publicatie van persoonsgegevens op internet’ (hierna:
‘de Richtsnoeren’).13 De Autoriteit Persoonsgegevens geeft een zeer beperkte invulling aan het begrip
‘journalistiek doeleinde’. Daar is stevige kritiek op gekomen.14 Maar die heeft vooralsnog niet tot
wijziging van de Richtsnoeren geleid.
Volgens de Richtsnoeren valt publicatie van persoonsgegevens op internet onder de journalistieke
exceptie als zij een uiting is van algemeen maatschappelijk belang die in journalistieke hoedanigheid
wordt gedaan (dus niet perse als journalist). Of een uiting met recht en reden een uitsluitend
journalistiek doeleinde beweert te dienen, dient te worden beoordeeld door de uiting in zijn context
te bekijken en daarna tot een afweging van belangen te komen. Bij die beoordeling geven de
Richtsnoeren de volgende criteria:
a. Is de activiteit gericht op (objectieve) informatieverzameling en verstrekking?
b. Gaat het om een regelmatige bezigheid?
c. Gaat het erom iets van maatschappelijke strekking aan de orde te stellen?
d. Kent de publicatie een recht van repliek of rectificatie achteraf?
Alleen als een publicatie aan alle vier criteria voldoet, is de journalistieke exceptie in ieder geval van
toepassing, aldus de Richtsnoeren.
Deze vier criteria perken het begrip ‘journalistiek doeleinde’ veel verder in dan de Nederlandse rechter
dat doet, en ook de jurisprudentie van het EHRM geeft veel meer ruimte aan ‘journalistiek’ dan deze
Richtsnoeren. Daar is veel kritiek op gekomen. Die kritiek komt kortweg op het volgende neer.
Bij het onder a) genoemde criterium wordt in de Richtsnoeren de vraag aan de orde gesteld of een
publicatie met een reactiemogelijkheid of discussieforum wel voor de journalistieke exceptie in
aanmerking kan komen. Men merkt daarbij op dat dat mede zal afhangen van de kwaliteit van de
moderatie. Dit lijkt erop te duiden dat de Autoriteit Persoonsgegevens van oordeel is dat de
journalistieke exceptie vervalt voor journalistieke publicaties, wanneer de reactie van lezers daaronder
niet of onvoldoende worden gemodereerd.
Criterium b) sluit een aantal uitingsvormen uit, zoals een pamflet-achtige internetpublicatie, een
onregelmatig bijgehouden weblog, of een startende interneteditie. De Richtsnoeren gaan eraan
voorbij dat ook de makers hiervan een beroep op artikel 10 EVRM kunnen doen, en de eis dat het om
een regelmatige bezigheid moet gaan een beperking van de uitingsvrijheid is.
Criterium c) sluit aan bij de voorwaarde die het EHRM stelt dat één van de relevante omstandigheden
die meetelt bij de afweging van artikel 8 en artikel 10 EVRM is of er een bijdrage aan een
maatschappelijk debat wordt geleverd. Die drempel daarvoor heeft het EHRM heel laag gelegd. Het is
aan de rechter om dat achteraf te beoordelen, niet aan de toezichthouder op de verwerking van
persoonsgegevens.
Criterium d), het bestaan van een recht van repliek of rectificatie, mag geen noodzakelijke voorwaarde
zijn voor het toekennen van de journalistieke exceptie. Het correctierecht uit de Wbp is immers niet
van toepassing is bij journalistieke verwerkingen. De Richtsnoeren beogen via de achterdeur een
‘recht’ op rectificatie te introduceren. Dat is onjuist.
13 Zie ”Richtsnoeren publicatie van persoonsgegevens op internet”, pag. 45, https://cbpweb.nl/nl/zelf-doen/richtsnoeren/publicatie-van-persoonsgegevens-op-internet-2007 14 O.a. Tj. Schiphof, ‘De onduidelijke journalistieke exceptie in de Wet bescherming persoonsgegevens’, Mediaforum 2008-5, p. 208-211.
In de Richtsnoeren wordt ook ingegaan op de archivering van journalistieke publicaties:
‘Bij publicatie op internet van journalistieke archieven met persoonsgegevens is het van belang
onderscheid te maken tussen het eerste journalistieke belang van openbaarmaking en het tweede
belang van het archiveringsdoeleinde. De verantwoordelijke dient af te wegen voor welke doelgroep
hij het archief openstelt en gedurende welke termijn. Ongeacht de toepasselijkheid van de
journalistieke exceptie blijven immers de vereisten uit de Wbp van kracht om geen onjuiste of
bovenmatige gegevens te publiceren en om behoorlijk en zorgvuldig te werk te gaan.’
Een bevel tot staken van (voortgezette) openbaarmaking via internet van onrechtmatige publicaties
wordt geregeld door de Nederlandse rechter gegeven, en vormt in die gevallen een noodzakelijke
beperking van het recht van het desbetreffende medium om een ongewijzigd online archief te kunnen
beheren.15
Er wordt in Nederland regelmatig geprocedeerd over de vraag of een verdachte geanonimiseerd moet
worden, door hem alleen bij zijn initiaal aan te duiden. Het intypen van de naam in een zoekmachine
levert dan geen verwijzing meer op naar de website waar het archief te vinden is. Dat is voor de rechter
een belangrijk aspect bij de afweging of het archief ongewijzigd in stand kan blijven.16
De rechter wijst regelmatig een vordering toe om een artikel te verwijderen uit een archief, en ook te
bewerkstelligen dat dit niet langer vindbaar is door zoekmachines.17 In dit soort geschillen is het aan
de rechter om belang van de persoon bij bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer met het belang
van het nieuwsmedium (de secundaire functie van de pers om archieven aan te bieden) te verzoenen.
In het verleden werd hierbij geen beroep gedaan op de Wbp, maar uitsluitend op artikel 6:162 BW
(onrechtmatige daad). Met dat artikel kan de Nederlandse rechter goed uit de voeten bij de
beoordeling van onrechtmatige publicaties.
In de recente jurisprudentie wordt hierbij echter steeds vaker een beroep op de Wbp gedaan, en soms
wijst de rechter de vorderingen op die grondslag toe. In bijlage 2 worden voorbeelden besproken van
geschillen waarin een vordering op basis van de Wbp werd ingesteld tegen een publicatie.
6. Conclusie
Het is duidelijk een trend dat jegens (nieuws)media meer en meer rechtstreeks een beroep op de Wbp
wordt gedaan. In het verleden werd volstaan met een beroep op artikel 6:162 BW (onrechtmatige
daad). Hoewel de uitkomst van de toetsing aan de Wbp in bovenstaande zaken naar alle
waarschijnlijkheid niet tot een ander resultaat dan de toetsing aan artikel 6:162 BW leidde, is dit toch
een ontwikkeling die zorgen baart. Met name nu de AVG de positie versterkt van de persoon over wie
gegevens worden verwerkt, is er een risico dat de weegschaal gaat doorslaan in de richting van de
15 Gerechtshof Amsterdam 26 juni 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BD5538 (ZijOnline vs. Connie Breukhoven), en ook Rechtbank Amsterdam 3 februari 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BP5180 (X/De Telegraaf). “4.12. Gelet op het voorgaande is de gevraagde veroordeling om de openbaarmaking en/of verveelvoudiging van de publicatie, zoals weergegeven onder 2.4, te staken en gestaakt te houden toewijsbaar. Dat van deze veroordeling mogelijk een chilling effect zal uitgaan op anderen die van hun vrijheid van meningsuiting gebruik willen maken, kan daaraan in dit geval niet afdoen.” 16 Rechtbank Amsterdam (vzr.) 10 september 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:5809 (Avrotros/X) “Tros is voldoende tegemoet gekomen aan het privacybelang van X, door de website te anonimiseren en X alleen bij zijn initialen aan te duiden en zijn gelaat onherkenbaar te maken op de beelden. Het intypen van de naam X in Google levert geen verwijzing op naar de website www.opgelicht.nl. Men komt alleen bij het dossier uit als men daar in het archief van de website naar op zoek gaat.” 17 Hof Amsterdam 2 augustus 2011, LJN BT7315 (De Telegraaf/Pretium Telecom): Gebod aan de uitgever om een drietal internetzoekmachines te verzoeken het artikel uit hun (cache)archief te verwijderen, en om een viertal website-exploitanten te verzoeken het overgenomen artikel te verwijderen.
Artikel 43 van het wetsvoorstel verklaart een aantal hoofdstukken en artikelen van de AVG niet van
toepassing op de verwerking voor journalistieke doeleinden. Door alleen te benoemen welke
onderdelen van de AVG niet van toepassing zijn, is in het wetsvoorstel zelf niet te lezen welke
onderdeel van de AVG wél van toepassing zijn. Bij een analyse van artikel 43 en de AVG blijken dat de
volgende bepalingen van de AVG te zijn:
- artikel 5
- artikel 6
- artikel 7 leden 1, 2 en 4
- artikel 8
- artikel 11
- artikel 24
- artikel 25
- artikel 28
- artikel 29
- artikel 32
- Hoofdstuk IX (artikelen 85 t/m 91)
Hieronder, in hoofdstuk E.2, worden deze bepalingen één voor één besproken.
2. Tekstsuggestie voor artikel 43 Uitvoeringswet AVG waarbij wél een voldoende ruime uitzondering
voor journalistiek wordt gemaakt - in lijn met de ruimte die de AVG daartoe biedt
Wanneer artikel 43 de volgende inhoud zou hebben wordt gebruik gemaakt van alle ruimte die artikel 85 lid 2 AVG biedt voor een uitzondering voor journalistieke doeleinden:
Artikel 43 1. Deze wet is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden en ten behoeve van academische, artistieke of literaire uitdrukkingsvormen. 2. De navolgende hoofdstukken en artikelen van de verordening zijn niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden en ten behoeve van academische, artistieke of literaire uitdrukkingsvormen: a. hoofdstuk II, b. hoofdstuk III, c. hoofdstuk IV, d. hoofdstuk V, e. hoofdstuk VI, f. hoofdstuk VII, en g. hoofdstuk IX.
In de Memorie van Toelichting kan dan worden toegelicht dat onder journalistieke doeleinden niet wordt verstaan de relatie met (betalende) abonnees en/of de relatie met bezoekers van websites/apps en luisteraars en kijkers, al dan niet in verband met advertenties. Aldus wordt voldoende ruimte gegeven voor journalistieke doeleinden, terwijl de Algemene Verordening Gegevensbescherming dan wel van toepassing is op die aspecten van de bedrijfsvoering van nieuwsmedia waarvoor gegevensbescherming is bedoeld.
Indien de Nederlandse wetgever niettemin op enig onderdeel een beperking op de grondrechten van vrije nieuwsgaring en vrijheid van meningsuiting zou willen aanbrengen, dient die beperking goed gemotiveerd te zijn en te voldoen aan eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het wetsvoorstel schiet op deze punten tekort. Dit kan eenvoudig worden opgelost door bovenstaande tekstsuggestie voor artikel 43 in het wetsvoorstel over te nemen.
E. Het dreigende ‘chilling effect’
Hieronder wordt aan de hand van een aantal concrete voorbeelden geïllustreerd hoe het recht van
gegevensbescherming bij een te ruime implementatie een ‘chilling effect’ kan hebben op de media en
hun bronnen. Vervolgens worden de relevante artikelen van de AVG – waarbij de lidstaten ruimte
hebben om deze uit te zonderen in verband met journalistieke doeleinden – besproken, waarbij steeds
is aangegeven tot welke restrictieve consequenties implementatie zou kunnen leiden.
1. Zes voorbeelden
Onderstaande voorbeelden – die deels fictief zijn en deels op de realiteit zijn gebaseerd – roepen de
volgende vraag op. Stel dat deze verwerking van persoonsgegevens straks onder de Nederlandse
implementatie van de AVG valt, wat zijn dan de consequenties daarvan voor de media en journalisten
die deze gegevens in het kader van hun werk gebruiken? Dreigt hierdoor een risico van een ‘chilling
effect’?
1. Panama Papers
Een team van Nederlandse journalisten van het Financiële Dagblad en Trouw krijgt toegang tot de
gehele databank met 11,5 miljoen gehackte vertrouwelijk stukken die bekend staan als de Panama
Papers. De journalisten analyseren de gegevens uitgebreid, en wisselen allerlei data uit met
buitenlandse collega-journalisten.
2. Onderzoek in archief NIOD
Dagblad Het Parool bericht uitgebreid over het geschil tussen de gemeente Amsterdam en de
Joodse gemeenschap over de terugbetaling van de erfpacht die gedeporteerde en ondergedoken
Joden na de oorlog moesten betalen. Een journalist van Het Parool duikt in de archieven van het
NIOD om te achterhalen of de stelling van de gemeente klopt dat niet meer te achterhalen is wie
de individuele gedupeerden of hun nabestaanden zijn, hoe hoog de erfpacht was opgelopen en of
deze in een later traject is verrekend. Al snel heeft de journalist een grote hoeveelheid historische
gegevens gevonden.
3. Datalek bij de AFM
Een nieuwsmedium (bijvoorbeeld NRC Handelsblad, het radioprogramma Argos of het tv-
programma Eén Vandaag) onderzoekt een datalek bij de Autoriteit Financiële Markten. Er wordt
samengewerkt met een extern onderzoeksbureau, dat in opdracht van de journalisten de website
van de AFM onderzoekt. De website blijkt zo lek als een mandje, en het onderzoeksbureau krijgt
vertrouwelijke gegevens over bestuurders van beursgenoteerde bedrijven in handen.
4. Reacties op Gelderlander.nl
Op de website Gelderlander.nl van De Gelderlander kunnen bezoekers reacties achterlaten onder
nieuwsberichten. Van die mogelijkheid wordt veelvuldig gebruik gemaakt. Stel dat de website
automatisch de IP-adressen opslaat van de mensen die reageren. IP-adressen worden aangemerkt
Artikel 87 - Verwerking van het nationaal identificatienummer
Artikel 87 richt zich tot de lidstaten. Het heeft niets te maken met journalistiek of nieuws.
Artikel 88 - Verwerking in het kader van de arbeidsverhouding
Ook artikel 88 richt zich tot de lidstaten.
Artikel 89 - Archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische
doeleinden
Artikel 89 gaat over wetenschappelijk en historisch onderzoek. Dat soort onderzoek zit heel dicht tegen
journalistiek onderzoek aan. Vaak zal het niet mogelijk zijn om af te bakenen waar journalistiek
onderzoek ophoudt en historisch onderzoek begint. Indien artikel 89 niet zou worden uitgezonderd
voor journalistieke doeleinden, dreigt een journalist die historisch of wetenschappelijk onderzoek doet
vast te zitten aan de strengere regels daarvoor. Immers, de afwijkingen van de bescherming van
persoonsgegevens die voor historisch en wetenschappelijk onderzoek mogelijk zijn, zijn veel beperkter
dan de uitzondering die voor journalistiek kan worden gemaakt. De archieffunctie van de media is
belangrijk, die functie wordt in de rechtspraak van het EHRM zelfs de secundaire functie van de media
genoemd. Door op media-archieven ook artikel 89 AVG van toepassing te verklaren, zou een
normenstelsel van toepassing zijn dat niet strookt met de bescherming van de media onder artikel 10
EVRM.
Artikel 90 - Geheimhoudingsplicht
Artikel 90 geeft lidstaten de mogelijkheid om specifieke regels op te stellen voor geheimhouders zoals
advocaten en artsen. Artikel 90 richt zich tot de lidstaten.
Artikel 91 - Bestaande gegevensbeschermingsregels van kerken en religieuze verenigingen
Artikel 91 biedt lidstaten de mogelijkheid bestaande regels voor kerken en religieuze verenigingen te
handhaven en daar een aparte toezichthoudende autoriteit voor in te stellen. Artikel 91 richt zich tot
de lidstaten.
3. Wat is het risico van de AVG voor de vrijheid van meningsuiting c.q. de journalistiek?
In het algemeen kan geconstateerd worden dat de AVG voorrang geeft aan de bescherming van
persoonsgegevens. Het EHRM gaat juist uit van een balans tussen de grondrechten van privacy en
vrijheid van meningsuiting. Het arrest van het HvJEU Google Spain/Costeja illustreert waar de voorrang
die de Privacyrichtlijn aan de bescherming van persoonsgegevens geeft toe kan leiden. Het HvJEU heeft
hierin met zoveel woorden bepaald dat bescherming persoonsgegevens in principe voorrang heeft.21
Er is in dat arrest geen afweging gemaakt van de impact op de vrijheid van meningsuiting op de wijze
waarop het EHRM dit pleegt te doen: een balans met als uitgangspunt dat de grondrechten
gelijkwaardig zijn.
Nu de AVG uitgaat van voorrang voor gegevensbescherming en de daarop te maken uitzondering voor
journalistieke doeleinden overlaat aan de wetgevers van de lidstaten, is een ruimhartige uitzondering
in de Nederlandse wet voor ‘journalistiek’ noodzakelijk om het evenwicht te waarborgen.
21 Hof van Justitie EU (Grote Kamer) 13 mei 2014, C‑131/12 (Google Spain/Costeja): “(…) en de grondrechten van
deze persoon krachtens de artikelen 7 en 8 van het Handvest. Weliswaar hebben in de regel de door deze artikelen beschermde rechten van de betrokkene tevens voorrang op dit belang van internetgebruikers, maar dit evenwicht kan in bijzondere gevallen afhangen van de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt.” De Hoge Raad heeft dit oordeel overgenomen: Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:316.
2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op
basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht op toegang tot de over hem
verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
3. Een onafhankelijke autoriteit ziet toe op de naleving van deze regels.
Artikel 11 - Vrijheid van meningsuiting en van informatie
1. Eenieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om
inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
2. De vrijheid en de pluriformiteit van de media worden geëerbiedigd.
VII. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
Artikel 8 – Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
1. Een ieder heeft het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien
en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het
economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de
gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 10 – Vrijheid van meningsuiting
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om
inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
Dit artikel belet Staten niet radio-, omroep-, en bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van
vergunningen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen
aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische
samenleving noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of
openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de
goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke
mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
VIII. Het wetsvoorstel Uitvoeringswet AVG (34851)
Het wetsvoorstel bevat het volgende artikel over de uitzondering voor journalistiek: Artikel 43 1. Deze wet is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden en ten behoeve van academische, artistieke of literaire uitdrukkingsvormen, behoudens de bepalingen van hoofdstuk 1. 2. De navolgende hoofdstukken en artikelen van de verordening zijn niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden en ten behoeve van academische, artistieke of literaire uitdrukkingsvormen: a. artikel 7, derde lid, en artikel 11, tweede lid, b. hoofdstuk III, c. hoofdstuk IV, met uitzondering van de artikelen 24, 25, 28, 29 en 32, d. hoofdstuk V, e. hoofdstuk VI, en f. hoofdstuk VII. 3. De artikelen 9 en 10 van de verordening zijn niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is voor het journalistieke doel of de academische, artistieke of literaire uitdrukkingsvorm.
De relevante passages uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel luiden:
Bijlage 2: Voorbeelden Nederlandse uitspraken over de Wbp en de uitingsvrijheid
1. X/Kleintje Muurkrant
In 2008 wees de rechter in kort geding de vorderingen van X om zijn persoonsgegevens uit een kritisch artikel over hem op de website ‘Kleintje Muurkrant’ te verwijderen toe.24 X baseerde zich louter op de Wbp. De Voorzieningenrechter oordeelde dat de berichtgeving strijdig was met de Richtsnoeren van het CBP, met name omdat geen sprake was van ‘een degelijke objectieve informatieverzameling en –verstrekking’.
Bijna drie jaar later kwam het Gerechtshof tot een andere conclusie.25 Op grond van een belangenafweging aan de hand van een aantal genoemde omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat de gewraakte publicaties van enkele jaren geleden niet onrechtmatig waren. Derhalve is ook niet aannemelijk geworden dat de artikelen op deze grond niet hadden mogen worden gearchiveerd op de website van gedaagde. Toestemming van eiser daarvoor op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens was niet nodig, nu de beweringen over eiser in de artikelen noodzakelijk waren voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van gedaagde, terwijl het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van X niet prevaleerde (artikel 8 sub f). Bij de belangenafweging stelt het hof voorop dat een publicatie over een persoon op Internet waarvan de onrechtmatigheid niet aannemelijk is geworden of is komen vast te staan, in beginsel op Internet mag worden gearchiveerd. Degene die het artikel archiveert dient hierbij echter wel behoorlijk en zorgvuldig om te gaan met de belangen van de desbetreffende persoon, bijvoorbeeld door af te wegen voor welke doelgroep hij het archief openstelt en gedurende welke termijn. Het Hof wijst de vorderingen van X alsnog af.
2. X/Kleinkindonbereikbaar.nl
Op de website kleinkindonbereikbaar.nl zetten opa’s en oma’s gegevens van hun kleinkinderen, waar ze geen contact mee (mogen) hebben. De ouders vorderen verwijdering van de persoonsgegevens van hun kinderen en van henzelf. De rechter veroordeelt de beheerder van de website om de persoonsgegevens op straffe van een dwangsom te verwijderen.26 De rechter oordeelt dat de publicatie van de persoonsgegevens op de website een inbreuk vormen op het grondrecht van de ouders en hun kinderen op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, en weegt dit af tegen het recht op een vrije meningsuiting van de beheerder van de website. De Rechtbank oordeelt dat de beheerder van de website geen journalistiek belang heeft bij de publicatie. Een dergelijk belang zou relevant kunnen zijn, gezien de uitzondering opgenomen in artikel 9 Richtlijn 95/46, welk artikel geïmplementeerd is in artikel 3 Wbp en is toegelicht in de onder 5.11 genoemde Richtsnoeren van het Cbp. Het enkele feit dat gedaagde stelt aan de grootouders een “publicatiekanaal” te willen bieden, kan niet als een journalistiek doel worden aangemerkt.
Gedaagde heeft aangevoerd dat de gegevens niet door hem maar door de grootouders zijn ingevoerd, maar dit verweer faalt. Hij heeft immers zelf de grootouders daartoe uitgenodigd hoewel hij wist of had kunnen en moeten begrijpen dat de persoonsgegevens van de kleinkinderen en hun ouders daarmee onrechtmatig gepubliceerd zouden worden. Weliswaar heeft hij de grootouders er uitdrukkelijk op gewezen dat het ging om persoonsgegevens, maar nu hij daar verder niets aan heeft toegevoegd, is niet aannemelijk dat de grootouders de portee daarvan hebben begrepen, terwijl gedaagde dat als verantwoordelijke in de zin van de Wbp wél had kunnen en moeten begrijpen, mede gezien die genoemde uitdrukkelijke instructie aan de grootouders. Het invoeren van de gegevens door de grootouders dient derhalve voor rekening en risico van gedaagde te blijven. Het recht van gedaagde op een vrije meningsuiting moet hier derhalve wijken voor het recht van de kleinkinderen en hun ouders op bescherming van hun privacy. De vorderingen worden toegewezen.
3. X/Universiteitskrant Groningen
X heeft indertijd zijn medewerking verleend aan publicatie van een artikel in de Universiteitskrant. In dit artikel wordt hij met voor- en achternaam genoemd. Het artikel bevindt zich op de website van de Rijksuniversiteit Groningen, in het online archief van de Universiteitskrant. X heeft op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verzocht zijn achternaam van de website te verwijderen. De rechtbank oordeelt dat in
24 Rechtbank Den Bosch, 4 juli 2008 (X/De Stelling). 25 Hof ’s-Hertogenbosch 1 februari 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BP3921 (De Stelling/X). 26 Rechtbank Utrecht, 3 juli 2009, ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ1409 (X/Kleinkindonbereikbaar.nl)
het onderhavige geval de zogeheten "journalistieke exceptie" van artikel 3 van de Wbp van toepassing is, maar wijst de vordering op procesrechtelijke gronden af.27
X gaat in beroep bij de Raad van State.28 Die oordeelt dat de verwerking van de persoonsgegevens van X in het krantenbericht heeft plaatsgevonden voor journalistieke doeleinden. Zij betrekt daarbij dat het artikel is geschreven door een persbureau, dat het is verschenen in verscheidene hogeschool- en universiteitskranten, dat in het artikel een onderwerp van maatschappelijke strekking aan de orde wordt gesteld en dat na de publicatie de mogelijkheid bestond op het artikel te reageren. Derhalve is op deze verwerking artikel 3, eerste lid, van de Wbp van toepassing. Artikel 3, eerste lid, is ook van toepassing op verdere verwerkingen die plaatsvinden in bibliotheken en archieven, mits de exploitatie een journalistiek doeleinde dient. Het online-archief van de Universiteitskrant bevat alle artikelen die in die krant zijn gepubliceerd. Plaatsing van het krantenbericht in het online-archief op de site van de Universiteitskrant is aan te merken is als een verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden als bedoeld in deze bepaling. Het belang van een betrouwbaar en representatief archief rechtvaardigt de verwerking van zijn persoonsgegevens in het licht van de artikelen 6, 8, aanhef en onder f, 10, eerste lid, en 11, eerste lid van de Wbp. Voor zover X heeft aangevoerd dat zijn recht op bescherming van zijn persoonsgegevens en zijn privéleven als gewaarborgd in artikel 8 van het EVRM, artikel 9 van de Privacyrichtlijn en artikel 8, onder f, van de Wbp, wordt geschonden, overweegt de Afdeling dat gezien de beperkte aard van de mededelingen die over X met zijn instemming in het betreffende artikel in de Universiteitskrant zijn gedaan, zijn belang niet zodanig zwaar weegt dat het zou moeten prevaleren boven de belangen van de vrijheid van meningsuiting en de betrouwbaarheid en representativiteit van het archief. De Raad van State stelt de Universiteit in het gelijk: het archief hoeft niet te worden aangepast.
4. X/De Volkskrant
X probeert te voorkomen dat De Volkskrant onthult dat zij de persoon is die onder een bepaalde schuilnaam publiceert. De voorzieningenrechter komt na een afweging van de belangen tot de conclusie dat de vrijheid van meningsuiting van gedaagde hier zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij bescherming van haar persoonlijke levenssfeer en het belang dat haar schuilnaam niet wordt onthuld vanwege het hieraan mogelijk verbonden gevaar.29
De voorzieningenrechter volgt X ook niet in haar stelling dat de Volkskrant met het te publiceren artikel in strijd handelt met artikel 16 Wbp. Ten eerste is deze wet op grond van artikel 2 lid 1 niet van toepassing in het onderhavige geval omdat niet gesteld of gebleken is dat sprake is van geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens en evenmin van verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen. Hieronder wordt immers verstaan: “elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens”. Voorts wijst de rechter op artikel 3 Wbp, en met name lid 2 daarvan: het verbod om gevoelige persoonsgegevens te verwerken is niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is voor journalistieke doeleinden. De vorderingen van X worden afgewezen.
5. X/Nationaal Wanbetalersregister
De registratie van de handelsnaam en het kvk-nummer van de vennootschap onder firma van eiser in een door de Stichting Nationaal Wanbetalersregister in het leven geroepen en op haar website aangehouden 'nationaal wanbetalersregister' wordt onrechtmatig jegens eiser bevonden, nu het register een 'zwarte lijst' betreft en mede gelet op de onder andere in artikel 7, 8 en 11 van de Wbp neergelegde eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voorshands moet worden aangenomen dat een zwarte lijst in ieder geval beperkt moet blijven tot een nauw omschreven kring van gebruikers en niet op internet voor een ieder toegankelijk mag worden gemaakt. Artikel 6 Wbp neemt tot uitgangspunt dat de verwerking van persoonsgegevens slechts is toegestaan indien dat in overeenstemming met de wet en op een behoorlijke en zorgvuldige wijze plaatsvindt. Op dat beginsel is in de Wbp een aantal uitzonderingen gemaakt.
De voorzieningenrechter30 beoordeelt of het publiceren van de gegevens zoals de Stichting dat doet op haar website als “de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke (…) doeleinden” kan worden gezien. Daaronder is te verstaan activiteiten om het publiek te informeren over onderwerpen van maatschappelijk belang. Wanbetaling is op zichzelf een onderwerp van maatschappelijk belang. Het gaat bij de
27 Rechtbank Den Haag, 28 oktober 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BK1467 (X/Rijksuniversiteit Groningen). 28 Raad van State, 8 september 2010 ECLI:NL:RVS:2010:BN6172 (X/Rijksuniversiteit Groningen). 29 Rechtbank Amsterdam, 8 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ5860 (X/De Volkskrant). 30 Rechtbank Amsterdam 12 september 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:5938 (X/Nationaal Wanbetalersregister).
activiteiten van de Stichting echter niet om het in het algemeen informeren van het publiek over wanbetaling, maar uitsluitend om het waarschuwen tegen concrete wanbetalers. Ook is geen sprake van de normale journalistieke werkzaamheden, zoals het verzamelen en analyseren en verwerken van informatie, het combineren van informatie uit verschillende bronnen en het presenteren van het resultaat van eigen meningsvorming, dat alles in de vorm van een zelf samengestelde tekst, met het doel een bijdrage te leveren aan het maatschappelijk debat. Hier wordt de aangeleverde informatie zonder verdere verwerking gepubliceerd. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de journalistieke exceptie van artikel 3 Wbp niet van toepassing is. Hier is veeleer sprake van een ‘zwarte lijst’. Het doel van een zwarte lijst is bedrijven in staat te stellen te beoordelen of zij met een bepaalde persoon een overeenkomst willen aangaan. Dit is op zichzelf niet zonder meer ontoelaatbaar. Wel zal aan de meldingsplicht van artikel 27 e.v. Wbp moeten worden voldaan, terwijl het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) hier een voorafgaand onderzoek zal moeten doen op grond van artikel 31 lid 1 onder c Wbp, aangezien de Stichting voornemens is ten behoeve van derden gegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag te verwerken. De Voorzieningenrechter wijst de vorderingen van X toe.
6. X/Reformatorisch Dagblad (Erdee)
Erdee is uitgeefster van de krant Reformatorisch Dagblad. De krant heeft een artikel over X eerder vrijwillig gerectificeerd. X eist dat Erdee aan Google een instructie geeft waardoor de betreffende artikelen niet langer in de zoekresultaten voorkomen. De Rechtbank31 oordeelt dat een krantenarchief worden aangemerkt als een verzameling persoonsgegeven als bedoeld in artikel 3 van de Richtlijn 95/46, indien de daarin opgenomen artikelen gegevens bevatten die zijn terug te voeren op individuele personen. Ook de beheerder van een dergelijk archief is daarom in beginsel aan te merken als een “voor de verwerking van de gegevens verantwoordelijke” in de zin van de Richtlijn. De normen van de Richtlijn zijn in die zin ook op de beheerder van het krantenarchief, in dit geval Erdee, van toepassing. Het is voor de beheerder van de website betrekkelijk eenvoudig om aan Google een instructie te geven waardoor de betreffende artikelen niet langer in de zoekresultaten voorkomen, aldus de rechter. Op de voet van artikel 9 van de richtlijn 95/46 moet worden beoordeeld of een bevel aan Erdee om een dergelijk verzoek aan de exploitant van de zoekmachine te doen, teneinde het recht op de persoonlijk levenssfeer beschermen, verzoend kan worden met de vrijheid van meningsuiting. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Het artikel is in belangrijke mate negatief voor X en heeft betrekking op een ver verleden. De noodzaak om daarvan thans nog aan het publiek mededeling te doen is beperkt. Door het betreffende artikel in de zoekmachine op de bedoelde namen niet-traceerbaar te maken wordt slechts in beperkte mate de toegang tot het artikel beperkt. Bij zoeken op de site zelf blijft het artikel immers wel vindbaar. De Rechtbank wijst de vorderingen van X toe. In hoger beroep wordt dit anders beoordeeld.32 Het Hof oordeelt dat de verwerking van persoonsgegevens waarop de vorderingen betrekking hebben, bestaande uit het zoeken van gegevens bij een ingetoetste naam en het weergeven van de zoekresultaten, wordt uitgevoerd door de exploitant van de zoekmachine en niet door Erdee. Dit betekent dat in verband met het gevorderde de exploitanten van de diverse zoekmachines zijn aan te merken als verantwoordelijken voor de verwerking van de persoonsgegevens en niet Erdee.
7. X/federatie-nabestaanden-geweldslachtoffers.nl
Eiser is veroordeeld wegens moord op zijn echtgenote. Gedaagden (twee verenigingen en een stichting, alsmede de vader van de vermoorde vrouw) stellen zich ten doel op te komen voor de belangen en de positie van nabestaanden van geweldsmisdrijven. Eiser wil dat zijn naam op internet niet in verband wordt gebracht met zijn daad, zoals gedaagden dat doen. De voorzieningenrechter acht het belang van gedaagden bij het uitoefenen van hun recht op vrije meningsuiting op de wijze waarop zij dat hier doen, op dit moment echter zwaarwegender dan het recht van eiser op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.33 Er is geen strijd met de Wbp en ook anderszins handelen gedaagden niet onrechtmatig. De vorderingen worden afgewezen.
8. X/Google
X vindt dat het tonen van links in Google Search, die gevonden worden bij het intypen van zijn naam,
onrechtmatig is omdat het gaat om strafrechtelijke persoonsgegevens. De Rechtbank oordeelt dat het beroep
van Google op artikel 3 van de Wbp faalt, aangezien het HvJEU in het Costeja-arrest heeft geoordeeld dat Google
31 Rechtbank Amsterdam 11 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1958 (X/Erdee). 32 Hof Amsterdam 7 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:365 (Erdee/X). 33 Rechtbank Noord-Nederland, 1 mei 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:2122 (X/federatie-nabestaanden-geweldslachtoffers.nl)